Schepen als schakels: Handel en verandering in Indonesië De vaste tentoonstelling over Indonesië in het Rijksmuseum voor Volkenkunde
© Sudha Rajagopalan
Inhoudsopgave Inleiding - Handelshavens - Tentoongestelde voorwerpen - Indeling van de opstelling I. Vorstendommen in de Indonesische geschiedenis - Vroege tekenen van cultureel contact - Cultuurinvloeden uit India - Hindoe-Boeddhistische vorstendommen - Islam - Hofculturen - Bali II. Boombastdoek en textiel: krachtige symbolen - Boombast - Textiel - De belangrijke textieltradities van ikat en batik - Scheepjesdoeken uit Lampung - Ceremoniële doeken uit Batak - Nusa Tenggara’s kenmerkende stijlen - Sumatraanse gouddraadweefsels - Gujarat patola III. Culturele verscheidenheid - Batak: de priester en zijn parafernalia - Nias: ter ere van de voorouders - Enggano: de verslagen vijand - Sulawesi: vakmanschap - Kalimantan: het afweren van kwade geesten - Nusa Tenggara: verzameltraditie - Maluku-Tenggara: man-vrouw symboliek Literatuur Colofon Tekst Supervisie NL-vertaling Redactie
© Sudha Rajagopalan, 2002 Pieter ter Keurs Muiderkring-Logos bv, Leiderdorp Paul L.F. van Dongen & Marlies Jansen
Objectfotografie Foto's op locatie
Ben Grishaaver / Mark Noozeman Reinout van den Bergh / Peter Hilz (in het museum); Mark De Fraeye (in Indonesië)
Museum website De Conservator
www.rmv.nl Pieter J. ter Keurs (e-mail:
[email protected])
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Schepen als schakels: Handel en verandering in Indonesië De permanente tentoonstelling over Indonesië in het Rijksmuseum voor Volkenkunde Bij de permanente tentoonstelling over Indonesië ligt de nadruk op de handel en het contact met andere dan lokale culturen als oorzaak van cultuurveranderingen in dit eilandenrijk. Deze tentoonstelling probeert de plooibaarheid van deze culturen te tonen, welke tijdloos noch ahistorisch zijn. Noch op zichzelf staand.
Inleiding Het verhaal van de maritieme geschiedenis van Indonesië gaat over volkeren die handel dreven met andere gemeenschappen binnen en buiten hun grenzen. Indonesië exporteerde producten als Molukse specerijen en Sumatraans goud, maar ook katoen, ijzer en rotan naar het vasteland van Azië, Perzië en Europa. Wat de materiële culturen van Indonesië betreft, zijn de invloeden van Indiase religies, textieltradities en geschriften duidelijk waarneembaar. Het gebruik van Indiase, maar soms ook van Chinese en Perzische motieven in de kunst en de overname van Chinese keramiek- en lakwerktechnieken zijn hiervan getuige.
Handelshavens Handelshavens, verspreid over de hele Indonesische archipel, zijn een dynamisch onderdeel geweest van haar maritieme geschiedenis. In de elfde eeuw exporteerden de vorstenhuizen van Borneo al dammar-hars, hoornvogel-ivoor en kamfer naar China, India en het Midden-Oosten. De Buginese vorstendommen in Zuid-Sulawesi dreven handel met Java, dat van de ijzervoorraden van eerstgenoemde afhankelijk was voor de productie van krissen. De Noord-Molukse havens zijn beroemd om hun eeuwenoude, legendarische kruidnagel- en nootmuskaathandel met andere Indonesische eilanden en verafgelegen hoeken van de wereld. Er bestond ook een bloeiende handel tussen Oost-Indonesië en Nieuw-Guinea zoals blijkt uit de textiel en geneeskundige tradities van deze culturen.
Tentoongestelde voorwerpen De in het museum tentoongestelde kunstvoorwerpen zijn rijk aan symbolische betekenissen en bewijzen dat Indonesië al actief handel dreef lang voordat de Europeanen het land ontdekten en koloniseerden. De zee en andere waterwegen vormen belangrijke symbolen in hun kunst. Meerdere stukken vertonen invloeden van buitenlandse culturen, die of eigen werden gemaakt of een nieuwe symbolische betekenis en/of nieuwe vorm kregen.
De indeling van de opstelling De openbare opstelling bestaat uit drie onderdelen. Zij opent met een expositie over vorstendommen in de geschiedenis van Indonesië en de materiële cultuur die uniek is voor de nalatenschappen van deze vorstendommen op Java en Bali.
1
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Het tweede deel betreft de rol van en de symboliek van en op boombastdoek en textiel bij Indonesische gemeenschappen.
RMV 614-81 Hesje grotendeels van boombastdoek
En het laatste gedeelte is een uitgebreide presentatie van de diverse materiële culturen op Sumatra, Nias, Enggano, Sulawesi, Kalimantan, de Kleine Soenda eilanden (Nusa Tenggara) en de Molukken waarin zowel de rijke symbolische uitingen van deze culturen als hun contact met andere culturen binnen en buiten Indonesië worden aangeroerd.
2
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
I. Vorstendommen in de Indonesische geschiedenis Vroege tekenen van cultureel contact in de regio Culturele uitwisselingen in de regio gaan terug tot de prehistorie. Een Nederlandse dokter, Eugène 1 Dubois , ontdekte de overblijfselen van Homo erectus, een schedeldak en botten, die ongeveer 800.000 jaar oud zijn. Latere ontdekkingen van gelijksoortige 500.000 jaar oude overblijfselen duiden op opmerkelijk vroege tekenen van leven in de archipel.
Eugène Dubois
Schedeldak van de Java Man
Vroege tekenen van handel gaan terug tot 500 v.C. en een levende erfenis hiervan zijn de Dongson trommels. Zij worden de ‘Dongson’ trommels genoemd omdat hun motieven gelijkenissen vertonen met motieven op voorwerpen die in Dongson, een archeologische site in het huidige Vietnam, gevonden zijn. Er zijn in Indonesië veel van dergelijke voorbeelden gevonden en men vermoedt dat handelaren ze meebrachten van het vasteland.
RMV 1403-2885 Bovenaanzicht van een deels vergane Dongson trommel.
De Dongson trommels die men in de archipel heeft gevonden hadden vermoedelijk de functie van statussymbool. Het is onduidelijk of zij ook een muzikale functie vervulden. Het is wellicht interessant te weten dat stilistisch verwante, maar kleinere trommels later in Nusa Tenggara werden gemaakt voor gebruik bij huwelijksplechtigheden. Uit de botensymbolen op de zijkanten van de trommels blijkt het belang van water voor deze culturen. De Dongson cultuur bracht ook bronzen bijlen voort, waarvan voorbeelden over de gehele archipel zijn gevonden. Nogmaals, de rol van handelaren was cruciaal in het verspreiden van deze voorwerpen of goederen over de eilanden. De zwakke constructie van de bladen van een aantal van deze bijlen duidt meer op een ceremoniële functie dan op een praktische in de Dongson cultuur.
3
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Cultuurinvloeden uit India In de zesde eeuw n.C. begonnen de invloeden van India zichtbaar te worden: de godsdiensten van het Hindoeïsme en Boeddhisme. Het waren over het algemeen de Indiase handelaren die de Indiase cultuur meebrachten. Daarnaast reisden ook Indonesische handelaren naar India. Universiteiten in India waren vermaard en reizigers uit Indonesië die door heel India reisden namen 2 selectief ideeën over uit India’s uitgebreide culturele aanbod. Het gebruik van Sanskrit en het 3 Pallava schrift uit Zuid-India, kunst, architectuur, beeldhouwkunst, mondelinge tradities en dans duiden allen op contact met India. Maar welke culturele elementen dan ook aan India ontleend werden, ze werden niet blindelings aan de Indonesische samenleving opgelegd. Zij werden aangepast, lokale eigenschappen en kenmerken werden toegevoegd en ze werden vervolgens eigen gemaakt. De periode van Indiase invloeden staat in Indonesië bekend als de klassieke periode of de Indo-Javaanse periode naar het belangrijkste eiland waar de Hindoe-Boeddhistische vorsten nog 1000 jaar de scepter zouden zwaaien.
Hindoe-Boeddhistische vorstendommen De Hindoe-Boeddhistische vorstendommen op Java bloeiden tot in de zestiende eeuw en hun nalatenschappen strekken zich uit tot architectuur en andere aspecten van de materiële cultuur. Het oudste Boeddhistische vorstendom in Indonesië, Srivijaya, lag in Zuid-Sumatra. In de achtste eeuw verschoof het politieke centrum naar Midden-Java waar zich een Hindoe vorstendom vestigde, gevolgd door het Boeddhistische vorstendom van de Sailendra-dynastiën. Deze vorstendommen gaven opdracht tot de bouw van de Borobudur tempel met de afbeeldingen van het leven van Boeddha en de belangrijke episodes in deze reis. 4
Magnifieke beelden van Boeddha, waaronder een hoofd van Boeddha van de Candi Plaosan , zijn in dit eerste deel van de tentoonstelling te zien.
RMV 1956-1
De Sanjaya dynastie nam in de negende eeuw de macht over en is verantwoordelijk voor de bouw van het tempelcomplex bij Prambanan, niet ver van de Borobudur. Het volgende volk dat de heerschappij over Midden-Java overnam, waren de Mataram-heersers, maar zij zouden het niet lang volhouden. Het is mogelijk dat een vulkaanuitbarsting mensen heeft gedwongen om van Midden-Java naar Oost-Java te vluchten, wat daarna het politieke centrum van het Javaanse vorstendom werd. De stichting van de Singasari-staat in de dertiende eeuw en haar culturele uitingen zijn goed te zien in opstelling van de mooiste beeldhouwwerken uit deze periode.
4
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
RMV 1403-1622 5
6
Behalve de Batara Guru , zijn de meeste Hindoe beelden van de Candi Singasari tentoongesteld.
Het laatste grote Hindoe-Boeddhistische vorstendom, Majapahit, kreeg in de veertiende en vijftiende eeuw vorm. Het was het machtigste rijk in de geschiedenis van Indonesië aangezien het heerste over een groot deel van het huidige Indonesië. Onder het bewind van de Majapahits breidde de handel zich uit als nooit tevoren, en kuststeden konden bogen op uiteenlopende gemeenschappen. Chinese handelaren en ambachtslieden, Islamitische en Hindoegemeenschappen, allen profiteerden van de handel en economische groei. De materiële erfenissen van dit vorstendom getuigen van zowel Hindoe als Boeddhistische vormen van kunst en architectuur. Het Majapahit vorstendom begon af te brokkelen met de uitbreiding van Malakka als handelscentrum. Islamitische en Chinese kooplui waren grote concurrenten. Het HindoeBoeddhisme overleefde alleen op Bali, waar het tot op heden bloeit.
Islam Verschillende Islamitische rijken ontstonden in de kuststreken van Indonesië. Op den duur leidde dit op Java tot de opkomst van de Surakarta- en Yogyakarta- sultanaten. Hier kregen kunstvormen als de wayang en batik een prikkel. In dezelfde periode landden de eerste Europeanen op de eilanden.
Hofculturen Men heeft de wayang en krissen altijd beschouwd als typische elementen van de Javaanse cultuur, maar zij komen ook in andere delen van Indonesië voor. In het verleden veronderstelde men dat deze culturele elementen puur een gevolg waren van het culturele contact met India. Om ze te kunnen begrijpen, zo dacht men, moest men een grondige studie maken van de Indiase materiële cultuur. 7 W.H. Rassers , voormalig directeur van het RMV, was de eerste die deze argumenten weerlegde met de theorie dat alles wat uit India overgenomen was, werd ingepast in traditionele Javaanse cultuurvormen. Dus, hoewel de wayang en krissen oorspronkelijk producten waren van cultureel contact, werden ze tot inheemse Javaanse culturele elementen omgevormd. De vraag waar het product oorspronkelijk vandaan kwam is van ondergeschikt belang. Dit is geheel in lijn met het concept van onze tentoonstelling om de nadruk te leggen op de aard van het culturele contact en de manier waarop gemeenschappen buitenlandse invloeden opnemen en inpassen in hun eigen cultuur. Wayang Er zijn verschillende soorten wayang, elk met een andere verhaalstructuur en inhoud. De twee soorten hier getoonde poppen zijn de wayang kulit en de wayang golek. Bij wayang kulit worden platte leren poppen gebruikt en bij wayang golek driedimensionale figuren.
5
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
RMV 264-76 en 264-248
Het onderliggende principe van het wayangtoneel is de strijd tussen goed en kwaad, en iedere voorstelling begint en eindigt in een kosmisch evenwicht. Veel wayangvertellingen zijn gebaseerd 8 op de Hindoe heldendichten Ramayana en Mahabharata , een gevolg van de grotere impact van handel op de eilanden. De heldendichten werden echter niet opgelegd aan de Indonesische toeschouwers zoals ze waren, maar werden aangepast aan lokale toneelvormen en hun helden kregen kenmerken van lokale volkshelden. 9
Ondanks de Indiase oorsprong van de verhalen, blijft het uiteindelijke samenspel van gamelan , dichtkunst, zang en het verhaal van de poppenspelers wezenlijk Javaans of Balinees. De sleutelfiguur in de wayangvoorstelling, de kayon, is ook op de tentoonstelling te zien. Hij vertegenwoordigt het kosmische evenwicht aan het begin van het verhaal en het ideaal waar de wayangvertelling aan het eind van de voorstelling naar moet terugkeren. Verder hebben wayangvertellingen ook veel dynamiek getoond, waarbij het eigentijdse wayangtoneel altijd politiek commentaar op actuele zaken heeft geleverd. Het heeft eigentijdse functies verworven en brengt hedendaagse boodschappen over. Zo was het bijvoorbeeld een effectief mobilisatiemiddel van de Indonesiërs in hun vrijheidsstrijd tussen 1945 en 1949, toen Nederlandse politici als wayangfiguren werden uitgebeeld. Herkenbaarheid is de sociale en politieke kracht van een mondelinge vertelling. Dus, als de boodschap nieuw is, is gebleken dat zij in een bepaalde vorm (de wayangomgeving) heel effectief overgebracht kan worden zodat het publiek de boodschap meteen herkent en begrijpt. Krissen De krissen in deze expositie zijn tentoongesteld vanwege hun hoge esthetische kwaliteit en symbolische rol in de Javaanse samenleving. Er zijn een aantal krissen die behoren tot de mooiste koninklijke stukken van Indonesië. Zij symboliseerden koninklijke macht en werden cadeau gegeven bij geschenkenuitwisselingen. Men gelooft dat de kris, een dolk met tweesnedig lemmet en een houten of ivoren greep, magische krachten bezit. Volgens zeggen kunnen deze legendarische krachten zowel het goede voortbrengen als ook het kwaad ontketenen. Hoewel hij oorspronkelijk van Java afkomstig is, komt de kris ook voor op een aantal andere eilanden met hofculturen, zoals op Bali en Sulawesi, maar niet in alle Indonesische culturen. De kris en de wayang worden vaak als één geheel en als typisch Javaans gezien.
6
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Als essentieel onderdeel van de pusaka of erfstukken van een familie vertegenwoordigt de kris een directe band met de voorouders. Men kent grote waarde aan een kris toe vanwege zijn vermogen ziektes buiten de deur te houden, de familie te vrijwaren van spanning en obstakels op het pad van de eigenaar te verwijderen. Daarnaast wordt hij beschouwd als een gevaarlijk wapen dat een eigen kracht heeft om aanstichters van het kwaad of indringers te identificeren en te vernietigen. In het hedendaagse Indonesië kwam het symbool van de kris goed van pas in de campagnes over de gevaren van AIDS. Krissen worden nu ook gemaakt als souvenir voor toeristen. Deze exemplaren laten in kwaliteit en vakmanschap nogal wat te wensen over, maar voor de toerist zijn zij nog steeds zeer geschikt om als een stukje ‘essentie van Indonesië’ mee naar huis te nemen! Schatten Onder de tentoongestelde vorstelijke schatten bevinden zich gouden sieraden uit Java. Het verhaal van de goudhandel koppelt de archipel aan het Indiase subcontinent, China, de Filippijnen en Vietnam. Javaanse diplomaten bezochten Chinese hoven en brachten giften mee van goud. Het goud dat Java naar China en India exporteerde was waarschijnlijk afkomstig uit Sumatra, dat befaamd was om haar goudmijnen. In vroeger tijden was goud een symbool van status en macht en het gebruik ervan was beperkt tot de adel. Tegenwoordig wordt het meer algemeen gebruikt.
RMV 4905-129
7
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
De broche uit Lombok vertelt in al haar glans een verhaal van een van de bloedigste veroveringsoorlogen die de Nederlanders op Lombok voerden. Niet alle culturele contacten waren plezierig en voor beide partijen nuttig of gewenst. De Nederlanders voerden een militaire campagne om deze staat te veroveren. De puputan, of zelfmoordaanval, van de zijde van de verzetsstrijders op Lombok resulteerde in een ware slachting onder het verzet. Toen het hof van Lombok werd overmeesterd, gingen de Nederlanders er vandoor met de prachtige vorstelijke schatten en verscheepten ze na verloop van tijd naar Nederland. De Nederlandse en Indonesische regeringen besloten na overleg over culturele overeenkomsten in 1977 dat Nederland een deel van de schatten uit Lombok aan Indonesië terug zou geven. De getoonde broche was één van de sieraden die Nederland mocht houden en is een bewijs van koloniale uitbreiding op zijn wreedst en gewelddadigst.
Bali Het Hindoe-Boeddhisme, overgekomen uit Java, verwierf nieuw leven op Bali. Tot op de dag van vandaag trekken Hindoe-Boeddhistische kunst en architectuur drommen toeristen. De Hindoe drieeenheid van Shiva, Vishnu en Brahma wordt in de tempels van Bali vereerd en een aantal keren per dag brengen gelovigen offers om de goden gunstig te stemmen. De goden en mythologische helden van Hindoe-India zijn ook terug te vinden in de Balinese beeldhouwkunst. Demonen afkomstig uit de Hindoe mythologie zijn gebeeldhouwd in steen en dienen om het kwaad af te weren. In een poging de Balinese cultuur te ‘behouden’, schetsten de kolonisten Bali als een paradijselijk eiland af. De Nederlandse liberalen hadden namelijk diepe schuldgevoelens na de slachting onder de Balinezen bij de verovering van het eiland in 1906-'08. De enige manier om hun fouten goed te maken leek om hun uiterste best te doen hun waardering voor het eiland uit te spreken. Een steuntje in de rug daarbij waren de eerdere werken van ontdekkingsreizigers over het Balinese volk en samenleving. Een geromantiseerd beeld van Bali zou naar zij hoopten de overheersende herinneringen aan het bloedbad overschaduwen. De eerste decennia van de twintigste eeuw werd dit ideaalbeeld van Bali, op toeristisch gebied, lucratief uitgebuit door het Nederlandse koloniale bestuur en door Balinese kunstenaars. Dit geldt voor het toerisme op Bali nu nog steeds. Aan de houten beelden zijn de veranderingen in lokale esthetische tradities te zien – de impact van de toeristenmarkt.
RMV 4580-2 en 5152-1
Het eerste deel van de tentoonstelling, dat zich voornamelijk richt op de grotere vorstendommen van Indonesië en hun nalatenschappen, eindigt hier. Het volgende deel beslaat een uitgebreide expositie van textiel en boombastdoek uit verschillende delen van Indonesië.
8
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
II. Boombastdoek en textiel: krachtige symbolen Boombastdoek Tegen het eind van de negentiende eeuw was de vervaardiging en het gebruik van boombastdoek op de verschillende eilanden min of meer in verval geraakt. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog was er een gebrek aan textiel en vielen mensen in Midden-Sulawesi weer terug op kleding gemaakt van boombastdoek. De vrouwen waren verantwoordelijk voor de productie van boombastdoek, d.w.z. voor het schillen, koken en kloppen van de boombast. Ook verfden en schilderden zij het aldus verkregen boombastdoek voordat er kleding van werd gemaakt. Er zijn verschillende stijlen kleding van boombastdoek te zien in Indonesië: vooral op Kalimantan, Sulawesi en Seram. Tentoongesteld in deze expositie is de siga, de hoofdtooi van een man, uit Sulawesi.
RMV 1926-219
Op Sulawesi verbond het zonnesymbool dat in motief werd afgebeeld op het versierde boombastdoek de drager (meestal een krijger) met de bovenwereld.
RMV 3512-18
Vrouwenjasjes, lemba, vertonen gelijksoortige versiering en motieven. De lendendoeken, lawani, van Seram vertoonden ook motieven die de status en het aanzien van de drager weerspiegelden en die nauw verbonden waren met zijn bezigheden als koppensneller. De versieringen lijken sterk op die van de siga. In Kalimantan werden op vesten soms aso-motieven afgebeeld, die een beschermende functie hadden. De aso is een hond-draak motief waaraan beschermende krachten worden toegekend en die in Dayak kunst en architectuur alomtegenwoordig is. Deze vesten werden gedragen tijdens koppensnellerstochten. Op Enggano nam het gebruik van boombastdoek vanaf het midden van de negentiende eeuw af. Het museum heeft drie jasjes van dit eiland in zijn collectie.
9
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Textiel In Indonesië vervult textiel niet alleen een functionele rol, maar ook een zeer symbolische. Textiel is een belangrijk onderdeel van erfenissen en vaak een ruilmiddel. Doeken werden door de familie van de bruid als bruidsschat geschonken aan de familie van de bruidegom. De associatie van doeken met de aarde en vruchtbaarheid maakt textiel onmisbaar in de uitzet van de vrouw. Textiel vormt ook een integraal onderdeel van alle andere levenscyclusrituelen. Als textiel lokaal wordt vervaardigd, beschouwt men het meestal als een vrouwelijk goed, maar als het van buiten het dorp komt, als een mannelijk goed. Van bepaalde textielen is de maritieme geschiedenis van het eiland, ofwel door de motieven of door de toegepaste weeftraditie, duidelijk af te lezen. Vaak zijn de motieven symbolisch voor de sociale positie van de drager of de centrale plaats van de voorouders in deze gemeenschappen. Tentoongesteld zijn oude gebatikte stoffen en een grote selectie ikatstoffen uit verschillende delen van Indonesië. De derde selectie textiel getuigt van invloeden van buiten de archipel.
De belangrijkste textieltradities Er zijn twee belangrijke textieltradities in Indonesië – ikat en batik. Bij Ikat wordt de draad vóór het weven geknoopt en geverfd en hebben de geweven motieven geen duidelijke grenzen. Bij Batik wordt een stof met was behandeld, zodat de delen die met was zijn bedekt bij het verven ongekleurd blijven.
RMV 16-277 en 300-367
Op die manier kunnen verschillende kleuren op de stof worden aangebracht. Batik is de meest voorkomende techniek op Java, terwijl de ikattechniek op de andere eilanden overheerst. De batikstoffen uit de collectie zijn een perfect voorbeeld van het gebruik van textiel en van het uitbeelden van de status of sociale positie van de drager.
Scheepjesdoeken uit Lampung De collectie bevat ook zogenoemde 'scheepjesdoeken' uit Lampung, die beroemd zijn om hun afbeeldingen van schepen.
RMV 4268-5
10
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Deze symboliseren de overgang van een persoon van de ene levensfase naar de andere. De materiële cultuur van Lampung vertoonde vooral grote rijkdom in de periode waarin ze veel in peper handelden. Deze voorspoed werd weerspiegeld in de textieltradities en productie van palepai- en tampan-doeken. Deze doeken worden echter al honderd jaar niet meer geweven. De palepai- en tampam-doeken waren beide scheepjesdoeken uit Lampung waarvan de eerstgenoemde voor de aristocratie en de laatstgenoemde voor alle sociale klassen waren bestemd. Beide hadden hun ceremoniële gebruiken in levenscyclusrituelen, waar ze werden gebruikt als wandkleed en/of verpakking voor geschenken. Hoewel het schip het meest voorkomende motief is, kwamen er op de stoffen af en toe rijen mensen of goden voor. De tampandoeken vertoonden soms zeer complexe abstracte motieven. Deze scheepjesdoeken zijn indrukwekkende historische documenten die getuigen van de lucratieve peperhandel in de geschiedenis van het eiland.
Ceremoniële stoffen uit Batak Er is een groot scala aan ceremoniële stoffen uit Batak. Ulos zijn geschenken die de familie van de bruidegom kreeg van de familie van de bruid, die konden bestaan uit textiel of een stuk land. Rituele doeken bij de Toba Batak zijn geclassificeerd volgens hun ceremoniële gebruiken. Een belangrijk soort rituele doek op de tentoonstelling is de ulos ragidup.
RMV 370-2565
Dit betekent ‘levenspatroon’ en de vader van de bruid schonk een dergelijke rituele stof aan de moeder van de bruidegom. Bekend als de raja (koning van de textiel), kon de stof alleen gedragen worden door mannen en vrouwen op leeftijd of met een hoge status. Verder kon deze stof ook als rouwdoek geschonken worden aan een weduwe met een hoge status en een grootmoeder van vaders kant kon een ulos ragidup ook dragen om de geboorte van een kleindochter aan te kondigen.
Nusa Tenggara’s kenmerkende stijlen Op Sumba weeft men alleen in het oosten en het westen van het eiland en beide hebben een duidelijk herkenbare stijl. Als onderdeel van hun ceremoniële kledij droegen mannen mantels van ikat-doek geverfd met indigo en morinda.
11
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
RMV 370-3767
Op Oost-Sumba versierde men de stof met afbeeldingen van dieren en dergelijke en op WestSumba met geometrische motieven. De lau-hada waren rokken versierd met kraaltjes, schelpen en borduurwerk en vertegenwoordigden belangrijke geschenken bij huwelijken. De schelpen en kralen waren altijd geïmporteerd waardoor ze nog meer waarde kregen. Vandaar hun traditionele band met de adel. Als dergelijke rokken als huwelijkscadeau werden geschonken was het heel vanzelfsprekend dat er vruchtbaarheidssymbolen op waren afgebeeld. Roti ligt tussen Savu en Timor en is een van de Nusa Tenggara eilanden. De textielvoorbeelden van Roti werden rond 1820-1860 verzameld. Vandaag de dag heeft Roti zich overgegeven aan de vraag van de exportmarkt en de moderne doeken hebben eenvoudiger motieven en sterkere kleuren dan de hier getoonde voorbeelden.
Sumatraans brokaatdoeken Ook tentoongesteld zijn de geweven zijden ikat-doeken met goudborduursel uit Palembang, eens het handelscentrum in het hart van het grote Srivijaya vorstendom van Sumatra. Met goud versierde kleding was in vroeger tijden voorbehouden aan leden van het vorstenhuis. Dit is niet langer zo, maar dergelijke kleding wordt nog steeds alleen gebruikt door de persoon met de hoofdrol in een ceremonie, waaruit valt op te maken dat deze kleding nog steeds als zeer waardevol wordt beschouwd.
RMV 370-2871
De motieven van Palembangstoffen zijn gevarieerd en geven de status en identiteit van de drager aan, alsmede de gebeurtenis waarvoor een textiel is bedoeld. Goud wordt rijkelijk gebruikt op zijde en fluweel, als weefsel op zijde, als verf op batikstof en als versiering langs de randen.
Gurajat patola 10
Gujarat patola -stoffen en -zijde worden al eeuwenlang door Indonesische handelaren geïmporteerd. In verscheidene Indonesische culturen verwierven geïmporteerde stoffen een speciale ceremoniële rol en/of werden ze geassocieerd met de adel.
RMV 4032-10
12
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
III. Culturele verscheidenheid Hoewel er grote verschillen bestaan tussen de verscheidene culturele gemeenschappen op de eilanden van de Indonesische archipel, is de structuur van deze gemeenschappen betrekkelijk uniform. De uiting van die structuur in materieel opzicht verschilt wel van groep tot groep. Vaak heeft een veel te grote bevolkingsgroep één naam gekregen, wat een homogeniteit suggereert die niet bestaat. De termen Batak, Dayak en Toraja worden bijvoorbeeld gegeven aan bevolkingsgroepen die respectievelijk op Sumatra, Kalimantan en Sulawesi wonen. In werkelijkheid echter, wordt elk van deze groepen gekenmerkt door een enorme verscheidenheid; elke ‘subgroep’ heeft haar eigen materiële cultuur en symbolische vocabulaire.
Batak: de priester en zijn persoonlijke bezittingen 11
De Batak op Sumatra bestaan in feite uit zes verschillende groepen . Een daarvan is de Toba Batak-gemeenschap. Bij Batak-ceremonieën en -rituelen, zoals begrafenisceremonies, oogstrituelen e.d., is de priester of datu de centrale figuur. Soms is het hoofd van de Batak gemeenschap zelf de datu; zo niet, dan vervult de nà hem belangrijkste figuur uit de gemeenschap deze functie. Zijn positie is erfelijk en als onderdeel van zijn priestertaak snijdt hij ook wichelgereedschappen en amuletten. De priester gebruikte deze objecten om de geesten van doden te bereiken, zieken te genezen, gunstige dagen vast te stellen om ten strijde te trekken of te reizen en voor ceremonieën. Tot deze rituele voorwerpen behoorde ook de Batak magische staf. Hiervan bezit het museum een aanzienlijke collectie. De staven symboliseerden eenheid met de voorouders en men was ervan overtuigd dat ze de kracht van de voorouders hadden. Er zijn twee soorten staven, de tunggal panaluan en de tunggal malehat. Een aantal van de mooiste staven uit de museumcollectie, verzameld tussen 1867 en 1963, is hier tentoongesteld.
RMV 315-5 en 905-2
De priester gebruikte ook pustaha, boeken gemaakt van schors van de alim-boom, waarin heilige kennis van de Toba Batak was opgetekend. De pustaha en de gegraveerde bamboehouders werden gebruikt om de toekomst te voorspellen en gunstige dagen voor religieuze ceremonieën en reizen te bepalen. In de moderne Batak-samenleving is het belang van de rol van een priester afgenomen, maar de rituele voorwerpen blijven kunstvoorwerken met een grote esthetische waarde. Omdat het smeden van een band met overleden voorouders een zeer belangrijk kenmerk is van deze cultuur, bestaan de begrafenisceremonies uit meerdere symbolische handelingen. Bij begrafenissen voert men een gemaskerde dans op om de geest van de overledene tevreden te
13
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
stellen en om de overledene gerust te stellen dat de afstammelingen bij toekomstige ceremonieën ook de noodzakelijke offers aan hun voorouders zullen brengen.
Nias: ter ere van de voorouders Uit hout gesneden voorouderfiguren (adu) zijn een integraal element uit de materiële cultuur van Nias en van veel andere Indonesische culturen. Zij hielden toezicht op de meeste levenscyclus- en oogstrituelen. Men geloofde dat deze adu de afstammelingen en hun families beschermden, welke laatsten op hun beurt deze voorouderlijke figuren van offers voorzagen om ze tevreden te stellen.
RMV 718-41
De adu boden bescherming tegen ziektes, kwade geesten of vijanden. Er zijn drie kenmerkende regionale stijlen in de kunst van Nias afkomstig uit Noord-, Centraal- en Zuid-Nias. In Noord-Nias werden de adu meestal afgebeeld in zithouding met de handen tot kom gevormd voor offers. Elders hadden adu soms helemaal geen armen of weer een gevorkte hoofdtooi. Als adu voorouders met enige sociale status en rijkdom vertegenwoordigden, waren accessoires zoals hoofdtooi, sieraden en andere materiële bezittingen zoals wapens, ook uitgesneden. Hun bezittingen waren een indicatie van de hoogte van de rang van de voorouder. Adu met een westers geweer in handen zijn een duidelijk voorbeeld van de toe-eigening van de invloeden van buitenaf in de lokale tradities.
Enggano: de gedode vijand Voor de kust van West-Sumatra ligt het eilandje Enggano, waarvan de bevolking in de tweede helft van de eeuw bijna geheel was uitgestorven. Dit betekent dat men kan stellen dat alle hier tentoongestelde kunstvoorwerpen uit die regio een cultuur vertegenwoordigen die niet langer bestaat. In Enggano, verhoogde het doden van een vijand zowel het aanzien van de man als de vrouwelijke vruchtbaarheid. De materiële afbeelding van gedode vijanden was daarom cruciaal voor het welzijn en voorspoed van de samenleving.
RMV 712-1
14
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Hoofdtooien met het figuur van een gedode vijand werden tijdens het oogstritueel door vrouwen gedragen. Met dit ritueel werd de overvloed gevierd – de overvloed van wat de natuur voortbracht, van vangsten uit de zee en de prooi van een jager. De hoofdtooien van de vrouwen met hun symbolische figuren van de vijand, gaf uitdrukking aan de succesvolle tochten van de mannelijke jagers. Het houten figuurtje werd vaak met bladtin, een geïmporteerd product en dus mannelijk, bedekt. Door de mannelijke wereld van de jacht en strijd (en metalen) aan de vrouw te koppelen, trachtte men met het ritueel het voortbestaan van de groep te garanderen. Rituele messen droegen ook het figuur van de gedode vijand en hebben tevens een beschermende functie. De Engganezen beeldden menselijke hoofden en vogelfiguren af op kano's. Een vogelfiguur op een helmstok beeldde waarschijnlijk de jacht op prooi, zowel dierlijke als menselijke, uit. De Engganezen kwamen in regulier contact met de wereld buiten hun eigen gemeenschap. Buginese handelaren, belangrijke spelers in de maritieme geschiedenis van de archipel, brachten kralen naar Enggano. Lokaal werden deze geïmporteerde kralen op hoge waarde geschat (evenals geïmporteerde textiel in andere delen van Indonesië) en werden zij tot fijn afgewerkte sierstukken verwerkt die alleen tijdens rituele ceremonies gedragen werden.
RMV 40-36
Het pandanus-blad werd gebruikt om daken mee te bedekken en mandwerk en dergelijke mee te weven. In de expositie zien we het blad gebruikt in de hoofdtooi van een man die in de rouw is om de dood van een nabij familielid.
Sulawesi: vakmanschap Op Sulawesi bevinden zich vele verschillende groepen. De meeste hiervan leefden vroeger geïsoleerd van elkaar vanwege de ontoegankelijkheid van de hooglanden. De Buginezen vormen hierop echter een uitzondering. Zij speelden een hoofdrol in de handel tussen de verschillende eilanden en doen dat overigens nog steeds. Hun schepen zijn in de gehele archipel en ver daarbuiten te vinden. De Sa’dan Toraja leven in zuidelijk Sulawesi. Het traditionele Toraja-huis, de tongkonan, werd voornamelijk door leden van aristocratische families bewoond. Een tongkonan werd gebouwd door een stichter waarvan de stamboom tot de huidige bewoners doorloopt. De namen van tongkonans stellen het erfgoed voor, dat de eigenaren als het hunne claimde; het Toraja-huis werd aldus in nauw verband gebracht met de identiteit van de familie. De versiering op de voorgevel van het huis, zoals gebeeldhouwde houten ornamenten, gaven de status van de bewoners aan. Motieven symboliseerden de algehele voorspoed van de eigenaren. De rijstschuur van een huis was ook een statussymbool; hoe rijker de eigenaren van het perceel, hoe groter de rijstschuur.
15
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
RMV 03-854
De kandaure is een kegelvormig ornament met kralen, dat alleen bij de Toraja voorkomt. Het voorwerp bestaat uit kralen die aan een draad aan elkaar zijn geregen en over een parapluvorming bamboeframe zijn bevestigd. De Sa’dan Toraja gebruiken de kandaure bij hun levenscyclusrituelen. Zij zijn vastgebonden aan bamboestokken bij de doodskist en maken deel uit van de versieringen op de offerplaats tijdens de begrafenisceremonies. Zij worden van de ene ceremonieplaats naar de andere verplaatst in de periode waarin de begrafenisrituelen plaatsvinden. Mannen maken de ornamenten van kralen, terwijl het weven van textiel is voorbehouden aan de vrouwen. Het vorstendom van ‘Bone’ was eens gelegen in het zuidoosten van Sulawesi; het was een van de drie belangrijke Buginese vorstendommen. De Buginezen waren, en zijn, doorgewinterde reizigers die al honderden jaren door heel Indonesië handel drijven. Het gebied van Bone is bekend om zijn vlechtwerk gemaakt van Lontarpalmbladeren. Voedsel voor lange reizen wordt gedragen in manden die men boven op elkaar stapelt.
Kalimantan: kwade geesten afweren
Bij de Ngaju Dayak gelooft men dat de geesten van de boven-, onder- en middenwereld ambivalent zijn: zij zijn in staat tot goed en kwaad. De Sangiang zijn de geesten van het bos die altijd geneigd zijn om te handelen in het belang van het volk. Deze geesten worden ingeroepen om te helpen en advies te geven in tijden van tegenspoed voor de familie, bij lange reizen over land en bij de jacht. De Jata is de vrouwelijke god van de wateren wier aard veel ambivalenter is. Er wordt een beroep op haar gedaan bij gevaarlijke rivierreizen en om voor een rijke oogst te zorgen. Maar ze is net zo goed in staat, zo gelooft men, om het land te overstromen en de oogst en inwoners weg te vagen. Vele Dayak kunstvoorwerpen hebben een functie gekregen om kwade geesten op afstand te houden en de drager van deze kunstvoorwerpen of amuletten te beschermen.
16
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
In hun legendarische mandenwerk en houtsnijwerk vindt men regelmatig afbeeldingen die deze beschermende functie in de zienswijze van de Dayak-wereld uitbeelden. De aso, of hond-draak motieven, zijn alomtegenwoordig in de Dayak-architectuur en -kunst en bieden bescherming in het dagelijks leven. Hampatong zijn houten beelden die, afhankelijk van hun functie, op verschillende plaatsen neergezet kunnen worden. Een aantal kleine hampatong worden gebruikt bij rivieroevers om te helpen bij de vangst. Meer dan twee meter hoge hampatong, staan buiten de ‘langwerpige huizen', het typische Kayon/Kenyah Dayak huis, en bij de ingang van een dorp; zij weren kwade geesten af. Het meest waardevolle van alle familiestukken is de draagmand, omdat zij de baby beschermt en aldus de instandhouding van de familie verzekert. Zij is versierd met kralenpatronen, die de baby moeten beschermen tegen het kwaad. Meestal voert de grootmoeder van de baby het zorgvuldige werk van de kralenpatronen uit. Bepaalde motieven op wiegen worden alleen gebruikt bij aristocratische families of mensen met een hoge sociale rang – zoals het motief van de tijger of het figuur van de mens. Er worden ook schelpen, belletjes en andere amuletten als versiering gebruikt. Men gelooft dat het geluid dat deze ornamenten maken als de wieg wordt voortbewogen de kwade geesten verjaagt.
RMV 1308-155
Maskers, ofwel hudo zoals de Kayan en Kenyah ze noemen, werden tijdens uitvoeringen bij oogstrituelen door dansers gedragen, om de goede geesten te vertegenwoordigen, waarschijnlijk voorouders. Met varkens- of vogelmaskers, moesten de dansers de bedreigende geesten van de goede oogst aantrekken en smeken dat zij hun oogst ongemoeid lieten. Hudo-maskers zijn in gebruik bij de Kayan, Kenyah, Bahau en Modang-gemeenschappen. De Ngaju Dayak maskers in Centraal-Kalimantan werden gedragen op de tiwah feesten: feesten geassocieerd met de tweede begrafenis, als de zielen der doden uiteindelijk de levende wereld ontstijgen. 12
A.W. Nieuwenhuis , die Centraal-Borneo verkende en verantwoordelijk is voor een aantal bekende etnografische collecties van Borneo in het museum, was onder de indruk van het vermogen van de Dayak om niet alleen rituele maar ook functionele voorwerpen met uitgebreide motieven te bewerken. Zelfs gebruiksvoorwerpen die werden gebruikt voor gewoon huishoudelijk werk werden voorzien van ingewikkeld snijwerk. Keukengerei is gemaakt van hardhout en versierd met het aso-motief of bloemenpatronen. Vlechtwerk bij de Dayak varieert van matten en manden tot zonnehoeden. Tentoongesteld is een zonnehoed gemaakt van bananenpalmbladeren en versierd met borduur- en applicatiewerk en kralen.
17
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
De Dayak zijn ook befaamd om hun traditionele smeedwerk. Hun ceremoniële zwaarden, mandau, zijn rijk versierd met geitenhaar, apenhaar, kralen en tanden van wilde beesten. De gevesten gemaakt van hertenbeen hebben geen praktische functie, maar zijn bedoeld om geesten tevreden te stellen of bekoren. Schilden die vroeger ook in oorlogen zijn gebruikt, worden nu nog steeds bij ceremonies, oorlogsdansen en of andere feestelijke gebeurtenissen gebruikt. De motieven op een oorlogsschild waren bedoeld om de vijand af te schrikken. Ook hier zijn motieven weer uitgekozen vanwege het vermogen dat zij volgens de Dayak bezitten om kwade geesten te verdrijven.
Nusa Tenggara: verzameltraditie De eerste voorwerpen uit Nusa Tenggara (Kleine Sunda eilanden) werden vroeg in de negentiende 13 eeuw bijeengebracht door de Natuurkundige Commissie , die een team naar de regio afzond om etnografische voorwerpen te verzamelen. Deel van de collectie werd verkocht aan Von Siebold, de stichter van het Rijksmuseum voor Volkenkunde. Verder verwierf het museum in 1864 van Salomon Muller een groot aantal voorwerpen die eveneens afkomstig waren van de reis van de Natuurkundige Commissie. B.A.G. Vroklage, later de eerste professor voor volkenkunde aan de universiteit van Nijmegen, verrichte in de jaren dertig van de twintigste eeuw veldwerk in Nusa Tenggara en is verantwoordelijk voor belangrijke bijdragen aan de museumcollectie uit deze regio. In de verzameling bevinden zich drakenbeelden, een huisdeur en vorstversieringen.
RMV 2271-2
Drakenbeelden van Alor vervulden een beschermende functie voor zowel individuen als de gehele gemeenschap. De drakenbeelden gemaakt voor persoonlijke bescherming waren nauw vereenzelvigd met de maker of eigenaar. Er een weggeven of verkopen zou ongeluk brengen, zo geloofde men. Drakenfiguren in het rituele huis kregen voedseloffers in de vorm van rijst en kip om zo de voortzetting van de familielijn - met andere woorden: de vruchtbaarheid - te verzekeren. In Alor vervult de drakenfiguur waarschijnlijk de functie van kwade geesten afweren net zoals de hond-draak of aso in Dayak-kunst. Het complementaire dualisme van mannelijk-vrouwelijk, rechts-links manifesteert zich in het dagelijks leven op de Kleine Sunda eilanden op een aantal manieren. Een daarvan is de architectuur van huizen. Mannelijke activiteiten en symbolen worden geassocieerd met de rechterkant van het binnengedeelte van het huis, met de zolder en het gebied om het huis. Vrouwelijke activiteiten en de aanwezigheid van de vrouw in het algemeen worden geassocieerd met het binnengedeelte van het huis in het algemeen en meer in het bijzonder met de linkerkant van het binnengedeelte. In de hooglanden van Timor vertoont de huisdeur, die toegang verleent vanaf de - mannelijke - buitenkant van het huis tot de - vrouwelijke - binnenkant, vrouwelijke symbolen. De Manggarai op Flores bouwden lange, ovale huizen voor meer dan één familie. Het Nederlandse koloniale bewind verbood uiteindelijk om redenen van hygiëne dergelijke constructies. Deze huizen werden in de jaren dertig van de vorige eeuw vervangen door kleinere constructies, waarin drie families leefden. De tentoongestelde nokversieringen zijn waarschijnlijk van zowel de eerdere als de meer moderne constructies. De versieringen gaven de status van de bewoners aan. De Manggarai wonen tegenwoordig in vierkante eengezinshuizen.
18
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
14
G.A.J. van der Sande verrichte in 1908 in Nusa Tenggara veldwerk en vond onder meer een Chinees porseleinen bord dat daar terecht was gekomen door de handel. Het porseleinen bord is een paar eeuwen oud en getuigt van een lange geschiedenis van handel tussen de Kleine Sunda eilanden en China.
RMV 1671-38
Het werd plaatselijk zeer hoog gewaardeerd, evenals andere goederen die van buiten de eigen gemeenschap kwamen. Ook tentoongesteld zijn een aantal voorwerpen van een meer praktische of functionele aard, die Van der Sande in deze regio verzamelde. Maluku-Tenggara: uitgesproken man-vrouw symboliek Ook de bewoners van deze eilandengroep hebben eeuwenlang handel bedreven met andere Indonesische eilanden en daarbuiten. Aziaten en Europeanen kwamen voor de specerijen en de eilandbewoners importeerden onder andere stof en sieraden. De overduidelijke centrale rol van de waterwegen wordt weerspiegeld in de Zuidoost-Molukse kosmologie. De boot wordt gezien als het symbool van de dorpsgemeenschap. De romp, ribben en kiel symboliseren vruchtbaarheid, terwijl de versierde stevens het mannelijke aspect van status belichamen. De boot, met zijn mannelijke en vrouwelijke aspecten, symboliseert de vereniging van beide eenheden. De symbiose van mannelijke en vrouwelijke elementen bevestigt het lange leven van het volk. Net als in andere culturen van Indonesië staan voorouders in de Zuidoost-Molukse gemeenschappen centraal en zijn ze in het dagelijks leven geïntegreerd door middel van verschillende kunstvormen. Dit konden houten of stenen beelden zijn van voorouders die een etnische groep stichtten, maar ook van voorouders van elke familie. De figuren van voorouders die verantwoordelijk waren voor het stichten van stammen, waren meestal groter dan die van voorouders van latere generaties. Zij werden staand afgebeeld en soms met hun armen omhoog. In matrilineaire gemeenschappen werden de eerste vrouwelijke voorouders (op Leti en Lakor luli genaamd) in vele vormen afgebeeld. Het tentoongestelde beeld vertoont de vrouwelijke voorouder als deel van een boom. In de mythe van oorsprong is zij het eilandmeisje dat met de immigrant trouwt en de stam vereeuwigt. In het beeld is zij samengesmolten met de boom wat haar vruchtbaarheid symboliseert. Kleine voorouder figuren gingen met de eigenaar mee als hij op oorlogspad ging.
19
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
RMV 2235-1a 15
Elk familiehuis had een altaar: tavu . In veel gevallen weerspiegelen de voorouderfiguren duidelijk de identiteit van de overledene. Op Leti geven de figuren ook de status van de overledene weer. Dit is te zien aan de accessoires en ornamenten waarmee de figuren waren uitgedost. In de periode van de overgang naar het Protestantisme, vertoonden de figuren soms de christelijke identiteit van de overledene. Dit was ook een statussymbool omdat christenen bijna net zo belangrijk werden geacht als de Nederlandse koloniale ambtenaren. Soms werden de voorouders afgebeeld met een westerse hoed of zittend op een stoel, d.w.z. met westerse manieren die de verhevenheid van de overledene aangaven. Dit is een prachtig voorbeeld van hoe een volk of gemeenschap zich buitenlandse invloeden toe-eigent en ze herkenbare en vertrouwde vormen geeft.
RMV 1971-365
Het aardewerk van de Kei-eilanden is een bekend onderdeel van de materiële cultuur van deze eilanden. Het wordt gemaakt door de Bandanezen, die oorspronkelijk uit de Midden-Molukken komen. Na een bloedbad, begin zeventiende eeuw uitgevoerd door de Nederlandse koloniaal Jan 16 Pietersz. Coen , vluchtten de Bandanezen naar de Kei-eilanden. Hier hebben zij het exclusieve recht om hun aardewerk te produceren waar zij zo beroemd om zijn. Potten worden voor rituele doeleinden zoals huwelijksceremoniën gebruikt, waar ze onderdeel van de bruidsschat zijn. Voor functionele doeleinden valt de plaatselijke bevolking terug op metalen kookgerei. Hier, evenals elders op de Zuidoost-Molukken, ziet men dat het vrouwelijke symbool van vruchtbaarheid vorm wordt gegeven. Het vervaardigen van aardewerk is vrouwenwerk, omdat het materiaal te maken heeft met de aarde en haar voortplantingsvermogen. Men zegt dat de pot van een vrouw haar
20
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
levensadem bevat. Er is gesuggereerd dat potten zo’n centrale rol hebben verworven op de Kei- en Aru-eilanden omdat er geen textiel wordt geweven. Op andere eilanden is het juist textiel dat belangrijk is als drager voor symboliek van vrouwelijke vruchtbaarheid.
21
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Literatuur Susanne Greub (ed.), Expressions of Belief. Masterpieces of African, Oceanic, and Indonesian Art from the Museum voor Volkenkunde, Rotterdam, New York 1988. Nico de Jonge & Toos van Dijk, Vergeten Eilanden - Kunst en Cultuur van de Zuidoost-Molukken. Singapore 1995. Pieter ter Keurs & Michael Prager (eds), 'W.H Rassers and the Batak Magic Staff', in Mededelingen van het Rijksmuseum voor Volkenkunde Leiden , Leiden 1998. Mark De Fraeye & Pieter ter Keurs, Indonesia. The Island State. Antwerpen 1999.
22
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
1999 Noten 1 Eugene Dubois is geboren in Eijsden, Nederland in 1858. Als jongen was hij gefascineerd door biologie, een hobby die zijn vader, een apotheker, stimuleerde. Hij was een goede medicijnenstudent en studeerde in 1884 af als dokter. Twee jaar later werd hij aangesteld als hoogleraar anatomie bij de Universiteit van Amsterdam en trad hetzelfde jaar in het huwelijk. Het jaar erop zegde hij zijn baan op om naar Nederlands Oost-Indië, het huidige Indonesië, te gaan om op zoek te gaan naar fossielen van menselijke voorouders. In augustus 1892 vond hij een schedeldak van een mens dat nog intact was. Dit fossiele fragment werd bekend als de Java Man. In 1894 publiceerde Dubois een omschrijving van deze en andere fossielen. Hij noemde ze Pithecanthropus erectus, waarbij hij ze omschreef als aap noch mens, maar iets ertussen in. Dubois ging in 1928 officieel met pensioen, maar bleef wetenschappelijk actief tot aan zijn dood in 1940. (Bron: http://www.talkorigins.org/faqs/homs/edubois.html) Copyright © 1996-2001 by Jim Foley 2
Sanskrit, ook wel gespeld Sanscrit (Sanskrit samskrta: “voorbereid, gecultiveerd, gezuiverd, verfijnd”), Oude Indo-Iraanse taal, de klassieke literaire taal van de Hindoes van India. Vedic Sanskrit, gebaseerd op een dialect in Noordwest-India, dateert uit 1800 v.C. en verschijnt in de tekst van de Rigveda; het werd omschreven en gestandaardiseerd in het belangrijke grammaticaboek van Panini, van ongeveer de 5e eeuw v.C. Literaire activiteit in het zogenaamde Klassieke Sanskrit, wat lijkt op, maar niet identiek is aan de taal zoals omschreven door Panini, bloeide van ongeveer 500 v.C. tot 1000 n.C. en zelfs tot in moderne tijden. Nu wordt er een vorm van Sanskrit gebruikt dat niet alleen een geleerd medium van communicatie tussen Hindoe geleerden is, maar ook als een taal waarin nieuwe boeken worden geschreven. De taal, die gebruik maakt van het Devanagari script beleeft in feite een soort opleving, hoewel het niet algemeen voorkomt, noch een gebruikelijke moedertaal is. De grammatica van Sanskrit lijkt op die van andere oudere Indo-Europese talen, zoals Latijn en Grieks; zij is zeer complex met vele verbuigingsvormen. Sanskrit heeft drie geslachten (mannelijk, vrouwelijk en onzijdig), drie vervoegingvormen (enkelvoud, tweevoud en meervoud), en acht naamvallen (nominatief, accusatief, instrumentalis, datief, ablatief, genitief, locatief en vocatief), hoewel alleen in de enkelvoud van de meest voorkomende verbuiging een zelfstandig naamwoord andere vormen toont voor elke naamval. Bijvoeglijke naamwoorden worden verbogen om met zelfstandige naamwoorden overeen te stemmen. Werkwoorden worden verbogen voor tijd, wijs, vorm, getal en persoon. (Source: Encyclopaedia Britannica) 3 Pallava script verwijst naar het klassieke Tamil script in de ontwikkelingsfase tijdens de Pallava regeringsperiode (4e eeuw-negende eeuw n.C.) in Kanchipuram, Zuid-India. 4 Candi Plaosan, een Boeddhistisch tempelcomplex niet ver van Prambanan. Candi betekent vereringplaats en wordt ook gebruikt om te verwijzen naar andere soorten oude Indonesische monumenten. (Bron: Glossarium van Indiase en Indonesische termen, in Jan Fontein’s ‘The Sculpture of Indonesia’) 5
De Batara Guru is een afbeelding van Shiva.
6 Candi Singasari is gebouwd ten tijde van het bewind van Singasari-koning Krtanagara rond het einde van de dertiende eeuw. Deze candi werd nooit afgebouwd. De beelden van Ganesha, Durga, Nandi (Shiva’s rijdier), Bairawa, Brahma en twee tempelwachters bevinden zich alle in het museum in Leiden. (Bron: Pieter ter Keurs en Mark De Fraeye’s Indonesië, het eilandenrijk) 7
W.H. Rassers, 1877-1973.
8 De Ramayana en Mahabarata zijn zeer oude Indiase vertellingen, die meer dan 2000 jaar mondeling zijn overgedragen. Zij dienden als een bron van inspiratie voor zowel de Indiase mythologie als voor lokale folkloristische tradities.
9 De Gamelan is het inheemse orkest van Java en Bali, dat voornamelijk bestaat uit verschillende soorten gongen en stel gestemde instrumenten die met houten hamers worden bespeeld. Een onafgebroken melodie wordt gespeeld of door de bamboefluit (de suling) of door een gebogen snaarinstrument (rebab) of gezongen. Dit laatste vooral als de gamelan werd gebruikt om theatervoorstellingen, ofwel wayang, te begeleiden, wat vaak voorkwam. De stem is dan onderdeel van de orkestrale compositie. Deze twee instrumentengroepen worden gedomineerd door de drum (de kendang), die ze aan elkaar verbindt en de rol van leider op zich neemt. Geen twee gamelans zijn tonaal precies hetzelfde, omdat elk instrument alleen voor de gamelan waarvoor hij is bestemd op toon wordt gebracht, en niet voor een externe standaardtoon. (Bron: Encyclopaedia Britannica)
10
Patola is een soort zijden sari (karakteristiek kledingstuk gedragen door Indiase vrouwen) uit Gujarati, de schering en het weefsel zijn met de tie and dye-techniek geverfd (zie bandhani werk) voor het weven volgens een vooraf bepaald patroon. Het maakte deel uit van de uitzet en werd geschonken door de oom van moeders zijde. Hoewel aanwezige patolas van Gujarat niet ouder zijn dan de laat-negentiende eeuw, gaat hun geschiedenis zeker terug tot de twaalfde eeuw, zo niet eerder. Patronen zoals een dansend meisje, olifant, papagaai, vijgenboomblad, bloementakje, waterkers, mandenwerk, gefigureerd linnen (in ruitjespatroon) met een dubbele contour en bloemen werden aangebracht op een diep rode ondergrond. Het buitengewoon arbeidsintensieve werk en de hoge productiekosten leidden tot een afname in vraag waardoor deze belangrijke vorm van kunstnijverheid in verval raakte. De patola –techniek kende men ook in Indonesië, waar men het ikat noemde. (Bron: Encyclopaedia Britannica) 11
De zes Batak groepen zijn de Toba, Karo, Angkola, Mandailing, Simalungun en Pakpak .
23
SCHEPEN ALS SCHAKELS: HANDEL EN VERANDERING IN INDONESIË
© SUDHA RAJAGOPALAN DE PERMANENTE OPSTELLING OVER INDONESIË IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
(Born: Indonesia in Focus ) 12 A. W Nieuwenhuis, 1864-1953 Zie ook Sudha Rajagopalans ‘Through the ethnographic looking-glass: A.W Niewenhuis in Borneo’. 13 De Natuurkundige Commissie voor Nederlandsch-Indië werd in 1820 door koning Willem I in het leven geroepen. Haar specifieke doel was om informatie te verzamelen over alle aspecten van het leven in de koloniën om zodoende een efficiëntere exploitatie te bewerkstelligen. 14 G.A.J. van der Sande was een arts-etnograaf, die bekend was om zijn deelname aan de Wichmann expeditie naar Nederlands-Nieuw-Guinea in 1903. Na zes maanden onderzoek had hij een gedetailleerd etnografisch werk over de regio gemaakt. 15
In Tanimbar, hadden families voorouderaltaren of tavu. De betekenis van het woord tavu is te herleiden tot begrippen als 'begin' en 'oorsprong'. De benaming refereert aan de voorouders, als oorsprong van de familie. Het verwijst ook naar voorouderlijke tijden, waarin voorouders soms als dieren werden voorgesteld en waarin belangrijke familie-erfstukken werden bemachtigd. In de decoratie van de plankbeelden zijn deze zaken als siermotieven terug te vinden. In tegenstelling tot de kleinere beelden voor specifieke voorouders waren tavu-altaren een abstracte afbeelding van voorouderlijke afkomst. 16
Jan Pieterszoon Coen werd op 8 januari 1587 in Hoorn geboren en overleed op 21 september 1629 in Batavia, het huidige Jakarta in Indonesië. Hij was de belangrijkste grondlegger van het Nederlandse commerciële rijk in Oost-Indië. Als de vierde gouverneur-generaal van het Nederlandse Oost-Indië vestigde hij een keten van versterkte posten in de Indonesische Archipel, waarbij hij de Portugezen verdrong en indringing van de Engelsen voorkwam. Zijn droom een immens maritiem rijk te stichten dat zich van India tot Japan uit zou strekken ging nooit in vervulling, maar het onder zijn energieke bestuur werd de Nederlandse heerschappij in Indonesië gevestigd, waar het vier eeuwen stand hield. (Bron: Encyclopaedia Britannica)
24