Samen Sterk in het Buitengebied Evaluatie eerste jaar pilotproject
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Samen Sterk in het Buitengebied Evaluatie eerste jaar pilotproject Opgesteld door
SRE Milieudienst Keizer Karel V Singel 8 Postbus 435 5600 AK Eindhoven 040 2594605
Auteur
Mario Kanits
Datum
20 september 2010
3 augustus 2010
3
Evaluatie eerste jaar pilotproject
3 augustus 2010
4
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Managementsamenvatting Pilotproject: Samen sterk in het Buitengebied Op 17 juni 2009 is de overeenkomst voor Samen Sterk in het Buitengebied (SSiB) getekend. Naar aanleiding hiervan werkt het Handhavingsteam Buitengebied, ondergebracht bij SRE Milieudienst, vanaf 1 augustus 2009 aan een schoon, veilig, mooi en leefbaar buiten- en natuurgebied in de SRE-regio. Dit unieke pilotproject, voor voorlopig drie jaar, wordt mogelijk gemaakt door: de provincie, de regiopolitie, terreinbeherende organisaties, waterschappen, de Algemene Inspectiedienst (AID) en de SRE-gemeenten. Om klachten en meldingen vanuit verschillende partijen die binnen komen op het speciale telefoonnummer 0900 996 54 32 op te pakken en af te handelen, werkt het Handhavingsteam nauw samen met een netwerk van handhavers. Het Handhavingsteam Buitengebied realiseert een aantal doelstellingen, vastgelegd in een „samenwerkingsmodel‟ dat door de provincie en de SRE Milieudienst is opgesteld. Hiervoor is een werkprogramma voor het eerste jaar uitgewerkt. Op basis hiervan worden de voortgang en resultaten bekeken en stelt de stuurgroep de uitgangspunten zo nodig bij. Voortgang en resultaten: eerste jaar Het geformeerde Handhavingsteam Buitengebied heeft kennis gemaakt met de collega‟s in het veld. Gezamenlijk zijn afspraken gemaakt om het werkgebied te verkennen en wederzijdse verwachtingen voor de toekomst zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Uit het toenemend aantal verzoeken en meldingen aan de regiohandhavers blijkt dat de samenwerking op uitvoeringsniveau goed is. Ook weten de handhavers elkaar gemakkelijker te vinden om samen te overleggen, op te treden of kennis uit te wisselen. Op lokaal niveau wordt er enerzijds goed samengewerkt door regiohandhavers die zelf initiatief nemen om samenwerking vorm te geven. Anderzijds zijn er organisaties die zich nauwelijks inzetten in hun (buiten)gebied. De kanttekening van de stuurgroep geeft aan dat elke deelnemende partner zelf verantwoordelijk is om de samenwerking uit te bouwen. Een aandachtspunt is het contact en de afstemming met de handhavingscoördinatoren en (verantwoordelijke) managers. Enkele partners willen meer inzicht in de monitoring van het project in relatie tot hun eigen handhavingsdomein. De stuurgroep vindt dat het gebruik en de verdere ontwikkeling van het Boa-registratiesysteem (BRS) hierbij voor alle partners centraal moet komen te staan. In het BRS zijn inmiddels door de regiohandhavers 313 constateringen ingevoerd, waarvan er 84 geleid hebben tot een strafrechtelijke afdoening. In de praktijk blijkt het lastig de focus te houden op de vastgestelde prioriteiten uit het werkprogramma. Dit komt enerzijds door de grote diversiteit aan signalen vanuit het werkveld en anderzijds vanwege de verschillen in interpretatie per partner en zelfs per handhaver. Door de problemen meer thematisch en projectmatig aan te pakken en het strikt hanteren van een aangepast stroomschema, kan die focus volgens de stuurgroep beter worden gerealiseerd. Het uitgangspunt van de pilot is dat het Handhavingsteam Buitengebied geen taken en verantwoordelijkheden van een partner overneemt. Het team vult de bestaande capaciteit aan om meer ongewenste situaties te kunnen signaleren en deze met meer effectiviteit en efficiency te kunnen aanpakken. De regiohandhavers zijn op dit moment 75% van hun tijd buiten actief. Indien
3 augustus 2010
5
Evaluatie eerste jaar pilotproject
zij meer zaken zelf moeten gaan afhandelen, met name strafrechtelijk, dan neemt de administratieve last toe en zullen zij minder buiten actief zijn. In de aanpak en afhandeling van constateringen ligt de nadruk momenteel sterk op het groene kleurspoor (afval, flora/fauna, motorcross). De verdeling (in tijd en aantallen) wijkt niet significant af van de prognoses die vooraf door de initiatiefgroep zijn gemaakt. Constateringen op het bruine en blauwe kleurspoor blijven nog achter, de materie is vaak complex. Vooral de samenwerking en afstemming met de waterschappen kan beter. Ook de afstemming met politie en OM (functioneel parket) verdient verdere aandacht. Op basis van de ervaringen in het eerste jaar is een aantal concrete verbeterpunten voor het tweede jaar van de pilot gedefinieerd. Deze worden op 30 september 2010 aan de stuurgroep voorgelegd. De belangrijkste zijn hieronder weergegeven. Aandachtspunten en aanbevelingen intern
De veiligheid van de regiohandhavers staat voorop. In het dagelijkse werk kunnen zij worden geconfronteerd met „lastige klanten‟, soms met een criminele achtergrond. De discussie rondom de feitelijke taakopdracht (wat wordt er wel/niet gedaan) in relatie tot bewapening en de beschikbaarheid van portofoons dient snel te worden afgerond. Veel zaken komen ad hoc op de regiohandhavers af. Ze zijn daardoor met veel zaken tegelijk bezig. Niet alle zaken krijgen daarom de aandacht die ze verdienen. Door de stuurgroep is al aangegeven dat de prioriteiten bij voorkeur thematisch en/of projectmatig moeten worden aangepakt zodat er meer lijn komt in de werkzaamheden van de regiohandhavers. Het volgen van de milieukalender kan richtinggevend zijn en voorts zal het door de stuurgroep vastgestelde stroomschema strikt worden gevolgd. De uitgangspunten voor registratie en monitoring van informatie moeten worden herzien. Individuele partners blijken meer behoefte aan informatie op maat te hebben dan vooraf was ingeschat en afgesproken in de overeenkomst. Het Handhavingsteam Buitengebied kan groeien door nog meer als een „team‟ te opereren. Individuele behoeften, vaardigheden en kennis moeten worden ingezet voor een gezamenlijk teamresultaat. Op basis van de ervaringen in het eerste jaar is het zeker mogelijk om dit teamresultaat gezamenlijk te formuleren. De aanpak van illegale stroperij is complex en kost erg veel (opsporings)werk voor een meetbaar resultaat. Het komende jaar zal het team, samen met de partners, onderzoeken of naast handhaving ook andere interventiemethodes kunnen worden toegepast. Gebleken is dat in de loop der tijd „nieuwe‟ problemen worden geconstateerd, zoals de illegale hennepteelt in maïsvelden, bos- en natuurgebieden. Dit is geen prioriteit maar wel een risico voor het buitengebied. De coördinator van het project zal in de stuurgroep bespreken hoe in de toekomst omgegaan moet worden met „nieuwe‟ prioriteiten. Diverse onderwerpen/thema‟s vragen specifieke kennis en ervaring om er een meetbaar resultaat op te boeken. Soms is deze kennis (nog) dun gezaaid bij zowel de regiohandhavers als de partners. Vaak is het goed uitoefenen van een oog- en oorfunctie al lastig genoeg. Vanuit dit project zal het komende jaar de aanwezige kennis in de regio (specialisten) worden geïnventariseerd en het benutten daarvan zal worden gestimuleerd. De afstemming tussen het Handhavingsteam Buitengebied, de politie en het Openbaar Ministerie over de afhandeling van zaken kan beter. Onderzocht zal worden of het een en ander is vast te leggen in een bundeling van werkafspraken (handhavingsarrangement).
3 augustus 2010
6
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Aandachtspunten en aanbevelingen extern
De verwachtingen van enkele deelnemende partners liepen in het begin nogal uiteen en sloten daardoor onvoldoende aan op de doelstelling van het project. De regiohandhavers dienen zich strikt te houden aan de koers (prioriteiten en stroomschema) die door de stuurgroep is vastgesteld. Deelname aan dit project ontslaat de deelnemende partners niet van hun eigen verantwoordelijkheid om het toezicht en de handhaving in het buitengebied op een adequaat niveau uit te voeren. Uitvoeringsbeleid en regelgeving is niet overal unaniem vastgesteld (bijvoorbeeld op het gebied van het verbranden van afval). Het is aan te bevelen om hier op regionaal niveau betere afspraken over te maken. De aanpak van het motorcrossprobleem in natuurgebieden is zeer versnipperd. De gehanteerde methoden en zienswijzen wijken sterk af. De inzet van handhavers voelt als een druppel op de gloeiende plaat. Er is behoefte aan meer samenhang en onderlinge afstemming, ook ten aanzien van de bestuurlijke ambities op dit terrein. De prioriteiten zijn „breed‟ gedefinieerd. Bijna alle uitgevoerde werkzaamheden kunnen op een of andere manier wel aan de prioriteiten worden gelinkt. Het is wenselijk dat de ambtelijke werkgroep en de stuurgroep zich nog een keer grondig hierover buigen en voorstellen formuleren om een betere focus op de „echte‟ problemen te krijgen. Het beeld is aanwezig dat de deelnemende partners zelf nog veel meer kunnen doen om het project breed onder de aandacht van publiek en overtreders te brengen.
3 augustus 2010
7
Evaluatie eerste jaar pilotproject
3 augustus 2010
8
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Inhoudsopgave Managementsamenvatting
5
1. Inleiding
11
2. Organisatie 2.1. Stuurgroep 2.2. Ambtelijke werkgroep 2.3. Handhavingsteam Buitengebied 2.4. Middelen en materialen 2.5. Financiën
13 13 14 15 15 16
3. Werkprogramma 3.1. Inzet op basis van de bestuurlijke prioriteiten 3.1.1. Afval (dumpen, verbranden, verwijdering van asbest) 3.1.2. Illegaal motorcrossen in bos- en natuurgebieden 3.1.3. Diverse vormen van stroperij en vernieling van natuurlijke habitats 3.1.4. Illegale lozingen (mest, oppervlaktewater) 3.1.5. Natuurontwikkeling, landinrichting en overig gebruik 3.1.6. Illegale visserij 3.2. Inzet op overige resultaatgebieden 3.2.1. Het opzetten, uitbreiden en in stand houden van een functioneel handhavingsnetwerk in het buitengebied van Zuidoost-Brabant Resultaat 1: Overzicht en beheer netwerkgegevens partners Resultaat 2: Kennismaking met de deelnemende organisaties (partners) Resultaat 3: Netwerkbijeenkomsten Resultaat 4: Uitdragen project binnen en buiten het professionele netwerk 3.2.2. De afhandeling van klachten en meldingen Resultaat 5: Afhandeling van klachten binnen en buiten kantooruren 3.2.3. Interventies en thematische handhavingsacties Resultaat 6 t/m 9: Pro-actieve aanpak van geprioriteerde thema‟s, bestuurlijk toezicht en opsporingstaken van de regiohandhavers 3.2.4. Registratie, monitoring en verslaglegging Resultaat 10: Opzetten van een registratie- en monitoringsysteem 3.2.5. Opleiding en kennisuitwisseling Resultaat 11: Verplichte opleidingen van de regiohandhavers Resultaat 12: Kennisuitwisseling tussen de regiohandhavers onderling en de partners in het veld 3.2.6. Communicatie
17 17 18 20 21 24 27 29 29
4. Conclusies en aanbevelingen
44
Bijlagen
3 augustus 2010
9
30 30 31 33 34 35 36 37 38 39 39 40 41 41 43
Evaluatie eerste jaar pilotproject
3 augustus 2010
10
Evaluatie eerste jaar pilotproject
1.
Inleiding
Op 17 juni 2009 ondertekenden de handhavingspartners uit de regio Zuidoost-Brabant de overeenkomst voor „Samen Sterk in het Buitengebied‟ (SSiB). Met deze overeenkomst willen ze op een nieuwe en efficiënte manier gaan samenwerken om de buiten- en natuurgebieden in onze regio schoon, veilig, mooi en leefbaar te houden. Vanaf 1 augustus 2009 trekken vier speciaal hiervoor aangenomen regiohandhavers (tevens boa) het buitengebied in. Samen met een regiocoördinator vormen zij het Handhavingsteam Buitengebied en zetten zij met alle bestaande toezichthouders en handhavers een stevig gebiedsnetwerk op zodat overtredingen waar de natuur en het platteland onder lijden voortvarend worden aangepakt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan: het storten en verbranden van afvalstoffen, motorcrossen in bossen en natuurgebieden, stroperij en visvangst, illegale lozingen van afvalwater en meststoffen en de aantasting en verstoring van natuur en landschap. Het Handhavingsteam Buitengebied is ondergebracht bij de SRE Milieudienst en kan op grond van ruime bevoegdheden en ervaring zelfstandig een zaak oppakken en afhandelen. In de meeste gevallen zullen de regiohandhavers hun uitgebreide netwerk aanspreken om af te stemmen wie er met een melding of signaal aan de slag gaat en hoe de onderlinge samenwerking zo optimaal mogelijk tot stand komt. Het Handhavingsteam Buitengebied spoort zelf overtredingen op, maar wordt grotendeels gevoed door klachten en meldingen van burgers, recreanten, overige belanghebbenden en de eerder genoemde handhavingspartners van gemeenten, waterschappen, provincie, terreinbeheerders, politie en AID. Voor het melden van zaken heeft de provincie Noord-Brabant een speciaal telefoonnummer in het leven geroepen (0900-9965432) dat 24 uur per dag en in het weekend voor een ieder bereikbaar is. Aan dit unieke pilotproject (voorlopig voor drie jaar) werken mee: provincie Noord-Brabant, Regiopolitie Brabant Zuidoost, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Brabants Landschap, Waterschap De Dommel, Waterschap Aa en Maas, Algemene Inspectiedienst (AID) en gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, GeldropMierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen c.a., Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre. Binnen het project moet een aantal doelstellingen worden gerealiseerd. De aanzet voor deze doelstellingen is door een ambtelijke initiatiefgroep vastgelegd in een „samenwerkingsmodel‟ dat vervolgens ook bestuurlijk is vastgesteld. Het samenwerkingsmodel is verbonden aan de dienstverleningsovereenkomst die door de opdrachtgever (provincie) met de SRE Milieudienst is overeengekomen. De SRE Milieudienst is opdrachtnemer en voert het project in opdracht van de partners uit. De regiocoördinator heeft samen met de regiohandhavers (allen in dienst van de SRE Milieudienst) voor het eerste jaar een werkprogramma opgesteld waarin de prioriteiten zijn vastgesteld en de doelstellingen zijn doorvertaald naar concrete activiteiten t.b.v. het Handhavingsteam Buitengebied. Dit werkprogramma is vastgesteld door de stuurgroep en geeft richting aan de activiteiten en de ontwikkeling voor het eerste jaar. Periodiek worden voortgang en resultaten op basis van dit werkprogramma met de werkgroep en de stuurgroep besproken. Een eventuele
3 augustus 2010
11
Evaluatie eerste jaar pilotproject
bijstelling van de uitgangspunten vindt eveneens plaats in de stuurgroep. Deze evaluatie geeft daarvoor de nodige handvatten.
3 augustus 2010
12
Evaluatie eerste jaar pilotproject
2. 2.1.
Organisatie Stuurgroep
De stuurgroep is door de provincie geformeerd en bestaat uit bestuurlijke vertegenwoordigers van de deelnemende partijen. Het secretariaat van de stuurgroep wordt gevormd door de regiocoördinator, in dienst van de SRE Milieudienst. De stuurgroep stelt jaarlijks een uitvoerings-/werkprogramma vast, op basis van breed gedragen prioriteiten. De stuurgroep stelt eveneens jaarlijks het evaluatieverslag vast. Indien de omstandigheden dit eisen maakt de stuurgroep nadere afspraken met de partijen om een goede uitvoering van het project te verzekeren. De stuurgroep is als volgt samengesteld: Namens de gemeenten: Mevr. Anja Thijs-Rademakers (burgemeester gemeente Eersel), voorzitter Dhr. Jan van Maasakkers (burgemeester gemeente Gemert-Bakel) Namens de provincie Noord-Brabant: Tot 1 juli 2010: Mevr. Cora van Nieuwenhuizen (gedeputeerde) Vanaf 1 juli 2010: Dhr. Yves de Boer (gedeputeerde) Namens de waterschappen: Dhr. Ben Besselink (bestuurder Waterschap De Dommel) Namens de AID: Mevr. Therese Gasser (PLV hoofdinspecteur AID Zuid) Namens de politie: Mevr. Ellis Jeurissen (politiechef, Politie Brabant Zuid-Oost) Namens de terreinbeherende organisaties: Dhr. Arjan van der Zee (districtshoofd Staatsbosbeheer) Namens de SRE Milieudienst: Dhr. Mario Kanits (regiocoördinator Handhavingsteam Buitengebied en secretaris van de stuurgroep) De stuurgroep is tot nu toe vier keer bij elkaar geweest: 12 november 2009 25 januari 2010 23 maart 2010 28 juni 2010 In de vergadering van 25 januari 2010 is o.a. het werkprogramma 2009-2010 vastgesteld.
3 augustus 2010
13
Evaluatie eerste jaar pilotproject
2.2.
Ambtelijke werkgroep
De initiatiefgroep die het project heeft voorbereid is vanaf de start van het project overgegaan in een ambtelijke werkgroep. Ook de ambtelijke werkgroep vertegenwoordigt alle deelnemende partijen. De ambtelijke werkgroep levert input aan de coördinator en is klankbord bij de voorbereiding van het jaarlijkse uitvoeringsprogramma en evaluatieverslag. Ook het secretariaat van de ambtelijke werkgroep wordt verzorgd door de regiocoördinator. De werkgroep bereidt de vergaderingen van de stuurgroep inhoudelijk voor. De ambtelijke werkgroep is als volgt samengesteld: Namens de gemeenten: Mevr. Celeste de Ridder (gemeente Deurne), voorzitter Dhr. Ben Follon (gemeente Bergeijk) Mevr. Karin Evers (gemeente Cranendonck) Mevr. Karin Adams (gemeente Valkenswaard) Namens de provincie Noord-Brabant: Dhr. Rob Segers Namens de waterschappen: Dhr. Jo van de Griend (Waterschap De Dommel) Dhr. Martien van Rossum (Waterschap Aa en Maas) Namens de AID: Dhr. Jurgen Arts Namens de politie: Dhr. Ad Bogers Namens de terreinbeherende organisaties: Dhr. Piet Zegers (Staatsbosbeheer) Namens het Servicepunt handhaving (Seph): Mevr. Joyce van Geenen Namens de SRE Milieudienst: Dhr. Mario Kanits (regiocoördinator Handhavingsteam Buitengebied en secretaris van de ambtelijke werkgroep) De ambtelijke werkgroep is tot nu toe vijf keer bij elkaar geweest: 7 oktober 2009 9 december 2009 5 januari 2010 21 mei 2010 25 juni 2010
3 augustus 2010
14
Evaluatie eerste jaar pilotproject
2.3.
Handhavingsteam Buitengebied
Voor de uitvoering van het project zijn door de SRE Milieudienst vier regiohandhavers en een regiocoördinator aangetrokken (zie figuur 1). De regiohandhavers opereren fulltime in het project, de inzet van de regiocoördinator is begroot op 0,3 fte. In de opstartfase was de benodigde inzet van de regiocoördinator beduidend groter, inmiddels is die genormaliseerd. Het tweede jaar zal in dat opzicht een meer representatief beeld schetsen. De regiohandhavers hebben elk een eigen aandachtsgebied (bijlage 1). In dit aandachtsgebied zijn zij het eerste aanspreekpunt voor klachten, meldingen en gezamenlijke acties.
Figuur 1: v.l.n.r.: Mandy Putmans (afkomstig van de AID, Hans Goertz (afkomstig van de gemeente Bergen, Limburg), Toon van de Griend (afkomstig van het RMT, politie Brabant-Zuidoost), Koen van Kuijk (afkomstig van de AID) en Mario Kanits (SRE Milieudienst)
De opstartfase (het eerste halfjaar) was hectisch, er was nog geen duidelijk plan. Voertuigen en kleding lieten op zich wachten en alle overige ondersteunende middelen moesten nog worden uitgezocht en aangeschaft. Boa-aktes moesten nog worden aangevraagd en ook de individuele partners moesten de regiohandhavers aanwijzen als toezichthouder. Dit bleek in de praktijk een moeizaam proces, sommige partners moesten zelfs meerdere malen worden herinnerd aan het organiseren van deze belangrijke randvoorwaarde. Een handhaver zonder bevoegdheden voelt zich als een leeuw zonder tanden! En in de tussentijd kwam ook al snel de eerste vraag naar concrete resultaten. Ook de verwachtingen van de individuele regiohandhavers, de deelnemende partners en de opdrachtnemer (SRE Milieudienst) moesten zich nog gaan zetten. Dit heeft zeker het eerste halfjaar tot de nodige onzekerheid en onrust geleid. Daar kwam bij dat de stuurgroep pas in november 2009 voor het eerst bij elkaar kon komen. Verschillen in cultuur en achtergronden van de regiohandhavers, de regiocoördinator en de SRE Milieudienst zijn gedurende het eerste jaar steeds beter op elkaar afgestemd. Het team beschikt over veel kennis, expertise en ervaring, maar wel gebaseerd op verschillende denkbeelden, werkmethoden en achtergronden. Daarbij komt dat de aanpassing en gewenning bij een nieuwe organisatie ook de nodige tijd en energie van medewerkers vraagt. Inmiddels is er duidelijk meer rust en structuur rondom het team en de werkzaamheden ontstaan. Er zijn natuurlijk nog verbeterpunten en aanbevelingen (zie verderop in deze evaluatie), een uitdaging voor het team gedurende het tweede jaar van deze pilot.
2.4.
Middelen en materialen
De provincie Noord-Brabant en de SRE Milieudienst hebben een dienstverleningsovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst is o.a. bepaald wie voor welke middelen verantwoordelijk is.
3 augustus 2010
15
Evaluatie eerste jaar pilotproject
SRE Milieudienst Vierwiel aangedreven terreinwagens, ATB-fietsen, mobiele telefoons, laptops met internetaansluiting en overige (kleine) materialen. De regiohandhavers hebben permanent de beschikking over drie Toyota‟s RAV4 en een zestal SRE dienstauto‟s, die ook door de regiohandhavers te gebruiken zijn. Daarnaast is het mogelijk om op elk gewenst moment een extra (onopvallend) 4WD-voertuig in te zetten. Hierover is gedurende het eerste jaar discussie geweest, de stuurgroep heeft ingestemd met deze constructie.
Figuur 2: 4WD-dienstvoertuig
Als randvoorwaarde is aangegeven dat de SRE Milieudienst de dienstverleningsovereenkomst dient na te komen. Voor de inzet buiten de reguliere kantooruren en in het weekend is er altijd één van de regiohandhavers bereikbaar en beschikbaar. De dienstdoende regiohandhaver heeft op die momenten altijd een 4WD-voertuig ter beschikking. Daarnaast heeft de SRE Milieudienst elke regiohandhaver een pakket verstrekt met persoonlijke beschermingsmiddelen met onder andere veiligheidsschoenen, laarzen en gehoorbescherming. Provincie Noord-Brabant Bedrijfskleding en jassen incl. logo‟s. De provincie voorziet ook in de directe communicatie rondom het project door brochures, logo‟s, nieuwsbrieven, etc. te maken en te leveren. Politie Brabant-Zuidoost De levering van vier portofoons met roepnummer en instructie in het gebruik en de levering van bewapening (handboeien, wapenstok en/of pepperspray) en bijbehorende IBT-training. De portofoons zijn nog niet verstrekt i.v.m. de nog lopende discussie m.b.t. eventuele bewapening van de regiohandhavers. Opmerking: Over het eventueel bewapenen van de regiohandhavers is door de stuurgroep nog geen definitieve uitspraak gedaan. De stuurgroep heeft gevraagd om een overzicht van zaken waarbij de regiohandhavers beperkt waren in optreden, juist vanwege het ontbreken van (beperkte) bewapening en portofoons. Dit overzicht is terug te vinden in bijlage 2. In september 2010 zal een definitief standpunt over de bewapening van de regiohandhavers worden ingenomen. Daarnaast draagt de politie zorg voor de noodzakelijke bijspijkercursussen van de buitengewone opsporingsambtenaren. Dit is momenteel van toepassing op twee regiohandhavers. De overige twee regiohandhavers volgen de verplichte bijscholing via de AID, de organisatie van waaruit zij momenteel nog zijn gedetacheerd.
2.5. Financiën De financiële opzet van het project is weergegeven in bijlage 3.
3 augustus 2010
16
Evaluatie eerste jaar pilotproject
3.
Werkprogramma
De stuurgroep heeft het werkprogramma 2009-2010 op 25 januari 2010 definitief vastgesteld. Het werkprogramma is opgebouwd uit vijf pijlers die samen de basis vormen voor de opzet en ontwikkeling van het project in het eerste jaar:
Het opzetten en verder ontwikkelen van een specifiek handhavingsnetwerk in het buitengebied; De afhandeling van klachten en meldingen in het buitengebied; Het plegen van interventies op gemelde en/of geconstateerde misstanden; Het registreren en monitoren van de misstanden en de interventies en de evaluatie van het project; Opleiding en kennisuitwisseling.
Voor elke pijler zijn beoogde resultaten benoemd waar door het Handhavingsteam Buitengebied aan is gewerkt. Van elk van deze resultaten wordt in dit hoofdstuk beschreven wat het resultaat is na één jaar en wat de aanbevelingen zijn voor het vervolg van het project.
3.1.
Inzet op basis van de bestuurlijke prioriteiten
In dit hoofdstuk worden de prioriteiten inhoudelijk besproken, de basis hiervoor is aangereikt door de regiohandhavers zelf. Voor elke prioriteit is een kaart in de bijlagen toegevoegd, waarop inzichtelijk is gemaakt waar de betreffende overtredingen zijn geconstateerd. De inzet van de beschikbare tijd is als volgt over de prioriteiten verdeeld: Prioriteit Afval (dumpen, verbranden, asbest) Illegaal motorcrossen Stroperij en vernieling/verstoring van natuur Illegale lozingen (bodem, water) Natuurontwikkeling/landinrichting Illegale visserij Overige
Beschikbare tijd 21,5% 13,8% 17,4% 10,1% 6,3% 7,4% 23,3%
Tabel 1: Verdeling beschikbare tijd over prioriteiten
Gezien het feit dat de inzet op „overig‟ vrij groot is, blijkt het in de praktijk dus (nog) lastig om te focussen op de vastgestelde prioriteiten. In dat kader dient zeker te worden vermeld dat het handhavingsteam regelmatig verzoeken krijgt ter ondersteuning en assistentie bij bijzondere incidenten en calamiteiten. Uiteraard worden dergelijke verzoeken serieus genomen en daar waar mogelijk wordt daar ook aan voldaan. Een goed voorbeeld is de inzet van de regiohandhavers naar aanleiding van de grote brand op de Strabrechtse heide. Er is op verzoek van de terreineigenaar extra gesurveilleerd in de avonduren om zoveel mogelijk te voorkomen dat personen het gebied betreden.
3 augustus 2010
17
Evaluatie eerste jaar pilotproject
3.1.1.
Afval (dumpen, verbranden, verwijdering van asbest)
Het afgelopen jaar heeft het speerpunt afval duidelijk de meeste constateringen opgeleverd. De constateringen hebben geleid tot doormeldingen, waarschuwingen en/of pv's. De meldingen komen binnen via diverse lijnen zoals de Milieuklachtencentrale van de provincie, boa‟s van de partners (vooral de waterschappen zijn actief) of vanuit eigen waarnemingen. Bij deze laatste ligt het zwaartepunt. Vanuit de gemeenten komen vooral meldingen binnen die te maken hebben met het dumpen van asbest of mest. De in het begin verwachte overvloed aan afvalklachten van burgers is erg meegevallen. De burger lijkt voor de afvalmeldingen toch in eerste instantie de gemeente te bellen. In het begin was het vaak nog onduidelijk wie welke rol had. Van het handhavingsteam werd door sommige partners verwacht dat zij zelf het afval ook gingen opruimen. Gedurende het jaar is er duidelijkheid gekomen in die rolverdeling. Het blijkt dat de samenwerking met de partners op dit speerpunt makkelijk te organiseren is en veel meerwaarde oplevert. In het frequente contact dat bijvoorbeeld door het doormelden met de gemeente wordt onderhouden komen ook andere onderwerpen gemakkelijk aan bod. Het snel zichtbare resultaat bevordert ook Figuur 3: Afvaldumping in het bos het onderlinge vertrouwen in elkaar. Opvallend is ook dat op basis van de doormeldingen van afvaldumpingen in nagenoeg alle gevallen direct actie wordt ondernomen door de desbetreffende partner. In het overgrote deel van de constateringen is de dader niet te achterhalen, al is voor het verbranden en dumpen van afval wel een aantal malen een proces-verbaal opgemaakt. Als er sprake was van een heterdaad is de situatie niet altijd goed in te schatten. In eerste instantie is niet altijd zichtbaar om wat voor dumping (bijvoorbeeld hennep of XTC) het gaat of met wat voor type dader de regiohandhaver te maken heeft. Bijzonderheden
In de overzichten is te zien dat er minder inzet is geweest m.b.t. het transport van grondstromen. Het onderwerp is erg complex, met meer gerichte kennis is er nog veel te halen. Onderzoek duurt lang en richt zich vaak op meerdere verdachten. Tussen het stookbeleid van de diverse gemeenten zitten grote verschillen, wat het houden van toezicht er niet makkelijker op maakt. Ook is het in principe niet de bedoeling dat het team zich richt op de inrichtingsgebonden controles. Bij het toezicht op stoken is het maken van dit onderscheid lastig. Duidelijk is dat door de aandacht van het team voor de opslag van mest buiten de
3 augustus 2010
18
Evaluatie eerste jaar pilotproject
inrichting, dit onderwerp ook bij gemeenten opnieuw onder de aandacht komt. De eigen inzet van de partners zelf neemt toe.
Figuur 4: Vervuiling van een vennetje
Aanbevelingen-/verbeterpunten
Om de pakkans te vergroten zouden de plaatsen van structurele dumping met de partners inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Registratiesystemen moeten in dat geval worden gekoppeld om de capaciteit zo gericht mogelijk in te kunnen zetten om herkenbare patronen te doorbreken. Ook toegang krijgen tot het politiesysteem voor bijvoorbeeld het opvragen van een kenteken is van grote meerwaarde. Inzet op het ontwikkelen van kennis t.a.v. grondstromen. Het afgelopen jaar is gebleken dat er bij veel inrichtingen in de regio Zuidoost-Brabant zogenaamde illegale stooktonnen (zonder vergunning) aanwezig zijn waarin afvalstoffen op een structurele wijze worden verbrand. Wellicht kan dit vanuit de regionale handhavingsamenwerking een aanknopingspunt zijn voor een gerichte thematische inzet de komende jaren. Het is nog niet mogelijk dat de terreinbeheerders het gedumpte afval in hun gebieden kosteloos kunnen aanbieden bij de diverse gemeentewerven. De regeling is bestuurlijk vastgesteld maar wacht nog op concrete uitvoering.
3 augustus 2010
19
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Figuur 5: Verdeling activiteiten met betrekking tot afval
Categorie Afval:
Aantal
Percentage
Signaleren en doormelden van afvaldumpingen en zwerfafval
46
43.0%
Transport van grondstromen
7
6.5%
Sloopactiviteiten in het buitengebied
9
8.4%
Toezicht opslag afval en meststoffen op akkers
21
19.6%
Optreden tegen het verbranden van afvalstoffen
24
22.4%
Totaal
107
100.0%
Tabel 2: Verdeling activiteiten met betrekking tot afval
3.1.2.
Illegaal motorcrossen in bos- en natuurgebieden
Het grootste deel van de meldingen komt binnen bij de Milieuklachtencentrale van de provincie Noord-Brabant. Deze meldingen leiden zelden tot een concrete constatering maar dragen wel bij tot het vormen van een beeld waar de problematiek in de regio het grootst is. Dit geldt overigens ook voor de eigen waarnemingen. Als een regiohandhaver tijdens de surveillance op een motorrijder stuit die zich op illegaal terrein bevindt, is hij niet bij machte om hem staande te houden. De beste resultaten zijn geboekt bij kleine, gerichte acties. Deze acties worden om beurten door een handhavingspartner georganiseerd, de samenwerking in de organisatie van de acties tussen het „groene netwerk‟ en het team verloopt erg goed. In het afgelopen jaar heeft het handhavingsteam dan ook regelmatig ondersteuning geboden. Bij de gemeenten is het optreden tegen motorcrossers nog vaak onbekend terrein.
3 augustus 2010
20
Evaluatie eerste jaar pilotproject
De samenwerking met de politie verschilt per afdeling. Deze is afhankelijk van de prioriteit die de lokale afdeling eraan geeft en van de persoonlijke betrokkenheid van de desbetreffende contactpersoon. Vaak wordt als reden om geen actie te ondernemen aangegeven dat een bijdrage (te) veel tijd kost en de opbrengst vaak gering is. In het kader van „in beslagname‟ of het „achterhalen van kentekens‟ is de politie ten aanzien van dit speerpunt wel een erg welkome partner. De provincie Noord-Brabant doet een enkele keer een beroep op het team om bij een actie te ondersteunen. Burgers en recreanten die met het handhavingsteam in contact komen zijn erg positief over de inzet op dit thema, het blijkt een grote ergernis. Een afname van het probleem is nog niet geconstateerd, de boetes blijven laag en de pakkans is nog steeds klein. De inspanningen zijn er vooral op gericht om het probleem beheersbaar te krijgen. Wel is te merken dat de overtreders steeds agressiever worden, wat een duidelijk signaal is ten aanzien van het risico voor de handhavers. De Figuur 6: Aanhouding motorcrossers middelen voor het staande houden blijven beperkt en middelen die beter werken worden (door het risico voor de motorrijder) niet gesteund door politie en justitie. Inmiddels heeft het team contacten gelegd met collega‟s van het Agentschap voor Bos en Natuur in België. Zij zijn beter uitgerust en beschikken over meer bevoegdheden. Voor de toekomst kan dit leiden tot gezamenlijke controles in de grensstreek. De processen-verbaal die per actie zijn genoemd in het totaaloverzicht van constateringen betreffen alleen de zaken die door het handhavingsteam zelf zijn afgehandeld. Dit is dus een fractie van het totaal aantal processen-verbaal per actie omdat de processen-verbaal die de overige partners voor hun rekening hebben genomen hierbij buiten beschouwing zijn gelaten. Aanbevelingen en verbeterpunten
3.1.3.
De gemeentelijke boa‟s actief betrekken bij kleinschalige acties in de desbetreffende gemeente. Een aantal kleinschalige acties initiëren in de grensstreek, in samenwerking met de Belgische collega's. Kleinschalige acties organiseren met politie die zich richten op verzamelpunten van de offroadrijders. Hier kan (met een relatief grote pakkans) bekeurd worden op (het ontbreken van) spiegels, kentekens e.d. Betere afstemming/planning van de diverse acties in de regio.
Diverse vormen van stroperij en vernieling van natuurlijke habitats
Meldingen van stroperij en verstoring zijn hoofdzakelijk binnengekomen via het professionele netwerk, het semiprofessionele netwerk zoals vogelgroepen, wildbeheereenheden, IVN's en
3 augustus 2010
21
Evaluatie eerste jaar pilotproject
daarnaast grotendeels door eigen constateringen. Ook de samenwerking met de afdeling van de provincie Noord-Brabant waar vogelkartering plaatsvindt (biodiversiteit beoordelen flora en fauna), is het afgelopen jaar geïntensiveerd. Vanuit de gemeenten is er, op twee uitzonderingen na, geen tot weinig aandacht voor dit onderwerp. Er is een onderscheid te maken in de professionele criminele stroperij en de eenvoudigere zaken. In het eerste geval gaat het vaak om meerdere groepen daders. De zaken die het handhavingsteam op het spoor is gekomen zijn, in het kader van de signaalfunctie, direct overgedragen aan het RMT. Figuur : Vogels in mistnetten
Bij de eenvoudigere zaken is vooral sprake van het plaatsen van vangkooien, vangnetten en strikken ten behoeve van het illegaal vangen van beschermde inheemse diersoorten. Ook is er nogal wat aandacht besteed aan roofvogelvervolging, een item dat Figuur 7: Vogels in mistnetten diverse keren is geconstateerd en een aantal onderzoeken is nog steeds actueel. Vanwege opsporingstechnische redenen zijn deze niet in het BRS gemuteerd. De meeste zaken zijn zelfstandig afgehandeld en terug te vinden in de overzichtskaarten. Ook de andere aspecten die onder dit speerpunt thuishoren zoals vellingen en verstoring van natuurlijke habitats door bijvoorbeeld loslopende honden zijn doorgemeld, of zelfstandig met een waarschuwing afgehandeld. Een enkele keer is voor een loslopende hond proces verbaal opgemaakt. In de regio Zuidoost-Brabant is het stropen van oudsher een geliefde bezigheid. Het vermoeden dat hier regelmatig en voldoende overtredingen etc. zijn vast te stellen is het afgelopen jaar zeker bevestigd. Er zijn diverse vangkooien, mistnetten en klemmen aangetroffen voor het vangen van beschermde inheemse dieren. Actieve stroperij vindt vooral in de vroege ochtend en late avonduren plaats. Doordat de medewerkers van het handhavingsteam na zonsondergang niet alleen op pad gaan hebben ze het vermoeden dat ze belangrijke signalen mislopen.
Figuur 8: Vangkooi voor roofvogels
3 augustus 2010
22
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Toch merken de regiohandhavers aan reacties in het veld dat er door de zichtbaarheid van het handhavingsteam wel een preventieve werking uitgaat. Doordat er op bepaalde locaties regelmatig is gesurveilleerd tegen het illegaal knippen van gagel, is dit het afgelopen jaar onder controle gehouden. Er is nog veel winst te behalen met het toepassen van handhavingscommunicatie. Vaak helpt het om actief de publiciteit te zoeken om zodoende stropers bewust af te schrikken. Handhavers die in het veld aanwezig zijn kunnen veel zien, maar herkennen de signalen van mogelijke stroperij nog niet en zijn onbekend met de doelgroep. Bijzonderheden:
Op dit moment is het handhavingsteam onvoldoende uitgerust om zelfstandig acties in het veld uit te voeren op het thema stroperij. Dit heeft vooral te maken met het ontbreken van (beperkte) bewapening en portofoons. De inzet beperkt zich tot de oog- en oorfunctie en de „eenvoudige‟ zaken.
Aanbevelingen
Oog- en oorfunctie van handhavers bewust versterken door bijvoorbeeld presentaties van specialisten op de netwerkdag of andere (uitvoerings)overleggen. Meer inspelen op het seizoen. Voorbeeld: door de aanhoudende sneeuw van de afgelopen winter is het vermoeden ontstaan dat (doordat de dieren zwakker en beter zichtbaar werden) dit geleid heeft tot meer stroperij op dat moment. Hier kan beter op worden ingespeeld. De samenwerking met de afdeling vogelkartering van de provincie Noord-Brabant werpt zijn vruchten af. Deze samenwerking kan mogelijk een structureler karakter krijgen waardoor de inzet op deze prioriteit gerichter kan plaatsvinden. Het speerpunt kan breed worden ingestoken en leent zich daarom voor een meer thematische aanpak. De AID zou een project opstarten rondom het thema „roofvogelvervolging‟, dit is nog niet van de grond gekomen. Mogelijk kan het handhavingsteam dit komend jaar als invulling van de prioriteit thematisch/projectmatig oppakken. Vaker en bewuster gebruik maken van (handhavings)communicatie om zodoende potentiële overtreders preventief af te schrikken.
3 augustus 2010
23
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Figuur 9: Verdeling activiteiten met betrekking tot stroperij en vernieling natuurlijke habitats
Categorie Stroperij en vernieling natuurlijke habitats
Aantal
Percentage
Roofvogelvervolging
9
13.8%
Illegaal vangen van vogels en overige beschermde diersoorten
5
7.7%
Vernieling en verstoring van broed- en paaiplaatsen
21
32.3%
Vellen van houtopstanden en het illegaal kappen van bomen
11
16.9%
Snoeien, plukken en vernielen van beschermde flora
5
7.7%
Illegale jachtpraktijken
14
21.5%
Totaal
65
100.0%
Tabel 3: Verdeling activiteiten met betrekking tot stroperij en vernieling natuurlijke habitats
3.1.4.
Illegale lozingen (mest, oppervlaktewater)
Meldingen komen een enkele keer vanuit een gemeente maar zijn hoofdzakelijk gebaseerd op eigen waarnemingen. Het grootste deel van de zaken wordt doorgemeld aan het waterschap of zelfstandig afgehandeld. Voorbeelden zijn het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen of het gebruik van bouw-/ meststoffen op of in de bodem. De samenwerking richt zich daarmee vooral op de waterschappen en de AID. Het handhavingsteam constateert dat de samenwerking met beide partners steeds beter verloopt. De grondondersteuning tijdens milieuvluchten is een goed begin geweest van de samenwerking. Door vaker in het veld met elkaar op te trekken kan de samenwerking en de oog- en oorfunctie verder worden uitgebreid. Het afgelopen jaar is een aantal malen geconstateerd dat er verboden gewasbeschermingsmiddelen werden toegepast. Deze onderzoeken worden opgepakt met de
3 augustus 2010
24
Evaluatie eerste jaar pilotproject
AID (NVWA) omdat zij beschikken over specifieke expertise op dit onderwerp. Komt zoiets aan de oppervlakte dan beseft de verdachte direct dat dit grote en nadelige gevolgen voor hem heeft. Controles zijn daarom vaak heftig en niet zonder risico. Het afgelopen jaar is weinig tot geen aandacht besteed aan het toezicht en de signalering op de aanleg en het gebruik van drainages. De aandacht is op andere onderwerpen gericht geweest. Met de kennis van nu is het Figuur 10: Lekkende mestzak bij sloot mogelijk om een betere focus aan te brengen op de aanpak van deze prioriteit. Het afgelopen jaar is bijvoorbeeld gebleken dat nog steeds veel mest niet „emissie-arm‟ wordt aangewend. Ook zijn er veel vraagtekens bij het toepassen van mest op aspergevelden. Dierlijke mest is namelijk niet onder te werken op aspergebedden, hierdoor is feitelijk elke keer sprake van een overtreding. Aanbevelingen
Meer op dit thema gerichte samenwerking met betrokken partners (waterschappen, AID). Specifieke kennis en prioritering m.b.t. het onderwerp „drainages‟ is noodzakelijk voor het leveren van gerichte resultaten. Meer focus op onderwerpen die aan een bepaald seizoen kunnen worden gerelateerd (grondwateronttrekking, aspergebranche etc.). Veel overtredingen vinden in de avonduren en in het weekend plaats. Gerichte acties met de partners als waterschappen en AID kunnen leiden tot een geringe inspanning met een groter resultaat (bijv. toepassingscontroles gewasbeschermingsmiddelen).
3 augustus 2010
25
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Figuur 11: Verdeling activiteiten met betrekking tot illegale lozingen
Illegale lozingen
Aantal
Percentage
Onttrekking van grond- en oppervlaktewater
1
4.3%
Watergangen/sloten (lozingen, demping, verlegging)
7
30.4%
Aanwenden van gewasbeschermingsmiddelen
5
21.7%
Vernielingen aan gemalen en overige (overheids)eigendommen
4
17.4%
Aanleg en het gebruik van drainages
0
0.0%
Gebruik van bouw-/meststoffen
6
26.1%
Ondersteuning milieuvluchten van de waterschappen
0
0.0%
Totaal
23
100.0%
Tabel 4: Verdeling activiteiten met betrekking tot illegale lozingen
3 augustus 2010
26
Evaluatie eerste jaar pilotproject
3.1.5.
Natuurontwikkeling, landinrichting en overig gebruik
De constateringen die zijn aangegeven op de overzichtskaart zijn allen afkomstig vanuit eigen waarnemingen. Het afgelopen jaar hebben de inspanningen zich voornamelijk gericht op illegale hennepplantages waar de regiohandhavers tijdens surveillances mee geconfronteerd worden. In alle gevallen worden deze constateringen direct doorgemeld naar de politie. In relatie met deze plantages en de thuisteelt van hennepplanten worden ook steeds vaker hennepafvaldumpingen geconstateerd. Deze worden ook standaard doorgemeld Figuur 12: Puinverharding op een akker naar de betreffende gemeente die het afval vervolgens opruimt. De politie treedt vrijwel direct op en verwijdert de plantages preventief. Planten worden vernietigd. Het handhavingsteam heeft het afgelopen jaar geconstateerd dat het telen van hennepplanten zich steeds vaker verplaatst naar het buitengebied. Ook projecten als „Het groene goud‟ dat in de provincie Limburg wordt uitgevoerd zorgen waarschijnlijk voor een verplaatsing van de activiteiten over de provinciegrens in Brabant. De teelt van hennep vindt in toenemende mate plaats in maïsvelden en slecht toegankelijke bospercelen. Hoewel hier nog geen sprake is van een prioriteit in het werk van het handhavingsteam worden de regiohandhavers er wel steeds vaker mee geconfronteerd en kan dit gezien worden als een groeiend probleem. Het betreden van verdachte terreinen en het aanspreken van verdachte personen is niet zonder risico. Het betreft in de regel personen met een criminele achtergrond. Het afgelopen jaar is beperkte inzet geweest op het signaleren en doormelden van natuurontwikkelingsprojecten, ontgrondingen, ophogingen en de aantasting van beschermde landschapselementen. Dit enerzijds omdat de kennis op deze onderwerpen nog in ontwikkeling is en anderzijds omdat de samenwerking met de projectleiders van de kleinere landinrichtingsprojecten pas kort geleden is opgestart. In 2011 wordt gestart met het Inrichtingsplan Figuur 13: Hennepplantage in natuurgebied
3 augustus 2010
27
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Wintere-Oerle. Met de provincie, waterschap en de betrokken gemeenten zijn afspraken in de maak over de inzet van het handhavingsteam om tijdens de werkzaamheden (en wellicht al vooraf) toezicht uit te oefenen op de mogelijke aantasting van landschapselementen en ten aanzien van het naleven van afspraken in het werk zelf. Aanbevelingen
Onderzoeken of een project als „Het groene goud‟ ook in Zuidoost-Brabant kan worden opgezet. Het handhavingsteam ziet dan zeker een rol voor zichzelf weggelegd in de ondersteuning en/of uitvoering. Samenwerking zoeken met de afdelingen bodem en landschapsinrichting van de provincie Noord- Brabant.
Figuur 14: Verdeling activiteiten met betrekking tot natuurontwikkeling, landinrichting
Natuurontwikkeling, landinrichting
Aantal
Percentage
Ontgrondingen/ophogingen, aantasting van beschermde landschapselementen Ondersteuning milieuvluchten van de provincie
1
5.6%
0
0.0%
Landinrichtingsprojecten
0
0.0%
Gemeenschappelijk landbouwbeleid
0
0.0%
Illegale hennepteelt
17
94.4%
Totaal
18
100.0%
Tabel 5: Verdeling activiteiten met betrekking tot natuurontwikkeling, landinrichting
3 augustus 2010
28
Evaluatie eerste jaar pilotproject
3.1.6.
Illegale visserij
De constateringen komen hoofdzakelijk voort uit eigen waarnemingen en hebben geleid tot meerdere waarschuwingen en/of pv's. Er is inmiddels een goede samenwerking opgezet met de Visserijfederatie. De Visserijfederatie beschikt zelf ook over boa‟s waarop visclubs een beroep kunnen doen als zij toezicht wensen rondom de eigen wateren. Dit is een bijzondere aanvulling op het reguliere netwerk. De contacten leveren naast kennis over de wetgeving (soorten, vangmethodes, aasgebruik) rondom visserij ook input en relaties ten aanzien van de overige speerpunten, zoals bijvoorbeeld: illegaal kamperen, brandstichting en afvaldumping. De overige handhavingspartners, met name gemeenten en waterschappen, hebben nog weinig kennis van de Visserijwet. Steeds meer inwoners uit voormalige Oostbloklanden worden langs de waterkanten aangetroffen waar ze aan het vissen/kamperen zijn. Voorheen bevonden zij zich voornamelijk rondom het gebied van de Maas, maar sinds daar intensief gecontroleerd wordt (m.n. Groene Brigade) weten ze de regio Zuidoost-Brabant steeds beter te vinden. Het handhavingsteam signaleert ten aanzien van deze doelgroep de nodige risico‟s: het betreft vaak grotere groepen die de nodige alcohol geconsumeerd hebben. Hun gedrag is daardoor lastig in te schatten. Dergelijke situaties lenen zich niet om er zelfstandig op af te gaan.
Figuur 15: ‘Levend’ aas
Aanbevelingen
3.2.
Projectmatige aanpak door bijvoorbeeld controles met meerdere partners. De overtredingen vinden grotendeels plaats in de ochtend- en avonduren; Meer inzetten op de grootschalige visstroperij, met name in het Eindhovens Kanaal; Inzetten op de samenwerking met de gemeentelijke boa‟s en goa's. Er is veel winst te halen in de oog- en oorfunctie door tijdens hun surveillance de aangewezen viswateren mee te nemen.
Inzet op overige resultaatgebieden
In het werkprogramma zijn op basis van de doelstellingen voor het eerste jaar twaalf concrete resultaten beschreven die we binnen het pilotproject willen realiseren. Niet met het idee om ze allemaal strikt op de letter na te streven, maar wel om er gericht op te investeren om een aantal gewenste ontwikkelingen in gang te zetten en af te ronden. Vastgesteld kan worden dat het is gelukt om op basis van deze resultaten een goede progressie te maken. Uiteraard zijn er omstandigheden geweest en situaties ontstaan die niet konden worden voorzien. In die gevallen is getracht om in goede afstemming met de stuurgroep toch zover
3 augustus 2010
29
Evaluatie eerste jaar pilotproject
mogelijk de goede kant op te gaan. Dit heeft geleid tot veel nieuwe ervaringen en inzichten die zo concreet mogelijk in dit hoofdstuk zijn weergegeven. Op basis daarvan is een aantal aanbevelingen gedaan om deze in het tweede jaar van de pilot verder door te ontwikkelen of om er toch een andere invulling aan te geven.
3.2.1.
Het opzetten, uitbreiden en in stand houden van een functioneel handhavingsnetwerk in het buitengebied van Zuidoost-Brabant
Beschrijving Er wordt binnen de regio Zuidoost-Brabant de komende drie jaar een formeel samenwerkingsverband (netwerk) opgebouwd van instanties, handhavingspartners en overige belanghebbenden die in het buitengebied actief of aanwezig zijn. De spinnen in dit web zijn de vier regiohandhavers van het Handhavingsteam Buitengebied. Zij dragen, door een actieve houding en herkenbaarheid in het veld, zorg voor de opbouw en instandhouding van een netwerk dat vrijwillig maar niet vrijblijvend is. De (overige) toezichthouders en opsporingsambtenaren van de deelnemende organisaties behoren tot het formele netwerk. Deze functionarissen gaan voor elkaar steeds vaker een oog- en oorfunctie vervullen voor wat betreft het signaleren van misstanden in het buitengebied. Daaromheen bevinden zich nog twee informele schillen: een professionele schil gevormd door buitengebiedmedewerkers van de deelnemende organisaties en de schil burgers en belangengroepen. De regiohandhavers zullen samen met de regiocoördinator het gebiedsnetwerk opzetten. Zij zorgen samen voor het relatiebeheer binnen het netwerk, wat een belangrijke pijler is van het succes in termen van rendement. In het bijzonder vormen zij een aanspreekpunt voor het informele deel van het netwerk. Zij zijn in staat om risico‟s voor milieu, natuur, water, bodem, ruimtelijke ordening en veiligheid te signaleren en te interpreteren. In het eerste jaar van het project wordt de basis gelegd voor de vorming van een functioneel en professioneel handhavingsnetwerk in het buitengebied. Daarvoor is in het werkprogramma een aantal (deel)resultaten benoemd met daaraan gekoppeld de activiteiten die dit mogelijk moeten maken. Resultaat 1: Overzicht en beheer netwerkgegevens partners Een toegankelijke, bruikbare en complete lijst van organisaties, sleutelfiguren, toezichthouders, boa‟s, NAW-gegevens, werkgebieden, aandachtsgebieden, specialisatie etc. Elke regiohandhaver heeft de beschikking over een actueel overzicht dat goed bruikbaar is in het veld en dat kan worden ontsloten met de laptop. Beoogde aanpak (werkprogramma) Elke regiohandhaver maakt een inventarisatie van zijn eigen werkgebied. Gebiedsoverstijgende partners worden in overleg benaderd. De informatie wordt digitaal vastgelegd in een overzichtelijk format. Stand van zaken na het eerste jaar De ontsluiting van het professionele netwerk is gerealiseerd. Van alle partners zijn de uitvoerders
3 augustus 2010
30
Evaluatie eerste jaar pilotproject
(toezichthouders, opsporingsambtenaren, handhavers) in kaart gebracht. De regiohandhavers zijn verantwoordelijk voor de actualisering van de gegevens binnen hun eigen werkgebied. Het overzicht wordt gebruikt voor mailing, bijvoorbeeld het verzenden van nieuwsbrieven en het uitnodigen voor netwerkbijeenkomsten. De regiohandhavers beschikken over een laptop met draadloze internetverbinding die ook bruikbaar is in het veld. Aanbevelingen voor het komende jaar
Ontsluiting van het netwerk via internetapplicatie zodat iedereen zijn eigen gegevens kan beheren. Uitvoerders kunnen op die manier ook zelf makkelijker contacten leggen.
Resultaat 2: Kennismaking met de deelnemende organisaties (partners) Zowel op uitvoerings- als op managementniveau zullen contacten worden aangeknoopt met de deelnemende partners. Beoogde aanpak (werkprogramma) De regiohandhavers en de regiocoördinator leggen in hun werkgebied contact met alle (bekende) toezichthouders, handhavers, taakaccenthouders (politie) en boa‟s die actief zijn in het buitengebied en hun management. Dit kan op individueel niveau, maar ook bijvoorbeeld door het incidenteel bijwonen van een handhavingsoverleg. Stand van zaken na het eerste jaar Met alle deelnemende partners zijn functionele contacten gelegd op uitvoerings-, coördinatie- en managementniveau. De regiohandhavers hebben dit gerealiseerd door met elke partner kennismaking- en werkafspraken te maken, bij voorkeur door één of meerdere keren samen met uitvoerders op te trekken in het veld. Gebleken is dat juist het investeren op de persoonlijke contacten een belangrijke impuls geeft aan de bereidheid om te gaan samenwerken. Daar waar het in de uitvoering zeer goed loopt, is dat vaak te danken aan goede één-op-één relaties tussen personen. Belangrijk is dat er daardoor wederzijds begrip is ontstaan voor lokale omstandigheden en knelpunten. De regiohandhavers stellen unaniem vast dat zij in de regio warm zijn ontvangen en dat de toegevoegde waarde om samen meer te kunnen bereiken in het buitengebied wordt gezien. Het aantal contactmomenten met collega‟s in het veld neemt nog steeds toe. Dit is een goed signaal. Op verzoek van enkele partners (politieteams, waterschappen, terreinbeheerders, provincie en enkele gemeenten) hebben de regiohandhavers meerdere presentaties gegeven over de inhoud van het project, hun rol en de mogelijkheden tot verregaande samenwerking. Ook in de regionale Uitvoeringsoverleggen (UVO‟s) zijn dergelijke presentaties gegeven. Daar waar gewenst nemen de regiohandhavers inmiddels periodiek deel aan gemeentelijke handhavingsoverleggen waaraan vaak ook andere partners deelnemen. Met de politie worden eveneens op lokaal en regionaal niveau nauwe contacten onderhouden met de informatierechercheur, het RMT en de taakaccenthouders. De afstemming met de politie en het OM over de afwikkeling van zaken moet worden verbeterd. Wederzijdse verwachtingen moeten beter op elkaar worden afgestemd.
3 augustus 2010
31
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Ook de mate van samenwerking is nog niet met alle partners op het gewenste niveau beland. Dit betreft met name enkele gemeenten, de waterschappen en de AID. Niet alle partners hebben dezelfde pro-actieve houding in het project en in een aantal gevallen zal ook het handhavingsteam meer energie moeten steken in de juiste samenwerking of samenwerkingsvorm. Gebleken is dat de kwaliteit van samenwerking met een partner erg afhankelijk kan zijn van één persoon. In dat geval loont het de moeite om in gesprek te gaan met (de leiding van) de betreffende partner. Ook ten aanzien van de onderlinge communicatie (uitwisseling van informatie) en de afhandeling van doorgezette zaken moeten door de regiocoördinator betere afspraken worden gemaakt. De regiocoördinator heeft in het najaar van 2009, samen met het Servicepunt Handhaving, alle managers van de deelnemende partners bezocht en ingelicht over de uitvoering van de pilot. Daarnaast heeft hij een tweetal presentaties gegeven voor particuliere landgoedeigenaren. Knelpunten in de samenwerking:
Er is (nog) weinig specifieke (buitengebieds)kennis bij met name gemeenten en lokale politie; De wel aanwezige kennis is vaak heel specifiek en op één thema gericht; Sommige partners zijn niet of nauwelijks actief in het buitengebied. Er wordt in uitvoeringsprogramma‟s gekozen voor andere handhavingsprioriteiten. De kennis loopt daardoor steeds verder terug. Het wordt steeds lastiger om tekortkomingen te herkennen en als dat gebeurt weet men vaak niet hoe hiertegen kan (of moet) worden opgetreden. Hierdoor ontstaat vervolgens het vertekende beeld dat er in het buitengebied feitelijk weinig aan de hand is; De benodigde capaciteit om effectief in het buitengebied te kunnen optreden is bij veel partners aan de krappe kant. Soms leunt men achterover in de veronderstelling dat de regiohandhaver het werk voor hen zal uitvoeren; Doordat de regiohandhavers relatief veel buiten zijn (gemiddeld 75% van hun tijd in 2010) constateren zij veel zaken die zij het liefst direct doorspelen naar de betreffende partners. Deze geven regelmatig aan dat zij niet over de capaciteit beschikken om alle constateringen af te handelen. De verleiding voor de regiohandhaver is dan groot om het zelf te doen. In veel gevallen is dat geen probleem, maar het risico bestaat dat deze ook vastloopt in de administratieve afhandeling waardoor het percentage „buiten‟ behoorlijk onder druk kan komen te staan. Dit verdient continu aandacht, met name ook van de regiocoördinator. Er zijn partners die best aan een actie willen meedoen, mits zij niet verantwoordelijk zijn voor de administratieve afhandeling van de zaak.
Aanbevelingen voor het komende jaar
In het najaar van 2010 worden (aangepaste) werkafspraken met de partners gemaakt. Hierbij zal expliciet ook de eigen verantwoordelijkheid van de betreffende partners aan bod moeten komen. Het uitgangspunt betreft hier het afhandelingsschema (bijlage 4) dat op 28 juni 2010 door de stuurgroep is vastgesteld. Met de waterschappen is dit traject al in gang gezet (regiocoördinator).
3 augustus 2010
32
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Lokale handhavingsoverleggen blijken een prima platform te zijn voor inhoudelijke en procesmatige afstemming tussen partners en uitvoerders. Hier kan ook wederzijdse kennis worden uitgewisseld en/of aangevuld. Een goed voorbeeld is het periodieke overleg van de gemeente Cranendonck waaraan ook de regiohandhaver deelneemt. Met een beperkte investering in tijd worden alle relevante constateringen (en de afhandeling) effectief en efficiënt met elkaar afgestemd. Dit kan als goed werkend voorbeeld in meerdere gemeenten worden voorgesteld (regiohandhavers/ regiocoördinator). Afspraken met politie en OM moeten beter. Met de provincie kan worden afgestemd of het opstellen van een handhavingarrangement m.b.t. de taak- en rolverdeling en de afwikkeling van zaken inmiddels tot de mogelijkheden behoort (regiocoördinator).
Resultaat 3: Netwerkbijeenkomsten Een jaarlijkse netwerkbijeenkomst voor alle boa‟s en toezichthouders die belast zijn met de handhaving in het buitengebied van de SRE-gemeenten. Beoogde aanpak (werkprogramma) Het Handhavingsteam Buitengebied organiseert samen met de provincie (en evt. de politie) een netwerkbijeenkomst met een inhoudelijk programma gericht op de diverse aspecten van de buitengebiedhandhaving. De bijeenkomst richt zich in principe op alle professionele toezichthouders, handhavers en boa‟s die zich in het professionele netwerk van de regiohandhavers bevinden. De provincie (team communicatie) faciliteert deze bijeenkomst(en). Stand van zaken na het eerste jaar De eerste netwerkbijeenkomst is georganiseerd op 21 april 2010 in het Boshuys te Best. Deze bijeenkomst is goed ontvangen en bezocht door ongeveer 75 collega‟s van alle deelnemende partners aan het project. Het Handhavingsteam Buitengebied heeft zich gepresenteerd en er is informatie gedeeld over het doel van het project en de aard van overtredingen die tot nu toe in het buitengebied zijn geconstateerd. Er staat een tweede netwerkdag gepland in oktober 2010. De voorbereiding is gestart. Aanbevelingen voor het komende jaar
Partners actief betrekken bij de invulling van de netwerkbijeenkomst. Steeds twee partners zichzelf laten presenteren en iets laten vertellen over hun werk en de kansen die zij zien voor het ontwikkelen van de wederzijdse oog- en oorfunctie. Inhoudelijke kennis kan hier worden gedeeld en aangevuld (regiocoördinator). Het aantal netwerkdagen beperken tot 2x per jaar (regiocoördinator).
3 augustus 2010
33
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Resultaat 4: Uitdragen project binnen en buiten het professionele netwerk Het actief uitdragen van het samenwerkingsproject en het uitnodigen van de partners en overige stakeholders om de samenwerking aan te gaan met het Handhavingsteam Buitengebied. Beoogde aanpak (werkprogramma) Het Handhavingsteam Buitengebied geeft mede uitvoering aan het communicatieplan van de provincie. Dit betekent in ieder geval dat er een inhoudelijke bijdrage wordt geleverd aan de nieuwsbrieven die periodiek aan de partners zullen worden verzonden. De regiohandhavers verzorgen bij minimaal twee instanties/organisaties in hun werkgebied een lezing of presentatie over de doelstellingen van het project „Samen Sterk in het Buitengebied‟. De regiocoördinator doet dat minimaal twee keer binnen het SRE-gebied en twee keer buiten het SREgebied. Regiohandhavers en –coördinator nemen (op uitnodiging) maximaal twee keer per jaar deel aan een informatiedag van één van de deelnemende organisaties of stakeholders. Hierbij kan gedacht worden aan de Politiedag, Provinciedag, Open dag van Natuurmonumenten, nationale actie Nederland Schoon, etc. Stand van zaken na het eerste jaar Het Handhavingsteam Buitengebied heeft in het eerste jaar twee actuele nieuwsbrieven (maart en juli 2010) gemaakt en verspreid onder alle collega‟s, coördinatoren en managers. Door de provincie is een zogenaamde „boilerplate‟ ontwikkeld met een standaard hulptekst voor externe krantenartikelen en persberichten. Deze is verspreid naar alle communicatieafdelingen van de deelnemende partners met als doel deze te gebruiken voor de externe communicatie over het project. Dit is door de politie inmiddels in praktijk gebracht. Zij heeft een artikel geplaatst over haar deelname aan het Samen Sterk-project in alle regionale huis-aan-huisbladen binnen de regio. Zie een voorbeeld in bijlage 5. Ook op diverse andere manieren is de pers bereikt, namelijk via een:
Artikel in het Eindhovens Dagblad n.a.v. de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst (bijlage 6); TV-interview Brabant 10 TV met mevrouw Cora van Nieuwenhuizen (gedeputeerde) en de heer Mario Kanits (regiocoördinator) n.a.v. de start van het project; Artikel in Eindhovens Dagblad en lokale pers n.a.v. geslaagde actie tegen illegale vogelvangers (bijlage 7); Artikel Eindhovens Dagblad n.a.v. thema „criminaliteit‟. Dit betrof het sfeerverslag van een „werkdag‟ van één van de regiohandhavers (bijlage 8); Artikel Eindhovens Dagblad n.a.v. geslaagde motorcrossactie in de Kempen (bijlage 9); Radio-interview Omroep Brabant met medewerker van de politie en één van de regiohandhavers n.a.v. het thema „illegale vogelvangst‟.
Door de provincie is een website ontwikkeld: www.brabant.nl/samensterk en is een informerende en ondersteunende folder gemaakt t.b.v. het project. Van de 5.000 folders zijn er inmiddels 4.000
3 augustus 2010
34
Evaluatie eerste jaar pilotproject
verspreid via de regiohandhavers en de deelnemende partners aan dit project. Het project is ook door de regiocoördinator en de regiohandhavers breed uitgedragen bij onder andere particuliere landgoedeigenaren, wildbeheereenheden, IVN-werkgroepen, jachtopzichters en tijdens een bewonersavond van de gemeente Waalre (thema: Toezicht en handhaving). Aanbevelingen voor het komende jaar
3.2.2.
Bredere toepassing van de provinciale website m.b.t. communicatie over het project, uitwisseling van informatie en ontsluiting van het functionele netwerk van toezichthouders, boa‟s, etc. met behulp van een digitaal smoelenboek (provincie). Herkenbare links op websites van de deelnemende partners m.b.t. dit project en hun deelname (provincie). Nieuwsfeiten/resultaten vaker via persberichten in lokale nieuwsbladen (regiocoördinator). Benaderen organisaties in de „tweede schil‟ van het netwerk, zoals: ZLTO, commissies reconstructiegebieden, IVN, BMF, KNNV en overige lokale organisaties met een belang in het buitengebied (provincie). Aanhaken op één, hooguit twee evenementen om het project onder de aandacht te brengen. Bijvoorbeeld: landelijke dag zwerfvuil, dag van het platteland, etc. (provincie/regiocoördinator).
De afhandeling van klachten en meldingen
Beschrijving De inzet van de regiohandhavers wordt voor een deel gestuurd door klachten c.q. meldingen die door „derden‟ worden aangeleverd. In de praktijk zijn honderden ogen en oren in het buitengebied aanwezig die samen veel onregelmatigheden tegenkomen. Deze grote groep derden wordt gevormd door toezichthouders/handhavers, maar ook door mensen die in het buitengebied werkzaam zijn (bijvoorbeeld rattenbestrijders, loonwerkers, natuurfotografen, vrijwilligers van een vogelwerkgroep, etc.) en uiteraard de enorme groep recreanten en bewoners die ook een bepaald belang hebben bij een leefbaar en mooi buitengebied. Alle gesignaleerde onregelmatigheden worden geregistreerd en doorgegeven aan een centraal meldpunt, de Milieuklachtencentrale (MKC) van de provincie Noord-Brabant. Het MKC is hiervoor 24 uur per dag, 7 dagen per week bereikbaar op een speciaal voor dit project in het leven geroepen telefoonnummer: 0900 996 54 32. De regiohandhaver blijkt in de meeste gevallen in staat om zelf de urgentie van een klacht te bepalen en deze ook af te handelen. In eerste instantie beoordeelt de regiohandhaver of hij deze (eventueel aangevuld met een eigen constatering) kan doorspelen naar de meest geschikte partner in het veld.
3 augustus 2010
35
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Resultaat 5: Afhandeling van klachten binnen en buiten kantooruren Het Handhavingsteam Buitengebied is 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar en beschikbaar voor de afhandeling van urgente klachten en meldingen. Beoogde aanpak (werkprogramma) De Milieuklachtencentrale (MKC) van de provincie Noord-Brabant speelt de klachten die betrekking hebben op het buitengebied van Zuidoost-Brabant door aan de geconsigneerde van de SRE Milieudienst. Deze geconsigneerde neemt (indien nodig) contact op met de dienstdoende regiohandhaver van het Handhavingsteam Buitengebied. De regiohandhaver verzorgt de intake van de klacht. Hij neemt indien mogelijk contact op met de organisatie die verantwoordelijk is voor de afhandeling en stemt de aanpak met hen af. Indien de verantwoordelijke organisatie niet in staat is om de klacht in behandeling te nemen en de urgentie is hoog, dan draagt de regiohandhaver direct zorg voor de noodzakelijke inzet. Hij kan daarvoor zo nodig een partner in het netwerk benaderen. Zaken met een lage urgentie worden op de eerstvolgende werkdag in behandeling genomen. Stand van zaken na het eerste jaar Het aantal klachten dat via het 0900-nummer bij de regiohandhavers terecht komt is nog betrekkelijk gering. Zie ook het bijgaande overzicht van de MKC in bijlage 10. Het aantal neemt de laatste maanden wel enigszins toe. De meeste meldingen hebben betrekking op de overlast van motorcrossers. Dit zijn meldingen die worden geregistreerd t.b.v. de beeldvorming en prioriteitstelling voor eventuele gerichte acties tegen illegaal motorcrossen. In de praktijk heeft het voor de regiohandhaver weinig zin om voor een dergelijke melding uit te rukken. Het probleem (lees: de motorcrosser) verplaatst zich dermate snel door een groot gebied dat de pakkans nihil blijkt te zijn. Het is voor een burger lastig om complexe overtredingen m.b.t. mest, bestrijdingsmiddelen, stroperij, etc. te herkennen. Dit blijkt voor de professionele handhaver al lastig genoeg. Vermoedelijk wordt traditioneel een groot deel van de meldingen/klachten direct bij de betreffende gemeente en/of terreinbeheerders ingediend. Nader inzicht op dit terrein ontbreekt. Het grootste aantal meldingen is zonder meer afkomstig vanuit het formele netwerk van toezichthouders, boa‟s, etc. Zij weten de regiohandhaver inmiddels goed te vinden en ook de kwaliteit van de meldingen is meestal van dien aard dat dit meestal ook leidt tot een constatering, een gezamenlijk optreden of een inleiding tot een nader onderzoek. Deze meldingen vormen een goede aanvulling op de eigen constateringen die de regiohandhavers doen en vormen ook een goede basis om de samenwerking en de wederzijdse oog- en oorfunctie te bevorderen. Gedurende elke week (7 dagen, 24 uur) is er een regiohandhaver bereikbaar en beschikbaar om klachten en meldingen te ontvangen en in behandeling te nemen. Deze piketdienst wordt bij toerbeurt gedraaid. Aangezien de regiohandhavers op dit moment onbewapend zijn en niet beschikken over portofoons, is binnen de stuurgroep afgesproken dat zij na zonsondergang niet alleen op pad gaan. Dit is ook een belangrijk uitgangspunt van de SRE Milieudienst als werkgever. Tot nu toe worden zij gemiddeld 2-3 keer per week (telefonisch) buiten kantooruren benaderd.
3 augustus 2010
36
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Aanbevelingen voor het komende jaar
3.2.3.
Meer bekendheid geven aan het provinciale 0900-nummer via gemeentelijke websites en gemeentelijke informatiepagina‟s in lokale nieuwsbladen (werkgroep). Meer bekendheid geven aan provinciale 0900-nummer via de secundaire schil: vogelwerkgroepen, rattenbestrijding en overige natuurclubs en –gebruikers. Hiervoor een handzaam hulpmiddel (bijvoorbeeld borstzakkaartje) ontwikkelen (provincie). Onderzoeken of bezoekers van bepaalde gebieden via SMS-alert kunnen worden bereikt en geïnformeerd (provincie). Onderzoeken of het 0900-nummer kan worden weergegeven op nieuwe en bestaande informatieborden en –panelen in bos- en natuurgebieden (werkgroep). Onderzoeken of de piketregeling in deze vorm voldoende oplevert en zo nodig verbeteringen voorstellen (werkgroep). Met partners afspraken maken over het periodiek beschikbaar stellen van klachten en meldingen die zij m.b.t. het buitengebied ontvangen (regiocoördinator).
Interventies en thematische handhavingsacties
Beschrijving De werkzaamheden van de regiohandhavers in het buitengebied zijn enerzijds operationeel en anderzijds faciliterend en organisatorisch van aard. Zij moeten met hun (gecoördineerde) acties vooral ook de oog- en oorfunctie van hun netwerkpartners benadrukken en helpen te ontwikkelen. In de praktijk zal dit betekenen dat zij trachten zo veel mogelijk partners bij hun werkzaamheden te betrekken en steeds goed te communiceren over hun inzet en de signalen die zij buiten opvangen. Daarnaast kan ondersteuning in de uitvoering worden geboden door aan te schuiven bij bestaande initiatieven van derden. Dit biedt de mogelijkheid om noodzakelijke interventies goed op elkaar af te stemmen, risico‟s samen te inventariseren en resultaten en/of werkwijzen breed te evalueren en hierover afspraken te maken. Als het gaat om de geprioriteerde thema‟s zullen de regiohandhavers het initiatief nemen om deze zoveel mogelijk met een goede onderlinge afstemming op te pakken. Dit kan voor sommige thema‟s uiteindelijk leiden tot een specifiek uitvoeringsplan waarin met name de rol en bijdrage van elke partner en de onderlinge informatie-uitwisseling duidelijk wordt beschreven. Als de regiohandhaver zelfstandig een zaak oppakt is het van belang dat hij altijd zorgt voor een goede terugkoppeling naar de feitelijke probleemeigenaar c.q. het bevoegd gezag. Hier kan de aanpak worden geëvalueerd, kunnen afspraken worden gemaakt over de verdere afhandeling en kan in onderling overleg worden bepaald hoe in voorkomende gevallen (samen) zal worden opgetreden. De onderlinge communicatie en informatie-uitwisseling hebben daarom een hoge prioriteit.
3 augustus 2010
37
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Resultaat 6 t/m 9: Pro-actieve aanpak van geprioriteerde thema’s, bestuurlijk toezicht en opsporingstaken van de regiohandhavers De aandacht van de regiohandhavers richt zich primair op de geprioriteerde handhavingsthema‟s (zie paragraaf 2.3). Beoogde aanpak (werkprogramma) De regiohandhavers nemen het voortouw om de handhaving op de geprioriteerde thema‟s uit te voeren, bij voorkeur op basis van afstemming en samenwerking met de partners. Afhankelijk van de situatie en behoefte treedt de regiohandhaver zelfstandig op of levert extra handen in de uitvoering, kennis en expertise, of adviseert over de meest geschikte wijze (samenwerkingsvorm) om een succesvolle handhavingsactie op te zetten. Het kan ook zijn dat de regiohandhaver tijdelijk een stroef lopend proces begeleidt of vlot trekt. Producten die in dat kader worden afgeleverd zijn:
processen-verbaal (worden zelfstandig afgehandeld) processen-verbaal van bevindingen (worden door RMT of AID afgehandeld) bezoekverslagen en bestuurlijke rapportages mondelinge en schriftelijke adviezen uitwisseling van kennis en ervaring strafrechtelijke beschikkingen (uitreiken van transacties, de zogenaamde “geeltjes”) eenvoudige projectvoorstellen gericht op gezamenlijke uitvoering
Stand van zaken na het eerste jaar Er is in de diverse overleggen van de stuurgroep stevig gediscussieerd over de rol en de werkzaamheden van de regiohandhaver en wat het uiteindelijke resultaat moet zijn van de verrichte inspanningen. Deze discussie is in het overleg op 28 juni 2010 afgerond door middel van het vaststellen van een aangepast processchema. Tot die tijd heeft de stuurgroep steeds aangegeven dat de regiohandhavers vooral veel buiten moesten zijn zodat zij zich met een grote verscheidenheid aan zaken konden bezighouden, vooral gericht op de bestuurlijke prioriteiten voor dit project en het inrichten en versterken van het handhavingsnetwerk. De stuurgroep heeft ook aangegeven dat de speerpunten voortaan zoveel mogelijk thematisch en/of projectmatig moeten worden opgepakt. Dit houdt in dat er minder ad hoc wordt opgetreden en er meer gefocust wordt op het oplossen van een (groter) probleem op het moment dat het ook breed speelt (seizoensgebonden, gebiedsgericht etc.). Dit wordt momenteel door de regiohandhavers zelf ook als een knelpunt ervaren. Ze zijn met te veel verschillende zaken tegelijkertijd bezig zodat er geen tijd overblijft om de serieuze problemen ook daadwerkelijk op te lossen of een complexe zaak in de steigers te zetten en ook daadwerkelijk af te werken t.b.v. één van de partners of het OM. Het is van belang om deze visie zo snel mogelijk te communiceren naar de deelnemende partners zodat de wederzijdse verwachtingen op elkaar worden afgestemd. De stuurgroep heeft aangegeven dat zij in het tweede jaar streeft naar een verhouding „buitenbinnen‟ werk van 80:20. In het eerste jaar mocht dit nog lager zijn omdat er nog relatief veel tijd moest worden gestoken in de organisatie van het werk en de ontwikkeling van het team.
3 augustus 2010
38
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Inmiddels ligt dit percentage op ruim 75%. Dat geeft in ieder geval aan dat het redelijk goed lukt om vooral buiten in het veld of bij de partners te zijn. Opgemerkt wordt dat de meer complexe zaken (mestdumping, bestrijdingsmiddelen, stroperij etc.) relatief veel tijd van de regiohandhavers vragen om deze zelfstandig op te pakken en af te handelen. Dit geldt met name voor de administratieve afhandeling van een eventueel procesverbaal of een meer uitgebreide bestuurlijke rapportage. Dit kan de gewenste verhouding tussen binnen- en buitenwerk behoorlijk onder druk zetten. De regiohandhavers merken in de praktijk dat dit onderdeel van het werk ook bij de partners niet populair is omdat het meestal ten koste gaat van de doelstelling: „meer blauw op straat‟ of „meer groen in het bos‟. De regiohandhavers registreren hun werkzaamheden (constateringen) in het „Boaregistratiesysteem‟ (BRS), een applicatie die via internet kan worden geraadpleegd en gemuteerd. Een overzicht van de mutaties is opgenomen in bijlage 11. Per mutatie is aangegeven in welke gemeente dit is opgepakt, op welke prioriteit en kleurspoor het betrekking heeft, of het tot een proces verbaal heeft geleid en met welk werkterrein (waterschap, terreinbeheerders) er een link is gelegd. Daarnaast zijn de mutaties zowel in totaliteit als per prioriteit op een kaart weergegeven. Zie daarvoor de kaartenset in bijlage 12. De inhoudelijke analyses per speerpunt zijn reeds in paragraaf 3.1 aan bod gekomen. In totaliteit zijn er 313 constateringen in het BRS gemuteerd. Aanbevelingen voor het komende jaar
3.2.4.
De bijstelling van de werkwijze, resultaten en onderlinge rolverdeling in het najaar van 2010 bespreken en afstemmen met de individuele partners en het OM (regiocoördinator). In het werkprogramma voor het volgende jaar de thematische (projectmatige) aanpak van de speerpunten concreet uitwerken (regiocoördinator en regiohandhavers ondersteund door de werkgroep). Het aantal complexe onderzoeken per jaar limiteren tot tien om daarmee te voorkomen dat de regiohandhavers te veel tijd binnen zitten.
Registratie, monitoring en verslaglegging
Beschrijving Om tijdig te kunnen bijsturen, gemotiveerde prioritering in aandachtsgebieden te kunnen geven en om de resultaten in beeld te kunnen brengen moet worden gestart met het helder in kaart brengen van de nulsituatie. De nulsituatie moet vooral duidelijkheid verschaffen over de inzet van uren in relatie tot de geconstateerde misstanden, de realisatie van overige doelstellingen, de prioriteiten en de deelnemende partners. Resultaat 10: Opzetten van een registratie- en monitoringsysteem De regiohandhavers leggen hun werkzaamheden vast in een registratiesysteem. De regiocoördinator is verantwoordelijk voor een monitoringsprogramma t.b.v. de jaarlijkse verantwoording naar de stuurgroep en de partners.
3 augustus 2010
39
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Beoogde aanpak (werkprogramma) De regiohandhavers maken voor het vastleggen van hun werkzaamheden gebruik van het landelijk daarvoor ingerichte „Boa-registratiesysteem’ (BRS). Hoewel het BRS ook de tijdbesteding van de regiohandhavers kan registreren is het daarvoor niet echt geschikt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het systeem Axapta van de SRE Milieudienst. De registratie van klachten en meldingen en de afhandeling daarvan zal plaatsvinden in het systeem van het provinciale milieuklachtencentrale. Uit dit systeem kunnen overzichten worden gegenereerd t.b.v. monitoring en verslaglegging. De regiocoördinator is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het monitoringsprogramma en de verantwoording na het eerste jaar. De gegevens uit het Boa-registratiesysteem, Axapta en de milieuklachtencentrale zal hij verwerken tot een jaarverslag dat wordt aangeboden aan de stuurgroep. In dit jaarverslag zal tevens worden teruggeblikt op alle overige (deel)resultaten die op basis van dit werkprogramma zijn gehaald. Afwijkingen worden gemeld en van een toelichting/argumentatie voorzien. Stand van zaken na het eerste jaar De regiohandhavers maken sinds september 2009 gebruik van het BRS. Het is een laagdrempelig systeem waarin alle mutaties goed kunnen worden vastgelegd. Inmiddels hebben meerdere partners besloten om het BRS voor hun boa‟s te gebruiken. Dit heeft als groot voordeel dat steeds meer boa‟s die actief zijn in het buitengebied met elkaar in contact staan en gegevens met elkaar kunnen uitwisselen. Het systeem heeft echter ook zijn beperkingen en zowel vanuit de partners als vanuit de stuurgroep zijn signalen ontvangen om op meer parameters te gaan monitoren, analyseren en verantwoorden. Ten behoeve van dit verslag is getracht daar zo goed mogelijk (met terugwerkende kracht) aan tegemoet te komen. Het betreft echter een arbeidsintensieve handeling die niet overeenkomt met de opgelegde eisen uit het monitoringsprogramma. Met het oog op het maken van de verantwoording voor 2011 dient het monitoringsprogramma te worden aangepast zodat de parameters van begin af aan op een correcte wijze kunnen worden geregistreerd. Aanbevelingen voor het komende jaar
3.2.5.
Aanpassing van het monitoringsprogramma in het najaar van 2010 (werkgroep)
Opleiding en kennisuitwisseling
De regiohandhavers hebben ieder een brede kennis en ervaring op het gebied van de handhaving in het buitengebied. Hun achtergrond is echter zeer verschillend en daarnaast hebben zij door de jaren heen hun eigen specialismen opgebouwd. Het is belangrijk dat de regiohandhavers hun kennis op peil houden en deze verbreden naar meerdere kleursporen, zowel op het gebied van het straf- als het bestuursrecht. In het buitengebied hebben de regiohandhavers een spilfunctie,
3 augustus 2010
40
Evaluatie eerste jaar pilotproject
ook als het gaat om het delen en uitwisselen van kennis en ervaring over specifieke zaken die zich in het buitengebied kunnen voordoen, best practices en nieuwe en/of aangepaste wetgeving.
Resultaat 11: Verplichte opleidingen van de regiohandhavers De regiohandhavers zijn op basis van hun boa-aanwijzing verplicht om regelmatig bijscholing te volgen. Daarnaast kan de keuze voor eventuele bewapening inhouden dat zij periodiek een Integrale Beroepvaardigheid Training bij de politie moeten volgen. Beoogde aanpak (werkprogramma) Verplichte trainingen worden door de regiohandhavers gevolgd. Daarnaast volgen zij relevante opleidingen en trainingen die via de SRE Milieudienst worden aangeboden (bijvoorbeeld agressietraining). Stand van zaken na het eerste jaar Drie van de vier regiohandhavers hebben de verplichte bijspijkercursussen in het kader van hun boa-aanwijzing gevolgd. De vierde begint in september 2010. Door de SRE Milieudienst zijn agressietrainingen aangeboden die door de regiohandhavers zijn gevolgd. Verder volgen de regiohandhavers de cursussen en trainingen die in regionaal verband ook voor alle overige toezichthouders en handhavers worden georganiseerd, meestal in Seph-verband. Onderwerpen die in dat kader aan bod zijn gekomen:
regelgeving m.b.t. grondverplaatsing (bodem); asbestverwijdering (regiohandhavers zijn erkend asbestspecialist); Wabo-regelgeving.
Aanbevelingen voor het komende jaar
Benodigde kennis en informatie wordt vooral via de partners binnengehaald. Zij beschikken in de back-office over de nodige specialisten die tijdens korte en praktische bijeenkomsten de gevraagde kennis kunnen overdragen. Het komende jaar zullen in overleg met het Seph minimaal vier van dergelijke bijeenkomsten worden georganiseerd. Input m.b.t. de onderwerpen zal worden geleverd door het handhavingsteam, maar zal ook worden gevraagd vanuit de reguliere Uitvoeringsoverleggen (regiocoördinator).
Resultaat 12: Kennisuitwisseling tussen de regiohandhavers onderling en de partners in het veld De regiohandhavers hebben vanuit hun verleden eigen specialismen. Het is belangrijk dat zij deze specialistische kennis van bepaalde thema‟s, prioriteiten, wetgeving etc. ontsluiten naar hun collega‟s. Dit leidt tot een situatie waarin de inzetbaarheid van de regiohandhavers breed kan plaatsvinden omdat zij beschikken over voldoende basiskennis op alle kleursporen. Voor complexe gevallen schakelt de regiohandhaver zijn collega‟s in voor specialistische kennis.
3 augustus 2010
41
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Beoogde aanpak (werkprogramma) De regiohandhavers brengen hun specialismen in kaart en maken op basis daarvan een verdeling in kleursporen en de vastgestelde prioriteiten. Voor elk kleurspoor dan wel prioriteit wordt een regiohandhaver verantwoordelijk gemaakt om de specifieke kennis te verzamelen en de ontwikkelingen actief te volgen. Periodiek zal deze zijn collega‟s op de hoogte brengen van de nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast wordt de kennis actief gedeeld met de netwerkpartners. Dit kan ad hoc plaatsvinden, maar kan ook tijdens één van de reguliere (lokale) afstemmingsoverleggen of middels een nieuwsbrief. Afhankelijk van de vraag kan de regiohandhaver ook coaching-on-the-job toepassen door samen met een partner een probleem aan te pakken. Informatie en mutaties van de regiohandhavers kunnen door de overige gebruikers van het Boa-registratiesysteem worden geraadpleegd. Stand van zaken na het eerste jaar Het blijkt in de praktijk dat de regiohandhavers op basis van hun eigen kennis en ervaring vaak een voorsprong hebben op veel collega-handhavers. Het kennisniveau met betrekking tot het buitengebied is vooral bij de meeste gemeentelijke boa‟s, toezichthouders en lokale politiefunctionarissen nog vrij beperkt. Daarbij komt dat de handhaving in het buitengebied bij de meeste gemeenten nog steeds een ondergeschoven kindje is. De kans om kennis en ervaring op te doen is daarom voor gemeentelijke handhavers klein. Aangezien de gemeente voor een groot aantal constateringen en overtredingen het bevoegd gezag is (dan wel daar een geschikte oog- en oorfunctie voor kan uitoefenen), is het voor het slagen van dit project van belang dat het niveau van de handhavers in het buitengebied gaat toenemen. In het eerste jaar is relatief veel tijd gestoken in het samen optrekken en begeleiden van (meestal gemeentelijke) handhavers. Deze inzet valt nu niet direct aan concrete resultaten te koppelen, maar zal in de toekomst leiden tot een hogere en kwalitatief betere inzet van de partners zelf. Op die manier zullen zij in staat zijn om (steeds vaker) zelf zaken te signaleren en op te pakken. In het eerste jaar is minimaal wekelijks vanuit het netwerk een beroep gedaan op de expertise van de regiohandhaver. De regiohandhavers hebben ook bij zichzelf gemerkt dat (gebrek aan) kennis en ervaring een bepalende factor is in de afweging om wel of niet actief een probleem aan te pakken. Een handhaver die op een bepaald thema niet zeker is van zijn zaak zal liever de focus op andere problemen leggen. De regiohandhavers hebben bij zichzelf ook een aantal „grijze gebieden‟ ontdekt, met name op het blauwe (water) en bruine (bodem) kleurspoor. Aanbevelingen voor het komende jaar
Blijven investeren in de overdracht en uitwisseling van kennis en ervaring (handhavingsteam). De aanwezige kennis binnen het handhavingsteam actief delen. De regiohandhavers gaan elke maand, gedurende één dagdeel, met elk van hun directe collegaregiohandhaver het buitengebied in. Dit moet tevens het teamgevoel bevorderen (regiocoördinator). Gericht investeren in kennis op het blauwe en bruine kleurspoor. Hiervoor zal gericht contact worden gelegd met respectievelijk de waterschappen en de provincie (regiocoördinator).
3 augustus 2010
42
Evaluatie eerste jaar pilotproject
3.2.6.
Communicatie
De provincie is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het communicatieplan rondom dit pilotproject. Hiervoor is binnen de provincie een vaste communicatiemedewerker aangewezen. Het communicatieplan is op 25 januari 2010 door de stuurgroep vastgesteld met als opmerking dat de kernboodschap moet worden aangepast. Deze aangepaste kernboodschap luidt nu: “Krachtenbundeling van handhavingspartners leidt tot het eerder opmerken en effectiever aanpakken van misstanden in het buitengebied. Samen zorgen we voor een veilig, schoon, mooi en waardevol buitengebied waarin het prettig leven, werken, recreëren en beleven is, nu en in de toekomst.” In paragraaf 3.2.1 van dit verslag (resultaat 3 en 4) is al voor een belangrijk deel aangegeven op welke wijze de communicatie binnen de uitvoering van het project is vorm gegeven en welke perscontacten (zie bijlagen) er hebben plaatsgevonden. Ook zijn de initiatieven en ideeën benoemd die het komende halfjaar worden opgepakt. Het communicatieplan is in mei 2010 door de provincie verder doorvertaald naar een concreet werkplan. Daarin staan de acties die de komende zes maanden nodig zijn om de communicatiedoelstellingen te realiseren. Hierbij is ook aangegeven wie als trekker van de acties is aangewezen. De communicatiedoelen zijn:
Aanzetten tot betrokkenheid van zowel interne als externe doelgroepen; Profileren van de samenwerking tussen partners; Verbreding draagvlak partners in de overige regio‟s.
De voortgang wordt periodiek in de stuurgroep besproken.
3 augustus 2010
43
Evaluatie eerste jaar pilotproject
4.
Conclusies en aanbevelingen
Algemene conclusies Het eerste jaar van het pilotproject stond vooral in het teken van de op- en inrichting van het project. Medewerkers, collega‟s en handhavingspartners moesten aan elkaar wennen en de verwachtingen moesten hier en daar worden afgezwakt of juist aangescherpt. Het was een hectisch jaar met de nodige ups en downs, maar uiteindelijk is er toch veel bereikt. Het Handhavingsteam Buitengebied is inmiddels ruim voldoende bekend in het buitengebied van Zuidoost-Brabant en er zijn veel waardevolle en duurzame contacten gelegd om de samenwerking verder vorm te geven. De handhavingspartners weten de regiohandhavers steeds beter te vinden en vice versa. De problemen in het buitengebied komen langzaam boven drijven en het wordt ook steeds duidelijker dat de grote diversiteit aan tekortkomingen niet oplosbaar is als alle partijen vanuit het eigen vakgebied blijven opereren. Partijen kunnen veel meer voor elkaar betekenen als ze dat ook echt willen en zich hiervoor inzetten. Ondanks de opstartperikelen heeft het Handhavingsteam Buitengebied een operationeel handhavingsnetwerk ontwikkeld en zijn er 313 interventies gepleegd op zelf geconstateerde of doorgemelde zaken. Daarbij is zoveel mogelijk vastgehouden aan de prioriteiten die voor dit project zijn vastgesteld. De meeste constateringen zijn gedaan op de prioriteit afval. Bijna 22% van de tijd van de regiohandhavers is daaraan besteed. Op basis van het vastgestelde werkprogramma is stevig geïnvesteerd op de belangrijkste pijlers van dit project:
Opzetten en uitbreiden van een functioneel handhavingsnetwerk; De afhandeling van klachten en meldingen; Het verrichten van interventies en thematische handhavingsacties; Het opzetten van een systematiek voor registratie, monitoring en verslaglegging; Opleiding en kennisuitwisseling; Communicatie.
Twaalf vooraf, door de stuurgroep, gedefinieerde resultaten zijn in het eerste jaar grotendeels gerealiseerd. Daarmee is een belangrijk fundament gelegd voor de verdere ontwikkeling in het tweede pilotjaar. Er zijn natuurlijk aandachtspunten en aanbevelingen voor de nabije toekomst. Aandachtspunten en aanbevelingen intern
De veiligheid van de regiohandhavers staat voorop. In het dagelijkse werk kunnen zij worden geconfronteerd met “lastige klanten”, soms met een criminele achtergrond. De discussie rondom de feitelijke taakopdracht (wat wordt er wel/niet gedaan) in relatie tot bewapening en de beschikbaarheid van portofoons dient snel te worden afgerond. Veel zaken komen ad hoc op de regiohandhavers af. Ze zijn daardoor met veel zaken tegelijkertijd bezig. Niet alle zaken krijgen daarom de aandacht die ze verdienen. Door de stuurgroep is al aangegeven dat de prioriteiten bij voorkeur thematisch en/of projectmatig moeten worden aangepakt zodat er meer lijn komt in de werkzaamheden van de
3 augustus 2010
44
Evaluatie eerste jaar pilotproject
regiohandhavers. Het volgen van de milieukalender kan richtinggevend zijn en voorts zal het door de stuurgroep vastgestelde stroomschema strikt worden gevolgd. De uitgangspunten voor registratie en monitoring van informatie moeten worden herzien. Individuele partners blijken meer behoefte aan informatie op maat te hebben dan vooraf was ingeschat en afgesproken in de overeenkomst. Het Handhavingsteam Buitengebied kan groeien door nog meer als een „team‟ te opereren. Individuele behoeften, vaardigheden en kennis moeten worden ingezet voor een gezamenlijk teamresultaat. Op basis van de ervaringen in het eerste jaar is het zeker mogelijk om dit teamresultaat gezamenlijk te formuleren. De aanpak van illegale stroperij is complex en kost erg veel (opsporings)werk voor een meetbaar resultaat. Het komende jaar zal het team, samen met de partners, onderzoeken of naast handhaving ook andere interventiemethodes kunnen worden toegepast. Gebleken is dat in de loop der tijd „nieuwe‟ problemen worden geconstateerd, zoals de illegale hennepteelt in maïsvelden, bos- en natuurgebieden. Dit is geen prioriteit maar wel een risico voor het buitengebied. De coördinator van het project zal in de stuurgroep bespreken hoe in de toekomst omgegaan moet worden met „nieuwe‟ prioriteiten. Diverse onderwerpen/thema‟s vragen specifieke kennis en ervaring om er een meetbaar resultaat op te boeken. Soms is deze kennis (nog) dun gezaaid bij zowel de regiohandhavers als de partners. Vaak is het goed uitoefenen van een oog- en oorfunctie al lastig genoeg. Vanuit dit project zal het komende jaar de aanwezige kennis in de regio (specialisten) worden geïnventariseerd en het benutten daarvan zal worden gestimuleerd. De afstemming tussen het Handhavingsteam Buitengebied, de politie en het Openbaar Ministerie over de afhandeling van zaken kan beter. Onderzocht zal worden of het een en ander is vast te leggen in een bundeling van werkafspraken (handhavingsarrangement).
Aandachtspunten en aanbevelingen extern
De verwachtingen van enkele deelnemende partners zijn gaandeweg anders geworden dan de doelstelling van het project. De regiohandhavers kunnen niet op verzoek maatwerk leveren, maar dienen zich strikt te houden aan de koers (prioriteiten en stroomschema) die door de stuurgroep is vastgesteld. Deelname aan dit project ontslaat de deelnemende partners niet van hun eigen verantwoordelijkheid om het toezicht en de handhaving in het buitengebied op een adequaat niveau uit te voeren. Uitvoeringsbeleid en regelgeving is niet overal unaniem vastgesteld (bijvoorbeeld op het gebied van het verbranden van afval). Het is aan te bevelen om hier op regionaal niveau betere afspraken over te maken. De aanpak van het motorcrossprobleem in natuurgebieden is zeer versnipperd. De gehanteerde methodes en zienswijzen wijken sterk af, de inzet van handhavers voelt als een druppel op de gloeiende plaat. Er is behoefte aan meer samenhang en onderlinge afstemming, ook ten aanzien van de bestuurlijke ambities op dit terrein. De prioriteiten zijn „breed‟ gedefinieerd. Bijna alle uitgevoerde werkzaamheden kunnen op een of andere manier wel aan de prioriteiten worden gelinkt. Het is wenselijk dat de ambtelijke werkgroep en de stuurgroep zich nog een keer grondig hierover buigen en voorstellen formuleren om een betere focus op de „echte‟ problemen te krijgen. Het beeld is aanwezig dat de deelnemende partners zelf nog veel meer kunnen doen om het project breed onder de aandacht van publiek en overtreders te brengen.
3 augustus 2010
45
Evaluatie eerste jaar pilotproject
Bijlagen In verband met de omvang van de bijlagen worden deze separaat per post aan u verzonden. Overzicht bijlagen: I. II. III. IV. V. VI. VII. VIII. IX. X. XI. XII. XIII.
Aandachtsgebieden Handhavingsteam Buitengebied Overzicht incidenten regiohandhavers Financieel overzicht eerste jaar pilotproject Stroomschema „Samen Sterk in het Buitengebied‟ Voorbeeldartikel huis-aan-huisbladen Artikel „Verscherpt toezicht in het buitengebied‟ Artikel „Aanhouding vogelvangers‟ Artikel „Nieuwe sheriffs in het buitengebied‟ Artikelen „Crossers in natuurgebied‟ Overzicht provinciale Milieuklachtencentrale Overzicht mutaties Boa-registratiesysteem Overzichtskaarten geconstateerde overtredingen Boa-registratiesysteem Monitoringsdocument „Samen Sterk in het Buitengebied‟
3 augustus 2010
46