Schrijven voor het web Roel Meertens
Inhoud • • • • • •
Doel vandaag Taalniveau B1 Belang begrijpelijk schrijven Richtlijnen voor schrijven Webrichtlijnen Praktische voorbeelden
Doel van vandaag • Burger centraal • Dienstverlening
Analyse dienstverlening
Wat is taalniveau B1? Taalniveau’s Europees Referentiekader
Belang begrijpelijk schrijven • Begrijpelijke tekst leest makkelijker en sneller • Onderdeel van Webrichtlijnen
Leest makkelijker en sneller
Bron: Jakob Nielsen, www.useit.com
Webrichtlijnen • Webrichtlijnen gaat over toegankelijkheid • Waarmerk Drempelvrij
Wat is begrijpelijk schrijven? • Eenvoudig Nederlands • Verzorgde spreektaal
Kenmerken begrijpelijke tekst • Structuur – Lezer krijgt direct antwoord op zijn vraag – Logische opbouw en verbanden – Duidelijke titel en tussenkopjes • Zinnen – Korte zinnen – Eén boodschap per zin – Schrijf actieve zinnen • Woorden – Woorden die vaak voorkomen – Concreet – Geen abstracte woorden, figuurlijke uitdrukkingen, vaktaal
Webrichtlijnen voor webredacteur • • • • •
Begrijpelijke taal Opmaak tussenkoppen Links Linkteksten Vermijd cursief/dik, subscript/superscript
• Webrichtlijneneditor cms SIM
Praktische voorbeelden • B1-checklist
B1-checklist A.
Doel van de tekst
B.
Korte teksten
C.
Korte alinea’s
D.
Tussenkopjes
E.
Korte zinnen
F. G.
Persoonlijk Concrete zinnen en woorden
H.
Signaalwoorden
I.
Actieve zinnen & directe taal Veelgebruikte woorden Eenduidige taal
J. K.
L. M. N. O. P.
Figuurlijke, symbolische taal Vaktaal Formele taal Dubbele ontkenning Consistentie
Q.
Begrijpelijk
Bepaal altijd eerst het doel van je tekst. Wat moet je lezer doen als hij je tekst heeft gelezen? Zet het doel van je tekst vooraan. Schrijf kort. Laat weg wat niet bijdraagt aan het bereiken van je doel. Maximaal 6 regels per alinea. Behandel één onderwerp per alinea. Gebruik bij langere teksten tussenkopjes. Hiermee structureer je je tekst. Tussen de 10 en 15 woorden per zin. Schrijf één boodschap per zin. Schrijf persoonlijk. Richt je tot de lezer. Schrijf concreet. Gebruik concrete woorden. Gebruik geen abstracte woorden of verzachtende uitdrukkingen. Gebruik signaalwoorden om samenhang tussen zinnen duidelijk te maken. Zorg dat duidelijk is wie wat moet doen. Schrijf direct. Gebruik alleen woorden die veel voorkomen in onze taal. Gebruik eenduidige taal. Gebruik geen dubbelzinnigheden. Zorg dat je lezer de tekst maar op 1 manier kan opvatten. Gebruik geen figuurlijke of symbolische taal. Gebruik geen vaktaal. Gebruik geen formele taal. Vermijd ambtelijke taal. Gebruik geen dubbele of meervoudige ontkenning. Gebruik consequent hetzelfde woord voor hetzelfde ding. Zorg dat je zelf snapt waar je het over hebt. Als je iets goed begrijpt kun je het ook eenvoudig uitleggen.
A. Doel van de tekst • Actie of bepaald gedrag bij de lezer – Wat moet de lezer doen?
B & C. Korte tekst & korte alinea • Laat weg wat niet bijdraagt aan het bereiken van je doel
Hoe zou je deze tekst korter maken? “Bent u geslaagd voor uw rijexamen? Dan voert het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) in het register uw gegevens in, zodat de gemeente deze digitaal kan inzien. U kunt dan bij de gemeente uw eerste rijbewijs aanvragen.”
“Bent u geslaagd voor uw rijexamen? Dan kunt u bij de gemeente uw eerste rijbewijs aanvragen.”
D. Tussenkopjes • Structureer tekst met tussenkopjes
E. Korte zinnen • Behandel 1 boodschap per zin
Hoe zou je deze zin aanpassen? “Geef uw verhuizing uiterlijk binnen 5 dagen nadat u bent verhuisd door aan de gemeente.”
“Geef uw verhuizing door aan de gemeente. Doe dit uiterlijk 5 dagen nadat u bent verhuisd.”
F. Schrijf persoonlijk • Richt je tot de lezer Schrijf ‘u’ of ‘je’. Vermijd: ‘men’, ‘iemand’, ‘persoon’.
G. Schrijf concreet • Gebruik concrete woorden • Vermijd abstracte formuleringen
Hoe zou je deze zin concreter maken? “De WOZ-waarde geldt als uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van gemeentelijke belastingen.”
“De gemeente gebruikt de WOZ-waarde om te bepalen hoeveel belasting u moet betalen.”
H. Gebruik signaalwoorden • Signaalwoorden geven samenhang tussen zinnen • Bijvoorbeeld: – – – – – – –
maar want dus omdat verder ook daarna
I. Schrijf actief en direct • Wie doet wat? • Vermijd: ‘zullen’ en ‘worden’
Hoe zou je deze zin actiever maken? “De beslissing wordt aan u toegestuurd.”
“De gemeente stuurt u de beslissing.”
J. Gebruik veelvoorkomende woorden • Vermijd: – ambtelijke taal – vaktaal – imponeerwoorden – ouderwetse woorden – lange woorden – symbolische taal – afkortingen