RIS22774_990929
rv 41 Dienst Stedelijke Ontwikkeling nr. 98 1590 Den Haag, 24 februari 1999 Aan de gemeenteraad
Liftenverordening Den Haag 1999. Inleiding. Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is eind 1996 de discussienota "Goed keuren" uitgebracht. Deze discussienota heeft betrekking op een te voeren samenhangend keuringsbeleid voor onder meer liften, nadat de EU-wijzigingsrichtlijn voor arbeidsbemiddelen in de Nederlandse rijkswetgeving zal zijn geïnplemteerd. Tevens wordt de mogelijkheid onderzocht de periodieke keuringen van roltrappen, hangsteigers, hoogwerkers en sommige drukapparatuur onder een landelijk keuringsregime te brengen. Genoemd ministerie heeft de discussienota om advies voorgelegd aan onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In hun advies van 14 juli 1997 merkt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het volgende op. "Om reden van veiligheid van de gebruikers van alle categorieën personentransportinstallaties binnenshuis bepleiten wij het in de toekomst voortbestaan van ook die publiekrechtelijke keuringsverplichtingen die op het ogenblik in gemeentelijke verordeningen vastliggen. Daarbij willen wij echter een eventuele overheveling van dergelijke keuringsverplichtingen van gemeentelijke naar rijksregeling niet op voorhand uitsluiten. Dit met name vanwege de hoog gespecialiseerde aard en materie en het belang van landelijke uniformiteit voor een te regelen onderwerp dat al jarenlang onderhevig is aan een steeds verdergaande Europese uniformering." Binnen onze gemeente is nog steeds van kracht de Liftenverordening voor 's-Gravenhage (verz. no 2/1941). De Liftenverordening is de enige mogelijkheid voor een gemeente om in aanvulling op landelijke voorschriften eisen te stellen aan (lift)installaties. Deze eisen kunnen zowel betrekking hebben op het ontwerp als op de wijze waarop door een keuringsinstantie wordt getoetst. Als gevolg van wijzigingen in Europese- en nationale wetgeving is de inhoud van de huidige Liftenverordening achterhaald. Vanaf 1 juli 1997 is het Besluit Liften van kracht voor personenliften. In dit Besluit zijn alle eisen voor personenliften vastgelegd. In verband met een overgangsperiode van twee jaar mogen tot 1 juli 1999 personenliften conform het (huidige) Liftenbesluit I in bedrijf worden gesteld. Eén en ander houdt in dat alle liften die vallen onder het Liftenbesluit I danwel het Besluit liften uitgezonderd moeten worden van een Liftenverordening. Met betrekking tot de bestaande Liftenverordening hebben wij ons gewend tot de Stichting Nederlands Instituut voor Lifttechniek. In hun reactie van 17 september 1997 merkt genoemd Instituut nog het volgende op. De meeste installaties die niet behoren tot de categorie personenliften vallen onder het Besluit machines. Voorbeelden hiervan zijn: roltrappen, rolpaden, goederenheffers, trapliften, kleingoederenliften, hefplateaus voor personen/goederen, toneelliften gevelonderhoudsinstallaties. In het Besluit machines worden de eisen beschreven waaraan deze installaties moeten voldoen. Tevens wordt voor een beperkt aantal installaties een keuring vóór ingebruikname verplicht gesteld. Dit zijn installaties met een verhoogd risico (zoals valgevaar van meer dan drie meter). Deze ingebruiknamekeuring geldt bijvoorbeeld niet voor roltrappen/-paden. Naar het idee van genoemd Instituut zou een dergelijke ingebruiknamekeuring voor alle hiervoor genoemde installaties in een Liftenverordening opgenomen moeten worden. Die mening wordt versterkt door de eerste resultaten van een onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat veel leveranciers installaties op de markt brengen die niet voldoen aan de eisen uit het Besluit machines. Daarnaast zou een periodieke keuring van dergelijke installaties in een Liftenverordening opgenomen kunnen worden. Het vorenstaande komt er dan ook op neer dat de huidige Liftenverordening voor 's-Gravenhage wordt ingetrokken en vervangen door een geheel nieuwe versie. Gezien het vorenstaande stellen wij u voor, overeenkomstig het eenstemmige advies van de commissie voor Ruimtelijke Ordening, Stadsvernieuwing en Volkshuisvesting, het volgende besluit te nemen: De raad van de gemeente Den Haag, Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,
raadsvoorstellen 1999
1
Besluit: I.
vast te stellen de volgende verordening: LIFTENVERORDENING Den Haag 1999
§1
Inleidende bepalingen.
Artikel 1 Uitzonderingen. Het bepaalde in deze verordening is niet van toepassing op: 1. installaties in de zin van het Liftenbesluit I dan wel het Besluit liften; 2. klein-goederenliften voor een nominale last van ten hoogste 20 kg en waarvan de toegangen niet breder zijn dan 0,4 m en niet hoger dan 0,6 m. Artikel 2 Begripsomschrijvingen. In deze verordening wordt verstaan onder: 1. beheerder: degene die een installatie voorhanden heeft die in gebruik of voor gebruik gereed is; 2. Liftinstituut: de Stichting Nederlands Instituut voor Lifttechniek; 3. installatie: a. een klein-goederenlift, zijnde een niet-betreedbare en niet-verplaatsbare hefinrichting voor verticaal vervoer van goederen door middel van één of meer geleid bewogen onderdelen welke de last dragen; b. een roltrap, zijnde een inrichting voor het vervoer van personen door middel van een langs vaste geleidingen bewogen reeks traptreden, waarbij het betreden en verlaten kan plaatsvinden tijdens de beweging; c. een rolpad, zijnde een inrichting voor het vervoer van personen, waarvan het dragende oppervlak wordt bewogen langs vaste geleidingen en waarbij het betreden en verlaten kan plaatsvinden tijdens de beweging; d. een paternosterlift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor verticaal vervoer van personen en/of goederen door middel van geleid bewogen kooien, waarbij de kooien ten behoeve van het betreden of verlaten of het laden of lossen niet tot stilstand komen; e. een traplift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor het vervoer van personen en/of goederen over trappen langs een al of niet hellende vaste geleiding, waarbij voor het betreden of verlaten of het laden of lossen de stoel of het plateau tot stilstand moet worden gebracht; f. een hefplateau voor het vervoer van personen en/of goederen, zijnde een niet-verplaatsbare hefwerktuig, voorzien van een plateau voor verticaal of nagenoeg verticaal personenvervoer, en dat bepaalde stopplaatsen bedient; g. een balanslift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor het verticaal vervoer van een bepaalde persoon door middel van een met handkracht en geleid bewogen hefvlak, waarbij voor de uitbalancering gebruik wordt gemaakt van een zorgvuldig op die bepaalde persoon afgestemd tegengewicht; h. een toneel-, orkest-, of etalagelift, zijnde een hefplateau voor het verticaal vervoer van personen en/of goederen, en voor het op een bepaald niveau instellen van (gedeelten van) een toneel, een orkestbak of een etalage; i. een lijkenlift, zijnde een hefplateau of een lift voor het verticaal verplaatsen van stoffelijke overschotten, zoals in gebruik bij crematoria ziekenhuizen en dergelijke; j. een hangsteiger, zijnde een inrichting voor het verticaal en/of horizontaal verplaatsen van personen en goederen langs de gevel en waarvan ten minste delen van deze inrichting bij een gebouw behoren; k. een goederenheffer, zijnde een hefwerktuig, voorzien van een door een krachtwerktuig aangedreven hefvlak, bestemd voor het vervoer van goederen.
2
raadsvoorstellen 1999
§2
Gebruiksvoorwaarden.
Artikel 3 Verbod gebruik installatie. 1. Het is verboden, een installatie in gebruik te nemen of te houden zonder dat daarvoor een geldig certificaat van deugdelijkheid, afgegeven door het Liftinstituut, kan worden getoond. 2. Het certificaat voor trapliften, voor zover deze zijn geplaatst in een woning, en voor handgedreven liften mag niet ouder zijn dan vier jaren. 3. Het certificaat voor alle overige installaties mag niet ouder zijn dan 18 maanden, met dien verstande dat het na de eerste keuring afgegeven certificaat niet ouder mag zijn dan 12 maanden. 4. Het is eveneens verboden, een installatie te gebruiken, indien deze door of namens Burgemeester en Wethouders buiten gebruik is gesteld. Artikel 4. Staken gebruik installatie. 1.
Bij ontstaan van een gevaarlijke situatie moet de installatie direct buiten werking worden gesteld.
Een defect moet door een deskundige worden opgeheven. De vermoedelijke oorzaak van het 2. defect en de datum van het weer in bedrijf stellen van de installatie moeten door de deskundige zo spoedig mogelijk in het bij de installatie behorende (lift)boek worden aangetekend. Artikel 5. Algemene voorschriften. Met betrekking tot de installaties moeten, voor zover van toepassing, de volgende publikaties en normen, zoals geldend ten tijde van de vervaardiging van die installaties, in acht worden genomen: a. de leidraad voor veiligheidsmaatregelen voor liften (rapport van de commissie, ingesteld bij beschikking van de minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 25 april 1930, nr. 1222, afdeling Arbeid), hoofdstukken VI (artikelen 107 tot en met 122), VIII (artikelen 140 tot en met 146 en bijlage C1) en X (artikelen 170 tot en met 173, tweede lid, en 177 tot en met 179); b. NEN 1010 (Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties); c. NEN 1082 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische goederenliften met niet-betreedbare kooi); d. NEN 1083 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische paternosterliften voor personen); e. NEN 1085 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische roltrappen); f. NEN-EN-115 (Veiligheidsvoorschriften voor het vervaardigen en aanbrengen van roltrappen en rolpaden); g. NEN 3583 (Trapliften Veiligheidseisen); h. NEN 3584 (Veiligheidseisen voor hefplateaus voor personenvervoer met geringe snelheid en beperkte hefhoogte); NEN 3585 (Veiligheidseisen voor vast opgestelde goederenheffers); i. NEN 5080 (Personenliften in woongebouwen. Afmetingen en functionele eisen); j. de veiligheidsrichtlijnen, vermeld in de brief van 23 april 1976 betreffende "Veiligheid Balansliften" k. van de Commissie Liftveiligheid aan de Stichting A.G.V. Carolinehof, Voorburgseweg 63, Leidschendam; P 119/P 120 (Verplaatsbare hangsteigers; constructie, gebruik, onderhoud); l. m. P 87 (Goederenheffers; constructie, gebruik, onderhoud); Richtlijn 89/392/EEG(Richtlijn machines); n. Document Gevelonderhoud. o. §3
Overige voorwaarden.
Artikel 6 Verplicht aanwezige bescheiden. De beheerder is verplicht het certificaat als bedoeld in artikel 3, lid 1, op eerste aanvraag van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk, ter inzage te geven.
raadsvoorstellen 1999
3
Artikel 7 Gebruiksgereed houden van installaties. Het normale onderhoud van de installaties dient zodanig te geschieden dat de installaties zich in zindelijke staat bevinden, zodat daarvan een onbelemmerd en veilig gebruik kan worden gemaakt. §4
Verzegelen of ontoegankelijk maken.
Artikel 8 Buiten gebruik stellen van een installatie. Burgemeester en Wethouders zijn op grond van artikel 125, 2e lid van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 5:21 en verder van Algemene wet bestuursrecht bevoegd bestuursdwang toe te passen door het buiten gebruik doen stellen door een verzegeling van de installatie of een gedeelte daarvan en/of het ontoegankelijk maken van de toegangen tot de installatie, indien: a. in strijd wordt gehandeld met het bepaalde in paragraaf 2; b. de veiligheid een direct ingrijpen vergt. Artikel 9 Opheffen buiten-gebruikstellen. Burgemeester en Wethouders kunnen op schriftelijk verzoek van de beheerder besluiten de buitengebruikstelling op te heffen indien de aanleiding tot buitengebruikstellen niet meer aanwezig is. Paragraaf 5
Straf- en Slotbepalingen.
Artikel 10 Opsporingsbepaling. Onverminderd de bepaling van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering zijn met het opsporen van overtredingen van deze verordening, alsmede het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, belast de ambtenaren van de politie, de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen ambtenaren van de Brandweer alsmede de aangewezen personen, behorende tot het technisch personeel van een instelling als bedoeld in artikel 2, lid 2. Artikel 11 Binnentreden woning. Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, zijn op grond van artikel 100, 5e lid, van de Woningwet, bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Artikel 12 Strafbepaling. Het niet nakomen van de bepalingen van deze verordening of van de krachtens deze verordening gestelde nadere eisen of voorwaarden wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie. Artikel 13 Citeerartikel. Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel van "Liftenverordening Den Haag 1999". II.
te bepalen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening vermeld onder I, de Liftenverordening voor 's-Gravenhage vastgesteld 2 september 1940 en laatstelijk gewijzigd 1 juli 1993, vervalt.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van ¹) De secretaris,
De voorzitter,
Burgemeester en wethouders van Den Haag. De secretaris, R. VAN DER BRUG, lo.
4
De burgemeester, W.J. DEETMAN.
raadsvoorstellen 1999
¹) 4 maart 1999
raadsvoorstellen 1999
5