Samenvatting Greenpeacerapport “Cooking the Climate” SLINKENDE KOOLSTOFVOORRADEN IN INDONESISCHE VEENGEBIEDEN DOOR TOENEMENDE VRAAG NAAR PALMOLIE Elk jaar wordt 1,8 miljard ton (Gt) broeikasgassen uitgestoten door de aantasting en het platbranden van veengebieden in Indonesië1 – dat is 4% van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen op minder dan 0,1% van het aardoppervlak.2 Dit rapport beschrijft hoe de grootste producenten van voedingswaren, cosmetica en biobrandstoffen ter wereld door de groeiende vraag naar palmolie verantwoordelijk zijn voor de grootschalige verwoesting van veengebieden en regenwouden. Het gaat onder andere om bedrijven als Unilever, Nestlé en Procter & Gamble, die samen een grote hoeveelheid palmolie gebruiken, vooral uit Indonesië en Maleisië. Door satellietbeelden van bosbranden te combineren met kaarten die de plaats aangeven van de grootste koolstofvoorraden in Indonesië, zijn onderzoekers van Greenpeace erin geslaagd 'koolstof-hotspots’ te lokaliseren. Ons onderzoek bracht ons naar de Indonesische provincie Riau op het eiland Sumatra, waar de huidige activiteiten van de bedrijven die betrokken zijn in de uitbreiding van de palmolieplantages werden onderzocht. We troffen er producenten aan die handel drijven met Unilever, Nestlé en Procter & Gamble en vele andere bekende namen uit de sector van de voedings-, cosmetica- en biobrandstoffenindustrie. Het veengebied in Riau is niet zo uitgestrekt: met 4 miljoen hectare3 is het ongeveer even groot als Taiwan of Zwitserland.4 Maar het veengebied van Riau bevat 14,6 Gt koolstof5 – als dit veen zou worden vernietigd, zou dat leiden tot een uitstoot van broeikasgassen die even groot is als de totale wereldwijde emissie van een heel jaar. Als er niets wordt ondernomen om de vernietiging van bos en veen een halt toe te roepen, kan de koolstof die vrijkomt uit deze veengronden een ware ‘klimaatbom’ vormen. BOSSEN ALS TIKKENDE KLIMAATBOMMEN Vandaag zit er in de bosecosystemen ongeveer anderhalve keer zoveel koolstof opgeslagen als er aanwezig is in de atmosfeer.6 Als er geen drastische verlaging komt van de uitstoot van broeikasgassen, kunnen deze koolstofvoorraden door de klimaatverandering – die gedeeltelijk wordt veroorzaakt door de verwoesting van bos – al snel worden omgezet in bronnen van koolstofemissie. De daaruit voortvloeiende temperatuurstijging zou de ecosystemen zodanig kunnen verstoren dat er nog meer broeikasgassen worden uitgestoten, wat de klimaatverandering nog zou kunnen versnellen. De belangrijkste wetenschappers ter wereld van het klimaatpanel van de VN (IPCC) zijn tot de conclusie gekomen dat er snel een drastische beperking van de uitstoot van
broeikasgassen nodig is. De tijd dringt. Hoe langer de beperking van de emissie uitblijft, hoe groter de financiële, maatschappelijke en ecologische schade zal zijn. HET INDONESISCHE REGENWOUD EN VEENGEBIED ONDER DE POLITIEKE LOEP Het voorbeeld van Indonesië toont aan waarom de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van ontbossing en veranderend grondgebruik moet worden aangepakt op internationaal niveau door regeringen en bedrijven. Indonesië is de trieste wereldrecordhouder op het vlak van emissie van broeikasgassen door ontbossing en staat op de derde plaats na de VS en China op het vlak van totale uitstoot van door de mens geproduceerde broeikasgassen.7 De voorbije vijftig jaar is meer dan 74 miljoen hectare woud in Indonesië8 verwoest – gekapt, platgebrand, aangetast, tot pulp vermalen – en de producten van het woud zijn over de hele aarde verscheept. In tegenstelling tot de geïndustrialiseerde landen die (Annex I van) het Kyotoverdrag hebben ondertekend, hoeft Indonesië – als ontwikkelingsland – geen doel voorop te stellen om zijn uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Aangezien het Kyotoprotocol dus geen stimulansen biedt om de verwoesting van tropisch woud tegen te gaan, lijkt de uitbreiding van de palmolieproductie op gronden die veel koolstof bevatten zoals veengebieden en regenwouden economisch zinvol te zijn op korte termijn, maar op ecologisch vlak is dat allerminst zinvol. In december 2007 zullen onderhandelaars van regeringen uit de hele wereld bijeenkomen in Bali op Indonesië om een akkoord te sluiten dat ideaal gezien moet leiden tot een internationaal plan voor een drastische vermindering van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen, als uitbreiding van het huidige Kyotoverdrag. Deze klimaatonderhandelingen vormen de eerste stappen in de richting van internationale politieke maatregelen om de ontbossing tegen te gaan. Intussen gaat de wereldwijde industrie gewoon door alsof er niets aan de hand is en breidt zij haar activiteiten verder uit naar de regenwouden van onze planeet. DE PALMOLIE BOOMT! De klimaatdeskundigen van de NASA waarschuwen dat ‘de aanhoudende snelle groei van de CO2-emissie gedurende nog eens tien jaar’ het 'moeilijk of zelfs onmogelijk’ zal maken om de gevaarlijke temperatuurstijging op aarde tegen te gaan.9 Een rapport van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) uit 2007 bevestigt dat palmolieplantages momenteel de belangrijkste oorzaak vormen van de verwoesting van het regenwoud in Maleisië en Indonesië.10 Sinds 1990 heeft Indonesië meer dan 28 miljoen hectare bos verwoest11, in vele gevallen om deze bossen zogezegd om te vormen tot plantages. Nochtans zijn er in die periode maar 9 miljoen hectare oliepalm- en houtpulpplantages bijgekomen.12 Dat wijst er dus op dat de meeste bedrijven alleen maar een dergelijke vergunning willen bekomen om toegang te krijgen tot het hout in het bos. Het regenwoud wordt dus verder vernietigd voor de aanleg van plantages omwille van de financiële waarde van het hout. De oliepalmplantages komen tegemoet aan een groeiende wereldwijde vraag naar goedkope plantaardige olie voor de productie van voedsel, cosmetica en brandstoffen. De vraag naar palmolie zou tegen 2030 meer dan verdubbelen in vergelijking met 2000 en tegen 2050 verdrievoudigen.13
2
Een handvol machtige spelers heeft een groot deel van de internationale handel in palmolie uit Indonesië in handen, onder wie Cargill, het grootste privébedrijf ter wereld, de alliantie van ADM-Kuok-Wilmar, momenteel de grootste producent van biobrandstoffen ter wereld en Synergy Drive, een bedrijf onder toezicht van de Maleisische overheid dat weldra 's werelds grootste palmolieconcern zal zijn. Voor de bedrijven lijkt het gewoon business as usual, maar hun huidige expansiestrategie – waarbij zij ook gebruik maken van de huidige bezorgdheid over de klimaatverandering om palmolie te pushen als bron van biodiesel – werpt een onheilspellende schaduw over onze mogelijkheden om de emissie te beperken. Een groot deel van de huidige en voorspelde expansie van de oliepalmplantages gebeurt in veengebieden die de grootste concentratie aan koolstof bevatten ter wereld. 10 miljoen van de 22,5 miljoen hectare veengebieden in Indonesië is nu al ontbost en gedraineerd, wat leidt tot een aanzienlijke en voortdurende toename van uitgestoten broeikasgassen wanneer de veenbodem uitdroogt, oxideert en zelfs in brand wordt gestoken.14 Als de voorspelde expansie plaatsheeft, zou de emissie van broeikasgassen uit veengebieden tegen 2030 met ten minste 50% stijgen.15 RIAU: EEN SMEULENDE LONT Begin 2007 kon Greenpeace via satellietbeelden vuurhaarden vaststellen in de provincie Riau.16 Uit de vergelijking met kaarten van veengebieden en bosconcessies bleek er een aanzienlijke overlapping tussen de brandhaarden, de oliepalmconcessies en de veengebieden. De veenbodems in deze ooit sterk beboste provincie van 9 miljoen hectare bevatten de grootste concentratie koolstof per hectare ter wereld. Het gaat om een vrij beperkt stuk veengebied van slechts 4 miljoen hectare17 – ongeveer even groot als Taiwan of Zwitserland.18 Maar er zit wel 14,6 Gt koolstof in opgeslagen,19 dat is 40% van alle koolstof uit veengebieden in heel Indonesië.20 De grote voorraad koolstof in Riau wordt zwaar bedreigd door drooglegging, ontbossing en uiteindelijk brand. De vernietiging van deze veengrond kan leiden tot een uitstoot van broeikasgassen die overeenstemt met de totale wereldwijde emissie van een heel jaar of met de emissie van vijf jaar uit alle centrales op fossiele brandstoffen ter wereld.21 Een vierde van de Indonesische oliepalmplantages bevindt zich in Riau. In 2005 telde de provincie al 1,4 miljoen hectare oliepalmplantages.22 Bovendien blijkt meer dan een derde van de oliepalmconcessies in Riau zich op veenbodem te bevinden.23 Riau wordt geconfronteerd met een verdere uitbreiding van de palmolieproductie omwille van de beschikbare infrastructuur. De komende tien jaar is nog eens drie miljoen hectare veengebied voor omzetting voorzien.24 Vroeger bestond Riau hoofdzakelijk uit bos, maar weldra zal de helft van de provincie begroeid zijn met oliepalmen. Volgens een rapport van de Europese Unie en het Indonesische ministerie van Bosbouw uit 2001 is het ‘onvermijdelijk dat de meeste nieuwe oliepalmen in vochtige gebieden zullen komen, aangezien de meer “gegeerde” droge gronden van Sumatra nu ingenomen zijn.’25
3
DUTA PALMA: HET RECEPT VAN DE OLIEPALMINDUSTRIE VOOR EEN KLIMAATRAMP MAAK KENNIS MET DUTA PALMA Het privébedrijf Duta Palma is heel actief in Riau. Het is een van de tien grootste palmolieraffinaderijen van Indonesië.26 Duta Palma heeft nu ongeveer 200.000 hectare land in handen, waarvan meer dan de helft in Riau.27 Een aanzienlijk deel van deze gronden zijn gelegen in diepe veengebieden, die in theorie beschermd zijn door de Indonesische wetgeving. Uit onderzoek van satellietgegevens uit de periode 2001-2007 kon Greenpeace vaststellen dat er binnen verscheidene aangrenzende concessies van Duta Palma in Riau vrij veel bos is weggehaald. Volgens officiële kaarten bevindt zich bijna de helft van de totale oppervlakte aan concessies op veengrond met een diepte van meer dan 2 meter.28 Eén gebied is officieel aangeduid als beschermd veen29, dat wil zeggen dat het veen er meer dan 3 meter diep is. Uit metingen van de diepte van het veen door Greenpeace in oktober 2007 blijkt dat de concessies gelegen zijn op heel diepe lagen van veen, gaande van 3,5 meter buiten de grens van de concessie tot meer dan 8 meter in het midden van het concessiegebied. Daarom moet het volledige gebied volgens de Indonesische wet worden beschermd. Bijkomend veldonderzoek door Greenpeace bevestigt dat er overal in deze concessies sprake is van een extensieve afwatering van het veen door de aanleg van brede kanalen en dat het regenwoud er wordt weggekapt. Duta Palma is ook betrokken bij de vernietiging van habitats die van cruciaal belang zijn voor bedreigde en beschermde soorten, zoals de bedreigde Sumatraanse tijger. WIE HEEFT DE HANDEL IN HANDEN? RONDETAFEL OVER DUURZAME PALMOLIEPRODUCTIE De Rondetafel over Duurzame Palmolie (RSPO) is een initiatief van hoog niveau onder voorzitterschap van Unilever. De leden zijn onder andere belangrijke bedrijven uit de hele productieketen, van plantages over handelaars in grondstoffen als Cargill en ADM tot voedselgiganten als Cadbury’s, Nestlé en Tesco. Samen vertegenwoordigen zij 40% van de productie en het gebruik van palmolie over de hele wereld. Uit veldonderzoek van Greenpeace blijkt dat de leden van de RSPO afhankelijk zijn van leveranciers die actief betrokken zijn bij de ontbossing en de omzetting van veengebieden. DE VOEDSELGIGANTEN Unilever is voorzitter van de raad van bestuur van de RSPO en een belangrijke speler in de wereldwijde handel in palmolie. Het bedrijf gebruikt ongeveer 1,2 miljoen ton palmolie per jaar30 of bijna 3% van de totale wereldproductie,31 die vooral afkomstig is uit Indonesië en Maleisië.32 Unilever gebruikt palmolie in merken als Flora margarine. Andere belangrijke merken zoals KitKat, Pringles, Philadelphia roomkaas en Cadbury’s Flake en belangrijke bedrijven als Gillette, Burger King en McCain zijn ook medeplichtig aan de uitbreiding van de palmolieteelt ten koste van de Indonesische veengebieden.
4
DE GRONDSTOFFENGIGANTEN Een groot deel van de wereldwijde handel in Indonesische palmolie wordt gecontroleerd door handelaars gevestigd in Singapore. Enkele van die grootste grondstoffenhandelaars zijn lid van de RSPO, zoals de alliantie van ADM-Kuok-Wilmar, Cargill, Golden Hope en Sinar Mas. De handelaars zijn ook verwerkers, die in hun raffinaderijen en voor hun activiteiten op het vlak van biobrandstoffen gebruik maken van palmolie die het gevolg is van ontbossing en vernieling vanveengebieden. Doordat de bedrijven greep hebben op de volledige productieketen van de olie – van de plantages in Indonesië tot de levering van geraffineerde palmolie of biobrandstof – hebben zij een doorslaggevende invloed op de markt. Eén lid van de RSPO, een belangrijke handelaar in voedsel, heeft bij Greenpeace geklaagd dat de inspanningen voor meer duurzaamheid worden gehinderd omdat: ‘…er in de wereldwijde palmolie-industrie momenteel problemen zijn met de traceerbaarheid – het is niet mogelijk om te bewijzen waar de producten vandaan komen in de fase voor de verwerking, op het niveau van de plantage’. Bijgevolg kunnen bedrijven die producten maken op basis van palmolie vrijwel op geen enkele manier te weten komen of de palmolie die zij gebruiken, afkomstig is uit verwoeste regenwouden of omgezette veengebieden. Door verder te werken alsof er niets aan de hand is, verzuimen de grondstoffenhandelaars en de andere belangrijke spelers de maatregelen te nemen die dringend nodig zijn om een eind te maken aan de verwoestende en sociaal oneerlijke praktijken voor de uitbreiding van de sector. (BIO)BRANDSTOF VOOR DE VERWOESTING VAN HET REGENWOUD ‘Door het droogleggen van vochtige gebieden voor de productie van gelijk welke biobrandstof, zou een hoeveelheid opgeslagen koolstof vrijkomen die gedurende honderden jaren een verminderde uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van biobrandstoffen zou vergen.’33 Europese Commissie, 2007 De omvang van het wereldwijde dieselverbruik doet de momenteel beschikbare voorraden voor de productie van biodiesel in het niet verzinken. Zelfs om tegemoet te komen aan 10% van de wereldvraag naar dieselbrandstof voor het wegverkeer zou meer dan drie vierde34 van de huidige totale wereldproductie van soja-, palm- en koolzaadolie nodig zijn.35 Biobrandstoffen hebben een vrij lage financiële waarde in vergelijking met andere landbouwproducten. Daarom wordt biodiesel meestal geproduceerd uit de goedkoopste oliegewassen: soja, palm en koolzaad. Oliepalmen zijn veel productiever per hectare dan soja of koolzaad36. Palmolie is de belangrijkste plantaardige olie ter wereld, in 2006-2007 goed voor 30% van de wereldproductie van spijsolie.37 Waarschijnlijk zal de groeiende vraag naar biodiesel worden aangepakt door een expansie van de palmolieplantages in Indonesië. Grote grondstoffenhandelaars hebben nu al plannen voor een aanzienlijke uitbreiding van de infrastructuur voor de productie van biodiesel. Wanneer die klaar zal zijn, zal dat leiden tot nog meer bosvernieling en niet alleen brandstof voor voertuigen opleveren maar ook klimaatverandering teweeg brengen.
5
De Europese vraag naar biobrandstoffen komt voor uit de verplichte Europese doelstellingen voor brandstoffen voor het vervoer. Begin 2007 besliste de EU dat tegen 2020 ten minste 10% van de transportbrandstoffen moet bestaan uit biobrandstoffen.38 Dat is bijna een verdubbeling van het streefdoel van de Richtlijn over Biobrandstoffen van 2003, die een aandeel van 5,75% voorzag tegen 2010.39 De verhoogde doelstelling hangt af van een productie die zowel ‘rendabel' als ‘duurzaam' is.40 Momenteel dekt diesel ongeveer 60% van de vraag naar brandstoffen voor wegvervoer in Europa.41 Het Europese dieselverbruik lag in 2005 op 172 miljoen ton (Mt).42 Volgens een bedrijf dat lid is van de RSPO is er onvoldoende koolzaad beschikbaar om de streefcijfers van de EU te halen.43 Van alle alternatieven is plantaardige olie op basis van palmolie het ruimst en meest commercieel beschikbaar.44 Het bedrijf voorspelt dat de vraag naar biodiesel tussen 2005 en 2030 in de EU alleen al zal toenemen met 52 Mt, omdat de vraag naar brandstof voor het wegvervoer zal blijven stijgen.45 Om met palmolie te kunnen voldoen aan deze voorziene groei van de vraag naar plantaardige olie is bijvoorbeeld meer dan 15 miljoen hectare volgroeide oliepalmplantage nodig. Dat is bijna drie keer de oppervlakte die in Indonesië in 2005 beplant was met oliepalmen.46 Er zijn nog veel andere landen in olieafhankelijke streken die overschakelen op biobrandstoffen uit het Indonesische regenwoud. Die handel leidt tot een overdracht en niet tot een reductie van de emissies. De uitstoot van broeikasgassen die gepaard gaat met de productie van palmolie, zoals bosvernietiging, wordt toegewezen aan het producerende land. De Chinese regering verwacht dat biobrandstoffen tegen 2020 15% van de Chinese behoefte aan brandstoffen voor het vervoer zullen dekken.47 India heeft zich tot doel gesteld om tegen 2012 20% van zijn diesel uit biobrandstoffen te halen.48 Greenpeace schat dat de huidige plannen voor biodieselraffinaderijen in Indonesië zullen leiden tot een bijkomende productiecapaciteit van biodiesel van maximaal 9 Mt per jaar 49 het gaat onder andere om plannen voor een ‘megaproject’ voor 5 Mt van Sinar Mas. Om te voldoen aan deze wens tot capaciteitsuitbreiding denken bedrijven al vooruit en richten zij nu hun aandacht op Papoea op het eiland Nieuw-Guinea – het laatste grote regenwoudgebied in Zuidoost-Azië. Er zijn nu al bewijzen van grootschalige inname van gronden voor de productie van biobrandstoffen, waarbij één enkel bedrijf naar verluidt beslag zou leggen op bijna 3 miljoen hectare woud. 50 TIK TIK TIK … TIJD VOOR ACTIE De vraag is niet of we de uitstoot door fossiele brandstoffen in de geïndustrialiseerde landen moeten verminderen of de ontbossing in de overblijvende wouden van de ontwikkelingslanden moeten stoppen. De onvermijdelijke realiteit is dat we beide moeten doen en wel nu! De toenemende wereldwijde vraag naar plantaardige olie voor voedsel in combinatie met de huidige landroof door biobrandstofbedrijven – waarvan velen lid zijn van de RSPO – zet de bedreigde regenwouden en andere kwetsbare habitats op aarde steeds verder onder druk. Als de industrie en de overheid nu geen actie ondernemen zal de aanhoudende kap van tropisch regenwoud en de vervanging van dat woud door landbouwgewassen zoals oliepalmen onvermijdelijk doorgaan.
6
SNELLE EN DRASTISCHE BEPERKING VAN DE EMISSIE: STOP DE ONTBOSSING De vernietiging van het tropische regenwoud is verantwoordelijk voor ongeveer een vijfde van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen51 – meer dan de emissie van alle auto's, vrachtwagens en vliegtuigen op aarde samen.52 De vernieling van de veengebieden in Indonesië alleen is goed voor bijna 4% van de wereldwijde jaarlijkse uitstoot. Het stoppen van de ontbossing in de tropen is een van de snelste en meest doeltreffende manieren om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Waar kunnen we een aanzienlijke uitstoot snel en rendabel beperken? Maatregel 1: Stop de wereldwijde ontbossing: jaarlijkse besparing: tot 2 Gt CO2 -uitstoot Volgens een rapport van het IPCC kan er tot 2 Gt CO2 (gelijk aan 4% van de huidige jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen) op rendabele wijze worden verminderd. Het rapport raamt de kosten voor deze beperking van de emissie op maximaal $ 100/ton CO2.53 Belangrijk om weten is dat dit cijfer geen rekening houdt met de mogelijkheid om de emissie te stoppen uit branden in ondermeer veengebieden. 54 Maatregel 2: Stop de branden in de Indonesische veengebieden, stel een moratorium in op het omzetten van veengebieden: jaarlijkse besparing: 1,3 Gt CO2 –uitstoot. De emissie door de branden in de Indonesische veengebieden hangt samen met de uitbreiding en het vrijmaken van de veengebieden. De beste manier om deze emissie te vermijden, is het stopzetten van de verdere omzetting van veenmoerasbossen. Omdat het gebruik van vuur bij het vrijmaken van bos of landbouwgrond illegaal is, net zoals trouwens de aantasting van diepe veengronden, bestaat de enige kost in het laten naleven van de wet en een verbeterd bestuur. Maatregel 3: Herstel de aangetaste veengebieden in Indonesië: jaarlijkse besparing: 0,5 Gt CO2-uitstoot Het vermijden van de emissie die het gevolg is van de verdere achteruitgang van de aangetaste Indonesische veengebieden, biedt een rendabele kans om de uitstoot snel te beperken. Het gaat om een minuscuul klein gebied – ongeveer 10 miljoen hectare of minder dan 0,1% van het aardoppervlak. Een project van Wetlands International probeert 43.500 hectare gedegradeerd veengebied in Centraal-Kalimantan te herstellen om zo de uitstoot van 3,4 Mt CO2 per jaar te vermijden, voor een eenmalige investering van € 500.000 (dit stemt overeen met € 0,15/ton).55 Dit is natuurlijk maar een kleine ingreep in de globale klimaatverandering. Totale beperking: Mogelijke jaarlijkse besparing: tot 3,8Gt CO2-uitstoot. Dit komt overeen met bijna 8% van de huidige jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen. BELANGRIJKSTE EISEN STOP HET PROBLEEM: GEEN ONTBOSSING MEER Moratorium op bosvernietiging en aantasting van veengebieden. BEGIN MET DE OPLOSSING: KLIMAATBESCHERMING Voorrang geven aan de bescherming van de overblijvende veenmoerasbossen en andere bosgebieden met een groot vermogen tot koolstofopslag, een grote biodiversiteit en een groot belang voor inheemse volkeren en andere plaatselijke gemeenschappen.
7
Afspraken maken over een wereldwijd financieringssysteem om de uitstoot door ontbossing (RED) te beperken en daar een centraal onderdeel van maken in de volgende fase van het Kyoto-Protocolakkoord over klimaatverandering (na 2012).56 Internationale middelen ter beschikking stellen om landen te helpen bij het onmiddellijk nemen van maatregelen om hun uitstoot door ontbossing te beperken: afspraken maken over een wereldwijd financieringssysteem om geld over te hevelen van de rijke naar de arme landen voor bescherming van de bossen. BEGIN MET DE OPLOSSING: BEPERK DE AANHOUDENDE UITSTOOT Herstel van gedegradeerde veengebieden met natuurlijke en inheemse flora.
8
1
Hooijer et al (2006): 29
2
In Zuidoost-Azië is er 27,1 miljoen hectare veengronden, waarvan 83% in Indonesië. In 2006 was 10,6 miljoen hectare (39%) van het veengebied in Zuidoost-Azië ontbost. Rekening houdend met een aanhoudende ontbossing van 1,5%/jaar, bedraagt het ontboste veengebied in 2006 ongeveer 45% van alle veengronden, of 12,1 miljoen hectare. 83% van 12,1 = 10 miljoen hectare veengrond ontbost en aangetast. Bron: Hooijer et al (2006): 9, Wetlands International (2006c, 2006d). CIA (2007) vermeldt het aardoppervlak als 15 miljard hectare. Dat betekent dat de aangetaste veengronden in Indonesië overeenstemmen met 0,07% van het aardoppervlak. 3
4.043.601 hectare. Wahyunto et al (2003): 34
4
Taiwan en Zwitserland hebben een oppervlakte van respectievelijk 3,5 en 4 miljoen hectare. CIA (2007)
5
14,6 Gt koolstof. Wahyunto et al (2003): 34
6
IPCC (2000): 4, Tabel 1: ‘Wereldwijde voorraden in de vegetatie en koolstofbassins in de bodem tot een diepte van een meter’ geeft de atmosferische opslag van koolstof aan als 760 Gt en bossen inclusief bosbodems als 1.146 Gt. 7
2,8 Gt CO2 per jaar door ontbossing in de jaren 1990; 3 Gt CO2 door ontbossing en gebruik van fossiele brandstoffen WRI (2007) Climate Analysis Indicators Tool vs 4.0 8
Een daling van 162 miljoen naar 88,5 miljoen hectare in 2005. Bron: FWI/GFW (2002) en FAO (2005)
9
Hansen et al (2007): 2306
10
Nelleman et al (2007): 28
11
Jaarlijkse ontbossing: 1,87 miljoen hectare per jaar. Bron: FAO (2005): 157, Tabel 4
12
Suharto (2007); FAO (2005)
13
FAO (2006): 56
14
27,1 miljoen hectare veengrond bevindt zich in Zuidoost-Azië, waarvan 83% in Indonesië. In 2006 was 10,6 miljoen hectare (39%) van het veengebied in Zuidoost-Azië ontbost. Rekening houdend met een aanhoudende ontbossing van 1,5%/jaar, bedraagt het ontboste veengebied in 2006 ongeveer 45% van alle veengronden, of 12,1 miljoen hectare. 83% van 12,1 = 10 miljoen hectare veengrond ontbost en aangetast. Bron: Hooijer et al (2006): 9, Wetlands International (2006c, 2006d). 15
Wetlands International (2006c): 17
16
Onderzoek van Greenpeace
17
4.043.601 hectare. Wahyunto et al (2003): 34
18
Taiwan en Zwitserland hebben een oppervlakte van respectievelijk 3,5 en 4 miljoen hectare. CIA (2007)
19
14,6 Gt koolstof. Wahyunto et al (2003): 34
20
Gebaseerd op 14,6 Gt koolstof opgeslagen in het veengebied in Riau Bronnen: Wahyunto et al (2003, 2004, 2006)
21
Op basis van een uitstoot van 10,18 Gt CO2 uit centrales op fossiele brandstoffen in 2004. IPCC WGIII (2007) 104 ‘Figuur 1.2: Bronnen van wereldwijde CO2-uitstoot, 1970-2004 (alleen directe emissie per sector)’ 22
1,4 miljoen hectare. IPOC (2006)
23
37,7% volgens de 'Plantation Service' van Riau. Bron: Hooijer et al (2006) Fig. 10
24
Colchester et al (2006): 25 citaat van SawitWatch
25
Sargeant (2001): vi
26
Credit Suisse (2006)
27
De vermelde omvang van de concessies zijn gebaseerd op een ruimtelijke analyse van de kaarten die zijn gevoegd bij de vergunningen voor de respectieve concessies. 28
Wahyunto et al (2002); deze concessies beslaan 30.942 hectare
29
‘Kawasan lindung’
30
Gavin Neath, CBE, brief van Unilever aan Greenpeace, 2 oktober 2007
31
www.unilever.com/ourvalues/environment-society/sus-dev-report/integrating-sustainability/sustainableagriculture/our-programmes.asp?linkid=navigation 32
33
Unilever (2007) Europese Commissie (2007a)
34
Meer dan 76%: 10% van de minerale diesel die in 2005 op aarde werd verbruikt = 60,1 miljoen ton. Aangezien de energie-inhoud van 1 ton diesel overeenstemt met 1,1 ton plantaardige olie, zou er 66,1 miljoen ton plantaardige olie nodig zijn om 60,1 miljoen ton minerale diesel te vervangen. Daarom zou 66,1 miljoen ton plantaardige olie overeenstemmen met 76% van de wereldwijde productie van soja-, palm- en koolzaadolie in 2005/6. 35
Pioch, D en G Vaitilingom (2005) ‘Palm oil and derivatives: fuels or potential fuels?’ OCL vol.12 nr. 2 maart-april 2005 Tabel 4: 'Properties of petroleum diesel fuel, RBD palm oil and palm oil esters'. Volgens deze bron heeft diesel een warmtewaarde van 42 Mj/kg en palmolie van 38 Mj/kg 36
Met een opbrengst van 3-6 ton olie per hectare zijn oliepalmen tien keer zo productief als soja en zes keer zo productief als koolzaad (canola) Bron: USDA FAS (2007) en Fulton et al (2004) 37
USDA (2007): 4 – tegenover 29% voor soja
38
Europese Raad Brussel 8-9 maart 2007, Conclusies van de voorzitter, Brussel, 2 mei 2007, 7224/1/07 REV 1
39
De belangrijkste drijfveer is de Europese Richtlijn Nr.2003/30/EC die verplicht tot een marktaandeel van 5,75% voor biobrandstoffen voor vervoer tegen 31 december 2010 en 10% tegen 2020. Europa streeft ook naar biomassa voor de productie van elektrische stroom. Deze markt wordt ook bepaald door de wetgeving. De Europese RES-E-Richtlijn (Hernieuwbare energiebronnen voor de elektriciteitsproductie) werd aanvaard door de EU in september 2001. Die stelt het doel voorop om tegen 2010 22% van de stroomproductie in de EU te halen uit hernieuwbare bronnen – waaronder biomassa. Bron: Richtlijn 2003/30/EC van het Europees Parlement en van de Raad van 8 mei 2003 over de bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer, Publicatieblad van de Europese Unie, Brussel, 17 mei 2003 en Richtlijn 2001/77/EC van het Europees Parlement en van de Raad van 27 september 2001 over de bevordering van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, Publicatieblad van de Europese Unie, Brussel, 27 oktober 2001 40
www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/en/ec/93135.pdf
41
Benzin 108 Mt + diesel 173 Mt = 281Mt. Bron: OECD/IEA (2007). Energy Statistics of Countries 2007. Online Data Services 42
Bron: OECD/IEA (2007). Energy Statistics of Countries 2007. Online Data Services
43
Neste Oil (2007) ’Investor presentation’ 62 27 september 2007
44
Neste Oil (2007) ‘Neste Oil view on palm oil as a biofuel feedstock’ Persbericht 17 oktober 2007 www.nesteoil.com
45
Neste Oil (2007) ’Investor presentation’ 54 27 september 2007: 2005 sees biodiesel production at about 3 Mt rising to 55 Mt in 2030. 46
52 Mt biodiesel vereist 57 Mt plantaardige olie. De gemiddelde oogst van volgroeide oliepalmplantages in Indonesië bedraagt 3,7 ton/hectare (bron: Mielke Oil World (2007) Oil World Statistics Update 21 september 2007) 47
NDRC (National Development and Reform Commission of China) april 2007; oorspronkelijk vermeld door Xinhua Net (2006) 28 april 2006, http://big5.xinhuanet.com/gate/big5/news.xinhuanet.com/fortune/2006-04/28/content_4484430.htm. en ook King, Julia (2007) The King Review of low-carbon cars Part I: the potential for CO2 reduction UK Government HM Treasury
oktober 2007 www.hm-treasury.gov.uk/king 11; Pending approval, with domestic production of biodiesel reaching 3 million tonnes by 2010, Bron: Xinhua Net , 28th april, 2006 http://big5.xinhuanet.com/gate/big5/news.xinhuanet.com/fortune/2006-04/28/content_4484430.htm en Zong Baolin, brandstofenergiedeskundige, Vice General Engineer of Petrol-Chemical Science Research Institute, 25 december 2006, China Petrol Paper. 48
King, Julia (2007) The King Review of low-carbon cars Part I: the potential for CO2 reduction UK Government HM Treasury oktober 2007 www.hm-treasury.gov.uk/king 11 49
Bundesagentur für Aussenwirtschaft Deutschland, Biotreibstoffe sorgen in Indonesien weiter für Gesprächsstoff, 31.07.2007, www.bfai.de/fdb-SE,MKT200707308008,Google.html; PALM OIL BIO DIESEL PRODUCTION SUSTAINABILITY, Presentatie door APROBI in JAKARTA -15 mei 2007; Die Entwicklung des Biokraftstoffsektors in Indonesien: Politik, Potenziale und Perspektiven Jakarta, 31 augustus 2007, German-Indonesian Chamber of Commerce; GAR (2007); Wilmar International (2006) ‘Wilmar Embarks on Rapid Expansion Plans’ Press release 28 augustus 2006; Reuters (2007) ‘Indonesia’s Sinar Mas, Fulcrum to build biofuel plant’ 4 mei 2007 http://uk.reuters.com/article/governmentFilingsNews/idUKJAK205715200705 04 50
Bewijzen in handen van Greenpeace
51
IPCC WGIII (2007) 104 ‘Figuur 1.2: bronnen van wereldwijde CO2-emissie, 1970-2004 (alleen de direct emissie per sector)’ 52
IPCC WGIII (2007): 29 ‘Figuur TS.2b: emissie van broeikasgassen per sector in 2004’
53
IPCC, Werkgroep III, 2007: 15, 21. Mogelijke beperking van de CO2e-uitstoot voor <$ 100/ton uit de bosbouwsector bedraagt 1,3-4,2 Gt CO2e per jaar. ‘Ongeveer 50% hiervan kan worden bereikt door een vermindering van de emissie uit ontbossing'. 54
IPCC, Werkgroep III, 2007: hoofdstuk 11 ‘vermindering vanuit een transsectoraal oogpunt': 631
55
Madgwick (2007): 13-14; zie ook Wetlands International (2006c)
56
Een succesvolle toepassing zal het volgende vereisen: a) een nationale aanpak voor de berekening van de RED, geen projectmatige aanpak die lijdt onder het probleem van ‘lekken’ (d.w.z. waarbij de vernieling verschuift van de ene regio in het land naar een andere); b) geen verhandeling van RED-kredieten op een internationale koolstofmarkt, om te vermijden dat deze beperkingen worden gebruikt als excuus voor de ontwikkelde landen om in eigen land niets te doen; c) volledige betrokkenheid van de inheemse en de plaatselijke bevolking om ervoor te zorgen dat hun en hun bestaanszekerheid worden gerespecteerd en dat de voordelen van de bosbescherming eerlijk worden verdeeld; en d) onafhankelijke monitoring en controle, naleving en permanentie.