Samenwerking van economische en sociale zaken in de dienstverlening aan werkgevers
Opiniërende notitie voor de Expertgroep Economie & Arbeidsmarkt Noord-Holland Noord
Aart van Bochove, 31 oktober 2011
Inhoud 1. Inhoudelijk: structuur van de economie 2. Inhoudelijk: structuur van de arbeidsmarkt 3. Inhoudelijk: arbeidsmarkt: conjunctuur 4. Institutioneel: de gemeentebesturen 5. Institutioneel: UWV 6. Institutioneel: kamer van koophandel 7. Methodisch uitgangspunt 8. Perspectief: een succesverhaal en z’n leereffecten 9. Randvoorwaarden en kernactiviteit
Voorwoord
Op 10 oktober 2011, in de Week van het Werk, is de Expertgroep Economie & Arbeidsmarkt Noord-Holland Noord bij elkaar geweest om te spreken over een eenduidige werkgeversdienstverlening. Dat onderwerp is actueel, omdat zowel aan de economische kant (onder meer kamers van koophandel) als de sociale kant (Wet Werken naar Vermogen) van het beleid veel bewegingen zijn. We staan voor de korte termijn waarschijnlijk voor een stijgende werkloosheid, dankzij de matige conjunctuur. En we staan voor de langere termijn zo goed als zeker voor een grote vraag naar gekwalificeerde arbeid, dankzij de demografische ontwikkeling (vergrijzing). Die beide bewegingen vragen om actieve bemiddeling en om dynamiek op de arbeidsmarkt. Maar die dynamiek moet worden opgebracht onder forse bezuinigingsdoelstellingen op de publieke dienstverlening en met een flinke decentralisatie van taken van de rijksoverheid naar de gemeentebesturen. Deze samenloop van omstandigheden vraagt om versterking van de regionale samenwerking. Regio’s die in staat zijn transparant en doeltreffend om te springen met personeelsvraagstukken en hun dienstverlening aan werkgevers op een berekenbare en vraaggerichte manier georganiseerd hebben, gaan daarmee in een concurrentievoordeel komen. De discussie op 10 oktober werd begeleid met een startnotitie en gespreksleiderschap door Aart van Bochove (bureau Blaauwberg) en van materiaal voorzien door bijdragen van mevrouw Annelies Spork (Gemeente Alkmaar) en de heren Jitze Bok (UWV) en Pieter Kalkdijk (Kamer van Koophandel). Het voor u liggende document bundelt de starnotitie en de ingrediënten uit de discussie van 10 oktober en voorziet ze van conclusies. De verleiding is groot om dit soort discussies vooral vanuit een institutioneel en organisatorisch kader te voeren. Maar uiteindelijk gaat het natuurlijk gewoon om de inhoud: het matchen van vraag en aanbod, het versterken van de structuur van de arbeidsmarkt, het verschaffen van kansen aan werkzoekenden en werkgevers. Daarom beginnen we deze notitie met een korte ‘update’ van de arbeidsmarkt. Daarna kijken we naar de institutionele ontwikkeling: wie zit met welk probleem, wat zijn de vragen die partijen elkaar stellen. We sluiten af met een reeks conclusies en aanbevelingen.
1.
Inhoudelijk: structuur van de economie In tabel 1 zetten we het arbeidsvolume (AV) per sector en de toegevoegde waarde (TW) per sector naast elkaar. Het verschil tussen die twee is in zoverre belangrijk, dat er verschil is tussen de ene en de andere arbeidsplaats. Met het ene type werkgelegenheid wordt meer verdiend (hoge TW) dan met de andere werkgelegenheid. Een regio met veel sectoren met een hoge TW heeft een sterke en hoogcompetitieve structuur. Een vergelijking van AV en TW maakt in een oogopslag duidelijk waar structuurzwaktes en structuursterktes van een regio zitten.
2
Dit soort cijfers wordt verzameld per zogeheten COROP-regio. En Noord-Holland Noord kent twee COROP-regio’s: Kop van Noord-Holland en Alkmaar en omgeving. We moeten het nog doen met cijfers van voor de crisis. We vergelijken die twee regio’s met het landelijk gemiddelde.
Tabel 1 Onderverdeling arbeidsvolume (AV – werkzame personen in 1.000 arbeidsjaren) en toegevoegde waarde (TW – bruto basisprijzen in miljoen euro) per bedrijfstak in Noord-Holland Noord, vergeleken met nationaal gemiddelde, 2007 (laatste definitieve cijfers) Kop van Noord-Holland
Landbouw & visserij Industrie en energievoorziening
Alkmaar en omgeving
Nederland
AV
TW
AV
TW
AV
TW
8,0%
6,0%
2,6%
1,7%
3,0%
1,8%
9,3%
9,1%
10,4%
12,3%
12,9%
15,7%
Bouwnijverheid
10,3%
9,5%
7,1%
5,7%
6,9%
5,8%
Handel en reparatie
16,5%
12,5%
19,0%
14,7%
15,9%
12,8%
Horeca
3,4%
2,2%
3,1%
1,9%
2,9%
1,7%
Vervoer, opslag en communicatie
5,0%
5,4%
4,1%
5,1%
6,0%
6,6%
Financiële instellingen
2,3%
3,4%
5,0%
7,6%
3,7%
5,7%
Zakelijke dienstverlening en verhuur
12,3%
19,9%
13,5%
20,0%
18,4%
22,1%
Overheid
12,1%
15,6%
7,2%
7,8%
6,6%
6,8%
Gesubsidieerd onderwijs
4,0%
3,8%
6,4%
6,0%
5,0%
4,3%
11,5%
8,9%
14,5%
11,4%
12,7%
8,9%
Milieu, cultuur & ov. Dienstverlening
4,9%
3,1%
6,9%
4,7%
5,9%
3,6%
Totaal (1.000 arbeidsjaren / mln euro)
129
8.313
84,6
5.934
6810,6
529.319
Gezondheids- en welzijnszorg
Bron: CBS Statline
Als we eerst kijken naar de landelijke cijfers, dan zien we dat er drie sectoren zijn waar de TW hoger is dan het AV: de industrie, de financiële dienstverlening en de zakelijke dienstverlening. In die sectoren wordt per arbeidsplaats bovengemiddeld verdiend. Natuurlijk zijn alle economische sectoren belangrijk en nodig. Maar stel dat je als regio zou kunnen kiezen voor 100 banen in zorg, horeca (toerisme) en landbouw of 100 banen in industrie en zakelijke dienstverlening, dan is het bezien vanuit het verdienvermogen van de economie wijzer om voor het laatste te kiezen. Daar komt nog iets bij. Banen met een hoge TW zijn in veel gevallen ook banen met een ‘stuwend’ karakter’. Het verdiende geld komt van buiten de regio. Er worden goederen of diensten geëxporteerd en koopkracht geïmporteerd. Dat soort banen is daardoor aanjager van banen in de ‘verzorgende’ bedrijvigheid, bedrijvigheid nodig voor instandhouding van het dagelijks leven (zoals onderhoudsdiensten, detailhandel, horeca, zorg). De industriële sector in de beide noordelijke COROP-regio’s heeft een lager dan gemiddeld AV. Bovendien is de TW van de industrie in de regio’s aan de lage kant. Noordelijk Noord-Holland heeft, met andere woorden, betrekkelijk weinig industrie en in de wel aanwezige industrie wordt minder verdiend dan op basis van het landelijk gemiddelde verwacht zou mogen worden. Daarbij past de kanttekening dat de industrie juist in productiemilieus als Noord-Holland Noord over het algemeen goed vertegenwoordigd is: er is ruimte, er is draagvlak voor technische bedrijvigheid bij de bevolking. 3
De zakelijke dienstverlening is aan de kleine kant, maar te oordelen naar het verdienvermogen zeer vitaal. De bouw is een grote sector in Noord-Holland Noord. Dat klopt met het beeld van een regio op werkafstand van de grote steden: de bouw en andere technische bedrijvigheid die die steden nodig hebben zit niet meer in de steden zelf maar in het omringende suburbane gebied. Tabel 1 bevat impliciet een antwoord op de vraag waarom de regio de val van DSBbank zo gemakkelijk kon absorberen. De AV-cijfers van DSB-bank vallen onder ‘Kop van Noord-Holland’. Dat is een regio met een kleine financiele sector. DSB-bank bleek een solitaire vestiging: er zat niet zo veel aan vast. Het naburige Alkmaar was veel meer een financieel centrum en dat heeft het verdwijnen van DSB-bank kennelijk goed kunnen absorberen. We zien verder dat met name de Kop van Noord-Holland op dit moment kwetsbaar is: een grote overheidssector (waaronder het marinecomplex in Den Helder), waar de komende jaren flink op bezuinigd wordt. En een grote bouwsector, die zeer conjunctuurgevoelig is. Meer in detail zien we aan deze cijfers dat Alkmaar een belangrijk centrum is voor zorg en onderwijs is en in dat opzicht een eigen rol naast Amsterdam lijkt te kunnen vervullen. Hoofdconclusies ten aanzien van de sectorstructuur zijn:
Noord-Holland Noord bindt minder industrie aan zich dan in een regio met dit productiemilieu verwacht mag worden. Gezien het waardescheppende en stuwende karakter van de industrie, lijkt er ruimte te zijn voor een vorm van regionaal industriebeleid.
De overheidsafhankelijkheid maakt de Kop van Noord-Holland kwetsbaar.
De combinatie van een forse financiële sector met centrumvoorzieningen op het gebied van zorg en onderwijs in Almaar roepen het beeld van een ‘Klein Amsterdam’ op. In discussies over taakverdeling in zorg en onderwijs figureert Alkmaar vaak als satelliet of ‘aanlooproute’ voor het centrum Amsterdam. Maar Alkmaar lijkt zelf een centrum te worden, nog los van de relaties met Amsterdam. Daar kan de regio de komende jaren veel trekkracht aan ontlenen.
2.
Inhoudelijk: structuur van de arbeidsmarkt In tabel 2 vergelijken we enkele cijfers van het werkgebeid van RPA Noord-Holland Noord niet alleen met het landelijk gemiddelde, maar ook met twee referentieregio’s: het nabije grootstedelijke Amsterdam (Noord-Holland Zuid) en de stedendriehoek, het gebied rondom Apeldoorn, Deventer en Zutphen. NoordHolland Noord deelt met die laatste regio een paar karakteristieken, zoals de aanwezigheid van oude stadskernen naast grootschalige ‘new towns’, een gemengde bedrijvigheid met goede kansen voor techniek en een ligging in een nabije periferie van de Randstad.
4
Tabel 2 Arbeidsmarktcijfers RPA NHN vergeleken Nederland
RPA NHN
RPA NHZ
RPA S3
% laagopgeleiden van beroepsbevolking
23%
24%
19%
21%
% hoogopgeleiden van beroepsbevolking
34%
29%
44%
31%
Arbeidsparticipatie totaal
71,0%
71,7%
73,4%
72,0%
Participatie 55+
51,3%
48,8%
56,0%
49,5%
5,4%
4,5%
5,6%
4,9%
Opbouw beroepsbevolking
Participatie
Werkloosheid Werkloosheidspercentage
Het opleidingsniveau is de belangrijkste parameter geworden aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt. Dat heeft alles te maken met het feit dat Nederland een kenniseconomie geworden is; we halen ons nationaal inkomen niet meer uit grondstoffen, ligging of (goedkope) arbeid, maar uit waardetoevoeging door kennis, specialisatie en creativiteit. Opleidingsniveau is ook bepalend voor de baankansen van individuele leden van de beroepsbevolking. Er zijn maar weinig hoogopgeleide langdurig werklozen. Het opleidingspeil is in dat opzicht belangrijker dan het beroep zelf. Om het karikaturaal te zeggen: beter filosoof op niveau 5 van de kwalificatiestructuur dan technicus op niveau 2. Nederland zit op dit moment op ruim 34 procent hoogopgeleiden in de beroepsbevolking. Dat is nog een flink eind verwijderd van de nationale doelstelling om tot 50 procent hoogopgeleiden te komen, maar het aantal groeit wel snel. De verschillen tussen regio’s zijn groot. Over het algemeen is het opleidingsniveau in de steden hoger. De aanwezigheid van onderwijsvoorzieningen in de steden speelt een rol: afgestudeerden blijven in hun studieplaats hangen (voor de goede orde: studenten tellen als middelbaar opgeleid). Maar doorslaggevend is de aanwezigheid van werkgelegenheid voor hoogopgeleiden. Hoogopgeleiden en hun werk trekken elkaar aan. Zo bezien heeft Noord-Holland Noord nog wel enig inhaalwerk te doen. Het opleidingsniveau blijft achter bij het landelijk gemiddelde en ook bij dat van de referentieregio, de stedendriehoek. We tekenen wel aan dat vergelijkingen wat broos zijn. Zuidelijk Noord-Holland lijkt er als regio goed voor te staan, maar dat resultaat komt voor rekening van Amsterdam en in mindere mate ’t Gooi en Haarlem. De IJmond en Haarlemmermeer hebben te laag geschoolde beroepsbevolkingen om op termijn nog competitief te kunnen zijn. En ook in NoordHolland Noord zijn grote verschillen. Maar de regio als geheel zou zeker aandacht kunnen besteden aan een scholingsoffensief. Een nationale doelstelling is ook het verhogen van de arbeidsparticipatie. De cijfers in de tabel drukken de bruto-participatie uit: het aantal werkenden plus het aantal dat wil werken (werkzoekenden). De nationale doelstelling is om tot 80 procent komen. Internationaal gezien zit Nederland met 71 procent nu al hoog. Noch NoordHolland Noord noch de stedendriehoek vertonen een regionale participatieachterstand. Beide regio’s doen het goed. Alleen het aantal werkende ouderen blijft
5
in Noord-Holland nog wat achter (mogelijk als gevolg van een hoge arbeidsongeschiktheid, waarover zo meer). Een structuurkenmerk van de arbeidsmarkt in noordelijk Noord-Holland is ook de hoge arbeidsongeschiktheidsscore (tabel 3). De arbeidsongeschiktheid in de regio is al jaren hoog en dat verandert niet. Onderstaande tabel bevat de totalen aan arbeidsongeschikten – uitgedrukt als aandeel in de beroepsbevolking – en de aantallen van twee van de samenstellende regelingen, WAO en Wajong , in de twee noordelijke COROP-gebieden (vierde kwartaal 2010). Tabel 3 Arbeidsongeschiktheid Nederland Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen per 1.000 leden beroepsbevolking WAO uitkeringen per 1.000 leden beroepsbevolking Wajong uitkeringen per 1.000 leden beroepsbevolking
Kop van Noord-
Alkmaar en
Holland
omgeving
103
127
125
60
73
74
26
31
31
De arbeidsongeschiktheid in Noord-Holland Noord is naar omvang vergelijkbaar met die in Oost-Groningen of oostelijk Zuid-Limburg. Dat zijn vergrijsde gebieden met minder dynamische arbeidsmarkten, terwijl een groot deel van Noord-Holland Noord een veel sterker profiel heeft. We splitsen de cijfers nog uit per gemeente (tabel 4). Tabel 4 Arbeidsongeschiktheid per gemeente Arbeidsongeschiktheid als
Aantal arbeidsongeschikten per
percentage potentiële
1000 inwoners (december 2010)
beroepsbevolking (15-65 jaar) Enkhuizen
10.5
71
Hoorn
10.4
70
Den Helder
10.2
70
Alkmaar
9.9
68
Schagen
9.6
62
Texel
9.6
63
Stedebroec
9.3
62
Heerhugowaard
9.2
61
Medemblik
9.1
61
Bergen
8.8
54
Wieringen
8.2
53
Wieringermeer
8.2
53
Drechterland
8.0
53
Heiloo
8.0
48
Harenkarspel
7.8
51
Zijpe
7.3
48
Nederland
7.3
48
Langedijk
7.1
47
Niedorp
7.1
46
Anna Paulowna
6.8
46
6
Opmeer
6.8
45
Schermer
6.8
45
Koggenland
6.3
41
Bron: www.zorgatlas.nl Noord-Holland Noord heeft geen recente de-industrialisering achter de rug die de hoge arbeidsongeschiktheid zou kunnen verklaren. Er zijn relatief grote beroepsgroepen met een hoog risico (de bouw, bijvoorbeeld), maar die kunnen hooguit een deel-verklaring aandragen. De steden zijn koplopers, maar ook typische plattelandsgemeenten scoren hoog. Er zijn, kortom, geen ‘gemakkelijke’ verklaringen vanuit de samenstelling van de bevolking of de markt. Er is links-om of rechts-om sprake van een grote regionale component. Enig onderzoek naar het waarom van deze niet bij de regio passende score is zeer gewenst.
3.
Inhoudelijk: arbeidsmarkt: conjunctuur Onderstaande grafiek toont het verloop van de werkloosheid in de UWV regio’s Kop van Noord-Holland, Alkmaar en – ter referentie – Deventer. We zien dat Alkmaar en Deventer direct na het begin van de crisis – eind 2008 – een opwaartse knik in de lijn lieten zien, die na medio 2010 weer begon af te vlakken. De Kop van Noord-Holland is gedurende de crisis een toonbeeld van stabiliteit gebleken. Er is nauwelijks sprake van een stijging van de werkloosheid. Waarschijnlijk heeft de sterke overheidspresentie in dit gebied bijgedragen aan die stabiliteit. Met een terugtrekkende overheid en een nog steeds onder druk staande bouwnijverheid moet de werkloosheid in Noord-Holland Noord wel goed in de gaten worden gehouden. We laten de grafiek in 2006 beginnen, om aan te geven dat de werkloosheid van 2011 – ondanks de recente stijgingen – nog steeds ver onder die van het mooie jaar 2006 zit.
Figuur 1 Aantal NWWers 8000 7000 6000 Alkmaar
5000
Deventer
4000
Noordkop
3000 2000 1000
11 20
10 20
09 20
08 20
07 20
20
06
0
Bron: UWV werk.nl
7
Het komt er op neer dat noordelijk Noord-Holland nauwelijks door de conjunctuur getroffen is. De regio heeft de handen vrij om zich op de structuur van economie en arbeidsmarkt te concentreren. Tot zover deze inhoudelijke ‘update’ van de regio. Wenden we ons nu naar de institutionele veranderingen die op til zijn.
4.
Institutioneel: de gemeentebesturen Het gaat in het sociale domein bij de gemeentebesturen de komende jaren om drie grote operaties;
De decentralisering van de Jeugdzorg, in fases
De decentralisering van het niet-medische stuk van de AWBZ (in 2013 en 2014)
De Wet Werken naar Vermogen We concentreren ons op de WWnV: een geleidelijke samenvoeging van de bestanden van de Wet Werk en Bijstand, de Wet Arbeidsongeschiktheid Jongeren en de Wet Sociale Werkvoorziening. De gemeente wordt de nieuwe uitvoerder. De WWnV krijgt een flinke financiële taakstelling mee: het re-integratiebudget van Alkmaar gaat van 10 miljoen naar 3 miljoen. Die bezuiniging moet bereikt worden door tenminste de helft van de personen in de bestanden van Wajong, WSW en WWB weer loonvormende arbeid te laten verrichten. Sleutelbegrip daarbij is ‘loonwaarde’: ook laagproductieve personen kunnen een plaats krijgen in het arbeidsproces, wanneer de werkgever alleen betaalt voor de reële loonwaarde en de rest van het inkomen uit een uitkering komt. De regie ligt bij de gemeenten. Wanneer zij niet tijdig een organisatiemodel voor de nieuwe aanpak ontwikkeld hebben, krijgen zij er een opgelegd door het rijk. De gemeente wil de verantwoordelijkheid voor deze kwetsbare nieuwe klanten niet alleen dragen en zoekt een nieuw netwerk en nieuwe partners bij de werkgevers. In theorie hebben de gemeentebesturen iets te bieden: arbeid wordt schaars, maar de vraag naar arbeid gaat uit naar geschoolde mensen en die zitten straks niet of nauwelijks in de bestanden van de WWnV. De schaal van handeling is regionaal: het kabinet gaat er van uit dat straks in 30 regio’s contactpunten tussen gemeentebesturen en werkgevers tot stand komen. In Noord-Holland Noord is al veel eerder duidelijk geworden dat er een grens is aan het ‘bij werkgevers langs gaan’. Iedereen komt al langs bij met name de grotere bedrijven: gemeenten, UWV, onderwijs, Colo en anderen. Waarbij de sociale diensten ook steeds meer kijken naar de bedrijfscontacten die vanuit de gemeentelijke afdelingen economie en ruimtelijke ordening met werkgevers worden onderhouden. Het lijkt een logische gedachte om die benaderingen te bundelen, maar de instituten houden de contacten voor zichzelf. Er moeten meer marktconforme mechanismen in het veld gebracht worden. Een daarvan is wellicht de mogelijkheid om werkgevers zelf te laten zoeken in de WWnV-bestanden. Want werkgevers kijken anders naar de competenties van personen dan de sociale 8
diensten dat doen. Het opbouwen van het vertrouwen dat zo’n vergaande informatiedeling nodig en nuttig is, gaat jaren duren, maar er lijkt geen andere weg.
5.
Institutioneel: UWV UWV gaat de dienstverlening en organisatie van het WERKbedrijf opnieuw inrichten. UWV is al jaren een budgetgedreven organisatie. Er komt nu weer een halvering van budget en formatie aan. Er gaan vele mensen weg en het aantal vestigingen gaat van 100 naar 30. Er zijn nu vestigingen (werkpleinen) in Hoorn, Den Helder en Alkmaar. Daarvan verdwijnen er twee, er blijft alleen in Alkmaar een Werkgeversservicepunt. De dienstverlening wordt goeddeels gedigitaliseerd, via werk.nl. Er is ook een groep die met internet niet meekan. Die komt nog in aanmerking voor face-to-face contacten, maar moet in omvang wel terug van 50% in 2012 via 30% in 2013 naar 10% in 2014. Ondanks bezuinigingen en reorganisatierumoer blijft de ambitie om een rol te spelen in het arbeidsmarktbeleid, door cijfers en informatie te verschaffen (monitor), en door te adviseren over arbeidsmobiliteit. Er zijn drie speerpunten:
Transparantie. Via werk.nl, daar zijn de werkzoekenden te vinden, maar ook 100.000 vacatures. Werk.nl gaat uit van zelfredzaamheid. De 10 procent die nog voor face-toface begeleiding in aanmerking komt, zijn de moeilijke groepen: langdurig werklozen, de oud-wajongers.
Per regio komen er bedrijfsadviseurs, in Noord-Holland Noord zal het om 15 personen gaan. Met één opdracht: jaag op vacatures voor ‘onze mensen’, de groep met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.
Handhaving, in de vorm van schadelastbeperking. Sanctionering kan een belangrijke rol spelen bij het zo snel mogelijk uit de uitkering helpen van mensen. De minister wil tot op individueel niveau weten wat er in die sanctiedossiers gebeurt. Er wordt tot op dat niveau maandelijks over individuele gevallen gepraat. De 90% zelfredzamen zullen naar verwachting veel bij uitzendondernemingen aankloppen. Maar er is zeker een risico dat als het even niet meezit – en juist de komende jaren worden de schraalste sinds lange tijd – mensen uit deze groep tot langdurige werkloosheid vervallen.
6.
Institutioneel: Kamer van Koophandel De Kamer van Koophandel Noord-Holland Noord gaat verdwijnen als zelfstandige ZBO met een eigen bestuur. Er komt een landelijke ZBO, met regionale economische platforms. Of het kantoor in Alkmaar blijft bestaan, is onzeker. De kamers werken aan de komst van een regionaal ondernemersplein. Op die pleinen worden de reeds bekende producten van de kamers als voorlichting en ondernemerschapstimulering gebundeld met de diensten van de huidige landelijke 9
dienstverleners Syntens (innovatie) en het Agentschap NL (onder meer exportbevordering). De pleinen krijgen waarschijnlijk zowel een fysieke component (herinrichting van de kantoren van de kamers in de centrumgemeenten) als een netwerkcomponent (regionale portals). De komst van het ondernemersplein gaat gepaard met budgettaire reducties tot 25%. De vraag is of het ondernemersplein zich laat bundelen met de werkgeversbenadering door UWV en gemeenten, met als uitgangspunt een reductie van de administratieve lasten. Inhoudelijk zal de kamer inzetten op de sterke punten van de regio, gedacht in sectoren en bedrijven binnen de veelbelovende clusters. De bemoeienis met de arbeidmarkt zal minder gaan over het plaatsen van werkzoekenden in vacatures. Het zal vooral gaan om het tot articulatie brengen van de vraag vanuit de bedrijven, zodat het onderwijs daar op kan inspelen in de curricula. De vrees is dat er straks een landelijk stramien wordt opgelegd, zonder veel regionale vrijheid. De kamer heeft een belang bij actieve netwerkontwikkeling in de regio, teneinde het voorschrijven van dat stramien een stap voor te blijven en regionale handelingsmogelijkheden voor een werkgeversbenadering te houden. In het netwerk wil de kamer een stroomlijning bespreken van de eigen benadering met het werk van de 15 bedrijfsadviseurs van UWV. “Want bedrijven zijn ook wel een beetje regiomoe aan het worden. Het zijn steeds dezelfde grote bedrijven”. En er is vraag naar een gezamenlijke zoektocht naar een logische verbinding met het MKB.
7.
Methodisch uitgangspunt Er is werk te doen op de arbeidsmarkt van Noord-Holland Noord: het opleidingspeil moet omhoog, de overheidsafhankelijkheid is hier en daar te groot, de ‘verdiensectoren’ zijn aan de kleine kant, de arbeidsongeschiktheid is te hoog. Maar het beeld is in landelijk perspectief niet heel problematisch. En met name de regio Alkmaar lijkt de functie van een economisch trekpaard op zich te gaan nemen. De crisis zoals die zich sinds eind 2008 heeft aangediend, heeft niet geleid tot een structurele verhoging van de werkloosheid. Het crisiseffect is vooral geweest dat de spanning op de arbeidsmarkt verminderd is: de discrepantie tussen het schaarse aanbod en de moeilijk vervulbare vraag is afgenomen. De aanname is dat die ontspanning tijdelijk is: de omvang van de beroepsbevolking gaat na 2015 iets krimpen en alleen al de vervangingsvraag zal tot veel baankansen leiden. Het probleem zit vooral op de korte termijn: een afnemend consumentenvertrouwen en een teruglopende investeringsbereidheid van ondernemers kan tot stagnatie op de arbeidsmarkt leiden. Het is van het grootste belang dat stilvallen te voorkomen en te zorgen voor een blijvende dynamiek op de markt. De sleutel daarvoor ligt bij de werkgevers: zij zijn op de lange termijn de grootste probleemeigenaren en moeten op korte termijn stagnatie voorkomen. Daarom is het zaak in de publieke dienstverlening op de arbeidsmarkt goed aan te sluiten bij de wensen en mogelijkheden van werkgevers.
Met enige abstractie gezegd, is de opgave de volgende. We gaan een economisch moeilijke tijd in. De overheid staat onder grote financiële druk, moet het aantal 10
uitkeringsgerechtigden beperken en heeft daarvoor de bedrijven nodig. Werkgevers staan ook onder grote druk, maar de investeringen en de vraag naar personeel zullen niet stilvallen, ook niet in het segment van de huidige arbeidsreserve (we gaan er van uit dat driekwart van de WWnV-ers laaggeschoold is). Om de beide uitgangspunten bij elkaar te houden is een optimale dienstverlening aan werkgevers nodig. Die moet gerealiseerd worden met veel minder middelen dan in de hoogconjunctuur beschikbaar waren en met de politieke opdracht om de diensten aan werkgevers zo veel mogelijk gebundeld aan te bieden.
8.
Perspectief: een succesverhaal en z’n leereffecten Een succesverhaal is een prettig beginpunt bij het zoeken van een perspectief, omdat er leereffecten aan te ontlenen zijn. Succesverhalen zijn zelden een-op-een kopieerbaar. Zo zijn de marktomstandigheden verschillend per regio: veel succesverhalen met moeilijke groepen komen uit gebieden met een relatief hoge werkloosheid. De bestanden zijn er minder uitgebeend en het is gemakkelijker om werkzoekenden te vinden met een adequate motivatie. En in alle succesverhalen zit het element van mensenwerk: de betrokkenen moeten tot een deal in staat zijn. Maar toch: een succesverhaal, overigens afkomstig uit Utrecht. De bedrijfsleider van een Jumbo supermarkt heeft chronisch moeite met het vinden van goede mensen voor zijn vulploegen. De ideale tijd voor de vulploegen is overdag, want dan is het rustig (het einde van de middag is spitsuur). Maar de studenten – vaste leveranciers voor de vulploegen – kunnen dan niet. De bedrijfsleider heeft toestemming van het concern gevraagd en gekregen om in zee te gaan met het wswbedrijf. Het wsw-bedrijf levert nu een complete vulploeg van mensen met een verstandelijke beperking. De vulploeg is gedetacheerd vanuit het wsw-bedrijf en dat blijft zo. Het wsw-bedrijf zorgt voor de begeleiding. De winkel zelf zorgt voor specifieke trainingen, zoals het te woord staat van klanten. De winkel betaalt een uurloonvergoeding gebaseerd op de gepercipieerde loonwaarde. Die perceptie betrust niet op een tabel of protocol, maar op de praktische waarneming van parameters als het aantal dozen dat leden van de vulploeg per uur in het vak krijgen. Over de hoogte van de uurvergoeding en bijkomende kosten is gesprek mogelijk tussen de detacheerder en de winkel. Na de start van het project waren aanvullende trainingen nodig, met name op het punt van klantbejegening. Intussen loopt het project goed, het collectieve vervoer van de vulploeg van het wsw-bedrijf naar de winkel is afgeschaft: de werkers komen zelfstandig naar de winkel. Het project wordt uitgebreid: bedrijfsleiders van andere supermarkten hebben belangstelling voor het succes van hun collega. De sfeer in de winkel is goed; de vulploegen verspreiden vrolijkheid. De bedrijfsleider zou op dezelfde basis ook wel over het detacheren van bijstandsgerechtigden willen praten, zolang ze maar gemotiveerd zijn. Dit succesverhaal opent het zicht op een aantal leereffecten. Ten eerste. De zaken zijn gedaan op operationeel niveau. De concernleiding heeft zich er niet mee bemoeid, het was een initiatief van de bedrijfsleider. Nu het project 11
een succes is, inspireert dat zijn collega’s. De vraag is of dat succes er ook was gekomen wanneer het een van bovenaf opgelegd pandoer was geweest. Dat is een leereffect voor gemeente en UWV, die in het relaas eerder in deze notitie vooral naar de grotere bedrijven kijken. De deal moet niet in de leiding, maar op de bedrijfsvloer gezien en gedragen worden. Ten tweede. Met het eerste leereffect verwant: de deal is niet door de strot geduwd, maar als een zakelijke propositie voor een reëel probleem gepresenteerd. Er kwam geen ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ aan te pas, geen doemverhaal over tekorten op de arbeidsmarkt. Het ging gewoon om het vullen van een vulploeg. De neveneffecten – vrolijkheid in de zaak – zijn ontdekt en niet van te voren al opgedrongen. De presentatie van de deal moet dus bescheiden zijn, aansluiten bij de vraagstelling van de werkgever en als een zakelijke propositie naar voren worden gebracht. Ten derde. Het was in het geval van de Jumbo echt een deal. Het wsw-bedrijf kwam niet met een protocol of een regeling, maar had onderhandelingsruimte. Het was voor de bedrijfsleider de moeite waard om zijn reële kosten in beeld te brengen en daar transparant over te zijn. Loonwaarde bleek een subjectief – althans situatiegebonden – begrip te zijn. Dat is een zeer belangrijk leereffect: in de wereld van de bijstand – en straks wellicht ook in de wereld van de WWnV – heeft alles de neiging om in regels en regelingen gestold te raken. Dat belemmert het zaken doen. In de gemeentelijke uitvoeringspraktijk van de WWnV zou niet de sociale dienst leidend moeten zijn, maar de ervaring van de wsw-bedrijven met het collegiaal dealen met werkgevers. Ten vierde. De bedrijfsleider van de Jumbo kreeg dienstverlening waar hij voor betaalde, maar geen eindverantwoordelijkheid voor draagt. De eindverantwoordelijkheid blijft bij de detacheerder. Dat uitgangspunt verschafte de rust om vervolgens gezamenlijk afspraken te maken over de invulling: de detacheerder zorgt voor payrolling, begeleiding, verzuimbeleid en dergelijke, de winkel voor trainingen, contact en context. Met andere woorden: het formeel vrijstellen van de werkgever van de eindverantwoordelijkheid voor de kwetsbare groep maakte het praktisch delen van de alledaagse verantwoordelijkheid mogelijk. Ten vijfde. De bedrijfsleider in deze casus kent het vooruitzicht dat onder de WWnV ook over bijstandgerechtigden gepraat kan gaan worden. Hij heeft er geen enkel bezwaar tegen, mits ze maar gemotiveerd zijn. Wellicht zit daar een achilleshiel: bij de huidige wwb-ers is juist de motivatie vaak de grootste belemmering.
9.
Randvoorwaarden en kernactiviteit De leereffecten uit de Jumbo-casus corresponderen aardig met een reeks bevindingen uit de expertmeeting van 10 oktober. We komen tot de volgende uitgangspunten voor een WWnV-praktijk:
Uitgaan van de vraag van de werkgevers, zoals die op operationeel niveau leeft. Oppassen met een top-down benadering van grote bedrijven.
12
Doe geen moreel appѐl, maar doe een zakelijk voorstel. Begin niet over subsidies. En schep onderhandelingsruimte, vermijd vaste regelingen, erken dat loonwaarde niet volledig te protocolliseren is.
Doe een goed aanbod voor dienstverlening (zoals detachering), zorgen uit handen nemen. Op die basis gaat een werkgever zich ook inspannen om er een succes van te maken.
Ga als gemeente niet zelf de boer op met het wwb-bestand, maar probeer allianties te sluiten met ‘nabije’ partijen die de bedrijfsmatige ervaring al hebben, zoals de wsw-bedrijven en de bedrijfsadviseurs van UWV.
Kom alleen aanzetten met gemotiveerde mensen. Niet het scholingsniveau, maar de motivatie is doorslaggevend op dit niveau van de beroepenstructuur. We kunnen in de randvoorwaardelijke sfeer nog een aantal bevindingen toevoegen. Ten eerste. Op 10 oktober bleek tussen de beide ‘sociale’ probleemhebbers gemeente en UWV en de aanwezige werkgeversorganisaties een behoorlijke acceptatie van elkaars probleem. Voor met name de gemeentebesturen is dat belangrijk: zij hebben gesprekspartners aan de kant van het bedrijfsleven als het gaat om de ‘tall order’ die de WWnV voor hen betekent. Het bedrijfsleven heeft geen baat bij het ontstaan van een onderklasse van mensen die langdurig aan de kant staan. Het heeft evenmin baat bij het voortdurend invliegen van personeel van ver, uit Oost-Europa of verder, voor laaggeschoold werk. Maar daar moet bij gezegd worden dat ‘het’ bedrijfsleven niet bestaat. De woordvoerders van het bedrijfsleven zijn organisaties als de Kamer van Koophandel, VNO-NCW en regionale organisaties. Stuk voor stuk instellingen met zeer kleine uitvoeringsstaven en een zeer brede agenda, waarop arbeidsmarktbeleid maar een bescheiden plaats inneemt. Het contact met hen is, bezien vanuit gemeenten en UWV, nodig om draagvlak te scheppen, de opinievorming te beïnvloeden, goodwill in de werkgeversnetwerken te bereiken, de maatschappelijke dynamiek rondom het WWnV bestand te bevorderen, inzicht te krijgen in kansrijke sectoren, tips te krijgen over te benaderen bedrijven, bedrijfsleiders en personeelsmanagers. Maar voor de concrete deals moeten individuele werkgevers worden aangesproken. Ten tweede. Werkgevers worden op dit moment benaderd door scholen en hun ondersteuning (Colo) als het gaat om stageplekken en curriculum-informatie voor leerlingen uit het reguliere onderwijs; door UWV, recruiters en uitzendondernemingen als het gaat om de factor arbeid; door de afdeling economische zaken van de gemeente als het gaat om investeringsplannen en omgevingsbelangen (zoals ruimte, parkeren, ondernemingsklimaat). Op hun beurt hebben ze te maken met een belastingdienst, een kamer van koophandel en – afhankelijk van de bedrijfsontwikkeling - innovatie-agentschappen of weer andere ‘loketten’. In het politieke discours is die veelheid van benaderingen als een probleem tot leven gekomen. Maar hoe erg is het allemaal? Het overgrote deel van de werkgevers – het middenen kleinbedrijf – heeft hooguit incidenteel met al deze instellingen te maken. En de grote bedrijven hebben gespecialiseerd personeel om het contactennetwerk aan te kunnen. We kunnen proberen om al die pluriformiteit in een enkele persoon te laten 13
samenkomen: de super-ondersteuner die over een vergunning, een verbouwingsplan, een wsw-plaatsing, een mbo-stageplaats en een belastingregeling komt praten. Maar dat gaat niet werken en het is ook niet nodig. Doe in plaats van die ultieme bundeling twee andere dingen:
Er komen ondernemerspleinen, voor een deel fysiek, voor een ander deel on-line. Een beperkte presentie van de beide gezichten van de gemeente (economischruimtelijk en sociaal) en van UWV op die pleinen is op z’n plaats. Niet om de processen te stroomlijnen – die lenen zich daar niet voor – maar om de informatievoorziening op gang te houden, verwijzing mogelijk te maken, attentiewaarde te scheppen.
Zorg voor inhoudelijk contact tussen de domeinen economische en sociale zaken, gezamenlijke visievorming, onderlinge presentatie van werkplannen en vraagstellingen. Doel is niet alleen het scheppen van attentiewaarde, maar ook het scheppen van dynamiek, van een draaggolf die beweging houdt in de markt en kansen in de markt signaleert. Opvallend op 10 oktober was dat er veel voorbeelden beschikbaar waren van succesvolle samenwerking tussen economische en sociale zaken, zoals het voorbeeld van een callcenter dat via het ontwikkelingsbedrijf aangemeld wordt en dat via een accountmanager van economische zaken met UWV in contact gebracht wordt. Maar al die voorbeelden komen voort uit goede netwerkcontacten en uit een actieve, nieuwsgierige opstelling van mensen, niet uit organisatiekundige stroomlijning van werkprocessen. Ten derde. De opmerkingen onder 1 en 2 zijn randvoorwaardelijk. Waar zit dan de kern? Zoals de kaarten er nu bij liggen, is een combinatie van een dienstenaanbod op basis van detachering en een onderhandelbare afspraak over een loonwaardevergoeding de meest productieve aanpak om vanuit het WWnV-bestand met werkgevers in gesprek te komen. Het risico bij de werkgever weghalen, continuiteit mogelijk maken en een transparante kostencalculatie zijn daar onderdeel van. Het inzichtelijk maken van de bestanden voor de werkgevers – zoals Alkmaar suggereert - is een onderdeel van de noodzakelijke infrastructuur. Ter completering van de infrastructuur zou de ervaring van de wsw-bedrijven kunnen worden uitgebouwd in de richting van de wajong- en wwb-bestanden. Als opdrachtnemer zijn uitzendbureaus in beeld. En met UWV moet stellig worden overlegd over een vorm van inkoop in het team van bedrijfsadviseurs. Over die bedrijfsadviseurs, ten slotte, het volgende. Lang geleden had de verre ambtsvoorganger van UWVwerkbedrijf, Arbeidsvoorziening, op veel plekken zogeheten sectorbemiddelaars in dienst. Dat waren personen die veel tijd besteedden aan bedrijfsbezoeken en een band opbouwden met werkgevers, maar tegelijkertijd toegang hadden tot de bestanden van werkzoekenden en ook een voorselectie van kandidaten deden bij een vacature. Ze deden hun werk per sector, bijvoorbeeld zorg of bouw, zodat ze zich konden specialiseren. Natuurlijk was hun reikwijdte beperkt: een persoon kan maar een beperkt aantal bedrijven, vacatures en werkzoekenden ‘in z’n hoofd’ houden. Maar het werken zonder ballast van procedures en dossiers en op basis van persoonsgebonden dienstverlening en ‘matching power’ was wel effectief. In het collectieve geheugen van werkgevers is de sectorbemiddeling een van de befaamdste erfstukken van Arbeidsvoorziening. De 14
figuur van de sectorbemiddeling duikt ook later in de geschiedenis op en blijkt steeds weer effectief. Dat is plausibel. Uiteindelijk wil een werkgever liever niet naar een bestand of een site gestuurd worden; hij wil een deal sluiten met iemand die begrijpt waar hij mee zit en een goed aanbod van dienstverlening doet. Er is, kortom, veel voor te zeggen om voor het profiel van de nieuwe bedrijfsadviseurs te kijken naar de aloude sectorbemiddelaar. Niet de dossierkracht, maar het koopmanschap moet deze functie tot een succes maken.
15