SBPE (Stichting Basisvoorziening Peuterspeelzaalwerk Ermelo)
Pedagogisch beleidsplan
versie 20-11-2007
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
INHOUDSOPGAVE
pagina
1. DOELSTELLING EN VISIE ...............................................................................................................2 1.1 Doelstelling.........................................................................................................................................2 1.2 Visie ...................................................................................................................................................2 1.2.1 Visie op peuters 1.2.2 Visie op opvoeden 1.2.3 Visie op peuterspeelzaalwerk
2. PEDAGOGISCH BELEID ..................................................................................................................4 2.1 Inleiding ..............................................................................................................................................4 2.2 Algemene middelen ...........................................................................................................................4 2.2.1 Gewenningsperiode 2.2.2 Dagritme 2.2.3 Signaleren van opvallend gedrag 2.2.4 Signaleren en begeleiden van peuters met een ontwikkelingsvoorsprong 2.3 Scheppen van ontwikkelingsmogelijkheden ......................................................................................5 2.3.1 Lichamelijke ontwikkeling 2.3.2 Cognitieve ontwikkeling 2.3.3 Sociaal-emotionele ontwikkeling 2.3.4 Creatieve ontwikkeling 2.4 Verzorgen van peuters .......................................................................................................................7 2.4.1 Gezondheid 2.4.2 Zindelijkheid 2.4.3 Accommodatie 2.5 Overbrengen van waarden en normen ..............................................................................................7 2.5.1 Leefklimaat 2.5.2 Relaties tussen peuters 2.5.3 Individualiteit 2.5.4 Houding en handelen van de leidster 2.5.5 Rituelen (gewoontes) en vieringen
3. OUDERBELEID .................................................................................................................................9 3.1 Samenwerken met ouders .................................................................................................................9 3.1.1 Afstemming opvoedingsmilieus 3.1.2 Betrokkenheid 3.1.3 Regels en afspraken 3.2 Dienstverlening aan ouders ...............................................................................................................9 3.2.1 Toegankelijkheid doelgroepen 3.2.2 Engagement 3.2.3 Overig
4. REGLEMENTEN EN PROTOCOLLEN ...........................................................................................11 4.1 Protocol Ermelo‟s Kindvolgsysteem.................................................................................................11 4.2 Protocol Vermoeden kindermishandeling ........................................................................................12
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 1/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
1.
DOELSTELLING EN VISIE
1.1
DOELSTELLING
De Stichting Basisvoorziening Peuterspeelzaalwerk Ermelo (SBPE) heeft ten doel: a peuters in de leeftijd van twee tot vier jaar optimale mogelijkheden te geven om te spelen, te ontwikkelen en andere peuters te ontmoeten onder deskundige leiding en in een voor hen verantwoorde omgeving in de buurt of kern waar de peuters en hun ouders/verzorgers wonen; b het vroegtijdig herkennen van problemen in de ontwikkeling van kinderen en het uitwisselen van ervaringen met ouders/verzorgers over (de opvoeding van) hun kinderen. SBPE tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door: a het inrichten, in stand houden en exploiteren van peuterspeelzalen in de gemeente Ermelo b het regelmatig overleg met de ouders/verzorgers van de kinderen die de speelzalen bezoeken c het geven van voorlichting op verschillende wijzen, zoals door het uitgeven of doen uitgeven van publicaties of het organiseren van ouderavonden. d. uitvoering te geven aan de kwaliteitseisen van de gemeente Ermelo en/of andere overheidslichamen
1.2
VISIE
1.2.1 Visie op peuters Iedere peuter is uniek. Iedere peuter heeft zijn eigen individuele behoefte en ontwikkelt zich op zijn eigen wijze en in zijn eigen tempo. Peuters kunnen al veel zelf en zijn ook trots als ze iets zelf kunnen. Doordat peuters ervaren dat ze zelf dingen kunnen, krijgen ze zelfvertrouwen en een gevoel van eigenwaarde. De peuterleeftijd is een periode in de ontwikkeling van het jonge kind, die gekenmerkt wordt door onderzoeksdrang. Een peuter wil de dingen in zijn omgeving leren kennen en begrijpen. Hij wil weten, wil graag ontdekken. Dit gebeurt op deze leeftijd met de totaliteit van het hele wezen, met alle zintuigen. Peuters houden veel van herhaling en spelen graag met steeds dezelfde vertrouwde dingen. 1.2.2 Visie op opvoeden De opvoeding heeft als uitgangspunt het volstrekt serieus nemen van de peuter. Hij wordt geaccepteerd zoals hij is, met aanvaarding van de eigen ontwikkelingsmogelijkheden, zonder daarbij naar de kalenderleeftijd te kijken. Eigen kwaliteiten van een peuter zijn zeer waardevol en zorgen voor een goede eigenwaarde. Een peuter wordt dus niet opgejaagd maar begeleid in zijn ontwikkeling. Hij geeft zelf wel aan of hij aan iets nieuws toe is. Opvoeden is: kijken naar wat de peuter beleeft en doet inspelen op de behoefte van de peuter wekken van de spontane belangstelling van de peuter de peuter de kans geven te experimenteren -te herhalen- en na te bootsen een peuter de tijd gunnen; tijd om alles te ordenen en te verwerken, gelegenheid om alles te reconstrueren, en zelf na te denken over dingen die hij wil tegemoet komen aan de behoeften en activiteiten van de peuter alleen helpen als het echt nodig is, om zo de zelfredzaamheid en zelfstandigheid te stimuleren. Opvoeden is het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen door hen een goede, gestructureerde omgeving te bieden door middel van: systematisch te werken, omdat dit ordening geeft aan de ervaringen van de peuter en dat is iets waar hij behoefte aan heeft; duidelijk te zijn in het stellen van regels en grenzen; ernaar te streven dat de omgeving rustig is, zodat een peuter zich warm en liefdevol kan ontwikkelen;
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 2/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
te beseffen dat de peuters ook leren door te imiteren en dus dient de omgeving aan de peuter het goede voorbeeld te geven. 1.2.3 Visie op peuterspeelzaalwerk SBPE ziet haar peuterspeelzalen als een basisvoorziening, een speelplek voor alle peuters met aandacht voor sociaal-emotionele, cognitieve (verstandelijke) en lichamelijke ontwikkelingen. Ze stelt daarbij drie basisfuncties centraal: spelen, ontwikkelen en ontmoeten. Spelen Spelen is essentieel voor de ontwikkeling van een peuter. Al spelend ontdekt hij de wereld om zich heen. Daarbij heeft hij soms de steun van een volwassene nodig, bijvoorbeeld als iets niet wil lukken of als hij (nog) niet goed durft. Voldoende en veelzijdige speelmogelijkheden zijn van groot belang voor de ontwikkeling van een peuter. De peuterspeelzalen bieden peuters een speciaal op hun leeftijd afgestemde stimulerende speelomgeving met speelmogelijkheden die deels de situatie thuis aanvullen. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van een peuter en zelfs aan het voorkómen van achterstanden. Dit laatste is bij de peuterspeelzalen echter geen doel, maar een effect dat voort kan komen uit de basisfunctie. Voorop staat het plezier dat een peuter aan het spelen beleeft. Ontwikkelen In de leeftijd van twee tot vier jaar maakt een peuter een stormachtige ontwikkeling door. En dat doet iedere peuter op zijn eigen unieke wijze en in zijn eigen tempo. De omgeving van de peuter speelt een belangrijke rol bij het stimuleren van de ontwikkeling. Wanneer een peuter naar een peuterspeelzaal gaat, heeft hij te maken met leidsters. Die hebben kennis van de ontwikkeling van peuters en ervaring in het omgaan met peuters. Zij ondersteunen de peuters bij het spelen, zowel individueel als in groepsverband. Ze besteden aandacht aan de lichamelijke ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van de creativiteit. Dit kan een belangrijke aanvulling zijn op de stimulering van de ontwikkeling die bij de peuter thuis plaatsvindt. Het behoort tot de reguliere functie van een peuterspeelzaalleidster om problemen te herkennen en met de ouders te bespreken wat haar is opgevallen. De peuterspeelzalen zien het doelgericht en planmatig werken met voorschoolse programma‟s echter niet als een basisfunctie van de peuterspeelzalen. Ontmoeten Kinderen doen in de peuterleeftijd vaak voor het eerst ervaring op in het spelen met andere kinderen. In de peuterspeelzaal ontmoeten peuters andere peuters en leren ze in een veilige sfeer en onder deskundige leiding geleidelijk aan te spelen met andere peuters. Voor peuters die in deze periode net een „eigen-ik‟ ontdekken, is dit een proces van vallen en opstaan. Ook voor veel ouders vervult de peuterspeelzaal een ontmoetingsfunctie. Tijdens het brengen en halen van de peuters wisselen leidsters en ouders (én ouders onderling) informatie uit over de peuters en geven ze elkaar tips. Dit kan voor ouders een extra steun zijn. Er is sprake van opvoedingsuitwisseling tussen leidsters en ouders en ouders onderling.
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 3/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
2.
PEDAGOGISCH BELEID
2.1
INLEIDING
In het werken met de peuters zijn drie aandachtsgebieden te onderscheiden: Het scheppen van ontwikkelingsmogelijkheden is in een aantal aspecten onder te brengen: lichamelijke ontwikkeling cognitieve ontwikkeling sociaal-emotionele ontwikkeling ontwikkeling van de creativiteit Het verzorgen van peuters Bij een goede verzorging van de peuters spelen gezondheid en zindelijkheid een grote rol, evenals de inrichting van de ruimtes die door de peuters worden gebruikt. Het overbrengen van normen en waarden In haar houding en handelen toont de leidster het respect dat ze heeft voor de eigenheid van iedere peuter en voor dat wat de peuters voor elkaar kunnen betekenen. Daarnaast biedt ze de peuters rust, regels en de ruimte.
2.2
ALGEMENE MIDDELEN
2.2.1 Gewenningsperiode SBPE vindt het belangrijk dat peuters zich veilig en vertrouwd voelen op de peuterspeelzaal. Zo kent iedere peuterspeelzaal voor een nieuwe peuter de zogenaamde gewenningsperiode. Hoe de gewenningsperiode eruit ziet, kan per peuter en situatie verschillen. Sommige peuters vinden het moeilijk zich los te maken van de ouder. Voor hen is het belangrijk de gewenning op de peuterspeelzaal zorgvuldig op te bouwen. 2.2.2 Dagritme Peuters hebben behoefte aan een vast patroon en een vast ritme. Daarom werken de peuterspeelzalen met structuur in het dagritme; een vaste volgorde in de activiteiten: ontvangst, vrij spelen, werkje maken, kringetje (met verhaaltje en eten), buitenspelen en het afscheid. Op die manier wordt er rust en regelmaat geschapen voor de peuter, zodat hij weet waar hij aan toe is. Peuters vinden het prettig als de dagen op een zelfde manier verlopen. Ze vinden het bijvoorbeeld prettig om in de kring te gaan op een vaste tijd Ze herkennen de vaste momenten en kunnen zich hieraan vasthouden. Deze herkenning geeft de peuters zelfvertrouwen. De leidster leest bijvoorbeeld regelmatig een zelfde boek voor. De peuters gaan dit herkennen, ze vinden dit leuk. Ze zeggen dan al wat er op de volgende bladzijde gebeurt en zijn dan trots op zichzelf omdat ze dat al weten. Leidsters zoeken steeds naar een balans tussen de herkenning en veiligheid van deze regelmaat en de uitdaging van iets nieuws. Rust en ritme zijn erg belangrijk voor een optimale ontwikkeling. Rust op de peuterspeelzaal (en daardoor ook bij de peuter zelf) is een belangrijke voorwaarde voor peuters om tot spel te komen. En al spelend leren ze veel. Ritme geeft peuters zekerheid, veiligheid en erkenning. 2.2.3 Signaleren van opvallend gedrag Op de peuterspeelzalen ondersteunen de leidsters peuters bij het spelen, zowel individueel als in groepsverband. De peuterspeelzalen bieden voldoende en veelzijdige speelmogelijkheden. Daarmee worden peuters gestimuleerd in hun ontwikkeling. Sommige peuters vertonen gedrag dat opvalt. SBPE ziet het als haar taak dat leidsters op de peuterspeelzaal zonodig signaleren als er iets met de peuter aan de hand is. De leidsters zullen dit met de ouders bespreken. De peuterspeelzalen staan in principe open voor peuters die extra zorg vragen, mits de situatie op de groep dit toelaat. Werken met gerichte programma‟s ter stimulering van (een aspect van) de ontwikkeling is slechts mogelijk wanneer er extra middelen voor beschikbaar worden gesteld. In samenwerking met Careander is SBPE een integrale peuterspeelzaal gestart, waar peuters die extra
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 4/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
zorg en aandacht vragen samen met de andere peuters spelen en zich ontwikkelen. Hierbij is een extra, gespecialiseerde leidster aanwezig. 2.2.4. Signaleren en begeleiden van peuters met een ontwikkelingsvoorsprong Op de peuterspeelzalen is ook aandacht voor peuters met een mogelijke voorsprong in hun ontwikkeling. De leidsters observeren elke peuter (zie ook het kindvolgsysteem), ze letten hierbij onder andere op de cognitieve ontwikkeling (verbaal en performaal), de sociaal-emotionele ontwikkeling en de fijne motoriek. De leidster zal ingaan op de nieuwsgierigheid van de peuter en de peuter genoeg verrijking, verdieping en uitdaging aanbieden om zich harmonisch te kunnen ontwikkelen.
2.3
SCHEPPEN VAN ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN
Peuters leren spelenderwijs. Ze imiteren en proberen uit. De peuterspeelzalen bieden een zo breed mogelijk aanbod aan spelmateriaal, waardoor de peuters in hun totale ontwikkeling worden gestimuleerd. De leidsters zullen een peuter ondersteunen in zijn spel, het contact met de andere peuters stimuleren en de peuter het gevoel geven dat hij bijzonder is. 2.3.1 Lichamelijke ontwikkeling De peuter is een „doe-kind‟ en voortdurend bezig zijn spieren te ontwikkelen en te leren beheersen. De peuterspeelzalen bieden peuters de mogelijkheid hun grove motoriek te ontwikkelen door het aanbieden van bewegingsspel. Een peuter bijvoorbeeld die heel laat is met lopen, wordt soms op medische indicatie met voorrang geplaatst om zo de motoriek wat extra te stimuleren. Door de peuter zoveel mogelijk bij alles te betrekken, leert het de lol van nieuwe dingen inzien en wordt zo uitgedaagd er zelf op af te gaan. Op deze wijze proberen leidsters peuters wat meer lichamelijk actief te krijgen. Motoriek Daarnaast bieden de peuterspeelzalen de peuters de rust om met fijne motoriek bij b.v. kleien, (vinger)verven, plakken, kleuren en scheuren bezig te zijn. Een peuter die vanuit zichzelf nog geen belangstelling toont voor allerlei knutseldingen, wordt hier toch regelmatig bij betrokken. De leidster laat de peuter zien waar de anderen mee bezig zijn, in de hoop hem te stimuleren zonder dit dwingend aan te bieden. De leidsters stimuleren peuters zich te uiten, grenzen te verleggen en plezier te maken met andere peuters. Ze doen vaak zelf ook mee. Regelmatig worden er in de kring liedjes gezongen met bewegingen, waar peuters graag aan mee doen. 2.3.2. Cognitieve ontwikkeling Taalvaardigheden (verbale ontwikkelingen) Binnen de cognitieve ontwikkeling is de taal het belangrijkste aspect voor de peuter. Het opgroeien in een taalrijke omgeving is één van de belangrijkste voorwaarden voor peuters om een taal te leren begrijpen en spreken. Met het voorlezen en vertellen bieden de peuterspeelzalen de mogelijkheid om naar taal te luisteren. De leidster gaat daarbij regelmatig na of de peuters begrijpen wat zij vertelt, ze nodigt ze uit om actief mee te denken (het zogenaamde „interactief‟ voorlezen). Door te werken met thema‟s komt een verhaal uit een boekje ook terug in liedjes, versjes en werkjes. Op deze manier wordt de taalontwikkeling gestimuleerd. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat iedere peuter zich mag ontwikkelen in zijn eigen tempo. Peuters die wat laat zijn in hun taalontwikkeling worden daarin gestimuleerd, maar ook aanvaardt de leidster dat sommige peuters gewoon wat later zijn en zal ze geduld opbrengen Op de peuterspeelzalen wordt altijd voorgelezen in de kring met alle peuters en er wordt ook wel voorgelezen in groepjes. Op veel peuterspeelzalen komt regelmatig een vrijwilliger de peuters voorlezen. De taalontwikkeling wordt tevens gestimuleerd door diverse spelletjes: met kleuren, of met kaartjes waar de dagelijkse dingen op staan, memory of lotto. Verder wordt er op de peuterspeelzalen veel gezongen, versjes opgezegd en naar muziek geluisterd. Ruimtelijk-praktische vaardigheden (performale ontwikkeling) Het praktisch handelen (zonder taalondersteuning) en/of het oplossen van (deel)problemen wordt gestimuleerd door bijvoorbeeld het maken van puzzels of tekeningen, het uitvoeren van werkjes, het
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 5/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
bouwen met blokken of ander constructiemateriaal (bv lego), het herkennen en werken met figuren (bv vormenstoof) of patronen (bv kralenbaan). 2.3.3 Sociaal-emotionele ontwikkeling De leidsters op de peuterspeelzalen staan open voor alle gevoelsuitingen van de peuters. Emoties dus van kwaadheid of blijdschap, van verdriet hebben of zich alleen voelen, van verlegen, angstig, beledigd of juist vrolijk zijn. Al deze gevoelens worden niet afgewezen, maar positief benaderd door ze te herkennen als zodanig. Leidsters nemen een peuter serieus, ze vinden het belangrijk om naar een peuter te luisteren. Soms is het bijvoorbeeld fijn voor een peuter om even alleen met de leidster te praten, hij durft dan wat te zeggen. Een kleine gebeurtenis in de ogen van een volwassene, kan door een peuter heel anders zijn ervaren. Via het voorlezen, prenten kijken of vertellen op de peuterspeelzalen wordt de peuter inzicht gegeven in (en vertrouwd gemaakt met) allerlei positieve en negatieve emoties die het zelf ook kent, maar waar het geen greep op of geen naam voor heeft. Het voorlezen maakt peuters bewust van hun gevoelens, leert ze ermee om te gaan en te verwerken. Via een verhaal van bijvoorbeeld een kwijtgeraakte knuffel kan een peuter merken dat gevoelens als kwaadheid en verdriet horen bij het verlies van geliefde personen of dieren. De peuter merkt bovendien dat het niet de enige is met dergelijke gevoelens. Ook blijdschap, plezier en angst kunnen worden benoemd en verbeeld in verhalen. Een peuter identificeert zich met de hoofdpersoon en kan via een verhaal ook leren meeleven met anderen. De peuterspeelzalen willen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van sociale relaties onderling. Het in een groep luisteren naar een verhaal bijvoorbeeld, geeft een gevoel van saamhorigheid, het bevordert de onderlinge verbondenheid en intimiteit. Iedere peuter wordt aanvaard zoals hij is. Toch proberen de leidsters peuters wel enkele regels in de omgang met elkaar aan te leren. Als een peuter bijvoorbeeld andere peuters knijpt om zijn zin door te drijven, dan probeert de leidster hier goed op te letten en erover te praten. De leidster geeft uitleg, dat wat de peuter deed, bij de ander pijn veroorzaakt en de leidster vertelt hoe hij het ook anders kan doen. Op deze manier worden peuters voorbereid op de algemene normen en waarden zoals die behoren te gelden in onze samenleving. Zelfredzaamheid Binnen de sociaal-emotionele ontwikkeling is de zelfredzaamheid een belangrijk aspect. De peuters worden op de peuterspeelzaal gestimuleerd om zoveel mogelijk zelf te doen, zelf dingen te proberen en zelf te bepalen wanneer ze hulp nodig hebben. Enkele voorbeelden: oudere peuters helpen de jongere peuters de peuters helpen de leidster met allerlei activiteiten na het knoeien maakt peuter zelf met een doekje schoon bij het toilet trekt de peuter zelf zijn broek aan- en uit bij het hapje doet iedere peuter zelf zijn tasje open samen opruimen Peuters leren zo verantwoordelijkheid te dragen. Ook wordt op deze wijze de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de peuters bevorderd en gestimuleerd. Dit geeft de peuters tevens een gevoel van eigenheid en eigenwaarde. De leidsters houden overzicht over wat er gebeurt in de groep en grijpen alleen in wanneer dit echt nodig is. 2.3.4 Creatieve ontwikkeling Op de peuterspeelzalen wordt de creativiteit van peuters gestimuleerd door hen verschillende materialen aan te bieden als klei, verf, plaksel, zand etc. Het gaat om het ontdekken van het materiaal, het uiteindelijke resultaat (hoeveel plakkertjes er op het vel zitten) is minder belangrijk. Creatief bezig zijn is meer dan tekenen en verven alleen. Je fantasie uitleven, je proberen uit te drukken op allerlei wijzen gebeurt ook door middel van dansen, verkleden of rollenspel. De peuterspeelzalen hebben een uitgebreid assortiment aan spelmateriaal dat met name de fantasie van peuters prikkelt en hen stimuleert er in hun vrije spel zelf mee aan de gang te gaan. Met deze creatieve activiteit kunnen de peuters zich helemaal uitleven. Door de fantasie te prikkelen voelen peuters zich vrijer en durven meer aan.
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 6/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
2.4
VERZORGEN VAN PEUTERS
2.4.1 Gezondheid De peuterspeelzalen willen garant staan voor een gezonde omgeving voor alle peuters. Wanneer een peuter een besmettelijke ziekte heeft of ernstige diarree, dan kan hij i.v.m. besmettingsgevaar de peuterspeelzaal niet bezoeken. Wanneer een peuter op de peuterspeelzaal ziek wordt, worden de ouders gevraagd hem op te halen. De peuterspeelzalen stimuleren een gezonde voeding, omdat dit belangrijk is voor een optimale ontwikkeling van een peuter. Een vast punt op het programma is het gezamenlijk eten en drinken. 2.4.2 Zindelijkheid Peuters die nog niet zindelijk zijn worden op de peuterspeelzaal zo nodig verschoond. Er wordt pas aan de zindelijkheidstraining van de peuters gewerkt wanneer de peuter zelf aangeeft er aan toe te zijn en wanneer de ouders er thuis ook aan werken. De leidster werkt vanuit een positieve benadering: als het goed gaat, prima; als het een keer mis gaat, geen probleem. De peuter wordt niet onder druk gezet of gedwongen. Er wordt rekening gehouden met zijn eigen tempo. Als een peuter eraan toe is om zelf te plassen, wordt hij op vaste momenten meegenomen naar de wc. 2.4.3 De accommodatie SBPE vindt het kunnen en mogen spelen van peuters in een aan hun ontwikkelingsfase aangepaste omgeving van groot belang voor de ontplooiing van de peuter. SBPE streeft dan ook naar een eigen accommodatie voor ieder van haar peuterspeelzalen; een eigen ruimte die niet met andere organisaties hoeft te worden gedeeld, tenzij het een organisatie betreft die met dezelfde doelgroep werkt en het delen van de ruimte een meerwaarde zal opleveren. De gang naar de peuterspeelzaal is voor veel peuters een eerste stap naar de buitenwereld. De ruimtes van de peuterspeelzaal worden daarom gezellig en huiselijk ingericht, zodat een peuter zich er veilig en vertrouwd voelt, het als een „warm nest‟ ervaart. Met de inrichting van haar ruimtes streven de peuterspeelzalen naar rust en ruimte. Zo wordt de ruimte gescheiden in een rustig gedeelte en een druk gedeelte waar kan worden gefietst. De ruimte wordt in diverse hoekjes verdeeld (poppenhoek, klimrek, bouwhoek, auto‟s en op de tafels liggen verschillende materialen). Op deze manier wordt de peuters de kans gegeven om in kleine groepjes met elkaar te spelen. Peuters wordt door de indeling in hoekjes keuzemogelijkheden geboden, uitdaging om van alles te ondernemen, rustige hoekjes om zich even in terug te trekken (veiligheid).
2.5
OVERBRENGEN VAN WAARDEN EN NORMEN
2.5.1 Leefklimaat Rust en ritme zijn voor peuters belangrijk. Leidsters proberen die rust zelf uit te stralen en creëren in de ruimte rustige hoekjes. De rust wordt ook verkregen door alles op vaste tijden te doen (vaste dagindeling). De kring is een vast rustpunt, met aandacht voor elkaar, luisteren naar elkaar, leren vertellen en wat samen eten en drinken. Ook het voorlezen brengt een rustmoment op de dag. 2.5.2 Relaties tussen peuters De leidsters van de peuterspeelzalen zijn zich ervan bewust wat peuters voor elkaar kunnen betekenen. Door samen te spelen, dagen ze elkaar uit en nemen dingen van elkaar over. Het mooie van peuters is, hoe ze elkaar met bepaalde dingen aan kunnen voelen, of elkaar de helpende hand kunnen toesteken. Om de sociale ontwikkeling van peuters te stimuleren is meer nodig dan ze bij elkaar zetten in een groep. Wat peuters nodig hebben zijn enkele heldere regels, goede voorbeelden en ruimte om samen te oefenen door verantwoordelijkheid te dragen. Wanneer peuters ruzie maken, bekijkt de leidster de situatie van een afstandje. Ze grijpt pas in als één van de peuters zich niet meer veilig voelt, als er een gevaarlijke situatie ontstaat of peuters elkaar pijn doen. Als een leidster ingrijpt, dan haalt ze de ruziemakers uit elkaar en probeert ze te laten vertellen wat er gebeurd is. In eerste instantie laat ze de peuters hun ruzies zelf oplossen, omdat peuters hier veel van leren. Wanneer een peuter steeds het onderspit dreigt te delven of buitengesloten wordt, zal een leidster met die peuter aan een tafeltje iets leuks gaan doen, zodat er vanzelf peuters bijkomen en de leidster zich later kan terugtrekken om het groepsgebeuren van een afstandje te volgen.
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 7/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
2.5.3 Individualiteit SBPE ziet iedere peuter als een uniek individu. Iedere peuter is anders. De leidsters zullen hier op de peuterspeelzaal op in spelen, door de peuter in zijn waarde te laten, te aanvaarden zoals hij is. Enkele voorbeelden: als er een jonge peuter is, die pas op de peuterspeelzaal zit en nog moeite heeft om de hele tijd in de kring te blijven zitten, dan wordt de kring ingekort of mag de peuter in het begin wel eerder weer gaan rondlopen als een peuter even niets wil, dan mag dat een peuter krijgt een complimentje als hij voor zichzelf opkomt een peuter mag zijn emoties uiten (bij schoppen en slaan wordt wel ingegrepen), een verdrietige peuter wordt op schoot genomen een peuter krijgt veel en vaak uitleg als hij daarom vraagt als een peuter vindt dat zijn werkje “klaar” is, dan respecteert de leidster dat een beweeglijke peuter mag tijdens het kringetje even iets voor de leidster doen de leidster leert de peuters dat ze allemaal even waardevol zijn extra aandacht voor de wat stillere peuters geduld opbrengen voor peuters die wat laat zijn met praten Op de peuterspeelzalen krijgen de peuters veel keuzevrijheid: ze mogen zelf weten waar ze mee gaan spelen. In de diverse hoeken en op de tafels bieden de leidsters hiertoe diverse (spel)materialen aan. 2.5.4 Houding en handelen van de leidster De leidsters bieden de peuters duidelijkheid over de regels die er op de peuterspeelzaal zijn. Deze regels worden spelenderwijs aangeleerd. Aan de manier waarop leidsters praten, kan een peuter duidelijk bemerken of iets goed of fout is geweest. De leidsters geven de peuters positieve aandacht door: een compliment, een aai over de bol. Complimentjes geven vergroot het zelfvertrouwen waardoor peuters meer uitdaging aandurven en dat stimuleert de zelfstandigheid. De leidsters leren peuters hun eigen verantwoordelijkheid te dragen. Enkele voorbeelden: bij peuters die negatief gedrag vertonen, probeert de leidster het goede/positieve naar voren te laten en dat veel aandacht te geven. Soms wordt een peuter even apart genomen en praat de leidster ermee. Als het echt uit de hand is gelopen, wordt een peuter soms even apart op een stoeltje neergezet voor de kring pakken de peuters hun eigen tassen en na de kring ruimen ze hun tassen ook zelf weer op peuters helpen mee met het opruimen van speelgoed. De leidsters op de peuterspeelzalen geven de peuters de ruimte om te ontdekken. Ze nemen de peuter zo min mogelijk uit handen, beschermen en betuttelen niet teveel en stimuleren en activeren de peuters. Er zijn niet teveel regels en er wordt rekening gehouden met de wensen van de peuters. Peuters wordt geleerd te zeggen wat ze willen en te vragen wat ze nodig hebben. Peuters zoeken gezelligheid en willen doen wat volwassenen doen. Leidsters betrekken de peuters daarom bij hun werkzaamheden. Door samen iets te doen, kom je gemakkelijk met elkaar in gesprek. Leidsters stimuleren dat peuters naar elkaar luisteren en belangstelling hebben voor elkaar, zo haal je de peuters uit hun egocentrische (alleen op zichzelf gerichte) wereldje naar een leven dat meer op de groep is ingesteld. Als peuters samen hebben gespeeld, wordt er ook samen opgeruimd. 2.5.5 Rituelen (gewoontes) en vieringen Feesten zijn belangrijk op de peuterspeelzalen. Als een peuter jarig is, dan wordt dat gevierd met allerlei vast terugkerende onderdelen. Bij een verjaardagstraktatie bijvoorbeeld, wordt de jarige eerst bedankt voor er gegeten wordt. Veel gezamenlijke activiteiten starten met een lied, zodat het herkenbaar is en de peuters weten wat er van ze verwacht wordt. Er wordt op de peuterspeelzalen aandacht geschonken aan feesten, die ook door de kinderen thuis gevierd worden; bijvoorbeeld Sinterklaas, kerstmis, suikerfeest, enz.
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 8/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
3.
OUDERBELEID
3.1
SAMENWERKEN MET OUDERS
3.1.1 Afstemming thuissituaties SBPE vindt het belangrijk dat de leidsters een goed contact hebben met de ouders. Door een goede communicatie en overleg, krijgen de leidsters een indruk wat er speelt in het leven van een peuter en kunnen daar dan op inspelen. SBPE ziet de peuterspeelzalen als een verlengstuk van thuis, ouders zijn de opvoeders en eindverantwoordelijk. De peuterspeelzalen bieden de peuters continuïteit, een doorgaande lijn met thuis. De invulling van de gewenningsperiode van een nieuwe peuter wordt in overleg met de ouders vastgesteld. Nieuwe ouders krijgen de gelegenheid om met hun peuter in alle rust de peuterspeelzaal te verkennen. Het is immers belangrijk dat ouders zich welkom gaan voelen op de peuterspeelzaal zodat zij vertrouwen krijgen in de leidster, en hun peuter er met een gerust hart achterlaten. Soms is het voor een peuter of de ouder niet even makkelijk dat de peuter achterblijft op de peuterspeelzaal. Leidsters adviseren ouders om duidelijk afscheid te nemen. Wanneer ouders thuis met de zindelijkheidstraining beginnen en de peuter is hier aan toe, dan zorgt de peuterspeelzaal voor een doorgaande lijn door de zindelijkheid ook aandacht te geven. Als blijkt dat een peuter het op de peuterspeelzaal nog moeilijk vindt om droog te blijven, wordt in overleg met de ouders bekeken of de peuter misschien beter tijdelijk (weer) een luier om kan. Wanneer kleding lastig door de peuter zelf aan- en uit te doen is, vragen de leidsters de ouders hun peuter makkelijke kleding aan te trekken. 3.1.2 Betrokkenheid SBPE vindt het belangrijk dat ouders betrokken worden bij het gebeuren op de peuterspeelzaal. Zo kunnen ouders in de oudercommissie van de locatie, de ouderraad of het bestuur van SBPE zitting nemen en mee doen en denken met het peuterspeelzaalwerk. Er wordt bijvoorbeeld af en toe een koffieochtend georganiseerd. Ouders worden dan uitgenodigd om wat langer te blijven als ze hun peuter brengen. Ook kunnen ouders meehelpen met activiteiten als feesten en schoonmaken of meedraaien als vrijwilliger. Binnen de peuterspeelzalen staat een goede vertrouwensrelatie met alle ouders voorop. De privacy van de peuters en hun ouders wordt gerespecteerd: met vertrouwelijke informatie gaan de leidsters zorgvuldig om. Ouders hebben immers recht op privacy. 3.1.3 Regels en afspraken Op de peuterspeelzaal gelden een aantal regels. Van ouders wordt verwacht dat zij hier rekening mee houden. Deze zijn nader uitgewerkt in onder andere het reglement Algemene zaken. De leidsters spreken de ouders hier zonodig op aan.
3.2
DIENSTVERLENING AAN OUDERS
3.2.1 Toegankelijkheid doelgroepen De peuterspeelzaal van SBPE staan open voor iedereen. De peuterspeelzaal willen een plek zijn waar iedereen zich veilig en vertrouwd voelt. Uit respect voor ieders achtergrond houden de peuterspeelzaal zoveel mogelijk rekening met de gewoontes, normen en waarden die er leven in de gezinnen van de peuters. Op medische en/of sociale indicatie kunnen peuters met voorrang geplaatst worden mits de situatie op de groep dit toelaat. 3.2.2 Engagement De peuterspeelzalen beseffen dat ze voor ouders een ontmoetingsplek kunnen zijn. Tijdens het brengen en halen van hun peuter is er de gelegenheid voor ouders om onderlinge contacten aan te gaan en te onderhouden. SBPE vindt dat ouders recht hebben op informatie. Bij aanmelding van hun kind komt - als de ouders dit wensen - vanuit de oudercommissie een bezoekmoeder langs om informatiemateriaal aan te bieden en iets te vertellen over de gang van zaken op de peuterspeelzaal. Ouders worden tevens op de hoogte gehouden middels een peuterkrantje. Daarnaast verstrekken leidsters indien nodig
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 9/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
informatiemateriaal over bijvoorbeeld hoofdluis en maken er melding van wanneer er een besmettelijke ziekte heerst. SBPE vindt dat ouders recht hebben op inspraak. Door zitting te nemen in bestuur, ouderraad of oudercommissie kunnen ouders meepraten over beleidszaken. 3.2.3 Overig SBPE ziet het als haar taak dat de leidsters op de peuterspeelzalen signaleren wanneer een peuter opvallend gedrag vertoond en ze bespreken dit met de ouders. De peuterspeelzaal zijn er echter niet om opvoedingsproblemen op te lossen of kleutervaardigheden aan te leren. Voorop staat dat een peuter zich in eigen tempo moet kunnen ontwikkelen zonder te hoge eisen te stellen. Wanneer de ouders hier open voor staan zijn de leidsters bereid ouders te adviseren in zaken rond de opvoeding en verzorging van hun peuter. Opvoeden kan gecompliceerd zijn en hulp/meedenken van de leidster kan positief zijn voor zowel de ouder als de peuter. Indien gewenst, kan in overleg met en na toestemming van de ouders een extern deskundige worden geraadpleegd voor observaties.
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 10/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
4.
REGLEMENTEN EN PROTOCOLLEN
Omdat binnen SBPE reglementen en protocollen van kracht zijn, is hiervan - gezien het belang van een aantal van deze documenten - hieronder melding gemaakt.
4.1
PROTOCOL ERMELO’S KINDVOLGSYSTEEM
SBPE werkt met een peutervolgsysteem en dit omvat de volgende onderdelen: het protocol Ermelo‟s kindvolgsysteem waarin bevoegdheden en verantwoordelijkheden van peuterspeelzaal, basisschool en ouders zijn geregeld, met name in de omgang met privacy gevoelige gegevens. Tevens wordt hierin uitleg gegeven over het kindvolgformulier en bevordert daarmee een eenduidig gebruik en toepassing van dit formulier binnen de diverse peuterspeelzalen; een kindvolgformulier voor het in kaart brengen van de ontwikkeling van de kinderen. Dit formulier heeft tegelijk de functie van een overdrachtsformulier, dat meegaat bij de overstap van kinderen naar de basisschool; een formulier handelingsplan dat wordt gebruikt wanneer een peuter extra begeleiding nodig heeft. Op dit formulier wordt de reden van begeleiding vermeld, de totaal indruk van het kind op basis van de diverse ontwikkelingsgebieden, de sterke en zwakke punten van de peuter en de manier waarop de begeleiding van de peuter zal worden vorm gegeven. Het kindvolgformulier is opgedeeld in een vijftal ontwikkelingsgebieden. Aan de orde komen: de sociaal-emotionele ontwikkeling de redzaamheid het speel/werkgedrag de taalontwikkeling de motoriek Het formulier is gebruiksvriendelijk. Door middel van een kruisje kunnen leidsters steeds aangeven welk gedrag van toepassing is op een kind. Er wordt van uitgegaan dat een formulier binnen tien minuten ingevuld kan worden. In de aanstellingsomvang van de leidsters op de peuterspeelzalen is hiermee rekening gehouden en er is voldoende tijd om de formulieren met de nodige zorg en aandacht in te kunnen vullen. Voor ieder kind dat de peuterspeelzaal bezoekt wordt het formulier tweemaal ingevuld. De eerste afname gebeurt tussen 2 jaar en 8 maanden en 3 jaar en 2 maanden van het kind. Het precieze moment hangt af van de leeftijd van het kind bij binnenkomst op de peuterspeelzaal. Is een kind dan net twee jaar, dan wordt het formulier al bij 2 jaar en 8 maanden ingevuld. Is een kind echter tweeënhalf of nog wat ouder dan wordt nog even gewacht tot het kind drie jaar of drie jaar en twee maanden is. Deze periode van zes tot acht maanden is nodig om een goed en betrouwbaar beeld te kunnen krijgen van hoe het kind zich ontwikkelt. Het formulier wordt altijd eerst doorgesproken met de ouder(s), voordat het naar de basisschool gaat. Ouders krijgen het formulier mee met het verzoek het in te leveren op de basisschool waar het kind naar toegaat. Indien er veertien dagen na binnenkomst van het betreffende kind op de basisschool nog geen kindvolgformulier is ontvangen, neemt de groepsleerkracht van het kind contact op met de ouder(s). De ouder(s) wordt nog eens gevraagd het formulier alsnog te overhandigen. Het formulier komt, alvorens het in het leerlingendossier wordt opgenomen, eerst ook op de basisschool ter sprake. Dat gebeurt in het eerste gesprek dat plaatsvindt op school tussen de groepsleerkracht en de ouder(s). Indien de groepsleerkracht naar aanleiding van de informatie op het kindvolgformulier behoefte heeft aan een toelichting door de leidster die het heeft ingevuld, dan overlegt zij of hij dit eerst met de ouder(s). Bij een akkoord van de kant van de ouder(s) wordt vervolgens het contact gelegd. Met behulp van het formulier handelingsplan wordt de extra begeleiding van een peuter beschreven. Ouders moeten toestemming geven voor de extra begeleiding. Voor de begeleiding wordt gebruik gemaakt van het Bas taalstimuleringsprogramma speciaal ontwikkeld voor het jongere kind. Met de leidsters en de ouder(s)/verzorger(s) wordt geëvalueerd wat de resultaten zijn van de begeleiding en of deze eventueel gewijzigd zal worden.
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 11/12
Pedagogisch beleidsplan versie 20-11-2007
4.2
PROTOCOL VERMOEDEN KINDERMISHANDELING
Meestal zullen mishandelde kinderen of degene die ze mishandelt niet uit zichzelf over de situatie vertellen. Het is nodig dat andere personen in de omgeving van het kind, bijvoorbeeld de peuterspeelzaalleidster, vroegtijdig de verantwoordelijkheid nemen om bij zorgwekkende situaties van kinderen actie te ondernemen. Beroepskrachten dragen een bijzondere en directe verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een kind met wie zij beroepshalve in aanraking komen. Het protocol geeft richtlijnen aan beroepskrachten voor zorgsignalering en handelen bij een vermoeden van kindermishandeling. Het doel is om de vermoedelijke situatie van kindermishandeling te doen laten stoppen. Dit kan door vroegtijdig te signaleren, de vermoedens van kindermishandeling niet bij jezelf te houden, maar bespreekbaar te maken; de vermoedelijke situatie van kindermishandeling te laten onderzoeken en door hulp op gang te laten brengen. De schade voor het kind kan dan beperkt blijven. Het protocol geeft: richtlijnen voor zorgvuldig en eenduidig handelen; houvast in het maken van keuzes; duidelijkheid over de verdeling van verantwoordelijkheden; informatie over het vermoeden van kindermishandeling, signaleren, advies vragen, melden en verwijzen; de mogelijkheid om verantwoording af te leggen in geval van een vraag of klacht over de gevolgde werkwijze; legitimatie bij het aanpakken van kindermishandeling.
Postbus 176 3850 AD Ermelo www.sbpe.nl
Pagina, 12/12