Samenvatting Onderzoeksprogramma 2015 Directoraat Generaal Jeugd en Sanctietoepassing 1
Haalbaarheidsonderzoek monitor nazorg koppelen aan recidivemonitor (intern) In het re-integratiebeleid ten aanzien van ex-gedetineerden staan vijf zogenoemde leefgebieden centraal: identiteitsbewijs, huisvesting, schulden, arbeid/inkomen en zorg. Dit haalbaarheidsonderzoek moet duidelijk maken hoe de door het WODC ontwikkelde monitor Nazorg kan worden gekoppeld aan de Recidivemonitor. Op welke wijze zouden gegevens uit de monitor nazorg kunnen bijdragen aan een antwoord op de vraag of nazorg helpt bij het voorkomen van recidive. 2 Procesevaluatie bij de pilot Social Impact Bonds (extern) In deze pilot wordt gekeken of private partijen (ex-) gedetineerden (beter) aan werk kunnen helpen en zo een bijdrage leveren aan vermindering van recidive. Het betreft de doelgroep die in de laatste fase van detentie in aanmerking komt voor een Penitentiair Programma. Er wordt onderzocht of verbeteringen mogelijk zijn, hoe de betrokkenen de pilot hebben ervaren en op welke terreinen social bonds mogelijk verder inzetbaar zijn. 3
Tussentijdse recidivemeting Forensische Zorg. Haalbaarheidsonderzoek 2.0 (intern) Recidive wordt gezien als een van de belangrijkste outcome-indicatoren voor sanctie- en reclasseringsbeleid, waaronder op het terrein van de forensische zorg. Een deel van de forensische titels is al opgenomen in de Recidivemonitor, maar nog niet alle. Vanwege ICT-aanpassingen en de tijd die verstrijkt voordat gebeurtenissen tot uitdrukking komen in de recidivecijfers zal dit (structureel) ook nog enige tijd duren. Daarom is ten eerste een tussentijdse meting wenselijk als overbrugging tot de structurele meting. Ten tweede dient zich de vraag aan of meer forensische titels kunnen worden opgenomen in de tijdelijke recidivemeting. Dit betreft een vervolg op een lopend haalbaarheidsonderzoek. 4 Evaluatie Wet Wijziging Taakstraffen (extern) In 2012 is een wetswijziging in werking getreden die de mogelijkheid tot het opleggen van een werkstraf beperkt wanneer sprake is van delicten die een grote impact hebben op de samenleving. Met betrekking tot deze delicten is het strafvorderingsbeleid van het OM aangescherpt. Aan de Tweede Kamer is toegezegd de effecten van deze wetswijziging na drie jaar te evalueren. Belangrijke vragen zijn of er conform het oogmerk van de wetswijziging wordt gevorderd en veroordeeld en wat het effect is van de maatregelen. Daarnaast is het de vraag of er bij justitiabelen en bij alle betrokkenen in de strafrechtspleging helderheid bestaat over de toepassing van taakstraffen. 5 Verdieping KPI-monitor (intern) Om meer inzicht te krijgen in het presteren van de uitvoeringsketen en uitvoering te kunnen geven aan de sturing is samen met ketenpartners in 2012 een aantal kritieke ketenprestatie-indicatoren (Keten KPI’s, ook wel: Key Performance Indicators) opgesteld voor het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Op basis daarvan is een KPI-monitor ontwikkeld, die in 2013 en 2014 is verbeterd en uitgebreid. Voor een aantal onderdelen van de monitor geldt echter dat de
resultaten nog niet betrouwbaar (genoeg) zijn. Daarnaast ontbreken in de monitor nog een aantal verdiepingen en aanvullende sanctiestromen. Om deze redenen zal het WODC ook in het 2015 de monitor blijven aanpassen, verbeteren en uitbreiden. 6 Monitor Veelplegers 2015 (intern) Deze monitor bevat diverse gegevens over veelplegers en cijfermatige trends. Met het oog op een nieuwe richtlijn van het OM inzake de vervolging van veelplegers wordt onderzocht of en hoe de monitoring aanpassing behoeft. Daarbij is aandacht voor verschuivingen in de aantallen veelplegers, hun delictgedrag, hun achtergrondkenmerken, de recidive en hun insluitingspercentage. Ook wordt specifiek gekeken naar ontwikkelingen in de groep van jongvolwassen veelplegers en naar regionale ontwikkelingen. 7
Effecten van de gedragsinterventie Cova (Cognitieve Vaardigheden) op recidive (intern) De gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa) is in 2007 erkend door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies VenJ (EC) en vijf jaar later, in 2012, is die erkenning verlengd op basis van een procesevaluatie en een doeltreffendheidsstudie. In 2015 dient de CoVa aan de EC te worden voorgelegd voor een ex post beoordeling. De kernvraag in deze effectevaluatie is of de CoVa bijdraagt aan recidivevermindering. 8
Helingspraktijken: actualiseren inzicht daders, werkwijzen en aanpak (extern) De bestrijding van heling is een van de prioriteiten in de aanpak van criminaliteit tegen bedrijven. Dit onderzoek moet uitwijzen wat de kenmerken zijn van helers en welke goederen en data vooral het doelwit zijn van helers. Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren ingezet bij de bestrijding van heling en hoe wordt dit probleem elders in WestEuropa aangepakt? Welke concrete maatregelen zouden kunnen bijdragen aan het terugdringen van heling? 9
Evaluatie pilot Bestuurlijk Informatie Overvallen en Straatroven (BIOS) (extern) De pilot BIOS is opgezet om burgemeesters tijdig te informeren over de aanstaande terugkeer van (ex-) gedetineerde overvallers en straatrovers in de gemeente. Zo nodig kunnen dan lokaal maatregelen worden getroffen die moeten voorkomen dat deze ex-gedetineerden opnieuw de fout ingaan. Het onderzoek moet uitwijzen of de pilot werkt zoals beoogd en of de aan burgemeesters verstrekte informatie heeft bijgedragen aan de lokale bestrijding van overvallen en straatroven en de terugdringen van recidive in deze dadergroep. In hoeverre hebben gemeenten inderdaad specifieke maatregelen genomen en welke suggesties hebben gemeenten voor verbetering van de informatievoorziening? 10 Schadeverhaal door civiele voeging in het strafproces (extern) Eerder onderzoek laat zien dat schadeverhaal via de civiele rechter een voor particulieren vaak moeilijk begaanbare weg is. Dit vergroot het belang van een goed functionerend systeem van schadeverhaal door voeging in het strafproces. Wat zijn op dit moment nog de belemmeringen en beperkingen voor slachtoffers om schade te verhalen op de dader door voeging in het strafproces? En welke daarvan zijn binnen het strafproces op te lossen?
11 Tweede slachtoffermonitor (extern) De eerste afname van de slachtoffermonitor vond plaats in 2012, kort na de inwerkingtreding van de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wet VPS). Nu, drie jaar later, is het van belang de ervaringen van slachtoffers opnieuw in kaart te brengen. Een vergelijking met de vorige monitor kan inzicht geven in hoeverre al verbetering is bereikt en op welke onderdelen juist verbetering nodig is. 12
Evaluatieonderzoek structurele regeling gratis VOG voor vrijwilligers (extern) Het ministerie van VenJ stelt jaarlijks kosteloos 100.000 verstrekkingen van een Verklaring Omtrent Gedrag beschikbaar ten bate van vrijwilligersorganisaties. Daarbij geldt de restrictie dat enkel organisaties die een breed preventiebeleid voeren kunnen meedoen met het project. Een dergelijk beleid houdt o.a. in dat er gedragsregels gelden en dat een vertrouwenspersoon bij de organisatie is aangesteld. Om organisaties te helpen bij het opzetten van een dergelijk beleid is de toolkit In veilige handen ontwikkeld. Een van de doelen van de toolkit is voorts om seksueel grensoverschrijdend gedrag op de agenda te krijgen en te voorkomen. Uiteindelijk moet dit leiden tot een sociaal veilig klimaat in het vrijwilligerswerk met kinderen en verstandelijk gehandicapten. Het evaluatieonderzoek moet uitwijzen of de VOG-regeling en de toolkit werken zoals beoogd. 13 Evaluatie beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (extern) Sinds 1997 is de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (Bvt) van kracht. Deze wet regelt de interne rechtspositie van tbs-gestelden. De beginselenwet bepaalt dat binnen drie jaar na inwerkingtreding en vervolgens iedere vijf jaar verslag moet worden uitgebracht aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. 14 Nulmeting Modernisering kansspelbeleid (extern) Tegen de achtergrond van de fundamentele herziening van de kansspelwetgeving die aanstaande is, bestaat de behoefte om nog vóór de nieuwe wet in werking treedt een aantal key-indicatoren te meten die naar verwachting samenhangen met het voorgenomen beleid. Bovendien biedt de huidige, nog ongewijzigde, situatie de kans om een aantal indicatoren aan te wijzen die - vanaf het moment dat de nieuwe wetgeving van kracht wordt - door verschillende stakeholders kunnen worden bijgehouden. Op deze wijze kan de wetsevaluatie die na drie jaar moet plaatsvinden, optimaal worden uitgevoerd. Het doel is o.a. om na te gaan wat in 2015 de aard en omvang is van kansspeldeelname en kansspelverslaving in Nederland en welke verschuivingen zich hebben voorgedaan in vergelijking met eerder WODC-onderzoek. 15 Researchsynthese Voeding en gedrag (intern) Het gebrek aan basale kennis binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) omtrent de relatie tussen voeding en gedrag vormt een belemmering voor de toepassing van nieuwe kennis op dit terrein. Dit onderzoek brengt de huidige kennis op het gebied van voeding en gedrag in kaart, met speciale aandacht voor probleemgedrag. Ook wordt bekeken of er interventies gericht op voeding bestaan die een bijdrage kunnen leveren aan de taken en doelstellingen van justitiële organisaties (zorgplicht, veilige detentie, veilige terugkeer in de samenleving, recidive preventie) en of er toepassingsmogelijkheden zijn op korte termijn.
16
Maatschappelijk herstel (literatuurstudie + evaluatie interventies) (extern) Maatschappelijk herstelactiviteiten richten zich op herstel van de relatie tussen dader en slachtoffer en krijgen toenemende aandacht binnen de strafrechtpleging. Vandaar deze literatuurstudie naar maatschappelijk herstel en een evaluatie van het doelbereik van een tweetal typen herstelinterventies die momenteel worden uitgevoerd, namelijk ‘Puinruimen’ en ‘SOS’. De resultaten van het onderzoek kunnen bijdragen aan de verdere beleidsontwikkeling op dit onderwerp en als input dienen voor een expertmeeting. 17 Beveiliging op maat voor alle justitiabelen (literatuurstudie) (extern) DJI heeft de ambitie om op termijn te komen tot een meer persoonsgerichte beveiliging. Onderdeel van dit streven is tevens om bij te dragen aan het realiseren van bezuinigingen. Met het oog op beleidsontwikkeling is het gewenst om kennis in binnen- en buitenland over dit onderwerp in kaart te brengen. Een belangrijke onderzoeksvraag is welke fysieke, personele en organisatorische maatregelen gericht op beveiliging in binnen- en buitenland worden toegepast. Zijn daarin niveaus te onderscheiden en zo ja op welke wijze gebeurt dat? Wat is bekend over de effecten en neveneffecten van de onderscheiden beveiligingsmaatregelen/ niveaus? Wat is bekend over de kosten van beveiliging? 18 Procesevaluatie ‘Kies voor verandering’-training (extern) De training ‘Kies voor Verandering’ richt zich op het bevorderen van de motivatie voor en het werken aan verandering en het activeren van zelfwerkzaamheid van gedetineerden. De training maakt deel uit van een systeem van promoveren en degraderen en is daarmee dus niet vrijblijvend. Het onderzoek dient inzicht te geven in de werkzame mechanismen van de training. Het is een vervolg op een klein vooronderzoek (deelname op vrijwillige basis) waaruit naar voren kwam dat gedetineerden en personeel enthousiast waren over de training. 19
Effectevaluatie Halt inclusief effectevaluatie Halt-aanpak schoolverzuim (extern) Per 1 januari 2013 is de Haltsector omgevormd naar één landelijke organisatie, waarbij een belangrijke doelstelling was om een verdere uniformering van de Haltafdoening te bewerkstellingen. Dit onderzoek betreft niet alleen een brede effectevaluatie van Halt, maar ook van een specifiek onderdeel van Halt: de Haltafdoening Schoolverzuim, die sinds het schooljaar 2010-2011 landelijk wordt toegepast. De Haltorganisatie heeft in 2014 zelf een procesevaluatie van deze afdoening verricht. Deze kan worden meegenomen in de brede effectevaluatie van de Haltafdoening. 20
Daling Jeugdcriminaliteit en registratie-effecten (tweede deel) (extern) Al enkele jaren is een daling in de door politie en justitie geregistreerde jeugdcriminaliteit waarneembaar. Inzicht in de oorzaken van de ontwikkelingen in jeugdcriminaliteit is nodig om te kunnen beoordelen of en zo ja welke organisatorische en beleidsmaatregelen (inclusief het eventueel beperken van capaciteit) op korte en (middel)lange termijn moeten worden getroffen betrekking hebbend op organisaties zoals de Raad voor de Kinderbescherming, Halt, en Justitiële Jeugd Inrichtingen. In opdracht en onder begeleiding van het WODC is onlangs begonnen met een verkennende literatuurstudie (deel 1) naar mogelijke registratie-effecten. Deel 2 van het onderzoek zal de resultaten van de literatuurverkenning toetsen in de praktijk en daarbij gebruikmaken van zowel kwalitatieve (interviews) als kwantitatieve
methoden (vergelijken van registraties). Ook moet duidelijk worden of de geconstateerde daling van de geregistreerde jeugdcriminaliteit wordt beïnvloed door de wijze van registratie binnen de rechtshandhavingsketen en strafrechtelijke keten (en veranderingen die zich daarin voordoen over de tijd). 21 Dossieronderzoek Kindermishandeling (intern) In het actieplan Kinderen Veilig worden drie accenten gelegd: preventie, krachten bundelen door een multidisciplinaire aanpak en de bestrijding van fysieke mishandeling en seksueel misbruik. Een belangrijke indicator voor het succes van het gevoerde beleid gericht op het aanpakken van kindermishandeling is de afname van de recidive van daders van kindermishandeling. Het doel van dit onderzoek is dan ook de omvang na te gaan van de recidive inzake kindermishandeling (niet zijnde seksueel misbruik) middels dossier-onderzoek. Dit onderzoek is nodig als een vooronderzoek om de cijfers van recidive kindermishandeling (niet zijnde seksueel misbruik) op representativiteit te toetsen. 22 Procesevaluatie Elektronische controle (extern) Begin 2014 is een nieuwe werkwijze voor elektronische controle van jeugdige delinquenten ingevoerd, dit in het kader van verscherping van het toezicht op jeugdigen zoals voorzien in het nieuwe adolescentenstrafrecht. De nieuwe werkwijze wordt in dit onderzoek geëvalueerd. 23 Procesevaluatie kwaliteitsverbetering werkstraffen (extern) Het project kwaliteitsverbetering werkstraffen heeft als doel om de slagingskans van de werkstraf te vergroten en een bijdrage te leveren aan recidivevermindering. Het project moet tevens een positieve impuls geven aan het draagvlak voor en de beeldvorming over de werkstraf. Het project werd eind 2013 afgesloten. Het resultaat was een landelijke methode coördinatie taakstraffen met als doel om landelijk een eenduidige werkwijze te bereiken. De procesevaluatie wordt voorafgegaan door een reality check (vanaf 1 april 2015) om te bepalen of de implementatie inderdaad ver genoeg is gevorderd om een procesevaluatie uit te voeren. 24 Monitor Jeugdcriminaliteit 2015 (intern) De tweejaarlijkse Monitor Jeugdcriminaliteit (MJC) laat recente ontwikkelingen zien in de geregistreerde jeugdcriminaliteit op basis van politie en justitieregistraties. In de MJC editie 2015 worden daarnaast de ontwikkelingen in de zelf gerapporteerde jeugdcriminaliteit meegenomen. In het onderzoek zal de nadruk liggen op de meest recente landelijke ontwikkelingen, uitgesplitst naar verschillende subgroepen (naar sekse, leeftijd, herkomstgroep), regio’s en typen delict (in ieder geval in de categorieën vermogen, vernieling en geweld). De MJC heeft in de regel betrekking op jongeren in de leeftijd van 10 tot en met 24 jaar (met de driedeling twaalfminners, minderjarigen en jongvolwassenen). Wegens de invoering van het adolescentenstrafrecht wordt voor de toekomstige MJC metingen ook gevraagd specifiek onderzoek te doen naar ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit onder jongeren in de leeftijd 16 tot en met 22 jaar (adolescenten). 25
Haalbaarheidsonderzoek dark number jeugdige cybercriminelen (extern) In 2013 heeft het WODC een onderzoek uitgevoerd naar de bestaande kennis op het terrein van jeugd en cybercriminaliteit. De conclusie daarvan luidt dat de prevalentie meevalt. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat er nog veel onbekend is. De indruk bestaat dat bepaalde categorieën van jeugdige cybercriminelen mogelijk onderbe-
licht zijn in de beschikbare gegevens en dat er mogelijk sprake is van een hoog dark number. Dit haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in methoden voor een goede inschatting van het dark number van cybercrime. 26 Inventarisatie hersenen en cognitie (intern) Kennis en inzichten uit neurowetenschappelijk onderzoek zijn in de afgelopen jaren verder gegroeid. Voor een deel betreft dit ‘praktijkgericht onderzoek’ gericht op bijvoorbeeld de werkingsmechanismen van gedragsinterventies, het ontwikkelen en testen van meetinstrumenten en innovatieve preventie- en behandelingsmethoden. Beoogd wordt een update van relevante kennis te bieden. Daarbij speelt ook het onderzoeksprogramma Hersenen & Cognitie: Maatschappelijke Innovatie (HCMI) een rol. De kleine 20 onderzoekprojecten binnen dit programma leveren in 2015 hun ‘producten’ op en de kennis die dit oplevert zal ook in de inventarisatie worden betrokken. 27
Uitbreiding USB ketenprestatieindicatoren (KPI-)monitor met jeugdsancties (intern) De ketenpartners streven naar een effectief functionerende jeugdstrafrechtketen waarin goede prestaties worden geleverd. Om meer zicht op deze prestaties te krijgen en om daaropvolgend de prestaties te kunnen verbeteren worden KPI’s voor de jeugdstrafrechtketen opgesteld. Met behulp van de USB KPI’s kunnen de ketenpartners sturen op een tijdige en zekere tenuitvoerlegging waarbij slachteroffers en gemeenten naar behoren worden geïnformeerd. Dit onderzoek gaat na hoe de monitor kan worden ingevuld met KPI’s en aanvullende sanctiestromen Jeugd en op welke wijze de monitor kan worden verdiept.
Directoraal Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving en Openbaar Ministerie 28
Toezicht en handhaving van de vergunde en illegale prostitutiebranche (extern) Het onderwerp van dit thema-onderzoek komt voort uit de wens van verschillende gemeenten om onderzoek te doen naar de effecten van het huidige toezicht op en de huidige handhaving van de branche en de illegale sector, evenals naar de mogelijkheden om deze beter en effectiever in te richten. 29
Omgang burgemeesters met spoedeisendheid preventief fouilleren (extern) Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel verruiming fouilleerbevoegdheden is onderzoek toegezegd naar de uitwerking van de wet in de praktijk. De wijze waarop burgemeesters c.q. gemeenten in de praktijk omgaan met de nieuwe verruimde bevoegdheid staat centraal in het onderzoek. Welke knelpunten worden in de praktijk geconstateerd? Welke resultaten worden behaald? 30 Openbare orde recht (extern) In de afgelopen twintig jaar zijn verschillende nieuwe bevoegdheden voor de burgemeester in de Gemeentewet opgenomen, naast of voortbouwend op bevoegdheden die veelal in gemeentelijke verordeningen zijn opgenomen. In de Eerste Kamer is kritiek geuit op deze ontwikkeling die zou hebben geleid tot ‘wildgroei’, ‘inconsistenties’ en ‘versnippering’ en daarmee tot verwarring en onduidelijkheden bij burgers en bij degenen die de verschillende bevoegdheden kunnen toepassen
(burgemeesters, ambtelijke ondersteuning, politie, handhavende diensten). Anderzijds zou het bundelen van ‘burgemeestersbevoegdheden’ in een ‘openbareordewet’ weer leiden tot desintegratie van de bepalingen over de gemeentelijke huishouding, omdat de Gemeentewet ook verscheidene bepalingen over openbare orde bevat. Dit onderzoek inventariseert de mogelijkheden om de overzichtelijkheid en toepasbaarheid van het openbare-orderecht te verbeteren. 31
Invloed van de technische ontwikkelingen op de praktijk van de strafrechtspleging (extern) De introductie van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in de praktijk van de strafrechtspleging zal gepaard gaan met structurele en procedurele veranderingen. Bij al deze veranderingen moet de rechtsstatelijkheid wel geborgd zijn. In dit onderzoek wordt nadrukkelijk een langere horizon gekozen bij het beantwoorden van vragen over welke technologische ontwikkelingen te verwachten zijn voor de feitelijke rechtspraktijk. 32 Beleidsexperiment gedragswetenschappen lokale veiligheid (extern) Steeds manifester wordt dat inzichten uit gedragswetenschappen als gedragseconomie en psychologie kunnen worden ingezet om beleid te vernieuwen en te verbeteren. Dat kan door beter rekening te houden met de manier waarop mensen reageren op beleid, door op een minder dwingende manier te sturen (nudging) en door versterking van de autonomie van mensen zodat zij meer weloverwogen keuzes kunnen maken. Het doel van dit onderzoek is om een nader vast te stellen kansrijke toepassing van kennis uit de gedragswetenschappen te identificeren en vervolgens te testen. Te denken valt aan een experiment met een nieuwe gedragsinterventie in de aanpak van overlast of met een vorm van ‘nudging’. 33 Nationale Veiligheidsindex 2015 (intern) De NVI is een methode om zo betrouwbaar mogelijk de ontwikkeling in criminaliteit, overlast en onveiligheidsbeleving op landelijk niveau te beschrijven. Het doel van de NVI is de veelheid aan bestaande indices te vervangen en te komen tot een politiekbestuurlijk bruikbare, duidelijk te communiceren rapportage over de ontwikkeling van de sociale veiligheid in Nederland. In oktober 2014 is de eerste NVI verschenen. In 2015 zal een nieuwe NVI worden opgeleverd, die duidelijk moet maken of een uitbreiding met cybercrime mogelijk is. 34
Monitor coffeeshops: aantallen en gemeentelijk beleid 2013-2014 (extern) Het aantal coffeeshops en het gemeentelijk beleid inzake coffeeshops wordt sinds 1999 gevolgd in een monitor. De laatste editie is in het najaar van 2013 uitgekomen. Deze liet zien hoeveel coffeeshops er in 2012 en het begin van 2013 waren. Het onderhavige onderzoek zal betrekking hebben op de situatie in 2013 en 2014 en het begin van 2015. 35 Verbeteren aanpak rijden onder invloed van drugs (extern) Het Wetsvoorstel verbetering aanpak rijden onder invloed van drugs stelt het rijden onder invloed van drugs, net als het rijden onder invloed van alcohol, apart strafbaar. Opsporingsambtenaren krijgen de bevoegdheid om speeksel af te nemen voor een zogenaamde speeksteltest. Deze speeksteltest wordt gebruik als voorselectiemiddel. Als bewijsmiddel blijft het bloedonderzoek gelden. Als het resultaat van dit onderzoek boven de vastgestelde grenswaarde ligt, is er sprake van een strafbaar feit. Bestuurders die onder invloed van een combinatie van drugs of van één of meer drugs en alcohol rijden, worden voor het gebruik van iedere stof
afzonderlijk strafbaar als dat gebruik boven de voor iedere stof bij Algemene Maatregel van Bestuur vast te stellen nullimiet uitkomt. Omdat de speekseltests niet alle drugs kunnen meten moeten bestuurders ook meewerken aan een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties. Het onderzoek moet uitwijzen wat er dient te worden gedaan/voorbereid (nulmeting) om vijf jaar na inwerkingtreding van de wet – 1 juli 2020 – een evaluatie te kunnen uitvoeren. 36 Het houden van dieren als bijzondere voorwaarde (extern) Vanuit de Tweede Kamer wordt al een aantal jaren aangedrongen op het invoeren van een houdverbod voor dieren als zelfstandige maatregel of straf. Tegen die achtergrond en in antwoord op Kamervragen heeft de minister de Tweede Kamer laten weten dat hij de voorgenomen evaluatie van de in 2012 ingevoerde rechterlijke vrijheid beperkende maatregel zal vervroegen van 2017 naar 2015. Deze maatregel voorziet in de mogelijkheid een houdverbod op te leggen bij een voorwaardelijke veroordeling voor een periode van tien jaar. De uitkomsten van de evaluatie kunnen worden benut bij de inrichting van het houdverbod als zelfstandige maatregel of straf. Nagegaan wordt hoe vaak het OM en de rechter een houdverbod opleggen en hoe dit in de praktijk wordt gehandhaafd. Wat is – in elk geval vanuit het oogpunt van dierenwelzijn – de meerwaarde van een houdverbod als zelfstandige maatregel of straf ten opzichte van het houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling? 37 Inventarisatie opsporingstechnologie (extern) Opsporingstechnologie ontwikkelt zich snel. Politie en openbaar ministerie zetten bij de opsporing en vervolging van misdrijven diverse technieken in, zoals DNAonderzoek, analyse van camerabeelden en dactyloscopisch onderzoek. Het scala van opsporingstechnieken is groot en het ontbreekt aan een goed overzicht, zowel van de beschikbaarheid als van het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Daarnaast ontbreekt overzicht van technologische ontwikkelingen (innovaties). Inzicht hierin is van belang voor de sturing van opsporing en vervolging. 38 Effectmeting ZSM (extern) In 2011 is een begin gemaakt met de pilots Direct afhandelen waaruit het project ZSM is voortgekomen. Vier jaar na deze start is het goed om na te gaan of de doelstellingen van ZSM dichterbij zijn gekomen. Enerzijds worden de ervaringen van de betrokkenen bij ZSM in kaart gebracht. Anderzijds worden deze ervaringen afgezet tegen de empirische gegevens over het ZSM-proces. Een andere onderzoeksvraag is of ZSM een positief effect gehad heeft op de doorlooptijden van de afhandeling van misdrijfzaken als geheel en of deze werkwijze heeft geleid tot een andere cultuur bij de afhandeling van de ZSM-misdrijfzaken. Welke interventies zouden de doelstelling van ZSM naderbij kunnen brengen? 39 Round Table trends en ontwikkelingen bij liquidaties (intern) Liquidaties, dat wil zeggen moordaanslagen vanuit het criminele milieu, doen zich in Nederland steeds vaker voor. Zo veroorzaakt de recente golf van liquidaties in de Amsterdamse onderwereld veel beroering. Waar vroeger vooral sprake zou zijn van aanslagen gerelateerd aan de ‘Hollandse netwerken’, zou het daderbeeld meer recent van karakter veranderen. Het praktijkbeeld is dat de drempel om een moordaanslag te (laten) plegen zou zijn verlaagd. In de beeldvorming lijkt ook sprake van snellere doorgroei van jonge criminelen tot een niveau waarop liquidaties worden ‘ingezet’. Het inzicht in het verschijnsel liquidaties is echter nogal gefragmenteerd, ongestructureerd en onvoldoende empirisch onderbouwd. Dit bemoeilijkt zowel ade-
quate beleidsvorming als de operationele aanpak. Er wordt een round table georganiseerd om te bekijken hoe trends en ontwikkelingen op dit vlak het beste in kaart kunnen worden gebracht. 40
Evaluatie naar de onderbrenging van art. 30, tweede lid Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen onder de werking van de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften (extern) Om de aanpak van rijden met onverzekerde motorrijtuigen effectiever te maken is de afdoening van overtreding van art. 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) onder de Wet Mulder gebracht. De onverzekerde kentekenhouder zal hierdoor meerdere malen per jaar met een Mulder-beschikking kunnen worden geconfronteerd. Dit zou een prikkel moeten vormen om alsnog een verzekering af te sluiten en zou zo moeten leiden tot een verdere daling van het aantal onverzekerde motorrijtuigen. In deze wetsevaluatie wordt onder meer het maatschappelijk effect van de overheveling onderzocht, evenals het effect op de ketenpartners. Heeft de overheveling haar doel (minder dan 100.000 onverzekerden) bereikt? 41 Effecten van verkeershandhaving op de weggedrag (extern) Dit onderzoek behandelt de vraag of verkeershandhavingsmiddelen ook daadwerkelijk effect hebben op het gedrag van de weggebruiker. Rijdt een automobilist bijvoorbeeld langzamer op de plek waar een flitspaal en/of trajectcontrole staat? En betekent dit dat hoe langer een flitspaal/trajectcontrole ergens staat hoe minder overtredingen er worden geconstateerd? Leidt de inzet van de handhavingsmiddelen ertoe dat weggebruikers zich ook op andere plekken beter aan de regels houden? Zijn er andere maatschappelijke en toekomstige ontwikkelingen die invloed hebben op het gedrag van de weggebruiker en welke gevolgen zijn er voor de inkomsten uit verkeersboetes? 42 Overheveling rechterlijke taken (extern) Op bepaalde gebieden worden rechterlijke taken overgeheveld naar het bestuur. Denk op civielrechtelijk terrein aan ontslagzaken (naar het UWV), schuldsaneringszaken (naar gemeentelijke schuldhulpverlening) en zaken van wanbetalers van zorgverzekeringen (naar het College van zorgverzekeraars). Dit onderzoek inventariseert welke taken in de afgelopen vijf jaar zijn overgeheveld van de rechterlijke macht naar het bestuur en hoe de verschillende instanties deze overgehevelde taken uitvoeren. Een belangrijke vraag is wat de overheveling betekent voor de burgers in kwestie. 43 Grensoverschrijdend rechtsverkeer in relatie tot e-Justice (extern) European e-Justice heeft op Europees en nationaal niveau beleidsprioriteit. In het zogenaamde e-CODEX-project (onderdeel van het e-Justice-programma) zijn een afsprakenstelsel en een virtueel platform opgericht waarmee veilig grensoverschrijdend rechtsverkeer mogelijk wordt. Bij DGRR is recent een nieuw e-Justiceprogramma (2014-2018) gestart. Het doel van dit programma is grensoverschrijdende procedures, waar mogelijk en wenselijk, te digitaliseren door gebruik te maken van voorzieningen die op Europees niveau zijn en worden ontwikkeld. Om prioritering aan te brengen in het werk, is het wenselijk een nauwkeuriger overzicht te krijgen van het grensoverschrijdend rechtsverkeer.
44 Kosten toevoegingen (extern) De kosten voor rechtsbijstand zijn in Nederland hoger dan in sommige landen en overstijgen in 2018 het beschikbare budget fors. Het beleid regering is erop gericht te bezuinigen op de uitvoering van de Wet op bijstand. Het is daarom van belang inzicht te verkrijgen in de oorzaken verschillen in kosten tussen landen.
andere van de rechtsvan de
45 Geschilbeslechtingsdelta kleine bedrijven (intern) In dit onderzoek worden de (potentieel) juridische problemen van kleine bedrijven in kaart gebracht, evenals de wijze waarop deze bedrijven met die problemen omgaan. Welke resultaten boeken zij daarbij en hoe beoordelen zij zelf de bereikte resultaten en de eventuele rol van derden in hun oplossingsstrategie? Hoe zijn verschillen tussen kleine bedrijven op de genoemde punten te verklaren? 46 Flexibilisering juridische dienstverlening (extern) Advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders dragen in belangrijke mate bij aan de toegang tot het recht en aan het goed functioneren van de rechtsbedeling. De juridische beroepen zoeken steeds meer de grenzen van hun domein en beroepsverplichtingen en de wijze van praktijkvoering wordt uiteenlopender (solopraktijk versus internationaal opererende megakantoren). Gelet op deze ontwikkelingen is er behoefte aan een literatuurstudie waarin de trends in kaart worden gebracht. De studie moet de basis leggen voor een dialoog met de juridische beroepen over de wijze waarop de publieke belangen die in het geding zijn worden gewaarborgd.
Cluster Secretaris Generaal 47
Mogelijkheden in andere Europese landen tot inbeslagneming en confiscatie van crimineel vermogen, specifiek in de situatie waarin er geen zicht is op herkomst of (een vervolgbare) dader (extern) Recente ontwikkelingen in de opsporingspraktijk, nieuwe verschijningsvormen van witwassen en het aanpakken van criminele erfenissen nopen tot aandacht voor de situatie waarin door opsporingsdiensten grote hoeveelheden contant geld worden aangetroffen waarvan het vermoeden bestaat dat dit van misdrijven afkomstig is. Inbeslagneming en afnemen is niet eenvoudig indien samenwerking met andere landen noodzakelijk is, als gevolg van verschillen tussen landen met betrekking tot regelingen voor de confiscatie van crimineel vermogen. Gedegen inzicht in de wijze waarop internationale samenwerking verloopt is ook nuttig voor de voorbereiding van (de Nederlandse inbreng bij) het door het Europese Commissie aangekondigde voorstel om de kloof tussen afwijkende nationale stelsels voor confiscatie van crimineel vermogen te overbruggen. Naar verwachting zal de discussie over dat voorstel prominent op de agenda staan tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU in 2016. 48
Rechtsvergelijkend onderzoek tenlastelegging en bewezenverklaring (extern) Binnen het project Modernisering Wetboek van Strafvordering is de vraag aan de orde of de huidige regelgeving betreffende de grondslagleer (onverkort) gehandhaafd dient te worden. Deze leer behelst dat een officier van Justitie tijdens een strafzitting de formulering van de tenlastelegging niet kan wijzigen. Dit kan ertoe leiden dat een verdachte wordt vrijgesproken of ontslag van rechtsvervolging krijgt omdat het wèl bewijsbare scenario niet is tenlastegelegd en het tenlastegelegde scenario niet bewezen kan worden. Geen van de ons omringende landen hanteren
de grondslagleer. Om een goede afweging te maken over mogelijke versoepeling van de grondslagleer in onze wettelijke regeling is het nuttig rechtsvergelijkend onderzoek te verrichten naar de werkwijze met betrekking tot tenlastelegging, bewezenverklaring en kwalificatiebeslissing in de ons omringende landen (bij voorkeur met een continentaal rechtssysteem). 49
De huidige stand van zaken met betrekking tot het onderzoek ten behoeve van de waarheidsvinding aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en inbeslaggenomen geautomatiseerde werken (extern) Op dit moment mag een opsporingsambtenaar onderzoek doen aan inbeslaggenomen (elektronische) gegevensdragers en geautomatiseerde werken, zoals smartphones, laptops, computers, tablets, usb-sticks, externe harde schijven etc. Hij behoeft hiervoor geen toestemming of machtiging van de officier van justitie of rechter-commissaris. Ook bevat het wetboek geen regels over notificatie, het bewaren en vernietigen van niet-relevante gegevens, het ontoegankelijk maken van gegevens enzovoort. Deze situatie vertoont een grote mate van onevenwichtigheid ten opzichte van de regeling van de andere bevoegdheden tot het vergaren van vastgelegde gegevens, waarbij in beginsel de officier van justitie beslissingsbevoegd is. Gelet op het nog steeds groeiende gebruik van computers en smartphones waarop steeds grotere hoeveelheden gegevens van verschillende aard kunnen worden opgeslagen en het belang dat wordt gehecht aan bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met dergelijke opgeslagen gegevens, wordt overwogen dit onderwerp in het Wetboek van Strafvordering nader te normeren. Daarvoor is inzicht in de huidige praktijk gewenst. 50
De arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van faillissement (extern) In het kader van het programma ‘herijking van het faillissementsrecht’ worden maatregelen voorbereid om het reorganiserend vermogen van bedrijven te versterken (om faillissement te voorkomen) en, als dat niet mogelijk blijkt, een doorstart van levensvatbare bedrijfsonderdelen na faillissement te bespoedigen. Het arbeidsrecht kan een belemmering vormen voor het buiten faillissement oplossen van problematische schulden. Daarnaast kunnen ondernemers op oneigenlijke gronden faillissement aanvragen en het faillissement gebruiken als herstructureringsmiddel. Voor het programma ‘herijking van het faillissementsrecht’ is een grondig inzicht in de problematiek noodzakelijk. 51
Evaluatie van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties (extern) Bij de behandeling van de wijziging van de Wet toezicht is aan de Tweede Kamer toegezegd dat drie jaar na de inwerkingtreding van de wet een evaluatie zou plaatsvinden en dat daarbij de wijze van financiering van het College van Toezicht zal worden meegenomen. Centraal staat de vraag of de wet in voldoende mate heeft bijgedragen aan het vergroten van het vertrouwen in het auteursrecht en de auteursrechtorganisaties en of het College haar bevoegdheden op een effectieve wijze kan uitoefenen. Zou een deel van de handhavings- en toezichtskosten kunnen worden doorberekend aan onder toezichtgestelden?
52 Procedurele en inhoudelijke criteria voor wetsevaluaties (intern) Wetten worden periodiek geëvalueerd. Volgens Aanwijzing 164 lijkt een evaluatietermijn van vijf jaar in de rede te liggen. Een evaluatiebepaling in deze Aanwijzing zegt dat – indien wenselijk – een wet éénmalig of periodiek wordt geëvalueerd en verslag wordt gedaan over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. In aanmerking komen zowel de mate van verwezenlijking van de doelstellingen en de neveneffecten als de evenredigheid, subsidiariteit, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, afstemming op andere regelingen, eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid. Voor een effectief wetsevaluatiebeleid is van belang dat wetsevaluaties aan bepaalde criteria voldoen. Maar welke zijn dat dan? Er is behoefte aan een handreiking of model om een goede wetsevaluatie op te zetten. 53 Gebruik, waardering en effect van internetconsultatie (extern) De kwaliteit van het wetgevingsproces wordt verhoogd door burgers, bedrijven en organisaties tijdig te informeren over wetgeving in voorbereiding en hen uit te nodigen daaraan een bijdrage te leveren en zo voorstellen te toetsen aan de praktijk. Ook wordt de kwaliteit van wetgeving versterkt door gevraagde of ongevraagde adviezen van adviesorganen. De vraag is of op dit moment het volle potentieel uit consultaties wordt gehaald. Dit onderzoek moet uitwijzen wat de aard, omvang én het effect zijn van het gebruik van internetconsultatie. Hoe waarderen gebruikers internetconsultatie en wat is er te zeggen over de relatie tussen internetconsultatie en het draagvlak van de regeling in kwestie?
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid 54 Cyber-vitaal (extern) Het is wenselijk om meer inzicht te krijgen in de vitale processen en diensten in het cyberdomein, in de (onderlinge) afhankelijkheden en in het risico dat deze processen en diensten een doelwit worden van cyberaanvallen. De wijze waarop andere landen omgaan met deze vraagstukken kan hierbij worden betrokken. Het achterliggende doel van deze risicobenadering is het verhogen van de weerbaarheid van vitale processen en diensten en het inzetten op een effectieve gezamenlijke respons: publiekprivaat, civiel-militair en met behulp van internationale partners. 55 Evaluatie Nationale Cybersecurity Research Agenda (extern) Onder de vlag van de Nationale Cybersecurity Research Agenda (NCSRA) zijn meerdere miljoenen euro’s bijeengebracht om onderzoek te doen op het gebied van cybersecurity. In 2013 is de tweede NCSRA verschenen. In dit onderzoek wordt bekeken wat er tot dusver met deze onderzoeksgelden is gedaan en tot welke resultaten dat heeft geleid. 56
Impact verhogende en verlagende factoren bij rampen, crises en aanslagen (extern) De ene keer heeft een ramp, crisis of aanslag een grotere impact op de sociale en politieke stabiliteit dan de andere keer. Sommige factoren met een hoge impact zijn bekend. Zo is de impact groter als er kinderen betrokken zijn bij een ramp, crisis of aanslag. Ook is bekend dat man-made bedreigingen een grotere impact hebben dan natuurlijke dreigingen. Een literatuurstudie dient duidelijk te maken welke inzichten omtrent factoren met een hoge of juist lage impact vrijwel onomstreden zijn, welke misvattingen er bestaan en hoe inzichten in de loop der tijd veranderd zijn.
57
Wisselwerking en mogelijke confrontaties tussen extreemrechts en jihadisme (extern) In het Verenigd Koninkrijk en Duitsland zijn al vaker fysieke confrontaties geweest tussen extreemrechtse groeperingen en radicale moslims. Soms is dit zelfs geëscaleerd tot voorgenomen (maar verijdelde) moordaanslagen op de leiders van de respectievelijke groepen. In Nederland hebben we dit soort escalaties tussen extreemrechts en radicale moslims nog niet gezien. Welke factoren en dynamiek hebben in landen als het Verenigd Koninkrijk en Duitsland tot de genoemde confrontaties geleid en in hoeverre zijn onderscheiden factoren ook voor Nederland relevant? 58 Effectiviteit van counter narratives (extern) In het kader van preventiebeleid worden door de Nederlandse overheid gematigde tegengeluiden tegen extremistische vertogen gestimuleerd met als doel om radicalisering tegen te gaan. Het gaat hier hoofdzakelijk om initiatieven die het gewelddadige jihadistische vertoog scherp tegen het licht houden en deconstrueren. Ook in andere (niet-Westerse) landen worden dergelijke geluiden door de overheid gestimuleerd of zelfs door de overheid geformuleerd. De vraag is welke methode effectief is en bij welke (elementen uit de) buitenlandse aanpak de Nederlandse overheid baat zou hebben. 59 Evaluatie Nationale Contraterrorisme Strategie 2011-2015 (extern) De doelstelling van de Nationale Contraterrorisme Strategie is het verminderen van het risico op een terroristische aanslag en de vrees daarvoor, evenals het beperken van de mogelijke schade na een eventuele aanslag. De strategie wordt periodiek geëvalueerd; de eerstvolgende evaluatie start in 2015. Het onderzoek moet uitwijzen of de strategie op de genoemde terreinen effectief is geweest en daarnaast een overzicht geven van de kosten van de maatregelen voortvloeiend uit de strategie. Hoe verhouden deze kosten zich tot de resultaten? 60
Toegang en invloed van buitenlandse investeerders in de Nederlandse vitale sectoren (extern) De (mogelijke) overname van, c.q. investering in enkele voormalige Nederlandse nutsbedrijven door buitenlandse partijen heeft het thema van buitenlandse investeringen op de beleidsagenda gezet van de ministeries van EZ en VenJ. De vraag daarbij is hoe nationale veiligheidsbelangen kunnen worden gewaarborgd wanneer voormalige nutsbedrijven in handen komen van staatsbedrijven uit landen waarmee Nederland niet direct dezelfde internationale belangen nastreeft. Meer in het bijzonder spelen daarbij issues als hoe ver de inzage reikt van (toekomstige) buitenlandse aandeelhouders in vertrouwelijke informatie van bedrijven in de Nederlandse vitale sectoren, de toegang tot vertrouwelijke publiek/private samenwerkingsverbanden en de eventuele invloed op cruciale besluitvorming ten aanzien van safety/ cybersecurity. Welke impact kunnen dergelijke aandeelhouders in theorie hebben op de wijze waarop het Nederlandse veiligheidsbestel is ingericht? En zijn er al voorbeelden van daadwerkelijk gebruik door buitenlandse aandeelhouders van mogelijkheden tot toegang, inzage en invloed in Nederland, Europa of daarbuiten? 61 Fenomeenstudie nanotechnologie in het veiligheidsdomein (extern) Er komen steeds meer toepassingen van nanotechnologie. Zo worden enkele soorten nano-medicijnen momenteel klinisch getest en wordt deze technologie al toegepast voor waterzuivering, voor dataopslag op chips en als bacteriedodend verpakkingsmateriaal.
De kansen, mogelijke toepassingen en bedreigingen van deze technologie voor het veiligheidsdomein zijn echter nog niet geheel duidelijk. Het onderzoek moet in deze klaarheid brengen. 62 Evaluatie crisisbeheersingsorganisatie vlucht MH17 (extern) Na het neerstorten van vlucht MH17 op 17 juli 2014 is de nationale crisisbeheersingsorganisatie (ook wel: Rijkscrisisstructuur) in werking getreden. Zoals ook is vastgelegd in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (2013) dient het optreden van de overheid bij crises geëvalueerd te worden. Deze evaluatie moet inzicht geven in de rol die de vaste actoren van de nationale crisisbeheersingsorganisaties hebben gespeeld en in hoeverre dat overeenstemt met de rol zoals beschreven in het Instellingsbesluit MCCb en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Daarnaast moet het onderzoek duidelijk maken hoe de samenwerking is verlopen tussen de vaste actoren en crisispartners die als zodanig niet op structurele basis deel uitmaken van de Rijkscrisisstructuur, maar die wel betrokken zijn (geweest) bij de aanpak van de ramp met vlucht MH17. De derde component van het onderzoek betreft de vraag hoe de Rijksoverheid de communicatie met – en informatievoorziening aan nabestaanden, samenleving, Tweede Kamer en media heeft aangepakt en hoe dat door de verschillende partijen is ervaren.
Directoraal Generaal Politie 63 Cultuurverandering binnen de politie (extern) De vorming van één korps Nationale Politie betekent een majeure organisatieverandering. Cultuurverandering is daarbij een zelfstandig aandachtsgebied. De minister van VenJ heeft toegezegd de gewenste cultuurverandering bij de politie te monitoren en over de voortgang ervan aan de Tweede Kamer te rapporteren. Daarbij gaat het niet alleen om het meten van cultuurverandering, maar ook om de wijze waarop de cultuur kan worden verbeterd en de verandering kan worden begeleid. 64 Productiviteit meten bij de politie –deel II- (extern) In vervolg op recent afgerond onderzoek over diverse vormen van het meten van productiviteit van de politie zal een vervolgonderzoek worden verricht naar de mogelijkheden van de toepassing in de praktijk van de Nationale Politie. Daarbij komt aan de orde welke inrichtings- en organisatievragen de invoering van een dergelijk productiviteitmetingssysteem oproept en welke realistische antwoorden hierop mogelijk zijn. Verder: welke concrete set van indicatoren is als geheel geschikt om als basis te dienen voor een benchmark/kwaliteitssysteem voor de Nationale Politie? En: wat is per peildatum 1 januari 2015 de productiviteit van de Nationale Politie en de verschillende onderdelen daarvan, uitgaande van de genoemde indicatoren? 65
Financieel rechercheren: behoefte aan praktische instrumenten binnen de EU (extern) In de eerste helft van 2016 bekleedt Nederland het EU-voorzitterschap. Een van de speerpunten van het ministerie van Veiligheid en Justitie tijdens het voorzitterschap is financieel rechercheren. Daarbij wordt beoogd om het thema voor een langere periode op de EU agenda te plaatsen met behulp van een actieprogramma dat in het bijzonder bijdraagt aan de verbetering van de operationele praktijk van (de grensoverschrijdende samenwerking in) het financieel rechercheren. Voor de invulling hiervan is een inventarisatie nodig van de behoefte aan praktische instrumenten bij
de diensten in de lidstaten. Ook EU instellingen zoals de Europese Commissie, Europol, Eurojust, Cepol en internationale organisaties zoals de OESO zouden bij het onderzoek moeten worden betrokken. 66
Evaluatie strategische landenprogramma’s voor internationale politiesamenwerking: vaststellen beginsituatie (extern) In 2014 is een evaluatiekader opgesteld voor strategische landenprogramma’s voor internationale politiesamenwerking. Deze programma’s zijn opgesteld voor zestien prioritaire landen. De lijst met prioritaire landen is vervolgens vastgesteld door de minister van Veiligheid en Justitie. De evaluatie van deze programma’s is voorzien medio 2017. Teneinde goed meetbare resultaten te verkrijgen is het nodig de beginsituatie vast te leggen in de vorm van een ‘nulmeting’. Er zal een beperkt aantal niet prioritaire landen bij het onderzoek moeten worden betrokken om een vergelijking met de (resultaten) van de strategische landenprogramma’s mogelijk te maken.
Directoraat Generaal Vreemdelingenzaken 67 De rol van de diaspora in het migratievraagstuk (extern) Enerzijds vormt de diaspora een groep van migranten uit landen van herkomst die mogelijk een rol kunnen spelen ter bevordering van legale migratie, het tegengaan van illegale migratie en zelfstandige terugkeer. Anderzijds kan de diaspora een rol vervullen door beïnvloeding van de autoriteiten in het land van herkomst als het gaat om samenwerking bij terugkeer. Het onderzoek inventariseert welke diasporaorganisaties in Nederland actief zijn op het terrein van migratie en welke rol zij spelen, ook met betrekking tot terugkeervraagstukken. Andere vragen in het onderzoek hebben onder meer betrekking op de mogelijkheden voor samenwerking tussen de Nederlandse overheid en diasporaorganisaties. 68
Inwilligingspercentages van asielverzoeken in Nederland vergeleken met de percentages in andere Europese lidstaten (intern) Een van de concrete beleidsdoelen voor 2014 en 2015 is het krijgen van de juiste feiten in het publieke debat over immigratie. Concreet gaat het hier om inzicht in de factoren die van invloed zijn op de hoogte van het inwilligingspercentage van asielverzoeken in de verschillende lidstaten, zodat beter informatie kan worden verstrekt aan de Tweede Kamer. De centrale vraag is waarom Nederland t.o.v. andere Europese lidstaten een afwijkend inwilligingspercentage heeft bij de afdoening van asielverzoeken. De uitkomst kan tevens behulpzaam zijn bij het toewerken naar een geharmoniseerd Europees asielbeleid. 69
Toepasbaarheid van Magnetic Resonance Imaging (MRI) ten behoeve van leeftijdsonderzoek bij levenden (extern) Momenteel wordt in Nederland leeftijdsonderzoek uitgevoerd met behulp van conventionele röntgenopnamen van de sternale uiteinden van de sleutelbeenderen (bij het aanhechtpunt aan het sternum (het borstbeen)). Deze techniek is erg betrouwbaar, maar kent ook haar beperkingen, aangezien beelden niet altijd goed te beoordelen zijn en er röntgenstralingsbelasting optreedt. Bij Magnetic Resonance Imaging (MRI) komt geen röntgenstraling vrij en kunnen doorsneden worden gemaakt die de groeikenmerken beter weergeven. Recent onderzoek in België heeft aangetoond dat MRI-opnamen van het sternale uiteinde van het sleutelbeen kunnen worden gebruikt om meerderjarigheid aan te tonen. Een nadeel is dat de persoon die wordt onderzocht, de beoordeelbaarheid van de beelden negatief kan beïn-
vloeden door zich te bewegen. De centrale vraag luidt of de in België ontwikkelde MRI-techniek voor leeftijdsschatting in de praktijk toepasbaar is voor het leeftijdsonderzoek van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) bij wie getwijfeld wordt aan de gestelde minderjarigheid. 70
Redenen voor niet-naturalisatie bij vreemdelingen die een verblijfsvergunning verkregen op grond van het Generaal Pardon (intern) Voor vreemdelingen met een permanente verblijfsvergunning die onder de oude Vreemdelingenwet vallen (de zogeheten RANOV-ers), bestaat de mogelijkheid tot naturalisatie. De IND heeft in december 2011 alle RANOV-ers daarvan middels een brief op de hoogte gebracht. Een groot deel van de RANOV-ers heeft desondanks nog niet verzocht om naturalisatie. Het WODC zal onderzoeken wat hiervan de achtergronden zijn en nagaan wat de kenmerken zijn van deze groep. Daarnaast is gebleken dat van de naturalisatieverzoeken die wél zijn ingediend, er 942 zijn afgewezen. De IND onderzoekt op zijn beurt de redenen voor dit grote aantal afwijzingen. De onderzoeken zijn door de Staatssecretaris van VenJ toegezegd aan de Tweede Kamer.