Commissie Arbeidsomstandigheden
Advies Uitbreiding toepassingsgebied arboregelgeving op zelfstandigen
Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Inhoudsopgave
Samenvatting
i
1.
Inleiding
3
2.
Inhoud adviesaanvraag
3
3.
Uitbreidingsvoorstel nader beschouwd
5
4.
Omvang groep zelfstandigen
9
5.
Overwegingen uitbreidingsvoorstel
11
6.
Standpunt
14
Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Adviesaanvraag Samenstelling van de Commissie Arbeidsomstandigheden Nadere toelichting op de adviesaanvraag Lijst van ernstig beboetbare feiten Overzicht van relevante artikelen uit Arbowet en Arbobesluit Omschrijving van bepalingen met onduidelijkheden over toepasbaarheid
i
Samenvatting Op 28 april 2003 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) advies gevraagd over zijn voorstel om het toepassingsgebied van de arboregelgeving op zelfstandigen voor zeer ernstige risico’s uit te breiden. De adviesaanvraag bevat twee vragen. De ene vraag betreft het van toepassing verklaren van een deel van de arboregelgeving op alle zelfstandigen voor zover het gaat om zeer ernstige risico’s; bedoeld zijn levensbedreigende risico’s. De andere vraag ziet op het wel of niet uitzonderen van de categorie zelfstandige prostitu(é)(ee)s werkzaam in seksinrichtingen. De Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER erkent de noodzaak van de voorgestelde uitbreiding van de werkingssfeer van de arboregelgeving. De commissie vindt dat uitgangspunt moet zijn dat de situatie waarin gewerkt wordt veilig is voor eenieder die aan het werk is. Bescherming en daarmee het voorkomen van blootstelling aan ernstige risico’s vormen in haar gedachtegang het vertrekpunt. De gelijke behandeling van zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s in seksinrichtingen en andere zelfstandigen leidt er in deze visie toe dat de toepassing van de voorgestelde uitbreiding op de zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s in de rede ligt. Een lid van de commissie 1 stemt niet in met het uitbreidingsvoorstel. Hij ziet de Arbowet primair als een regeling die de relatie regelt tussen werknemer en werkgever op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Dit lid beschouwt de voorgestelde uitbreiding van wet- en regelgeving niet als het eerst aangewezen en meest effectieve instrument ter realisering van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van zelfstandigen en van anderen die op dezelfde werkplek werkzaam of aanwezig zijn. In deze visie dient het uitbreidingsvoorstel ook niet van toepassing te worden verklaard op de zelfstandige werkende prostitu(é)(ee)s.
1
Het ondernemerslid benoemd door LTO-Nederland.
2
3
1.
Inleiding
Op 28 april 2003 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) advies gevraagd over de uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsomstandighedenregelgeving (arboregelgeving) op zelfstandigen voor zeer ernstige risico’s. De adviesaanvraag1 bevat twee hoofdvragen. De ene hoofdvraag betreft het van toepassing verklaren van een deel van de arboregelge ving op alle zelfstandigen voorzover het gaat om levensbedreigende situaties. De andere hoofdvraag ziet op het wel of niet uitzonderen van de categorie zelfstandige prostitu(é)(ee)s werkzaam in seksinrichtingen. Het dagelijks bestuur van de raad heeft de Commissie Arbeidsomstandigheden2 gemachtigd het advies namens de raad uit te brengen. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de inhoud van de adviesaanvraag. In hoofdstuk 3 volgt een nadere beschouwing van het uitbreidingsvoorstel. In hoofdstuk 4 komt de omvang van de groep zelfstandigen aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de overwegingen voor het uitbreidingsvoorstel. Hoofdstuk 6 ten slotte bevat het standpunt van de commissie. 2.
Inhoud adviesaanvraag
De staatssecretaris van SZW vraagt de opvatting van de SER over het van toepassing verklaren van een deel van de arboregelge ving op alle zelfstandigen voorzover het gaat om een aantal ernstige (levensbedreigende) risico’s. Daarbij heeft hij uitsluitend oog voor de materiële bepalingen en worden algemeen geldende systeemverplichtingen (zoals de verplichte toets door een arbodienst op de risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e)) buiten beschouwing gelaten. Daarnaast vestigt de staatssecretaris apart de aandacht op één categorie zelfstandigen, de zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s in seksinrichtingen. Hij vraagt of de SER de opvatting deelt dat voor deze zelfstandigen geen uitzondering wordt gemaakt wanneer het gaat om de uitbreiding van de toepassing van de arboregelgeving. Indien de SER deze opvatting niet deelt, wordt hem gevraagd aan te geven welke onderdelen van de arboregelgeving dan op de zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s van toepassing moeten worden verklaard. De staatssecretaris geeft drie overwegingen die geleid hebben tot het voorstel om het toepassingsgebied van de arboregelgeving uit te breiden. De eerste overweging stelt het bevorderen van de preventiecultuur voor veilig werkgedrag bij de zelfstandige zelf centraal. Dit kan door een aantal arbobepalingen die betrekking hebben op ernstige (levensbedreigende) risico’s ook op zelfstandigen van toepassing te verklaren. Daarmee wordt benadrukt dat zelfstandigen in dat soort gevallen net als werknemers ernstige arbeidsrisico’s lopen. Ook zij kunnen en moeten preventieve maatregelen nemen. De tweede overweging is dat zelfstandigen vaak werken in een omgeving met werknemers. Door het niet treffen van voldoende voorzorgsmaatregelen door zelfstandigen kunnen levensbedreigende risico’s ontstaan waaraan ook (de) werknemers 1 2
De adviesaanvraag is hierachter gevoegd als bijlage 1. De samenstelling van de commissie is opgenomen in bijlage 2.
4
worden blootgesteld. Dit kan een aantasting van de arbeidsbescherming van werknemers betekenen. De derde overweging vormt de dynamiek en variëteit van de arbeidsmarkt, waarop mensen niet alleen als werknemer participeren maar ook in andere rollen, bijvoorbeeld als zelfstandige. Het is niet wenselijk dat een werknemer bij de overstap naar het zelfstandige ondernemerschap daardoor ineens de arbeidsbeschermende maatregelen ontbeert, vooral bij zeer ernstige, levensbedreigende risico’s. De staatssecretaris spreekt in de adviesaanvraag over de ‘zelfstandig werkende’ en hanteert als werkdefinitie: een ieder die arbeid verricht zonder werknemer of werkgever3 te zijn in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Daaraan wordt nog toegevoegd dat als zelfstandige ook wordt beschouwd de natuurlijke persoon die arbeid doet verrichten en ook zelf arbeid verricht. Uit een nadere schriftelijke toelichting van het ministerie van SZW blijkt dat de essentie van de adviesaanvraag is: enerzijds het aantal situaties waarop wettelijke bepalingen van kracht zijn voor zelfstandigen uitbreiden naar die situaties waarin sprake is van zeer ernstige arbeidsrisisco’s en anderzijds de bepalingen inzake zelfstandigen ook op de werkgever van toepassing verklaren (een uitbreiding van de kring van personen). Dit kan uiteraard alleen als de werkgever een ‘natuurlijk persoon’ is (de natuurlijke werkgever). Uit de nadere toelichting blijkt dat zich in de praktijk van de Arbeidsinspectie (AI) zeer regelmatig situaties voordoen waarin voor werknemers verboden handelingen door de werkgever zelf worden verricht. Juist in die situatie is de bescherming van derden, onder wie in dit geval zijn eigen werknemers, aan de orde. Daarnaast wordt in de nadere toelichting uiteengezet waarom ook de natuurlijke werkgever onder de werkingssfeer van het uitbreidingsvoorstel is gebracht. De arboregelgeving geeft een werkgever de opdracht ervoor te zorgen dat de bepalingen uit deze regelgeving voor en door werknemers worden nageleefd. Deze werkgever zelf is, tenzij hij in dienst is va n een juridische entiteit onder wiens gezag hij werkzaam is, niet gehouden om voor zichzelf de arboregelgeving na te leven. De vreemde situatie kan dan ontstaan dat als gevolg van het uitbreidingsvoorstel een zelfstandige wél onder de werkingssfeer van de arboregelgeving valt, althans voor een aantal ernstige (levensbedreigende) risico’s, maar dat hij zich aan dat regime zou kunnen onttrekken op het moment dat hij de status van werkgever krijgt door een of meer werknemers in dienst te ne men. Om te voorkomen dat de naleving van bepalingen over zeer ernstige arbeidsrisico’s jegens deze werkgever zelf zou vervallen, omvat het uitbreidingsvoorstel ook de (natuurlijke) werkgever. De voorgestelde uitbreiding laat onverlet dat al bestaande verplichtingen van de natuurlijke werkgever jegens zijn werknemers van kracht blijven. Buiten de zelfstandigen (zonder personeel) en de natuurlijke werkgever, worden geen andere categorieën werkenden door het uitbreidingsvoorstel geraakt. Bovendien, zo blijkt uit de nadere toelichting, wordt de natuurlijke werkgever niet gedefinieerd als een bijzondere vorm van de categorie zelfstandigen. De verplichtingen die een zelfstandige heeft zullen uiteraard ook van toepassing worden op de natuurlijke werkgever zelf 4 . 3
4
Uit een nadere toelichting van het ministerie van SZW op zijn adviesaanvraag blijkt dat er in de adviesaanvraag sprake is van een redactionele omissie omdat de verwijzing naar ‘de werkgever’ is weggevallen uit de definitie van het begrip zelfstandige. Brief van 25 augustus 2003 aan de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER, opgenomen als bijlage 3. Brief van 25 augustus 2003 (zie noot 3).
5
Op dit moment is op zelfstandigen reeds een beperkt aantal bepalingen gericht op het bestrijden van bijzondere gevaren van toepassing, zoals genoemd in artikel 9.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). Dit betreft arboregelgeving voor zelfstandigen op de bouwplaats 5 maar bijvoorbeeld ook het werken met bepaalde gevaarlijke stoffen (zoals asbest, kwarts en zandsteen), het verrichten van duik- en caissonarbeid, het werken aan elektrische installaties en het bedienen van torenkranen en funderingsmachines. In aanvulling hierop stelt de staatssecretaris voor om de toepassing van de arboregelgeving op zelfstandigen uit te breiden door de bepalingen uit de lijst van ernstig beboetbare feiten6 , voorzover niet opgenomen in artikel 9.5 Arbobesluit, op zelfstandigen van toepassing te verklaren. Het gaat hierbij om werkzaamheden en situaties die zeer ernstig gevaar (kunnen) opleveren voor personen. Tevens worden op zelfstandigen van (overeenkomstige) toepassing enkele bepalingen uit de Arbowet en het Arbobesluit die gericht zijn op het voorkomen van zeer ernstige risico’s, zoals het voorkomen van gevaar voor derden, en die strafrechtelijk zijn gesanctioneerd 7 . In de adviesaanvraag worden de zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s in seksinrichtingen apart genoemd. Deze aparte vermelding vloeit voort uit de uitvoering van de zogeheten motie Barth naar aanleiding van de opheffing van het bordeelverbod. Die motie, die door de Tweede Kamer is aanvaard, bevatte het verzoek om de arboregelgeving ook op zelfstandige prostitu(é)(ee)s van toepassing te verklaren. Het is de bedoeling van het kabinet deze categorie zelfstandigen op gelijke wijze te behandelen als alle andere zelfstandigen. Dit houdt in dat het voorstelt de uitbreiding van de werkingssfeer van de arboregelgeving ook op deze groep zelfstandigen van toepassing te verklaren. De staatssecretaris noemt actieve en gerichte voorlichting over zeer ernstige risico’s een essentiële voorwaarde voor het tot stand brengen van een preventiecultuur voor veilig werkgedrag bij zelfstandigen. Dit geldt eveneens voor adequaat toezicht door de Arbeidsinspectie op het naleven van deze voor zelfstandigen nieuwe bepalingen. 3.
Uitbreidingsvoorstel nader beschouwd
Alvorens het uitbreidingsvoorstel aan een nadere beschouwing te onderwerpen, wordt ingegaan op de positie van zelfstandigen bij de totstandkoming van de Arbowet en op de doelstelling van die wet. Daarna komt de inhoud van de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie over de verbetering van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk van zelfstandigen aan de orde. Vervolgens wordt in het kort geschetst welke bepalingen uit de arboregelgeving nu al gelden voor zelfstandigen. Totstandkoming en doelstelling Arbowet Uit de parlementaire behandeling van de Arbeidsomstandighedenwet blijkt het volgende. 5 6
7
Op grond van artikel 2.39 Arbobesluit. Deze lijst is opgenomen in bijlage 2 bij beleidsregel 33 van de Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving en als bijlage 4 bij dit advies gevoegd. Als gevolg van het besluit Wijziging Beleidsregels arbeidsomstandigheden (Richtlijn Atex) is aan de lijst een viertal ernstig beboetbare feiten toegevoegd (Besluit van de Staatssecretaris SZW van 3 juli 2003, Staatscourant. 2003, 128). Zowel de bepalingen uit de arboregelgeving die nu al gelden voor zelfstandigen als de bepalingen uit het uitbreidingsvoorstel komen aan de orde in het vervolg van dit advies.
6
Aan de hoofdlijnen van de veiligheidswetgeving en, in het verlengde daarvan, aan het ontwerp van de wet ligt een benadering – zo men wil een filosofie – ten grondslag, die niet alleen op de veiligheidswetgeving van toepassing is, doch evenzeer op andere delen van het terrein van de arbeidsbescherming. Deze benadering kan zo worden verstaan dat naast de sterke motieven voortvloeiende uit de wens tot het voortdurend verhogen van de normen van bescherming, die op zichzelf al tot vernieuwing van wetgeving dwingen, vooral geldt dat behalve aan economische welvaart in toenemende mate belang wordt gehecht aan het zich welbevinden van de werkende mens met betrekking tot zijn werk8 .
In de Arbowet van 1983 is voor het eerst een artikel opgenomen dat de mogelijkheid biedt om ook voor andere personen dan werknemers beschermende voorschriften vast te stellen. Aan de artikelsgewijze toelichting is de volgende passage ontleend: De bestaande wet9 kent, enkele uitzonderingen daargelaten, geen voorschriften in het belang van de veiligheid of gezondheid voor “het hoofd of de bestuurder en diens echtgenote” (artikel 1), omdat het overgrote gedeelte van deze voorschriften is vastgesteld “met betrekking tot arbeid”(artikelen 7, 9, 11, 12). Deze opzet van de wet brengt met zich mede dat niet alleen het hoofd van een bedrijf met personeel formeel buiten de bescherming van de wet valt. Maar ook de zonder personeel werkende zelfstandigen verkeren in deze positie: in de gedachtegang van de wetgever van vroegere jaren behoefde de sociale wetgeving in het algemeen – en dus ook de arbeidsbeschermende wetgeving – zich niet uit te strekken tot personen die hun arbeid in een positie van onafhankelijkheid verrichten. Dit uitgangspunt is echter in toenemende mate, vooral binnen het kader van de sociale verzekering, verlaten en sindsdien kwamen meerdere sociale wetten tot stand –men denke ook aan de op 1 oktober 1976 in werking getreden AAW – die op de gehele beroepsbevolking van toepassing zijn. De binnen het raam van de sociale verzekering tot stand gekomen wetgeving – dat stel ik 10 gaarne voorop – verschilt in karakter van de arbeidsbeschermende wetgeving, doch ook op dit laatste gebied heeft zich een vergelijkbare ontwikkeling voorgedaan: de van 1951 daterende Silicosewet en de Bestrijdingsmiddelenwet van 1962 zijn voorbeelden daarvan. Uitgangspunt bij het treffen van deze regelingen was dat aan het verrichten van bepaalde arbeid zodanige risico’s voor de veiligheid of gezondheid verbonden zijn, dat wettelijke regelen tot bescherming tegen deze gevaren van toepassing dienen te zijn op ieder die arbeid verricht, ook indien zij in een positie van onafhankelijkheid verkeren. Op grond van deze overweging is in artikel 24 van het ontwerp voorzien dat in een algemene maatregel van bestuur bepaald kan worden dat voorschriften ter voorkoming van bijzondere gevaren als hierboven bedoeld ook van toepassing zijn op anderen dan werknemers. Uiteraard zal van deze bevoegdheid, naar het zich laat aanzien, slechts een beperkt gebruik behoeven te worden gemaakt. Immers de hier bedoelde arbeid komt in een aantal sectoren van het bedrijfsleven – men denke bijvoorbeeld aan de administratieve sector – vrijwel niet voor. Gedacht is dan ook met name aan werkzaamheden in de agrarische sector, waar het aantal zelfstandigen in verhouding bijzonder groot is en waar zich hand in hand met de in omvang toenemende mechanisatie het aan de arbeid verbonden risico zeer aanzienlijk is.
Ook de Arbowet 1998 kent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels te stellen voor zelfstandigen. In de artikelsgewijze memorie van toelichting valt over deze mogelijkheid het volgende te lezen:
8 9 10
Tweede Kamer, vergaderjaar 1976-1977, 14 497, nr. 3, p. 1. Bedoeld wordt: de Veiligheidswet 1934. Aan het woord is de toenmalige minister van Sociale Zaken, J. Boersma.
7
Indien het om arbeid gaat waaraan bijzondere gevaren verbonden zijn, kan bij amvb geregeld worden dat bepaalde voorschriften (niet alleen door werkgevers maar) ook door zelfstandig werkenden moeten worden nageleefd11 .
Een en ander is, zoals hiervoor al weergegeven, uitgewerkt in het op de Arbowet gebaseerde Arbobesluit waar in artikel 9.5 nalevingsverplichtingen voor zelfstandigen zijn opgenomen ten aanzien van voorschriften waarbij bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid in het geding zijn. Voor zelfstandigen in de bouw zijn eveneens enige na levingsverplichtingen opgenomen12 . De lijn die uit de parlementaire behandeling van de arbeidsomstandighedenregelgeving naar voren komt, is: bescherming tegen bijzondere gevaren voor veiligheid of gezondheid bij bepaalde (zeer risicovolle) arbeid dient te gelden voor allen die arbeid verrichten. Dit strookt met het principe, verwoord in de artikelsgewijze toelichting bij de Arbowet, dat de Arbowet van toepassing is op iedereen die in Nederland arbeid verricht 13 . Dit betekent, aldus de toelichting, dat alle arbeid op Nederlands grondgebied onder de werking van de Arbowet valt. Aanbeveling van de Raad van de Europese Unie In zijn aanbeveling betreffende de verbetering van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk van zelfstandige n14 overweegt de Raad van de Europese Unie onder meer dat zelfstandigen, ongeacht of zij alleen werken dan wel werknemers in dienst hebben, aan dezelfde gezondheids- en veiligheidsrisico’s zijn blootgesteld als werknemers. Door hun werkzaamheden kunnen zelfstandigen de veiligheid van anderen die op dezelfde werkplek werkzaam zijn, in gevaar brengen. Er bestaan binnen de Europese Unie sectoren die als bedrijfstakken met een hoog risico worden beschouwd en waarin een zeer groot aantal zelfstandigen werkzaam is, zoals: landbouw, visserij, bouw en vervoer. De nadruk moet volgens de raad van de Europese Unie worden gelegd op de preventie van risico’s van arbeidsongevallen en beroepsziekten waaraan zelfstandigen zijn blootgesteld. Betere veiligheids- en gezondheidsnormen voor zelfstandigen kunnen de concurrentievoorwaarden en het concurrentievermogen op Europees niveau ten goede komen. Ook moeten zelfstandigen gemakkelijker toegang krijgen tot scholing en informatie met het oog op een verbetering van zowel hun eigen gezondheid en veiligheid, als die van anderen die op dezelfde werkplek werkzaam zijn. De Raad van de Europese Unie beveelt de lidstaten onder meer aan bij de bevordering van de gezondheid en de veiligheid van zelfstandigen de maatregelen te kiezen die zij het meest passend achten, zoals een of meer van de volgende maatregelen: wetgeving, stimulansen, voorlichtingscampagnes en aanmoediging van belanghebbenden. Huidige bepaling arboregelgeving van toepassing op zelfstandigen De Arbowet 1998 bevat de mogelijkheid (artikel 16, lid 7) om bij AMvB verplichtingen mede op te leggen aan zelfstandigen voorzover deze verplichtingen betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of gezondheid zijn verbonden. Op dit moment is op zelfstandigen een beperkt aantal bepalingen van toepassing; deze zijn gericht op het bestrijden van bijzondere gevaren, zoals genoemd in artikel 9.5 van 11 12
13 14
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 879, nr. 3, p. 44. Arbeidsomstandighedenbesluit, besluit van 15 januari 1997, Stb. 1997, 60, Nota van toelichting deel II Artikelsgewijze toelichting, p. 455. Uitgangspunt is uiteraard dat de werkingssfeer van de wet wordt bepaald door de inhoud die aan de begrippen werkgever en werknemer, artikel 1, eerste en tweede lid Arbowet, wordt gegeven. Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 879, nr. 3, p. 36. Aanbeveling van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 (PB L 53/45 van 28.2.2003).
8
het Arbobesluit 15 . De arboregelgeving op grond van artikel 2.39 Arbobesluit voor zelfstandigen op de bouwplaats vormt daarvan een onderdeel. Artikel 9.5 noemt daarnaast nog bepalingen die betrekking hebben op: − de inrichting van arbeidsplaatsen; deze bepalingen bevatten voorschriften voor elektrische installaties (artikelen 3.4 en 3.5 Arbobesluit), het voorkomen van valgevaar (artikel 3.16 Arbobesluit) en de veiligheid van benzinestations (artikelen 3.39 en 3.40 Arbobesluit); − gevaarlijke stoffen en biologische agentia; deze bepalingen bevatten voorschriften voor veiligheid aan, op of in tankschepen (artikel 4.7 Arbobesluit), voor explosieve stoffen (artikel 4.8 Arbobesluit), voor professioneel vuurwerk (artikel 4.8a Arbobesluit), voor het werken met asbest (artikelen 4.37, 4.38, 4.39, 4.41, 4.45 lid 1, 4.46 lid 1, 4.54, 4.55 en 4.56, lid 2 Arbobesluit) en enkele specifieke gezondheidsschadelijke stoffen waaronder vluchtige organische stoffen (artikelen 4.58, 4.59, 4.60, 4.61, 4.62 en 9.15 onder a sub 1º t/m 4º en sub b Arbobesluit); − duikarbeid (artikelen 6.16, 6.18, 6.19, lid 1 en 6.20 Arbobesluit); − deugdelijke arbeidsmiddelen (voorzover het landbouwtrekkers betreft die 800 kg of meer wegen (artikel 7.4 leden 1 en 2 Arbobesluit) en arbeidsmiddelen op de bouwplaats (artikel 7.32 leden 2 en 3 Arbobesluit). Uitbreidingsvoorstel De staatssecretaris stelt voor om de toepassing van de arboregelgeving op zelfstandigen uit te breiden. De relevante bepalingen uit de lijst van ernstig beboetbare feiten, voorzover niet al opgenomen in artikel 9.5 Arbobesluit, zullen op zelfstandigen van toepassing worden verklaard. Met ‘feiten’ worden hier bedoeld werkzaamheden en situaties die zeer ernstig gevaar (kunnen) opleveren voor het leven of de gezondheid van personen. Bij constatering van een dergelijke werkzaamheid of situatie zal veelal worden overgegaan tot het stilleggen van het werk zoals bedoeld in artikel 28 Arbowet. De ernstig beboetbare feiten zijn te onderscheiden in: − éénduidige feiten, waarbij altijd sprake is van zeer ernstig gevaar voor personen en − situatie-afhankelijke feiten, waarbij de ernst van het gevaar afhangt van de aard van het werk, de omgeving, het proces of het type arbeidsmiddel. Bij deze feiten hoeft niet altijd sprake te zijn van zeer ernstig gevaar voor personen16 . Voor een aantal bepalingen dat is opgesomd in de lijst van ernstig beboetbare feiten, geldt dat zij al zijn opgenomen in artikel 9.5 Arbobesluit. Het gaat hier om bepalingen over het werken op hoogte en valgevaar, over het werken met gevaarlijke stoffen in het bijzonder met asbest en crocidoliet, over zandstralen, vluchtige organische stoffen en over duik- en caissonarbeid. Daarnaast, zo blijkt uit de adviesaanvraag, zullen op de zelfstandigen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, bepalingen die gericht zijn op de volgende zeer ernstige risico’s: − het voorkomen van gevaar voor derden (artikel 10 Arbowet); 15 16
Een overzicht van de relevante artikelen uit de Arbowet en het Arbobesluit, die in de adviesaanvraag en dit advies worden genoemd, is opgenomen in bijlage 5. In bijlage 4 bij dit advies is de lijst met ernstig beboetbare feiten opgenomen en zijn de situatie-afhankelijke feiten gemarkeerd met een uitroepteken ( ! ).
9
− − −
het vermijden van levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid (artikel 32 Arbowet); het verbod om te roken of te eten en drinken bij gevaarlijke stoffen in categorieën als ‘ontplofbaar’ en ‘vergiftig’ (artikel 4.5 leden 1 en 2 Arbobesluit); het vermijden van het gevaar van verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie (artikel 4.6 leden 1 en 2 Arbobesluit) 17 .
Bij nadere bestudering van het uitbreidingsvoorstel blijkt dat bij de bepalingen die op grond van het uitbreidingsvoorstel van toepassing zullen worden op zelfstandigen in de meeste gevallen niet alleen bescherming van de zelfstandige een rol speelt maar ook bescherming van derden. Bij een aantal bepalingen die deel uitmaken van het uitbreidingsvoorstel is niet duidelijk of zij al dan niet toepasbaar zijn op zelfstandigen. Zo rijst de vraag of een zelfstandige die werkzaamheden verricht bij ondergrondse ontginningen of in een machinekamer op een mijnbouwinstallatie, in staat kan worden geacht de voorgeschreven verplichtingen over aanwezigheid van diverse uitgangen na te leven. Dit speelt ook bij voorschriften voor het veilig gebruik van bepaalde (mobiele) arbeidsmiddelen, die de zelfstandige wel gebruikt maar waarvan hij geen eigenaar is 18 . Voorts zijn bij enkele artikelen onduidelijkheden te signaleren omdat zij zijn geredigeerd in de vorm van een werkgeversverplichting waardoor zij niet aansluiten op de situaties voor zelfstandigen19 . Door het ministerie van SZW is meegedeeld dat daarmee bij een aanpassing van de arboregelgeving rekening wordt gehouden20 . 4.
Omvang groep zelfstandigen
Om inzicht in de omvang van de groep zelfstandigen en een beeld van de ongevallenproblematiek bij zelfstandigen te krijgen, is getracht gegevens daarover te verzamelen. Gebleken is dat er weinig gegevens over ongevallen bij zelfstandigen voorhanden zijn. De AI hanteert als algemeen uitgangspunt voor ongevalsmeldingen dat alle meldingen die betrekking hebben op ongevallen met persoonlijk letsel, die direct of indirect gerelateerd zijn aan arbeid, of aan omstandigheden waarop wetgeving van kracht is die behoort tot het toezichtsgebied 21 van de AI, in behandeling worden genomen. Dit ongeacht de status van de melder of de eventueel getroffenen (wel of geen werknemer), en ongeacht het tijdstip van de melding dan wel het bekend worden van het arbeidsongeval bij de AI. Uit een interne instructie van de AI blijkt echter dat ongevallen van niet-werknemers, waarbij een rechtstreeks verband bestaat met het verrichten van arbeid, in behandeling
17 18 19 20 21
De tekst van deze artikelen uit de Arbowet en Arbobesluit is opgenomen in bijlage 5 bij dit advies. Deze vraag van al dan niet toepasbaar zijn, rijst bij de artikelen 3.37c lid 1, 3.37e lid 1, en 3.37n lid 2, het aspect hinder in artikel 4.9, lid 1, 7.17a, lid 1, 7.25, leden 1, 6 en 7, 7.36b lid 5 en 7.41, lid 1 Arbobesluit Dit zijn de artikelen 4.113, 7.39 en 8.3, lid 1 Arbobesluit. Een omschrijving van de bepalingen waar het om gaat is als bijlage 6 bij het advies gevoegd. Het toezicht van de AI richt zich onder meer op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de Arbeidstijdenwet, het Besluit Risico’s Zware Ongevallen, de Kernenergiewet, en de Bestrijdingsmiddelenwet. Een compleet overzicht van de wetten die door de AI worden gehandhaafd is opgenomen in het Jaarverslag 2002 van de AI, als bijlage 6.
10
worden genomen, met uitzondering van ongevallen met de werkgever zelf of van een zelfstandige ondernemer zonder personeel22 . Uit de cijfermatige overzichten die de AI toevoegt aan haar Jaarverslagen blijkt dat in 2002 na melding van een ongeval 2270 onderzoeken zijn gestart en 2481 onderzoeken, die in 2002 of eerder zijn gestart, zijn afgehandeld. In 2002 zijn er in totaal 83 dodelijke ongevallen gemeld, met 85 slachtoffers. Conform haar beleid heeft de AI 74 van deze dodelijke ongevallen (met in totaal 75 slachtoffers) onderzocht 23 . De cijfermatige overzichten bevatten geen informatie specifiek toegespitst op zelfstandigen. Ook de Signaleringsrapporten beroepsziekten24 van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten bieden niet veel informatie over zelfstandigen, omdat er door bedrijfsartsen geen meldingen van beroepsziekten bij zelfstandigen gedaan worden25 . Voor een verdere indicatie van de ongevalsproblematiek bij de zelfstandigen is gebruikgemaakt van de zogeheten Arbobalans van het ministerie van SZW. De Arbobalans biedt een jaarlijks overzicht van de ontwikkeling van de arbeidsomstandigheden en het arbeidsomstandighedenbeleid in Nederland. Zo blijkt dat er in 2001 in totaal 154.000 arbeidsongevallen (met en zonder letsel) hebben plaatsgevonden en 2,4 procent van de werknemers een arbeidsongeval is overkomen. Bouw en industrie zijn de voornaamste risicosectoren. Bij circa 80 tot 85 procent van de arbeidsongevallen is sprake van letsel. Tevens blijkt dat de incidentie van arbeidsongevallen in de bouw en industrie (blijvend) hoog is. Veel voorkomende oorzaken van ongevallen zijn vallen en bekneld raken. Hierbij kan gedacht worden aan het vallen van steigers of beknelling bij een machine. In de bouw heeft 60 procent van alle ongevallen te maken met valgevaar. In de industrie is bekneld raken met 45 procent een belangrijke oorzaak van letsel 26 . De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) 27 voorziet in een afzonderlijke verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen, meewerkende echtgenoten en overige nietwerknemers met inkomsten uit arbeid. In 2002 bedroeg het totale aantal lopende Wazuitkeringen 57.050 tegenover 801.520 WAO-uitkeringen en 134.230 Wajonguitkeringen28 . Uit zijn nadere toelichting op de adviesaanvraag29 blijkt dat het ministerie van SZW niet beschikt over gegevens over arbeidsongevallen van zelfstandigen in Nederland omdat
22 23 24
25
26 27 28
29
Interne instructie Arbeidsinspectie Afhandeling melding van arbeidsongevallen, vastgesteld 10 mei 2001, p. 1. Arbeidsinspectie, jaarverslag 2002, p. 43. Onder beroepsziekten wordt verstaan: klassieke beroepsziekten; dit zijn beroepsziekten waarbij sprake is van een duidelijk, vaak min of meer monocausaal, verband tussen oorzaak en aandoening, werkgebonden aandoeningen en aandoeningen waarvan uit epidemiologisch onderzoek is gebleken dat deze vaker voorkomen bij bepaalde beroepsgroepen of in bepaalde werkomstandigheden. Signaleringsrapport Beroepsziekten 2002, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Coronel Instituut, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, p. 12. Arbobalans 2002, Arbeidsrisico’s, effecten en maatregelen in Nederland, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid pp. 44-46. Deze wet zal volgens de plannen van het kabinet per 1 juli 2004 worden ingetrokken. Bron: CBS, Statline, uitkeringen per jaar. Door de ministeriële vertegenwoordiger in de commissie is hierbij aangetekend dat, nog afgezien van de grote verschillen in verzekeringssystemen die gelden voor werknemers en voor zelfstandigen, de adviesaanvraag ziet op zeer ernstige (maar te vermijden) arbeidsrisico’s die maar een beperkt deel vormen van de oorzaken van WAO/Waz-intrede. Brief van 25 augustus 2003 (zie bijlage 3).
11
de Arbowet hiertoe geen verplichting kent 30 . Wel wordt opgemerkt dat bij arbeidsongevallen verondersteld kan worden dat de aard van de werkzaamheden en de werkomstandigheden bepalend zijn voor het ontstaan van ongevallen. Als zelfstandigen dezelfde werkzaamheden verrichten als werknemers, lijkt het aannemelijk dat zij ongeveer dezelfde risico’s lopen. Beperkte recente informatie uit het buitenland bevestigt dit beeld. De Health and Safety Executive 31 (Verenigd Koninkrijk) rapporteert bijvoorbeeld dat zelfstandigen in de agrarische sector 32 een iets hogere kans hebben om ten gevolge van een ongeval te overlijden dan een werknemer in deze sector. In deze sector zijn in de periode april 2002 - maart 2003 vijftien werknemers en twintig zelfstandigen als gevolg van een ongeval overleden. De meeste ongevallen met dodelijke afloop in deze sector doen zich voor bij het gemengde bedrijf. Zeventien van deze 35 slachtoffers waren ervaren krachten van 50 jaar of ouder. Onder hen bevonden zich vijf zelfstandigen die ouder waren dan 65 jaar. Het gaat hierbij vooral om transportgerelateerde risico’s (ongeveer een derde van de ongevallen), maar daarnaast ook om verschuivende of vallende objecten. 5.
Overwegingen uitbreidingsvoorstel
De staatssecretaris geeft in de adviesaanvraag drie overwegingen voor zijn uitbreidingsvoorstel: bevordering van de preventiecultuur voor veilig werkgedrag, arbeidsbescherming van werknemers en zelfstandigen die met elkaar samenwerken en de dynamiek en variëteit van de arbeidsmarkt. Als eerste overweging voor de uitbreiding van het toepassingsgebied van de arboregelgeving noemt de staatssecretaris het bevorderen van de preventiecultuur voor veilig werkgedrag. Het belang van het bevorderen van preventiegedrag staat buiten kijf. De vraag is onder ogen gezien of wetgeving (uitbreiding van het aantal bepalingen in de arboregelgeving die van toepassing zijn op zelfstandigen) daarvoor het juiste middel is en of niet ook andere middelen denkbaar zijn. Naast wetgevingsactiviteiten wordt op Europees 33 en op mondiaal niveau34 ook gewezen op goede voorlichting als mogelijk instrument om de preventiecultuur te bevorderen. De gedachte daarbij is om de nadruk te leggen op het algemeen creëren van een landelijke preventiecultuur, niet uitsluitend gerelateerd aan arbeid maar gericht op het hele leven. Er moet een cultuur worden ontwikkeld waarin belang wordt gehecht aan de gezondheidsbescherming tegen de vele mogelijke risico’s in de verschillende 30
31 32
33 34
De staatssecretaris SZW noemt de continue aandacht voor het verzamelen van ongevalgegevens en het opleveren van eenduidige ongevalcijfers in zijn aanbiedingsbrief bij de rapportage arbeidsongevallen; brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, brief van 4 augustus 2003, (kenmerk A&G/W&O/2003/57633). Fatal injuries in farming, forestry and horticulture 2002 -2003, Health and Safety Executive. Tot de ‘agriculture sector’ worden onder meer gerekend: arable farming, cattle (dairy & beef)farming, pig farming, mixed farming, agricultural contractors, forestry (and related activities), horticulture, sheep farming en fishing, Fatal injuries in farming, forestry and horticulture 2002 -2003, Health and Safety Executive. Aanbeveling van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 betreffende de verbetering van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk van zelfstandigen (PB L 53/45 van 28.2.2003). In de ‘Conclusions concerning ILO standards-related activities in the area of occupational safety and health. – A global strategy ’, getrokken tijdens de 91ste ILO-conferentie in juni 2003 te Genève, wordt wel volop gesproken over preventiecultuur, maar worden wetgevingsactiviteiten niet als enig middel daarvoor genoemd. “Álthough effective legal and technical tools, methodologies and measures to prevent occupational accidents and diseases exist, there is a need for an increased general awareness of the importance of OSH as well as a high level of political commitment for effective implementation of national OSH systems.”
12
levensomstandigheden, waarin risicopreventie een levenshouding en een tweede natuur is. Tevens wordt daarin beheersing van risico’s voor de gezondheid en veiligheid beschouwd als een essentieel onderdeel van ieders leven. Van groot belang daarbij is om in een zo vroeg mogelijk stadium met educatie op dit punt te starten. Het gaat om een ‘veiligheidsopleiding’ die begint tijdens de kinderjaren en op volwassen leeftijd, aangepast aan de leeftijd, de risico’s, de taken en verantwoordelijkheden wordt voortgezet. Het is zaak dat mensen een positieve attitude aannemen bij preventie, voorzorgsmaatregelen treffen voor eigen veiligheid en gezondheid en dat anderen worden aangemoedigd zich in de samenleving te houden aan de regels ter voorkoming van risico’s. Daardoor worden zij ook aangespoord om hun eigen bijdrage te leveren35 . Ook de staatssecretaris beschouwt actieve en gerichte voorlichting als een essentiële voorwaarde voor het creëren van een preventiecultuur voor veilig werkgedrag bij zelfstandigen. Bij de ontwikkeling van adequate voorlichting over de uitbreiding van de toepassingssfeer van de arboregelgeving op zelfstandigen, wordt gedacht aan een informatiepakket van overheidswege. Ook zullen in samenwerking met vertegenwoordigende branc heorganisaties aanvullende voorlichtings- en informatiemaatregelen worden opgesteld. Naast voorlichting kunnen ook andere middelen ingezet worden voor het scheppen en bevorderen van een preventiecultuur. Zo wordt in ILO-verband gesteld dat onderhoud en bevordering van een op preventie gerichte veiligheids- en gezondheidscultuur de fundamentele basis vormen om het succes van beroepsveiligheid en gezondheid op langere termijn te verbeteren. Daarbij wordt gedacht aan het organiseren van een jaarlijks terugkerend internationaal evenement of campagne met als doel een ruim verspreide bewustwording van het belang van veiligheid en gezo ndheid op het werk. Daaraan gaan vooraf de ondersteuning (door de ILO) en lancering van een nationaal programma over veiligheid en gezondheid op het werk door de overheid. Dit zou een belangrijke uitwerking hebben op het verstevigen van de capaciteit die nationaal beschikbaar is voor veiligheid en gezondheid op het werk én op het verstevigen van nationale en internationale bronnen. Essentieel daarbij is dat de overheid zich bij een dergelijk nationaal programma verzekert van de actieve deelname van werkgevers, werknemers en alle relevante overheidsinstellingen bij het opstellen en implementeren van het programma. Een eerste vereiste daarvoor is voldoende capaciteit om kennis te ontwikkelen en te verspreiden die voorziet in de behoeften van overheid, werkgevers en werknemers. Dit kan in de vorm van bijvoorbeeld: internationale standaards, nationale wetgeving, technische leidraden, ongevals- en beroepsziektestatistieken, best practices en onderzoek 36 . _____________________________________________________________________ Europese Week Ter illustratie wordt hier gewezen op de Europese Week voor Veiligheid op het Werk van 27 t/m 31 oktober 2003. Tijdens de Nederlandse startmanifestatie van deze week met als thema ‘Gevaarlijke Stoffen: voorzichtig behandelen’ , vond de aftrap plaats van het programma Versterking Arbobeleid Stoffen (VASt). Dit programma is een van de twee concrete acties die de staatssecretaris SZW in 2003 heeft gestart om de kennis en de bewustwording in het bedrijfsleven over risicovolle situaties op de werkplek te vergroten.
35 36
Advies Opleiding, door het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, vastgesteld op 5 november 1998. Zie Conclusions concerning ILO standards-related activities in the area of occupational safety and health. – ‘A global strategy’, getrokken tijdens de 91ste ILO-conferentie in juni 2003 te Genève.
13
Het programma VASt beoogt de gezondheidsrisico’s in de werkomgeving als gevolg van beroepsmatig gebruik van stoffen te minimaliseren. Met deze actie geeft de staatssecretaris voor het onderdeel arbeidsomstandigheden een nadere invulling aan de uitvoering van het programma Strategie Omgaan Met Stoffen (SOMS). De andere actie, het programma Versterking Arbeidsveiligheid, richt zich op het intensiveren van het arbeidsveiligheidsbeleid. De nadruk ligt daarbij op het vergroten van het veiligheidsbewustzijn van werkgevers en werknemers en het versterken van de veiligheidscultuur in bedrijven. Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 25 883, nr. 17.
Ook arboconvenanten, waarin overheid en sociale partners afspraken maken over
reductie van arbeidsrisico’s, kunnen een bijdrage leveren aan het tot stand brengen, onderhoud en en behouden van de hiervoor genoemde preventiecultuur. In dat verband worden genoemd het Arboconvenant Agrarische sectoren en het Arboconvenant Bouw, waarin zelfstandigen expliciet worden vermeld. Voorlichting alleen is niet voldoende om bij mensen een zodanige gedragsverandering te bewerkstelligen dat zij zich (nog) bewuster worden en blijve n van veilig werkgedrag. Gewezen wordt op de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie betreffende de verbetering van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk van zelfstandigen. De Raad beveelt de lidstaten onder meer aan bij de bevordering van de gezondheid en de veiligheid van zelfstandigen de maatregelen te kiezen die zij het meest passend achten; als maatregelen worden genoemd: wetgeving, stimulansen, voorlichtingscampagnes en aanmoediging van belanghebbenden37 . Het gaat om een combinatie van middelen. Een vergelijkbare zienswijze is aan te treffen in de Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen over een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006. De Commissie kiest voor een algemene benadering van het welzijn op het werk, die rekening houdt met de veranderingen in het arbeidsbestel en de opkomst van nieuwe risico’s. Zij beoogt op die manier de kwaliteit van de arbeid te verbeteren, waarvan een gezonde en veilige werkomgeving een van de belangrijkste componenten is. Deze strategie berust op de consolidering van de preventiecultuur en op de combinatie van diverse beleidsinstrumenten, zoals wetgeving, sociale dialoog, een proces van vooruitgang en de vaststelling van beste praktijken, de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen en economische prikkels. Tevens berust zij op de totstandbrenging van partnerschappen tussen alle actoren op het terrein van de gezondheid en veiligheid 38 .
37
38
Aanbeveling van de Raad van 18 februari 2003 betreffende de verbetering van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk van zelfstandigen, 2003/134/EG, PB L 53/45. Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, Zich aanpassen aan de veranderingen in werk en samenleving: een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie, van 11 maart 2002, inmiddels aanvaard door de Raad van Ministers en het Europese Parlement.
14
6.
Standpunt
De commissie onderschrijft het belang van het bevorderen van een preventiecultuur voor veilig werkgedrag. Zij onderstreept het belang van goede voorlichting en de ontwikkeling ervan in samenwerking met de vertegenwoordigende brancheorganisaties. Uit enkele reacties op de adviesaanvraag van belangengroeperingen van zelfstandigen blijkt eveneens dat het belang van goede voorlichting wordt onderschreven. De commissie hecht eraan op te merken dat het verstrekken van informatie en het geven van voorlichting geen kortstondige en tijdelijke actie mag zijn. Een cultuurverandering zal pas effect sorteren wanneer de voorlichtende activiteiten gedurende lange(re) tijd plaatsvinden. De commissie is tevens van mening dat in onderwijs en scholing systematisch aandacht besteed dient te worden aan gezondheid en veiligheid bij en op het werk. Zij merkt daarbij op dat scholing in haar visie ook omvat bij- en nascholing in het kader van vakgerichte beroepsopleidingen. De commissie wijst erop dat ook andere middelen ingezet kunnen worden om een preventiecultuur te creëren en te bevorderen. Naast wetgeving noemt zij in dat verband de organisatie van een jaarlijks terugkerend internationaal evenement of campagne, het sluiten van arboconvenanten en het aanmoedigen van belanghebbenden om een zodanige gedragsverandering te bewerkstelligen dat zij zich nog bewuster worden en blijven van veilig werkgedrag. Het meeste succes is verzekerd wanneer een combinatie van middelen wordt gebruikt. Het oordeel van de commissie bij de beantwoording van de hoofdvraag of de zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s in seksinrichtingen op dezelfde manier behandeld moeten worden als andere zelfstandigen is eensluidend. Met de staatssecretaris is zij van mening dat voor deze beroepsgroep geen uitzondering gerechtvaardigd is. De andere hoofdvraag uit de adviesaanvraag die het van toepassing verklaren van een deel van de arboregelgeving op zelfstandigen betreft, althans voorzover het gaat om een aantal levensbedreigende risico’s, beantwoordt de commissie niet eensluidend. De commissie (met uitzondering van één lid) constateert dat door het ontbreken van eenduidig cijfermatig materiaal de onderbouwing van de adviesaanvraag van het kabinet, de directe aanleiding voor deze adviesaanvraag, niet geheel duidelijk is. Zij vindt de eerste overweging die de staatssecretaris in zijn adviesaanvraag noemt, bevordering van de preventiecultuur voor veilig werkgedrag, in zichzelf niet een voldoende argument om tot de voorgestelde uitbreiding van het toepassingsgebied va n de arboregelgeving te besluiten. Zelfstandig en verantwoord ondernemerschap, cultuurverandering, best practices, gerichte voorlichting zijn daartoe meer geschikte instrumenten. De commissie heeft begrip voor de tweede overweging in de adviesaanvraag, de mogelijke aantasting van de arbeidsbescherming van werknemers, maar tekent hierbij aan dat ook bij inschakeling van zelfstandigen de werkgever de verplichting houdt om voor zijn werknemers een veilige werkplek te garanderen. Bij de derde overweging, de dynamiek en variëteit van de arbeidsmarkt, tekent de commissie aan dat niet alleen de mogelijkheid bestaat dat een werknemer als zelfstandige aan het arbeidsproces gaat deelnemen waardoor hij geen bescherming geniet, maar dat ook het omgekeerde geval zich kan voordoen dat een zelfstandige in een rol als werkgever of als werknemer deelneemt aan he t arbeidsproces, in welke rol hij gehouden is tot naleving van de bepalingen uit de arboregelgeving.
15
De commissie erkent de noodzaak van de voorgestelde uitbreiding van de werkingssfeer van de arboregelgeving die de adviesaanvraag voorstelt. Zij vindt dat in dit geval uitgangspunt bij de beantwoording moet zijn dat de situatie waarin gewerkt wordt veilig moet zijn voor eenieder die aan het werk is. Bovendien is gezien de dynamiek en variëteit van de arbeidsmarkt op de arbeidsplaats niet altijd de kwalificatie van degene die aan het werk is, gemakkelijk vast te stellen. Soms ontbreekt de mogelijkheid om op de arbeidsplaats een helder en objectief onderscheid te maken in de status van degenen die aan het werk zijn. Een dergelijk onderscheid is nodig wanneer het de bedoeling is om (een gedeelte van) de arboregelgeving wel van toepassing te verklaren op de ene groep werkenden in de werksituatie, maar niet op de andere groep, die in dezelfde situatie, zij het met een andere status, aan het werk is. In de gedachtegang van de commissie vormen bescherming en daarmee het voorkomen van blootstelling aan zeer ernstige (levensbedreigende) risico's het vertrekpunt. Zij is van oordeel dat haar uitgangspunt in overeenstemming is met de lijn die uit de parlementaire behandeling van de arboregelgeving naar voren komt: bescherming tegen bijzondere gevaren voor de veiligheid en gezondheid bij bepaalde (zeer risicovolle) arbeid dient te gelden voor allen die arbeid verrichten. Daarom aanvaardt de commissie het uitbreidingsvoorstel van de staatssecretaris. Zij voegt hieraan toe dat het dragen van de risico’s, waaronder gezondheidsrisico's niet een zaak is die alleen de zelfstandige ondernemer aangaat, maar ook de samenleving als geheel. De commissie wijst erop dat het niet alleen gaat om mogelijke risico's voor werknemers in de werksituatie en mogelijke effecten voor de samenleving als geheel, maar ook om mogelijke effecten voor willekeurige andere derden, die zich al of niet toevalligerwijs in de werksituatie bevinden. Te denken valt aan bezoekers, klanten, passanten en leveranciers. Het voorkomen van deze effecten vormt een gerechtvaardigde additionele onderbouwing van het uitbreidingsvoorstel van de staatssecretaris. Voorts wijst de commissie erop dat het al dan niet in acht nemen van veiligheidsmaatregelen nu kan leiden tot concurrentievervalsing bij het verkrijgen van een contract. Een zelfstandige die goedkoper kan werken dan een werkgever met werknemers in loondienst, omdat hij in levensbedreigende situaties minder veiligheidsmaatregelen in acht hoeft te nemen, wordt eerder een contract gegund. Concurrentie op veiligheid is niet meer mogelijk als zelfstandigen onder het regime van de arboregelgeving op gelijke wijze worden behandeld als werkgevers en werknemers. Dit wordt door het uitbreidingsvoorstel van de staatssecretaris bereikt. De commissie is van oordeel dat het zinvol en van groot belang is dat er meer kennis over en inzicht bestaat in een groep als de zelfstandigen, waarvan de omvang voortdurend toeneemt. Op het moment dat de werkingssfeer van de arboregelgeving conform de adviesaanvraag in levensbedreigende situaties wordt verruimd, zullen meer gegevens over ongevallen bij zelfstandigen verzameld kunnen worden. Niet alleen de AI zal gemakkelijker gegevens over zelfstandigen kunnen vergaren, ook zal meer onderzoek naar deze groep plaatsvinden. De commissie verwacht dat de voorgestelde uitbreiding van de reikwijdte van de arborege lgeving leidt tot een vergroting van de uitvoeringslast voor de betrokken
16
zelfstandigen. Gezien de eerdergenoemde overwegingen is zij desondanks van mening dat het borgen van het belang dat in het geding is, een veilige werksituatie voor eenieder die aan het werk is, gegeven het feit dat het gaat om levensbedreigende risico's, zodanig zwaar hoort te wegen dat het middel van wet- en regelgeving niet kan ontbreken. De commissie is van oordeel dat de Arbowet zo transparant en effectief mogelijk moet zijn. Zij nodigt de staatssecretaris uit om bij de evaluatie van de Arbowet de huidige Arbowet en -regelgeving te bezien vanuit dit uitgangspunt. Mogelijk leidt dit tot meer eenduidige regels en tot vermindering van de uitvoeringslast. De gelijke behandeling van zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s in seksinrichtingen en andere zelfstandigen leidt er in de visie van de commissie toe dat de toepassing van de voorgestelde uitbreiding van de arboregelgeving op de zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s in de rede ligt. Een lid van de commissie39 ziet de Arbowet primair als een regeling die de relatie regelt tussen werkgever en werknemer op het terrein van arbeidsomstandigheden. Een zelfstandige is noch werknemer, noch werkgever. Hij hecht aan de bescherming van gezondheid en veiligheid van zelfstandigen en van anderen wanneer die op dezelfde werkplek werkzaam of aanwezig zijn. Hij beschouwt de voorgestelde wet- en regelgeving niet als het eerst aangewezen en meest effectieve instrument om dit te realiseren. Het ontbreken van eenduidig cijfermateriaal ter onderbouwing van de adviesaanvraag geldt daarbij als een aanvullend maar zwaarwegend argument. Dit lid meent dat de staatssecretaris de aanwezige beleidsalternatieven in ogenschouw had moeten nemen, zoals het bevorderen van brancheafspraken, gerichte voorlichting en onderzoek of het betrekken van zelfstandigen bij arboconvenanten. Hij verwacht dat hiermee de preventiecultuur voor veilig werkgedrag niet alleen meer en verder bevorderd kan worden ten aanzien van de levensbedreigende risico’s die adviesaanvraag op het oog heeft, maar ook ten aanzien van andere en mogelijk per saldo zelfs ernstiger aan het werk gerelateerde risico’s en gezondheidsklachten van zelfstandigen. Hij wijst in dit verband op aanbeveling van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 betreffende de verbetering van de bescherming van de gezondheid en veiligheid op het werk van zelfstandigen. De staatssecretaris zou meer in lijn hebben gehandeld met deze Europese aanbeveling wanneer hij de daar genoemde beleidsalternatieven op zichzelf staand en dus los van wetgeving bij zijn adviesaanvraag zou hebben betrokken. Dit lid is van oordeel dat de voorgestelde uitbreiding niet goed valt te rijmen met de kabinetsvoornemens om juist te komen tot minder regels en om een vermindering van de administratieve lastendruk te bewerkstelligen40 . Hij legt het begrip administratieve lastendruk zo uit dat daaronder mede de uitvoeringslasten in de meest ruime zin zijn begrepen. Het is mogelijk dat het uitbreidingsvoorstel geen extra administratief werk met zich brengt, maar het zal wel tot gevolg hebben dat kostbare beschermingsmaatregelen moeten worden getroffen om bepaalde risico’s te voorkomen. Dit terwijl, zoals thans, met andere, eenvoudiger te nemen maatregelen voldoende bescherming bereikt kan worden. 39 40
Het ondernemerslid benoemd door LTO-Nederland. Zie in dit verband het Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 - 2003, 28600 XV, nr. 24) en de (brief over de) Voornemens ter vermindering van administratieve lasten arbeidsomstandigheden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 – 2003, 24 036, nr. 271).
17
Het uitbreidingsvoorstel betekent volgens dit lid uitbreiding van de reikwijdte van bestaande regels en een grotere druk van uitvoeringslasten. Verder werpt dit lid de vraag op of de zelfstandige door de voorgestelde uitbreiding meer bescherming zou krijgen dan hij zelf wenselijk acht. De keuze voor het zelfstandige ondernemerschap is immers weloverwogen. Kenmerkend voor het ondernemerschap is nu juist het voor eigen rekening en risico deelnemen aan het economische verkeer. Daarbij bepaalt een ondernemer zelf welke risico’s hij wenst te lopen, waarbij ook gezondheidsrisico’s horen, die overigens voor hem direct vertaalbaar zijn in een financieel risico. Ook bij zelfstandigen bestaat de behoefte om veilig te werken. Zij werken ook veilig, zij het dat dit op een andere wijze kan geschieden dan in de arboregelgeving is voorgeschreven. Dit lid is van oordeel dat het de bedoeling van de voorgestelde uitbreiding niet kan en mag zijn om mogelijke concurrentie tussen zelfstandige ondernemers en werknemers in dienst van een werkge ver / ondernemer tegen te gaan. Dit lid acht de tweede overweging uit de adviesaanvraag, de mogelijke aantasting van arbeidsbescherming van werknemers wanneer zij in dezelfde werkomgeving werken als zelfstandigen, niet valide voor de onderbouwing van het uitbreidingsvoorstel. De verantwoordelijkheden van zelfstandigen en daarmee verband houdend de bescherming van derden in relatie tot werkzaamheden die door zelfstandigen worden uitgevoerd, dienen vo lgens hem niet geregeld te worden via de Arbowet en bijbehorende regelgeving. Het werkzaam zijn in een omgeving met werknemers is immers niet wezenlijk anders dan wanneer een zelfstandige werkt in een omgeving met een willekeurige derde. Voor een algemene derdenbescherming en aansprakelijkheid volstaan de artikelen die betrekking hebben op de onrechtmatige daad, die in het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen. Bovendien, zo merkt dit lid op, is de werkgever al verplicht om voor zijn werknemers een veilige werkplek te garanderen. Daarom wordt nu al in veel overeenkomsten bepaald dat de opdrachtnemer / zelfstandige zich heeft te houden aan de veiligheidsvoorschriften die gelden op de locatie van de opdrachtgever. Hier ligt naar zijn oordeel voor ondernemers en branches waar zelfstandigen zonder personeel worden gecontracteerd een mogelijkheid en verantwoordelijkheid om zelf regelingen te treffen. Dergelijke regelingen kunnen toegesneden worden op de branche of op het uit te voeren werk en zullen op meer arbeidsrisico’s en veiligheidsvoorschriften betrekking hebben dan die van de voorgestelde uitbreiding van de wet. Ook de derde overweging die in de adviesaanvraag wordt genoemd, de dynamiek en variëteit van de arbeidsmarkt, heeft naar zijn oordeel niet voldoende draagkracht om de voorgestelde uitbreiding te rechtvaardigen. Wanneer een zelfstandige in een andere rol, bijvoorbeeld als werkgever of werknemer, deelneemt aan het arbeidsproces, dan is hij in die andere rol rechtens gehouden tot naleving van de bepalingen uit de arboregelgeving.
18
De gelijke behandeling van zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s in seksinrichtingen en andere zelfstandigen leidt ertoe dat arboregelgeving niet verder van toepassing moet worden verklaard op de zelfstandig werkende prostitu(é)(ee)s.
Den Haag, 20 februari 2004
H. Franken voorzitter
E.V. Knopper secretaris
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
De Voorzitter van de Sociaal-Economische Raad Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG
Uw brief
Ons kenmerk
AVBNDBI03 Onderwerp
Adviesaanvraag uitbreiding toepassingsgebied arboregelgeving op zelfstandigen voor wat betreft zeer ernstige risico’s
Datum
Doorkiesnummer
33708
(070) 333 61 93 Contactpersoon
M.G. den Held
1. Inleiding De Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet) kent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur verplichtingen op te leggen aan zelfstandigen voorzover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of gezondheid zijn verbonden. Op dit ogenblik zijn op zelfstandigen alleen een beperkt aantal bepalingen gericht op het bestrijden van bijzondere gevaren van toepassing (zoals in artikel 9.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit genoemd). Dit betreft ondermeer het werken met bepaalde bijzonder gevaarlijke stoffen zoals asbest, kwarts en zandsteen; het verrichten van duik- en caissonarbeid, het werken aan elektrische installaties, en het bedienen van torenkranen en funderingsmachines. Daarnaast geldt arboregelgeving voor zelfstandigen op de bouwplaats (artikel 2.39 Arbobesluit). Het uitbreiden van de toepassingssfeer van arboregelgeving op zelfstandigen is onderwerp van publieke aandacht. Het speelt in diverse sectoren, mede als gevolg van de arboconvenantenaanpak van het Ministerie van SZW. Het kabinet vraagt de opvatting van de SER over een voorstel voor het van toepassing verklaren van een deel van de arboregelgeving op alle zelfstandigen voor zover het een aantal levensbedreigende risico’s betreft. In deze adviesaanvraag wordt uitsluitend gedoeld op materiële bepalingen. Algemeen geldende systeemverplichtingen, zoals de verplichte toets door een arbodienst op de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), zouden naar het oordeel van het kabinet onevenredig zwaar wegen voor deze categorie ondernemers, en zijn buiten beschouwing gelaten. 2. Overwegingen In de eerste plaats gaat het bij het van toepassing verklaren van een deel van de regelgeving op zelfstandigen om het bevorderen van de preventiecultuur voor veilig werkgedrag bij de zelfstandige zelf. Dit kan door een aantal arbobepalingen dat betrekking heeft op zeer ernstige (levensbedreigende) risico’s, ook op zelfstandigen van toepassing te verklaren. Hiermee wordt benadrukt dat zij evenzeer zeer ernstige arbeidsrisico’s lopen, en dat zij preventieve maatregelen kunnen en dienen te nemen.
4
W .* SZ . . .
2 AVBNDB103
33708
Verder werken zelfstandigen vaak in een omgeving met werknemers. Deze kunnen daardoor ook worden blootgesteld aan levensbedreigende risico’s die, door het eventueel niet treffen van afdoende voorzorgsmaatregelen door zelfstandigen, kunnen ontstaan. Hierdoor kan sprake zijn van een aantasting van de arbeidsbescherming van werknemers. Het gaat hierbij niet alleen om bouwplaatsen waar regelgeving voor zelfstandigen juist om die reden al is ingevoerd; maar ook om andere werklocaties waar zich zeer ernstige risico’s kunnen voordoen. Een ander punt betreft de dynamiek en variëteit van de arbeidsmarkt. Mensen nemen in steeds meer verschillende rollen deel aan het arbeidsproces. Men is werknemer (soms van verschillende werkgevers), maar vaak ook thuiswerker, freelancer, zelfstandige, of zelf werkgever. Steeds meer werken mensen met elkaar in gelijke omstandigheden, maar met een verschillende arbeidsstatus. Een werknemer die de overstap maakt naar het zelfstandige ondernemerschap valt opeens vrij van vrijwel alle materiële arbeidsbeschermende maatregelen, mede daar een kenmerk van de zelfstandige is dat deze niet in een gezagsrelatie staat en daardoor minder snel gedwongen kan worden om gezondheidsrisico’s te nemen. Voor zeer ernstige (levensbedreigende) risico’s kan het niet van toepassing zijn van de betreffende arboregels echter als onwenselijk worden gekenmerkt gegeven de levensbedreigende aard van deze risico’s.
3. Definitie van de zelfstandige Een zelfstandige wordt gedefinieerd als de’zelfstandig werkende’: een ieder die arbeid verricht zonder werknemer te zijn in de zin van de Arbowet. Als zelfstandige wordt hier ook beschouwd de natuurlijke persoon die arbeid doet verrichten en ook zelf arbeid verricht (ook wel de ‘meewerkende werkgever’ genoemd).
4. De materiële regelgeving voor zelfstandigen Voor de zelfstandige noemt artikel 9.5 van het Arbobesluit een aantal artikelen die al van toepassing zijn. In aanvulling op deze bepalingen wordt de SER gevraagd haar mening te geven over het voorstel voor het van toepassing verklaren van onderstaande bepalingen op zelfstandigen.
./.
De zeer- ernstige (levensbedreigende) risico ‘s a. Op zelfstandigen worden van toepassing de relevante bepalingen uit de lijst van ernstige beboetbare feiten (zijnde bijlage 2 bij beleidsrege133 van de Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving), voorzover deze al niet zijn opgenomen in art. 9.5 van het Arbobesluit. Overtredingen hierop worden bestuursrechtelijk gesanctioneerd. Deze feiten zijn werkzaamheden en situaties die zeer ernstig gevaar (kunnen) opleveren voor personen. Indien een dergelijke werkzaamheid of situatie wordt geconstateerd, dan zal in de meeste gevallen worden overgegaan tot het stilleggen van het werk zoals bedoeld in art. 28 van de Arbowet. In de lijst (bijlage 1 van deze SER-adviesaanvraag) worden éénduidige en van de situatie afhankelijke ernstige beboetbare feiten onderscheiden. Bij éénduidige feiten is altijd sprake van zeer ernstig gevaar voor personen. In het geval van situatieafhankelijke feiten hoeft niet altijd zeer ernstig gevaar te bestaan voor personen. De ernst van het gevaar hangt af van de aard van het werk, de omgeving, het proces of het type arbeidsmiddel. Dit zal door een inspecteur ter plekke moeten worden vastgesteld op dezelfde wijze als dat dit nu al gebeurt bij werkgevers/werknemers.
3
AVBNDBl03
33708
Op zelfstandigen worden voorts van (overeenkomstige) toepassing de relevante bepalingen die strafrechtelijk gesanctioneerd worden en die gericht zijn op zeer ernstige risico’s. Dat zijn: l uit de Arbowet: - art. 10, voorkomen van gevaar voor derden - art. 32, algemene bepaling betreffende vermijden van levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid l uit het Arbobesluit: - art. 4.5, eerste en tweede lid, verbod te roken of te eten en drinken bij gevaarlijke stoffen in categorieën als ‘ontplofbaar’ en ‘vergiftig’; - art. 4.6, eerste en tweede lid, vermijden gevaar van verstikking, etc. b. De zelfstandig werkende prostitué(e)s Met de ‘opheffing van het bordeelverbod’ beoogde de overheid bescherming van prostitué(e)s die in seksinrichtingen werken. De Tweede Kamer verlangde toepasselijkheid van arboregelgeving voor zelfstandige prostitué(e)s’. Op deze categorie zelfstandigen zijn in lijn met het hiervoor aangeduide - alléén de bepalingen van artikel 9.5 van het Arbobesluit van toepassing. Omdat het kabinet de zelfstandig werkende prostituée op sociaal-economische gebied gelijkstelt met andere zelfstandigen, lijkt het niet wenselijk om een uitzondering voor deze categorie te maken. In dit kader vraagt het kabinet of de SER deze opvatting deelt, en zo nee, welke onderdelen van de arbeidsomstandighedenregelgeving op deze categorie zelfstandigen dan van toepassing moeten worden verklaard.
5.
Voorlichting
en handhaving
Een essentiële voorwaarde voor het tot stand brengen van een preventiecultuur voor veilig werkgedrag bij zelfstandigen is dat, vanuit de overheid of via andere kanalen, over zeer ernstige risico’s ook actieve en gerichte voorlichting plaatsvindt; evenzeer als adequaat toezicht door de Arbeidsinspectie op het naleven van deze voor zelfstandigen nieuwe bepalingen. Indien het komt tot de uitbreiding van de toepassingssfeer van de arboregelgeving op zelfstandigen zal derhalve adequate voorlichting hiervoor worden ontwikkeld. Dit betreft een informatiepakket van overheidswege. Daarnaast zal actief worden samengewerkt met vertegenwoordigende brancheorganisaties voor aanvullende voorlichting- en informatiemaatregelen. Vanuit de vertegenwoordigende brancheorganisaties kan worden overwogen om het volgen van (beperkte) trainingen bij diverse opleidingsinstituten te bevorderen. Eventueel kan analoog aan bepalingen uit diverse CAO’s door brancheorganisaties bijvoorbeeld een scholingsfonds worden opgericht waaruit financiële tegemoetkomingen voor relevante opleidingen/trainingen kunnen worden verstrekt. ./. De zelfstandigen moeten bereikt kunnen worden door de Arbeidsinspectie (zie bijlage 2 voor aantallen zelfstandigen zonder personeel in Nederland). Dat lijkt in redelijke mate mogelijk. Indien arboregels met betrekking tot zeer ernstige risico’s ook voor zelfstandigen gaan gelden, zal handhaving ervan door de Arbeidsinspectie plaatsvinden. Uit oogpunt van effectiviteit en efficiëntie is dan als eerste te kiezen voor een geïntegreerde aanpak. Dat wil
’ De aangenomen Motie Barth, TK 1999-2000,25437 nr. 21, verzoekt in de context van ‘opheffing van het bordeelverbod’ een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 16, zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 van toepassing te verklaren op zelfstandig werkende prostitue(e)s.
W .SZ . . .
4 AVBNDB103
33708
zeggen een aanpak binnen de gangbare selectie van te inspecteren sectoren en/of werkzaamheden. Wat betreft zelfstandigen ligt inspectie op locatie van de eventuele opdrachtgever voor de hand. In de reguliere inspectieprojecten wordt dan, waar het relevant kan zijn, gekeken naar de inzet van zelfstandigen. Verder zijn er mogelijkheden om binnen reguliere bedrijfstakinspecties ook zelfstandigen te bereiken die op hun eigen locatie werken. Hiermee lijken de situaties waarin zelfstandige zeer ernstige (levensbedreigende) risico’s lopen afdoende door de Arbeidsinspectie te kunnen worden bereikt.
6. De internationale
./ .
context
Op 18 februari 2003 is door de Europese Raad een Aanbeveling van de Raad aan de lidstaten van de EU opgesteld, waarin de lidstaten opgeroepen worden zich in te spannen voor de verbetering van arbeidsomstandigheden van zelfstandigen. Niet alleen in Nederland doet zich de vraag voor of, en zo ja in welke mate, zelfstandigen onder de arbeidsomstandighedenregelgeving zouden moeten vallen. In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de mate waarin deze problematiek geregeld is in de Europese lidstaten. Daaruit blijkt dat in een aantal lidstaten zelfstandigen (nagenoeg) geheel onder de toepassingssfeer van de nationale arboregelgeving vallen. In een aantal andere landen is arboregelgeving van toepassing wanneer men met anderen samenwerkt. Verder bestaan er in enkele landen verplichtingen voor zelfstandigen vanuit (verplichte) verzekeringsmaatschappijen. Daarnaast is er een grote groep landen, waaronder Nederland, waar alleen een aantal bijzondere risico’s zijn afgedekt. Daarnaast kan er op worden gewezen dat artikel 3 van het Europees Sociaal Handvest als grondbeginsel heeft dat iedereen die werkt (werknemers, ambtenaren én zelfstandigen) dezelfde veiligheid- en gezondheidsbescherming moet genieten.
7. Samenvattend l
l
Steunt de SER de kabinetsopvatting dat de materiële arboregelgeving betrekking hebbend op de zeer ernstige risico’s zoals gedefinieerd in paragraaf drie en vier van deze adviesaanvraag van toepassing moet worden op zelfstandigen inclusief de meewerkende werkgever? Meent de SER dat arboregelgeving ook moet gelden voor de zelfstandige beroepsuitoefening van prostitué(e)s in seksinrichtingen, en zo ja welke onderdelen van de arboregelgeving?
Het kabinet zou het advies van de SER graag voor 15 september 2003 ontvangen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken
AVB/VDB/03 33708
Bijlage 1. Lijst van ernstige beboetbare feiten Arbeidsomstandighedenwet 1998 Het niet of onjuist gebruiken van ter beschikking gestelde noodzakelijke beveiligingen of persoonlijke beschermingsmiddelen door een werknemer, waardoor ernstig gevaar bestaat voor de werknemer zelf of voor andere personen dan de werknemer. (artikel 11, Arbowet 1998) Het werken op, aan of in de nabijheid van wegen waarbij ernstig gevaar bestaat voor aanrijden. (artikel 3.2, lid 1, Arbobesluit) Het werken in gebouwen, waarvan wanden, vloeren, plafonds of installaties in zodanige staat verkeren, dat ernstig gevaar bestaat voor instorten, verschuiven, omvallen of kantelen. (artikel 3.3, lid 1, Arbobesluit) Het werken op plaatsen, waar ernstig gevaar bestaat voor instorten, verschuiven, omvallen of kantelen van opgeslagen voorwerpen en stoffen. (artikel 3.3, lid 2, Arbobesluit) Het aanwezig zijn van niet afgeschermde, direct aanraakbare spanningvoerende delen met een spanning hoger dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt bij zuivere gelijkspanning. (artikel 3.4, lid 2, Arbobesluit) Het verrichten van werkzaamheden aan of in de nabijheid van onder spanning staande elektrische installaties, toestellen of leidingen met een spanning van hoger dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt bij zuivere gelijkspanning zonder het treffen van de nodige veiligheidsmaatregelen. (artikel 3.5, lid 3, Arbobesluit) Het werken op arbeidsplaatsen waar een doeltreffende vluchtweg ontbreekt of is geblokkeerd en waarbij ernstig gevaar bestaat op brand, explosie of plotselinge blootstelling aan gevaarlijke stoffen. (artikel 3.6, lid 1, en artikel 3.7, lid 1, Arbobesluit) Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter waarbij geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen tegen vallen. (artikel 3.16, lid 1, Arbobesluit) Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter waarbij geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen tegen de gevolgen van vallen. (artikel 3.16, lid 3, Arbobesluit) Het zodanig ingericht zijn van een arbeidsplaats dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen te worden door ongewild in beweging komende of vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen. 1) (artikel 3.17, Arbobesluit) Het toepassen van een laadplatform dat niet is afgestemd op de te vervoeren lading. (artikel 3.18, lid 2, Arbobesluit)
AVB/VDB/03 33708
Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter op instabiele en onvoldoende stevige werkplekken op bouwplaatsen. (artikel 3.28, lid 1, Arbobesluit) Het werken op een bouwplaats indien bovengrondse elektriciteitsleidingen niet omgeleid zijn of spanningsloos zijn gemaakt of, indien dit niet mogelijk is, hekken of waarschuwingsborden ontbreken. (artikel 3.29, lid 2, Arbobesluit) Het werken op bouwplaatsen waarbij ernstig gevaar bestaat voor personen als gevolg van beschadiging van ondergrondse elektriciteitsleidingen en -kabels. (artikel 3.29, lid 5, Arbobesluit) Het werken in bouwputten, tunnels, bij uitgravingen of andere ondergrondse werkzaamheden waarbij onvoldoende stut- of taludvoorzieningen zijn getroffen tegen instortings- of overstromingsgevaar. (artikel 3.30, lid 1, Arbobesluit) Het bij grondverzetwerkzaamheden niet op veilige afstand houden van de uitgegraven aarde, gebruikte materialen en voertuigen, waardoor werknemers ernstig gevaar lopen bedolven te worden. (artikel 3.30, lid 2, Arbobesluit) Onvoldoende draagkrachtige bekistingen, tijdelijke stutten of schoren op een bouwwerkplek, waardoor werknemers ernstig gevaar lopen bekneld te raken of bedolven te worden. (artikel 3.31, lid 2, Arbobesluit) Het zonder beschermingsmaatregelen betreden van of werken in zones in de winningsindustrie in dagbouw waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie. (artikel 3.34, lid 1, Arbobesluit) Het ontbreken van twee afzonderlijke uitgangen in verbinding met de oppervlakte bij een ondergrondse ontginning. (artikel 3.37c, lid 1, Arbobesluit) Het niet zo spoedig mogelijk na het delven ondersteuningen aanbrengen, terwijl dit vanwege de instabiliteit van het terrein noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemers. (artikel 3.37e, lid 1, Arbobesluit) Het in een machinekamer op een mijnbouwinstallatie ontbreken van twee tegenover elkaar gelegen uitgangen met voldoende trap- of ladderverbindingen vanaf de vloer. (artikel 3.37n, lid 2, Arbobesluit) Het ontbreken van maatregelen of voorzieningen bij aanwezigheid van kankerverwekkende of mutagene stoffen waarbij ernstig gevaar bestaat voor plotselinge blootstelling. (artikel 4.4, Arbobesluit)
AVB/VDB/03 33708
Het ontbreken van maatregelen of voorzieningen bij aanwezigheid van gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen. (artikel 4.4, lid 1, Arbobesluit) Onvoldoende of onjuiste maatregelen of voorzieningen bij het werken met gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen. (artikel 4.4, lid 2, Arbobesluit) Onvoldoende of onjuiste maatregelen of voorzieningen bij het werken aan reservoirs, installaties, verpakkingen e.d. met gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen bestaat. (artikel 4.4, lid 3, Arbobesluit) Het schoonmaken, onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of Tschepen, zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring van een gasdeskundige. (artikel 4.7, lid 3, Arbobesluit) Het niet werken volgens een vooraf opgesteld werkplan, als bedoeld in Bijlage VB van de Arbeidsomstandighedenregeling, met betrekking tot opbouw, installeren, monteren, assembleren, danwel verwijderen na ontbranding, van professioneel vuurwerk. (artikel 4.8a, lid 1, Arbobesluit) Het blootstellen van werknemers aan concentraties van stoffen in de inademingslucht van meer dan twee maal de bestuurlijke MAC-waarde of wettelijke grenswaarde (vast te stellen over de blootstellingperiode(n) waarop deze waarden betrekking hebben) of van meer dan de ceilingwaarde. (artikel 4.9, lid 1, juncto artikel 4.8b, lid 3, Arbobesluit) Het werken met stoffen als bedoeld in beleidsregel 4.9-1 onder 2, 3 en 4, en beleidsregel 4.18-1 onder 3, 4 en 5, waarbij direct contact met huid en ogen mogelijk is en kan leiden tot ernstige schade aan de gezondheid. (artikel 4.9, lid 1, juncto artikel 4.18, lid 1, Arbobesluit) Het blootstellen van werknemers aan concentraties van kankerverwekkende en mutagene stoffen in de inademingslucht boven de wettelijke grenswaarde. (artikel 4.16, lid 2, Arbobesluit) Het niet zo laag mogelijk houden van de concentratie van asbeststof in de lucht, door : - het niet verzamelen en verpakken van asbesthoudende afvalstoffen in voor asbest geschikte verpakking, - het niet spoedig verzamelen en verpakken van asbesthoudende afvalstoffen in geschikte, gesloten en gekenmerkte verpakking, of - het gebruik van elektrisch of pneumatisch aangedreven verspanende werktuigen met een toerental > 100 wentelingen per minuut of een lineaire zaagsnelheid > 25 meter per minuut bij het repareren, onderhouden of slopen van asbesthoudende producten. (artikel 4.45, lid 1, Arbobesluit, juncto lid 2, juncto artikel 4.54, lid 1)
AVB/VDB/03 33708
Het blootstellen van werknemers aan concentraties van asbest in de inademingslucht boven de grenswaarde van 0,3 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur. (artikel 4.46, lid 1, Arbobesluit) Het, bij slopen en verwijderen van asbest of crocidoliet of van producten die deze stoffen bevatten, niet treffen van maatregelen zoals die, ingevolge artikel 4.55, lid 1, onder a tot en met d, moeten zijn opgenomen in het in artikel 4.54, lid 3, bedoelde werkplan. (artikel 4.55, lid 2, Arbobesluit, juncto artikel 4.54, lid 3) Het blootstellen van werknemers aan concentraties van crocidolietstof in de inademingslucht boven de grenswaarde van 0,1 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur. (artikel 4.56, lid 2, Arbobesluit) Het niet spoedig verzamelen en verpakken van crocidoliethoudende afvalstoffen. (artikel 4.56, lid 3, Arbobesluit) Het verzamelen en verpakken van crocidoliethoudende afvalstoffen in voor crocidoliet ongeschikte verpakking. (artikel 4.56, lid 3, Arbobesluit) Het ontzanden van gietstukken, door middel van stralen, buiten de voor dat doel bestemde gesloten toestellen of ruimten (artikel 4.61, lid 3, Arbobesluit) Het bij ontzanden van gietstukken, door middel van stralen, afvoeren van afgezogen lucht naar ruimtes waar personen moeten verblijven. (artikel 4.61, lid 5, Arbobesluit) Het werken met producten die meer dan de in artikel 4.32a, lid 3 tot en met 6, Arboregeling aangegeven toegestane hoeveelheid vluchtige organische stof bevatten, in situaties waarvoor dit op grond van artikel 4.32a, lid 1, Arboregeling (lijmen en verven in binnensituaties), niet is toegestaan. (artikel 4.62b Arbobesluit) Het blootstellen van werknemers aan biologische agentia waarbij ernstig gevaar bestaat voor schade aan de gezondheid. (artikel 4.87, lid 1, Arbobesluit) Het blootstellen van thuiswerkers aan concentraties van stoffen in de inademingslucht aan meer dan twee maal de bestuurlijke MAC-waarde of wettelijke grenswaarde (vast te stellen over de blootstellingsperiode(n) waarop deze waarden betrekking hebben) of aan meer dan de ceilingwaarde. (artikel 4.113, Arbobesluit) Het door thuiswerkers werken met stoffen als bedoeld in beleidsregel 4.9-1 onder 2, 3 en 4, waarbij direct contact met huid en ogen mogelijk is en kan leiden tot ernstige schade aan de gezondheid.
AVB/VDB/03 33708
(artikel 4.113, Arbobesluit) Onvoldoende of onjuiste maatregelen of voorzieningen bij thuiswerk met gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen. (artikel 4.115, lid 2, Arbobesluit) Het verrichten van werkzaamheden zonder gehoorbescherming in situaties waarbij een geluidsniveau optreedt van meer dan: − 85 dB(A) over een achturige werkdag; − 130 dB(A) (piekwaarde). (artikel 6.8, lid 9, Arbobesluit) (artikel 6.23, lid 8, Arbobesluit: voorschrift voor zeeschepen en luchtvaartuigen) Het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk zonder dat aan de beperkende voorschriften volgend uit een arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt voldaan. (artikel 6.14a, lid 5, Arbobesluit) Het niet aan werknemers ter beschikking stellen van materiaal dat in deugdelijke staat verkeert en van voldoende ademgas van goede kwaliteit. (artikel 6.15, lid 1, Arbobesluit) Het verrichten van duikarbeid zonder te worden bijgestaan door een reserveduiker. (artikel 6.16, lid 1, Arbobesluit) Het verrichten van duikwerkzaamheden op een diepte van 15 meter (of bij een druk van 1,5 maal 10 5 Pascal) of meer waarbij geen geschikte compressiekamer aanwezig is. (artikel 6.18, lid 1, Arbobesluit) Het ontbreken van een compressiekamer bij het verrichten van duikwerkzaamheden op een locatie waarbij de reistijd naar de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan twee uur bedraagt. (artikel 6.18, lid 2, Arbobesluit) Het door één persoon verrichten van caissonarbeid. (artikel 6.19, lid 1, Arbobesluit) Het verrichten van caissonwerkzaamheden onder een druk van meer dan 1,5 maal 10 5 Pascal zonder een geschikte compressiekamer. (artikel 6.20, lid 1, Arbobesluit) Het ontbreken van een compressiekamer bij het verrichten van caissonarbeid op een locatie waarbij de reistijd naar de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan twee uur bedraagt. (artikel 6.20, lid 2, Arbobesluit) Het gebruiken van arbeidsmiddelen op een andere wijze of plaats dan waarvoor zij zijn ingericht en bestemd. (artikel 7.3, lid 2, Arbobesluit)
AVB/VDB/03 33708
Het niet of onvoldoende treffen van beschermende maatregelen bij het gebruik van een arbeidsmiddel, waardoor ernstig gevaar bestaat voor persoonlijk letsel. (artikel 7.3, lid 4, Arbobesluit) Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor verschuiven, omvallen, kantelen, oververhitting, brand, ontploffen of directe of indirecte aanraking met elektriciteit. (artikel 7.4, lid 3, Arbobesluit) Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen te worden door ongewild in beweging komende of vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen. (artikel 7.4, lid 4, Arbobesluit) Het onderhouden, repareren en reinigen van arbeidsmiddelen die ingeschakeld zijn en onder druk of elektrische spanning staan. (artikel 7.5, lid 2, Arbobesluit) Het afstellen van arbeidsmiddelen die ingeschakeld zijn en onder druk of elektrische spanning staan. (artikel 7.5, lid 3, Arbobesluit) Het op niet veilige wijze (de)monteren van arbeidsmiddelen. (artikel 7.5, lid 5, Arbobesluit) Het ontbreken of onjuist toepassen van voorgeschreven beveiligingen en afschermingen, alsmede het overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen van arbeidsmiddelen. (artikel 7.7, lid 1, Arbobesluit) Het kunnen aanraken van (onderdelen van) arbeidsmiddelen met een zeer hoge of lage temperatuur. (artikel 7.9, Arbobesluit) Het loskoppelen en opnieuw aansluiten van een arbeidsmiddel van en op een krachtbron. (artikel 7.11, lid 2, Arbobesluit) Het ontbreken van een noodstopvoorziening op arbeidsmiddelen waarbij dit noodzakelijk is. (artikel 7.16, Arbobesluit) Het vervoeren van personen met een mobiel arbeidsmiddel dat daartoe niet is uitgerust. (artikel 7.17a, lid 1 Arbobesluit) Het gebruik van mobiele arbeidsmiddelen (m.u.v. heftrucks) waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan. (artikel 7.17a, lid 2, Arbobesluit)
AVB/VDB/03 33708
Het gebruik van heftrucks waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan. (artikel 7.17a, lid 5, Arbobesluit) Het ontbreken van een rem- en stopvoorziening, alsmede een noodstopvoorziening voorzover deze noodzakelijk is, op een mobiel arbeidsmiddel met eigen aandrijving. (artikel 7.17b, lid 2, Arbobesluit) Het meerijden op mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving zonder speciaal daartoe ingerichte veilige plaatsen. (artikel 7.17c, lid 2, Arbobesluit) Het zwaarder belasten van een hijs- of hefwerktuig, dan de toegelaten bedrijfslast of dan een veilig gebruik toelaat. (artikel 7.18, lid 2, Arbobesluit) Het zodanig opgesteld zijn van hijs- en hefwerktuigen, dat daardoor ernstig gevaar bestaat dat lasten werknemers kunnen raken. (artikel 7.18, lid 5, Arbobesluit) Het zich bevinden van werknemers onder hangende lasten. (artikel 7.18, lid 6, Arbobesluit) Het zodanig gebruik van een mobiel hijs- of hefwerktuig dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor kantelen, ongewild in beweging komen of wegglijden. (artikel 7.18a, lid 3, Arbobesluit) Het gebruik van hijs- en hefwerktuigen in slechte weersomstandigheden. (artikel 7.18a, lid 13, Arbobesluit) Het hijsen of heffen van personen op een onbeveiligd platform. (artikel 7.18b, lid 1, Arbobesluit) Het overbelasten van laad- en losgerei met meer dan 10%. (artikel 7.20, lid 4, Arbobesluit) Het ontbreken van technische of organisatorische maatregelen, indien zich in een schacht twee of meer liften bevinden, om te voorkomen dat personen bij werkzaamheden aan een van de liften, getroffen worden door een naastliggende lift. (artikel 7.21, lid 1, Arbobesluit) Het niet stilzetten van de naastgelegen lift tijdens werkzaamheden in een liftschacht waarbij gevaren veroorzaakt door deze lift niet zijn tegengegaan. (artikel 7.21, lid 2, Arbobesluit) Het vervoeren van personen met een hijs- of hefwerktuig, dat daarvoor niet is bestemd of ingericht. (artikel 7.22, lid 1, Arbobesluit)
AVB/VDB/03 33708
Het vervoer van personen in een werkbak waarbij sprake is van: − een onveilige of ondeugdelijke werkbak of − een daartoe onvoldoende toegerust hijs- of hefwerktuig of − de bedieningsplaats van het hijs- en hefwerktuig niet permanent bemand is. (artikel 7.22, lid 3, Arbobesluit) Het hijsen of heffen van luiken van schepen zonder dat deze daartoe geschikte bevestigingen hebben voor het vastmaken van hijsgereedschap. (artikel 7.25, lid 1, Arbobesluit) Het plaatsen of verwijderen van luiken op schepen terwijl in het ruim onder de luikopening wordt gewerkt. (artikel 7.25, lid 6, Arbobesluit) Het laden en lossen van schepen zonder dat luiken die niet afdoende tegen verplaatsing kunnen worden geborgd, verwijderd zijn. (artikel 7.25, lid 7, Arbobesluit) Het opnieuw gebruiken van voor eenmalig gebruik bestemde bind- of hijsmiddelen. (artikel 7.27, lid 2, Arbobesluit) Het niet aanwezig zijn van middelen zodat werknemers bij het aanbrengen of verwijderen van sjorringen van containers aan ernstig gevaar worden blootgesteld. (artikel 7.28, Arbobesluit) Het gebruik van ladders of trappen die onvoldoende sterk en stijf zijn. (artikel 7.33, lid 1, Arbobesluit) Het werken op onstabiel opgestelde ladders of trappen. (artikel 7.33, lid 2, Arbobesluit) Het werken op ladders of trappen van onvoldoende lengte, waardoor stevige steun voor handen en voeten ontbreekt. (artikel 7.33, lid 2, Arbobesluit) Het werken op een overbelaste steiger. (artikel 7.34, lid 3, Arbobesluit) Het werken op verrijdbare steigers die niet zijn beveiligd tegen ongewilde verplaatsing. (artikel 7.34, lid 4, Arbobesluit) Het ontbreken van een noodstopvoorziening op hijs- en hefwerktuigen die in de winningsindustrie met behulp van boringen worden gebruikt (artikel 7.36b, lid 5, Arbobesluit) Het verrichten van trekkerarbeid, het werken met wilde, giftige of andere dieren die gevaar opleveren, het industrieel slachten of werken onder tempodwang door jeugdige werknemers zonder toezicht. (artikel 7.39, Arbobesluit)
AVB/VDB/03 33708
Het ontbreken of het onjuist toepassen van voorgeschreven beveiligingen, alsmede het overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen aan arbeidsmiddelen in thuiswerksituaties. (artikel 7.41, lid 1, Arbobesluit) Het niet ter beschikking stellen van doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers bij werkzaamheden, waardoor ernstig gevaar bestaat voor veiligheid of gezondheid van betrokken werknemers. (artikel 8.3, lid 1, Arbobesluit)
AVB/VDB/03 33708
Bijlage 2 Aantal zelfstandigen zonder personeel Het aantal zelfstandigen zonder personeel is de laatste jaren in absolute zin gestaag toegenomen. Het aantal is toegenomen van 300.000 halverwege de jaren negentig tot meer dan 350.000 in 2001. Het aandeel in de beroepsbevolking bleef echter gelijk rond de 5%. Als de ontwikkeling van eenmansbedrijven per sector bekeken wordt, kom een gedifferentieerder beeld naar voren. De snelst groeiende sectoren voor zelfstandigen zonder personeel zijn de bouwsector, de zakelijke dienstverlening en de non-profitsector. De landbouw met van oudsher veel kleine zelfstandigen kent een afname van het aantal ondernemers zonder werknemers. Onderstaand zijn in tabelvorm gegevens van het CBS opgenomen. Verder starten naar schatting jaarlijks zo’n 40.000 personen in de belangrijkste sectoren een eigen onderneming. Van alle starters had 90 procent in 1998 geen personeel in dienst. Van deze groep wil 25 procent in de toekomst wel personeel; 44 procent ofwel ruim 16.000 starters, verwachten ook in de toekomst zeker geen personeel aan te nemen (Werkdocument SZW, Een eigen bedrijf ... een begaanbare weg voor werknemers?, juli 1998). Drie kwart van de starters zonder personeel begint na het 35e levensjaar (EIM, Drie groepen starters uit 1998, Zoetermeer, 1999). Startende bedrijven zijn van bijzonder groot belang voor werkgelegenheidscreatie. (Jonge bedrijven creëren de helft van de nieuwe banen, Persbericht Ministerie van EZ, 6-7-2000; en: EIM, Het belang van bedrijfstypen voor de werkgelegenheidsontwikkeling, Zoetermeer, juli 2000) Een grote groep (startende) zelfstandigen zonder personeel combineert de activiteiten als ondernemer met andere activiteiten als werk in loondienst, het volgen van een opleiding of het verzorgen van huishoudelijke taken. Ongeveer 12 procent van de starters is minder dan 15 uur per week werkzaam in de nieuwe onderneming. Bij de start van het bedrijf oefent de helft van de ondernemers het bedrijf uit naast andere activiteiten en na ruim twee jaar is dit aandeel gedaald tot eenderde (EIM, Oplevend ondernemerschap in Nederland, Zoetermeer, 1997). Daarnaast zijn gegevens uit de EBB -over werknemers die tevens een eigen bedrijf hebben- verwerkt in de Statistiek Arbeidsrekeningen: in 1996 waren 70.000 werknemers actief in een eigen bedrijf naast het werken in loondienst. Bedrijven zonder werknemers (Bron:CBS, Statline; aantallen per 1 januari) Jaar
Bedrijven zonder Werknemers
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
321.125 315.210 303.935 308.935 300.735 321.775 334.695 341.035 355.130
AVB/VDB/03 33708
Bijlage 3 Toepassing van de nationale wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk (bijlage uit Aanbeveling van de Raad aan de lidstaten betreffende de toepassing van de wetgeving inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk van zelfstandigen).
A. TOEPASSING UITGEBREID TOT ZELFSTANDIGEN PORTUGAL: zelfstandigen vallen onder de regeling, die zonder onderscheid op werknemers en zelfstandigen van toepassing is. IERLAND: de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk is van toepassing op zelfstandigen. VERENIGD KONINKRIJK: in de basisbepalingen van de Health and Safety Act 1974 en de Workplace (Health, Safety and Welfare) Regulations 1992 wordt het begrip ‘arbeid’ gedefinieerd als arbeid als werknemer of als zelfstandige. De Health and Safety Act 1974 bevat ook een aantal verplichtingen voor zelfstandigen, evenals de Management of Health and Safety Regulations, op grond waarvan zij verplicht zijn een risico-inventarisatie en evaluatie uit te voeren. Ook de Work Equipment Regulations 1992 is uitdrukkelijk van toepassing op zelfstandigen. Krachtens de Health and Safety (Working on Display Screen Equipment) Regulations zijn weliswaar een aantal voorschriften van Richtlijn 90/270/EEG van toepassing op zelfstandigen, maar de bescherming die deze bieden is minder uitgebreid dan die voor werknemers. Daarentegen zijn de Regulations on Manual Handling of loads and Personal Protective Equipment niet van toepassing op zelfstandigen. DENEMARKEN: de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk (§ 2arbejdsmiljøloven) is van toepassing op alle voor een werkgever verrichte arbeid. Een dergelijk criterium, dat het begrip ‘werknemer’ buiten beschouwing laat, sluit zelfstandigen dus niet van het toepassingsgebied van de wet uit. Tal van regels uit de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk zijn echter slechts relevant in het kader van een vaste arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer, bijvoorbeeld die inzake voorlichting, instructie en scholing. Derhalve bestaan er dan ook minder regels voor zelfstandigen dan voor werknemers. Het gaat hierbij om de algemene beginselen van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk, de voorschriften met betrekking tot het gebruik van arbeidsmiddelen of de organisatie en uitvoering van het werk. ZWEDEN: de Arbeidsomstandighedenwet is ten dele op de werkgever zelf van toepassing. Dat geldt ook voor louter gezinsbedrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van arbeidsmiddelen of gevaarlijke stoffen. Bijgevolg is de Zweedse wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk gedeeltelijk van toepassing op zelfstandigen.
AVB/VDB/03 33708
B. TOEPASSING IN PRINCIPE BEPERKT TOT WERKNEMERS IN DE ZIN VAN ARTIKEL 137 A. FINLAND: De Finse wet op de bescherming van werknemers is van toepassing op arbeid die door werknemers op contractbasis en tegen beloning wordt verricht voor rekening en onder toezicht van een werkgever. Zij is niet van toepassing op zelfstandigen. De bepalingen inzake gezondheid op het werk zijn echter ook van toepassing op zelfstandigen. DUITSLAND en OOSTENRIJK: de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk is slechts op werknemers van toepassing. Zelfstandigen vallen er niet onder. BELGIË: over het algemeen vallen zelfstandigen niet onder de wetgeving, behalve wanneer zij op een bouwplaats werken of in het geval van onderaanneming. LUXEMBURG: de bepalingen zijn niet van toepassing op zelfstandigen, behalve wanneer zij op een bouwplaats werken. Zelfstandigen vallen echter wel onder de Code des assurances sociales en zijn verzekerd bij de Association d’assurance contre les accidents – section industrielle. Zij zijn derhalve verplicht zich strikt te houden aan de ‘Voorschriften inzake ongevallenpreventie’ van deze verzekeringsmaatschappij. NEDERLAND: de Arbowet is niet direct van toepassing op zelfstandigen. In sommige gevallen echter, bijvoorbeeld wanneer het bouwplaatsen betreft, moet een zelfstandige die werkzaamheden uitvoert in een onderneming waar werknemers te werk zijn gesteld, de relevante bepalingen van de wetgeving in acht nemen met het oog op de bescherming van genoemde werknemers. GRIEKENLAND: de regelgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk is niet van toepassing op zelfstandigen. De uitzonderingen vloeien rechtstreeks voort uit het Gemeenschapsrecht (bouwplaatsen, coördinatie). ITALIË: de regelgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk is niet van toepassing op zelfstandigen. In sommige gevallen echter, met name wanneer een zelfstandige werkzaamheden moet uitvoeren in ondernemingen waar werknemers te werk zijn gesteld, kan hij verplicht zijn de regelgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk in acht te nemen, doch uitsluitend met het oog op de bescherming van genoemde werknemers. SPANJE: zelfstandigen zijn uitgesloten van de toepassingssfeer van de regelgeving. De regels met betrekking tot samenwerking en coördinatie zijn evenwel op hen van toepassing wanneer zij op een arbeidsplaats aanwezig zijn waar werknemers werkzaam zijn. Ook de voorschriften voor bouwplaatsen bevatten regels die van toepassing zijn op zelfstandigen. FRANKRIJK: over het algemeen zijn de bepalingen noch op zelfstandigen, noch op de werkgevers zelf van toepassing (behalve wanneer deze zelf op een bouwplaats werkzaam zijn). N.B.: er is een onderzoek begonnen om de toepassing uit te breiden tot zelfstandigen in de nucleaire sector.
Bijlage 2 Samenstelling Commissie Arbeidsomstandigheden (ARBO) (adviesproject Uitbreiding toepassingsgebied arboregelgeving op zelfstandigen) leden
plaatsvervangende leden
Onafhankelijke leden prof.mr. H. Franken (voorzitter) prof.dr. J.T. Allegro prof.dr. J.M.G. Leune ir. W.K. Raes Ondernemersleden mevrouw A. Arensen (VNO-NCW) ing. A. Hekman (LTO-Nederland) mr. I. de Jong (VNO-NCW) J.J.H. Koning (VNO-NCW) mr. W.M.J.M. van Mierlo (MKB-Nederland) Vacature (MKB-Nederland) Werknemersleden A.J.M. Heerts drs. P.F. van Kruining (MHP) mevrouw mr. F. Madani (CNV) mevrouw E.L. Snoey (FNV) drs. W. van Veelen (FNV) drs. A. Woltmeijer (CNV)
vacature K.A.G. Punt (VNO-NCW) J.A.G. Verhoef mevrouw mr. F. Lamaker P.A. Schoormans (VNO-NCW) mevrouw mr. H.H.M. Polee (VNO-NCW)
vacature mr. H. van Steenbergen (FNV) mr. J.C.M.G. Bloemarts M. Dalhuizen J.M. Warning
Adviserende leden drs. P.A. Wansink (VSO) vacature (VSO)
mr. L.A.C.M. van Wayenburg
Ministeriële vertegenwoordige rs mr. R.D. Blinker (BZK) drs. F.A. Hoogendijk (EZ) drs. M.G. ten Held (SZW) drs. H.C.M. Middelplaats (SZW) E.G. ten Oever (Just) mr. S. Paul (VWS) W. Tieman (V&W) drs. R.O. Triemstra (SZW) mr. L.C.J. Wijnheijmer (SZW) vacature VROM
drs. W.W. Jansen
Secretariaat mevrouw mr. B.P.F.D. Hendrikx mr. J.J.A.M. Brokamp mr. E.V. Knopper
Bijlage 3 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Directie Arbozorg Verzuimbeleid
en
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Wilhelmina van PruisenWeg Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 26
Sociaal-EconomischeRaad Cknxnissie Arbeidsomstandigheden p.a. secretariaatdirectie Sociale Zaken Mevrouw B.P.F.D. Hendrikx Postbus90405 2509 LIS DEN HAAG Ons kenmerk
Doorkiesnummer
AVBNDB103 55382
(070) 333 61 93
Ondemerp
Datum
Contactpersoon
Nadere toelichting op adviesaanvraag
21 augustus 2003
M.G. den Held A. Logger
Uw brief
Geachtemevrouw Hendrikx, Gp 19juni en 3 juli jl. heeft in de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER overleg plaatsgevondenover de adviesaanvraag‘uitbreiding toepassingssfeervan arboregelgeving op zelfstandigen voor wat betreft zeer ernstige arbeidsrisico’s’. Daarbijïs een aantal overwegingen aan de orde geweest. In het bijzonder heeft de Commissie stilgestaan bij de definitie van de zelfstandige. Graag wil ik u hierop een nadere toelichting geven en daarbij ook de vraagpunten meenemen,zoals u die in uw e-mail van 14 juli jl. heeft verwoord. Ten eerstewil ik u erop wijzen dat - naar mij gebleken is - in paragraaf 3 van de adviesaanvraagongelukkigerwijs de verwijzing naar ‘de werkgever’ is weggevallen uit de definitie van zelfstandige. Hierdoor wordt een en ander inderdaad minder begrijpelijk. Ik wil hierbij dan ook onze verontschuldiging uitspreken voor deze redactionele omissie. Ik hoop dat de SER met deze technische verduidelijking verder kan werken. In bijlage 1 wordt het begrip ‘zelfstandige’ in het kader van de arboregelgeving nader uiteengezet. Verder wil ik erop wijzen dat de essentie van deze adviesaanvraagis om: l enerzijds het aantal situaties waarop wettelijke bepalingen van kracht zijn voor zelfstandigen uit te breiden naar die situaties waarin sprake is van zeer ernstige arbeidsrisico’s (er is hier dus sprake van het tevensvan toepassing verklaren van al bestaande regelgeving op zelfstandigen). Het is hierbij van belang te realiseren, dat indien deze zeer ernstige risico’s zich daadwerkelijk bij een bedrijf met werknemer(s) voordoen, er een zeer gerede kans bestaat dat het werk door de Arbeidsinspectie daar wordt stilgelegd; l anderzijds de bepalingen inzake zelfstandigen ook op de werkgever van toepassing te verklaren (een uitbreiding van de kring van personen). Dit kan uiteraard alleen als de werkgever een ‘natuurlijke persoon’ is (hierna aangeduid als de natuurlijke werkgever). Dit oogmerk is vooral gebaseerdop de volgende overwegingen:
104
-
SZ.W. * .
.
2
AWNDBIOJ 55302
in de praktijk van de Arbeidsinspectie blijkt dat zich zeer regelmatig situaties voordoen waarin voor werknemers verboden handelingen door de werkgever zelf worden verricht. Juist in die situatie is de beschermingvan derden, in dit geval dus zijn eigen werknemers, aan de orde; daarnaastzou het een vreemde situatie zijn indien een zelfstandige bepalingen ten aanzienvan zeer ernstige arbeidsrisico’s dient na te leven, maar dat deze verplichting jegens zichzelf zou komen te vervallen indien hij één of meer werknemers in dienst zou nemen. In samenhanghiermee wil ik er ook op wijzen dat: l een en ander onverlet laat dat de al bestaande verplichtingen van de natuurlijke werkgever jegens zijn werknemer(s) van kracht blijven; l de uitbreiding van de werkingssfeer van bestaanderegels niet leidt tot enigerlei vorm van administratieve belasting; l geen enkele anderecategorie werkenden dan de twee hier expliciet genoemden, namelijk zelfstandigen (zonder personeel) en de natuurlijke werkgever hiermee worden geraakt, l de natuurlijke werkgever niet wordt gedefinieerd als bijzondere vorm van een zelfstandige. Wel is het zo dat de verulichtingen die een zelfstandige heeft ook van toepassingzullen worden op de natuurlijke werkgever zelf. In het kader van eerdergenoemdoverleg is op sommige punten gezocht naar een meer uitgebreide cijfennatige onderbouwing. Voor wat betreft het aantal zelfstandigen geeft het CBS (Statline) aan dat er in 2001 er 355.130 zelfstandigen zonder personeel waren. Het ministerie beschikt niet over gegevensover arbeidsongevallen van zelfstandigen in Nederland omdat de Arbowet hiertoe geen verplichting kent. Ook anderszins zijn er bij SZW geen gegevenshierover bekend. Wat betreft arbeidsongevallenkan verondersteld worden dat de aard van de werkzaamheden en de werkomstandighedenbepalend zijn voor het ontstaan van ongevallen. Als zelfstandigen dezelfde werkzaamhedenverrichten als werknemers lijkt het aannemelijk dat men ongeveer dezelfde risico’s loopt. Anderzijds weten wij uit beperkte informatie uit het buitenland dat dit toch sterk kan verschillen. Zo rapporteert de Health and Safety Executivet (Verenigd Koninktijk) bijvoorbeeld dat zelfstandigen in de agrarischesector een bijna vier keer zo hoge kans hebben om ten gevolge van een ongeval te overlijden als een werknemer in deze sector. Verder blijkt in deze sector dat een aanzienlijk deel van door handelen van zelfstandigen veroorzaakte slachtoffers, derden betreft waaronder in veel gevallen kinderen. De aard van risico’s betreft vooral het vallen van hoogten en transport. Andere factoren betreffen verschuivende/vallende objecten, instorting en elektriciteit. In dit verband is in de Commissie ook aan de orde geweest om gegevenste betrekken over de instroom in WAO en de WAZ. Nog afgezien van de bijzonder grote verschillen in verzekeringssystementussen die van werknemers en zelfstandigen, wil ik erop wijzen dat onderhavige adviesaanvraag(slechts) ziet op zeer ernstige (maar te vermijden) arbeidsrisico’s die een beperkt deel vormen van de oorzaken van WAO/WAZ-intrede. ’ Fata1 injuries in farming, forestry and horticulture 200 1-2002, Health and Safety Executive
-W
SZ ..* ..
3
AVWVDBlQ3
55302
Fysieke en psychische belasting en daarmeegepaard gaandeziektediagnoses vormen echter eenveel dominantere factor in dat verband. Bovengenoemde indicatoren lijken mij in dit verband dan ook niet opportuun. Ik vertrouw erop u hiermee in dit stadium voldoende geïnformeerd te hebben. Hoogachtend, de Staatssecretarisvan Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte namensdeze, de directeur Arbozorg en Verzuimbeleid, ti
_._-.--
l
Definitie zelfstandige
-
W. SZ . .. BIJLAGE
4
AVBNDB103
55382
Definitie zelfstandigen in Arbowet
In de vergadering van 3 juli jl. is uitgebreid stilgestaanbij het begrip ‘zelfstandige’ en de in de adviesaanvraaggehanteerdewerkdefïnitie.‘Tijdens de discussie is onder meer gebleken dat niet duidelijk is hoe de huidige definitie van ‘zelfstandige’ in het Arbobesluit en, daarmeeonlosmakelijk verbonden, de definitie van werknemer en werkgever in de zin van de Arbowet zich verhoudt tot de definitie van zelfstandige zoals in de adviesaanvraag voorgesteld. In artikel 1, eersteen tweede lid, van de Arbowet zijn de definities opgenomen van ‘werkgever’ en ‘werknemer’. Het eerste en tweede lid luiden als volgt: 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. werkgever: 1”. degenejegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomstof publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten yan arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten; 2”. degeneaan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1; b. werknemer: de ander, bedoeld onder a 2. In deze wet en de daarop berustendebepalingen wordt mede verstaan onder: a. werkgever: 1’. degenedie zonder werkgever of werknemer te zijn in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten. 2’. degenedie zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander niet onder zijn gezag arbeid in een woning doet verrichten, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen b. werknemer: de ander, bedoeld onder a In artikel 16, zevende lid, van de Arbowet is vervolgens bepaald dat: ‘Bij algemenemaatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving - van daarbij aangewezenvoorschriften voorzover zij betrekking hebben op arbeid waaraan ‘bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden zich mede richten tot zelfstandig werkenden.’ Op basis van artikel 16, zevende lid, van de Arbowet is in het Arbobesluit artikel 9.5 opgenomen,waarvan de aanhef luidt: ‘Een ieder die werkgever noch werknemer is, is verplicht tot naleving van de voorschriften en de verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:‘. De in artikel 9.5 van het Arbobesluit opgenomen bepalingen zijn hiermee dus ook van toepassingop zelfstandigen. In tegenstelling tot paragraaf 3 van de adviesaanvraagspreekt artikel 9.5 van het Arbobesluit thans over de zelfstandige als ‘een ieder die werkgever noch werknemer is’. Op grond van artikel 9.5 van het Arbobesluit wordt dus niet onder ‘zelfstandige’ verstaan de ‘natuurlijke
5
AVBNDBIOJ
55382
persoon die arbeid doet verrichten en ook zelf arbeid verricht’ zoals genoemd in paragraaf 3 van de adviesaanvraag(hierna: de meewerkende werkgever). Mogelijk is om in artikel 1 van de Arbowet een definitie van zelfstandige op te nemen vergelijkbaar met welke nu in artikel 9.5 van het Arbobesluit is opgenomen. Wellicht ware te overwegen om deze definitie zodanig te verduidelijken dat dat beter tot uitdrukking komt dat het moet gaan om arbeid in de beroepsmatige sfeer en dat bijvoorbeeld niet privéwerkzaamhedenonder de werkingssfeer van de Arbowet worden gebracht. Vervolgens kan artikel 16, zevende lid, van de Arbowet, worden gesplitst in twee onderdelen. Een onderdeel a dat overeenkomt met het huidige zevende lid en een onderdeel b dat zich richt op de ‘werkgever die deze arbeid verricht’, hiermee wordt dus ook de meewerkendewerkgever onder de werkingssfeer van de Arbowet gebracht.
Bijlage 4 1
Lijst van ernstig beboetbare feiten
Het niet of onjuist gebruiken van ter beschikking gestelde noodzakelijke beveiligingen of persoonlijke beschermingsmiddelen door een werknemer, waardoor ernstig gevaar bestaat voor de werknemer zelf of voor andere personen dan de werknemer. Artikel 11 Arbowet De werknemer is verplicht om in verband met de arbeid de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen en naar vermogen zorg te dragen voor de eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen. Met name is hij verplicht om: a. arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken; b. de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen, een en ander voorzover niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet verplicht zijn beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te gebruiken; c. de op arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste wijze te gebruiken; d. mede te werken aan het voor hem georganiseerde onderricht bedoeld in artikel 8; e. de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis te brengen aan de werkgever of degene die namens deze ter plaatse met de leiding is belast; f. de werkgever en de werknemers, andere personen en diensten, bedoeld in artikel 14, indien nodig bij te staan bij de uitvoering van hun verplichtingen en taken op grond van deze wet.
Het werken op, aan of in de nabijheid van wegen waarbij ernstig gevaar bestaat voor aanrijden. ! artikel 3.2, lid 1, Arbobesluit Arbeidsplaatsen zijn veilig toegankelijk en kunnen veilig worden verlaten. Ze worden zodanig ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen. Voorts worden zij zindelijk, zoveel mogelijk vrij van stof en voorzover de veiligheid van de arbeidsplaats dat vereist, ordelijk gehouden.
Het werken in gebouwen, waarvan wanden, vloeren, plafonds of installaties in zodanige staat verkeren dat ernstig gevaar bestaat voor instorten, verschuiven, omvallen of kantelen. artikel 3.3, lid 1, Arbobesluit Gebouwen en andere opstallen bestaan uit deugdelijk materiaal, zijn van een deugdelijke constructie en verkeren in een zodanige staat, dat er geen gevaar bestaat voor het geheel of gedeeltelijk instorten of omvallen.
Het werken op plaatsen, waar ernstig gevaar bestaat voor instorten, verschuiven, omvallen of kantelen van opgeslagen voorwerpen en stoffen. artikel 3.3, lid 2, Arbobesluit De arbeidsplaats is zodanig ingericht, dat de daar aanwezige voorwerpen of stoffen geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren door instorten, verschuiven, omvallen of kantelen.
1
De ernstig beboetbare feiten zijn te onderscheiden in: éénduidige feiten (waarbij altijd sprake is van zeer ernstig gevaar voor personen) en in situatie-afhankelijke feiten (waarbij de ernst van het gevaar afhangt van de aard van het werk, de omgeving of het type arbeidsmiddel; bij deze feiten hoeft niet altijd sprake te zijn van zeer ernstig gevaar voor personen). In de lijst zijn de situatie-afhankelijke feiten gemarkeerd met een uitroepteken ( ! ).
2
Het aanwezig zijn van niet afgeschermde, direct aanraakbare spanningvoerende delen met een spanning hoger dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt bij zuivere gelijkspanning. artikel 3.4, lid 2, Arbobesluit In een elektrische installatie zijn doeltreffende maatregelen genomen tegen het gevaar van brand, ontploffing, directe en indirecte aanraking en te dichte nadering.
Het verrichten van werkzaamheden aan of in de nabijheid van onder spanning staande elektrische installaties, toestellen of leidingen met een spanning van hoger dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt bij zuivere gelijkspanning zonder het treffen van de nodige veiligheidsmaatregelen. artikel 3.5, lid 3, Arbobesluit Werkzaamheden aan of in de nabijheid van een elektrische installatie worden slechts uitgevoerd, indien de installatie of het gedeelte waaraan of in de nabijheid waarvan wordt gewerkt, spanningsloos is.
Het ontbreken van doeltreffende maatregelen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats te voorkomen. ! artikel 3.5d, lid 1, Arbobesluit Doeltreffende maatregelen zijn genomen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats te voorkomen.
Het niet nemen van de volgende maatregelen in de hieronder aangegeven volgorde, indien het voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer, gezien de aard van het werk, niet mogelijk is: a. de ontsteking van explosieve atmosferen wordt voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met elektrostatische ontladingen die van werknemers of de arbeidsplaats als ladingsgdrager of ladingsproducent kunnen uitgaan; b. de schadelijke gevolgen van een explosie worden beperkt. ! artikel 3.5d, lid 2, Arbobesluit Indien het voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer, gezien de aard van het werk niet mogelijk is, worden in de hieronder aangegeven volgorde de volgende maatregelen genomen: a. de ontsteking van explosieve atmosferen wordt voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met elektrostatische ontladingen die van werknemers of de arbeidsplaats als ladingsdrager of ladingsproducent kunnen uitgaan; b. de schadelijke gevolgen van een explosie worden beperkt.
Het ontbreken van de volgende maatregelen in de gevarenzones, bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid en met betrekking tot de installaties in de gebieden zonder explosiegevaar die vereist zijn voor, of bijdragen tot het explosieve gebruik van installaties die zich op plaatsen bevinden waar explosiegevaar heerst: a. vrijkomende gassen, dampen, nevels of brandbaar stof die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, worden op passende wijze afgevoerd en onschadelijk gemaakt; b. indien een explosieve atmosfeer meerdere soorten ontvlambare of brandbare gassen, dampen, nevels of stoffen bevat, wordt bij de veiligheidsmaatregelen uitgegaan van het grootst mogelijke risico ! artikel 3.5d, lid 5, Arbobesluit Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, is gebleken dat er explosieve atmosferen kunnen voorkomen, worden gebieden waar deze atmosferen kunnen heersen ingedeeld in gevarenzones als bedoeld in bijlage I bij richtlijn nr. 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 1999 (PbEG 2000, L 23) betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (vijftiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, eerste lid, van richtlijn nr. 89/391/EEG).
3
artikel 3.5e onder a en b, Arbobesluit In de gevarenzones, bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, en met betrekking tot de installaties in gebieden zonder explosiegevaar die vereist zijn voor of bijdragen tot het explosieveilig gebruik van installaties die zich op plaatsen bevinden waar explosiegevaar heerst, worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen: a. vrijkomende gassen, dampen, nevels of brandbaar stof die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, worden op passende wijze afgevoerd en onschadelijk gemaakt; b. indien een explosieve atmosfeer meerdere soorten ontvlambare of brandbare gassen, dampen, nevels of stoffen bevat, wordt bij de veiligheidsmaatregelen uitgegaan van het grootst mogelijke risico op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid.
Het in de gevarenzones niet gebruiken en toepassen van apparaten en beveiligingssystemen overeenkomstig de categorieën als bedoeld in het Besluit explosieveilig materieel volgens de navolgende principes: 1º. gevarenzone 0 of 20: categorie 1-apparatuur 2º. geva renzone 1 of 21: categorie 1- of categorie 2-apparatuur; 3º. gevarenzone 2 of 22: categgorie 1- of categorie 2- of categorie 3-apparatuur. ! artikel 3.5e onder e, Arbobesluit Voorzover het explosieveiligheidsdocument op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, geen andere eisen stelt, worden in de gevarenzones apparaten en beveiligingssystemen gebruikt overeenkomstig de categorieën als bedoeld in het Besluit explosieveilig materieel en toegepast volgens de navolgende principes: 1°. gevarenzone 0 of 20: categorie 1-apparatuur; 2°. gevarenzone 1 of 21: categorie 1- of categorie 2-apparatuur; 3°. gevarenzone 2 of 22: categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-apparatuur;
Het werken op arbeidsplaatsen waar een doeltreffende vluchtweg ontbreekt of is geblokkeerd en waarbij ernstig gevaar bestaat op brand, explosie of plotselinge blootstelling aan gevaarlijke stoffen. artikel 3.6, lid 1, Arbobesluit Doeltreffende maatregelen zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat waarin direct gevaar voor zijn veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel via de kortst mogelijke weg in veiligheid kan stellen. en artikel 3.7, lid 1, Arbobesluit Vluchtwegen en nooduitgangen zijn vrij van obstakels.
Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter waarbij geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen tegen vallen. artikel 3.16, lid 1, Arbobesluit) Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter waarbij geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen tegen de gevolgen van vallen. artikel 3.16, lid 3, Arbobesluit Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
4
Het zodanig ingericht zijn van een arbeidsplaats dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen te worden door ongewild in beweging komende of vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen. artikel 3.17, Arbobesluit Het gevaar te worden getroffen door ongewild in beweging komende of vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen wordt voorkomen en, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, derde lid, laatste volzin, is van toepassing.
Het toepassen van een laadplatform dat niet is afgestemd op de te vervoeren lading. ! artikel 3.18, lid 2, Arbobesluit Laadplatforms en -hellingen zijn afgestemd op de afmetingen van de te vervoeren ladingen. Zij beschikken over ten minste één uitgang.
Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter op instabiele en onvoldoende stevige werkplekken op bouwplaatsen. artikel 3.28, lid 1, Arbobesluit Werkplekken op een bouwplaats die niet op de begane grond zijn gesitueerd, zijn stabiel en stevig, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal werknemers dat zich daar bevindt, de maximale belasting en de verdeling daarvan alsmede met externe invloeden. Zonodig zijn ten behoeve van de stabiliteit doeltreffende bevestigingsmiddelen aangebracht.
Het werken op een bouwplaats indien bovengrondse elektriciteitsleidingen niet omgeleid zijn of spanningsloos zijn gemaakt of, indien dit niet mogelijk is, hekken of waarschuwingsborden ontbreken. Artikel 3.29, lid 2, Arbobesluit Bovengrondse elektriciteitsleidingen worden zoveel mogelijk buiten de bouwplaats om geleid of spanningsloos gemaakt. Indien dat niet mogelijk is worden hekken of waarschuwingsborden geplaatst.
Het werken op bouwplaatsen waarbij ernstig gevaar bestaat voor personen als gevolg van beschadiging van ondergrondse elektriciteitsleidingen en -kabels. artikel 3.29, lid 5, Arbobesluit Doeltreffende maatregelen worden genomen om de gevaren voor werknemers die zijn verbonden aan beschadiging van de in het vierde lid bedoelde leidingen en kabels, zoveel mogelijk te voorkomen.
Het werken in bouwputten, tunnels, bij uitgravingen of andere ondergrondse werkzaamheden waarbij onvoldoende stut- of taludvoorzieningen zijn getroffen tegen instortings- of overstromingsgevaar. artikel 3.30, lid 1, Arbobesluit In een bouwput, een tunnel, bij een uitgraving of andere ondergrondse werkzaamheden worden doeltreffende stut- of taludvoorzieningen aangebracht ter voorkoming van instorting of overstroming.
Het bij grondverzetwerkzaamheden niet op veilige afstand houden van de uitgegraven aarde, gebruikte materialen en voertuigen, waardoor werknemers ernstig gevaar lopen bedolven te worden. artikel 3.30, lid 2, Arbobesluit Bij grondverzetwerkzaamheden worden de uitgegraven aarde, het gebruikte materiaal en de daarbij gebruikte voertuigen op veilige afstand van de uitgraving gehouden. Zonodig wordt rond de uitgraving doeltreffend hekwerk geplaatst.
5
Onvoldoende draagkrachtige bekistingen, tijdelijke stutten of schoren op een bouwwerkplek, waardoor werknemers ernstig gevaar lopen bekneld te raken of bedolven te worden. artikel 3.31, lid 2, Arbobesluit Bekistingen, tijdelijke stutten en schoren kunnen zonder gevaar voor de werknemers de krachten dragen waaraan zij blootstaan.
Het zonder beschermingsmaatregelen betreden van of werken in zones in de winningsindustrie in dagbouw waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie. artikel 3.34, lid 1, Arbobesluit In zones waar gevaar voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie bestaat, zijn, overeenkomstig artikel 4.6, de benodigde maatregelen genomen om dat gevaar te voorkomen.
Het ontbreken van twee afzonderlijke uitgangen in verbinding met de oppervlakte bij een ondergrondse ontginning. artikel 3.37c, lid 1, Arbobesluit Iedere ondergrondse ontginning staat via ten minste twee afzonderlijke uitgangen met de oppervlakte in verbinding. Deze uitgangen zijn degelijk geconstrueerd en gemakkelijk toegankelijk voor de werknemers die ondergrondse werkzaamheden verrichten.
Het niet zo spoedig mogelijk na het delven ondersteuningen aanbrengen, terwijl dit vanwege de instabiliteit van het terrein noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemers. artikel 3.37e, lid 1, Arbobesluit Deze ondersteuningen worden volgens schema's en schriftelijke instructies aangebracht. Zo spoedig mogelijk na het delven worden er ondersteuningen aangebracht, tenzij dit vanwege de stabiliteit van het terrein niet noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemers
Het in een machinekamer op een mijnbouwinstallatie ontbreken van twee tegenover elkaar gelegen uitgangen met voldoende trap- of ladderverbindingen vanaf de vloer. artikel 3.37n, lid 2, Arbobesluit Een machinekamer op een mijnbouwinstallatie heeft ten minste twee tegenover elkaar gelegen uitgangen met voldoende trap- of ladderverbindingen vanaf de vloer van die machinekamer.
Het ontbreken van maatregelen of voorzieningen bij aanwezigheid van kankerverwekkende of mutagene stoffen waarbij ernstig gevaar bestaat voor plotselinge blootstelling. ! artikel 4.4, Arbobesluit 1.Voorzover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er ten aanzien van aanwezige gevaarlijke stoffen gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaan, en deze stoffen niet kunnen worden vervangen overeenkomstig artikel 4.9, derde lid, of artikel 4.17, zijn zodanige voorzieningen getroffen dat het gevaar, dat zich met betrekking tot die stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden. 2. Bij het verrichten van arbeid met of in aanwezigheid van stoffen als bedoeld in het eerste lid, zijn zodanige voorzieningen getroffen, dat het gevaar dat zich bij die arbeid een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden. 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het verrichten van arbeid aan, dan wel het verwijderen van reservoirs, installaties, verpakkingen of andere zaken waarin zich stoffen dan wel restanten van die stoffen als bedoeld in het eerste lid, bevinden.
6
4. Voorts zijn zodanige voorzieningen getroffen dat in geval zich een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in het eerste, respectievelijk het tweede lid voordoet, de gevolgen daarvan zoveel mogelijk worden beperkt. 5. De voorzieningen, bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid, zijn, voorzover van toepassing, in overeenstemming met het Besluit explosieveilig materieel. 6. In ruimten waarin arbeid als bedoeld in het tweede lid wordt uitgevoerd, zijn stoffen in geen grotere hoeveelheden aanwezig dan voor de bedrijfsvoering strikt noodzakelijk is. 7. In ruimten als bedoeld in het zesde lid, zijn niet meer werknemers aanwezig dan noodzakelijk is. 8. Arbeid met of in de aanwezigheid van stoffen als bedoeld in het eerste lid mag slechts worden verricht door personen die in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeren en op het gebied van die arbeid over een zodanige basiskennis beschikken, dat zij voldoende in staat zijn de daaraan verbonden gevaren te onderkennen en te voorkomen.
Het ontbreken van maatregelen of voorzieningen bij aanwezigheid van gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen. ! artikel 4.4, lid 1, Arbobesluit Voorzover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er ten aanzien van aanwezige gevaarlijke stoffen gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaan, en deze stoffen niet kunnen worden vervangen overeenkomstig artikel 4.9, derde lid, of artikel 4.17, zijn zodanige voorzieningen getroffen dat het gevaar, dat zich met betrekking tot die stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.
Onvoldoende of onjuiste maatregelen of voorzieningen bij het werken met gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen. ! artikel 4.4, lid 2, Arbobesluit Bij het verrichten van arbeid met of in aanwezigheid van stoffen als bedoeld in het eerste lid, zijn zodanige voorzieningen getroffen, dat het gevaar dat zich bij die arbeid een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.
Onvoldoende of onjuiste maatregelen of voorzieningen bij het werken aan reservoirs, installaties, verpakkingen en dergelijke met gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen bestaat. ! artikel 4.4, lid 3, Arbobesluit Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het verrichten van arbeid aan, dan wel het verwijderen van reservoirs, installaties, verpakkingen of andere zaken waarin zich stoffen dan wel restanten van die stoffen als bedoeld in het eerste lid, bevinden.
Het schoonmaken, onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen, zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring van een gasdeskundige. artikel 4.7, lid 3, Arbobesluit Bij ministeriële regeling worden werkzaamheden aangewezen, die uitsluitend worden verricht, indien een gasdeskundige vooraf de gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers heeft beoordeeld en een verklaring heeft afgegeven die voldoet aan een bij ministeriële regeling vast te stellen model.
Het niet werken volgens een vooraf opgesteld werkplan, als bedoeld in Bijlage VB van de Arbeidsomstandighedenregeling, met betrekking tot opbouw, installeren, monteren, assembleren, dan wel verwijderen na ontbranding, van professioneel vuurwerk. artikel 4.8a, lid 1, Arbobesluit
7
Arbeid waarbij professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit tot ontbranding wordt gebracht, ten behoeve daarvan ter plaatse wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, dan wel na ontbranding verwijderd, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld werkplan, dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden.
Het blootstellen van werknemers aan concentraties van stoffen in de inademingslucht van meer dan tweemaal de bestuurlijke MAC-waarde of wettelijke grenswaarde (vast te stellen over de blootstellingperiode(n) waarop deze waarden betrekking hebben) of van meer dan de ceilingwaarde. artikel 4.9, lid 1 Arbobesluit Voorzover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat dan wel dat er sprake is van hinder voor deze, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat de werknemers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen in zodanige mate, dat hun veiligheid in gevaar kan worden gebracht, of dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid of aan de werknemers hinder kan worden veroorzaakt. juncto artikel 4.8b, lid 3 Arbobesluit Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in het eerste of tweede lid, worden, met inachtneming van artikel 4.9, onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.
Het werken met stoffen als bedoeld in beleidsregel 4.9-1 onder 2, 3 en 4, en beleidsregel 4.18-1 onder 3, 4 en 5, waarbij direct contact met huid en ogen mogelijk is en kan leiden tot ernstige schade aan de gezondheid. artikel 4.9, lid 1, Arbobesluit Voorzover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat dan wel dat er sprake is van hinder voor deze, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat de werknemers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen in zodanige mate, dat hun veiligheid in gevaar kan worden gebracht, of dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid of aan de werknemers hinder kan worden veroorzaakt. juncto artikel 4.18, lid 1, Arbobesluit Voorzover uit de resultaten van de in artikel 4.2, eerste lid, bedoelde beoordeling blijkt dat er gevaar voor de gezondheid van de werknemers bestaat en dat het op doeltreffende wijze voorkomen van blootstelling door het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 4.17 technisch niet uitvoerbaar is, wordt het gevaar van blootstelling, voorzover dit technisch uitvoerbaar is, bij de bron daarvan voorkomen of teruggebracht tot een niveau waarop geen schade aan de gezondheid kan optreden, met name door de productie en het gebruik van kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen plaats te doen vinden in een gesloten systeem.
Het blootstellen van werknemers aan concentraties van kankerverwekkende en mutagene stoffen in de inademingslucht boven de wettelijke grenswaarde. artikel 4.16, lid 2, Arbobesluit Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in het eerste lid worden, met inachtneming van de artikelen 4.17 en 4.18, onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om die concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.
Het niet zo laag mogelijk houden van de concentratie van asbeststof in de lucht, door : − het niet verzamelen en verpakken van asbesthoudende afvalstoffen in voor asbest geschikte verpakking;
8
− −
het niet spoedig verzamelen en verpakken van asbesthoudende afvalstoffen in geschikte, gesloten en gekenmerkte verpakking; of het gebruik van elektrisch of pneumatisch aangedreven verspanende werktuigen met een toerental > 100 wentelingen per minuut of een lineaire zaagsnelheid > 25 meter per minuut bij het repareren, onderhouden of slopen van asbesthoudende producten.
artikel 4.45, lid 1, Arbobesluit, juncto lid 2 1. De concentratie van asbeststof in de lucht wordt zo laag mogelijk gehouden. 2. Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen: a. gebouwen, installaties en uitrustingen die dienen voor het bewerken of het verwerken van asbest of van asbesthoudende producten worden zoveel mogelijk vrij van stof gehouden; b. asbest als grondstof wordt opgeborgen en vervoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking; c. afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het bewerken of verwerken van asbest of van asbesthoudende producten, worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat; d. bij het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden worden geen elektrisch of pneumatis ch aangedreven verspanende werktuigen met een toerental hoger dan 100 omwentelingen per minuut of met een lineaire zaagsnelheid groter dan 25 meter per minuut gebruikt. juncto artikel 4.54, lid 1, Arbobesluit Op het slopen van gebouwen, constructies, apparaten, installaties en transportmiddelen waarin asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten zijn verwerkt en bij het verwijderen van voornoemde stoffen of producten hieruit, zijn, met uitsluiting van de overige voorschriften van de afdelingen 1 en 2 en de paragrafen 3 en 4 van deze afdeling, de artikelen 4.3a, aanhef en onder d, 4.6a, vierde lid, onder b, c en e, en vijfde lid, 4.10a, 4.10d, vierde lid, 4.18, 4.19, aanhef en onder b en c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onder a, c en d, 4.51, 4.52 en 4.53 van overeenkomstige toepassing alsmede de artikelen 4.46 en 4.47, met dien verstande dat voor de toepassing van beide laatstgenoemde artikelen ten aanzien van crocidoliet de in art ikel 4.56, tweede lid, genoemde grenswaarde geldt.
Het blootstellen van werknemers aan concentraties van asbest in de inademingslucht boven de grenswaarde van 0,3 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode va n acht uur. artikel 4.46, lid 1, Arbobesluit De concentratie van asbeststof in de lucht mag de grenswaarde van 0,30 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur, niet overschrijden.
Het, bij slopen en verwijderen van asbest of crocidoliet of van producten die deze stoffen bevatten, niet treffen van maatregelen zoals die, ingevolge artikel 4.55, lid 1, onder a tot en met d, moeten zijn opgenomen in het in artikel 4.54, lid 3, bedoelde werkplan. ! artikel 4.55, lid 2, Arbobesluit Het slopen of het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten dan wel van crocidoliet of van crocidoliethoudende producten wordt volgens het in het eerste lid bedoelde werkplan uitgevoerd. juncto artikel 4.54, lid 3, Arbobesluit Voorts wordt, voordat met de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden wordt begonnen, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.
9
Het blootstellen van werknemers aan concentraties van crocidolietstof in de inademingslucht boven de grenswaarde van 0,1 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur. artikel 4.56, lid 2, Arbobesluit De concentratie van crocidolietstof in de lucht waaraan de werknemers in verband met de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden blootgesteld mag de grenswaarde van 0,1 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur, niet overschrijden.
Het niet spoedig verzamelen en verpakken van crocidoliethoudende afvalstoffen. ! artikel 4.56, lid 3, Arbobesluit De bij de werkzaamheden vrijgekomen crocidoliethoudende materialen mogen niet worden opgeslagen tezamen met crocidolietvrije materialen en worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd overeenkomstig artikel 4.45, tweede lid, onder c.
Het verzamelen en verpakken van crocidoliethoudende afvalstoffen in voor crocidoliet ongeschikte verpakking. artikel 4.56, lid 3, Arbobesluit De bij de werkzaamheden vrijgekomen crocidoliethoudende materialen mogen niet worden opgeslagen tezamen met crocidolietvrije materialen en worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd overeenkomstig artikel 4.45, tweede lid, onder c.
Het ontzanden van gietstukken, door middel van stralen, buiten de voor dat doel bestemde gesloten toestellen of ruimten artikel 4.61, lid 3, Arbobesluit Het ontzanden mag slechts plaatsvinden in voor dat doel bestemde gesloten toestellen of ruimten.
Het bij ontzanden van gietstukken, door middel van stralen, afvoeren van afgezogen lucht naar ruimtes waar personen moeten verblijven. artikel 4.61, lid 5,Arbobesluit De bij het ontzanden afgezogen lucht mag niet worden afgevoerd naar een ruimte waarin personen moeten verblijven.
Het werken met producten die meer dan de in artikel 4.32a, lid 3 tot en met 6, Arboregeling aangegeven toegestane hoeveelheid vluchtige organische stof bevatten, in situaties waarvoor dit op grond van artikel 4.32a, lid 1, Arboregeling (lijmen en verven in binnensituaties), niet is toegestaan. artikel 4.62b, Arbobesluit Ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen werkzaamheden wordt het gevaar van blootstelling van werknemers aan vluchtige organische stoffen zoveel mogelijk voorkomen door vluchtige organische stoffen te vervangen door onschadelijke of minder schadelijke stoffen of door producten die vluchtige organische stoffen bevatten te vervangen door bij ministeriële regeling ten aanzien van die werkzaamheden aangewezen producten.
Het blootstellen van werknemers aan biologische agentia waarbij ernstig gevaar bestaat voor schade aan de gezondheid. artikel 4.87, lid 1, Arbobesluit Doeltreffende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat werknemers tijdens hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia in een zodanige mate dat schade kan worden toegebracht aan hun veiligheid of gezondheid.
10
Het blootstellen van thuiswerkers aan concentraties van stoffen in de inademingslucht aan meer dan tweemaal de bestuurlijke MAC-waarde of wettelijke grenswaarde (vast te stellen over de blootstellingsperiode(n) waarop deze waarden betrekking hebben) of aan meer dan de ceilingwaarde. artikel 4.113, Arbobesluit Doeltreffende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat thuiswerkers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan stoffen in zodanige mate, dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid of dat aan thuiswerkers hinder kan worden veroorzaakt.
Het door thuiswerkers werken met stoffen als bedoeld in beleidsregel 4.9-1 onder 2, 3 en 4, waarbij direct contact met huid en ogen mogelijk is en kan leiden tot ernstige schade aan de gezondheid. artikel 4.113, Arbobesluit Doeltreffende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat thuiswerkers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan stoffen in zodanige mate, dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid of dat aan thuiswerkers hinder kan worden veroorzaakt.
Onvoldoende of onjuiste maatregelen of voorzieningen bij thuiswerk met gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen. ! artikel 4.115, lid 2, Arbobesluit Bij het verrichten van arbeid met stoffen als bedoeld in het eerste lid zijn zodanige voorzieningen getroffen, dat het gevaar, dat zich bij die arbeid een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.
Het verrichten van werkzaamheden zonder gehoorbescherming in situaties waarbij een geluidsniveau optreedt van meer dan: − 85 dB(A) over een achturige werkdag; − 130 dB(A) (piekwaarde). artikel 6.8, lid 9, Arbobesluit Bij overschrijding van het equivalent geluidsniveau van 85 dB(A) of van het momentaan geluidsdrukniveau van 200 Pa, worden door de werknemers de persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt. artikel 6.23, lid 8, Arbobesluit Bij overschrijding van het equivalent geluidsniveau van 85 dB(A) worden door de werknemers de persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.
Het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk zonder dat aan de beperkende voorschriften volgend uit een arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt voldaan. artikel 6.14a, lid 5, Arbobesluit Een persoon verricht slechts duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk indien uit het arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt, dat het verrichten van die arbeid op medische gronden toelaatbaar is. Indien uit de uitslag van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt dat het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk slechts onder de daarin aangegeven beperkende voorschriften toelaatbaar is, worden deze voorschriften in acht genomen.
Het niet aan werknemers ter beschikking stellen van materiaal dat in deugdelijke staat verkeert en van voldoende ademgas van goede kwaliteit.
11
artikel 6.15, lid 1, Arbobesluit Indien duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk worden verricht, is met inachtneming van de stand van de techniek en rekening houdende met de specifiek te verrichten arbeid: a. nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een deugdelijke schriftelijke werkinstructie aanwezig die ten minste de door de werknemers te treffen veiligheidsvoorzieningen alsmede de noodprocedures bevat; b. aan de werknemers deugdelijk materieel dat in goede staat verkeert en voldoende ademgas van goede kwaliteit ter beschikking gesteld; c. nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een daartoe opgeleid persoon aanwezig die de werknemers adequaat medisch begeleiden kan; d. nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een adequate eerste-hulpuitrusting aanwezig.
Het verrichten van duikarbeid zonder te worden bijgestaan door een reserveduiker. artikel 6.16, lid 1, Arbobesluit Duikarbeid wordt verricht door een of meer duikers die worden bijgestaan door een reserveduiker en een ploegleider.
Het verrichten van duikwerkzaamheden op een diepte van 15 meter (of bij een druk van 1,5 maal 105 Pascal) of meer waarbij geen geschikte compressiekamer aanwezig is. artikel 6.18, lid 1, Arbobesluit Bij de plaats waar duikarbeid in water wordt verricht op een diepte van meer dan 15 m of in een andere vloeistof onder een hogere druk dan 1,5.105 Pa boven de atmosferische druk, is een geschikte compressiekamer, voorzien van een personen- en medicijnsluis, aanwezig.
Het ontbreken van een compressiekamer bij het verrichten van duikwerkzaamheden op een locatie waarbij de reistijd naar de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan twee uur bedraagt. artikel 6.18, lid 2, Arbobesluit Onverminderd het eerste lid is bij de plaats waar duikarbeid wordt verricht een compressiekamer aanwezig indien de reistijd tussen de duiklocatie en de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan 2 uur bedraagt.
Het door één persoon verrichten van caissonarbeid. artikel 6.19, lid 1, Arbobesluit Caissonarbeid wordt door ten minste twee personen verricht.
Het verrichten van caissonwerkzaamheden onder een druk van meer dan 1,5 maal 105 Pascal zonder een geschikte compressiekamer. artikel 6.20, lid 1, Arbobesluit Bij de plaats waar caissonarbeid wordt verricht onder een hogere druk dan 1,5.105 Pa boven de atmosferische druk, is een geschikte compressiekamer, voorzien van een personen- en medicijnsluis, aanwezig.
Het ontbreken van een compressiekamer bij het verrichten van caissonarbeid op een locatie waarbij de reistijd naar de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan twee uur bedraagt. artikel 6.20, lid 2, Arbobesluit Onverminderd het eerste lid is bij de plaats waar caissonarbeid wordt verricht een compressiekamer aanwezig indien de reistijd tussen die plaats en de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan 2 uur bedraagt.
12
Het gebruiken van arbeidsmiddelen op een andere wijze of plaats dan waarvoor zij zijn ingericht en bestemd. artikel 7.3, lid 2, Arbobesluit Om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, worden de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.
Het niet of onvoldoende treffen van beschermende maatregelen bij het gebruik van een arbeidsmiddel, waardoor ernstig gevaar bestaat voor persoonlijk letsel. artikel 7.3, lid 4, Arbobesluit Voorzover het redelijkerwijs niet mogelijk is de gevaren bij het gebruik van de arbeidsmiddelen te voorkomen, worden zodanige maatregelen getroffen dat de gevaren zoveel mogelijk worden beperkt.
Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor verschuiven, omvallen, kantelen, oververhitting, brand, ontploffen of directe of indirecte aanraking met elektriciteit. artikel 7.4, lid 3, Arbobesluit Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst of ingericht, dat het gevaar van verschuiven, omvallen, kantelen, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.
Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen te worden door ongewild in beweging komende of vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen. artikel 7.4, lid 4, Arbobesluit Artikel 3.17 is van overeenkomstige toepassing.
Het onderhouden, repareren en reinigen van arbeidsmiddelen die ingeschakeld zijn en onder druk of elektrische spanning staan. ! artikel 7.5, lid 2, Arbobesluit Onderhouds-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden aan een arbeidsmiddel worden slechts uitgevoerd indien het arbeidsmiddel is uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos is gemaakt. Indien dit niet mogelijk is worden doeltreffende maatregelen genomen om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
Het afstellen van arbeidsmiddelen die ingeschakeld zijn en onder druk of elektrische spanning staan. ! artikel 7.5, lid 3, Arbobesluit Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op productie- en afstelwerkzaamheden met of aan een arbeidsmiddel.
Het op niet veilige wijze (de)monteren van arbeidsmiddelen. ! artikel 7.5, lid 5, Arbobesluit Montage en demontage van een arbeidsmiddel vindt op veilige wijze plaats, met inachtneming van de eventuele aanwijzingen van de fabrikant.
Het ontbreken of onjuist toepassen van voorgeschreven beveiligingen en afschermingen, alsmede het overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen van arbeidsmiddelen. !
13
artikel 7.7, lid 1, Arbobesluit Indien bewegende delen van een arbeidsmiddel gevaar opleveren, zijn zij van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het kunnen aanraken van (onderdelen van) arbeidsmiddelen met een zeer hoge of lage temperatuur. ! artikel 7.9, Arbobesluit Zoveel mogelijk wordt voorkomen dat werknemers in de onmiddellijke nabijheid komen van een arbeidsmiddel of een onderdeel daarvan met een zeer hoge of zeer lage temperatuur. Indien dat niet mogelijk is, zijn doeltreffende maatregelen genomen om aanraking van dat arbeidsmiddel dan wel van dat onderdeel daarvan te voorkomen.
Het loskoppelen en opnieuw aansluiten van een arbeidsmiddel van en op een krachtbron. ! artikel 7.11, lid 2, Arbobesluit Het na loskoppeling opnieuw aansluiten van een arbeidsmiddel op zijn krachtbron levert geen gevaar op voor de werknemers.
Het ontbreken van een noodstopvoorziening op arbeidsmiddelen waarbij dit noodzakelijk is. ! artikel 7.16, Arbobesluit Een arbeidsmiddel beschikt over een noodstopvoorziening, indien dit met het oog op de gevaren van dat arbeidsmiddel en de normale tijd die nodig is om dat arbeidsmiddel stop te zetten noodzakelijk is.
Het vervoeren van personen met een mobiel arbeidsmiddel dat daartoe niet is uitgerust. ! artikel 7.17a, lid 1, Arbobesluit Mobiele arbeidsmiddelen waarop een of meer personen kunnen worden vervoerd, zijn zodanig uitgerust dat het gevaar voor deze personen tijdens het vervoer zoveel mogelijk wordt beperkt.
Het gebruik van mobiele arbeidsmiddelen (m.u.v. heftrucks) waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan. ! artikel 7.17a, lid 2, Arbobesluit Mobiele arbeidsmiddelen, met uitzondering van heftrucks, waarmee een of meer personen kunnen worden vervoerd, zijn zodanig uitgerust dat onder de feitelijke gebruiksomstandigheden de gevaren als gevolg van het kantelen of omvallen van het mobiele arbeidsmiddel zoveel mogelijk worden beperkt door: a. een beschermingsconstructie die verhindert dat het mobiele arbeidsmiddel meer dan een kwartslag kantelt; b. een constructie die ervoor zorgt dat er rond de te vervoeren personen voldoende vrije ruimte voorhanden is, wanneer het mobiele arbeidsmiddel zich meer dan een kwartslag kan bewegen, of c. andere voorzieningen met een gelijk veiligheidsniveau.
Het gebruik van heftrucks waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan. ! artikel 7.17a, lid 5, Arbobesluit Heftrucks waarmee een of meer personen kunnen worden vervoerd, zijn zodanig uitgerust, dat het gevaar van kantelen of de gevolgen daarvan zoveel mogelijk worden beperkt door: a. een bestuurderscabine; b. een inrichting die verhindert dat de heftruck kantelt;
14
c. een inrichting die ervoor zorgt dat, indien de heftruck kantelt, er voor de te vervoeren personen voldoende vrije ruimte is tussen de grond en bepaalde delen van de heftruck; d. een inrichting op elke zitplaats van de heftruck, waarmee de op de truck aanwezige personen zich op de zitplaats kunnen vastzetten; of e. andere voorzieningen met een gelijk veiligheidsniveau.
Het ontbreken van een rem- en stopvoorziening, alsmede een noodstopvoorziening voorzover deze noodzakelijk is, op een mobiel arbeidsmiddel met eigen aandrijving. ! artikel 7.17b, lid 2, Arbobesluit Mobiele arbeidsmiddelen worden uitgerust met: a. voorzieningen om te vermijden dat zij door onbevoegden in werking kunnen worden gesteld; b. een inrichting die automatisch verhindert dat het mobiele arbeidsmiddel, indien dit middel elektrisch wordt aangedreven, onverhoeds in beweging kan komen wanneer de bestuurder het middel verlaat of heeft verlaten; c. doeltreffende voorzieningen ter beperking van de gevolgen van een eventuele botsing, indien verschillende, op rails rijdende arbeidsmiddelen tegelijkertijd worden verplaatst; d. een rem- en stopvoorziening; e. een noodvoorziening, voorzover die om veiligheidsredenen noodzakelijk is, welke voorziening bij het uitvallen van het hoofdsysteem van de rem- en stopvoorziening het mobiele arbeidsmiddel door gemakkelijk toegankelijke besturingsorganen of door automatische systemen het mobiele arbeidsmiddel kan afremmen en tot stilstand brengen; f. doeltreffende hulpmiddelen die een toereikend zicht voor de bestuurder mogelijk maken indien het directe gezichtsveld van hem ontoereikend is om de veiligheid van personen te waarborgen; en g. deugdelijke voorzieningen waarmee signalen kunnen worden gegeven die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
Het meerijden op mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving zonder speciaal daartoe ingerichte veilige plaatsen. ! artikel 7.17c, lid 2, Arbobesluit Het meerijden van werknemers op mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving is slechts toegestaan op speciaal daartoe ingerichte veilige plaatsen.
Het zwaarder belasten van een hijs- of hefwerktuig, dan de toegelaten bedrijfslast of dan een veilig gebruik toelaat. ! artikel 7.18, lid 2, Arbobesluit Een hijs - of hefwerktuig wordt, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder belast dan de toegelaten bedrijfslast of bedrijfslasten noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat.
Het zodanig opgesteld zijn van hijs- en hefwerktuigen, dat daardoor ernstig gevaar bestaat dat lasten werknemers kunnen raken. artikel 7.18, lid 5, Arbobesluit Hijs- en hefwerktuigen worden zodanig opgesteld dat het gevaar wordt beperkt dat de lasten de werknemers raken, dan wel ongewild op gevaarlijke wijze uit hun baan of in een vrije val raken of losraken.
Het zich bevinden van werknemers onder hangende lasten. ! artikel 7.18, lid 6, Arbobesluit Doeltreffende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat werknemers zich niet ophouden onder hangende lasten.
Het zodanig gebruik van een mobiel hijs- of hefwerktuig dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor kantelen, ongewild in beweging komen of wegglijden.
15
artikel 7.18a, lid 3, Arbobesluit Bij het gebruik van een mobiel hijs - of hefwerktuig worden doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat het werktuig kantelt, ongewild in beweging komt of wegglijdt.
Het gebruik van hijs- en hefwerktuigen in slechte weersomstandigheden. ! artikel 7.18a, lid 13, Arbobesluit In de open lucht gebruikte hijs - en hefwerktuigen worden stilgelegd zodra de weersomstandigheden zodanig verslechteren dat de bedrijfsveiligheid in gevaar komt en de werknemers aan gevaren worden blootgesteld. In dit geval worden doeltreffende beschermingsmaatregelen genomen, in het bijzonder om te verhinderen dat het hijs - of hefwerktuig kantelt.
Het hijsen of heffen van personen op een onbeveiligd platform. ! artikel 7.18b, lid 1, Arbobesluit In aanvulling op de artikelen 7.18 en 7.18a zijn hijs - en hefwerktuigen die zijn bestemd en ingericht voor het hijsen of heffen van personen, met zodanige voorzieningen uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat: a. het hijs - of hefplatform voor personen naar beneden valt; b. personen van dit platform vallen; c. een persoon die van het hijs - of hefwerktuig gebruik maakt wordt verpletterd, beklemd raakt of wordt aangestoten, in het bijzonder als gevolg van een onopzettelijk contact met een voorwerp.
Het overbelasten van laad- en losgerei met meer dan 10 procent. ! artikel 7.20, lid 4, Arbobesluit Hijs - en hefgereedschap wordt, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder belast dan de werklast noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat.
Het ontbreken van technische of organisatorische maatregelen, indien zich in een schacht twee of meer liften bevinden, om te voorkomen dat personen bij werkzaamheden aan een van de liften, getroffen worden door een naastliggende lift. artikel 7.21, lid 1, Arbobesluit Indien zich in een schacht twee of meer liften bevinden, worden afdoende technische maatregelen genomen teneinde te voorkomen dat personen bij werkzaamheden in de schacht aan een van de liften, getroffen worden door onderdelen van een naastliggende lift.
Het niet stilzetten van de naastgelegen lift tijdens werkzaamheden in een liftschacht waarbij gevaren veroorzaakt door deze lift niet zijn tegengegaan. artikel 7.21, lid 2, Arbobesluit Indien het nemen van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, niet mogelijk is, wordt het in het eerste lid bedoelde gevaar voorkomen door stilzetting van de naastliggende lift.
Het vervoeren van personen met een hijs- of hefwerktuig, dat daarvoor niet is bestemd of ingericht. ! artikel 7.22, lid 1, Arbobesluit Met een hijs - of hefwerktuig dat uitsluitend is bestemd en ingericht voor het vervoer van goederen, mogen in de plaats van of tezamen met goederen geen personen worden vervoerd.
Het vervoer van personen in een werkbak waarbij sprake is van: − een onveilige of ondeugdelijke werkbak of − een daartoe onvoldoende toegerust hijs- of hefwerktuig of − de bedieningsplaats van het hijs- en hefwerktuig niet permanent bemand is. artikel 7.22, lid 3, Arbobesluit In geval van toepassing van het tweede lid, gelden de volgende voorschriften:
16
a. de werkbak, bedoeld in het tweede lid, is zodanig vervaardigd, ingericht, toegerust, bevestigd, verkeert in een zodanige staat van onderhoud en wordt op een zodanige wijze gebruikt, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt; b. het hijs - of hefwerktuig is voldoende toegerust om in combinatie met een werkbak te worden gebruikt; c. de bedieningsplaats van het hijs - of hefwerktuig is permanent bemand; d. de werknemers die worden gehesen of geheven beschikken over een doeltreffend communicatiemiddel; en e. doeltreffende voorzieningen zijn getroffen om de werknemers bij gevaar te kunnen evacueren.
Het hijsen of heffen van luiken va n schepen zonder dat deze daartoe geschikte bevestigingen hebben voor het vastmaken van hijsgereedschap. ! artikel 7.25, lid 1, Arbobesluit Luiken die met behulp van hijs - of hefwerktuigen worden geplaatst of verwijderd, zijn uitgerust met goed toegankelijke en geschikte bevestigingen voor het vastmaken van hijsgereedschap.
Het plaatsen of verwijderen van luiken op schepen terwijl in het ruim onder de luikopening wordt gewerkt. artikel 7.25, lid 6, Arbobesluit Luiken worden niet geplaatst of verwijderd, indien er in het ruim onder de luikopening arbeid wordt verricht.
Het laden en lossen van schepen zonder dat luiken die niet afdoende tegen verplaatsing kunnen worden geborgd, verwijderd zijn. ! artikel 7.25, lid 7, Arbobesluit Luiken die niet afdoende tegen verplaatsing zijn geborgd, worden verwijderd voordat met laad- en loswerkzaamheden wordt begonnen.
Het opnieuw gebruiken van voor eenmalig gebruik bestemde bind- of hijsmiddelen. ! artikel 7.27, lid 2, Arbobesluit Voor eenmalig gebruik bestemde bind- of hijsmiddelen worden niet opnieuw gebruikt.
Het niet aanwezig zijn van middelen zodat werknemers bij het aanbrengen of verwijderen van sjorringen van containers aan ernstig gevaar worden blootgesteld. artikel 7.28, Arbobesluit Tijdens het laden en lossen van containers zijn deugdelijke middelen aanwezig die de veiligheid van de werknemers bij het aanbrengen of verwijderen van de sjorringen van de containers waarborgen.
Het gebruik van ladders of trappen die onvoldoende sterk en stijf zijn. ! artikel 7.33, lid 1, Arbobesluit Ladders en trappen zijn voldoende sterk en stijf.
Het werken op onstabiel opgestelde ladders of trappen. artikel 7.33, lid 2, Arbobesluit Ladders en trappen zijn stabiel opgesteld en zo nodig vastgezet en van een voldoende lengte om in alle standen waarin zij worden gebruikt, een stevige steun voor handen en voeten te bieden.
Het werken op ladders of trappen van onvoldoende lengte, waardoor stevige steun voor handen en voeten ontbreekt. ! artikel 7.33, lid 2, Arbobesluit Ladders en trappen zijn stabiel opgesteld en zo nodig vastgezet en van een voldoende lengte om in alle standen waarin zij worden gebruikt, een stevige steun voor handen en voeten te bieden.
17
Het werken op een overbelaste steiger. artikel 7.34, lid 3, Arbobesluit Een steiger mag niet worden overbelast. Lasten worden zo gelijkmatig mogelijk over de steiger verdeeld.
Het werken op verrijdbare steigers die niet zijn beveiligd tegen ongewilde verplaatsing. artike l 7.34, lid 4, Arbobesluit Verrijdbare steigers zijn beveiligd tegen ongewilde verplaatsingen.
Het ontbreken van een noodstopvoorziening op hijs- en hefwerktuigen die in de winningsindustrie met behulp van boringen worden gebruikt. artikel 7.36b, lid 5, Arbobesluit In aanvulling op artikel 7.16 zijn hijs - en hefwerktuigen die in de winningsindustrie met behulp van boringen worden gebruikt, voorzien van een doelmatige inrichting, waardoor het dalen van de last te allen tijde kan worden stopgezet, zo nodig de snelheid van het dalen kan worden geregeld en onverhoeds dalen van de last wordt belet.
Het verrichten van trekkerarbeid, het werken met wilde, giftige of andere dieren die gevaar opleveren, het industrieel slachten of werken onder tempodwang door jeugdige werknemers zonder toezicht. artikel 7.39, Arbobesluit Artikel 1.37, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op jeugdige werknemers die: a. arbeid verrichten, bestaande in het besturen van trekkers en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen; b. arbeid verrichten met wilde, giftige of andere dieren die gevaar opleveren; c. dieren industrieel slachten; d. op basis van stukloon ongevarieerde, zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid verrichten, en arbeid verrichten waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat de jeugdige werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de arbeid te beïnvloeden.
Het ontbreken of het onjuist toepassen van voorgeschreven beveiligingen, alsmede het overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen aan arbeidsmiddelen in thuiswerksituaties. artikel 7.41, lid 1, Arbobesluit De voor de arbeid benodigde arbeidsmiddelen zijn, voorzover zij gevaar voor personen opleveren, voorzien van een doelmatige afscherming.
Het niet ter beschikking stellen va n doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers bij werkzaamheden, waardoor ernstig gevaar bestaat voor veiligheid of gezondheid van betrokken werknemers. artikel 8.3, lid 1, Arbobesluit Indien gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van een werknemer op de arbeidsplaats aanwezig is of kan ontstaan, zijn voor de werknemers die aan dat gevaar blootstaan of kunnen blootstaan, persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar.
Bijlage 5 Rele vante artikelen uit Arbowet en Arbobesluit Arbowet Artikel 1 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. werkgever: 1° degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten; 2° degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.; b. werknemer: de ander, bedoeld onder a. 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder: a. werkgever: 1° degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten; 2° degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander niet onder zijn gezag arbeid in een woning doet verrichten, in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen; b. werknemer: de ander, bedoeld onder a. Artikel 3 1. De werkgever voert een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid en neemt daarbij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht: a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd moet de werkgever de arbeid zodanig organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer; b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd moeten de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan worden voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, moeten daartoe andere doeltreffende maatregelen worden getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang dienen te hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, dienen doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking te worden gesteld; c. de inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud moeten zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers zijn aangepast; d. ongevarieerde zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid en arbeid waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat de werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de arbeid te beïnvloeden, moeten, zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, worden vermeden; indien dergelijke arbeid niet of onvoldoende kan worden vermeden, moet de werkgever deze door andersoortige arbeid of pauzes regelmatig afwisselen; e. doeltreffende maatregelen moeten zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat, waarin direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel in veiligheid kan stellen dan wel andere passende maatregelen kan nemen en ten einde te verzekeren dat de schade aan de gezondheid zoveel mogelijk beperkt wordt.
2
2. Ter uitvoering van het eerste lid draagt de werkgever zorg voor een goede verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de bij de werkgever werkzame personen, waarbij hij rekening houdt met de bekwaamheden van de werknemers. 3. De werkgever toetst het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en past de maatregelen aan zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft. 4. Onder arbeidsomstandighedenbeleid als bedoeld in dit artikel wordt tevens verstaan het bevorderen van het welzijn bij de arbeid voor zover tot bevordering daarvan in het eerste lid, onder c en d, verplichtingen zijn gesteld. Artikel 5 1. Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risicoinventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers. 2. De ris ico-inventarisatie en -evaluatie bevat een lijst van arbeidsongevallen waarop de aard van het ongeval en de datum waarop het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd. 3. Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak, over de uitvoering waarvan jaarlijks schriftelijk wordt gerapporteerd, wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen. De werkgever voert over de jaarlijkse rapportage vooraf overleg met de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Bij dit overleg komt in ieder geval aan de orde het al dan niet meer actueel zijn van de risico-inventarisatie en -evaluatie. 4. De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven. 5. De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer kennis kan nemen van de risico-inventarisatie en evaluatie, met inbegrip van de lijst van arbeidsongevallen, bedoeld in het tweede lid. 6. Indien de werkgever arbeid doet verrichten door een werknemer die hem ter beschikking wordt gesteld, verstrekt hij tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan degene, die de werknemer ter beschikking stelt, de beschrijving uit de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren en risicobeperkende maatregelen en van de risico's voor de werknemer op de in te nemen arbeidsplaats, opdat diegene deze beschrijving verstrekt aan de betrokken werknemer. Artikel 8 1. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken. Tevens zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de wijze waarop de deskundige bijstand, bedoeld in de artikelen 14 en 15, in zijn bedrijf of inrichting is georganiseerd. 2. De werkgever zorgt ervoor dat aan de werknemers doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden.
3
3. Indien persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers worden gesteld en indien op arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zijn aangebracht, zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en de wijze waarop zij deze dienen te gebruiken. 4. De werkgever ziet toe op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. 5. Indien binnen de onderneming werknemers jonger dan 18 jaar werkzaam zijn, houdt de werkgever bij de uitvoering van de in de voorgaande leden genoemde verplichtingen in het bijzonder rekening met de aan de jeugdige leeftijd inherente beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van deze werknemers. Tevens bevordert de werkgever zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd het leer- en vormingsproces van deze jeugdige werknemers. Artikel 10 1. Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar. 2. Het niet naleven van het eerste lid is een overtreding. Artikel 11 De werknemer is verplicht om in verband met de arbeid de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen en naar vermogen zorg te dragen voor de eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen. Met name is hij verplicht om: a. arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken; b. de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen, een en ander voor zover niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet verplicht zijn beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te gebruiken; c. de op arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste wijze te gebruiken; d. mede te werken aan het voor hem georganiseerde onderricht bedoeld in artikel 8; e. de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis te brengen aan de werkgever of degene die namens deze ter plaatse met de leiding is belast; f. de werkgever en de werknemers, andere personen en diensten, bedoeld in artikel 14, indien nodig bij te staan bij de uitvoering van hun verplichtingen en taken op grond van deze wet. Artikel 16 7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangewezen voorschriften voor zover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden zich mede richt tot zelfstandig werkenden. 8. Artikel 19 1. Indien in een bedrijf of een inrichting verschillende werkgevers arbeid doen verrichten, werken zij onderling op doelmatige wijze samen teneinde de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde te verzekeren. 2. Alvorens werkzaamheden behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie aanvangen zorgen de werkgevers ervoor dat schriftelijk is vastgelegd op welke wijze zal worden samengewerkt, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend.
4
Artikel 28 1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 is bevoegd mondeling of bij gedagtekend schrijven te bevelen, dat personen niet mogen blijven in door hem aangewezen plaatsen, of dat door hem aangewezen werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen, indien naar zijn redelijk oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen. 2. Een mondeling bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de werkgever bevestigd. 3. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt mede in die gevallen, waarin op grond van het bepaalde in artikel 27 aan een gestelde eis nog geen uitvoering behoeft te worden gegeven. 4. Zodra naar het oordeel van de ambtenaar die een bevel als bedoeld in het eerste lid gaf, geen ernstig gevaar meer aanwezig is, trekt hij het bevel in. 5. Degene, die een bevel als bedoeld in het eerste lid gegeven heeft, is bevoegd met betrekking tot dit bevel de nodige maatregelen te treffen, met inbegrip van toepassing van bestuursdwang, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen. De maatregelen en aanwijzingen kunnen onder meer betrekking hebben op het verzegelen van arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen. 6. De werkgever brengt de inhoud van een bevel als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk bij gedagtekend schrijven ter kennis van de betrokken werknemers en andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14, en van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers. 7. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel, als bedoeld in het eerste lid en een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid. 8. Het opzettelijk niet naleven van het zevende lid is een misdrijf. Artikel 32 1. Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is. 2. Het niet naleven van het eerste lid is een misdrijf.
Arbobesluit Artikel 2.39 Ten aanzien van een zelfstandig werkende die met betrekking tot de totstandbrenging van een bouwwerk op een bouwplaats arbeid verricht, zijn ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op die bouwplaats de artikelen 11 en 19, eerste lid, van de wet, artikel 2.38, hoofdstuk 7 en de artikelen 8.1, eerste tot en met vijfde lid, en zevende lid, 8.2 en 8.3 van dit besluit van overeenkomstige toepassing. Artikel 3.4 1. Elektrische installaties zijn zodanig ontworpen, ingericht, aangelegd, onderhouden en gekenmerkt, dat een veilig gebruik van elektriciteit zo goed mogelijk is gewaarborgd. Hiertoe zijn de nodige voorzieningen en beschermingsmaatregelen aangebracht, waaronder worden begrepen beveiligings-, meet-, controle- en signaleringstoestellen alsmede aarders, schakelaars, scheiders en contactdozen. Daarbij is rekening gehouden met bijzondere eisen die kunnen voortkomen uit de wijze van het gebruik, de gebruiksomstandigheden en de te verwachten uitwendige invloeden.
5
2. In een elektrische installatie zijn doeltreffende maatregelen genomen tegen het gevaar van brand, ontploffing, directe en indirecte aanraking en te dichte nadering. 3. Van iedere elektrische installatie zijn duidelijke, steeds bijgewerkte schema’s beschikbaar alsmede alle overige gegevens die nodig zijn voor een veilig gebruik van de elektrische installatie. 4. Het derde lid is niet van toepassing op elektrische installaties voor laagspanning van beperkte omvang. Artikel 3.5 1. Elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden die gevaren kunnen opleveren, worden door deskundige, voldoend onderrichte en daartoe bevoegde werknemers uitgevoerd. 2. Een ruimte waarin zich een elektrische installatie voor hoogspanning bevindt waarvan de delen niet of onvoldoende zijn beschermd tegen direkte of indirekte aanraking dan wel te dichte nadering, wordt slechts betreden in aanwezigheid van een tweede daartoe bevoegd persoon. 3. Werkzaamheden aan of in de nabijheid van een elektrische installatie worden slechts uitgevoerd, indien de installatie of het gedeelte waaraan of in de nabijheid waarvan wordt gewerkt, spanningsloos is. 4. In aanvulling op het derde lid zijn door de daartoe bevoegde werknemer tevens doeltreffende maatregelen genomen om een gevaarloos verloop van die werkzaamheden te waarborgen. 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op werkzaamheden die worden verricht aan of in de nabijheid van een elektrische installatie voor laagspanning, indien: a. de dringende noodzaak van het onder spanning uitvoeren van die werkzaamheden is aangetoond; b. tot het uitvoeren van die werkzaamheden door de daartoe bevoegde werknemer uitdrukkelijk opdracht is gegeven, en c. de installatie tevens geschikt is voor het onder spanning uitvoeren van die werkzaamheden en door de daartoe bevoegde werknemer doeltreffende maatregelen zijn genomen om de aan die werkzaamheden verbonden gevaren te voorkomen. 6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op werkzaamheden die worden uitgevoerd aan of in de nabijheid van een elektrische installatie voor hoogspanning, bestaande uit: a. het nemen en opheffen van veiligheidsmaatregelen, waaronder begrepen het met geschikt materieel knippen of schieten van kabels; b. het uitvoeren van metingen en beproevingen, of c. het reinigen van elektrisch materieel. 7. Werkzaamheden bestaande uit het reinigen van elektrisch materieel in een elektrische installatie voor hoogspanning als bedoeld in het zesde lid, onder c, worden slechts uitgevoerd, indien: a. tot het uitvoeren van die werkzaamheden door de daartoe bevoegde werknemer uitdrukkelijk opdracht is gegeven; b. gebruik wordt gemaakt van de voor deze werkzaamheden geschikte reinigings- en arbeidsmiddelen, en c. de werknemers zich met de arbeidsmiddelen waarmee zij fysiek in contact staan, niet behoeven te begeven in de gevarenzone van de installatie of delen daarvan die onder spanning staan. Artikel 3.16 1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid, die op veilige wijze op een ladder, trap of dergelijke kan worden verricht.
6
3. Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming. Artikel 3.39 1. Benzinestations, waarvan de winkel op werkdagen tussen 18.30 uur en 06.00 uur, op zondag, op Nieuwjaarsdag, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op eerste Kerstdag, op tweede Kerstdag of op de dag, waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, geopend is, zijn voorzien van: a. een inwerpgeldkluis; b. een optische of akoestische alarminstallatie, tenzij het benzinestation is voorzien van een alarminstallatie als bedoeld in artikel 3.40, onder b; c. een verlichtingsinstallatie welke gedurende ten minste vijftien minuten na sluiting van het benzinestation dat benzinestation blijft verlichten. 2. Bij benzinestations waar een of meer benzinepompen worden bediend door een aldaar werkzame persoon, is de toegangsdeur tot de winkel in het benzinestation ten minste aan de binnenzijde afsluitbaar. 3. Bij benzinestations waar geen enkele benzinepomp wordt bediend door een aldaar werkzame persoon, is de toegangsdeur tot de winkel in het benzinestation voorzien van een op afstand bedienbaar elektronisch sluitingsmechanisme dat uitsluitend vanuit de winkel kan worden bediend. Artikel 3.40 Voor benzinestations, waarvan de winkel tussen 21.00 uur en 06.00 uur geopend is, gelden in aanvulling op artikel 3.39 de volgende voorschriften: a. b. c. d.
in de winkel in het benzinestation is ten minste één camera aanwezig die is aangesloten op een recorder, welke al dan niet met tijdsintervallen de camerabeelden opneemt; het benzinestation is voorzien van een alarminstallatie, welke langs telecommunicatieverbindingen zo nodig een alarmsignaal afgeeft bij een door Onze Minister van Justitie toegelaten alarmcentrale; de plaats in de winkel in een benzinestation waar de kassa zich bevindt, is omgeven door kogelwerend materiaal dat ten minste voor een deel bestaat uit kogelwerend glas, en op het sluitingstijdstip van het benzinestation zijn ten minste twee personen ter plaatse aanwezig.
Artikel 4.5, leden 1 en 2 1. Op plaatsen waar stoffen aanwezig zijn die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoen aan de criteria voor indeling in een of meer van de categorieën« ontplofbaar», «zeer licht ontvlambaar», «licht ontvlambaar», «ontvlambaar», «zeer vergiftig»,« vergiftig», «sensibiliserend», «kankerverwekkend»,« mutageen» en «voor de voortplanting vergiftig», bedoeld in artikel 34, tweede lid, van die wet, mag niet worden gerookt. 2. Plaatsen waar stoffen aanwezig zijn die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoen aan de criteria voor indeling in een of meer van de categorieën «zeer vergiftig», «vergiftig», «kankerverwekkend»,« mutageen» en «voor de voortplanting vergiftig», bedoeld in artikel 34, tweede lid, van die wet, mogen niet tevens als slaapplaats worden gebruikt noch mag daar voedsel of drank worden genuttigd of bewaard. Artikel 4.6, leden 1 en 2 1. Indien kan worden vermo ed dat werknemers bij verblijf op een plaats of in een ruimte kunnen worden blootgesteld aan stoffen in een zodanige mate dat daardoor gevaar bestaat voor verstikking,
7
bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie, mag een werknemer zich niet op die plaats of in die ruimte begeven voordat uit een adequaat onderzoek is gebleken of dat gevaar aanwezig is. 2. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie aanwezig is, worden doeltreffende maatregelen genomen zodat de werknemers die plaats of die ruimte zonder genoemde gevaren kunnen betreden. Artikel 4.7 1. Artikel 4.6 is niet van toepassing ten aanzien van de volgende werkzaamheden aan, op of in tankschepen van een bij ministeriële regeling aangewezen categorie; a. het schoonmaken, b. het onderhouden, herstellen of verbouwen, c. het geheel of gedeeltelijk slopen, waarbij gevaar bestaat voor brand, explosie, vergiftiging, verstikking of bedwelming. 2. De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden op veilige wijze verricht door of onder toezicht van een persoon die beschikt over voldoende deskundigheid. 3. Bij ministeriële regeling worden werkzaamheden aangewezen, die uitsluitend worden verricht, indien een gasdeskundige vooraf de gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers heeft beoordeeld en een verklaring heeft afgegeven die voldoet aan een bij ministeriële regeling vast te stellen model. 4. Een gasdeskundige als bedoeld in het derde lid, is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 5. Het certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet. 6. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld. Artikel 4.8 1. Arbeid waarbij explosieve stoffen worden gebruikt voor demolitie, zijnde het springen van objecten of materialen, of voor onderhoud, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld springplan of bij de verkenning naar, opsporing of winning van delfstoffen, een vooraf opgesteld programma. De inhoud van het s pringplan of programma bevat een deugdelijke beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden. 2. Demolitie - en onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid springmeester met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 3. Werkzaamheden bestaande uit het springen van materialen ten behoeve van de opsporing of winning van delfstoffen als bedoeld in het eerste lid worden verricht door personen die in het bezit zijn van een getuigschrift van schietmeester dat is afgegeven door Onze Minister of een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling. 4. Het springplan of programma, bedoeld in het eerste lid, het certificaat van vakbekwaamheid springmeester, bedoeld in het tweede lid, dan wel het getuigschrift van schietmeester, bedoeld in het derde lid of een afschrift daarvan zijn op de arbeidsplaats beschikbaar en worden desgevraagd getoond aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 24 van de wet. 5. Ten aanzien van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld.
8
Artikel 4.8a 1. Arbeid waarbij professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit tot ontbranding wordt gebracht, ten behoeve daarvan ter plaatse wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, dan wel na ontbranding verwijderd, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld werkplan, dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden. 2. De arbeid, bedoeld in het eerste lid, alsmede arbeid bestaande uit het bewerken van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, wordt verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 3. Het in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde werkplan en certificaat van vakbekwaamheid of een afschrift daarvan zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet. 4. Ten aanzien van de in het eerste en tweede lid bedoelde arbeid en het in het eerste lid bedoelde werkplan worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld. Artikel 4.37 1. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. asbest: stoffen die een of meer van de volgende vezelachtige silicaten bevatten: 1°. actinoliet (Cas-nummer 77536–66–4); 2°. amosiet (Cas-nummer 12172–73–5); 3°. anthofylliet (Cas-nummer 77536–67–5); 4°. chrysotiel (Cas-nummer 12001–29–5); 5°. tremoliet (Cas-nummer 77536–68–6); b. crocidoliet: stoffen die het vezelachtige silicaat crocidoliet (Cas-nummer 12001– 28– 4) bevatten; c. asbesthoudende producten: producten die een of meer van de onder a genoemde vezelachtige silicaten bevatten; d. crocidoliethoudende producten: producten die het onder b genoemde vezelachtige silicaat bevatten; e. vezel: een deeltje dat langer is dan 5 micrometer, een breedte heeft van minder dan 3 micrometer en een lengte/breedteverhouding van meer dan 3/1. 2. Stoffen of producten die zowel een of meer van de vezelachtige silicaten, bedoeld in het eerste lid, onder a, als het vezelachtige silicaat, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten, worden voor de toepassing van dit besluit aangemerkt als crocidoliet respectievelijk als crocidoliethoudende producten. Artikel 4.38 Het is verboden asbest of asbesthoudende producten en crocidoliet of crocidoliethoudende producten te verspuiten. Artikel 4.39 1. Het is verboden crocidoliet of crocidoliethoudende producten te bewerken. 2. Het is verboden crocidoliet of crocidoliethoudende producten te verwerken. 3. Het is verboden crocidoliet of crocidoliethoudende producten in voorraad te houden.
9
Artikel 4.41 1. Het is verboden asbest of asbesthoudende producten te bewerken. 2. Het is verboden asbest of asbesthoudende producten te verwerken. 3. Het is verboden asbest of asbesthoudende producten in voorraad te houden. Artikel 4.45, lid 1 De concentratie van asbeststof in de lucht wordt zo laag mogelijk gehouden Artikel 4.46, lid 1 De concentratie van asbeststof in de lucht mag de grenswaarde van 0,30 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur, niet overschrijden. Artikel 4.54 1. Op het slopen van gebouwen, constructies, apparaten, installaties en transportmiddelen waarin asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt en bij het verwijderen van voornoemde stoffen of producten hieruit, zijn, met uitsluiting van de overige voorschriften van de afdelingen 1 en 2 en de paragrafen 3 en 4 van deze afdeling, de artikelen 4.3a, aanhef en onder d, 4.6a, vierde lid, onder b, c en e, en vijfde lid, 4.10a, 4.10d, vierde lid, 4.18, 4.19, aanhef en onder b en c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onder a, c en d, 4.51, 4.52 en 4.53 van overeenkomstige toepassing alsmede de artikelen 4.46 en 4.47, met dien verstande dat voor de toepassing van beide laatstgenoemde artikelen ten aanzien van crocidoliet de in artikel 4.56, tweede lid, genoemde grenswaarde geldt. 2. Voordat met de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden wordt begonnen zijn de locatie, de datum en het tijdstip waarop deze werkzaamheden zullen worden verricht, tijdig gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet. 3. Voorts wordt, voordat met de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden wordt begonnen, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers. 4. De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden verricht door of onder toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 5. Het in het derde lid respectievelijk vierde lid, bedoelde werkplan en certificaat van vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidoliet of een afschrift daarvan zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet. Artikel 4.55 1. Het in artikel 4.54, derde lid, bedoelde werkplan bevat : a. de maatregelen genoemd in artikel 4.47, derde lid, alsmede, voor zover zulks redelijkerwijs uitvoerbaar is, de maatregel om eerst asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten te verwijderen alvorens andere slooptechnieken toe te passen; b. de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.3a, aanhef en onder d, 4.6a, vierde lid, onder b, c en e, en vijfde lid, 4.18, 4.19, aanhef en onder b en c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onder a, c en d, en 4.51; c. de voorzieningen die worden getroffen om de plaats waar de werkzaamheden worden verricht af te schermen van de overige ruimten; d. de maatregel om metingen te verrichten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 4.50, tweede lid, en om monsters te nemen overeenkomstig artikel 4.50, achtste lid, nadat de ruimte is gereinigd, teneinde vast te stellen of de concentratie van asbeststof in de lucht niet hoger is dan 1/20 van de in artikel 4.46, eerste lid, genoemde grenswaarde dan wel of de concentratie van crocidolietstof in de lucht niet hoger is dan 1/20 van de in artikel 4.56, tweede lid, genoemde grenswaarde; e. een beschrijving van de aard, duur en plaats van de werkzaamheden alsmede van de
10
werkmethode; een beschrijving van de werktuigen, machines, toestellen en overige hulpmiddelen die bij de werkzaamheden worden gebruikt; g. de naam van de in artikel 4.54, vierde lid, bedoelde persoon. f.
2.Het slopen of het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten dan wel van crocidoliet of van crocidoliethoudende producten wordt volgens het in het eerste lid bedoelde werkplan uitgevoerd. Artikel 4.56, lid 2 De concentratie van crocidolietstof in de lucht waaraan de werknemers in verband met de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden blootgesteld mag de grenswaarde van 0,1 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur, niet overschrijden. Artikel 4.58 1. Het is verboden propaansulton (CAS-nummer 1120–71–4) te vervaardigen of te gebruiken. 2. Het is verboden propaansulton, anders dan ten behoeve van doorvoer, in voorraad te houden. Artikel 4.59 1. Het is verboden de volgende stoffen te vervaardigen of te gebruiken: a. b. c. d.
2-naftylamine en de zouten daarvan (CAS-nummer 91– 59– 8); 4-aminodifenyl en de zouten daarvan (CAS-nummer 92–67–1); benzidine en de zouten daarvan (CAS-nummer 92– 87– 5); 4-nitrodifenyl (CAS-nummer 92– 93– 3).
2. Het is verboden de in het eerste lid genoemde stoffen, anders dan ten behoeve van doorvoer, in voorraad te houden. 3. De in het eerste en tweede lid vervatte verboden zijn niet van toepassing, indien de stoffen in een mengsel of oplossing aanwezig zijn in een concentratie die kleiner is dan 0,1 gewichtsprocent. Artikel 4.60 1. Het is verboden zandsteen te bewerken of te verwerken. 2. Het eerste lid is niet van toepassing: a. op het bewerken of verwerken van zandsteen indien dit noodzakelijk is voor het behoud van monumenten als bedoeld in de Monumentenwet 1988; b. op het demonteren van zandsteen of zandsteendelen uit gebouwen, constructies of installaties, en c. op het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek met zandsteen. 3. De in het tweede lid, onder a en b, bedoelde werkzaamheden worden verricht door een bedrijf dat, of een inrichting die in het bezit is van een certificaat zandsteenbedrijf dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 4. Het certificaat zandsteenbedrijf of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet. 5. Het is verboden zandsteen in voorraad te houden. 6. Het vijfde lid is niet van toepassing met betrekking tot: a. het in voorraad houden van zandsteen ten behoeve van de in het tweede lid, onder a, bedoelde werkzaamheden; b. de doorvoer van zandsteen; c. voorwerpen, welke geheel of ten dele uit zandsteen bestaan en welke voor hun bestemming
11
gereed en volledig afgewerkt zijn. Artikel 4.61 1. In dit artikel wordt verstaan onder: a. stralen: het met grote snelheid treffen van een voorwerp met korrels ten einde dat voorwerp te reinigen of te bewerken, met uitzondering van die bewerkingen waardoor een laag materiaal op het voorwerp wordt aangebracht; b. ontzanden: het stralen van een gietstuk ten einde dit te ontdoen van aanhangend vormzand. 2. Het is verboden te stralen met een stof die aan kwarts of een andere vorm van vrij kristallijn siliciumdioxyde meer dan 1% bevat. 3. Het ontzanden mag slechts plaatsvinden in voor dat doel bestemde gesloten toestellen of ruimten. 4. Het bij het ontzanden ontstane stof moet op doelmatige wijze worden afgezogen, uit de luchtstroom afgescheiden en verzameld. 5. De bij het ontzanden afgezogen lucht mag niet worden afgevoerd naar een ruimte waarin personen moeten verblijven. Artikel 4.62 Voor zover de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 4.59, eerste en tweede lid, en 4.60, eerste en vijfde lid, zijn toegestaan, is daarop, met inachtneming van artikel 4.12, afdeling 2 van dit hoofdstuk van toepassing. Artikel 6.16 1. Duikarbeid wordt verricht door een of meer duikers die worden bijgestaan door een reserveduiker en een ploegleider. 2. De reserveduiker verricht slechts duikarbeid bestaande uit het verlenen van hulp aan en het redden van in moeilijkheden geraakte duikers. Bij het gebruik van een duikklok is de reserveduiker in de klok aanwezig. 3. De ploegleider is in het bezit van een certificaat duikploegleider, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 4. In afwijking van het eerste lid, mag de ploegleider tevens als reserveduiker optreden, indien duikarbeid wordt verricht in een vloeistof die in overwegende mate uit water bestaat met een maximaal bereikbare diepte van 9 meter en een maximale stroomsnelheid van 0,5 meter per seconde en waarbij geen voorzienbare kans bestaat dat de duikers in die vloeistof in moeilijkheden raken. 5. Een ieder die duikarbeid heeft verricht, houdt hiervan aantekening in een persoonlijk duiklogboek. In dit logboek worden, naast de aard van de duikarbeid, ten minste het gevolgde duikschema inclusief het gevolgde decompressieverloop alsmede de verblijftijd in de vloeistof aangetekend. 6. De duikers en de reserveduiker zijn in het bezit van een certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die zij verrichten, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 7. Indien duikarbeid wordt verricht is de persoon, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder c, in het bezit van een certificaat duikmedische begeleiding, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 8. Het certificaat duikploegleider, het certificaat duikarbeid en het certificaat duikmedische begeleiding, bedoeld in het derde respectievelijk het zesde en zevende lid, of afschriften daarvan zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet. 9. Het zesde lid is niet van toepassing op degene die in het kader van een opleiding tot duiker duikarbeid
12
verricht, mits dit gebeurt onder toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in dat lid. 10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gelijkstelling van in het buitenland afgegeven certificaten duikploegleider, certificaten duikarbeid of certificaten duikmedische begeleiding met de certificaten, bedoeld in het derde respectievelijk zesde en zevende lid. Artikel 6.17 1. Duikarbeid die wordt verricht, a. b. c. d. e. f.
op een diepte groter dan 9 meter; bij een stroomsnelheid groter dan 0,5 meter per seconde; met voorgenomen decompressie; met een ademgas anders dan lucht; over een periode langer dan een week, of ten behoeve van de ondergrondse winningsindustrie of de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen, wordt ten minste vijf werkdagen vóór de aanvang ervan schriftelijk gemeld bij een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet onder opgaaf van de plaats waar de arbeid zal worden verricht, het tijdstip waarop deze zal aanvangen, het vermoedelijke aantal betrokken werknemers en het aantal werknemers dat daadwerkelijk duikarbeid zal verrichten.
2. Indien de periode tussen de opdracht tot het verrichten van duikarbeid als bedoeld in het eerste lid en de uitvoering ervan wegens het onvoorziene en spoedeisende karakter van de duikarbeid korter is dan vijf werkdagen, dan wordt de duikarbeid zo spoedig mogelijk bij de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, gemeld. 3. De in het eerste lid bedoelde schriftelijke melding gaat in geval van duikarbeid ten behoeve van de ondergrondse winningsindustrie of de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen, vergezeld van informatie over de veiligheids- en gezondheidsrisico's van de duiklocatie. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid die in het kader van een opleiding tot duiker wordt verricht. Artikel 6.18 1. Bij de plaats waar duikarbeid in water wordt verricht op een diepte van meer dan 15 m of in een andere vloeistof onder een hogere druk dan 1,5.105 Pa boven de atmosferische druk, is een geschikte compressiekamer, voorzien van een personen- en medicijnsluis, aanwezig. 2. Onverminderd het eerste lid is bij de plaats waar duikarbeid wordt verricht een compressiekamer aanwezig indien de reistijd tussen de duiklocatie en de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan 2 uur bedraagt. 3. De compressiekamer, bedoeld in het eerste lid: a. b.
heeft een omvang en een inrichting die zijn afgestemd op het aantal personen dat duikarbeid verricht en de aard van de werkzaamheden, en biedt ten minste plaats aan twee personen.
4. De compressiekamer wordt op de juiste wijze gebruikt. Artikel 6.19, lid 1 Caissonarbeid wordt door ten minste twee personen verricht Artikel 6.20 1. Bij de plaats waar caissonarbeid wordt verricht onder een hogere druk dan 1,5.105 Pa boven de atmosferische druk, is een geschikte compressiekamer, voorzien van een personen- en medicijnsluis, aanwezig.
13
2. Onverminderd het eerste lid is bij de plaats waar caissonarbeid wordt verricht een compressiekamer aanwezig indien de reistijd tussen die plaats en de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan 2 uur bedraagt. 3. De compressiekamer, bedoeld in het eerste lid: a. heeft een omvang en een inrichting die zijn afgestemd op het aantal personen dat caissonarbeid verricht en de aard van de werkzaamheden, en b. biedt ten minste plaats aan twee personen. 4. De compressiekamer wordt op de juiste wijze gebruikt. Artikel 7.4 leden 1 en 2 1. Een arbeidsmiddel bestaat uit deugdelijk materiaal. 2. Een arbeidsmiddel is van een deugdelijke constructie. Artikel 7.32 leden 2 en 3 2. Het certificaat van vakbekwaamheid of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op degene die in het kader van een opleiding tot machinist een torenkraan, mobiele kraan of funderingsmachine bedient, mits dit gebeurt onder toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in het eerste lid, onder a. Artikel 9.5 Een ieder die werkgever noch werknemer is, is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen: a. b. c.
d. e.
van hoofdstuk 2: artikel 2.39; van hoofdstuk 3: de artikelen 3.4, 3.5, 3.16, 3.39 en 3.40; van hoofdstuk 4: de artikelen 4.7, 4.8, 4.8a, 4.38, 4.39, 4.41, 4.45, eerste lid, 4.46, eerste lid, 4.54, 4.55, 4.56, tweede lid, 4.58, 4.59, 4.60, 4.61, 4.62b en 9.15, onder a, sub 1° tot en met 4°, en onder b; van hoofdstuk 6: de artikelen 6.14a, 6.15a, 6.16, 6.17, 6.18, 6.19, eerste lid, en 6.20; van hoofdstuk 7: artikel 7.4, eerste en tweede lid, voor zover het betreft landbouwtrekkers die 800 kg of meer wegen, en artikel 7.32, eerste en tweede lid.
Artikel 9.15 onder a , sub º 1 t/m 4º en sub b In gevallen waarin van de in artikel 4.59 vervatte verboden vrijstelling is verleend worden: a. indien het voornemen bestaat om een in de vrijstelling genoemde stof te vervaardigen, te gebruiken of in voorraad te houden, aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet schriftelijk de volgende gegevens gemeld: 1°. de identiteit van de stof die zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden; 2°. de hoeveelheid van de stof die per jaar zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden; 3°. de plaats waar de stof zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden; 4°. de vormen van arbeid die met de stof zullen worden verricht; b. indien het voornemen bestaat om een belangrijke wijziging aan te brengen in de omstandigheden die ten grondslag liggen aan de gegevens die zijn overgelegd op grond van het onder a bedoelde voorschrift, de daar bedoelde gegevens opnieuw schriftelijk gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet;
Bijlage 6
Omschrijving van bepalingen uit het uitbreidingsvoorstel met onduidelijkheden over toepasbaarheid Artikel 3.37c, lid 1, Arbobesluit Iedere ondergrondse ontginning staat via ten minste twee afzonderlijke uitgangen met de oppervlakte in verbinding. Deze uitgangen zijn degelijk geconstrueerd en gemakkelijk toegankelijk voor de werknemers die ondergrondse werkzaamheden verrichten. Artikel 3.37e, lid 1, Arbobesluit Deze ondersteuningen worden volgens schema's en schriftelijke instructies aangebracht. Zo spoedig mogelijk na het delven worden er ondersteuningen aangebracht, tenzij dit vanwege de stabiliteit van het terrein niet noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemers. Artikel 3.37n, lid 2, Arbobesluit Een machinekamer op een mijnbouwinstallatie heeft ten minste twee tegenover elkaar gelegen uitgangen met voldoende trap- of ladderverbindingen vanaf de vloer van die machinekamer. Artikel 4.9, lid 1, Arbobesluit Voorzover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat dan wel dat er sprake is van hinder voor deze, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat de werknemers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen in zodanige mate, dat hun veiligheid in gevaar kan worden gebracht, of dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid of aan de werknemers hinder kan worden veroorzaakt. Artikel 4.113, Arbobesluit Doeltreffende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat thuiswerkers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan stoffen in zodanige mate, dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid of dat aan thuiswerkers hinder kan worden veroorzaakt. Artikel 7.17a, lid 1, Arbobesluit Mobiele arbeidsmiddelen waarop een of meer personen kunnen worden vervoerd, zijn zodanig uitgerust dat het gevaar voor deze personen tijdens het vervoer zoveel mogelijk wordt beperkt. Artikel. 7.25, leden 1, 6 en 7, Arbobesluit lid 1 Luiken die met behulp van hijs- of hefwerktuigen worden geplaatst of verwijderd, zijn uitgerust met goed toegankelijke en geschikte bevestigingen voor het vastmaken van hijsgereedschap. lid 6 Luiken worden niet geplaatst of verwijderd, indien er in het ruim onder de luikopening arbeid wordt verricht. lid 7 Luiken die niet afdoende tegen verplaatsing zijn geborgd, worden verwijderd voordat met laaden loswerkzaamheden wordt begonnen.
2
Artikel 7.36b, lid 5, Arbobesluit In aanvulling op artikel 7.16 zijn hijs- en hefwerktuigen die in de winningsindustrie met behulp van boringen worden gebruikt, voorzien van een doelmatige inrichting, waardoor het dalen van de last te allen tijde kan worden stopgezet, zo nodig de snelheid van het dalen kan worden geregeld en onverhoeds dalen van de last wordt belet. Artikel 7.39, Arbobesluit Artikel 1.37, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op jeugdige werknemers die: a. arbeid verrichten, bestaande in het besturen van trekkers en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen; b. arbeid verrichten met wilde, giftige of andere dieren die gevaar opleveren; c. dieren industrieel slachten; d. op basis van stukloon ongevarieerde, zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid verrichten, en arbeid verrichten waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat de jeugdige werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de arbeid te beïnvloeden. Artikel 7.41, lid 1, Arbobesluit De voor de arbeid benodigde arbeidsmiddelen zijn, voorzover zij gevaar voor personen opleveren, voorzien van een doelmatige afscherming. Artikel 8.3, lid 1, Arbobesluit. Indien gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van een werknemer op de arbeidsplaats aanwezig is of kan ontstaan, zijn voor de werknemers die aan dat gevaar blootstaan of kunnen blootstaan, persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar.