De leden van de Commissie bestuurszaken, communicatie en financiën
datum
ons kenmerk
contactpersoon
11 januari 2012
62188/IP
M.A.H. Esch
bijlage(n)
uw kenmerk
e-mail
CBCF 12-1 t/m 3
-
[email protected]
betreft
doorkiesnummer
schriftelijke ronde
070 351 98 68
Beste leden, Bijgevoegd zijn enkele documenten die op zeer korte termijn om uw reactie vragen en waarmee we dus niet kunnen wachten tot de eerste vergadering van het nieuwe jaar. Het gaat om de volgende onderwerpen: Uniestandpunt Wet Houdbare Overheidsfinanciën (bijlagen CBCF 12-1a en b) Consultatie conceptreactie conceptwetsvoorstel vermindering politieke ambtsdragers (bijlagen 12-2a t/m d) Budget INSPIRE inzetten voor vervolg INSPIRE (bijlage 12-3) Het standpunt van de waterschappen wordt gevraagd in een korte periode van consultatie. Uw reactie moet derhalve uiterlijk maandag 23 januari voor 12.00 uur bij de beleidsmedewerker van de Unie ontvangen zijn.
Met vriendelijke groet,
mr. M.A.H. Esch Secretaris
Bijlage
CBCF 12-1a
Oplegnotitie Onderwerp Uniestandpunt Wet Houdbare Overheidsfinanciën
Bijlagen CBCF 12-1a en b
Portefeuillehouder mr. H.B. Hieltjes
Opsteller ir. J.W.C. Dekking
Datum behandeling Schriftelijke ronde, reactie voor 23 januari 2012, 12.00 uur richten aan:
[email protected]
Gevraagd besluit 1. In te stemmen met de volgende, door de portefeuillehouder namens de waterschappen in bestuurlijk overleg naar voren te brengen lijn: a. We hebben begrip voor het wetsvoorstel, omdat Nederland hiertoe is gehouden gegeven afspraken die in Europees verband zijn gemaakt. b. Op zich hebben we ook begrip voor de urgentie waarmee het kabinet hiermee aan de slag is, maar vinden het wel jammer dat onze inbreng bij dit belangrijke en verstrekkende onderwerp onder tijdsdruk staat. c. We vragen het kabinet hoe zij nu de samenhang ziet tussen de voorstellen in de Wet HOF en de Bestuursafspraken 2011-2015. De bestuursafspraken zijn nog zeer recent en kunnen toch niet van tafel gaan door dit wetsvoorstel. Wij gaan er vanuit dat het in de bestuursafspraken afgesproken onderzoek naar de EMU-referentiewaarden gewoon gaat plaatsvinden. d. De waterschappen zijn in principe bereid een bijdrage te leveren aan de verbetering van de Nederlandse EMU-waarden (uit cijfers van de afgelopen jaren blijkt dat waterschappen dat ook doen: ons EMU-tekort zit steeds rond onze maximale waarde), maar de wet moet wel uitvoerbaar zijn. e. En er moet begrip blijven voor de belangrijkste oorzaken van ons tekort, te weten: de omvangrijke en kostbare investeringen die waterschappen moeten doen om in te spelen op zeespiegelstijging, een andere neerslagverdeling, verstedelijking, bodemdaling en aangescherpte (Europese) milieueisen. Deze maatregelen zijn essentieel om Nederland veilig en bewoonbaar te houden en vloeien voort uit wetgeving en bestuurlijke afspraken die in Europees en nationaal verband zijn gemaakt. Waterschappen zijn gehouden hier invulling aan te geven; het werken met het ‘baten- en lastenstelsel’, waarin een sluitende begroting en meerjarenraming, waarop de besturen sturen, een fors EMU-tekort in zich kan hebben. Ook het inzetten van reserves, leidt tot een negatieve bijdrage aan het EMUsaldo, terwijl dat maatschappelijk gewenst is; in het kader van het Bestuursakkoord Water nemen de waterschappen een deel van de financiering van het HWBP van het Rijk over, hetgeen tot een groter EMU-tekort leidt. Het Rijk krijgt hierdoor meer EMU-ruimte, zodat het redelijk is dat de waterschappen ook meer ruimte krijgen. f. Naar voren brengen dat we blij zijn dat de MvT openingen biedt om zowel de huidige ruimte van 0,5% BBP voor de decentrale overheden als maatschappelijk gewenste investeringen te behouden. Kan het kabinet bevestigen dat de Europese afspraken in-
Pagina 2 van 4
derdaad geen gevolgen voor deze aspecten hebben? Wat verwacht het kabinet nu exact van de decentrale overheden? g. Als het kabinet aangeeft dat het aandeel voor de waterschappen omlaag gaat, naar voren brengen dat problemen ontstaan. De waterschappen staan dan voor de keuze minder te investeren in de veiligheid en leefkwaliteit van Nederland of de lokale lasten verhogen teneinde te kunnen blijven investeren. Aan beide opties zijn nadelen verbonden. Waterschappen komen in een spagaat. h. Het is niet werkbaar als ieder individueel waterschap zijn begroting in overeenstemming moet brengen met zijn individuele EMU-ruimte. Hierbij is ook relevant dat er meestal geen probleem is als een waterschap zijn individuele norm overschrijdt, omdat deze overschrijding gecompenseerd wordt op een hoger aggregatieniveau (collectief van de waterschappen en/of collectief van de decentrale overheden). Toch moet elk waterschap zijn begroting afstemmen op zijn individuele EMU-norm. Daarom pleiten we voor een bepaling met als strekking dat een individuele overschrijding is toegestaan, zolang de collectiviteit van de waterschappen binnen de norm blijft. i. Een volgend punt zijn de boetes die een waterschap kan krijgen als het zijn individuele norm overschrijdt. Wij zijn van mening dat de EMU-prestaties van de decentrale overheden uit het verleden niet rechtvaardigen dat het rijk een dergelijk zwaar middel in handen krijgt. Daarbij vinden wij het vreemd dat er in het wetsvoorstel, anders dan voor gemeenten en provincies, niet voorzien is in bestuurlijk overleg met de waterschappen voorafgaand aan de sanctie. j. De MvT geeft aan dat een deel van de oplossing van de EMU-problematiek van de decentrale overheden te vinden is in de aanpassing van de verantwoordingsmethodiek. We zijn benieuwd waar het kabinet aan denkt en denken graag mee. k. Een technisch punt is dat het een onwerkbare situatie wordt als gemeenten, provincies en waterschappen verantwoordelijk worden voor het EMU-saldo van de gemeenschappelijke regelingen waarin zij participeren. Deze organen hebben hun eigen verantwoordelijkheid. l. Als laatste naar voren brengen dat we er vanuit gaan dat de uitkomsten van het bestuurlijk overleg hun vertaling vinden in het wetsvoorstel zoals dat naar de Raad van State wordt gezonden. 2. Het Uniebestuur te machtigen bij het bepalen van het definitieve Uniestandpunt rekening te houden met de standpunten van de andere koepels, maar waarbij als randvoorwaarde geldt dat bovenverwoorde lijn voldoende tot zijn recht komt. 3. De portefeuillehouder te machtigen om conform bovenstaande lijn, mede op basis van de uitkomsten van het bestuurlijk overleg, een schriftelijke reactie op het wetsvoorstel aan de minister van Financiën op te stellen.
Samenvatting Recent gemaakte, aangescherpte Europese afspraken omtrent beheersing van de EMU-saldi (voor begrotingstekort en schuld van de overheid) eisen dat het kabinet afspraken tussen Rijk en decentrale overheden over de beheersing van de saldi in nog dit jaar vast te stellen regelgeving vastlegt. De nieuwe Wet Houdbare Overheidsfinanciën (Wet Hof) gaat deze afspraken en regels bevatten en moet op 1-1-2013 in werking treden. Op 16 december heeft het ministerie van Financiën ons gevraagd uiterlijk 20 januari 2012 op het wetsvoorstel te reageren. Omdat de wet vergaande consequenties kan hebben en de decentrale overheden hun achterbannen bij de reactie willen betrekken, hebben de koepels het ministerie gemeld dat in dit geval de normale consultatieperiode van twee maanden moet gelden, dat binnen deze periode bestuurlijk overleg moet plaatsvinden en dat de koepels ook schriftelijk zullen reageren. De Wet Hof heeft als doelen een structurele reductie van het EMU-tekort, een houdbare overheidsschuld en voor langere termijn houdbare overheidsfinanciën. De wet gaat regelen dat de decentrale overheden een aan het rijk gelijkwaardige inspanning aan deze doelstellingen gaan leveren. Omdat alleen het rijk, mede voor de decentrale overheden, door Europa wordt aangesproken, gaat de wet regelen dat het Rijk zijn verantwoordelijkheid waar kan maken en dat de decentrale overheden niet op het EMU-succes van het Rijk kunnen meeliften. Op zich biedt het wetsvoorstel ruimte om de huidige normen te handhaven, maar de wet kan ook tot gevolg hebben dat het kabinet bepaalt dat de waterschappen aan strengere EMU-
11.01.2012 CBCF/IP 62189
Pagina 3 van 4
normen moeten voldoen, dat er strenger toezicht op de naleving van deze normen wordt uitgeoefend en dat er bij overschrijding boetes worden opgelegd. Dit kan tot gevolg hebben dat waterschappen minder kunnen investeren of de belastingen omhoog zullen moeten doen om te kunnen blijven investeren. De ingrijpendheid van de wet hangt echter in belangrijke mate af van de bijdrage aan de verbetering van de EMU-saldi die het kabinet van de waterschappen en de andere decentrale overheden gaat verlangen. Het bestuurlijk overleg biedt gelegenheid dit aan het kabinet te vragen. In bijgevoegde notitie wordt uitgebreider op het wetsvoorstel ingegaan. De notitie bevat een analyse van de gevolgen van het wetsvoorstel voor de waterschappen. In paragraaf 3 vindt op basis van deze analyse een nadere beschouwing plaats, welke uitmondt in een voorstel voor een lijn die in het bestuurlijk overleg naar voren kan worden gebracht en de basis kan vormen voor de schriftelijke reactie van de Unie. Dit voorstel is als punt 1 onder het gevraagde besluit hierboven verwoord en ligt momenteel ook bij het Uniebestuur voor. Uw commissie wordt in deze schriftelijke ronde gevraagd voor maandag 23 januari a.s. 12.00 uur te reflecteren op het concept-Uniestandpunt. De reacties vanuit uw commissie worden gebundeld in een notitie die enkele dagen voor zijn vergadering van 27 januari aan het Uniebestuur wordt gezonden.
Besproken in Voor de ontvangst van het wetsvoorstel vrijdagmiddag 16 december 2011 is de Unie door het kabinet niet betrokken bij dit dossier. Omdat de Unie eind januari a.s. een bestuurlijke reactie vastgesteld moet hebben, is het niet mogelijk de reactie in reguliere commissie- en werkgroepvergaderingen voor te bereiden en moet een schriftelijke procedure worden gevolgd. Het wetsvoorstel is samen met een eerste analyse van het Uniebureau op 20 december via de hoofden financiën en leden van de Werkgroep Middelen breed bij de waterschappen uitgezet. Vanuit 15 waterschappen is een reactie ontvangen. De punten die door de waterschappen naar voren zijn gebracht en relevant zijn voor het bestuurlijk overleg, hebben een plaats in bijgevoegde notitie gekregen en zijn betrokken bij het opstellen van de voorgestelde bestuurlijke reactie. Verschillende, meer technische punten zijn nog niet in bijgevoegde notitie opgenomen, maar worden wel betrokken bij de schriftelijke reactie van de Unie.
Standpunten andere partijen Op 21 december 2011 hebben de drie koepels besproken hoe procedureel en inhoudelijk op het wetsvoorstel kan worden gereageerd. Net zoals in het verleden zullen de koepels op hoofdlijnen hetzelfde standpunt innemen. De standpunten van VNG en IPO zullen in grote lijnen dan ook vergelijkbaar zijn met hetgeen hierboven onder ‘Gevraagd besluit‘ is verwoord. Omdat de Unie de eerste is die zijn concept-standpunt aan het papier heeft toevertrouwd, bestaat momenteel geen inzicht in de details van de standpunten van de andere koepels. In de voorbereiding van het bestuurlijk overleg zullen de koepels hun standpunten en strategie nader op elkaar afstemmen. Gemeenten gaan in ieder geval een hard punt maken van een boete op nationaal niveau bij het overschrijden van de individuele EMU-waarde. Indien er een nadere verdeling over de gemeenten, provincies en waterschappen moet plaatsvinden van het gezamenlijk maximale EMU-tekort van de drie decentrale overheden geldt dat de koepels voor het eigen belang zullen gaan. Het eerste ambtelijke overleg met het Rijk over het wetsvoorstel vond op 11 januari plaats. Het ministerie van Financiën heeft daarin aangegeven dat het Nederlandse EMU-saldo momenteel ca. -4% is, in 2013 minder dan -3% moet zijn en de jaren daarna met 0,5% per jaar moet verbeteren tot ca. -0,5%. Op grond van deze wet vraagt het kabinet de decentrale overheden een aan het Rijk gelijkwaardige inspanning te leveren om dit te bereiken. Dit betekent dat de decentrale overheden naar een begrotingsevenwicht in EMU-termen zouden moeten streven. Daarbij zal het kabinet op zich begrip hebben voor het feit dat deze overheden een baten-lastensystematiek hanteren en investeringen moeten doen waaraan zij gehouden zijn, maar collectief zal een betere EMU-verbeteringsprestatie geleverd moeten worden dan thans. Overschrijdingen bij de ene sector zouden door onderschrijdingen bij andere sectoren gecompenseerd moeten worden. Afspraken hierover zouden in bestuurlijk overleg gemaakt moeten worden.
11.01.2012 CBCF/IP 62189
Pagina 4 van 4
Bestuurlijke aandachtspunten De wet kan tot gevolg hebben dat het kabinet bepaalt dat de waterschappen aan strengere EMU-normen moeten voldoen, dat er strenger toezicht op de naleving van deze normen wordt uitgeoefend en dat er bij overschrijdingen boetes worden opgelegd. Dit kan tot gevolg hebben dat waterschappen minder kunnen investeren of de belastingen omhoog zullen moeten doen om te kunnen blijven investeren.
Financiële gevolgen Zie onder ‘Bestuurlijke aandachtspunten’.
Vervolgprocedure/Planning Op 16 december jl. heeft de Ministerraad (MR) met het wetsvoorstel ingestemd, waarna de Minister van Financiën de consultatie is gestart. De MR heeft de minister gemandateerd om de opmerkingen uit de consultatie te verwerken en het wetsvoorstel aan de Raad van State aan te bieden. Het uiteindelijke Uniestandpunt zal door portefeuillehouder de heer Hieltjes in het bestuurlijke overleg naar voren worden gebracht. Mede op basis van de uitkomsten van het overleg zal een schriftelijke reactie aan de minister van Financiën worden gericht.
Gewenste communicatieacties De waterschappen zullen over het Uniestandpunt en de uitkomsten van het bestuurlijk overleg worden geïnformeerd.
11.01.2012 CBCF/IP 62189
Bijlage
CBCF 12-1b
Bijlage Naar een Uniestandpunt over het wetsvoorstel Houdbare Overheidsfinanciën 1. Inleiding en doel van deze notitie De laatst gemaakte afspraken over de beheersing van het Nederlandse EMU-saldo zijn vastgelegd in de Bestuursafspraken 2011-2015 (‘Hoofdlijnenakkoord’) van Rijk en decentrale overheden en dateren van begin september 2011: Beheersing EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor Rijk en medeoverheden. Tussen het Rijk en de medeoverheden is bestuurlijk een percentage van 0,5% van het BBP overeengekomen als plafond voor het EMU-tekort voor medeoverheden. Dit plafond is opgedeeld 0,38% BBP voor gemeenten, 0,07% BBP voor provincies en 0,05% BBP voor waterschappen. In 2011 wordt een breed onderzoek gedaan naar de actualisatie van deze percentages. Tot afronding van het onderzoek gelden de huidige percentages. Het Rijk zal bij een dreigende overschrijding in bestuurlijk overleg treden met provincies, gemeenten en waterschappen om afspraken te maken over het gezamenlijk terugdringen van het EMU-tekort. Pas als de EU besluit Nederland een boete op te leggen wegens overschrijding van de EMU-norm én de medeoverheden de 0,5%-norm overschrijden, zal de minister van Financiën - na regulier bestuurlijk overleg - vaststellen voor welk deel medeoverheden bijdragen in de boete. Gemeenten, provincies en waterschappen dragen ook samen met het Rijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening over het EMU-tekort van Nederland. De volledige informatievoorziening EMU (IV3 en EMU- begrotingsenquête) zal vallen onder de bestaande sanctieregimes ten aanzien van financiële informatievoorziening door de medeoverheden aan het Rijk. Recent gemaakte, aangescherpte Europese afspraken omtrent beheersing van de EMU-saldi (voor begrotingstekort en schuld van de overheid) eisen dat het kabinet verdergaande afspraken maakt en in regelgeving vastlegt. De Wet Houdbare Overheidsfinanciën (Wet Hof) gaat deze regels bevatten. In het bestuurlijk WOZ-overleg van 7 december 2011 heeft Staatssecretaris Weekers de aanwezigen over de komst van een wetsvoorstel geïnformeerd en aangegeven dat hij de koepels een consultatieperiode van een maand wil geven. Door VNG en Unie is aangegeven dat een dergelijke korte reactietijd alleen acceptabel is als het wetsvoorstel geen ingrijpende gevolgen heeft. Naar voren is gebracht dat er in ieder geval ook fatsoenlijk (bestuurlijk) overleg gevoerd moet worden. Op 16 december jl. heeft de Ministerraad (MR) met het wetsvoorstel ingestemd, waarna het ministerie van Financiën de consultatie is gestart. De MR heeft de minister gemandateerd om de opmerkingen uit de consultatie te verwerken en het wetsvoorstel aan de Raad van State aan te bieden. Wij hebben tot 20 januari 2012 de tijd gekregen om te reageren. Omdat de wet vergaande consequenties kan hebben, hebben de drie koepels het ministerie gemeld dat in dit geval de normale consultatieperiode van twee maanden moet gelden. Binnen deze periode moet bestuurlijk overleg plaatsvinden en zullen de koepels ook schriftelijk reageren. Deze notitie reikt de bouwstenen aan op basis waarvan een Uniestandpunt over het conceptwetsvoorstel kan worden geformuleerd. Dit standpunt wordt ingebracht in het bestuurlijk overleg en later verwoord in een brief aan de minister van Financiën. De notitie bevat in paragraaf 2 een analyse van de gevolgen van het wetsvoorstel. Daarbij zijn elementen van een ambtelijk overleg op 11 januari jl. verwerkt In paragraaf 3 vindt op basis van de analyse een nadere beschouwing plaats, welke uitmondt in een voorstel voor een lijn die in het bestuurlijk overleg naar voren kan worden gebracht.
Pagina 2 van 18
Achtergrondinformatie is in bijlagen opgenomen. In bijlage 1 worden de context en voorgeschiedenis van het wetsvoorstel beschreven. Bijlage 2 bevat cijfermatige informatie over met name het EMU-saldo van de waterschappen. De waterschappen hebben ambtelijk breed gereflecteerd op de eerste opzet van deze notitie en het wetsvoorstel. De punten die door de waterschappen naar voren zijn gebracht en relevant zijn voor het bestuurlijk overleg, zijn in deze notitie opgenomen. Verschillende meer technische punten hebben geen plaats in deze notitie gekregen, maar worden wel betrokken bij de schriftelijke reactie die de Unie in een later stadium aan de minster van Financiën zal richten.
2. Analyse gevolgen Wet Hof voor de waterschappen Het concept wetsvoorstel Hof gaat de nieuwe, aangescherpte Europese afspraken omtrent beheersing van de EMU-saldi in nationale wetgeving verankeren. De belangrijkste elementen van dit nieuwe ‘Stabiliteits- en GroeiPact’ (SGP) zijn: a. EMU-tekort van een lidstaat moet onder 3% BBP blijven. Op de middellange termijn moet een evenwichtssituatie bereikt worden, het Medium-Term Objective (MTO). Jaarlijkse verbetering met gemiddeld 0,5% BBP. b. Zolang MTO niet is bereikt moet groei overheidsfinanciën onder economische groei blijven. Bij evenwichtssituatie mag groei niet groter zijn dan geschatte economische groei. c. Bij onvoldoende progressie kan een lidstaat sanctie krijgen in de vorm van plaatsing van rentedragend deposito. d. Ook bij een structureel tekort boven 3% kunnen lidstaten sancties opgelegd krijgen. e e. Bij overschrijding van de 60% schuldnorm moeten lidstaten jaarlijks 1/20 deel van de overschrijding van deze norm inlopen. Bij niet voldoen aan deze eis kunnen dezelfde sancties als bij EMU-saldo volgen. f. De nationale overheid moet in wetgeving afspraken met de decentrale overheden vastleggen over de gezamenlijke beheersing van de EMU-saldi. Met de nieuwe Wet Hof komt Nederland deze Europese afspraken na. De wet moet begrotingsdiscipline op nationaal en subnationaal niveau waarborgen en voor het eind van 2012 door het parlement zijn vastgesteld. De wet moet op 1-1-2013 in werking treden. De Wet Hof heeft als doelen een structurele reductie van het EMU-tekort, een houdbare overheidsschuld en voor langere termijn houdbare overheidsfinanciën. De wet gaat regelen dat de decentrale overheden een aan het rijk gelijkwaardige inspanning aan deze doelstellingen gaan leveren. Omdat alleen het rijk door Europa wordt aangesproken en Europa eist dat er een wettelijk regime komt met afspraken tussen rijk en decentrale overheden gaat de wet regelen dat het Rijk zijn verantwoordelijkheid waar kan maken en dat de decentrale overheden niet op het EMU-succes van het Rijk kunnen meeliften. In het vervolg wordt geschetst welke aspecten van het wetsvoorstel met name nieuw en relevant voor de decentrale overheden zijn en vindt een eerste beoordeling vanuit het perspectief van de waterschappen plaats. Relevant is nog dat het Nederlandse EMU-saldo momenteel ca. -4% is, in 2013 minder dan -3% moet zijn en de jaren daarna met 0,5% per jaar moeten verbeteren tot ca. -0,5%.
2.1 Aandeel en verplichtingen decentrale overheden; toezicht De wet gaat er vanuit dat er een bijdrage van de decentrale overheden nodig is om de SGPdoelstellingen voor Nederland te halen. Tot nu toe hebben rijk en decentrale overheden alleen
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 3 van 18
gesproken over de beheersing van het EMU-saldo. De nieuwe SGP-doelstellingen omvatten daarnaast ook EMU-schuld en MTO. De wet gaat er vanuit dat ook de decentrale overheden bij het bepalen van hun beleid rekening houden met de vereisten van het SGP. En voorts dat de huidige tekortnorm van max 0,5% BBP van de decentrale overheden en de bestuurlijke afspraken daarover onvoldoende zijn, omdat deze niet waarborgen dat er een bijdrage aan de verbetering van het EMU-saldo wordt geleverd en dat sancties vanuit Europa worden voorkomen. a. In het wetsvoorstel is een procedure vastgelegd die moet leiden tot invulling van een gelijkwaardig inspanning, ten einde structureel min of meer een EMU-saldo van 0% te bereiken en aan de schuld-norm te voldoen. Die procedure bevat bestuurlijk overleg, in de regel bij de start van een kabinetsperiode, over de meerjarige ontwikkeling van de EMU-saldi en EMU-schuld van de decentrale overheden. Op basis van het overleg gaat vervolgens de Minister van Financiën over tot het vaststellen van de maximale aandelen van de decentrale overheden in de EMU-criteria. Startpunt in dit overleg is de huidige tekortnorm van 0,5%, die eventueel ook nog wordt geactualiseerd conform de Bestuursafspraken. Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) zal er in dit overleg begrip zijn voor de positie van de decentrale overheden in relatie tot het EMU-saldo. Een algemeen probleem van de decentrale overheden is dat de definitie van het EMU-saldo gebaseerd is op het ‘transactiestelsel’ (vergelijkbaar met het kasstelsel van het Rijk), terwijl de decentrale overheden het ‘batenen lastenstelsel’ hanteren. In dit laatste stelsel kan een sluitende begroting en meerjarenraming, waarop de besturen van de decentrale overheden sturen, een fors EMU-tekort in zich hebben. Organisaties zoals de waterschappen die relatief veel investeren hebben per definitie een groot EMU-tekort (zeer eenvoudig gezegd: bij afschrijvingen van € 500 miljoen en investeringen van € 1 miljard heb je een EMU-tekort van € 500 miljoen, terwijl je begroting sluitend is). Overheden investeren om maatschappelijke gewenste voorzieningen tot stand te brengen en niet om het EMU-saldo te frustreren. Ook over het nog steeds kunnen doen van deze investeringen zouden volgens de MvT in het bestuurlijk overleg afspraken gemaakt kunnen worden. b. Na het bestuurlijk overleg op koepelniveau wordt er per individuele decentrale overheid door de verantwoordelijke minister een maximaal en minimaal EMU-saldo vastgesteld. Vervolgens moet de decentrale overheid zorgen dat zijn begroting zodanig is ingericht dat het EMU-saldo binnen deze bandbreedte ligt. En er bij de uitvoering van het beleid voor zorgen 1 dat hier eveneens aan wordt voldaan . Wat betreft de naleving geldt dus in eerste instantie de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden. c.
Voor gemeenten en provincies is in het wetsvoorstel een aanvullende bepaling opgenomen omtrent het toezicht op de begroting. Dit artikel regelt dat het aandeel in het EMU-saldo van een individuele gemeente of provincie kan worden betrokken bij het toezicht dat uitgeoefend wordt door de provincies op de gemeenten en door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de provincies, wanneer dit individuele aandeel wordt overschreden. Gedeputeerde staten kunnen dan bepalen dat de begroting van het eerstvolgende begrotingsjaar alsmede de daarop betrekking hebbende begrotingswijzigingen door de toezichthouder moeten worden goedgekeurd. Voor de waterschappen is volgens de MvT geen regeling opgenomen omdat de provincies reeds de mogelijkheid hebben om de waterschapsbegroting geheel of gedeeltelijk te schorsen of vernietigen als het EMU-saldo niet voldoet aan de eisen die hieraan zijn gesteld (art. 156 Waterschapswet).
1
wanneer de huidige EMU-normen voor de decentrale overheden ook in de nieuwe situatie zouden gelden en de decentrale overheden deze als collectief overschrijden (wat momenteel het geval is) zou de nieuwe wet de provincies een titel geven om 20 van de 25 waterschapsbegrotingen te schorsen of te vernietigen. 11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 4 van 18
d. In ditzelfde kader wordt in de MvT aangekondigd dat zal worden onderzocht of de vormgeving van de baten-lastensystematiek van de decentrale overheden kan worden aangepast, zodat er een betere aansluiting ontstaat op de Europese systematiek die gebruikt wordt voor de bepaling van het EMU-saldo en de EMU-schuld. Perspectief waterschappen a. De eerste stap lijkt op zich niet veel veranderd. De aanvliegroute is nog steeds goed overleg vooraf. Het overleg resulteert in afspraken die in de kabinetsperiode zullen moeten worden nagestreefd. De inhoud van deze afspraken zal de ingrijpendheid van de gevolgen voor de decentrale overheden bepalen. De tekst van de MvT geeft ruimte om afspraken te maken over het nog steeds kunnen doen van investeringen om maatschappelijke gewenste voorzieningen tot stand te brengen. Dit zou waterschappen ruimte blijven bieden voor investeringen in waterveiligheid, waterbeheersing, watervoorziening en waterkwaliteit (waaronder zuivering). Hierbij is het wel van belang dat de waterschappen aanvullende ruimte krijgen om de investeringen in het kader van het HWBP te kunnen doen. Met ingang van 2011 is er reeds sprake van deze investeringen. Het kabinet zou ook kunnen aangeven dat het aandeel voor de decentrale overheden omlaag gaat. Als Nederland van een maximaal tekort van 3% naar 0,5% gaat, is niet ondenkbeeldig dat het kabinet de lijn kiest dat ook het aandeel van de decentrale overheden navenant, met een factor van ongeveer 6, mee moet bewegen. Dit leidt tot problemen en keuzes. Zie verder de beschouwingen in paragraaf 3; op deze plaats gaat het immers vooral om de wet. b. De tweede stap is wel nieuw. Tot nu toe was de individuele referentiewaarde voor het EMUsaldo van een waterschap een indicatieve waarde die eigenlijk geen status had en was er alleen op koepelniveau overleg over het totale saldo van alle decentrale overheden. Het voorstel is nu dat er wettelijk gaat worden bepaald dat de begroting van ieder waterschap zodanig moet zijn ingericht dat het EMU-saldo binnen de bandbreedte ligt die door de minister wordt vastgesteld. De ervaring van de laatste jaren (zie bijlage) leert dat de waterschappen op begrotingsbasis een forse overschrijding van hun EMU-saldo laten zien (terwijl de saldi zich op realisatiebasis bevinden rond de maximale tekorten die zijn toegestaan). c.
Gemeenten en provincies hebben nu al een veel uitgebreidere regeling van het toezicht op de begroting en daarom moeten voor hen voor het specifieke aspect van het EMU-saldo ook specifieke, aanvullende bepalingen worden vastgesteld. Voor waterschappen is dat niet nodig en kunnen de provincies het EMU-saldo op grond van de huidige regelgeving betrekken in het begrotingstoezicht.
d. Een laatste aspect in dit kader is de aankondiging van een mogelijke aanpassing van de baten-lastensystematiek van de decentrale overheden. Uit eerdere berichten vermoeden wij dat vanuit het Rijk zal worden voorgesteld over te schakelen op waardering van activa o.b.v. vervangingswaarde i.p.v. historische kosten. Omdat nu niet expliciet wordt gemaakt dat dit het voorstel is, hoeven we daar nu geen aandacht aan te besteden. Wel kunnen we in het bestuurlijk overleg naar voren brengen dat we benieuwd zijn waar het kabinet aan denkt en aangeven dat we graag meedenken.
2.2 Sancties a. Als de decentrale overheden hun gezamenlijke maximale EMU-tekort overschrijden, kan er sprake zijn van een nationale sanctie. Dit als het bestuurlijk overleg dat naar aanleiding van de overschrijding wordt gevoerd in de ogen van het kabinet onvoldoende resultaat oplevert. De sanctie geeft de minister van Financiën een instrument in handen om het EMU-saldo
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 5 van 18
van decentrale overheden in de goede richting te laten bewegen. In bestuurlijk overleg wordt besloten of gemeenten en provincies een individuele of collectieve sanctie krijgen. De sanctie verloopt altijd via het Gemeente- en Provinciefonds. Omdat waterschappen niet over een dergelijke rechtstreekse financiële relatie met het Rijk beschikken, geeft het wetsvoorstel aan dat voor waterschappen alleen sprake kan zijn van een individuele sanctie. Deze sanctie bestaat uit een boete ter grootte van de overschrijding. Deze boete wordt als een renteloos depot gedurende maximaal drie jaar door Financiën aangehouden. Het depot wordt na het derde jaar teruggegeven als in twee van de drie voorgaande jaren geen sprake is van een overschrijding van het EMU-saldo. Indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, vervalt het depot ten gunste van de Rijkskas. Bij een sanctie heeft een waterschap dus in het gunstigste geval alleen een renteverlies. b. Er kan ook sprake zijn van een sanctie voor de decentrale overheden als de EU Nederland een sanctie oplegt bij overschrijding van de normen van het SGP en er daarbij sprake is van een overschrijding door de decentrale overheden van hun gezamenlijke maximale EMU-tekort. De tekst van het wetsvoorstel en de MvT lijken met elkaar in tegenspraak als het gaat om de procedure die vervolgens wordt gevolgd: • Het wetsvoorstel geeft aan dat er een wet komt die gaat bepalen welk deel van de boete van Nederland wordt doorvertaald naar de gezamenlijke gemeenten resp. provincies en waterschappen (voor waterschappen in de begrotingswet van het ministerie van I&M). De vervolgverdeling over de individuele decentrale overheden die een overschrijding kennen wordt bij AMvB geregeld. • De MvT geeft in dit geval dezelfde procedure als bij de nationale sanctie, dus met als eerste stap bestuurlijk overleg voor gemeenten en provincies en een rechtstreekse sanctiemogelijkheid voor de waterschappen. Perspectief waterschappen a. De MvT maakt duidelijk dat de decentrale overheden als een risico worden gezien voor het niet voldoen door Nederland aan de nieuwe Europese regels. Met de voorstellen krijgt de minister van Financiën een vergaand sanctie-instrument in handen. Het is de vraag of de EMU-prestaties van de decentrale overheden uit het verleden wel zodanig zware middelen legitimeren. T.a.v. de nationale sanctie worden de waterschappen in de voorstellen anders behandeld dan de gemeenten en provincies. Bij provincies en gemeenten is er zowel sprake van bestuurlijk overleg voordat sancties worden ingesteld als een bestuurlijk afweegmoment waarin wordt bepaald of sancties collectief dan wel individueel worden. Bij waterschappen is op basis van het argument van ontbreken van een directe financiële band met het Rijk in het wetsvoorstel opgenomen dat deze sanctie altijd individueel is. Ook is er in ons geval geen bestuurlijk overleg voorafgaand aan het opleggen van de sanctie voorzien. We kunnen in het bestuurlijk overleg naar voren brengen dat een dergelijk overleg ook in ons geval op zijn plaats is. b. We zullen in ieder geval moeten wijzen op de strijdigheid van wetsvoorstel en MvT op het punt van de EU-boetes. In het verleden hebben we besloten ons niet druk te maken over de doorvertaling van een Europese boete, omdat het krijgen daarvan door Nederland een theoretische situatie leek. Het is de vraag of dit in de huidige Europese context nog steeds het geval is.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 6 van 18
2.3 Informatieverstrekking Van de decentrale overheden wordt verwacht dat zij betere informatie gaan verstrekken zodat de EMU-saldi ook door toezichthouders en ministeries beter kunnen worden gemonitord. De gemeenten, provincies en waterschappen verstrekken reeds jaarlijks op begrotings- en jaarrekeningsbasis informatie over het EMU-saldo en leveren ook op kwartaalbasis informatie aan het CBS aan. De informatie op kwartaalbasis moet binnen 30 dagen na afloop van een kwartaal aan het CBS worden verstrekt. Als aanvullende maatregelen wordt in de wet Hof: de termijn waarbinnen gemeenten en provincies niet, niet tijdig of onvolledig verstrekte informatie kunnen herstellen ingekort van 30 dagen tot 10 werkdagen; de mogelijkheid opgenomen dat aan gemeenten en provincies een sanctie wordt opgelegd als niet, niet tijdig of onvolledig informatie wordt verstrekt: gedurende maximaal 26 weken opschorten van hun uitkering uit Gemeente- resp. Provinciesfonds of een deel daarvan. Voor waterschappen zijn dergelijke bepalingen niet opgenomen, omdat er vanuit is gegaan dat dit al geregeld is in de Waterschapswet. Perspectief waterschappen De Waterschapswet gaat echter op dit punt minder ver dan de voorstellen die nu voor gemeenten en provincies worden gedaan. De wetgever weet dit, want hij citeert in de MvT de betreffende bepalingen uit de Waterschapswet. Het is de vraag of wij dit verschil, vanuit de gedachte ‘gelijke behandeling’ zelf moeten agenderen.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 7 van 18
3. Nadere beschouwing t.b.v. inbreng Unie in bestuurlijk overleg Met het wetsvoorstel vult het kabinet een in Europees verband gemaakte afspraak in dat er per lidstaat dit jaar regelgeving wordt vastgesteld over de gezamenlijke beheersing door rijk en decentrale overheden van de EMU-criteria (EMU-saldo, EMU-schuldnorm en MTO). In die zin moeten we als waterschappen begrip hebben voor het wetsvoorstel en de urgentie waarmee het kabinet hiermee aan de slag is (overigens is het wel jammer dat we hierbij zo laat zijn betrokken dat onze inbreng nu onder tijdsdruk staat. Betrokkenheid had eerder gekund). In het verleden hebben we meermalen aangegeven dat de EMU-criteria ook een verantwoordelijkheid van de waterschappen zijn - laatste keer in het kader van de Bestuursafspraken 20112015 - dus het kan niet anders zijn dan dat dat ook in het kader van dit wetsvoorstel onze insteek is. Aan het kabinet kunnen we dus aangeven dat de waterschappen in principe bereid zijn een bijdrage te leveren aan de verbetering van de Nederlandse EMU-waarden (uit cijfers van de afgelopen jaren blijkt dat waterschappen dat ook doen: ons EMU-tekort (op realisatiebasis) zit steeds rond onze maximale waarde). Dat waterschappen een structureel EMU-tekort hebben, wordt voornamelijk veroorzaakt door de omvangrijke en kostbare investeringen die zij moeten doen om in te spelen op zeespiegelstijging, een andere neerslagverdeling in de tijd, verstedelijking, bodemdaling en aangescherpte (Europese) milieueisen. Deze maatregelen zijn essentieel om Nederland veilig en bewoonbaar te houden en vloeien voort uit wetgeving en bestuurlijke afspraken die in Europees en nationaal verband zijn gemaakt. Waterschappen moeten en zijn gehouden hier invulling aan te geven. In het kader van het Bestuursakkoord Water nemen de waterschappen een deel van de financiering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma van het Rijk over, hetgeen tot een groter EMU-tekort leidt. Het Rijk krijgt hierdoor meer EMU-ruimte, zodat het redelijk is dat de waterschappen ook meer ruimte krijgen (om te voorkomen dat de extra ruimte die we nodig hebben voor het HWBP meebeweegt met een eventueel lager percentage EMU-ruimte, komt vanuit de waterschappen de suggestie geen opslag in procenten te vragen, maar een opslag in euro’s: 81 mln in 2013, 131 mln in 2014, 181 mln daarna). Bovendien is er natuurlijk het punt dat de definitie van het EMU-saldo gebaseerd is op het ‘transactiestelsel’, terwijl de decentrale overheden het ‘baten- en lastenstelsel’ hanteren. In dit laatste stelsel kan een sluitende begroting en meerjarenraming, waarop de besturen van de decentrale overheden sturen, een fors EMU-tekort in zich hebben. De waterschappen die relatief veel investeren hebben per definitie een relatief groot EMU-tekort. Overheden investeren om maatschappelijke gewenste voorzieningen tot stand te brengen en niet om het EMU-saldo te frustreren. Ook over het nog steeds kunnen doen van deze investeringen moeten in bestuurlijk overleg afspraken gemaakt kunnen worden. Ook het inzetten van reserves, leidt tot een negatieve bijdrage aan het EMU-saldo, terwijl dat maatschappelijk gewenst is (vreemd genomen: opbouwen van reserves daarentegen, levert een positieve bijdrage aan het EMU-saldo, terwijl de hogere lokale lasten die hiervoor nodig zijn, maatschappelijk ongewenst zijn). De MvT bevat openingen dat zowel de huidige ruimte van 0,5% BBP voor de decentrale overheden beschikbaar blijft als dat er afspraken over het blijven kunnen doen van maatschappelijk gewenste investeringen gemaakt kunnen worden. In dat kader is heel belangrijk dat het kabinet op korte termijn aangeeft wat zij exact van de decentrale overheden verwacht. Een mooi item 2 voor het bestuurlijk overleg over het wetsvoorstel . In hetzelfde bestuurlijk overleg moeten we het hebben over de samenloop van de voorstellen in de Wet HOF en de Bestuursafspraken 2011-2015. Bij dit laatste gaat het met name om het in de bestuursafspraken afgesproken onderzoek naar de EMU-referentiewaarden.
2
In het ambtelijk overleg heeft het ministerie van Financiën aangegeven dat er van de decentrale overheden op het punt van de EMU-schuld geen inspanning wordt verwacht.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 8 van 18
In het overleg kan ook blijken dat het kabinet het aandeel voor de decentrale overheden omlaag gaat brengen. Als Nederland van een maximaal tekort van 3% naar 0,5% gaat, is niet ondenkbeeldig dat het kabinet de lijn kiest dat ook het aandeel van de decentrale overheden navenant, bijvoorbeeld met een factor van 6, moet meebewegen. Bij een saldo van ‘0’ kunnen de waterschappen nog slechts evenveel investeren als zij afschrijven, hetgeen neerkomt op zo’n 500 miljoen per jaar, grofweg de helft van wat er nu gebeurt. De ambtelijke reacties geven een verdeeld beeld over de vraag of dit erg is. De meerderheid geeft aan dat de veiligheid en leefkwaliteit in Nederland dan in het geding komen; investeringen zijn nodig en de EMU-regels zullen tot een grote verhoging van de lokale lasten leiden, terwijl in de bestuursafspraken is vastgelegd dat dit niet kan. De minderheid geeft aan dat het bij scherpe prioritering niet onmogelijk is nog steeds de belangrijkste opgaven te realiseren. De eerste reactie in het bestuurlijk overleg kan dan zijn dat de waterschappen voor de keuze komen te staan tussen minder te investeren in de veiligheid en leefkwaliteit van Nederland of de lokale lasten verhogen teneinde te kunnen blijven investeren. Aan beide opties zijn nadelen verbonden. Waterschappen komen in een moeilijke spagaat. Als blijkt dat de waterschappen het toch echt met aanzienlijk minder EMU-ruimte moeten gaan doen, kunnen we meer fundamenteel gaan nadenken over de oorzaken van ons tekort en kijken of we daar door veranderingen in de verantwoording iets aan kunnen doen. Het feit dat wij een structureel EMU-tekort hebben, komt omdat we meer investeren dan afschrijven. Dat komt omdat onze investeringen toenemen en we afschrijven op basis van historische kostprijs en niet op bijvoorbeeld vervangingswaarde. Aan de kant van de investeringen moeten we dan niet alleen denken aan uitstellen/uitsmeren, maar bijvoorbeeld ook aan het meer ten laste van de exploitatie brengen van uitgaven, aan het verkorten van afschrijvingstermijnen en aan het gaan toepassen van de vervangingswaarde als waarderingsgrondslag. Door dit laatste gaan op korte termijn de kosten omhoog, dus we zullen dit goed in beeld moeten brengen. Ook in de periode dat de wet in werking is, moet bestuurlijk overleg resulteren in duidelijkheid over EMU-ruimte in de jaren daarna die de decentrale overheden gezamenlijk, de waterschappen gezamenlijk en ieder individueel waterschap heeft. De eerste verplichting is vervolgens dat de individuele begrotingen in overeenstemming worden gebracht met deze ruimte. De reacties van de waterschappen geven aan dat een dergelijk slot op de begroting op individueel niveau niet gaat werken, omdat dit een te grote rem zet op investeringen. In het ambtelijk overleg heeft het ministerie van Financiën aangegeven dat zijn grootste belang ligt bij het op collectief niveau kunnen beheersen van het EMU-saldo. Dat geldt vooral het collectief van de decentrale overheden en daarbinnen de collectieven van alle gemeenten, alle provincies en alle waterschappen. Hierbij is ook relevant dat er veelal geen gevolgen zijn wanneer een waterschap zijn individuele norm overschrijdt, die overschrijding gecompenseerd wordt op een hoger aggregatieniveau. Toch moet èlk waterschap zijn begroting afstemmen op zijn individuele EMU-norm (art 5 lid 5). In de toelichting wordt dit zowel bevestigd (p.34: het is een resultaatsverplichting) als genuanceerd (om een te mechanische toepassing van de tekortnormering voor decentrale overheden te voorkomen, p.19). Dit kan er voor pleiten in het kader van het wetsvoorstel naar voren te brengen dat er plaats van het huidige artikel 5, vijfde en zesde lid een bepaling komt met als strekking dat een individuele overschrijding is toegestaan, zolang de collectiviteit van de waterschappen binnen de norm blijft. Een inhoudelijk argument achter een collectieve norm is dat de waterschappen in de opmaat naar stroomgebiedbeheerplannen, het nieuwe HWBP e.d. vaak samen afspraken maken wie welke investeringen doet, zodat in feite gezamenlijk wordt bepaald welk waterschap welk EMU-saldo ‘krijgt’. De Unie heeft dit punt in het ambtelijk overleg naar voren gebracht en het ministerie lijkt hier niet onwelwillig tegenover te staan. Het ministerie koppelde er wel aan dat het dan logisch is dat ook een eventuele latere boete dan collectief wordt opgelegd. Het punt speelde ook al eind 2009 bij de voorbereiding van het wetsvoorstel Trem en is toen ook ambtelijk (Werkgroep mid-
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 9 van 18
delen) voorgelegd aan de waterschappen. Destijds pleitte de werkgroep voor het zo veel mogelijk gelijk behandelen van de decentrale overheden. Het niet hebben van een fonds was voor de werkgroep een onvoldoende argument om ons anders dan gemeenten en provincies te behandelen. Ook wij kunnen wel iets collectiefs bedenken om een boete samen te betalen (bijvoorbeeld Unie collecteert; verdeelsleutel investeringsvolume).. De ambtelijke reacties van de waterschappen gaven aan dat er toen voldoende solidariteit tussen de waterschappen leek om er vanuit te gaan dat ook waterschapen die geen overschrijding van hun EMU-saldo hebben, zouden meebetalen aan een boete. Op grond van de ambtelijke reacties die nu zijn ontvangen, lijkt er op zich nu weinig draagvlak bij de waterschappen meer voor een collectieve betaling van deze boete. Maar als we met een collectieve boete kunnen voorkomen dat de begrotingen van de individuele waterschappen aan de EMU-normen moeten voldoen, is het wel waard dit punt opnieuw naar voren te brengen. De provincies oefenen conform het reguliere regime toezicht op de begroting uit. Naar verwachting zullen de provincies door het Rijk worden gestimuleerd extra aandacht aan de EMU-criteria te geven. Hierbij zou zich ook kunnen gaan wreken dat de waterschappen op begrotingsbasis de EMU-grens overschrijden, terwijl dat in werkelijkheid nauwelijks het geval is. Er is dus steeds wel een begrotingsprobleem, maar geen realisatieprobleem. De belangrijkste oorzaak is dat waterschappen hun investeringen te ruim begroten Hieruit volgen twee actiepunten voor onszelf: investeringen beter begroten wellicht interne ‘richtlijnen’ voor het opnemen de investeringspost in de EMU-berekening bepalen. Ook een goede invulling van deze twee aspecten kan veel EMU-begrotingsproblemen voorkomen. De volgende stap is het door elk waterschap voldoen aan zijn individuele EMU-grens. Op realisatiebasis wordt na afloop van een jaar nagegaan of dat is gebeurd en kunnen de boetebepalingen in beeld komen. Zolang de decentrale overheden collectief binnen hun maximaal aandeel blijven, dan is er niets aan de hand. Overschrijden de decentrale overheden collectief de norm, maar blijven de waterschappen collectief binnen hun norm, dan is er niets aan de hand. Pas als ook de waterschappen collectief hun norm overschrijden, wordt de individuele norm van een waterschap relevant. Het wetsvoorstel geeft aan, dat dan elk waterschap dat zijn individuele norm overschrijdt een boete kan krijgen. De conclusie van het voorgaande is dat een waterschap dat zijn individuele norm overschrijdt, meestal geen boete krijgt, omdat de overschrijding veelal gecompenseerd wordt op een hoger aggregatieniveau (collectief waterschappen, collectief decentrale overheden, Nederland). De vraag is dan ook of we een zwaar punt van de boetebepalingen moeten maken. Aan de andere kant geldt dat de minister van Financiën een vergaand sanctie-instrument in handen krijgt, waarbij de vraag kan worden gesteld of de EMU-prestaties van de decentrale overheden uit het verleden wel een dergelijk zware middel legitimeren. Dat moeten we zeker in het bestuurlijk overleg doen. Meer in algemene zin geldt dat de uitkomsten van het bestuurlijk overleg hun vertaling dienen te vinden in het wetsvoorstel dat naar de Raad van State wordt gezonden. Op grond van het voorgaande wordt voorgesteld dat de Unie in het komende bestuurlijk overleg het volgende naar voren brengt: a. We hebben begrip voor het wetsvoorstel, omdat Nederland hiertoe is gehouden gegeven afspraken die in Europees verband zijn gemaakt. b. Op zich hebben we ook begrip voor de urgentie waarmee het kabinet hiermee aan de slag is, maar vinden het wel jammer dat onze inbreng bij dit belangrijke en verstrekkende onderwerp onder tijdsdruk staat.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 10 van 18
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
Aan het kabinet vragen hoe zij nu de samenloop ziet van de voorstellen in de Wet HOF en de Bestuursafspraken 2011-2015. De bestuursafspraken zijn nog van zeer recent en kunnen toch niet van tafel gaan door dit wetsvoorstel. Wij gaan er vanuit dat het in de bestuursafspraken afgesproken onderzoek naar de EMU-referentiewaarden gewoon gaat plaatsvinden. De waterschappen zijn in principe bereid een bijdrage te leveren aan de verbetering van de Nederlandse EMU-waarden (uit cijfers van de afgelopen jaren blijkt dat waterschappen dat ook doen: ons EMU-tekort zit steeds rond onze maximale waarde), maar de wet moet wel uitvoerbaar zijn. En er moet wel begrip blijven voor de belangrijkste oorzaken van ons tekort: de omvangrijke en kostbare investeringen die waterschappen moeten doen om in te spelen op zeespiegelstijging, een andere neerslagverdeling, verstedelijking, bodemdaling en aangescherpte (Europese) milieueisen. Deze maatregelen zijn essentieel om Nederland veilig en bewoonbaar te houden en vloeien voort uit wetgeving en bestuurlijke afspraken die in Europees en nationaal verband zijn gemaakt. Waterschappen zijn gehouden hier invulling aan te geven; het werken met het ‘baten- en lastenstelsel’, waarin een sluitende begroting en meerjarenraming, waarop de besturen sturen, een fors EMU-tekort in zich kan hebben. Ook het inzetten van reserves, leidt tot een negatieve bijdrage aan het EMU-saldo, terwijl dat maatschappelijk gewenst is; in het kader van het Bestuursakkoord Water nemen de waterschappen een deel van de financiering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma van het Rijk over, hetgeen tot een groter EMU-tekort leidt. Het Rijk krijgt hierdoor meer EMU-ruimte, zodat het redelijk is dat de waterschappen ook meer ruimte krijgen (om te voorkomen dat de extra ruimte die we nodig hebben voor het HWBP meebeweegt met een eventueel lager percentage EMU-ruimte, komt vanuit de waterschappen de suggestie geen opslag in procenten te vragen, maar een opslag in euro’s; 81 mln in 2013, 131 mln in 2014, 181 mln daarna). Naar voren brengen dat we blij zijn dat de MvT openingen biedt om zowel de huidige ruimte van 0,5% BBP voor de decentrale overheden als maatschappelijk gewenste investeringen te behouden. Kan het kabinet bevestigen dat de Europese afspraken inderdaad geen gevolgen voor deze aspecten hebben? Wat verwacht het kabinet nu exact van de decentrale overheden? Als het kabinet aangeeft dat het aandeel voor de waterschappen omlaag gaat, naar voren brengen dat problemen ontstaan. De waterschappen staan dan voor de keuze minder te investeren in de veiligheid en leefkwaliteit van Nederland of de lokale lasten verhogen teneinde te kunnen blijven investeren. Aan beide opties zijn nadelen verbonden. Waterschappen komen in een moeilijke spagaat. Het is niet werkbaar als ieder individueel waterschap zijn begroting in overeenstemming moet brengen met zijn individuele EMU-ruimte. Hierbij is ook relevant dat er meestal geen probleem is als een waterschap zijn individuele norm overschrijdt, omdat deze overschrijding gecompenseerd wordt op een hoger aggregatieniveau (collectief van de waterschappen en/of collectief van de decentrale overheden). Toch moet èlk waterschap zijn begroting afstemmen op zijn individuele EMU-norm. Daarom pleiten we voor een bepaling met als strekking dat een individuele overschrijding is toegestaan, zolang de collectiviteit van de waterschappen binnen de norm blijft. Een volgend punt zijn de boetes die een waterschap kan krijgen als het zijn individuele norm overschrijdt. Wij zijn van mening dat de EMU-prestaties van de decentrale overheden uit het verleden niet rechtvaardigen dat het rijk een dergelijk zwaar middel in handen krijgt. Daarbij vinden wij het vreemd dat er in het wetsvoorstel, anders dan voor gemeenten en provincies, niet voorzien is in bestuurlijk overleg met de waterschappen voorafgaand aan de sanctie. De MvT geeft aan dat een deel van de oplossing van de EMU-problematiek van de decentrale overheden te vinden is in de aanpassing van de verantwoordingsmethodiek. We zijn benieuwd waar het kabinet aan denkt en denken graag mee.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 11 van 18
k.
l.
Een technisch punt is dat het een onwerkbare situatie wordt als gemeenten, provincies en waterschappen verantwoordelijk worden voor het EMU-saldo van de gemeenschappelijke regelingen waarin zij participeren. Deze organen hebben hun eigen verantwoordelijkheid. Als laatste naar voren brengen dat we er vanuit gaan dat de uitkomsten van het bestuurlijk overleg hun vertaling vinden in het wetsvoorstel zoals dat naar de Raad van State wordt gezonden.
De lijn die hiervoor is weergegeven, is ook de lijn die in de schriftelijke reactie aan de minister van Financiën zal worden gehanteerd.
4. Detailopmerkingen Artikel1, definitie meerjarencijfers Er wordt gesproken over ramingen van de vier op het begrotingsjaar aansluitende jaren. Dit is één jaar verder dan de minimale wettelijke termijn die de meerjarenraming moet bestrijken. Zou ook de verplichting kunnen gaan betekenen wat betreft de EMU-saldi vijf jaar vooruit te kijken. Waterschappen slagen er nu soms niet in het EMU-saldo voor het jaar na het begrotingsjaar in beeld te brengen. Het is derhalve de vraag welke de waarde moet worden toegekend aan cijfers die verder in de toekomst liggen. Artikel 3, vierde lid Onduidelijk of hier nu het EMU-saldo op begrotings- of realisatiebasis wordt bedoeld. Artikel 5, eerste en tweede lid Het feit dat een deel van het EMU-saldo van de gemeenschappelijke regeling waarin hij deelneemt onderdeel wordt van het saldo van de betreffende overheid en deze overheid hier derhalve verantwoordelijk voor wordt lijkt onuitvoerbaar. Artikel 5, derde lid Het begrotingstotaal is een slechte maatstaf voor de verdeling van het EMU-saldo waterschappen over de individuele waterschappen. Een betere maatstaf is het investeringsvolume, omdat dat bij waterschapen een rechtstreekse relatie heeft met het EMU-saldo. MvT, artikel 5, derde lid Aangegeven wordt dat de decentrale overheden op de gebruikelijke wijze over hun maximale EMU-saldo zullen worden geïnformeerd. Op dit moment is er echter helemaal geen communicatie naar de waterschappen; we moeten hier altijd zelf achteraan.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 12 van 18
Bijlage 1
Context en voorgeschiedenis wetsvoorstel Houdbare Overheidsfinanciën 1. Algemeen Ter bescherming van de euro is in het ‘Stabiliteits- en groeipact’ (SGP) van de Europese Unie onder andere vastgelegd dat: • het EMU-tekort van de overheid van een lidstaat niet meer dan 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) mag bedragen. Er is sprake van een EMU-tekort als de uitgaven van de overheid in een jaar de inkomsten overstijgen; • de overheidsschuld niet meer dan 60% van het BBP mag bedragen. Het gaat om de totalen van de gehele overheid; dus ook van de decentrale overheden. Voor het kunnen beheersen van het EMU-saldo zijn in 2004 bestuurlijke afspraken tussen de vier overheden gemaakt. Daarbij hebben alle overheden bevestigd dat de beheersing van het EMU-saldo een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Er is onder andere afgesproken dat het EMU-tekort van de decentrale overheden in principe niet boven 0,5% BBP komt. Dit percentage bestaat uit een tekort van max 0,38% BBP voor gemeenten, max 0,07% BBP voor provincies en max 0,05% BBP voor de waterschappen. Het Rijk zal bij een dreigende overschrijding van een tekort van 3% in bestuurlijk overleg treden met provincies, gemeenten en waterschappen om afspraken te maken over het gezamenlijk terugdringen van het EMU-tekort. Om wat meer gevoel te krijgen voor het EMU-saldo en de bijdrage van de waterschappen daarin, is in bijlage 2 cijfermatige informatie opgenomen. Bij het voorgaande is het belangrijk te weten dat: de in Europees verband afgesproken methodiek om het de EMU-saldo te meten (transactiestelsel; ESR, Europees Stelsel van Rekeningen) ongelukkig uitvalt voor overheden met een baten-lasten-stelsel, zoals de Nederlandse decentrale overheden. Met een sluitende exploitatierekening kunnen deze organisaties toch een redelijk groot EMU-tekort hebben. Dat laatste geldt zeker voor de waterschappen, omdat zij van jaar-op-jaar een investeringsvolume kennen dat aanzienlijk groter is dan het totaal van de afschrijvingen. Bij de waterschappen wordt het EMU-saldo voornamelijk bepaald door het verschil tussen de investeringsuitgaven en de afschrijvingen van hetzelfde jaar; we als waterschappen bij iedere (bestuurlijke) discussie over het EMU-saldo aangeven dat er bij eventuele maatregelen ter verbetering van het saldo voldoende ruimte moet zijn voor onze investeringen die inspelen op ‘klimaatverandering’ en aangescherpte milieu-eisen en welke voortvloeien uit internationale en nationale wetgeving en bestuursakkoorden. Met name door steunmaatregelen en verminderde inkomsten van het Rijk is het Nederlandse tekort door de crisis de afgelopen jaren en ook momenteel tot ruim boven de 3% BBP gestegen. In Europees verband is vorig jaar afgesproken dat de lidstaten er voor zullen zorgen dat het EMU-tekort, zodra het economisch herstel intreedt, zo snel mogelijk weer onder de 3% uitkomt. Om er zeker van te zijn dat saldo na de crisis verbetert, heeft het vorige kabinet een wetsvoorstel voorbereid waarin wordt vastgelegd op welke wijze het EMU-saldo weer naar normaal zal toegroeien (‘Wet TReM’). In 2009 hebben we (ook bestuurlijk) over de contouren van dit wetsvoorstel meegepraat. In Unieverband zijn toen ook standpunten ingenomen over verschillende aspecten van de beheersing van het EMU-saldo. Voor zover dit nog relevant is, wordt daar in het vervolg van deze notitie op ingegaan.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 13 van 18
2. Afspraken in Bestuursafspraken De ingrijpende bezuinigingsmaatregelen van het kabinet moeten er aan bijdragen dat het EMUsaldo verbetert. Voorts heeft het kabinet aangekondigd dat er met ingang van dit jaar sterk op de verbetering van het EMU-saldo zal worden gestuurd. Sturen staat of valt met goede informatie. Van de decentrale overheden wordt niet alleen verwacht dat zij het eigen saldo zelf beter gaan monitoren, maar ook dat zij betere informatie gaan verstrekken zodat het saldo ook door toezichthouders en ministeries beter kan worden gemonitord. In de voorbereiding van de Bestuursafspraken 2011-2015 (‘Hoofdlijnenakkoord’) heeft het ministerie van Financiën aangegeven dat de Wet Trem er niet komt. Wel is in de bestuursafspraken, waar de waterschappen mee hebben ingestemd, het volgende opgenomen over het EMUsaldo. 5.4 EMU-saldo Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor Rijk en de medeoverheden. Partijen herbevestigen de bestuurlijke afspraken zoals die zijn terug 3 te vinden in de bijlage van de brief van 15 september 2009. Tussen het Rijk en de medeoverheden is bestuurlijk een percentage van 0,5% van het BBP overeengekomen als plafond voor het EMU-tekort voor medeoverheden. Het plafond voor het EMU tekort voor medeoverheden van 0,5% BBP is opgedeeld in een plafond voor het EMU-tekort van 0,38% BBP voor gemeenten, 0,07% BBP voor provincies en 0,05% BBP voor waterschappen. In 2011 wordt een breed onderzoek gedaan naar de actualisatie van deze percentages. Tot afronding van het onderzoek gelden de huidige percentages. Het Rijk zal bij een dreigende overschrijding in bestuurlijk overleg treden met provincies, gemeenten en waterschappen om afspraken te maken over het gezamenlijk terugdringen van het EMU-tekort. Pas als de EU besluit Nederland een boete op te leggen wegens overschrijding van de EMU-norm én de medeoverheden de 0,5%-norm overschrijden, zal de minister van Financiën -na regulier bestuurlijk overleg- vaststellen voor welk deel medeoverheden bijdragen in de boete. Of de sanctie voor provincies en gemeenten en waterschappen op collectief dan wel individueel niveau wordt bepaald zal onderwerp zijn van bestuurlijk overleg. Rijk en medeoverheden delen dan gezamenlijk in een Europese sanctie. Voor de gemeenten en de provincies gaat het om een korting op het gemeentefonds respectievelijk provinciefonds en voor waterschappen om een betaling op aanslag van het ministerie van Financiën. Het Rijk zal ook bij een dreigende sanctie altijd in bestuurlijk overleg treden met provincies, gemeenten en waterschappen om gezamenlijk afspraken te maken over het terugdringen van het EMUtekort. Gemeenten, provincies en waterschappen dragen ook samen met het Rijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening over het EMU-tekort van Nederland. Medeoverheden verstrekken kwalitatief goede informatie op basis van de eisen van het CBS. Het Rijk informeert de gemeenten, provincies en waterschappen over de ontwikkeling van het EMU-tekort. Indien noodzakelijk is het EMU-saldo onderwerp van gesprek in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen om tot een gezamenlijke beheersing van het EMU-saldo te komen. De volledige informatievoorziening EMU (IV3 en EMU- begrotingsenquête) zal vallen onder de bestaande sanctieregimes ten aanzien van financiële informatievoorziening door de medeoverheden aan het Rijk.
!
"
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 14 van 18
3. Recente ontwikkelingen In het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen van 14 september jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat het hoge tekort van decentrale overheden, 0,8% BBP, hem zorgen baart. Is boven de afgesproken 0,5% en verbetert niet. Hij kondigde aan er vanuit Europa strengere eisen zullen komen: saldo moet zich tussen 0,5 en -0,5% BBP bewegen. Dan moet volgens hem maximum tekort van de decentrale overheden ook kleiner worden. Hij kondigde aan dat als de regelgeving uit Europa duidelijk zou zijn, Financiën met een traject zou starten voor de verankering daarvan in nationale wetgeving, de Wet HOF (Houdbare Overheids Financiën). De decentrale overheden worden hierbij betrokken, zo gaf hij aan. Bij monde van de heer Hieltjes heeft de Unie aangegeven dat het EMU-onderzoek waarover in de Bestuursafspraken afspraken zijn gemaakt en dit wetgevingstraject in elkaar gevlochten zouden moeten worden. EMU-onderzoek vloeit onder andere voort uit bestuursakkoord op grond waarvan van waterschappen wordt verwacht meer te investeren. Vanuit EMUregelgeving lijkt nu een beperking te worden aangebracht en vandaar dat trajecten samen moeten vallen. De Staatssecretaris gaf aan dat voor waterschapsinvesteringen wellicht uitzonderingen binnen EMU-afspraken mogelijk zijn; hij (h)erkent de grote opgaven die de waterschappen hebben. In het verleden heeft de Unie altijd, samen met VNG en IPO, sterk ingezet op een bestuurlijke benadering van de EMU-problematiek in plaats van een mechanische toepassing van harde normen. Dit heeft tot nu toe steeds begrip van het kabinet opgeleverd.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 15 van 18
Bijlage 2
De omvang van het EMU-saldo, waaronder dat van de waterschappen De nu nog geldende maximaal toegestane EMU-tekorten zijn in principe: 3% BBP voor Nederland; 2,5% voor de centrale overheid en de wettelijke sociale verzekeringsinstellingen; 0,5% voor de decentrale overheden, waarbinnen 0,05% voor waterschappen, 0,38% voor gemeenten en 0,07% voor provincies. Voor inzicht in en gevoel voor het EMU-saldo worden in deze bijlage wat cijfers over dit saldo op een rij gezet. Op 31 maart 2011 heeft het CBS als tekort over 2010 5,4% BBP gepubliceerd. Dit percentage is als volgt opgebouwd: 4,6% voor de centrale overheid en de wettelijke sociale verzekeringsinstellingen; 0,8% voor de decentrale overheden, waarvan: o 0,053% voor waterschappen o 0,71% voor gemeenten o 0,15% voor provincies. In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het gerealiseerde EMU-saldo sinds 2000 weergegeven.
Jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Totale overheid % BBP mln. €'s 2,0 8.244 -0,2 -1.076 -2,1 -9.709 -3,1 -14.898 -1,7 -8.584 -0,3 -1.359 0,5 2.919 0,2 1.095 0,7 4.200 -5,3 -30.210 -5,4 -32.000
Lokale overheid % BBP mln. €'s 0,0 63 -0,1 -379 -0,5 -2.255 -0,3 -1.548 -0,2 -966 -0,2 -874 0,0 -256 -0,2 -1.147 -0,4 -2.579 -0,6 -3.409 -0,8 -4.651
Waterschappen % BBP mln. €'s -246 -55 -153 -250 -225 -354 -0,045 -243 -0,059 -340 -0,062 -368 -0,060 -345 -0,053 -316
In de volgende tabel zijn de gegevens van het begrote en het uiteindelijk gerealiseerde EMUsaldo van de waterschappen weergegeven.
jaar 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
EMU-saldo waterschappen in mln. €'s Begroot Gerealiseerd -632 -225 -809 -354 -658 -243 -541 -340 -773 -368 -771 -345 -828 -316
We zien dat het begrote EMU-saldo en het uiteindelijk gerealiseerde saldo behoorlijk uiteen lopen. Dit komt met name door achterblijvende investeringsuitgaven en grotere subsidieontvangsten, met andere woorden te optimistische resp. pessimistische ramingen. In de regel is het zo
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 16 van 18
dat de waterschappen op begrotingsbasis een forse overschrijding van de referentiewaarden lieten zien, maar op realisatiebasis dicht in de buurt van deze waarden kwamen. Dit is een vervelend feit als de Unie in Haagse gremia acteert waar wordt gesproken over sturing op het saldo op basis van begrotingsgegevens. Inzicht in en gevoel voor het EMU-saldo ontstaan ook door de opbouw van dit saldo te kennen. In de tabel hieronder is een specificatie van het EMU-saldo 2011 van de waterschappen op begrotingsbasis weergegeven. Totaal 2011
Bedragen in mln. €'s EMU-exploitatiesaldo (saldo voor toevoeging/onttrekking aan reserves)
-124
Invloed investeringen (zie staat van vaste activa) -/- bruto-investeringsuitgaven + investeringssubsidies + verkoop materiële en immateriële activa + afschrijvingen
-/+ + +
1.173 217 0 473
Invloed voorzieningen (zie staat van reserves en voorzieningen) + toevoegingen aan voorzieningen t.l.v. exploitatie -/- onttrekkingen aan voorzieningen t.b.v. exploitatie -/- betalingen rechtstreeks uit voorzieningen + eventuele externe veermeerderingen van voorzieningen
+ -/-/+
44 5 68 0
Invloed reserves (zie staat van reserves en voorzieningen) -/- eventuele betalingen rechtstreeks uit reserves + eventuele externe vermeerderingen van reserves
-/+
2 0
Deelnemingen en aandelen + boekverlies -/- boekwinst
+ -/-
0 0
EMU-saldo volgens begroting
-638
In de september circulaire van het Gemeentefonds wordt het EMU-percentage van de waterschappen van 0,05% BBP altijd vertaald in een zogenaamde referentiewaarde. Voor 2011 is deze € 307.650.000. Als verdeelmaatstaf voor deze waarde over de waterschappen gelden de netto-kosten van de waterschappen. In onderstaande tabel zijn de EMU-saldi 2011 van de individuele waterschappen op basis van de begrotingen 2011 afgezet tegen de individuele referentiewaarden.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 17 van 18
Totale referentiewaarde:
307.650.000
Aa en Maas Amstel, Gooi en Vecht Brabantse Delta De Dommel De Stichtse Rijnlanden Delfland Fryslân Groot Salland Hollands Noorderkwartier Hollandse Delta Hunze en Aa's Noorderzijlvest Peel en Maasvallei Reest en Wieden Regge en Dinkel Rijn en IJssel Rijnland Rivierenland Roer en Overmaas Scheldestromen Schieland en de Krimpenerwaard Vallei en Eem Velt en Vecht Veluwe Zuiderzeeland
Aandeel nettokosten 2011 4,06% 6,19% 4,29% 4,04% 4,14% 10,10% 4,46% 2,49% 7,61% 5,67% 3,12% 2,22% 2,12% 1,73% 2,98% 3,26% 6,54% 6,11% 3,23% 3,41% 3,04% 2,47% 1,71% 2,20% 2,80%
EMU-referentiewaarde (maximaal tekort) 12.484.285 19.039.475 13.198.396 12.444.340 12.726.796 31.085.174 13.727.884 7.647.568 23.397.582 17.457.700 9.590.552 6.829.691 6.521.011 5.330.996 9.163.349 10.020.102 20.122.005 18.805.040 9.943.654 10.483.966 9.357.836 7.614.044 5.261.116 6.779.396 8.618.043
EMU-tekort begroting 2011 48.016.000 28.821.140 26.254.000 52.208.000 16.700.000 73.611.965 20.104.773 8.000.000 11.833.000 62.593.896 -1.167.000 15.529.000 2.472.970 5.504.330 18.585.000 22.897.000 78.668.000 25.785.000 6.402.000 21.613.058 47.027.000 17.612.000 -1.726.000 17.750.000 12.649.000
% overschrijding referentie 285% 51% 99% 320% 31% 137% 46% 5% -49% 259% -112% 127% -62% 3% 103% 129% 291% 37% -36% 106% 403% 131% -133% 162% 47%
totaal
100,00%
307.650.000
637.744.132
107%
Waterschap
De cijfers laten zien dat op begrotingsbasis 5 waterschappen binnen hun referentiewaarden blijven en dat de overigen dit saldo overschrijden, soms fors (tot met meer dan 400%). Bij het voorgaande is het belangrijk te weten dat: de in Europees verband afgesproken methodiek om het de EMU-saldo te meten (transactiestelsel) ongelukkig uitvalt voor overheden met een baten-lasten-stelsel, zoals de Nederlandse decentrale overheden. Met een sluitende exploitatierekening kunnen deze organisaties toch een redelijk groot EMU-tekort hebben. Dat laatste geldt zeker voor de waterschappen, omdat zij een groot investeringsvolume kennen; we als waterschappen in iedere (bestuurlijke) discussie over het EMU-saldo aangeven dat er bij eventuele maatregelen ter verbetering van het saldo voldoende ruimte moet zijn voor onze investeringen die inspelen op klimaatverandering en aangescherpte milieueisen, die voortvloeien uit internationale en nationale wetgeving en bestuursakkoorden. Inzet van de Unie in het in de Bestuursafspraken 2011-2015 aangekondigde onderzoek naar de toereikendheid van de EMU-percentages is meer ruimte voor de waterschappen creëren, omdat zij met ingang van 2011 investeringen in het HWBP zelf gaan financieren.
Tijdigheid gegevensverstrekking aan CBS Om de ontwikkeling van het EMU-saldo goed te kunnen monitoren is tijdige kwalitatief goede informatie van groot belang. Uit onderstaande figuur blijkt dat de waterschappen momenteel nog steken laten vallen als het gaat om het tijdig aanleveren van de informatie aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Pagina 18 van 18
Omdat het belangrijk is dat waterschappen deze wettelijke verplichtingen goed nakomen en de waterschappen hier zelf belang bij hebben, doet de Unie regelmatig een oproep aan de waterschappen om voldoende aandacht te geven aan deze informatieverstrekking.
11.01.2012 CBCF/IP 62190
Bijlage
CBCF 12-2a
Oplegnotitie Onderwerp Vertrouwelijk: Consultatie conceptreactie conceptwetsvoorstel vermindering politieke ambtsdragers
Bijlagen CBCF 12-2a t/m d
Portefeuillehouder mr.drs. P.C.G. Glas
Opsteller mw.mr. S.E. Timmer en drs. N. Mol
Datum behandeling Schriftelijke ronde, reactie voor 23 januari 2012, 12.00 uur richten aan:
[email protected] of
[email protected].
Gevraagd besluit Instemmen met conceptreactie
Samenvatting Op 1 december heeft de Unie van Waterschappen het conceptwetsvoorstel, met de daarbij bijbehorende Memorie van Toelichting, voor het verminderen van het aantal politieke ambtsdragers bij gemeenten, provincies en waterschappen ontvangen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). In de aanbiedingsbrief bij het conceptwetsvoorstel heeft de minister ons verzocht om voor 1 februari 2012 een reactie te sturen. Gelet op deze termijn is besloten de conceptreactie van de Unie op het wetsvoorstel voor een schriftelijke consultatie aan uw commissie voor te leggen. In deze conceptbrief, die u als bijlage aantreft, leest u ons voorlopige commentaar op het voorstel en een korte samenvatting van de totstandkoming en de inhoud van de voor de waterschappen relevante passages uit het conceptwetsvoorstel. Het wetsvoorstel beoogd een verkleining van de besturen van gemeenten, provincies en waterschappen te realiseren. De algemene besturen van de waterschappen worden verkleind van minimaal 18 leden en maximaal 30 leden naar minimaal 17 en maximaal 23 leden. Kort samengevat geven wij aan dat wij niet tegen het voorstel zijn, maar wij zijn van mening dat het wetsvoorstel haar doel voorbij schiet. Het totaal aantal bestuurders van de waterschappen is door de Wet modernisering Waterschapsbestel en door een aantal fusies de afgelopen jaren al fors afgenomen. Het effect van dit wetsvoorstel zal zijn dat de besturen van de waterschappen zo klein worden dat het slagkracht en draagvlak in de regio verliest. Zowel in het conceptwetsvoorstel als in onze conceptreactie worden aantallen en percentages genoemd die door het uniebureau nog nauwkeurig worden geverifieerd. Mocht u nog op- of aanmerkingen op de conceptbrief hebben, dan kunt u die tot 23 januari doorgeven aan Sonja Timmer of Nanning Mol.
Pagina 2 van 2
Besproken in Geen.
Standpunten andere partijen Het Uniebureau zal in de vervolgprocedure acties afstemmen met IPO en VNG.
Bestuurlijke aandachtspunten Zie samenvatting.
Financiële gevolgen De Minister van BZK noemt als overweging ook het kostenaspect: minder bestuurders kosten minder geld. Wat de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor de waterschappen is niet bekend.
Vervolgprocedure/Planning Na consultatie van de CBCF zal de conceptbrief worden voorgelegd aan het uniebestuur. Rond 1 februari zal de Minister van BZK onze reactie ontvangen.
Gewenste communicatieacties De reactie op het conceptwetsvoorstel zal betrokken worden bij de lobby richting de Tweede Kamer.
11.01.2012 CBCF/IP 62191
Bijlage CBCF 12-2b
CONCEPT Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Postbus 20011 2500 EA DEN HAAG
datum
ons kenmerk
contactpersoon
10 januari 2012
-
mw. S.E. Timmer-Brand
betreft
uw kenmerk
e-mail
Consultatie vermindering politie- ke ambtsdragers
[email protected]
doorkiesnummer
070 - 351 97 41
Geachte mevrouw Spies, Op 1 december 2011 hebben wij het conceptwetsvoorstel, met de daarbij bijbehorende Memorie van Toelichting, voor het verminderen van het aantal politieke ambtsdragers bij gemeenten, provincies en waterschappen ontvangen. In de aanbiedingsbrief bij het conceptwetsvoorstel is ons verzocht om voor 1 februari 2012 een reactie te sturen. In deze brief leest u ons commentaar op het wetsvoorstel. Voorafgaand aan dit commentaar geven wij een korte samenvatting van de totstandkoming en de inhoud van de voor de waterschappen relevante passages uit het conceptwetsvoorstel. I Samenvatting conceptwetsvoorstel vermindering politieke ambtsdragers 1 In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet komt met voorstellen tot vermindering van het aantal volksvertegenwoordigers in gemeenteraden, waterschapsbesturen, provinciale staten en de Staten-Generaal. In het Bestuursakkoord Water, dat in april 2011 is ondertekend door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de voorzitters van de koepelorganisaties van de decentrale overheden, wordt de wens geuit deze voorstellen voor alle overheden in samenhang 2 voor te bereiden . Overwegingen In de Memorie van Toelichting bij het conceptwetsvoorstel worden de volgende beweegredenen beschreven als overweging voor de voorgestelde vermindering: 1. De voorgestelde vermindering van het aantal politieke ambtsdragers draagt bij aan een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid die slagvaardig opereert. 1 2
Regeerakkoord VVD-CDA, 30 september 2010, pag. 5 Bestuursakkoord Water, april 2011, pag. 39
Pagina 2 van 4
2. Kleinere volksvertegenwoordigingen zullen minder te maken hebben met de nu vaak aanzienlijke politieke verbrokkeling, waardoor het debat sneller op hoofdlijnen kan worden gevoerd en daarmee sneller tot besluitvorming kan worden gekomen. Daarnaast wordt met de voorgestelde vermindering beoogd een bezuiniging op de 3. overheidsuitgaven te realiseren. Wijzigingen In het conceptwetsvoorstel wordt, wat betreft de waterschappen, voorgesteld Artikel 13 van de Waterschapswet als volgt te wijzigen: Het eerste lid komt te luiden: 1. Het algemeen bestuur bestaat uit een bij reglement vastgesteld oneven aantal leden van ten minste zeventien en ten hoogste drieëntwintig leden. 2. In het derde lid wordt “achttien” vervangen door: zeventien. In de Memorie van Toelichting staat beschreven dat in de huidige Waterschapswet is bepaald dat het bestuur minimaal 18 leden en maximaal 30 leden kent. Deze aantallen zijn recentelijk bij de Wet modernisering Waterschapsbestel vastgesteld en gelden sinds de laatste verkiezingen in 2008. II
Reactie op conceptwetsvoorstel
Samenhang vermindering politieke ambtdragers decentrale overheden en StatenGeneraal ontbreekt Zoals opgemerkt is in het Bestuursakkoord Water afgesproken dat voorstellen tot vermindering van de politieke ambtsdragers voor alle overheden in samenhang wordt voorbereid. In het conceptwetsvoorstel wordt uitsluitend de vermindering van de politieke ambtsdragers voor de decentrale overheden geregeld. De afgesproken samenhang ontbreekt daarmee. Wij achten het van belang dat deze alsnog wordt aangebracht. Omvang waterschapsbesturen uit balans Het beoogde doel van het conceptwetsvoorstel is een vermindering van 25% van het aantal politieke ambtsdragers bij de decentrale overheden. In de Memorie van Toelichting wordt echter terecht opgemerkt dat het waterschapsbestuur voor 2008 een omvang kende van maximaal 45 leden, wat in de Wet modernisering Waterschapsbestel is bijgesteld naar maximaal 30 leden en nu wordt bijgesteld naar maximaal 23 leden. In 4 jaar tijd is dan het maximaal aantal leden van het waterschapsbestuur bijna gehalveerd. Feitelijk (lang niet alle waterschappen benutten het maximaal aantal waterschapsbestuurders) is het aantal bestuurders in 2008 al met 20% is teruggebracht. Het huidige aantal leden van de algemene waterschapsbesturen is 684. Bij de voorgestelde wijziging worden dat 550 leden, inclusief de consequenties van de fusie tussen Vallei & Eem en Veluwe. Dit betekent wederom een afname van 20%. In totaal neemt het aantal waterschapsbestuurders vanaf 2008 dus met 40% af, waarbij nog geen rekening is gehouden met aanstaande fusies, zoals de voorgenomen fusie tussen de waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht en een eventuele fusie tussen de waterschappen in het zuiden van Nederland. Hierdoor komen wij tot de conclusie dat door het autonome proces van schaalvergroting en de Wet Modernisering Waterschapsbestel uit 2008 het aantal bestuursleden van waterschappen al
11.01.2012 CBCF/IP 62192
Pagina 3 van 4
fors is verminderd en dat de afname nog steeds doorzet. Als daarbij de gevolgen van het conceptwetsvoorstel worden opgeteld, wordt het totaal aantal waterschapsbestuurders zo klein dat de betrokkenheid van burgers en ondernemers bij het werk van het waterschap in het geding dreigt te komen. De recente gebeurtenissen rondom de wateroverlast hebben nog eens bevestigd dat naast een goede uitvoeringsorganisatie waterschappen ook moeten beschikken over voldoende bestuurlijke draagvlak in de regio om noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen. Verhouding inwoners – geborgde zetels uit balans Het waterschap kent een unieke samenstelling van gekozen en geborgde zetels. Leden van het waterschapsbestuur vertegenwoordigen de ingezetenen, agrariërs, bedrijven, bos- en natuurterreinbeheerders in het gebied van een waterschap. De categorie ingezetenen vormt veruit de grootste groep in het waterschapsbestuur. Wij achten het verstandig om, gezien het functionele karakter van het waterschap, vast te houden aan deze samenstelling. Wij wijzen u echter graag op het volgende effect dat het wetsvoorstel zal hebben op de verhouding tussen deze groepen: In het conceptwetsvoorstel wordt voorgesteld de totale omvang van het waterschapsbestuur te verminderen, maar het aantal geborgde zetels blijft ongewijzigd. De vermindering gaat dus hoofdzakelijk ten koste van de categorie ingezetenen, die ongeveer 75% van het totaal aan waterschapslasten opbrengen. Hierdoor raakt de verhouding tussen gekozen en geborgde zetels uit balans. III Conclusie Wij begrijpen uw ambitie om te streven naar een krachtige en kleine overheid en wij begrijpen dat u daartoe ook voorstellen doet ter vermindering van het aantal politieke ambtsdragers. Bestuurders moeten ook zelf het goede voorbeeld geven. Graag merken we op dat de waterschappen veel ervaring hebben met opschaling en vermindering van de bestuurlijke drukte. Terwijl Nederland in 1950 nog 2647 waterschappen kende, houden we inmiddels ons land droog met slechts 25 waterschappen. Wij denken echter dat het conceptwetsvoorstel voor de waterschapssector zijn doel voorbij schiet. Het waterschapsbestuur moet niet zo klein worden dat de betrokkenheid van inwoners bij het waterschapsbestuur verloren gaat. De gebiedsgrootte van de waterschappen is de afgelopen decennia door alle fusies enorm vergroot en bedraagt soms meer dan 300.000 hectare. Indien er sprake moet zijn van een evenwichtige afspiegeling van het gebied in het waterschapsbestuur, dan moet er voor dit bestuur wel voldoende zetels ter beschikking staan. Deze overweging, in combinatie met de reeds toegepaste vermindering van het aantal bestuursleden in 2008, de voltrokken en aankomende fusies alsmede het belang van een goede verhouding tussen ingezetenen en geborgde zetels heeft ons ertoe gebracht de volgende wijziging voor te stellen: Omvang algemeen besturen minimaal 19 en maximaal 25 Wij pleiten ervoor dat de omvang van de algemeen besturen van de waterschappen wordt vastgesteld op het oneven aantal van minimaal 19 en maximaal 25 leden. Dit ten opzichte van uw voorstel dat uitgaat van 17 tot ten hoogste 23 leden. Het aantal leden zal daarmee dalen van 684 naar 598 en mogelijk lager, gezien de aanstaande fusies. Daarbij kunnen we met deze omvang een betere balans tussen de gekozen en geborgde zetels garanderen.
11.01.2012 CBCF/IP 62192
Pagina 4 van 4
Een afschrift van deze brief is aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gezonden. Uiteraard ben ik bereid in een gesprek onze reactie nader toe te lichten. Hoogachtend,
Mr. drs. P.C.G. Glas voorzitter
11.01.2012 CBCF/IP 62192
Bijlage CBCF 12-2c
Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de vermindering van het aantal leden van de vertegenwoordigende organen en van de dagelijkse besturen van gemeenten en provincies
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het aantal leden van de vertegenwoordigende organen en de dagelijkse besturen van gemeenten, provincies en waterschappen te verminderen; Zo is het, dat Wij, de afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I Artikel 8, eerste lid, van de Gemeentewet komt als volgt te luiden: 1. De raad bestaat uit: 9 leden in een gemeente beneden de 10 001 inwoners; 11 leden in een gemeente van 10 001- 15 000 inwoners; 13 leden in een gemeente van 15 001- 20 000 inwoners; 15 leden in een gemeente van 20 001- 30 000 inwoners; 17 leden in een gemeente van 30 001- 35 000 inwoners; 19 leden in een gemeente van 35 001- 40 000 inwoners; 21 leden in een gemeente van 40 001- 50 000 inwoners; 23 leden in een gemeente van 50 001- 60 000 inwoners; 25 leden in een gemeente van 60 001- 70 000 inwoners; 27 leden in een gemeente van 70 001- 80 000 inwoners; 29 leden in een gemeente van 80 001- 90 000 inwoners; 31 leden in een gemeente van 90 001- 100 000 inwoners; 33 leden in een gemeente van 100 001- 200 000 inwoners; 35 leden in een gemeente boven de 200 000 inwoners.
Artikel II De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd: A
Artikel 8, eerste lid, komt te luiden: 1. Provinciale staten bestaan uit: 29 leden in een provincie beneden de 400 001 inwoners; 31 leden in een provincie van 400 001 – 500 000 inwoners; 33 leden in een provincie van 500 001 – 1 000 000 inwoners; 35 leden in een provincie van 1 000 001 – 1 250 000 inwoners; 37 leden in een provincie van 1 250 001 – 1 500 000 inwoners; 39 leden in een provincie van 1 500 001 – 2 000 000 inwoners; 41 leden in een provincie boven de 2 000 000 inwoners. B Artikel 35a, eerste lid, komt te luiden: 1. Het aantal gedeputeerden bedraagt ten minste twee en ten hoogste vijf.
Artikel III Artikel 13 van de Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het algemeen bestuur bestaat uit een bij reglement vastgesteld oneven aantal leden van ten minste zeventien en ten hoogste drieëntwintig leden. 2. In het derde lid wordt “achttien” vervangen door: zeventien.
Artikel IV Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Bijlage CBCF 12-2d
Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met het verminderen van het aantal leden van de vertegenwoordigende organen en de dagelijkse besturen van gemeenten, provincies en waterschappen
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen 1. Inleiding Het kabinet streeft naar een overheid die haar plaats kent binnen de samenleving. Dat impliceert snellere besluitvorming, grotere toegankelijkheid, minder regeldruk, meer overlaten aan de samenleving, grotere efficiency en een overheid die naar omvang en ambities compact is: een overheid die alleen doet wat zij moet doen. Een positief bijeffect van dit voornemen, is dat uitvoering ervan resulteert in een nietonbelangrijke besparing, die op de langere termijn noodzakelijk is om de overheidsfinanciën weer in balans te brengen. In het regeerakkoord is opgenomen dat structureel 6,6 miljard euro wordt bespaard door de overheid te verkleinen. Dit is alleen haalbaar door over de hele linie te kijken naar mogelijkheden om het aantal ambtenaren te verminderen. Op alle niveaus wordt gewerkt aan een afslanking van het ambtenarenapparaat. Maar een krachtige en kleine overheid kan ook toe met minder bestuurders en volksvertegenwoordigers. In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet komt met voorstellen tot vermindering van het aantal bestuurders in colleges van burgemeester en wethouders, besturen van waterschappen en gedeputeerde staten van provincies. Voorts dat het kabinet zal komen met voorstellen tot vermindering van het aantal volksvertegenwoordigers in gemeenteraden, waterschapsbesturen, provinciale staten en de Staten-Generaal.1 Het kabinet is al verkleind en er wordt een voorstel ingediend om het aantal leden van de Tweede en de Eerste Kamer met een derde te verminderen. Daarnaast is een voorstel tot afschaffing van de deelgemeenten ingediend2 en een voorstel tot afschaffing van de Wgr-plusregio’s in voorbereiding. Dit voorstel van wet bevat de wetswijzigingen die nodig zijn voor de vermindering van bestuurders en volksvertegenwoordigers bij gemeenten, provincies en waterschappen. Met deze wijzigingen wordt het aantal politieke ambtsdragers met 25 procent verminderd. 2. Een overheid die haar plaats kent Zoals al aangegeven wordt met dit voorstel beoogd bij te dragen aan een overheid die haar plaats kent binnen de samenleving. Dit is wel een overheid die slagvaardig en effectief kan opereren. De financieel-economische crisis vraagt veel van burgers en bedrijven. Het kabinet wil in de komende jaren het overheidsapparaat en de bestuurlijke inrichting vereenvoudigen en een hechte basis leggen voor bestuurlijke samenwerking en dynamiek. Het kabinet beoogt daarom een compacte overheid; een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid die slagvaardig opereert.3 De voorgestelde vermindering van het aantal politieke ambtsdragers draagt hieraan bij. Immers, kleinere volksvertegenwoordigingen zullen per definitie minder te maken hebben met de nu vaak aanzienlijke politieke verbrokkeling, waardoor het debat gemakkelijker op hoofdlijnen kan worden gevoerd en daarmee sneller tot 1
‘Vrijheid en verantwoordelijkheid. Regeerakkoord VVD-CDA’, 30 september 2010, p. 5. Kamerstukken II 2011/12, 33 017. 3 Visienota bestuur en bestuurlijke inrichting, Kamerstukken II 2011/12, 33 047, nr. 1. 2
besluitvorming kan worden gekomen. Bedoelde geringere verbrokkeling leidt voorts tot een grotere politieke stabiliteit, wat op haar beurt een aanvullend positief effect op de snelheid en de kwaliteit van de besluitvorming sorteert. In deze redenering voortgaand wordt het ook gemakkelijker stabiele colleges te vormen. Let wel: het is niet zo dat een vermindering van het aantal ambtsdragers er zonder meer, als vanzelfsprekend toe zal leiden dat de bestuurlijke slagvaardigheid en effectiviteit zal toenemen. Wel wordt een voorwaarde daartoe vervuld. Inmiddels zijn met name op de niveaus van Rijk en provincies hiertoe de nodige stappen gezet. Verwezen kan worden naar de laatste kabinetsformatie - het kabinet is teruggegaan van 27 naar 20 leden - en de recente vorming van colleges van gedeputeerde staten. Daarnaast wordt met het voorliggende wetsvoorstel beoogd een bezuiniging op de overheidsuitgaven te realiseren. In deze tijd van economische crisis zijn besparingen op de overheidsuitgaven onvermijdelijk. Het ligt voor de hand dat de overheid daarbij in de eerste plaats naar zichzelf kijkt. Daarbij gaat het niet om een vermindering van het aantal politieke ambtsdragers alleen. Iedere vermindering van het aantal politieke ambtsdragers leidt ook tot een vermindering van de ambtelijke ondersteuning en van bureau- en apparaatskosten. De aanname daarbij is dat iedere vermindering van een wethouder respectievelijk gedeputeerde gepaard gaat met minstens één ambtelijke fte aan ondersteuning en dat op iedere vijf raadsleden respectievelijk statenleden er ook sprake kan zijn van een vermindering met een ambtelijke fte. Maar het is aan gemeenten en provincies om - op basis hiervan - op efficiënte wijze invulling te geven aan de realisering van de voorziene bezuiniging. 3. Gemeenten Het aantal raadsleden in een gemeente is afhankelijk van het aantal inwoners van die gemeente. Daartoe is in artikel 8 van de Gemeentewet een opsomming (tabel) opgenomen waarin het aantal raadsleden is gerelateerd aan het aantal inwoners van de gemeente (inwonersklassen). De tabel kent nu 17 inwonersklassen. In de kleinste klasse (tot 3000 inwoners) bedraagt het aantal raadsleden 9. Voor de grootste klasse (boven de 200.000 inwoners) geldt het aantal van 45 raadsleden. Om het staken van stemmen te vermijden, geldt er altijd een oneven aantal raadsleden. Het voorstel is om te komen tot een vermindering van 25 procent van het aantal raadsleden. Voor deze vermindering dient de genoemde tabel te worden aangepast. Het voorstel is derhalve om artikel 8, eerste lid, te wijzigen en te komen tot de volgende indeling. Aantal inwoners gemeente minder dan 10 001 10 001- 15 000 15 000 - 20 000 20 000 - 30 000 30 001 - 35 000 35 001 - 40 000 40 001 - 50 000 50 001 - 60 000 60 001 - 70 000 70 001 - 80 000 80 001 - 90 000 90 001 - 100 000 100 001- 200 000 200 001 en meer
Aantal raadsleden 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35
2
Met deze nieuwe indeling wordt het aantal inwonersklassen teruggebracht van 17 naar 14. Daarbij zijn de kleinste klassen samengevoegd tot één klasse voor gemeenten tot 10.000 inwoners. Voorts zijn voor de grotere gemeenten enkele klassen ingevoegd. Daarmee ontstaat een meer geleidelijke opbouw. Als men deze nieuwe indeling op de gemeenten en hun inwonersaantallen toepast, wordt het aantal raadsleden met ongeveer 25 procent verminderd. De aanpassing van het aantal raadsleden in gemeenten heeft ook gevolgen voor het aantal wethouders dat maximaal benoemd kan worden. Het maximale aantal wethouders in een gemeente wordt namelijk afgeleid van het aantal raadsleden in de gemeente. In artikel 36 van de Gemeentewet is bepaald dat het aantal wethouders ten hoogste twintig procent bedraagt van het aantal raadsleden, met dien verstande dat er niet minder dan twee wethouders kunnen zijn.4 Het artikel bepaalt dus hoeveel wethouders de gemeenteraad maximaal kan benoemen. Het maximum wordt thans niet in alle gevallen benut. Veel gemeenten hebben feitelijk minder wethouders dan het toegestane aantal. Het voorstel is om het maximum van 20 procent te handhaven en hier dus geen wijziging in aan te brengen. Gemeenten behouden dus een zekere ruimte om bij de samenstelling van een college de omvang daarvan te bepalen en daarbij zelf een politieke, bestuurlijke en financiële afweging te maken. De vermindering van het aantal raadsleden leidt tot de volgende maximale aantallen wethouders. Aantal inwoners gemeente minder dan 10 000 10 000 - 15 000 15 001 - 20 000 20 001 - 30 000 30 001 - 35 000 35 001 - 40 000 40 001 - 50 000 50 001 - 60 000 60 001 - 70 000 70 001 - 80 000 80 001 - 90 000 90 001 - 100 000 100 001- 200 000 200 001 en meer
Wethouders 2 2 3 3 3 4 4 5 5 5 5 5 6 7
4. Provincies Ook bij de provincies is de omvang van de volksvertegenwoordigingen gerelateerd aan inwonertallen. De opsomming (tabel) met de aantallen statenleden per inwonersklasse is opgenomen in artikel 8 van de Provinciewet. De tabel kent nu 9 inwonersklassen. In de kleinste klasse (tot 400.000 inwoners) bedraagt het aantal statenleden 39. Voor de grootste inwonersklasse is het aantal statenleden gesteld op 55. Ook hier wordt, gelet op de stemverhoudingen, uitgegaan van oneven aantallen statenleden. Het voorstel is om het artikel te wijzigen en voor de provincies te komen tot de volgende indeling.
4
De raad kan daarbij besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend.
3
Aantal Inwonersprovincies
Aantal statenleden
minder dan 400.001 500.001 1.000.001 1.250.001 1.500.001 meer dan
29 31 33 35 37 39 41
400.001 - 500.000 -1.000.000 - 1.250.000 - 1.500.000 - 2.000.000 2.000.000
Als men deze nieuwe indeling op de provincies en hun inwonertallen toepast, wordt het aantal statenleden teruggebracht met ongeveer 25 procent. De bepaling van het aantal gedeputeerden is voor alle provincies gelijk; ongeacht de bevolkingsomvang van de provincie. In artikel 34a van de Provinciewet is bepaald dat het aantal gedeputeerden ten minste drie en ten hoogste zeven bedraagt. Het maximum aantal gedeputeerden is dus 7. Voorstel is dit maximum met 25 procent te verlagen en te stellen op 5. Het minimum aantal gedeputeerden wordt gesteld op 2. In de praktijk wordt het maximum niet door alle provincies benut. Het kabinet is mede daarom van oordeel dat met het nieuwe maximum provinciale staten voldoende mogelijkheid behouden om een evenwichtig – en slagvaardig – collegebestuur samen te stellen. Die afweging is aan de staten. 5. Eerste Kamer De met dit voorstel beoogde reductie van het aantal leden van provinciale staten zal in combinatie met het voorstel tot vermindering van het aantal Eerste Kamerleden ook effecten hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer. De kiesdrempel voor provinciale staten gaat omhoog net als die voor de Eerste Kamer. Hoe een en ander zich zal vertalen in de samenstelling van de Eerste Kamer is op dit moment speculatief. Het is immers onbekend hoe het kiezersgedrag zal zijn tegen de tijd dat beide relevante regelingen (vermindering omvang provinciale staten en vermindering omvang Eerste Kamer) in werking treden. 6. Volksvertegenwoordiging en representativiteit De voorgestelde verminderingen leiden er niet toe dat de gemeenteraden en staten hun rol van volksvertegenwoordiging niet meer op een goede manier zouden kunnen vervullen. Men wordt genoodzaakt meer op hoofdlijnen te debatteren. Dit is ook van belang voor de werkdruk. Voorkomen moet worden dat door werkdruk volksvertegenwoordigers voortijdig afhaken omdat werk, privé en volksvertegenwoordiging moeilijk te combineren zijn. Dat impliceert als gezegd ook een realistisch beeld van verwachtingen die verschillende partijen verbinden aan het raadslidmaatschap. Het raadslidmaatschap moet niet worden uitgeoefend als fulltime functie. Raadsleden moeten geworteld blijven in de samenleving en zich niet ontwikkelen tot beroepspolitici. Zaken van dagelijks bestuur berusten bij het college. De gemeenteraad vertegenwoordigt de inwoners van de gemeente evenals de staten de provinciale bevolking vertegenwoordigen. Dat impliceert dat de inwoners zich in de vertegenwoordiging moeten kunnen herkennen en zich kunnen identificeren met het bestuur en de politiek. De kern van het beginsel van democratische vertegenwoordiging is dat de samenstelling van vertegenwoordigende organen wordt bepaald op basis van een uitspraak van de kiezers. Nederland kent een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Dat betekent dat het percentage behaalde zetels bij benadering
4
evenredig is met het percentage behaalde stemmen. Het systeem kent geen kiesdrempel. In het Nederlandse kiesstelsel kunnen kleine groeperingen dus relatief gemakkelijk toegang krijgen tot het politieke bestel en kunnen minderheidsopvattingen een stem krijgen in de volksvertegenwoordigingen. Maar een zekere grens voor de toegang tot het bestel is redelijk. De toegankelijkheid tot het bestel houdt verband met de omvang van de volksvertegenwoordiging; dus van het aantal beschikbare zetels. Vermindering van het aantal zetels leidt tot verhoging van de kiesdeler, zijnde het totaal aantal uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal zetels. Ook met een kleinere volksvertegenwoordiging zullen vele verschillende maatschappelijke opvattingen in het raadsdebat naar voren blijven komen. Al zouden mogelijk partijen die nu in de gemeenteraden zijn vertegenwoordigd, in de nieuwe omvang de kiesdeler niet gehaald hebben. Voor de provinciale staten doet zich hetzelfde voor. Maar evenredige vertegenwoordiging betekent ook niet dat iedere politieke partij – hoe klein ook – daaraan het recht kan ontlenen op minimaal één zetel in vertegenwoordigende organen. Het betekent ook zeker niet dat ieder individu zijn opvattingen min of meer precies moet kunnen terugvinden onder vertegenwoordigers. Voor de toegankelijkheid en het beginsel van representativiteit is in deze de vraag welke kiesdeler redelijk moet worden geacht. Overigens verschilt de kiesdeler nu reeds per vertegenwoordigend orgaan. Zo bedroeg voor de statenverkiezingen 2011 de kiesdeler voor Zeeland 4350 en voor Zuid-Holland 25457. 7. Waterschappen De waterschappen hebben als functionele belangendemocratie een ander systeem van vertegenwoordiging. Het waterschapsbestuur kent vier groepen van belangen, die elk vertegenwoordigd zijn in het algemene waterschapsbestuur. Het betreft de categorieën van ingezetenen, ongebouwd, bedrijfsgebouwd en natuur. Elk van deze categorieën is wettelijk vertegenwoordigd in het bestuur, waarbij de provincie in het reglement bepaalt hoeveel zetels (binnen wettelijke marges) elke categorie bezet. De vertegenwoordigers voor de categorie van ingezetenen worden gekozen door de ingezetenen in het gebied,5 de vertegenwoordigers van de categorieën ongebouwd, bedrijfsgebouwd en natuur worden benoemd door respectievelijk de LTO, de Kamer(s) van Koophandel en het Bosschap. Naast de verdeling van de beschikbare zetels over de vier categorieën, bepaalt de provincie, eveneens binnen wettelijke grenzen, in het reglement ook de totale omvang van het bestuur. In de Waterschapswet is bepaald dat het bestuur minimaal 18 leden en maximaal 30 leden kent. Deze aantallen zijn recentelijk bij de Wet modernisering Waterschapsbestel vastgesteld en gelden sinds de laatste verkiezingen in 2008. Een waterschapsbestuur kende voor die tijd een omvang van maximaal 45 leden. Met de Wet modernisering waterschapsbestel is het aantal bestuurders in 2009 feitelijk met 20% teruggebracht. In het bestuursakkoord Water is afgesproken dat de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Infrastructuur en Milieu in overleg met betrokken partijen voorstellen voorbereiden vóór 2012. Ook is afgesproken dat de inzet is om het voorstel tot vermindering van het aantal waterschapsbestuurders ruim voor de waterschapsverkiezingen van 2014 geëffectueerd te hebben. Het systeem in de Waterschapswet waarbij de provincie in het reglement het totale aantal bestuurders bepaalt, alsmede de verdeling hiervan over de vier te vertegenwoordigen belangen blijft gehandhaafd. Dit wetsvoorstel ziet uitsluitend op het verminderen van het aantal bestuurders. Het maximum van 30 bestuurders in een 5
Een voorstel dat voorziet in indirecte verkiezingen via gemeenteraden is ingediend bij de Tweede Kamer, Kamerstukken II 2011/12, 33 097.
5
waterschap wordt met 25% verminderd naar maximaal 23. Bij de afronding is gekozen voor het aantal van 23 omdat dit een oneven getal is. Het heeft de voorkeur dat een bestuur een oneven aantal leden kent. Dit is nu niet voorgeschreven om in het reglement hier optimale vrijheid in te geven. In het voorliggende wetsvoorstel is opgenomen dat het een oneven aantal moet zijn. Het minimum aantal algemeen bestuurders wordt daarom bijgesteld van 18 naar 17. Voor het dagelijks bestuur geldt eveneens een andere regeling dan bij gemeenten en provincies. De leden van het dagelijks bestuur worden benoemd door en uit het algemeen bestuur.6 Verder bepaalt het algemeen bestuur ook het aantal leden van het dagelijks bestuur. Het provinciale reglement kan bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur minstens en maximaal kent. Ten minste 1 van de leden is afkomstig uit één van de categorieën ongebouwd, bedrijfsgebouwd of natuur. In de praktijk hebben waterschappen vier of vijf dagelijks bestuursleden7 (afgezien van de voorzitter). Deze aantallen zijn doorgaans nodig om de getalsmatige verhoudingen tussen de categorieën zoals deze aanwezig zijn in het algemeen bestuur, ook in het dagelijks bestuur te borgen. De functies zijn ook zonder uitzondering in de praktijk deeltijd functies. Om deze redenen ziet het kabinet geen aanleiding om het bestaande wettelijk stelsel te wijzigen en te bepalen dat het aantal dagelijks bestuurders wordt verminderd. Een vermindering komt natuurlijk wel tot stand door de voortgaande schaalvergroting bij de waterschappen. In totaal zijn er in 2011 684 leden van de algemene waterschapsbesturen. Bij de voorgestelde wijziging worden er dat 550, inclusief de consequenties van de fusie tussen Vallei & Eem en Veluwe. Dat betekent een feitelijke vermindering met 134 algemeen bestuursleden. Door de fusies tussen Vallei & Eem en Veluwe en Zeeuws Vlaanderen en Zeeuwse Eilanden is het aantal dagelijks bestuurders in 2014 ten opzichte van 2008 reeds afgenomen met tien, een vermindering met 14%. 8. Financiële gevolgen Overeenkomstig het regeerakkoord, wordt met onderhavig voorstel een bezuiniging van 120 miljoen beoogd. De besparingen bestaan in eerste instantie uit de bezuiniging op de loonsommen van de politieke ambtsdragers. Op basis van de huidige aantallen ambtsdragers kan berekend worden wat de besparingen zouden zijn door de huidige loonsommen te vergelijken met de nieuwe. Functie Raadsleden Wethouders Statenleden Gedeputeerden
Huidige loonsom € 128.568.390 € 162.050.681 € 8.507.494 € 9.977.692 € 309.104.258
Nieuwe loonsom € 96.400.718 € 121.430.617 € 6.395.705 € 7.126.923 € 231.353.964
Besparing € 32.167.672 € 40.620.063 € 2.111.789 € 2.850.769 € 77.750.294
De besparing op de loonsommen bedraagt voor provincies en gemeenten ruim 77 miljoen euro. Het regeerakkoord gaat uit van een besparing van € 120 miljoen. Een vermindering van het aantal politieke ambtsdragers, leidt daarnaast ook tot een vermindering van ambtelijke ondersteuning en bureau- en apparaatskosten. Het is aan gemeenten en provincies om hier om efficiënte wijze invulling aan te geven om het resterende deel van de 6 Gedeputeerde Staten kunnen wel ontheffing verlenen voor het benoemen van een bestuurders die geen lid is van het algemeen bestuur. 7 Alleen Rivierenland heeft er zes.
6
voorziene bezuiniging te realiseren. Het bezuinigingsbedrag wordt met ingang van de volgende verkiezingen voor gemeenteraden en provinciale staten in mindering worden gebracht op de begroting van het Gemeentefonds respectievelijk het Provinciefonds. Voor de waterschappen geldt dat het Rijk geen bijdrage levert uit de algemene middelen aan de bestuurskosten. Deze kosten vallen binnen de kosten die via de waterschapsbelastingen (watersysteemheffing) worden omgeslagen over de vier groepen van belastingplichtigen. Wel is in het Bestuursakkoord Water afgesproken dat de waterschappen 50% van de subsidiëring van de maatregelen uit het Hoogwaterbeschermingsprogramma financieren. De besparingen die de Waterschappen realiseren met vermindering van het aantal bestuurders, kunnen worden ingezet om de bijdrage aan de financiering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma te bekostigen. 9. Consultatie Een concept van het wetsvoorstel en memorie van toelichting is ter consultatie voorgelegd aan de VNG, het IPO en de UvW. PM bespreking van de reacties
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
7
Bijlage
CBCF 12-3
Oplegnotitie Onderwerp Budget INSPIRE inzetten voor vervolg INSPIRE
Bijlagen CBCF 12-3
Portefeuillehouder mr. H.B. Hieltjes
Opsteller mw.drs. M. Krug
Datum behandeling Schriftelijke ronde, reactie voor 23 januari 2012, 12.00 uur richten aan:
[email protected]
Gevraagd besluit De CBCF wordt gevraagd om in te stemmen met het voorstel om het resterende budget van €100.000 voor de implementatie van INSPIRE tot en met 2011 in te zetten voor het vervolg van de implementatie van de richtlijn INSPIRE door Het Waterschapshuis.
Samenvatting INSPIRE is een Europese kaderrichtlijn, waarvan de concrete invulling en detaillering de komende jaren in overleg tussen lidstaten en de Europese Commissie plaats vindt. Het Ministerie van VROM heeft de richtlijn INSPIRE inmiddels omgezet in nationale wetgeving, die sinds mei 2009 van kracht is. INSPIRE heeft als doel het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid en het oprichten van een infrastructuur voor het toegankelijk maken van deze gegevens. Op 18 december 2009 heeft de Ledenvergadering ingestemd met de richtlijn INSPIRE en met het verzoek om de uitvoering van de richtlijn INSPIRE bij Het Waterschapshuis neer te leggen. Vervolgens heeft de Unie van Waterschappen € 210.000 bij de waterschappen opgehaald en dit geld aan Het Waterschapshuis overgemaakt voor de uitvoering van deze richtlijn. Dit geld was opgehaald voor de uitvoering van de gegevens sets uit Annex I voor de periode 2010-2011. In de opzet is rekening gehouden met de analyses voor de aanpassing van IRIS ten bedrage van € 100.000, deze aanpassingen zijn echter - in dit stadium - nog niet noodzakelijk. Inmiddels is bekend dat de Waterschappen ook in Annex 2 en 3 voor INSPIRE aan de slag moeten. Het Waterschapshuis heeft hiervoor een impactanalyse opgesteld. Het Waterschapshuis stelt voor om het bedrag van € 100.000 niet terug te geven aan de Unie van Waterschappen / de Waterschappen, maar om dit budget in te zetten voor het onderzoek naar de impact van Annex 2 en 3 m.b.t. IRIS en de Geovoorziening Het Waterschapshuis verwacht op basis van eerdere ervaringen met INSPIRE dat dit budget voldoende is.
Besproken in Dit voorstel is besproken in de ambtelijke gremia bij Het Waterschapshuis en in het Stichtingsbestuur van Het Waterschapshuis. In deze gremia is akkoord gegeven op het voorstel. Het Stichtingsbestuur wil echter dat de besluitvorming geheel rechtmatig is, en omdat het geld destijds door de Unie van Waterschappen is opgehaald moet de CBCFnog zijn a kkoord geven.
Standpunten andere partijen Zie vorig punt.
Pagina 2 van 2
Bestuurlijke aandachtspunten De richtlijn INSPIRE is een wettelijke verplichting waar alle waterschappen aan moet voldoen. De richtlijn wordt door Europa gemonitord en bij het niet voldoen aan de richtlijn kunnen er sancties volgen vanuit Brussel.
Financiële gevolgen Het resterende budget voor de uitvoering van de richtlijn INSPIRE van € 100.000 wordt niet teruggestort naar de waterschappen maar zal ingezet worden voor het vervolg van de implementatie van de richtlijn.
Vervolgprocedure/Planning Na akkoord van de CBCF zal het Stichtingsbestuur dit verzoek overnemen.
Gewenste communicatieacties Geen.
11.01.2012 CBCF/IP 62195