SBFmoeteerlijk
ambtenaren strijden voor een rechtvaardige SBF-regeling
Aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Dhr. Mr. F. Teeven Postbus 30132 2500 GC DEN HAAG
Datum : Uw kenmerk : Ons kenmerk : Onderwerp : Cc :
25 november 2013 5754740/13/DJI GJG/JHV/25112013/01 Leeftijdsdiscriminatie Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie Dhr. P. Hennephof
Geachte heer Teeven,
Dank voor uw brief van 20 november jl. Deze brief beschouwen wij als antwoord op onze brief van 16 september 2013 aan minister Opstelten. We dachten dat we nooit meer wat zouden horen. Enfin, beter laat dan nooit. Uw opgemelde brief geeft ons aanleiding voor een reactie (zie de punten 01 en 02). En er is nóg een reden voor deze brief, namelijk de uitlatingen die u in deze context heeft gedaan tijdens het debat in de Tweede Kamer dd. 21 november 2013 (zie punt 03).
01.
Het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (CRM)
In uw brief geeft u aan het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) zeer serieus te nemen en tevens dat deze oordelen in principe worden gevolgd. “In dit geval”, zo schrijft u “heb ik echter gegronde redenen om het oordeel niet te volgen”. Wij gaan zo meteen op uw redengeving in, maar we willen vooraf gezegd hebben dat het natuurlijk niet zo moeilijk is om rechterlijke uitspraken of oordelen te volgen die u welgevallig zijn, die goed uitkomen; het gaat er juist om ook díe uitspraken en oordelen te respecteren, die haaks staan op uw eigen mening cq. die minder goed uitkomen. Dan pas kan worden gemeten of er ook daadwerkelijk respect bestaat voor een College dat simpelweg haar werk doet en dat in het onderhavige verhaal in het geheel geen belanghebbende is. In de memorie van Toelichting bij de wet College voor de Rechten van de Mens staat onder 3.5 o.a. dat het Kabinet het van belang acht dat de taken op het gebied van
1
SBFmoeteerlijk
ambtenaren strijden voor een rechtvaardige SBF-regeling
onderzoek en oordelen omtrent gelijke behandeling worden uitgeoefend. En tevens dat het gelijkheidsbeginsel niet alleen een zelfstandig mensenrecht is, maar ook onlosmakelijk onderdeel is van andere mensenrechten. Het respect voor wat de menselijke persoon is – zo vervolgt het Kabinet – vormt de kern en de grondslag van de bescherming van de rechten van de mens. Tijdens de zitting dd. 10 april 2013 gaat het College serieus in op het namens de werkgever genoemde argument m.b.t. de veiligheid – een volgens ons gezocht argument, waarover later – en overweegt o.a. het volgende : Het College stelt vast dat verweerder ter rechtvaardiging van het gemaakte onderscheid aanvoert dat het doel van het onderscheid is : het garanderen van de veiligheid binnen penitentiaire inrichtingen. Het College zal daarom bij de beoordeling van dit doel uitgaan. Naar het oordeel van het College is het doel (nb : de veiligheid binnen de inrichtingen) legitiem, nu het voorziet in een werkelijke behoefte en in zichzelf geen discriminerend oogmerk heeft. Het College laat de vraag of het middel geschikt is om dit doel te bereiken in het midden, omdat het door verweerder gehanteerde middel naar het oordeel van College niet noodzakelijk is om het doel te bereiken. Daarbij is allereerst van belang om op te merken, dat verweerder zijn stelling, dat er uit veiligheidsoverwegingen voor is gekozen om een grens te trekken bij werknemers die langer dan een half jaar hun functie niet meer hebben uitgeoefend, op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Zo heeft verweerder niet kunnen aangeven of bij het bepalen van de grens van een half jaar onderzoek is gedaan naar de beperkende eisen die vanuit veiligheidsoogpunt moeten worden gesteld aan de duur van de periode, waarin de betrokken ambtenaar (in casu) niet in de PIW-functie heeft gewerkt. Voorts heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt waarom het door hem nagestreefde doel niet kan worden bereikt met een middel dat niet, dan wel minder onderscheidmakend is, namelijk om individueel te bezien of betrokkene in het licht van de veiligheid in staat is om na een periode van verlof voor een aantal uren per week terug te keren in dezelfde of een lichtere functie bij de DJI. Voorts is van belang om op te merken, dat verweerder medewerkers die niet onder de reikwijdte van de Circulaire vallen omdat zij vóór 1 januari 2012 met verlof zijn gegaan, de mogelijkheid biedt om via een inhuurconstructie met een extern beveiligingsbedrijf (2.8) een beveiligingsfunctie bij de DJI te vervullen. Nu het dus (ook) gaat om werk bij de DJI, ziet het College niet in waarom verweerder gebruik zou moeten maken van een extern beveiligingsbedrijf, op wiens besluiten over aannamebeleid hij geen invloed heeft, om zijn medewerkers die met verlof zijn gegaan (opnieuw) in te zetten op beveiligingsfuncties binnen de DJI. Nu verweerder niet duidelijk heeft kunnen maken waarom hij niet zelf – dus zonder gebruikmaking van een inhuurconstructie met een extern beveiligingsbedrijf – zijn medewerkers die langer dan een half jaar met verlof zijn kan inzetten voor werkzaamheden bij DJI,
2
SBFmoeteerlijk
ambtenaren strijden voor een rechtvaardige SBF-regeling
heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er geen alternatief voorhanden is voor het gemaakte onderscheid op grond van leeftijd. Het College laat dus weinig heel van verweerders visie op het aspect veiligheid en verwerpt het als argument. Het kan volgens het College niet dienen als objectieve rechtvaardigingsgrond voor het maken van dit leeftijdsonderscheid.
02.
Uw redengeving om het oordeel niet te volgen
De betreffende uitspraak van het CRM legt wat ons betreft de kern van de drogredenering bloot : men wordt op basis van veiligheidsoverwegingen niet in de gelegenheid gesteld om via de eigen werkgever weer binnen de eigen inrichting aan het werk te gaan, maar dat mag wél via een extern beveiligingsbedrijf. Dan is het opeens wel weer veilig? Niet alleen vanwege de inhuurconstructie, maar ook anderszins is het (pas in april jl. tijdens de zitting van het CRM voor het eerst genoemde) argument m.b.t. de veiligheid volstrekt ongeloofwaardig. In onze brief aan de HDDJI van 18 november 2013 hebben we dat als volgt verwoord : “Wij hebben ons nimmer aan de stellige indruk kunnen onttrekken, dat de beperkingen, zoals gesteld aan de reikwijdte en de duur van de circulaire zijn ingegeven door financiële overwegingen. Er was kennelijk geen budgettaire ruimte om ook 2010 en 2011 onder de werking van de betreffende circulaire te laten vallen. Niet alleen heeft u dat zelf indertijd in een gesprek met de leden van de SBFkerngroep aangegeven, het is ook bevestigd door de vakbonden; zie hiervoor ons bericht aan de leden op 24 juli 2012 waarin door de bonden wordt bevestigd dat er geen garantie op werk kan worden gegeven, maar dat men overigens wel bij de “oude” werkgever aan het werk mag. Hoezo veiligheid?!” De discussie is in dit verband dan ook nooit over veiligheid gegaan. En daarmee kan uw redengeving onder punt 3 van uw brief op geen enkele manier in stand blijven. Uw twee andere inhoudelijke redenen zijn : 1. er is geen sprake van direct onderscheid naar leeftijd en 2. de leeftijd van de medewerker is niet van belang, wel de datum waarop hij met SBF-verlof gaat. Van enigerlei onderbouwing is in uw brief op geen enkele manier sprake. Er is juist wel sprake van discriminatie naar leeftijd. Het argument van de “veiligheid” kan en mag volgens het CRM en onze SBF-groep geenszins de reden zijn voor het onderscheid; dus blijft alleen het onderscheid naar leeftijd over.
3
SBFmoeteerlijk
ambtenaren strijden voor een rechtvaardige SBF-regeling
En het wordt al helemaal onbegrijpelijk als door u wordt geponeerd dat de leeftijd van de medewerker niet van belang is, maar wél de datum waarop hij met SBF-verlof gaat. Tja, niemand gaat op zijn 40-ste of 50-ste met SBF-verlof, maar op de leeftijd van 60+. Kortom, geen van de drie door u genoemde inhoudelijke redenen is als valide aan te merken, althans niet op basis van de beknopte redengeving in uw brief.
03.
Uw uitlatingen betreffende de SBF-regeling in de Tweede Kamer
Wij hebben kennis genomen van uw uitlatingen betreffende de SBF-regeling op 21 november 2013 in de Tweede Kamer. U hebt o.a. het volgende gezegd : “Er werd ook door sommige personen een beroep gedaan op die regeling op grond van het gelijkheidsbeginsel, daar waar het gelijkheidsbeginsel geen opgeld deed. Sommige mensen deden een beroep op die regeling, terwijl ze daar niet voor in aanmerking kwamen. Er werd ronduit gezegd dat het een schending van het gelijkheidsbeginsel was. Als je dan iedereen gelijk wilt behandelen, laat je niemand doorwerken. Dan behandel je iedereen gelijk”. De SBF-groep is diep verontwaardigd over deze bewuste verdraaiing van de feiten. Eén SBF-er heeft zich tot het CRM gewend. Op basis van het oordeel van het CRM hebben ongeveer 100 SBF-ers uit de lichtingen 2010 en 2011 alsnog een aanvraag om 208 uur te mogen werken ingediend, omdat ze bijna niet rond kunnen komen en daar radeloos over zijn. Het CRM kwam tot de conclusie dat er sprake was/is van verboden leeftijdsdiscriminatie. Dat College heeft dat inderdaad ronduit gezegd. Als dat er vervolgens toe leidt, dat dan niemand meer van de betreffende mogelijkheid tot doorwerken in het kader van een tweede aanstelling gebruik mag maken – in de sfeer van “eigen schuld, dikke bult” – dan tornt u aan andere beginselen zoals de beginselen van behoorlijk bestuur; in ieder geval aan het zorgvuldigheidsbeginsel. U mag meteen van ons weten dat we uw opmerkingen – met daarbij het feit dat de betreffende circulaire nu inderdaad is ingetrokken – weer bij de betreffende instanties zullen laten toetsen. Wij laten ons als groep niet op deze manier wegzetten; we zijn tot op heden in alle opzichten en op elk moment naar iedereen fatsoenlijk geweest. Wij vinden dat we dat dan ook van u terug mogen verwachten. En daarom verwachten wij ook van u dat u de verdachtmakingen aan het adres van SBF-ers, die volgens u ten onrechte een beroep op het gelijkheidsbeginsel zouden hebben gedaan, met nadere uitleg, voorbeelden en bewijzen zult staven. Wij mogen ons toch verlaten op een oordeel van het CRM? Waar moet een Nederlands staatsburger anders zijn recht halen? Wij (die zo indringend bezig zijn om de SBFproblematiek voor het voetlicht te brengen) zijn op geen enkele manier akkoord met het feit dat u zich als medeverantwoordelijk bewindspersoon in de Tweede Kamer zulke tendentieuze uitlatingen veroorlooft.
4
SBFmoeteerlijk
ambtenaren strijden voor een rechtvaardige SBF-regeling
U bent als geen ander op de hoogte van onze strijd, u heeft al eens een petitie van ons in ontvangst mogen nemen. Natuurlijk kan het zijn dat we om allerlei redenen het (vooralsnog) inhoudelijk niet eens kunnen worden, maar het gaat niet aan om ons op deze respectloze manier weg te zetten. Het vertrouwen in u is door uw eigen handelwijze nadrukkelijk in het geding.
Namens de SBF-groep, met vriendelijke groet,
Gert Jan Groeneveld Joost Hattinga Verschure Johan van Maaren Joop Oosting
( Correspondentieadres : G.J.J. Groeneveld, Natuurschoonweg 16, 9312 PL NIETAP )
5