Scriptiehandleiding FdR - in ontwikkeling -
Versie van 30 november 2009
1
Hoofdstuk I
De procedure
Om de scriptie tot een goed einde te brengen is het volgen van de onderstaande procedure zeer belangrijk. De stappen worden eerst kort in aanbevolen volgorde vermeld, daarna volgt de toelichting. Het is echter mogelijk dat bijvoorbeeld stap 3 op een eerder tijdstip plaatsvindt. Vergeet dan niet de stappen 1 en 2 alsnog te doorlopen! Studenten die een scriptie willen schrijven, dienen de volgende stappen te doorlopen: 1. 2. 3. 4. 5.
informatie op de website en handleiding bestuderen een onderwerp voor de scriptie kiezen en een begeleider zoeken; goede/duidelijke werkafspraken met de begeleider maken en een tijdsplanning opstellen; de conceptversie van de scriptie bij de begeleider inleveren voor een eerste beoordeling; de definitieve versie van de scriptie inleveren voor de eindbeoordeling door de begeleider (eerste beoordelaar) en de tweede beoordelaar1; 6. de procedure afronden. Ad 1. Informatie op de website en handleiding bestuderen Op www.student.uva.nl/rechten/scriptie.cfm staat de scriptiehandleiding. Lees hem goed door, want veel vragen kunnen zo beantwoord worden. Hier vindt u tevens informatie van leerstoelgroepen over mogelijke scriptieonderwerpen en begeleidingsmogelijkheden van docenten. Ook handig zijn de links naar relevante sites met verdere informatie over het schrijven van scripties. Ad 2. Scriptieonderwerp en scriptiebegeleider U kiest in beginsel zelf het scriptieonderwerp en zoekt zelf een scriptiebegeleider. Bij problemen kan de scriptiecoördinator (niet-inhoudelijke) ondersteuning bieden. Sommige leerstoelgroepen geven, zoals gezegd, specifieke informatie over mogelijke scriptieonderwerpen en begeleidingsmogelijkheden van docenten. Het is de bedoeling deze informatie in de toekomst uit te breiden. Raadpleeg daarom steeds de Blackboardsite als u nadenkt over een scriptie binnen een bepaald rechtsgebied. Informatie over en tips voor de keuze van het scriptieonderwerp en de afbakening daarvan vindt u in hoofdstuk IV van deze handleiding. Ad 3 en 4. Werkafspraken en de begeleiding tijdens het maken van de scriptie Duidelijke werkafspraken met uw scriptiebegeleider zijn essentieel. Hierdoor kunnen misverstanden en onnodige vertraging worden voorkomen. Maak ruim van tevoren afspraken voor de besprekingen en maak heldere afspraken over bijvoorbeeld de communicatie via email, telefonische bereikbaarheid, de mogelijkheid om afspraken te maken via de vakgroepsecretaresse, etc. Het maken van goede werkafspraken met de scriptiebegeleider heeft nog een ander voordeel: u wordt min of meer gedwongen om op gezette tijden bepaalde voortgang te boeken. Dit voorkomt ‘vluchtgedrag’, waardoor het werk aan de scriptie maandenlang kan stilliggen. Bespreek met de begeleider de uitwerking van het gekozen scriptieonderwerp. (Zie hiervoor hoofdstuk IV: probleemstelling en onderzoeksvragen en hoofdstuk V: tekstplan.) Nadat de begeleider de uitwerking en de opzet van de scriptie heeft goedgekeurd, begint u 1
Per 1 september 2004 zullen scripties steeds door twee docenten beoordeeld worden. Voor die tijd is de leerstoelgroep vrij in de keuze voor één of twee beoordelaars.
2
met de uitvoering van het onderzoek en het schrijven van de scriptie conform de opzet. De docent bespreekt met u in ieder geval de conceptversie en de eindversie van de scriptie. Vaak zal ook een eerste concepthoofdstuk worden besproken om te bekijken of de student op de goede weg is. Zodra het onderwerp van de scriptie, de naam van de begeleider en de tijdsplanning bekend zijn, meldt u deze gegevens aan de scriptiecoördinator. Wanneer de tijdsplanning niet gehaald wordt, meldt u dit bij uw begeleider. Zoek zonodig steun bij medescribenten via het discussieplatform op de Blackboardsite. Maak indien nodig nieuwe afspraken met de begeleider. Vergeet niet om de scriptiecoördinator daarna op de hoogte te stellen van deze afspraken. Mocht u er met uw begeleider niet uitkomen, dan kan de scriptiecoördinator proberen (niet-vakinhoudelijke) ondersteuning te bieden. Ad 5. De eindbeoordeling door de begeleider (eerste beoordelaar) en de tweede beoordelaar Wanneer de scriptie klaar is voor de eindbeoordeling, dient u de definitieve versie bij de begeleider en de tweede beoordelaar in2. De begeleider en tweede beoordelaar stellen in onderling overleg het op schrift gestelde eindoordeel vast, uitmondend in een cijfermatige beoordeling in de reeks van 1 tot en met 10. Hele en halve cijfers zijn toegestaan. De begeleider licht de eindbeoordeling toe aan de hand van het begeleidingstraject en de beoordelingscriteria (zie voor de beoordeling verder hoofdstuk II). Ad 6. De afronding Digitaal scriptiebestand De faculteit wil docenten en studenten meer inzicht bieden in de door studenten gekozen scriptieonderwerpen en de uitwerking van deze onderwerpen in scripties. Om dit te bereiken zal in de toekomst aan iedere student gevraagd worden zijn scriptie digitaal in te leveren via de scriptiebegeleider. De Juridische Bibliotheek neemt de scriptie op in een universitair scriptiebestand namelijk Scripties Online (http://www.scriptiesonline.uba.uva.nl/). Op Blackboard zal aangekondigd worden wanneer het digitale bestand aangelegd zal worden. Evaluatie Na aanvraag van het vooronderzoek van de bulaanvraag krijg je een link en password toegestuurd met het verzoek om on-line een evaluatie in te vullen over de masteropleiding. Het is voor de faculteit erg belangrijk om te horen hoe studenten de gang van zaken rond het schrijven van de scriptie waarderen. Daarnaast willen we graag horen op welke punten we de master kunnen verbeteren. De evaluaties worden vertrouwelijk behandeld.
2
Het systeem waarbij de eindversie van de scriptie door twee examinatoren, waarvan er één tevens als begeleider is opgetreden wordt per 1 september 2004 van kracht (zie artikel 12 examenreglement).. Het systeem geldt voor studenten die na 1 september 2004 voor het eerst een docent voor de begeleiding van een scriptie benaderen.
3
Hoofdstuk II
Begeleiding en beoordeling van de scriptie
1.
Begeleiding van de scriptie 1.1 Regels voor de begeleiding door de docent 1.2 Regels voor de student
2.
Beoordeling van de scriptie 2.1 Waar moet de scriptie aan voldoen? - Technische eisen - Inhoudelijke eisen - Literatuuronderzoek - Bronvermelding - Internetbronnen - Plagiaat 2.2 De beoordeling van de eindversie - Beoordelingscriteria
4
Hoofdstuk II 1.
Begeleiding en beoordeling van de scriptie
Begeleiding van de scriptie
1.1 Regels voor de begeleiding door de docent In artikel 12 van het examenreglement is bepaald dat een docent uitsluitend scripties beoordeelt, indien hij het onderwerp heeft goedgekeurd en indien hij afspraken heeft gemaakt met de student over de begeleiding. Na goedkeuring van het onderwerp kan de docent aanwijzingen geven ten aanzien van literatuur en eventuele jurisprudentie die in elk geval dient te worden bestudeerd. Hij of zij kan ook aangeven dat bepaalde aspecten van het onderwerp in de scriptie niet mogen ontbreken. De student werkt het goedgekeurde onderwerp vervolgens uit in een probleemstelling en een plan van behandeling (onderzoeksvragen en een tekstplan.). De docent maakt afspraken met de student over de door de student voorgestelde tijdsplanning. In de planning wordt in ieder geval opgenomen wanneer bepaalde stukken zullen worden ingediend en wanneer de bespreking plaats zal vinden. De data zijn streefdata. Wanneer een student meer tijd nodig heeft voor onderzoek of een goede verwerking van de gegevens stelt hij in overleg met de begeleider zijn tijdsplanning bij. Er vinden minimaal besprekingen plaats over de volgende onderdelen van de scriptie: de probleemstelling en het tekstplan, de conceptversie en de eindversie. Vaak zal ook een concepthoofdstuk worden besproken om te zien of de student op de goede weg is. Bovengenoemde contacten vinden plaats op de faculteit. Slechts bij hoge uitzondering kan hiervan in overleg met de student worden afgeweken. Extra in te leveren teksten, bijvoorbeeld een concepthoofdstuk, kunnen eventueel per e-mail worden ingeleverd en van commentaar voorzien. De student dient zich er van bewust te zijn dat meer begeleiding een aanwijzing kan zijn van een te weinig zelfstandige aanpak van de scriptie. De docent zal dit in de eindbeoordeling mee laten wegen. 1.2 Regels voor de student Om de begeleiding goed en efficiënt te laten verlopen moet u zich aan de volgende regels houden. Maak goede en duidelijke werkafspraken en lever de teksten op tijd in. Bedenk dat de docent meer te doen heeft en bespreek ruim van te voren of het gewenste afstudeermoment mogelijk is. Let daarbij extra op vakantieperiodes. Wanneer u de tijdsplanning niet haalt, moet u snel contact opnemen met de scriptiebegeleider en in overleg de planning bijstellen. Stuur een afschrift van de bijgestelde planning aan de scriptiecoördinator. Voorkom zoekplaatjes: vermeld steeds naam, telefoonnummer, e-mailadres en inleverdatum; voorzie de teksten van paginanummers en een nietje. Ingeleverde stukken kunnen op verschillende manieren door de docent van commentaar worden voorzien. Soms moet u zelf aantekeningen maken, soms geeft de docent de ingeleverde tekst voorzien van commentaar mee. Vergeet in dat laatste geval niet bij inlevering van de nieuwe tekst ook de oude becommentarieerde tekst terug te geven. Geef inhoudelijke vragen tegelijk met de ingeleverde tekst door. De docent kan dan tijdens de bespreking beter reageren op de vraag. Wanneer u zich aan deze regels houdt, zal de docent de concepten uiterlijk binnen twee weken en de eindversie uiterlijk binnen drie weken na inlevering beoordelen. De datum waarop de eindversie is ingeleverd, geldt als toetsdatum.
5
2. Beoordeling van de scriptie 2.1 Waar moet de scriptie aan voldoen? In het onderstaande wordt kort ingegaan op de eisen die aan de scriptie worden gesteld. Meer informatie over de hier genoemde onderdelen vindt u in de hoofdstukken IV en V van deze handleiding. - Technische eisen De studielast voor het schrijven van een masterscriptie is met ingang van 1 september 2003 tien EC. De omvang ligt niet precies vast, maar varieert van twintig tot dertig pagina’s. Bij deze omvang wordt uitgegaan van ongeveer 350 woorden per pagina. De scriptie wordt bij een Nederlandstalige master in het Nederlands geschreven, en bij een Engelstalige master in het Engels. Hiervan kan worden afgeweken indien de examencommissie daartegen geen bezwaar heeft. (art. 9 examenreglement). Vermeld op de omslag van de scriptie alleen titel, eventueel ondertitel, uw naam en maand en jaar van inlevering. Vermeld deze gegevens ook op de tweede pagina, aangevuld met uw adres, telefoonnummer, e-mailadres en de naam van uw scriptiebegeleider. Schrijf de scriptie in een heldere en zakelijke stijl en zorg voor een goede lay-out. Maak daarbij gebruik van een zakelijk lettertype, bijvoorbeeld Times New Roman korps 12, en gebruik regelafstand anderhalf. Deel de hoofdstukken en paragrafen consequent in. Vergeet niet de pagina’s te nummeren. Maak bij de verwijzing naar geraadpleegde bronnen gebruik van (doorgenummerde) voetnoten. Zorg dat de noten en de literatuurlijst bibliografisch juist en volledig zijn en gebruik hiervoor de ‘Leidraad voor juridische auteurs’, Deventer: Kluwer 2007 (http://www.recht.nl/doc/leidraad2007.pdf). Aan de scriptie kunnen korte documenten toegevoegd worden. Bijvoorbeeld documenten die in de scriptie een belangrijke rol spelen, maar niet openbaar toegankelijk zijn (een niet gepubliceerd vonnis, een bepaald contract en dergelijke). - Inhoudelijke eisen (zie verder de uitgebreide informatie in hoofdstuk IV en V) Een scriptie is een systematische, wetenschappelijke verhandeling, door de student onder begeleiding van een docent geschreven, waarin een relevante probleemstelling wordt uitgewerkt met behulp van wetenschappelijke literatuur en jurisprudentie. In de scriptie wordt verantwoording afgelegd over de gemaakte keuzes. In algemene termen worden met een scriptie de volgende leerdoelen nagestreefd: • een probleemstelling kunnen formuleren en afbakenen en zelfstandig een daarbij passende onderzoeksopzet op het gebied van de rechtsgeleerdheid kunnen maken; • voor het onderzoek relevante gegevens kunnen verzamelen, rangschikken, analyseren en waarderen; • creatief gebruik kunnen maken van de uit het onderzoek verkregen kennis en inzichten; • over opzet, uitvoering en uitkomsten van het onderzoek helder, systematisch en verantwoord mondeling en schriftelijk kunnen rapporteren. De scriptie heeft als belangrijk inhoudelijk vereiste dat er sprake is van onderzoek naar een afgebakende probleemstelling en dat de conclusies van het betoog gedragen worden door het voorafgaande onderzoek. De beoogde lezersgroep hierbij is de vergevorderde rechtenstudent. Om een goed betoog te kunnen schrijven moet de scriptie de volgende onderdelen bevatten (zie verder hoofdstuk V).
6
Inleiding In de inleiding wordt de aanleiding tot en het onderwerp van het onderzoek beschreven. Voorts bevat de inleiding de probleemstelling met eventuele deelvragen. Tot slot wordt aangegeven hoe het onderzoek is aangepakt. Middenstuk In het middenstuk wordt de probleemstelling in hoofdstukken uitgewerkt. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat toegewerkt wordt naar het laatste onderdeel van de scriptie: de conclusie. Conclusie In de conclusie worden de uitkomsten van het onderzoek in het kort weergegeven. De conclusie komt logisch voort uit hetgeen in het middenstuk is geschreven. - Literatuuronderzoek Bij het schrijven van een scriptie wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijke bronnen uit binnen- en buitenland: boeken, tijdschriftartikelen en jurisprudentie (zie verder hoofdstuk IV). Als u daarnaast gebruik wilt maken van gegevens die u hebt verkregen uit interviews en vragenlijsten, moet u daarover vooraf met uw begeleider overleggen. U bent immers niet geschoold in deze onderzoeksmethoden. Het materiaal dat uit interviews en vragenlijsten is verkregen, zal daarom vaak alleen als illustratie in de scriptie gebruikt mogen worden. De conclusies moeten ook dan gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoeksmateriaal. Van het bovenstaande kan na toestemming van de scriptiebegeleider worden afgeweken. De begeleider draagt in dat geval zorg voor een goede opzet van het veldonderzoek. - Bronvermelding Het door u gebruikte onderzoeksmateriaal dient u te verantwoorden en inzichtelijk te maken. U mag immers niet pronken met andermans veren. Bij parafraseren, citeren en vermelden van bepaalde gegevens uit het gebruikte onderzoeksmateriaal moet u de vindplaats aangeven in een voetnoot. Vergeet daarbij niet te verwijzen naar de desbetreffende pagina(’s) (zie verder hoofdstuk IV). - Internetbronnen Studenten maken steeds meer gebruik van internetbronnen. Dit is toegestaan, mits aan een aantal spelregels is voldaan. a. Maak kritisch gebruik van deze bronnen. Niet iedere bron die bij een zoekactie verschijnt, is geschikt. Net zoals van gedrukte bronnen mag u van internetbronnen slechts gebruik maken indien ze een wetenschappelijke status hebben. b. Zoals bij alle geraadpleegde bronnen moet ook bij gebruik van een internetbron de vindplaats in een voetnoot vermeld worden. Realiseer u daarbij dat internetpagina’s vaak tussentijds worden gewijzigd en daardoor niet meer traceerbaar zijn. Vermijd daarom verwijzing naar URL’s, wanneer bronnen ook in druk beschikbaar zijn. c. U dient de gebruikte internetbronnen behalve digitaal ook in papieren vorm aan te leveren. Dit dient om te voorkomen dat een door u gebruikte bron niet meer traceerbaar is. Zie voor verdere aanwijzingen bij het gebruik van internetbronnen hoofdstuk IV. - Plagiaat Indien u zonder juiste bronvermelding teksten (letterlijk door middel van knip- en plakwerk of herschreven maar desondanks herkenbaar) uit bepaalde publicaties of andere bronnen gebruikt, wordt dit beschouwd als plagiaat. Hetzelfde geldt als niet de tekst, maar wel de
7
structuur van een (deel van een) publicatie zonder enige bronvermelding en verantwoording is overgenomen. Het argument dat de gebruikte passages perfect zijn en niet vallen te verbeteren is geen excuus; onbekendheid met de toepasselijke wetenschappelijke en maatschappelijke normen evenmin. Bij twijfel dient u de scriptiebegeleider te raadplegen of u het bronnenmateriaal op een bepaalde manier mag verwerken. Voorkomen is beter dan genezen. Een scriptie waarin sprake is van plagiaat, wordt zonder meer afgekeurd! Plagiaatgevallen worden ter kennis gebracht van de Examencommissie. Deze beslist over de op te leggen sanctie. (Zie art.16 en 17 Examenreglement). Kijk daarom voor veel informatie over de do’s en dont’s rond plagiaat op de plagiaatsite van de Universiteit van Amsterdam: http://www.student.uva.nl/fraude-plagiaat/voorkomen.cfm of die van de Universiteit van Tilburg: http://rechten.uvt.nl/plagiaat 2.2 De beoordeling van de eindversie De eindversie van de scriptie wordt beoordeeld met een cijfer. Hele en halve cijfers zijn toegestaan. Bij de beoordeling wordt (voor nieuwe scripties per 1 september 2004) naast de scriptiebegeleider een tweede beoordelaar betrokken. Lever dus twee exemplaren van de eindversie in. De beoordelaars stellen in overleg het cijfer vast. Het cijfer wordt door de beoordelaars gemotiveerd. Studenten blijken nogal eens teleurgesteld te zijn over het eindcijfer. Om u meer houvast te bieden staan hieronder criteria vermeld die bij de beoordeling van de scriptie een rol spelen. Bedenk daarbij dat de hele gang van zaken tijdens het schrijven van de scriptie bij de beoordeling betrokken wordt en kan leiden tot een lager dan wel hoger cijfer. Zo kan bijvoorbeeld de mate waarin de docent moet bijsturen van invloed zijn op de uiteindelijke beoordeling van de scriptie. - Beoordelingscriteria Bij de beoordeling spelen de volgende criteria een rol. Hoe zwaar een bepaald criterium meeweegt is afhankelijk van het onderwerp van de scriptie en de gang van zaken tijdens het begeleidingsproces. Structuur/opbouw betoog Duidelijke inleiding en probleemstelling; systematische uitwerking van de probleemstelling; op elkaar aansluiten van onderdelen van de scriptie; heldere argumentatielijn; juiste en controleerbare conclusie. Niveau/inhoud Juridisch inzicht: wijze waarop, mate waarin en niveau waarop van kennis en inzichten op het vakgebied gebruik is gemaakt; (consistente) juiste onderbouwing standpunt; originaliteit/creativiteit. Gebruik bronnen/kwaliteit onderzoek Kwaliteit van het onderzoek: wijze van materiaalverzameling; operationalisering van begrippen, onderzoeksopzet; relevante bronnen/literatuur; juiste weergave bronnen/literatuur; controleerbaarheid.
8
Planning en werkwijze zelfstandigheid; planning (realistisch/haalbaar, afspraken nakomen); omgaan met feedback. Taalgebruik eigen bewoordingen, helder en duidelijk taalgebruik; correcte spelling, juiste toon en stijl, leesbaarheid. Vormgeving getypt, consistente vormgeving, gepast lettertype en marge, overzichtelijke indeling, omvang conform afspraak, inhoudsopgave, paginanummering.
9
Hoofdstuk III Werkplan voor het onderzoek en schrijven 1.
Verkennend onderzoek naar het scriptie onderwerp
2. Afbakening van het onderwerp en formuleren van de probleemstelling 3.
Het formuleren van de onderzoeksvragen
4.
Het onderzoek Zoeken van informatie Evalueren van informatie Ordenen van informatie
-
5. Het schrijfproces - De planfase - De schrijffase - De revisiefase - De redigeerfase 6. Wisselwerking tussen probleemstelling, onderzoeksvragen, aantekeningen en tekstplan
10
Hoofdstuk III Werkplan voor het onderzoek en schrijven In dit hoofdstuk vindt u een overzicht van de werkzaamheden die nodig zijn om een scriptie te kunnen schrijven. De werkzaamheden worden kort beschreven.Het overzicht is bedoeld als hulp bij het opzetten van uw tijdsplanning. De uitwerking van de verschillende werkzaamheden vindt u in de hoofdstukken IV en V. De werkzaamheden zijn als opeenvolgende stappen beschreven, omdat alle stappen doorlopen moeten worden. Tijdens het werken aan de scriptie zult u echter vaak terug moeten gaan naar voorgaande stappen. Een scriptie schrijven is een cyclisch proces. Zie het schema onderaan het werkplan. Informatie over de procedure, zoals de aanmelding bij de scriptiecoördinator, het zoeken van een begeleider en de informatie over regels bij de begeleiding en beoordeling van de scriptie vindt u in hoofdstuk I en II. 1.
Verkennend onderzoek naar het scriptieonderwerp
Het werken aan de scriptie begint met het zoeken naar een geschikt onderwerp. Hierbij helpt het verkennende onderzoek. In het verkennende onderzoek bepaalt men allereerst het rechtsgebied waarover men wil gaan schrijven. Als het rechtsgebied is bepaald, is de eerste stap in het verkennende onderzoek het opzoeken van de algemene regelgeving en algemene literatuur. Het verkennende onderzoek resulteert in de eerste globale keuze van het scriptieonderwerp.
2. Afbakening van het onderwerp en formuleren van de probleemstelling Het uiteindelijke scriptieonderwerp moet voldoende afgebakend zijn zodat men binnen afzienbare tijd met behulp van het verzamelde materiaal de scriptie kan vervaardigen. Men dient daarom het onderwerp verder af te bakenen tot een deelonderwerp (ook wel aandachtspunt genoemd). Met behulp van het materiaal dat men in het verkennende onderzoek heeft bestudeerd en het gekozen deelonderwerp formuleert men vervolgens de probleemstelling. De probleemstelling is de vraag waarop de scriptie een antwoord moet geven. 3.
Het formuleren van de onderzoeksvragen
Welke data men in het onderzoek gaat verzamelen hangt van de gekozen probleemstelling af. Vanuit de probleemstelling formuleert men onderzoeksvragen. Deze vragen vloeien uit de probleemstelling voort en bedoeld om op p gerichte wijze materiaal te vergaren en te raadplegen. 4.
Het onderzoek
Zoeken van informatie ten behoeve van een scriptie Wanneer het deelonderwerp van de scriptie duidelijk is geworden en uit de probleemstelling onderzoeksvragen zijn gedestilleerd, kan het zoekproces worden gestart. Het te onderzoeken 11
materiaal van de jurist betreft regelgeving, jurisprudentie, literatuur en andere documenten, met andere woorden: juridisch onderzoek is hoofdzakelijk documentenonderzoek. In het proces van informatie vergaren speelt de bibliotheek een belangrijke rol. Dat kan zowel een fysieke bibliotheek zijn als een virtuele bibliotheek op het internet. Om het zoeken van informatie systematisch aan te pakken is het verstandig om verschillende zoekmethodes naast elkaar te gebruiken: Evalueren van informatie ten behoeve van een scriptie Bij het schrijven van een wetenschappelijke scriptie is het van het grootste belang dat gebruik wordt gemaakt van betrouwbare informatie. Het ‘ouderwetse’ publicatieproces in boekvorm of via wetenschappelijke tijdschriften biedt de gebruiker waarborgen voor kwaliteit. Een artikel voor een tijdschrift bijvoorbeeld doorloopt een proces van beoordeling voordat het wordt geaccepteerd. Deskundigen beoordelen en publiceren alleen materiaal als het aan bepaalde (wetenschappelijke) criteria voldoet. Waarborgen voor de kwaliteit van informatie op internet zijn veel moeilijker te verkrijgen. Wees daarom voorzichtig met het gebruik van internetbronnen. Ordenen van informatie ten behoeve van een scriptie De ordening van de aantekeningen geschiedt met behulp van relevante trefwoorden. Bij elke aantekening vermeldt men direct de bron en auteursnaam met een nauwkeurig omschreven vindplaats. Doet men dit niet, dan gaat veel tijd verloren als men deze gegevens opnieuw moet opzoeken bij het vaststellen van het notenapparaat en de literatuurlijst. De aantekeningen worden ingericht als een kaartsysteem. Dat kan een papieren kaartsysteem zijn, maar ook een PC document. 5.
Het schrijfproces
Wanneer men op grond van de onderzoeksvragen gegevens heeft verzameld en geordend, kan men beginnen met schrijven. In het schrijfproces zijn verschillende fasen te onderscheiden. Bij iedere fase horen verschillende taken en activiteiten. De verschillende fasen moeten meer dan eens doorlopen worden: Bijvoorbeeld als al een deel van de tekst lezersklaar is terwijl de rest nog niet op papier staat. Het proces van opbouwen en verbeteren van een tekst is dus niet rechtlijnig en de fasen zijn niet strikt gescheiden. De planfase In de planfase worden het doel van de scriptie en de doelgroep bepaald. Tevens wordt een tekstplan opgesteld waarin de structuur van het betoog is uitgewerkt. De schrijffase In de schrijffase wordt het tekstplan verder uitgewerkt en daarna uitgeschreven. Het gaat in deze fase nog om een eerste tekst die alleen voor de schrijver zelf bedoeld is. De opbouw van de tekst bestaat uit een inleiding, een middenstuk en een conclusie. Tevens wordt in deze fase aandacht besteed aan de indeling in paragrafen en alinea’s. De revisiefase In de revisiefase wordt de tekst zo herschreven dat hij als concept-tekst ter beoordeling kan worden aangeboden. In de revisiefase wordt de tekst daartoe herschreven met het oog op de lezer. Bij de revisie gaat men als volgt te werk: eerst spoort men de problemen die de lezer
12
met de tekst kan hebben op, vervolgens onderzoekt men de oorzaak van de problemen en tot slot brengt men de verbeteringen aan. Leg de tekst voor de revisie eerst een poosje opzij. Met een kritische blik naar het eigen werk kijken is moeilijk en lukt alleen als men de tekst een tijd niet heeft gezien. De redigeerfase In de redigeerfase worden de puntjes op de i gezet. Notenapparaat, literatuurlijst, spelling, interpunctie, en dergelijke zijn na de redigeerfase tot in de puntjes verzorgd. De scriptie (of een onderdeel daarvan) is na afloop van de redigeerfase gereed voor de eindbeoordeling 6. Wisselwerking tussen probleemstelling, onderzoeksvragen, aantekeningen en tekstplan Het onderzoek, het maken van aantekeningen en het schrijven van de tekst zijn geen gescheiden bezigheden, maar worden in onderlinge samenhang verricht. Zo kan het zijn dat de ontwerptekst inhoudelijk nog te mager is om een middendeel te vervaardigen dat de conclusie draagt die bij de probleemstelling aansluit. De oorzaak daarvan kan zijn dat er nog te weinig onderzoeksresultaten zijn. Het is daarom vaak nodig dat het onderzoek wordt heropend omdat er meer materiaal moet worden onderzocht en bestudeerd. Ook kan het bij het uitwerken van het tekstplan noodzakelijk blijken om de probleemstelling aan te passen. Bijvoorbeeld wanneer de probleemstelling te ruim is. Inperking van probleemstelling kan helpen waardoor er alsnog conclusies worden getrokken die bij de probleemstelling aansluiten en worden ondersteund door de verkregen onderzoeksresultaten. In schema weergegeven:
PROBLEEMSTELLING
ONDERZOEKSVRAGEN (deelvragen)
AANTEKENINGEN (d.w.z. geordende aantekeningen)
TEKSTPLAN
13
4.
Het onderzoek
4.1 Waar informatie zoeken? Het te onderzoeken materiaal van de jurist betreft regelgeving, jurisprudentie, literatuur en andere documenten, met andere woorden: juridisch onderzoek is hoofdzakelijk documentenonderzoek. In dit proces van informatie vergaren speelt de bibliotheek een belangrijke rol. Dat kan zowel een fysieke bibliotheek zijn als een virtuele bibliotheek op het internet. Onderstaand hoofdstuk richt zich alleen tot de Nederlandstalige studenten. De bibliotheken van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid De faculteit heeft twee bibliotheken waar (juridische) informatie gezocht kan worden en waar tevens hulp gevraagd kan worden bij het zoeken en vinden van informatie: - De Juridische Bibliotheek (JB) in de Oudemanhuispoort (Nederlands recht, buitenlands nationaal recht, Europees en internationaal privaatrecht, internationaal publiekrecht, Europees recht, recht der internationale organisaties. - Het documentatiecentrum van het Instituut voor Informatierecht, Korte Spinhuissteeg 3. (intellectuele eigendom) Over de bibliotheken van de faculteit, de collecties die er zijn en de hulp die kan worden geboden, staat alle relevante informatie op de volgende website: http://www.uba.uva.nl/jb/home.cfm Bij de bibliotheek kunnen (hoofdzakelijk Nederlandstalige) juridische masterscripties van UvA-studenten worden ingezien. Deze scripties zijn via de UvA-catalogus beschikbaar. Kies voor Geavanceerd zoeken en stel het filter voor Materiaalsoorten in op “scripties” eventueel in combinatie met het filter Locaties “juridische bibliotheek”. Hulp bij het zoeken naar materiaal De bibliotheken bieden op drie manieren hulp bij het onderzoek voor de scriptie In de bibliotheek Aan de balies is veel kennis aanwezig bij de medewerkers om scriptieschrijvers bij te staan. De medewerkers bieden graag hulp bij vragen: over het formuleren van trefwoorden, het vinden van en omgaan met databestanden enz. Vragen staat vrij! -
Via internet De JB heeft via de website een aparte informatiehoek ingericht voor scriptieschrijvers. Er zijn handige tips te vinden om op weg te komen of te blijven. Klik via de JB-website >hulp.
-
Via cursussen De JB organiseert een paar keer per jaar cursussen, die vooral voor scriptieschrijvers nuttig zijn om de weggezakte kennis over het zoeken van informatie weer op te frissen. Op de JB-website staat onder de knop: Hulp>cursussen een bijgewerkt overzicht van de verschillende cursussen waarbij tevens de inhoud van de cursussen en de cursusdata vermeld staan. Bij sommige vakken, zoals de notariële master, worden door de JB workshops gegeven waar het gebruik van specifieke databanken wordt behandeld. Er bestaan daarnaast ook cursussen die als een zelfinstructie module kunnen worden doorgenomen, bijvoorbeeld: webcursus informatievaardigheden Deze cursus heeft elke student in het eerste jaar doorlopen.
14
› Cursus Informatie zoeken bij de UBA. Een interactieve webcursus die in 3 x 30 minuten helpt bij het verkrijgen van vaardigheden die van pas komen bij het zoeken naar informatie op het web en in het bijzonder bij UvA-bibliotheken. Deze cursus is een aangepaste versie van het algemene programma TILT dat zich richt op propedeusestudenten aan Nederlandse universiteiten en hogescholen. De cursus is ook voor scriptiestudenten een geschikt hulpmiddel: Cursus Informatie zoeken bij de UBA Kies voor “TILT”. De overige drie onderdelen van de cursus geven handige tips voor het zoeken in de UvA catalogus, de Digitale Bibliotheek en vakspecifieke databanken (voor rechten alleen Opmaat en Rechtspraak.nl)
4.2 Zoekmethoden Wanneer het deelonderwerp van de scriptie duidelijk is geworden en uit de probleemstelling onderzoeksvragen zijn gedestilleerd, kan het zoekproces worden gestart. Al dan niet gesteund door cursussen, bibliotheekbezoek of bijvoorbeeld hulp van de medewerkers van de bibliotheek. Om het zoeken van informatie systematisch aan te pakken is het verstandig om de volgende methodes, naast elkaar, te gebruiken: 4.2.1
Zoeken met trefwoorden
De onderzoeksvragen moeten worden ‘vertaald’ in trefwoorden die het onderwerp en/of specifieke aspecten die bestudeerd gaan worden zo nauwkeurig mogelijk weergeven. Vat ‘nauwkeurig weergeven’ bij het bepalen van de trefwoorden niet op als een kwantitatief maar als een kwalitatief gegeven. Bedenk verschillende trefwoorden, indien nodig in verschillende talen. Denk aan mogelijk verschillende schrijfwijzen (electronisch-elektronisch, organisation-organization). Zorg zowel voor enkele ruime trefwoorden als voor meer specifieke (juridische) trefwoorden, omdat van tevoren nooit kan worden voorzien op welke manier en op welk niveau de te vinden informatie toegankelijk is gemaakt. Voorbeeld scriptieonderwerp: ontslagrecht ruime trefwoorden: verbintenissenrecht, arbeidsrecht specifieke trefwoorden: ontslagrecht, arbeidsovereenkomstenrecht, gedwongen ontslag alternatieve trefwoorden: labour relations, right of dismissal, forced resignation In de volgende bronnen kan met behulp van trefwoorden gezocht: catalogi, databestanden en tijdschriften. Denk eraan dat elk bestand eigen trefwoorden hanteert. Op internet kan over het algemeen niet effectief met trefwoorden worden gezocht (zie verder hieronder bij “Zoeken op internet”). Als het moeilijk is om trefwoorden te bedenken kan het raadplegen van een thesaurus inspiratie opleveren voor het vinden van geschikte trefwoorden. In een thesaurus zijn de trefwoorden geordend in een samenhangend overzicht. U vindt bijvoorbeeld een thesaurus in de UvA catalogus. Voorbeeld van het zoeken met behulp van de thesaurus Zoek in de UvA-catalogus via het tabblad “Bladeren” en Onderwerp uit het rolmenu typ bijvoorbeeld: aans Vervolgens verschijnt een stukje van de thesaurus met trefwoorden zoals 'aansprakelijkheid'.
15
Zoeken op trefwoorden is niet hetzelfde als zoeken op woorden. Dit laatste valt onder de methode “Zoeken met vrije zoektermen.” (zie hieronder) Voorbeeld Het boek ‘Erven van je ouders’ heeft als trefwoord erfrecht, maar de woorden uit de titel kunnen ook worden gebruikt bij het zoeken met vrije zoektermen. 4.2.2
Zoeken met vrije zoektermen
Vrije zoektermen zijn alle woorden, of ze nu voorkomen in de titel of in de tekst. Soms is het mogelijk om aan te geven dat gezocht moet worden in de titel (dat geeft een iets specifieker resultaat dan een woord in de tekst) maar vaak wordt in de hele tekst gezocht. Deze methode levert vaak veel treffers op, maar heeft als groot nadeel dat ook veel ‘ruis’ wordt gevonden. Voorbeeld Belasting als vrije zoekterm levert zowel literatuur op over fiscale belasting als over fysieke belasting. Door met trefwoorden te zoeken (belastingrecht), of door op basisclassificatie of plaatsingscode (zie hieronder) te zoeken wordt deze ruis omzeild. 4.2.3 Zoeken met de basisclassificatie Aan de meeste documenten van de UvA-collectie is een classificatiecode toegekend. Deze code correspondeert met een onderwerp. Voor een overzicht van de basisclassificatiecodes: Kies rechtsboven in het scherm voor Hulp. Selecteer in de linkerkolom Basisclassificatie en klik op Overzicht basisclassificatie.
Voorbeeld Kies uit “Overzicht Basisclassifcatie”eerst hoofdrubriek Recht “86” en vervolgens bijvoorbeeld 86.23 (erfrecht). Klik op de code en een trefferlijst verschijnt (410+) Door vervolgens te klikken op Zoekactie aanpassen kunnen nog filters worden ingesteld bijvoorbeeld materiaalsoort en/of locatie. Met de basisclassificatie kan alleen worden gezocht in de catalogi van de UvA en PiCarta. 4.2.4
Zoeken met plaatsingscode
In de meeste bibliotheken is het materiaal geordend volgens een plaatsingssystematiek die meestal onderwerpsrubrieken bij elkaar brengt. Zo staan bijvoorbeeld bij de JB boeken over belastingrecht in rubriek F en handboeken over volkenrecht bij BA. Deze plaatsingscode is ook in het aanvraagnummer (signatuur) te vinden. Door in de kasten te browsen in de betreffende rubriek kan al een aardige indruk van de beschikbare literatuur verkregen worden. Bedenk wel dat er boeken uitgeleend kunnen zijn. 4.2.5
Zoeken op auteur en de sneeuwbalmethode
Deze methode wordt vaak gebruikt als een gezaghebbend auteur met betrekking tot een onderwerp reeds bekend is. Het is dan goed om te kijken of de auteur nog andere boeken of tijdschriftartikelen over het onderwerp heeft gepubliceerd. In de literatuurlijst van een reeds geschikt bevonden boek of artikel kan worden gezocht naar literatuur (sneeuwbalmethode). Bedenk wel dat deze sneeuwbalmethode alleen literatuur oplevert die ouder is dan de publicatie in handen. Hoewel het volgende onderwerp formeel geen methode beschrijft, wordt hier - gezien het toenemende gebruik van internet - ook aandacht aan besteed.
16
4.2.6
Zoeken op internet
Het internet is een gigantische verzameling van meestal ongeordende informatie en is niet ontworpen om systematisch naar informatie over een specifiek onderwerp te zoeken. Dat wil overigens niet zeggen dat met behulp van ‘Google’ of andere zoekmachines geen relevante informatie over het scriptieonderwerp gevonden zou kunnen worden. De kans op ruis, dus ongeschikte informatie, is echter zeer groot. Toch kan ook op internet systematisch gezocht worden. In het Handboek Internet voor Juristen - 2010 wordt hieraan overzichtelijk aandacht besteed. Een andere manier om effectiever te zoeken op internet is door gebruik te maken van portaalsites. Deze brengen informatie over een onderwerp bij elkaar. Voorbeelden van juridische portaalsites JB website>vind juridische informatie Hier vindt u de belangrijke juridische databanken, waaronder Westlaw ( onder buitenlands recht), Kluwer Navigator via “snel naar een juridische databank?”. juridische startpunten Recht.nl Portill.nl Guide to Law Online - Law Library of Congress 4.3 Wetenschappelijk betrouwbare informatie? Bij het schrijven van een wetenschappelijke scriptie is het van het grootste belang dat gebruik wordt gemaakt van betrouwbare informatie. Het ‘ouderwetse’ publicatieproces in boekvorm of via wetenschappelijke tijdschriften biedt de gebruiker waarborgen voor kwaliteit. Een artikel voor een tijdschrift bijvoorbeeld doorloopt een proces van beoordeling voordat het wordt geaccepteerd. Deskundigen beoordelen het aangeboden materiaal en publiceren alleen als het aan bepaalde (wetenschappelijke) criteria voldoet. Waarborgen voor de kwaliteit van informatie op internet zijn moeilijker te verkrijgen gezien de afwezigheid van drempels om op internet informatie te zetten: iedereen mag dat. Aan het plaatsen van informatie op internet worden geen kwaliteitscriteria gesteld. Er staat dus van alles op: waar/onwaar, verouderd/up-to-date, kleuterniveau/wetenschappelijk niveau. Toch zijn er wel tips te geven voor het beoordelen van informatie op internet: - Het eerdergenoemde “Handboek Internet voor Juristen” besteedt ruim aandacht aan het evalueren van zoekresultaten op basis van o.a. herkomst, actualiteit, volledigheid en betrouwbaarheid van informatie op het internet. - Op portaalsites is over het algemeen ook de kwaliteit van de aangeboden informatie beoordeeld. 5.
Het ordenen van de gevonden gegevens
De ordening van de aantekeningen geschiedt met behulp van relevante trefwoorden. Bij elke aantekening vermeldt men direct de bron en auteursnaam met een nauwkeurig omschreven vindplaats. Dit is zeer belangrijk omdat anders veel tijd verloren gaat als men deze gegevens opnieuw moet opzoeken bij het vaststellen van het notenapparaat en de literatuurlijst. (Zie voor regels met betrekking tot notenapparaat en literatuurlijst verder hoofdstuk V.) De aantekeningen worden ingericht als een kaartsysteem. Dat kan een papieren kaartsysteem zijn, maar ook een PC document. Het kaartsysteem geeft als het goed is al een zekere indicatie
17
over de te vervaardigen scriptietekst. Welke conclusie er bij de probleemstelling zal gaan passen, wordt bij de nadere bestudering van de aantekeningen gaandeweg duidelijker. Als afsluiting van de onderzoeksfase wordt een voorlopige conclusie geformuleerd.
18
Hoofdstuk V
1.
De planfase Bepalen van het retorische doel Bepalen van de doelgroep Het tekstplan
1.1 1.2 1.3
2.
De schrijffase 2.1
Verdere structurering van de tekstopbouw -
3. 3.1 3.2 3.3
4.
Het schrijfproces
De inleiding Het middenstuk De conclusie Hoofdstukken en paragrafen Alinea’s De revisiefase Diagnose en verbetering van problemen in de tekst Hulpmiddel bij het verder verduidelijken van de opbouw: structuuraanduidende woorden Reviseren op stijl: formuleringen - Helderheid - Concreetheid - Directheid
De redigeerfase 4.1 Citeren en parafraseren 4.2. Bronvermelding: notenapparaat - Plaats van de noten
4.3 4.4 4.5 4.6
Vorm van de noten
Literatuurlijst Jurisprudentie Regelgeving en parlementaire stukken Spelling en interpunctie
19
Hoofdstuk V
Het schrijfproces
In het vorige hoofdstuk is het onderzoek beschreven. Wanneer men op grond van de onderzoeksvragen gegevens heeft verzameld en geordend, kan men beginnen met schrijven. Tijdens het schrijfproces houdt het onderzoek natuurlijk niet op: er bestaat een wisselwerking tussen beide processen (zie schema hoofdstuk III). In het schrijfproces zijn verschillende fasen te onderscheiden. Bij iedere fase horen verschillende taken en activiteiten. We noemen eerst de fasen met de bijbehorende activiteiten en werken ze daarna uit. 1. de planfase In de planfase wordt het retorisch doel van de scriptie en de doelgroep bepaald en een tekstplan opgesteld waarin de structuur van het betoog is uitgewerkt. 2. de schrijffase In de schrijffase wordt het tekstplan verder uitgewerkt en daarna uitgeschreven. Het gaat alleen nog om een eerste tekst, die alleen voor de schrijver zelf bedoeld is. 3. de revisiefase In de revisiefase wordt de tekst zo herschreven dat hij als eerste concept kan worden aangeboden. 4. de redigeerfase In de redigeerfase worden de puntjes op de i gezet worden. Spelling, interpunctie, noten, verwijzingen, bibliografie en dergelijke zijn na de redigeerfase tot in de puntjes verzorgd. De fasen moeten meer dan eens doorlopen worden; bijvoorbeeld als het tijdens het schrijven nodig is om het tekstplan bij te stellen of als er al een deel van de tekst lezersklaar is terwijl de rest nog niet op papier staat. Het proces van opbouwen en verbeteren van een tekst is dus niet rechtlijnig en de fasen zijn niet strikt gescheiden. Naarmate ideeën concreter worden, veranderen ze ook. De zwakke punten van een betoog worden pas echt goed zichtbaar, als ze op papier staan; men zegt wel eens dat schrijven een vorm van denken is. Schrijven is in elk geval niet alleen een gefaseerd proces, maar een cyclisch gefaseerd proces. 1.
De planfase
In de planfase wordt het retorisch doel van de scriptie en de doelgroep bepaald en een tekstplan opgesteld waarin de structuur van het betoog is uitgewerkt. 1.1 Bepalen van het retorische doel Het retorische doel van een tekst is hetgeen men met de tekst wil bereiken. Bijvoorbeeld: de lezer over een onderwerp informeren, een onderwerp begrijpelijk voor de lezer uiteenzetten, over een onderwerp een mening bekend maken aan de lezer, de lezer overtuigen van het standpunt van de schrijver ten aanzien van een onderwerp of de lezer tot handelen aanzetten. Het retorische doel van de tekst volgt uit de probleemstelling die bij het onderzoek is gebruikt. In hoofdstuk IV zijn verschillende typen probleemstellingen omschreven: beschrijvende, verklarende, toetsende of evaluerende, en adviserende. Een juridische scriptie heeft meestal een toetsende/evaluerende of adviserende probleemstelling. In dat geval is het 20
retorische doel van de scriptie een betoog schrijven waarin over het afgebakende onderwerp met behulp van regelgeving, jurisprudentie en literatuur een bepaald standpunt tegenover verschillende andere standpunten wordt verdedigd. 1.2 Bepalen van de doelgroep Als doelgroep van de scriptie stelt men zich een publiek van gevorderde rechtenstudenten of pas afgestudeerde juristen voor. In de tekst spreekt men deze lezer aan. Bij de formulering houdt men rekening met de kennis van de doelgroep. Als men voor gevorderde studenten schrijft, kan bijvoorbeeld rustig de term ‘verkrijgende verjaring’ gebezigd worden. Bij meer specifieke onderwerpen moet men bepaalde terminologie eerst uitleggen. De scriptie wordt niet geformuleerd als een aan de docent gerichte tekst. De docent is degene die beoordeelt of de tekst voldoet, mede vanuit het perspectief van de beoogde doelgroep. Omdat het een tekst binnen het juridische vakgebied is, moeten taalgebruik en redeneertrant ontleend zijn aan dat vakgebied. De schrijver moet er blijk van geven voldoende kennis (op het genoemde studieniveau) te hebben verzameld van hetgeen in de literatuur, de jurisprudentie, de wet en andere relevante documenten over zijn (deel)onderwerp is gezegd. In hoofdstuk VI is aangegeven wat in het algemeen de kenmerken zijn van teksten binnen het juridische vakgebied. 1.3 Het tekstplan Het tekstplan geeft de (voorlopige) opbouw van de inleiding en het middenstuk aan. Hoe het tekstplan er precies uit moet zien is niet te zeggen. Meestal wordt een lijstje met belangrijke gegevens (retorisch doel, probleemstelling, werktitel, doelgroep) opgesteld en daarnaast de voorlopige opbouw van het middenstuk van de scriptie (het betoog) vastgesteld. Bij het bepalen van de opbouw van het middenstuk noteert men om te beginnen onder elkaar de probleemstelling en de (voorlopige) conclusie en controleert of deze qua formulering op elkaar aansluiten. Vervolgens geeft men stapsgewijs aan via welke logische lijn men van de probleemstelling tot de conclusie wil komen. Omdat de conclusie een antwoord moet geven op de probleemstelling geeft de probleemstelling belangrijke aanwijzingen voor de opbouw van het middenstuk. De probleemstelling stuurt dus de opbouw van het middenstuk. Als men dit uit het oog verliest, verdwaalt men makkelijk op zijpaden of gaat men bijvoorbeeld te uitvoerig in op feitelijkheden. Het betoog wordt warrig en is ongeschikt om de conclusie te dragen die bij de probleemstelling aansluit. Bij een goed opgebouwd middenstuk zal de lezer de conclusie gaandeweg zien aankomen. Het middenstuk dient dus inhoudelijk zowel aan te sluiten op de probleemstelling als te anticiperen op de conclusie. Dat kan betekenen dat een deel van de gegevens die men bij het onderzoek heeft verzameld niet in de betooglijn zal passen. Vaak zal er flink wat weggelaten of geschrapt moeten worden. Wees niet bang gehoor te geven aan het devies: 'kill your darlings'. Bij het opstellen van het tekstplan moet vervolgens nagedacht worden over de vraag welke informatie over het onderwerp de lezer nodig heeft om het betoog te kunnen begrijpen en waar deze informatie in de tekst moet komen. Vervolgens krijgen ook de argumenten van het betoog binnen het tekstplan een ontwerpvolgorde. Ook deze operatie is nodig om de samenhang in de tekst te bewaken en te zien of er lijn in het betoog zit en er geen onnodige zijpaden worden ingeslagen. Voorbeeld Stel dat de scriptie handelt over strafbaarheid van publiekrechtelijke rechtspersonen en de probleemstelling de vraag bevat of gemeenten kunnen worden gestraft, dan zal men in het middenstuk eerst het een en ander over het begrip publiekrechtelijke rechtspersoon moeten
21
schrijven en over de vraag of rechtspersonen in het algemeen gestraft kunnen worden. Vervolgens worden met behulp van regelgeving, jurisprudentie en literatuur verschillende meningen en opvattingen over het afgebakende onderwerp (aandachtspunt) kritisch besproken en worden argumenten gegeven die een bepaald standpunt – dat de schrijver heeft gekozen – tegenover verschillende andere standpunten verdedigt. In het voorbeeld betekent dit dat men aan de orde stelt dat er diverse rechterlijke uitspraken zijn zoals de Pikmeer-arresten, dat over de problematiek verschillende opvattingen zijn geventileerd in de literatuur, dat er jurisprudentie van het EHRM over dit onderwerp bestaat, en dergelijke. Het tekstplan is dus een soort blauwdruk van het middenstuk. Bij het opstellen kan het handig zijn om gebruik te maken van een schema met trefwoorden dat het verband weergeeft tussen de verschillende behandelde begrippen. Bij het ontwerpen van een tekstplan voor een grotere tekst, zoals de scriptie, dient men na te denken over een indeling in hoofdstukken en eventueel paragrafen. Het tekstplan kan dan de vorm krijgen van een voorlopige inhoudsopgave. Een voorlopige inhoudsopgave is zowel nuttig bij de bespreking met de begeleider als waardevol voor de schrijver zelf, aangezien er meteen uit blijkt of er hiaten in de tekst dreigen te vallen dan wel doublures dreigen op te treden. Bovendien zal het op grond van het onderzoek vaak nodig zijn om het tekstplan aan te passen. De voorlopige inhoudsopgave geeft dan houvast bij het verplaatsen van bepaalde onderdelen in de tekst.
2.
De schrijffase
Het tekstplan wordt in deze fase uitgeschreven. Het gaat dan om de eerste uitgeschreven tekst die alleen voor de schrijver zelf is bedoeld.
2.1
Verdere structurering van de tekstopbouw
Bij het schrijven van de tekst aan de hand van het tekstplan dient men rekening te houden met de opbouw van een wetenschappelijke tekst (inleiding, middenstuk en conclusie). Hieronder worden deze onderdelen verder uitgewerkt. Tevens wordt aandacht besteed aan de indeling in hoofdstukken, paragrafen en alinea’s, die helpen bij de verdere structurering van de tekst. Het is belangrijk om niet te lang te wachten met schrijven. Pas wanneer men de gedachten op papier zet ziet men of er gegevens ontbreken en welke onderdelen nader onderzocht moeten worden. De eerste versie hoeft niet perfect te zijn. De inleiding De inleidende paragraaf zet uiteen over welk onderwerp de tekst gaat en vanuit welke probleemstelling het onderwerp is onderzocht. De inleiding laat de lezer zien waarom het erop volgende middenstuk bepaalde zaken bespreekt. Twee zaken moeten voor de lezer na het lezen van de inleiding helder zijn: welke probleemstelling met bijbehorende deelvragen vragen wordt onderzocht. welke deelonderwerpen (aandachtspunten) in het middenstuk worden behandeld; De inleiding bevat alinea’s die: - de belangstelling van de lezer wekken; - het onderwerp introduceren en omschrijven wat daarbinnen het deelonderwerp is; - aangeven welke probleemstelling gekozen is en waarom; 22
- verwijzen naar de gekozen opbouw van de scriptie. Het middenstuk In het middenstuk staat de informatie en de argumentatie van het betoog. Zie voor de opbouw van het middenstuk hetgeen hierboven bij het tekstplan is gezegd. Voor de verdere verfijning van de opbouw is de indeling in alinea’s (zie hieronder punt 4) zeer belangrijk. De conclusie In de conclusie wordt het antwoord gegeven op de probleemstelling. De conclusie moet bondig zijn, inhoudelijk en qua formulering direct aansluiten bij de probleemstelling en moet voortvloeien uit het betoog in het middenstuk. De functie van de conclusie is het overtuigen van de lezer dat uit het middenstuk van de tekst evident naar voren komt dat deze (en geen andere) conclusie het antwoord is op de gehanteerde probleemstelling. Als het goed is heeft de lezer de conclusie al zien aankomen in het middenstuk. In de conclusie mogen daarom geen nieuwe zaken aan de orde worden gesteld en geen nieuwe argumenten worden gegeven. Hoofdstukken en paragrafen Bij een langere tekst is het verstandig het tekstplan (en later de tekst) in hoofdstukken in te delen. De hoofdstukken worden vervolgens weer in paragrafen onderverdeeld. De paragrafen vertonen een thematische eenheid. Als een paragraaf lang uitvalt, kan men haar in (genummerde) subparagrafen onderverdelen. Als dat niet goed mogelijk blijkt, doordat er geen echt afzonderlijke onderwerpen in de paragraaf worden behandeld, kan men een lange paragraaf ook zo nu en dan onderbreken met (ongenummerde) tussenkopjes. De overgangen tussen paragrafen mogen niet abrupt zijn. Men kan de overgangen vloeiend maken door in een paragraaf inhoudelijk aan te knopen bij de conclusie van de voorafgaande paragraaf. Alinea’s Om de tekst verder te structureren is het essentieel dat de tekst wordt verdeeld in aliniea's. Een goede indeling maakt het de lezer mogelijk de lijn van het betoog te volgen. Een onheldere alinea-indeling zet de lezer op het verkeerde been. Elke alinea moet een bepaalde stap in het betoog behandelen. De informatie in een alinea moet onder één thema te rangschikken zijn. Een alinea bestaat daarom doorgaans uit meerdere zinnen die een thematische eenheid vormen. Een alinea opent met een algemene mededeling met betrekking tot het thema (de kernzin). De overige zinnen van de alinea geven een toelichting op de kernzin. De slotzin van een goed opgebouwde alinea bevat een concluderende opmerking over de boodschap die in de alinea centraal staat, of bevat een zin die de overgang naar de volgende alinea aangeeft. Dit laatste kan nodig zijn om de samenhang tussen de alinea’s duidelijk te maken. Vermijd abrupte overgangen. De alinea’s moeten logisch op elkaar volgen. Pas op voor zowel te korte als te lange alinea’s. Te korte alinea’s (enkele zinnen) kunnen een tekst moeilijk leesbaar maken omdat de thema’s te klein zijn. De lezer gaat door de tekst heen ‘stuiteren’. Bij te lange alinea’s ontstaat het gevaar dat de lezer verdrinkt in een soort ‘oersoep’. Voor het scheiden van alinea’s kiest men gewoonlijk één van de volgende twee manieren. Men begint na een harde return aan het begin van de nieuwe regel of men springt in door na een harde return de nieuwe regel met een TAB te laten beginnen. Het is niet wenselijk om tussen de alinea’s witregels te plaatsen. De tekst kan daardoor moeilijk leesbaar worden.
23
Wel kan het soms zinvol zijn een witregel toe te passen als er een kleine breuk in het betoog zit. Bijvoorbeeld wanneer een passage met een soort ‘terzijde’ is opgenomen. 3.
De revisiefase
3.1 Diagnose en verbetering van problemen in de tekst De in de schrijffase geformuleerde tekst is nog niet geschikt om beoordeeld te worden. Het voornaamste doel was immers het op papier zetten van de gedachten. De eerste tekst is alleen voor de schrijver bedoeld. Voordat u de tekst laat beoordelen moet nog gekeken worden op welke manier hij te verbeteren is. Hiervoor is de revisie bedoeld. In de revisiefase wordt de tekst herschreven met het oog op de lezers. Daarvoor moet men zich verplaatsen in de lezer Op die manier kan men een beeld krijgen van de problemen die de lezer met de tekst zou kunnen hebben. Dit betekent dat de schrijver in deze fase moet optreden als redacteur van de eigen tekst. Leg de tekst voor de revisie eerst een poosje opzij. Met een kritische blik naar het eigen werk kijken is moeilijk en lukt alleen als men de tekst een tijd niet heeft gezien. Bij de revisie gaat men als volgt te werk: eerst spoort men de problemen in de tekst op, vervolgens onderzoekt men de oorzaak van de problemen (diagnose) en tot slot brengt men de verbeteringen aan. Bij het opsporen van de problemen bestaat de revisie uit het kritisch doorlezen van de tekst. Al lezend wordt gezocht naar die plaatsen in de tekst die voor de lezer problematisch kunnen zijn: onduidelijke of slaapverwekkende formuleringen, gedachtesprongen, chaotische alinea’s, moeilijke woorden enzovoort. Vervolgens moet de oorzaak van het probleem worden bepaald: is de alinea chaotisch omdat er een goede kernzin ontbreekt, of komt het doordat de alinea te lang is? Moet een bepaalde term nader toegelicht worden of mag je de betekenis bij de lezer bekend veronderstellen? Is de tekst brokkelig doordat er een schakel in de redenering ontbreekt, of ontbreekt het alleen maar aan een duidelijke presentatie van de verbanden? Na de diagnose wordt ten slotte gekozen voor de beste manier om het probleem te verhelpen. Daarbij zal de kwaliteit van de diagnose in hoge mate de kwaliteit van de verbetering bepalen. Een paar voorbeelden van de samenhang tussen diagnose en verbetering Probleem: Een alinea is te lang geworden. Oorzaak 1: Dit komt omdat er teveel niet relevante informatie in de alinea staat (gezien de probleemstelling). Verbetering: Het wegsnoeien van delen van de alinea. Oorzaak 2: De alinea is te lang omdat er teveel aan relevante informatie instaat. Verbetering: Het opbreken van de alinea in nieuwe thematische eenheden en het formuleren van kernzinnen die de nieuwe alinea’s goed dekken. Probleem: De tekst is te brokkelig. Oorzaak 1: Dit komt doordat de alinea’s te kort zijn. Verbetering: Verschillende alinea’s samenvoegen onder één nieuwe kernzin. Oorzaak 2: Binnen de alinea’s wordt veel verschillende informatie gegeven. Verbetering: Herstellen van de thematische eenheid binnen de alinea’s, meestal door het verschuiven en hergroeperen van informatie over de alinea’s. Formuleren van nieuwe kernzinnen Soms is de diagnose dat de tekst een onoverzichtelijke indruk maakt, terwijl de opbouw wel goed is. Het probleem kan dan zijn dat de opbouw voor de lezers moeilijk te doorzien is. Dat
24
kan liggen aan een onduidelijke formulering van de probleemstelling, aan een gebrekkige paragraafnummering, of aan het ontbreken van duidelijke indicaties van de stappen in het betoog. In dat laatste geval is het invoegen van overgangsalinea’s vaak een goed reparatiemiddel. Ook het aanbrengen van structuuraanduidende woorden (zie hieronder)is een eenvoudige, maar zeer effectieve verbeteringstechniek. Het is echter ook mogelijk dat de onoverzichtelijkheid het negatieve resultaat is van omslachtige, vage of abstracte formuleringen (zie de uitwerking hieronder). Pas op voor dubbel werk. Maak een overzicht van de gewenst verbeteringen naar soort: veranderingen in de opbouw van de tekst, in de inhoud van de tekst en in de formulering. Pas eerst de opbouw van het tekstplan aan. Begin pas daarna met het verplaatsen en verwijderen van tekst en werk tot slot de andere verbeteringen uit. 3.2
Hulpmiddel bij het verder verduidelijken van de opbouw: structuuraanduidende woorden Structuuraanduidende woorden geven aanwijzingen over de samenhang tussen zinnen en delen van een tekst. Voor een lezer zijn deze woorden een belangrijk hulpmiddel bij het analyseren van de verbanden in teksten. De belangrijkste structuuraanduidende woorden zijn: tijdsverband alvorens, voordat, terwijl, tijdens, zolang, gedurende, nadat, nadien, daarna, toen, ten slotte, vervolgens, tegelijkertijd. opsommend verband (opeenvolging) daarnaast, en, bovendien, niet alleen ... maar ook ..., ten eerste ... ten tweede ..., verder … ook ... redengevend en oorzakelijk verband want, daarom, ergo, dus, kortom, namelijk, immers, omdat, om die reden, vanwege, hiermee is bewezen dat, hieruit valt af te leiden dat. tegenstellend verband enerzijds .. anderzijds .., maar ..., hoewel ... toch..., niettemin, daarentegen, desondanks. illustrerend (toelichtend, specificerend) verband zo, bijvoorbeeld, dus, illustratief voor deze houding is.., De structuuraanduidende woorden doen hun werk op alle niveaus van de tekst: ze geven een indruk van de samenhang tussen zinnen, alinea’s, en paragrafen. Maar let op: structuurwoorden kunnen alleen verband expliciet maken; ze kunnen niet zelf een bepaald verband creëren. Als er tussen twee beweringen geen logisch verband bestaat, helpt een structuurwoord niet om een verband aan te brengen.. 3.3 Reviseren op stijl: formuleringen Helderheid, concreetheid en directheid in de formuleringen steunen de lezer bij het begrijpen van de tekst. De gedachtegang die in de scriptie onder woorden wordt gebracht is eenvoudiger te volgen. Een buitengewoon belangrijke activiteit binnen de revisiefase is dan ook het controleren van formuleringen op de drie kenmerken: helderheid, directheid en concreetheid. Eerst bespreken we formuleringen die de helderheid bedreigen, en laten we zien wat de meest voor de hand liggende verbeteringstechnieken zijn. Daarna bespreken we achtereenvolgens veel voorkomende problemen rond concreetheid en directheid.
25
Helderheid Formuleringen zijn vaak niet helder omdat de schrijver teveel gebruik maakt van ontkenningen, de lijdende vorm, de naamwoordstijl en complexe structuren. Ontkenningen Te veel ontkenningen, en zeker dubbele ontkenningen, ontnemen het zicht op wat betoogd wordt. Beroemd is in dit verband de volgende ministeriële uitspraak: Ik sta niet afwijzend tegenover pogingen om te vermijden dat het verbod om thuis garnalen te pellen wordt opgeheven. De lezer moet even rekenen om te begrijpen wat de minister nu eigenlijk wil. Dergelijk rekenwerk kan men de lezer besparen door ‘positief’ te formuleren: Ik sta positief tegenover pogingen om het verbod om thuis garnalen te pellen te handhaven. Lijdende vorm De lijdende vorm leidt er vaak toe dat (ongewild?) onduidelijk blijft wie de beschreven handeling uitvoert: Ten aanzien van de in de aftrek geclaimde kledingkosten en kosten gezinshulp werd eveneens mededeling gedaan van de correcties en daarnaast werd gevraagd een en ander toe te lichten en aannemelijk te maken. Ook daarop werd niet gereageerd. Zeker als in de tekst twee verschillende partijen in het geding zijn, is het nodig om de lezer te laten zien wie welke handeling verricht. In de meeste gevallen is het een goede ingreep om de lijdende vorm om te zetten naar de bedrijvende vorm: De belastingdienst deelde mee dat ten aanzien van de geclaimde kledingkosten en kosten gezinshulp correcties waren aangebracht. Hij vroeg daarnaast een en ander toe te lichten en aannemelijk te maken. De belastingplichtige reageerde ook daarop niet. Naamwoordstijl Bij de naamwoordstijl gebruikt de schrijver zelfstandige naamwoorden in plaats van werkwoorden. Ook dit vormt een bedreiging voor de helderheid van de tekst, omdat het voor de lezers moeilijk te achterhalen is wie wat doet: De eerdere streefcijferbepaling van vijf erkende vluchtelingen behoeft een bredere benadering, gelet op de specifieke aard en problematiek van deze doelgroep. Voor de lezers zal het niet helder zijn wie het streefcijfer bepaald heeft en wie vindt dat een bredere benadering goed zou zijn. Deze onduidelijkheid in een tekst kan het beste gerepareerd worden door een paar zelfstandig naamwoorden om te zetten in werkwoorden: Eerder heeft de regering het streefcijfer bepaald op vijf erkende vluchtelingen. Gelet op de specifieke aard en problematiek van deze doelgroep moet de regering/moeten wij dit streefcijfer breder benaderen. Complexe structuren Hiermee worden zinsstructuren bedoeld waarin de schrijver veel gebruik maakt van deelzinnen en samentrekkingen. Dergelijke structuren kunnen de leesbaarheid van zinnen negatief beïnvloeden, zeker als de complexe structuur ook niet helemaal voor de lezers wordt uitgeschreven:
26
Wel moet de deelnemer een aandeel hebben in, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze ondersteunen. Veel duidelijker voor de lezer is een zinstructuur die zich in een rechte lijn van begin naar einde begeeft, en waar de diverse elementen steeds volledig worden uitgeschreven: Wel moet de deelnemer een aandeel hebben in gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, of die daarmee rechtstreeks verband houden. Hieronder vallen ook gedragingen die dit oogmerk ondersteunen. Voorkom het aan elkaar plakken van zinnen die eigenlijk niet bij elkaar horen door steeds komma’s te plaatsen. In de tekst die dan ontstaat is de structuur voor de lezer niet duidelijk: De vraag of motivatie niet juist noodzakelijk is voor resocialisatie moet ik bevestigend beantwoorden, namelijk je kan mensen niet veranderen als ze zelf er niet voor honderd procent achter staan, dat geldt voor verslaafden maar ook niet verslaafden. Duidelijker is het om de zin op te splitsen (en aan te vullen), zodat elke hoofdzin ook echt een hoofdzin wordt: De vraag of motivatie noodzakelijk is voor resocialisatie moet ik bevestigend beantwoorden. Je kunt mensen namelijk niet veranderen als ze zelf niet voor honderd procent gemotiveerd zijn. Dat geldt voor verslaafden, maar ook voor niet verslaafden. Concreetheid Gebrek aan concreetheid in de tekst kan men opsporen door scherp te letten op de aanwezigheid van onduidelijke of ‘lege’ woorden en begrippen: Bepaalde vormfouten worden door het nieuwe systeem niet voorkomen. ‘Bepaalde’ geeft te weinig specifieke informatie over welke vormfouten nu eigenlijk bedoeld worden; het ‘nieuwe systeem’ is helemaal onbepaald. Dit kan voor de lezer grote onduidelijkheid met zich meebrengen. Beter is: Veel vormfouten worden veroorzaakt door de overname van feiten uit het proces-verbaal in de dagvaarding. Invoering van een dagvaarding met een nieuwe opmaak zal op deze fouten geen invloed hebben. Directheid Bij het reviseren op directheid wordt de tekst vooral op aanwezigheid van omslachtige en wijdlopige formuleringen gecontroleerd: Wat bij nadere vergelijking van de beide opvattingen opvalt, is dat met betrekking tot de eerste opvatting veel meer sprake lijkt te zijn van een nadruk op empirische toetsbaarheid, terwijl dat veel minder het geval is in het geval van de tweede opvatting. Uiteindelijk zal de lezer zeker doordringen tot de kern van deze mededeling. Het is echter beter om die kern meteen aan te bieden: Opvallend is dat de ene opvatting veel meer de nadruk lijkt te leggen op empirische toetsbaarheid dan de andere. 4.
De redigeerfase
27
In de redigeerfase legt u de laatste hand aan de tekst. Dat betekent dat nu de opbouw, de structurering en de formulering van de tekst vaststaat, het tijd is voor de afwerking en controle. In het geval van een wetenschappelijke tekst wil dat zeggen dat terdege gecontroleerd wordt of de bronnen die zijn gebruikt correct worden weergegeven. Tevens moet overal waar dat nodig is verantwoording worden afgelegd over het gebruik van andermans gedachtegoed. Daarna wordt de tekst op interpunctie, spelling, taal- en typefouten. gecontroleerd. Tot slot wordt gecontroleerd of aan alle technische eisen voldaan is. 4.1
Parafraseren en citeren
Bij het schrijven van een scriptie wordt gebruik gemaakt van gedachten en meningen van andere schrijvers. Dat mag, mits het gebruik nauwkeurig wordt verantwoord. Vermeld bij geciteerde tekst altijd de bron en de precieze vindplaats. Dat wil zeggen: geef aan uit welk boek of tijdschriftartikel het citaat afkomstig is en op welke pagina de lezer het kan vinden. Wees zuinig met het gebruik van citaten. Slechts wanneer door een citaat iets aan de tekst wordt toegevoegd dat onontbeerlijk is, heeft een citaat echt een functie. Voor het overige dient u het gedachtegoed van anderen in eigen woorden weer te geven of samen te vatten (parafraseren).Knippen en plakken van tekstonderdelen is uit den boze. Dat geldt ook voor een bestaande tekst waarin slechts een enkel woord is veranderd. Bronvermelding is tevens noodzakelijk als u parafraseert en mag alleen achterwege gelaten worden als het gaat om feiten en meningen die gemeengoed geworden zijn. De bronvermelding in een wetenschappelijke tekst dient twee functies: - In de eerste plaats kan de lezer door de precieze vermelding van de vindplaats controleren of de bron op de juiste wijze gebruikt is. Zo wordt bijvoorbeeld controleerbaar of de feiten en meningen op de juiste wijze zijn weergegeven en niet zijn aangepast aan het betoog van de gebruiker van de bron. - In de tweede plaats maakt de schrijver met de bronvermelding duidelijk dat bepaalde feiten en meningen niet van hemzelf afkomstig zijn. De bronvermelding vindt plaats door het plaatsen van noten en het opstellen van een literatuurlijst. Hieronder vindt u over informatie over de bronvermelding. Maar eerst geven we een aantal specifieke regels waaraan u zich dient te houden bij het citeren. Geciteerde tekst moet altijd letterlijk (tot op de spelling en de interpunctie) worden weergegeven. Aan citaten in andere talen dan Frans, Duits en Engels moet een vertaling in een noot toegevoegd worden. Citaten in de tekst moeten altijd duidelijk aangegeven worden door middel van aanhalingstekens. Laat bij citaten van meer dan drie regels de tekst inspringen, zet het citaat tussen witregels en gebruik geen aanhalingstekens. Ingrepen in citaten zijn op beperkte schaal mogelijk, maar aan strenge regels gebonden. Als uit een citaat iets weggelaten is, moet dit aangeven worden door middel van drie punten tussen rechte haken: ‘De inspecteur van de Belastingdienst […] besluit het verzoek in te willigen onder het stellen van de standaardvoorwaarden als opgenomen in de Stcrt. van 1 augustus 1994, nr. 144, onder letter B.’ Gebruik ook drie punten tussen rechte haken als van één pagina meerdere zinnen geciteerd worden die niet direct op elkaar volgen:
28
Als de conclusie in zo’n geval moet zijn dat de rechtbank in beginsel iedere vordering afwijst, vraag ik mij af of nog wel sprake is van een eerlijk proces. Indien het ook nog eens dezelfde rechters zijn die over de aansprakelijkheidszaak oordelen, zou ik als eiser het college onmiddellijk wraken, nu de onpartijdigheid van dit college in twijfel kan worden getrokken. […] Ik acht het niet ‘moreel onmogelijk’ dat de rechtbank over haar eigen vonnis oordeelt, mits er geen rechter vonnis wijst die reeds bij de oorspronkelijke zaak betrokken is geweest. […] Het argument dat het respect voor eigen vonnissen zou meebrengen dat de rechter in de aansprakelijkheidszaak niet kritisch zou zijn, overtuigt niet.3 Interpolaties (eigen opmerkingen ter verduidelijking van het citaat) moeten tussen rechte haken geplaatst worden, evenals woorden die wegens het zinsverband verplaatst of vervangen zijn: ‘Aan u [namelijk Willem III] vraag ik met vertrouwen of het uw keizerlijke wil is: [...].’ Het is uiteraard niet geoorloofd om citaten van derden zodanig uit hun context te halen dat ze een andere betekenis krijgen dan ze oorspronkelijk hadden. Ook ‘selectief’ citeren is niet toegestaan, dat wil zeggen uit een bepaalde passage mogen niet alleen die stukjes overgenomen worden die passen binnen het betoog. 4.2. Bronvermelding: notenapparaat Elke essay moet worden voorzien van een literatuurlijst en een notenapparaat. Voor de bronvermelding heeft de faculteit besloten de regels te volgen zoals deze zijn neergelegd door een commissie juristen in: de Leidraad voor juridische auteurs. Deventer: Kluwer 2007. Deze leidraad is bij de bibliotheek in te zien. De Leidraad is tevens gratis beschikbaar via het internet www.internetvoorjuristen.nl>links bij Deel II. De leidraad kunt u bij het schrijven van uw scriptie weer gebruiken. Raadpleeg voor iedere bron de Leidraad voor de juiste weergave in het notenapparaat en literatuurlijst! Wees zeer zorgvuldig in de notering: zet leestekens op de juiste plaats en gebruik waar nodig het cursief. Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van noten en onderdelen van de literatuurlijst. Plaats van de noten Gebruik voor het notenapparaat de (voetnoten)functie van de tekstverwerker! Als een noot betrekking heeft op een alinea, op één of meer zinnen of op een bij- of hoofdzin, dan wordt het nootnummer geplaatst achter het laatste leesteken daarvan. Het komt bij voorkeur aan het eind van een zin te staan, na de punt. Alleen als een noot uitsluitend betrekking heeft op één of enkele woorden, dan wordt het nootnummer onmiddellijk na het desbetreffende woord geplaatst, maar altijd na een eventuele interpunctie ter plekke. Dus niet:
(...) om discussies over eventuele verwijtbaarheid bij de fabrikant te ecarteren15). In het (...) maar:
(...) om discussies over eventuele verwijtbaarheid bij de fabrikant te ecarteren.15 In het (...)
3
Haak 1998, p.141-142.
29
Zet nooit meer dan één nootnummer direct achter elkaar; verwijs in die ene noot zo nodig naar meerdere bronnen. Dus niet:
Hetzelfde wordt verdedigd door Leijten en Nieuwenhuis.14, 15 14 15
Leijten 1994, p. 31; Nieuwenhuis 1992, p. 7. Zie ook Van Maanen 1995, p. 47.
maar:
Hetzelfde wordt verdedigd door Leijten en Nieuwenhuis.14 14
Leijten 1994, p. 31; Nieuwenhuis 1992, p. 7; zie ook Van Maanen 1995, p. 47.
Gebruik nooit hetzelfde nootnummer tweemaal, maar gebruik op de tweede plek een nieuw nootnummer en herhaal de verkorte verwijzing daaruit of verwijs naar de eerdere noot met behulp van een verkorte verwijzing.
Vorm van de noten Gebruik bij voorkeur voetnoten en geen eindnoten. Eindnoten zijn lastig bij te houden bij het lezen. Elke noot begint met een hoofdletter en eindigt met een punt. In een noot verwijst men naar het exacte paginanummer, tenzij de verwijzing algemeen van aard is. In dat geval vermeldt men alle desbetreffende pagina’s. Gebruik voor de pagina-aanduiding bij voorkeur ‘p.’. Een noot kan uit meer dan één zin bestaan, zelfs uit meer dan één alinea, maar wordt zo kort mogelijk gehouden. Verwerk in de noten zo min mogelijk andere informatie dan vindplaatsen. Het moet niet zo zijn dat de lezer de hoofdtekst niet kan volgen zonder kennisneming van de noten, of dat hij de meeste nuances mist als hij de noten niet leest. U kunt kiezen tussen ‘voluit verwijzende noten’, en ‘verkorte noten’. In het laatste geval werkt u tevens met een literatuurlijst achterin uw werk waarin u de gebruikte bronnen compleet weergeeft. U moet zich consequent aan de gemaakte keuze houden. Kiest u voor het systeem van voluit verwijzen in voet- of eindnoten of in de hoofdtekst, dan dienen de bibliografische gegevens compleet te worden vermeld. Daarbij wordt weer naar het exacte paginanummer verwezen, tenzij de verwijzing algemeen van aard is. Betreft die verwijzing van algemene aard een artikel in een boek of tijdschrift, dan vermeldt u begin- en eindpagina. Voorbeeld 1
B.P. Vermeulen, ‘Artikel 6’, in: P.W.C. Akkermans & A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1992, p. 659. 2 Andere literatuur over dit onderwerp: B.P. Vermeulen, ‘Artikel 6’, in: P.W.C. Akkermans & A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1992, p. 654-666.
Bij het verkort verwijzen naar literatuur worden in de noot de achternaam van de auteur en het jaar van publicatie vermeld, gevolgd door een komma en het paginanummer of de paginanummers. De lezer kan zich onmiddellijk een oordeel vormen over de bron en hoe recent de publicatie is. Voor de volledige gegevens kan hij terecht bij de literatuurlijst.
30
Voorbeeld 5
Nieuwenhuis 1992, p. 7.
4.3 Literatuurlijst De literatuurlijst met volledige bibliografische gegevens aan het eind van een boek of van een artikel is niet alleen een noodzakelijk gevolg van het verkort verwijzen in de voetnoten. Een literatuurlijst geeft ook – bij een artikel vaak in één oogopslag – een overzicht van de onderzochte literatuur. In dat opzicht is de literatuurlijst tevens een vorm van wetenschappelijke verantwoording. Voorts verschaft de literatuurlijst aan de lezer die zich verder in het onderwerp wil verdiepen, een schat aan bibliografische informatie. Geef steeds aan of het gaat om een lijst van aangehaalde, geraadpleegde of aanbevolen literatuur. Laat de vermelding in een literatuurlijst beginnen met de verkorte verwijzing, om het vinden te vergemakkelijken. Voorbeeld van een boekverwijzing met auteur De Meij 1996 J.M. de Meij, Uitingsvrijheid. De vrije informatiestroom in grondwettelijk perspectief, Amsterdam: Cramwinckel 1996. Voorbeeld van een boekverwijzing zonder auteur KNVB 1975. Vrije nieuwsgaring. Een rapport op verzoek van het bestuur betaald voetbal van de KNVB, Amsterdam: KNVB 1975. Voorbeeld van een verwijzing naar een tijdschriftartikel Koopmans 1994 T. Koopmans, ‘Intellectuele eigendom, economie en politiek’, Informatierecht/AMI (18) 1994-6, p. 107-111. Verwijzen naar elektronische bronnen Het verwijzen naar elektronische bronnen brengt specifieke problemen met zich mee: internetadressen (URL’s) veranderen, pagina’s verdwijnen e.d. Op zich zijn dit geen redenen om geen verwijzingen naar elektronische bronnen op te nemen maar in het algemeen wordt geadviseerd om terughoudend te zijn. Is er een papieren alternatief, bijvoorbeeld van een arrest, verwijs dan altijd naar de papieren bron. Enkele tips: - Indien met een zoekopdracht op internet is gezocht, is het adres dat bovenaan de pagina staat niet altijd het echte adres van die pagina: verwijs naar de hoofdpagina en geef vervolgens in stappen aan hoe verder moet worden geklikt. Voorbeeld JB-website>vind juridische informatie>juridische internetbronnen>Verenigde Naties documentatie>International Law Commission>Convention and other texts>Statute of the international criminal court. - Voorkom het verwijzen naar een URL die veel karakters bevat en geen herkenbare woorden of delen daarvan. Voorbeeld
31
http://www.planet.nl/planet/show/id=101419/contentid=64272/sc=5cfc04
Gebruik als alternatief de aanwijzing die als eerste tip genoemd wordt. Zie verder de Leidraad voor juridische auteurs. Daarnaast is er door twee juristen in de NJB 2001/11 een gezaghebbend artikel gepubliceerd dat op de website van de databank recht.nl is te vinden: Recht.nl: Internet voor Juristen deel II Websites voor Juristen. Klik de “websites voor juristen” aan en het artikel is getiteld: Verwijzen naar elektronische bronnen.
Voor het maken van een literatuurlijst kan EndNote worden gebruikt. Wat is EndNote? EndNote is bibliografische software die u helpt bij het opbouwen, beheren en gebruiken van een persoonlijke database met bibliografische gegevens. U kunt eenvoudig gegevens van belangrijke publicaties toevoegen en beheren. Door de integratie van EndNote met Word kunt u tijdens het schrijven literatuurverwijzingen en -lijsten in uw tekst opnemen. De UB geeft regelmatig een introductiecursus van 2 uur voor het gebruik van dit hulpmiddel, zie: Introductiecursus EndNote 4.4 Jurisprudentie De geraadpleegde jurisprudentie wordt apart vermeld. De basisvorm is: Hof Amsterdam 7 december 1995, NJ 1996, 12. Pres. Rb. ’s-Hertogenbosch 16 juli 1982, NJCM-Bulletin 1982, p. 334. In plaats van ’s-Gravenhage en ’s-Hertogenbosch mag men ook Den Haag en Den Bosch schrijven. Als de uitspraak niet is gepubliceerd, vermeld dan het rolnummer. Hof Amsterdam 8 december 1995, rolnr. 95/345. Sommige uitspraken zijn alleen in JOR (jurisprudentie ondernemingsrecht) verschenen. Geef de vindplaats als volgt aan: Hof Amsterdam (Ondernemingskamer) 21 januari 2002, JOR 2002, 28, m.nt. M. Brink (Vereniging van Effectenbezitters et al / Hollandsche Beton Groep NV en Ballast Nedam NV) Denk eraan dat ook in Ars Aequi vaak annotaties staan. Gebruik deze indien mogelijk en voeg deze als volgt toe: Hof Amsterdam (Ondernemingskamer) 21 januari 2002, JOR 2002, 28, m.nt. M. Brink en noot M.J.G.G. Raaijmakers in AAe 51 (2002), p. 433-441 (Vereniging van Effectenbezitters et al / Hollandsche Beton Groep NV en Ballast Nedam NV) 4.5 Regelgeving en parlementaire stukken Voor de verwijzing naar regelgeving en parlementaire stukken wordt eveneens, conform de Leidraad, in belangrijke mate aangesloten bij de Aanwijzingen voor de regelgeving 1996, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 december 1995, Stcrt. 1995, 251, p. 6. Bij verwijzing naar wetsartikelen of daarmee vergelijkbare aanduidingen wordt in de hoofdtekst geen melding gemaakt van het Staatsblad, de Staatscourant of het Tractatenblad waarin de wet, het besluit of het verdrag is gepubliceerd. Ook de datum en plaats van totstandkoming hoeft bij dergelijke regelingen niet te worden vermeld. Artikel 6:162 BW luidt:
32
Verwijzing naar de totstandkomingsdatum en/of naar het blad waarin de desbetreffende regelgeving is gepubliceerd zijn wél nodig: indien het een (betrekkelijk) nieuwe regeling betreft; indien het een minder bekende regeling betreft; indien de regeling geen citeertitel heeft; indien men de lezer attent wil maken op de jongste wijziging van de regeling. In deze gevallen vermeldt men – in de tekst tussen haakjes of in een voetnoot – de (afgekorte) naam van het desbetreffende publicatieblad (cursief) en het jaartal van het desbetreffende blad, een komma, en het nummer (niet cursief). Voorbeeld 1
Stb. 1996, 204.
Bij andere bronnen dient men ook het paginanummer te vermelden. Voorbeeld 1
Stcrt. 1996, 100, p. 5.
Raadpleeg bij verwijzingen steeds de Leidraad! 4.6
Spelling en interpunctie
Tot slot moet de tekst geredigeerd worden op spelling en interpunctie. Gebruik voor de eerste spellingscontrole de spelling- en grammatica controle van uw computer. Loop de tekst daarna nog een keer grondig door. De spellingcontrole van een computer haalt zeker niet alle spelfouten uit een tekst. Raadpleeg bij twijfel over de juiste spelling ‘het groene boekje’ Woordenlijst Nederlandse Taal - Officiële Spelling. Neem daarna de tekst nog een keer grondig door op interpunctie.
33
Hoofdstuk VI
Het juridische tekstengoed
1.
Juridische teksten 1.1 Primaire teksten 1.2 Teksten die over primaire teksten handelen 1.3 Metajuridische teksten
2.
Juridische termen en begrippen
3.
Intern en extern perspectief in secundaire teksten
4.
Schrijven juristen wetenschappelijke teksten?
34
Hoofdstuk VI
Het juridische tekstengoed
De scriptie is een rechtsgeleerde tekst. Dat betekent dat een scriptie bijvoorbeeld niet is te beschouwen als een verslag van empirisch onderzoek, zoals een onderzoeksverslag van een scheikundige dat is. Een beoefenaar van de rechtspraktijk en rechtsgeleerdheid heeft met verschillende soorten teksten te maken. Deze teksten hebben vaak (maar niet altijd) een ander tekstdoel dan ‘verslaglegging van empirisch onderzoek’. Men kan een grove indeling maken in drie soorten teksten: - Primaire teksten: teksten waarin bindende normen worden geformuleerd, teksten in processtukken; kamerstukken - Teksten die over primaire teksten handelen (secundaire teksten): rechtsgeleerde teksten - Metajuridische teksten 1.
Juridische teksten
1.1
Primaire teksten
Teksten waarin bevoegde organen bindende normen formuleren. Dat zijn wetteksten, teksten van rechterlijke uitspraken, teksten van schriftelijke bestuursbesluiten en verdragsteksten. We noemen deze teksten hier kortweg primaire teksten. Wetteksten geven uitdrukking aan normstellende handelingen met een algemene strekking. Ook rechterlijke uitspraken zijn normstellend, maar hier gaat het in beginsel om een norm voor het individuele geval (bijvoorbeeld: ‘A moet aan B een bedrag van 1000 Euro schadevergoeding betalen’). Wanneer een rechterlijke uitspraak echter een bijdrage aan de jurisprudentie levert en ze precedentwaarde krijgt, is er een algemene normatieve strekking. In dat geval lezen juristen ze vooral vanwege de overwegingen die de rechter gebruikt om zijn beslissing te onderbouwen. In die overwegingen kunnen gezichtspunten naar voren komen waaruit een (aanzet tot) een algemene rechtsnorm is af te leiden. Het aandachtspunt bij het lezen ligt dus bij het antwoord op de (algemene) rechtsvraag (bijvoorbeeld ‘welk type handelen is onrechtmatig?’) en niet bij de in concreto gegeven kwalificatie (bijvoorbeeld ‘Piet handelt onrechtmatig’). Zo is het arrest Lindenbaum-Cohen (HR 31 januari 1919, NJ 1919, blz. 16) niet beroemd vanwege de vraag of Cohen al dan niet onrechtmatig had gehandeld, maar vanwege de algemene formule waarin de Hoge Raad in het arrest een belangrijke rechtsvraag over onrechtmatige daad beantwoordde. Naast wetteksten en rechterlijke uitspraken zijn ook de teksten van internationale verdragen primaire teksten. Wanneer verdragsbepalingen directe werking hebben ingevolge art. 93 Gw, zijn ze in algemene zin bindend. Er is nog een geheel andere categorie teksten met normatieve strekking. Deze zijn niet afkomstig van gezagsorganen, maar van particulieren. Wanneer bijvoorbeeld twee particuliere rechtssubjecten een obligatoire overeenkomst (een overeenkomst in de zin van het privaatrechtelijk vermogensrecht) aangaan, scheppen zij verbintenissen waarin zij rechten en verplichtingen jegens elkaar hebben. De overeenkomst is de bron van die verbintenis en dus is haar tekst een bindende tekst voor het concrete geval. De (schriftelijke of mondelinge) overeenkomst schept een norm voor de contractspartijen. 35
Teksten in processtukken; kamerstukken Naast bovengenoemde teksten met bindende kracht zijn er teksten die daar dicht tegenaan zitten. Te denken valt aan standpunten in processtukken, zoals conclusies van eis, pleitnota’s, cassatiemiddelen, conclusies van de procureur-generaal of de advocaten-generaal bij de Hoge Raad, enzovoorts. Die teksten hebben een gekwalificeerde plaats in het proces dat uiteindelijk tot de rechterlijke uitspraak leidt. Ook wetten komen tot stand als resultante van een proces. Het voorbeeld bij uitstek is de wetgevingsprocedure van de formele wetgever (regering en parlement). In kamerstukken, zoals de Memories van Toelichting, de Voorlopige Verslagen, de Memories van Antwoord en de Handelingen treft men standpunten aan van kamerleden en ministers met betrekking tot wetsvoorstellen. Processtukken en kamerstukken zijn teksten waarin subjecten die in het kader van een bepaalde vaste procedure (zoals de wetgevingsprocedure of een proces bij de rechter) een gekwalificeerde rol vervullen, desiderata formuleren ten aanzien van de nog tot stand te komen bindende teksten. 1.2 Teksten die over primaire teksten handelen Naast primaire teksten zijn er teksten die gaan over primaire teksten. Omdat het gaat om ‘teksten over teksten’, kan men ze secundair noemen. Secundaire teksten komen in allerlei vormen voor, met uiteenlopende kenmerken. Dat maakt het enigszins ingewikkeld. Rechtsgeleerde teksten Een eerste categorie secundaire teksten zijn de rechtsgeleerde teksten, ook wel aangeduid als rechtsdogmatische teksten. Men treft deze in het bijzonder aan in juridische handboeken, leerboeken en in tijdschriften. Het zijn – doorgaans door juristen geschreven – teksten die het recht beschrijven, analyseren en systematiseren. Deze beschrijving, systematisering en analyse kan gepaard gaan met normatieve uitspraken over de merites van het recht; dit kan leiden tot voorstellen met betrekking tot te vormen of te wijzigen recht. Wanneer rechtsgeleerde teksten de ontwikkelingen in het recht van commentaar voorzien, zijn ze gericht tot en maken deel uit van het juridisch forum. Wanneer er over een bepaald onderwerp consensus binnen de rechtsgeleerde gemeenschap heerst, spreekt men wel van ‘de doctrine’. Rechtsgeleerde teksten zijn niet afkomstig van bevoegde organen, maar van auteurs daarbuiten. Dat kunnen universitaire onderzoekers en docenten zijn, maar ook anderen zoals praktijkjuristen. Het accent bij hand- en leerboeken ligt op de beschrijving van het geldende recht. De beschouwingen in een handboek nemen vaak als vertrekpunt de tekst van de wet en vermelden de belangrijkste rechterlijke uitspraken over de daarin geformuleerde rechtsnorm. Soms bespreekt men de ontstaansgeschiedenis van de norm. Ook de inzichten van andere auteurs worden vaak besproken, al dan niet in polemische vorm (bijvoorbeeld via opmerkingen van het type: ‘de opvatting van auteur zus en zo berust op een verkeerde lezing van dit of dat arrest van de Hoge Raad’). In een goed handboek worden de rechtsnormen niet in een willekeurige volgorde besproken. De meerwaarde van een handboek ten opzichte van een willekeurige databank is juist gelegen in de systematisering die aan de materie wordt gegeven. Handboeken geven aan hoe regelgeving en rechtspraak tezamen resulteren in de actuele norminhoud. Daartoe is naast systematisering ook analyse en interpretatie van de primaire teksten nodig. Een voorbeeld vindt men in de Asser-serie (een serie handboeken over privaatrecht). Daar wordt steeds in grote letters aangegeven hoe de actuele norm luidt, terwijl daaronder in een aantal alinea’s in kleine letters wordt uiteengezet hoe men tot de conclusie is gekomen dat de
36
norm zo luidt, aan de hand van onder meer de geschiedenis van de wettelijke bepaling en rechterlijke uitspraken. Ook tijdschriftpublicaties zijn vaak rechtsgeleerde teksten. Juridische tijdschriften hebben vaak twee hoofdrubrieken. In de eerste vindt men (al dan niet actuele) beschouwende (rechtsgeleerde) artikelen van redacteuren of andere auteurs. Een tweede hoofdrubriek is niet aan rechtsgeleerdheid gewijd, maar bevat een (meestal verkorte) weergave van rechterlijke uitspraken en van nieuwe of nog te verschijnen wetten. De artikelen in juridische tijdschriften gaan vaak over actuele ontwikkelingen in het positieve recht, geven daar commentaar op of doen voorstellen de jure constituendo (over het gewenste recht). Enkele voorbeelden uit het Nederlands Juristenblad (NJB) illustreren dit. Zo verscheen in dat blad een artikel4 over de technologische hulpmiddelen bij de opsporing van verdachten, zoals de zogeheten location technology, waarbij men de geografische positie van mobiele telefoons kan vaststellen. De schrijvers van het artikel gaan na of het, gegeven het huidige Wetboek van Strafvordering, toelaatbaar is gebruik te maken van dergelijke methoden. Zij concluderen dat dit toelaatbaar is. Ook wordt in tijdschriften regelmatig rechtspraak van commentaar voorzien. Zo vindt men in een andere aflevering van het NJB commentaar op een arrest van de Hoge Raad, waarin werd aanvaard dat geen sprake is van opzettelijke belediging van homoseksuelen in de zin van de artikelen 137c en 137e Wetboek van Strafrecht, wanneer deze ‘opzettelijke belediging’ plaatsvindt bij het in het openbaar uiten van geloofsopvattingen. De auteur besluit zijn artikel met de oproep: ‘(...) laten we niet vergeten dat het gruwelijke leed dat mensen toen (sc. in de Tweede Wereldoorlog) werd aangedaan, direct ten grondslag ligt aan ons huidige mensenrechtenconcept dat model staat voor wederzijds begrip en respect. Daarom roep ik de Hoge Raad op terug te komen van de dwaling waarvan het arrest (...) getuigt.’5 Dergelijke commentaren gaan in op de merites van geschreven regelingen en jurisprudentie en er worden daarmee normatieve uitspraken gedaan over de (kwaliteit van) normatief bindende teksten. Aldus beschouwd heeft men te maken met ‘teksten over teksten’, maar niet in de beschrijvende betekenis van die uitdrukking. Het retorische doel van commentariërende teksten is het om de primaire teksten te beïnvloeden, althans om de lezer ervan te overtuigen dat er (al dan niet) iets schort aan bepaalde primaire teksten. Ook annotaties van rechtsgeleerden onder rechterlijke uitspraken horen in de categorie teksten over teksten thuis. Annotaties kunnen verschillende tekstdoelen hebben. In het juridische studentenblad Ars Aequi hebben zij vooral tot doel de plaats van een uitspraak in het geheel van het recht uiteen te zetten of aan de hand van de uitspraak een juridisch leerstuk te bespreken. In andere tijdschriften (zoals de Nederlandse Jurisprudentie) ligt de nadruk doorgaans op de commentariërende en kritische functie van de annotatie ten aanzien van de uitspraak. Een annotator kan bijvoorbeeld stellen dat de rechter op een verkeerde weg is met zijn uitspraak. Ook kan hij de uitspraak toejuichen, zoals annotator Molengraaff onder het eerder 4
A.H.H. Smits en I.M. Koopmans, Mobiele telefonie en plaatsbepaling: het afluisteren voorbij?, NJB 2002, p. 1888 - 1895. 5 F.M.C. Vlemminx, Mogen in deze tijden sympathieën zwaarder wegen dan constitutionele zuiverheid?, NJB 2002, p. 1696 – 1699 (1699).
37
vermelde arrest uit 1919 deed: ‘Er is door ons hoogste rechtscollege zelden een arrest gewezen, waarvan zoo heilzame invloed op ons rechtsleven mag worden verwacht’6. Het geschetste beeld van rechtsgeleerde teksten laat zien dat er een nauwe verbondenheid bestaat tussen rechtsgeleerdheid en rechtspraktijk. Rechtsgeleerde teksten hebben rechtstreeks betrekking op het normatieve discours binnen de praktijk van het recht. 1.3 Metajuridische teksten Er bestaan teksten die ten aanzien van het recht een grotere mate van distantie7 in acht nemen dan de rechtsgeleerde teksten. Teksten waarin vanuit bepaalde wetenschappelijke disciplines met een zekere distantie over recht en rechtsverschijnselen (waaronder ook rechtsgeleerdheid) wordt gesproken, worden metajuridische teksten genoemd. Tot de metajuridica pleegt men te rekenen: rechtssociologie, rechtsfilosofie, rechtstheorie, rechtsgeschiedenis en rechtsinformatica. Terwijl de rechtsgeleerde teksten in overwegende mate vanuit het interne perspectief zijn opgesteld, is het de vraag welk perspectief in metajuridische teksten wordt ingenomen. Die vraag is niet eenvoudig in algemene zin te beantwoorden. Het antwoord moet per tekst worden gegeven en zal per tekst verschillend kunnen uitvallen. Een voorbeeld van een tekst vanuit een extern perspectief zou een verslag zijn van een empirisch onderzoek naar kennis van het recht waarbij statistische resultaten worden weergegeven van een enquête waarin de respondenten is gevraagd of ze op de hoogte zijn van het bestaan van een bepaalde rechtsregel. Een onmiskenbaar extern perspectief treft men aan in een boekje van Donald Black waarin hij recht definieert als ‘sociale controle door de regering’ om vervolgens de stelling te poneren ‘hoe meer sociale controle door de regering, hoe meer recht in een samenleving’.8 Blacks definitie van recht is in de ogen van de meeste juristen onzin, aangezien zij op geen enkele manier aansluit op hetgeen door de rechtsdeelnemers als recht wordt gezien, alleen al doordat Blacks omschrijving het beginsel van de rechtsstaat impliciet ontkent. Dat beginsel houdt onder meer in dat het recht er mede is om de regering te controleren. Bovendien kan men zich afvragen of het privaatrecht wel een vorm van ‘sociale controle door de regering’ is. Hier is sprake van een extern perspectief dat vrijwel volledig losstaat van het interne perspectief. Men kan echter niet stellen dat metajuridische teksten altijd een extern perspectief hanteren. Er zijn er ook die een intern perspectief hanteren of daar dicht bij aansluiten. Een voorbeeld daarvan zou een rechtstheoretische publicatie zijn waarin het standpunt wordt ingenomen dat het recht zich via rechtsbeginselen dient te ontwikkelen. Een dergelijke rechtstheorie impliceert een normatief standpunt ten aanzien van rechtsvragen. Een ander voorbeeld zijn rechtshistorische studies die in de negentiende eeuw werden verricht naar het Romeinse Recht, waarbij men uitging van de opvatting dat elementen van dat recht gebruikt moesten worden bij de oplossing van actuele rechtsvragen. 2.
Juridische termen en begrippen
Wie wil leren lezen en schrijven binnen het juridische vakgebied – bijvoorbeeld de schrijver van een scriptie bij de rechtenstudie –, dient zich de terminologie van het vak eigen te maken. Soms moet men daarbij woordbetekenissen uit het gewone taalgebruik vergeten en de juridische terminologie beschouwen als een op zich zelf staand taalgeheel. Een voorbeeld is het woord ‘subjectief’ in de samengestelde term ‘subjectief recht’. Hier betekent het woord 6
Molengraaff onder HR 31 januari 1919, NJ 1919, p. 161.
7
Zie C.M. Maris, Distantie en betrokkenheid in de rechtswetenschap, in: O.W.M. Kamstra, F.M.M Kunneman en C.W. Maris (red.) Nederlandse rechtswetenschap, Zwolle: Tjeenk Willink 1988, p 3. e.v. 8 Donald Black, The Behavior Of Law, New York: Academic Press 1976, p.2.
38
‘subjectief’ niet: ‘recht zoals iemand meent dat het is’, maar gaat het om een juridischtechnisch begrip, dat kan worden omschreven als: ‘een aan het objectieve recht ontleend recht van een individueel rechtssubject, waarbij op één of meerdere of alle andere rechtssubjecten (contrasubjecten) een verplichting rust ten behoeve van het belang van de rechthebbende, terwijl de rechthebbende een bepaalde zeggenschap heeft over de (al dan niet) uitoefening van het subjectieve recht en het (al dan niet) doen inschakelen van de rechter ter handhaving ervan’9. In het discours van het recht spelen, net als in het discours van wetenschappen, begrippen een rol. Heel algemeen omschrijft men ‘begrip’ als een betekenisinhoud die door een bepaald woord wordt aangeduid. Het begrip is het object van die aanduiding. De taal van het recht zit vol begrippen. Willekeurig gekozen voorbeelden van juridische begrippen zijn: aansprakelijkheid, ambt, arbeidsovereenkomst, bedrog, beklag, beroep, bevoegdheid, bezwaar, besluit, beschikking, bezit, cassatie, curatele, delegatie, diefstal, dwangsom, executie, faillissement, gelijkheid, gevaarzetting, handelingsonbekwaamheid, huurovereenkomst, inbeslagneming, koopovereenkomst, legaat, levering, mandaat, misbruik, nakoming, onafhankelijkheid, openbaarheid, persoon, rechtsfeit, rechtsvordering, rechtsbetrekking, samenloop, schade, schuld, subjectief recht, titel, toerekening, verbintenis, vertegenwoordiging, vermogen, vernietiging, wil, wet, wraking, zaak. Bij juridische begrippen is er – net als bij alle andere begrippen – een woord (schuld) dat een betekenisinhoud aanduidt (wat betekent ‘schuld’?). De omschrijving van die betekenisinhoud is soms in de wet te vinden, maar in veel gevallen moet men de (rechtsgeleerde) literatuur raadplegen. Een voorbeeld van een wettelijke omschrijving van een begrip is de omschrijving van de arbeidsovereenkomst in art. 7:610 BW. Een ander voorbeeld is art. 1.1 lid 1 Wet milieubeheer dat (in die wet) onder ‘inrichting’ wordt verstaan: ‘elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’. In art. 2 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat onder ‘lichamen’ wordt verstaan: ‘verenigingen en andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens’. Een voorbeeld van het bijzondere – en ten dele van het gewone spraakgebruik afwijkende – karakter van de juridische terminologie is het begrip ‘goederen’. In Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt onder ‘goederen’ verstaan: zaken en vermogensrechten en onder zaken: ‘stoffelijke objecten’ (die voor menselijke beheersing vatbaar zijn).10 Daarmee geeft het BW een abstracte betekenis aan het woord ‘goederen’, die niet geheel samenvalt met het dagelijkse spraakgebruik, waar het woord ‘goederen’ vaak stoffelijke objecten aanduidt. Een ‘goederentrein’ bijvoorbeeld vervoert stoffelijke objecten. Elders gebruikt het BW het woord goederen in die betekenis en spreekt het van ‘goederenvervoer’11. Indien de wetgever consequent was geweest, zou men ingevolge de definitie van art. 3:2 BW niet van ‘goederenvervoer’, maar van ‘zakenvervoer’ moeten spreken. Dan zou men wel erg ver van het gewone spraakgebruik verwijderd raken. Dat de definities van ‘goederen’ en ‘zaken’ in Boek 3 op een eigenzinnige keuze van de wetgever berusten, blijkt ook uit het feit dat onder het oude BW (dat voor 1992 gold) de terminologie precies andersom was: toen werd onder ‘zaken’ verstaan: vermogensbestanddelen en onder ‘goederen’: stoffelijke objecten. Een en ander laat zien dat men er bij het lezen van juridische teksten op bedacht moet zijn dat er soms woorden worden gebruikt die ook in de spreektaal voorkomen, maar in de context van het juridisch discours een eigen betekenis hebben. 9
R.J.B. Bergamin, De persoon in het recht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2000, p. 53. Artikelen 3:1 en 3:2 BW. 11 Bijvoorbeeld artikel 8:890 BW. 10
39
Welke functie hebben juridische begrippen? Juridische begrippen hebben drie functies. In de eerste plaats vergemakkelijken ze het kwalificeren van feiten. Stel dat A en B afspraken hebben gemaakt over werkzaamheden die B voor A gaat doen, dan zouden die afspraken gebracht kunnen worden onder het begrip arbeidsovereenkomst, mits de afspraken bepaalde kenmerken vertonen zoals ondergeschiktheid (‘in dienst van’, zie art. 7:610 BW). Zouden de afspraken andere kenmerken vertonen, bijvoorbeeld dat B als zelfstandig ondernemer voor A werkt, dan zouden ze onder een ander begrip kunnen worden gebracht, te weten opdrachtovereenkomst (art. 7:400 BW). Een tweede functie, die bij sommige begrippen aanwezig is, is de argumentatieve functie. Iemand positie kan in argumentatief opzicht relatief sterk zijn wanneer er een bepaald juridisch begrip op van toepassing is. Zo’n werking heeft bijvoorbeeld het begrip subjectief recht. Iemand die zich op een subjectief recht kan beroepen (zoals een eigendomsrecht of een vorderingsrecht) heeft in argumentatief opzicht een relatief sterkere positie dan iemand die dat niet kan. Een derde functie van begrippen is dat het hulpmiddelen zijn bij de zoekstrategie naar relevant materiaal voor de opbouw van een juridisch betoog. Deze derde functie van juridische begrippen – de onderzoeksfunctie – wordt verder besproken in hoofdstuk IV. 3.
Intern en extern perspectief in secundaire teksten
Men onderscheidt een intern en een extern perspectief ten aanzien van recht. Teksten die gekenmerkt worden door het interne perspectief, hanteren het perspectief van hen die rechtsvragen beantwoorden en die daarop antwoorden geven in de vorm van juridische (normatieve) oordelen. In teksten die gekenmerkt worden door een extern perspectief doet men beschrijvende (descriptieve) uitspraken over het recht, vanuit een buitenstaanderstandpunt. Teksten in het externe perspectief hebben niet tot doel rechtsvragen te beantwoorden. Bij primaire teksten gaat het per definitie om het interne perspectief. Zo drukt een wettekst een algemeen normatief oordeel uit dat richtinggevend is voor in concreto gegeven normatieve oordelen. Een rechterlijke uitspraak drukt een normatief oordeel in een concreet geval uit. Een pleidooi van een advocaat in een proces voor de rechter beoogt de rechter er van te overtuigen dat het vonnis zus of zo moet gaan luiden. Een kamerlid kan in een debat betogen dat een wettekst een bepaalde inhoud moet hebben. In al deze gevallen wordt het interne perspectief op het recht ingenomen. Rechtsgeleerde teksten hanteren vrijwel uitsluitend het interne perspectief op het recht. Nogal wat teksten in leerboeken, handboeken, tijdschriften en annotaties sluiten wat betreft hun tekstdoel dicht aan bij het tekstdoel van de primaire teksten en zijn meestal geschreven vanuit het perspectief van de deelnemers aan het rechtsverkeer die standpunten innemen met normatieve strekking. De in de vorige paragraaf gegeven voorbeelden van commentaren in tijdschriftartikelen laten dat duidelijk zien. Dat ook handboeken en leerboeken in beginsel het interne perspectief hanteren, kan worden geïllustreerd met een paar voorbeelden. Zo leest men in het Handboek van het Nederlandse Staatsrecht bij de behandeling van art. 1 Gw: ‘De regering heeft bij haar voorstel [sc. tot invoering van art. 1, RB.] met nadruk beweerd dat de bepaling ook voor de wetgever geldt. Betekent dat deze bij zijn belastingwetgeving van ieder eenzelfde bedrag moet heffen?’12. Hier wordt in het interne perspectief de (rechts)vraag gesteld wat de wetgever moet doen. In een leerboek van Enschedé over strafrecht is te lezen: ‘de burgers behoren hun 12
Van der Pot-Donner, Handboek van het Nederlandse staatsrecht (bew. door Prakke, De Reede en Van Wissen), Zwolle: Tjeenk Willink 1989, p. 261.
40
gedrag in te richten naar de materiële normen van het privaat-, het staats- en het bestuursrecht’13. Dat is een ferme uitspraak, die evident vanuit een intern perspectief wordt gedaan. Dat rechtsgeleerde teksten in het teken staan van een intern perspectief, wil niet zeggen er nooit beschrijving in voorkomt. Sterker nog, zonder een bepaalde mate van beschrijving kan men in het geheel geen behoorlijke tekst opstellen. Een voorbeeld van een beschrijvende uitspraak uit bovengenoemd Handboek is: ‘De laatste jaren is wetgeving tegen discriminatie op een aantal terreinen tot stand gekomen’. Hetzelfde geldt voor de uitspraak: ‘Aan artikel 26 IVBPR is lang de eigenschap toegedicht dat het een veel groter (rechts)terrein bestrijkt dan artikel 14 EVRM’.14 Dergelijke beschrijvende opmerkingen kunnen zowel binnen een tekst zijn gedaan die primair vanuit het interne perspectief is geschreven als binnen een tekst die wordt beheerst door het externe perspectief. De vraag in welke teksttypen men een extern perspectief kan aantreffen, komt hieronder ter sprake. 4.
Schrijven juristen wetenschappelijke teksten?
Een interessante vraag met betrekking tot juridische teksten (of dat nu rechtsgeleerde teksten zijn dan wel metajuridische teksten) is, of dit wetenschappelijke teksten zijn. Die vraag lijkt simpeler dan ze is. De vraag roept een ingewikkelde problematiek op en is niet eenvoudig in één formule te beantwoorden. Er zijn twee complicerende factoren: in de eerste plaats bestaan er verschillende wetenschapsopvattingen en in de tweede plaats bestaan er – zoals in de vorige paragrafen is gebleken – uiteenlopende (secundaire) teksttypen. Een poging tot een antwoord kan worden gegeven aan de hand van de gangbare (algemene) wetenschapsopvatting, waarin wetenschap wordt omschreven als een geheel van disciplines om op gestructureerde en controleerbare wijze kennis te vergaren en over die kennis uitspraken te doen in de vorm van theorieën, die zich lenen voor bevestiging of weerlegging door anderen dan de wetenschapsbeoefenaar. Die wetenschapsopvatting brengt mee dat de onderzoeksresultaten zodanig worden gepresenteerd dat zij intersubjectief controleerbaar zijn, dat wil zeggen dat een andere onderzoeker aan de hand van het gepresenteerde materiaal tot dezelfde conclusies kan komen. Primaire juridische teksten zijn vanzelfsprekend niet als wetenschappelijke teksten te beschouwen, aangezien ze niet beogen om resultaten van onderzoek of een theorie te presenteren, maar bedoeld zijn om handelingen van mensen te normeren. De wetgever, de rechter en de praktijkjuristen zijn niet bezig met wetenschapsbeoefening, maar zijn bezig door middel van recht de gang van zaken in de samenleving te beïnvloeden. Wetsbepalingen, vonnissen en beschikkingen hebben niet de beoefening van wetenschap tot doel. Dat neemt niet weg, dat bij de totstandkoming van deze teksten wetenschappelijke methoden kunnen zijn gebruikt. Ook is het mogelijk dat de rechtvaardigende motivering bij de tekst in die zin wetenschappelijke trekken kan hebben, dat de argumenten intersubjectief controleerbaar zijn. Een algemene uitspraak over dit laatste aspect valt echter niet te doen, doordat het kan voorkomen dat de rechter een beslissing dermate summier motiveert, dat de argumentatie moeilijk intersubjectief is te controleren. Voor wetten geldt bovendien dat hun bindende kracht niet berust op de inhoud of de in kamerstukken gegeven (eventueel
13
Ch.J.Enschedé, Beginselen van strafrecht (bew. door C.F. Rüter en S.A.M. Stolwijk), Deventer: Kluwer 1995, p. 60. 14 A.J.Th. Woltjer, 45 jaar EVRM – 30 jaar co-existence, in: A.W. Heringa en E. Myjer, 45 jaar Europees verdrag voor de rechten van de mens, Leiden 1996, p. 93.
41
wetenschappelijk onderbouwde) motivering, maar op het gegeven dat ze afkomstig zijn van een tot wetgeving bevoegd orgaan.15 De volgende vraag betreft het wetenschappelijke karakter van de secundaire teksten, dat wil zeggen de rechtsgeleerde en de metajuridische teksten. Volgens een klassieke opvatting over rechtswetenschap, zoals door de Amsterdamse rechtsgeleerde Scholten16 verwoord, kan alleen de deelnemer aan het bestudeerde recht ‘er aan arbeiden’. Hiermee bedoelt hij te zeggen, dat alleen degene die deel uitmaakt en onderworpen is aan de normen van een bepaald rechtssysteem, aan dat recht ‘mee kan werken’. Hier komt duidelijk het deelnemersperspectief naar voren. Met de uitdrukking ‘er aan arbeiden’ geeft Scholten aan dat het uiteindelijk om de rechtspraktijk gaat. De rechtswetenschap heeft een ‘normatieve taak’ en die kan alleen door een lid van de rechtsorde worden uitgeoefend. De uitdrukking ‘normatieve wetenschap’ betekent hier niet zozeer dat het over normen gaat, maar dat de uitspraken welke door de wetenschapsbeoefenaren gedaan worden een normatieve strekking hebben; dat wil zeggen dat ze erop gericht zijn bij te dragen tot normvorming, normen te wijzigen, te evalueren, enzovoort. Met andere woorden: met normatieve wetenschap wordt hier bedoeld een wetenschap die van het interne perspectief uitgaat. In zekere zin doet in deze opvatting de beoefenaar van de rechtswetenschap hetzelfde als de praktijkjurist, zoals de advocaat, de rechter (enz.). Beoefenaars van de rechtswetenschap beantwoorden in deze opvatting rechtsvragen en formuleren normatieve oordelen. Deze omschrijving van bezigheden is evident van toepassing op hetgeen we hierboven als rechtsgeleerdheid hebben aangeduid. Deze rechtsgeleerde bezigheden worden echter binnen de gangbare (empirische) wetenschapsopvatting vaak niet als wetenschapsbeoefening beschouwd. Dit neemt niet weg dat de mogelijkheid bestaat dat beoefenaren van de rechtsgeleerdheid hun kennis opbouwen met behulp van wetenschappelijke methoden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van systematische zoekstrategieën en door de teksten waarin zij hun inzichten publiceren zo in te richten dat intersubjectief controleerbaar is hoe de inzichten worden afgeleid uit het onderzochte materiaal. Het doel van de publicatie is echter niet het doen van verslag van een empirisch onderzoek, maar het innemen van een positie in het juridisch discours, het verwoorden van een stand van zaken in het geldende recht of het onderwijzen van studenten. Wetenschappelijke teksten die verslag doen van empirisch onderzoek en een theorie formuleren over rechtsverschijnselen, kan men wel aantreffen binnen de derde categorie teksten. In metajuridische teksten is soms (niet altijd) sprake van empirisch onderzoek en theorievorming ten aanzien van de onderzochte fenomenen. Dit kan zowel het geval zijn bij sociologische teksten als die van Black – die in het externe perspectief zijn geconcipieerd – als bij andere metajuridische teksten, bijvoorbeeld rechtshistorische of rechtstheoretische.
15
Zie P.W. Brouwer, Kenmerken van recht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2000, p. 53 e.v.; 60 e.v. De opvatting van Paul Scholten komt onder meer tot uiting in zijn Algemeen Deel van de Asser-serie, Zwolle: Tjeenk Willink 1954, p. 124 e.v. Zie verder C.M. Maris, Distantie en betrokkenheid in de rechtswetenschap, in: O.W.M. Kamstra, F.M.M Kunneman en C.W. Maris (red.) Nederlandse rechtswetenschap, Zwolle: Tjeenk Willink 1988, p. 4 e.v. 16
42
Bijlage bij hoofdstuk 4
Rechtsvergelijkend onderzoek Rechtsvergelijkend onderzoek – het beschrijven en op systematische wijze vergelijken van (onderdelen van) twee of meer rechtsstelsels – kan gedaan worden op alle terreinen van het recht. Bovendien kunnen behalve (onderdelen van) nationale rechtsstelsels ook (onderdelen van) supranationale of internationale verdragen dan wel internationale organisaties object van onderzoek vormen. Voordat men besluit aan het onderzoek een vergelijkend karakter gegeven is het van belang vast te stellen wat het doel is van de vergelijking. Dit is zowel van belang voor de consistentie van het onderzoek (in de conclusie moet teruggekomen worden op de vraag of het doel is bereikt) als voor het antwoord op een aantal methodologische vragen (zoals bijvoorbeeld: ‘welke rechtsstelsels betrek ik in mijn onderzoek?’) die hieronder aan de orde zullen komen.17 Het meest voorkomende doel van vergelijking is de verbetering van het eigen recht (een bestaande regeling is voor verbetering vatbaar of er is een nieuw sociaal probleem dat een regeling behoeft). Veel voorkomend is ook vergelijkend onderzoek met het oog op unificatie dan wel harmonisatie van het recht van een aantal rechtsstelsels (ook hier kan het gaan om het verbeteren van een bestaande regeling dan wel het maken van een nieuwe regeling). Minder vaak wordt vergelijkend onderzoek gedaan dat gericht is op ‘reflectie’ (onderzoek waarbij de rechtsvergelijking niet direct gericht is op vorming of verbetering van regelingen) zoals in geval het doel van de vergelijking is de verwerving of verbetering van een algemeen inzicht in het recht of de wijze van interpretatie of nadere invulling van rechtsregels). Na de vaststelling van het doel van de vergelijking en het onderwerp van het onderzoek komen twee vragen aan de orde die direct samenhangen met het vergelijkende karakter van het onderzoek: welke rechtsstelsels moeten/kunnen in mijn onderzoek betrokken worden en hoe voorkom ik dat ik onvergelijkbare rechtsfiguren met elkaar ga vergelijken? De grote hoeveelheid bestaande rechtsstelsels maakt een keuze noodzakelijk. In beginsel komen alle rechtsstelsels voor vergelijking in aanmerking. Er bestaat los van een concreet onderzoek geen enkele principiële reden om de vergelijking tussen bepaalde stelsels niet of juist wel mogelijk te achten. Een juiste keuze hangt af van een aantal met elkaar samenhangende factoren. Globaal kan gesteld worden dat het doel van de vergelijking en het onderwerp van het onderzoek de voornaamste indicatoren vormen voor de vraag of het zinvol is een bepaald rechtsstelsel wel of niet in het onderzoek op te nemen. Bijvoorbeeld wanneer het doel van de vergelijking is te bezien of in Nederland een regel die constitutional review toestaat ingevoerd zou moeten worden lijkt het nuttig in ieder geval de Verenigde Staten bij het onderzoek te betrekken omdat het onderwerp daar reeds een lange traditie kent en het waarschijnlijk is dat bestudering van dit rechtstelsel nuttige informatie kan verschaffen. Blijven er na een selectie van rechtsstelsels op basis van het doel van de vergelijking en het onderwerp van het onderzoek te veel rechtsstelsels over om in het onderzoek te betrekken dan kan een beroep gedaan worden op de Lösungstypen-idee (de selectie van die rechtsstelsels die elk een typische oplossing voor het te onderzoeken probleem bieden) of – indien het onderzoek gericht is op reflectie – op het bestaan van vertegenwoordigers van rechtsfamilies (zoals de common law en civil law familie kan men zich beperken tot de selectie van vertegenwoordigers van een aantal zogenaamde ‘rechtsfamilies’). Tot slot kunnen ook persoongebonden redenen van dienst zijn om de uiteindelijke selectie te bepalen. Zo kan een beroep gedaan worden op het wel of juist niet bezitten van bepaalde talenkennis, de beschikbare hoeveelheid tijd en de aan- of afwezigheid van bepaalde bronnen.18 17
Bovendien kan het zo zijn dat gezien het doel van het onderzoek de enkele bestudering van het eigen recht voldoende is. Ook kan men tot de conclusie komen dat het niet nodig is te vergelijken: de enkele bestudering van een of meer buitenlandse rechtsstelsels kan voldoende zijn. 18 Zie voor gedetailleerde richtlijnen: A.E. Oderkerk, ‘The importance of context: selecting legal systems in comparative legal research’, Netherlands International Law Review, XLVIII, 2001, p. 293-318.
43
Een goede vraagstelling bij het zoeken naar de te vergelijken rechtsfiguren in de gekozen rechtsstelsels waarborgt de vergelijkbaarheid deze rechtsfiguren. Er zijn – afhankelijk van het doel van de vergelijking en het onderwerp van het onderzoek – verschillende soorten vraagstellingen mogelijk. Vergelijkbaar – zo wordt gesteld – zijn alleen die juridische figuren die een of meer aspecten gemeenschappelijk hebben. Het gemeenschappelijk aspect (de gemeenschappelijke noemer) wordt aangeduid met de term: tertium comparationis. Als mogelijk zinvolle tertia comparationis worden genoemd de functie en de structuur (vorm) van rechtsfiguren. Het hangt af van het doel van de vergelijking of de vraagstelling gericht moet zijn op het vinden van figuren die in ieder geval een equivalente functie gemeenschappelijk hebben dan wel op het vinden van objecten die een equivalente vorm hebben. Omdat het doel van de vergelijking meestal de vorming of verbetering van het eigen recht of van eenvormige of geharmoniseerde regelingen is zal het meestal essentieel zijn dat de te vergelijken rechtsfiguren een equivalente functie hebben. Alleen in bepaalde studies is het van belang dat de rechtsfiguren een equivalente vorm (en een verschillende functie) hebben. In dat geval zal men moeten omschrijven wat de vorm van de te bestuderen rechtsregel (rechtsbeginsel, rechtsinstituut) is en aan de hand van de vraag ‘kennen de gekozen rechtsstelsels een rechtsregel met een equivalente vorm/structuur?’ in de gekozen stelsels de te vergelijken rechtsfiguren moeten identificeren. Om objecten te vinden die een equivalente functie hebben zijn meerdere methoden beschikbaar die afhankelijk van het onderwerp en persoonlijke voorkeur gekozen kunnen worden. Is het onderwerp een rechtsregel dan moet bepaald worden wat de functie van die regel is (vaak zal dat de oplossing van een bepaald maatschappelijk probleem zijn) en kan vervolgens met behulp van de vraagstelling ‘op welke wijze wordt in de gekozen rechtsstelsels deze functie vervuld / dit maatschappelijk probleem opgelost’ naar de functioneel equivalente objecten gezocht worden. Deze methode kan worden aangeduid als de functional-institutional method. Natuurlijk kan het ook zo zijn dat het onderwerp een bepaald maatschappelijk probleem is (of dat het je voorkeur heeft om het als zodanig te formuleren) en gevraagd kan worden ‘hoe in de gekozen rechtsstelsels het maatschappelijk probleem opgelost wordt’. Dit wordt wel de problem-solving approach genoemd. In plaats van een bepaald maatschappelijk probleem kan ook een specifieke casus als uitgangpunt genomen worden. In dat geval spreekt men van een factual approach. Overigens is het vaak aan te raden het onderwerp op te splitsen in deelvragen. Het is dan mogelijk om bij de formulering van de centrale vraag en de eventuele deelvragen de verschillende functionele methoden te combineren. Na de bepaling van het doel van de vergelijking, de bepaling van het onderwerp van het onderzoek, de selectie van de rechtsstelsels en de keuze voor een bepaalde zoek-methode, kan het eigenlijke onderzoek beginnen. Eerst zal - bijvoorbeeld aan de hand van de deelvragen – beschreven worden hoe in de verschillende rechtsstelsels het onderwerp geregeld is. Het valt hierbij aan te raden zich niet te beperken tot de law in the books (de originele rechtsbronnen van het te bestuderen stelsels) maar ook - voor zover mogelijk en gezien het doel van de vergelijking nuttig - de law in action (lagere rechtspraak, informatie van legal actors, empirische gegevens, en rechtssociologische, rechtshistorische en/of rechtseconomische gegevens) te bestuderen. Bij de beschrijving kan men kiezen voor een simultane (behandeling per deelvraag van alle gekozen stelsels) of successieve (behandeling per rechtsstelsel van alle deelvragen) structuur. Voordeel van een simultane behandeling is dat de lezer al direct een beeld krijgt van de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende rechtsstelsels. Voordeel van successieve behandeling is dat de samenhang tussen de antwoorden op de deelvragen binnen een rechtsstelsel duidelijker naar voren kan komen. Na de beschrijving volgt het essentiële deel van het rechtsvergelijkend onderzoek: de systematische vergelijking. In dit deel wordt aangegeven welke overeenkomsten en verschillen er ten aanzien van het onderwerp tussen de gekozen rechtsstelsels bestaan. Eventueel kan na de vergelijking een tekstdeel gewijd worden aan – indien mogelijk - het geven van een verklaring voor de gevonden overeenkomsten en verschillen. De conclusie van het onderzoek kan – afhankelijk van het doel van de vergelijking – een evaluatie van de gevonden oplossingen in de verschillende stelsels omvatten. Welke oplossing of
44
combinatie van oplossingen is naar uw ogen de beste? Essentieel hierbij is dat duidelijk aangegeven wordt op grond waarvan (evaluatiecriterium) een oplossing als de beste wordt aangewezen. Het is ook mogelijk meerdere evaluatiecriteria te hanteren en per criterium de beste oplossing aan te wijzen. Aan het eind van het onderzoek zullen de gemaakte keuze die voor en gedurende het onderzoek gemaakt zijn met betrekking tot het doel van de vergelijking, het onderwerp van het onderzoek, de gehanteerde zoekmethode(n), de selectie van rechtsstelsels en eventueel met betrekking tot de gekozen bronnen, de opbouw van het onderzoek en de evaluatiecriteria aan het begin van het verslag van het onderzoek (bijvoorbeeld de inleiding) moeten worden weergegeven en verantwoord.
Bronnen Denkt u bij het zoeken naar bronnen over buitenlands recht aan de volgende bronnen: als startpunt: een introductie in het door u gekozen rechtsstelsel en de Encyclopedia of Comparative Law verder: - boeken en tijdschriften: met name het Vredespaleis te Den Haag en het Max Planckinstituut in Hamburg hebben een zeer uitgebreide collectie (zie de site van de Juridische Bibliotheek). Via het interbibliothecair leenverkeer kunnen eventueel artikelen opgevraagd worden. - een groot aantal (buitenlandse) tijdschriften is online beschikbaar. Voor Engelstalige tijdschriften raadplege men met name Westlaw en Heinonline (via website Juridische Bibliotheek). - informeer bij uw scriptiebegeleider van welke bronnen de juristen uit het gekozen land zelf gebruik maken: denkt u bijvoorbeeld aan het Münchener Kommentar voor het Duitse recht - op de site van de Juridische Bibliotheek wordt een groot aantal links weergeven die bronnen van buitenlands recht bevatten: met name met betrekking tot wetgeving en (recente) jurisprudentie. auteur: mevr. mr. Drs. A.E. Oderkerk
45