Ruimtelijke Onderbouwing WKC Doesburg Locatie: Stuw Oude IJssel, Barend Ubbinkweg, Doesburg
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 1.2 1.3
3 Aanleiding en doel Plangebied Geldend bestemmingsplan
3 4 5
2. Planbeschrijving 2.1 2.2 2.3
8
Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur Functies Ontwikkelingen
8 8 9
3. Beleidskaders
11
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
11 13 15 15 16 16 17 18 18
Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Waterschapsbeleid Gemeentelijk beleid 3.5.1 Structuurvisie Doesburg 3.5.2 Groenstructuurplan 3.5.3 Geluidsbeleid 3.5.4 Cultuurhistorie
4. Haalbaarheid
19
4.1
19 19 19 20 20 21 22 22 23 25 26 26 26
4.2
Milieuaspecten 4.1.1 Bodem 4.1.2 Akoestiek 4.1.3 Lucht 4.1.4 Externe veiligheid 4.1.5 Bedrijvigheid Overige aspecten 4.2.1 Flora en fauna 4.2.2 Water 4.2.3 Cultuurhistorie (monumenten en archeologie) 4.2.4 Verkeer en parkeren 4.2.5 Duurzaam bouwen 4.2.6 Kabels en leidingen
5. Economische uitvoerbaarheid
28
6. Samenvatting en conclusie
29
Bijlagen:
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Bureau ATKB rap. nr. 20130748/001 d.d. 01 09 2014 definitief; Briefing Quickscan Flora en Fauna WKC Doesburg, Planburo Oosterink, briefnr. PBO 2015050801.
Colofon Opdrachtgever Project Projectleider Datum Rapportnummer Opgesteld door
: : : : : :
Deepwater- Energy BV. Waterkrachtcentrale (WKC) Doesburg dhr. Dolf Pasman 19 mei 2015 definitief PBO 20150501 ing. J.H.B. Oosterink
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
2
ROB gemeente Doesburg Project: Waterkrachtcentrale (WKC) Doesburg, Barend Ubbinkweg
1. 1.1
Inleiding Aanleiding en Doel
De firma Deepwater-Energy is voornemens een waterkrachtcentrale te realiseren in de Oude IJssel bij de stuw aan de Barend Ubbinkweg. Het Waterschap Rijn & IJssel verleent haar medewerking en stelt middels een Recht van Opstal haar eigendom beschikbaar. Ten behoeve van dit project, hierna “WKC Doesburg” is overleg gevoerd met de gemeente Doesburg. Het doel is de realisatie van de voorziening onder de brug van de Barend Ubbinkweg. De locatie valt in het bestemmingsplan “IJssel en Oude IJssel” van de gemeente Doesburg. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheden voor de realisatie van een waterkrachtcentrale. De voorziening past wel in de intenties van bestaand beleid voor projecten voor winning van duurzame energie. Voor de realisatie van de voorziening dient daarom een planologische procedure voor inpassing te worden gevoerd. De gemeente is in beginsel, onder voorbehoud van een goede Ruimtelijke Onderbouwing, hiervoor bereid een projectbesluit te nemen. Ten behoeve van deze planologische procedure dient een goede Ruimtelijke Onderbouwing te worden gemaakt. Aan Planburo Oosterink, adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer uit Gaanderen is door de projectleiding opdracht gegeven de ruimtelijke onderbouwing te vervaardigen. Dit rapport is de weerslag van de ruimtelijke en functionele onderzoeken.
Zicht op het plangebied Stuw Barend Ubbinkweg (Uitstroom west)
Bron: Waterschap Oude IJssel
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
3
1.2
Plangebied:
Het plangebied ligt aan de monding van de Oude IJssel direct ten zuiden van de oude stadskern van Doesburg en aan de verbindingsweg over de stuw tussen de oude stad en de wijk Beinum.
WKC Doesburg
Regionale situering WKC Doesburg
Bron: Google Maps.
Het projectgebied betreft de stuw in de Oude IJssel aan de Barend Ubbinkweg.
WKC Doesburg
Locale situering WKC Doesburg
Bron: Google Earth.
De centrale komt ten westen van de stuw in de Oude IJssel onder het brugdek van de Barend Ubbinkweg. De stuw staat ten noorden van de sluis in de Oude IJssel. De Oude IJssel mondt via de kom van het Broekhuizenwater (oude meander) uit in de IJssel. _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
4
1.3
Geldend bestemmingsplan:
Het plangebied valt in het bestemmingsplan “IJssel en Oude IJssel”, geheel onherroepelijk in werking, met IMRO code: NL.IMRO.0221.BPL12003HIJ.
WKC Doesburg
Fragment bestemmingsplankaart
Het plangebied is (in detail) bestemd voor Verkeer (grijs), het betreft de weg en brugdek direct naast de stuw. De zone heeft de bestemming Verkeer (grijs) en de dubbelbestemming Waterstaat (golfarcering) , met de volgende voorschriften:
WKC Doesburg
Artikel 8 Verkeer 8.1 Bestemmingsomschrijving
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
5
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: • • • • • • • • • • • • •
wegen; voet- en fietspaden; verblijfsgebieden; standplaatsen voor marktstallen; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen; beeldende kunstwerken; sport- en speelvoorzieningen; nutsvoorzieningen; (ondergrondse) afvalcontainers; water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen; sluis- en stuwcomplex; overige verkeerskundige voorzieningen, waaronder mede begrepen voorzieningen en bebouwing in verband met de opslag van fietsen en elektrische scooters (P + R-locatie);
één en ander met bijbehorende voorzieningen. 8.2 Bouwregels 8.2.1 Gebouwen Gebouwen mogen niet worden gebouwd. 8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal: • • •
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersgeleiding, wegverlichting en het sluizen- en stuwcomplex: 8 m; speeltoestellen: 5 m; overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 4 m.
Artikel 14 Waterstaat - Waterstaatkundige functie • • •
14.1 Bestemmingsomschrijving 14.2 Bouwregels 14.3 Afwijken van de bouwregels
14.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering, alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit. 14.2 Bouwregels Op de in 14.1 bedoelde gronden mag, in afwijking van de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, niet worden gebouwd, met uitzondering van: _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
6
• •
•
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werken, geen bouwwerk zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'; de gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte; gebouwen en bouwwerken waarvoor op grond van artikel 6.12 lid 2 van het Waterbesluit geen watervergunning is vereist.
14.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits de afvoercapaciteit van de rivier in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam gehoord. Conclusie: Een Waterkrachtcentrale past niet in het vigerende bestemmingsplan en voor de realisatie dient een planologische procedure te worden gevoerd.
Zicht op het plangebied Stuw Barend Ubbinkweg (Instroom oost)
Bron: Waterschap Oude IJssel
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
7
2.
Planbeschrijving
2.1
Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur
Ontstaansgeschiedenis Doesburg ligt op het snijpunt van de IJssel met de Oude IJssel. Het landschap is ontstaan door de invloed en dynamiek van de rivieren de Rijn en de IJssel. De Rijn stroomde in het Pleistoceen noordwaarts. In de voorlaatste ijstijd was het grondgebied van Doesburg bedekt met landijs, waardoor de rivier haar loop verlegde in westelijke richting. Na het smelten van het landijs ging de Rijn eerst door het dal van de Oude IJssel stromen, waarna de rivier zich verlegde en de loop van de huidige IJssel ontstond. Tijdens de verschillende perioden ontstond het landschap met zandruggen, hogere stroomruggen met lichte kleigronden en lagere kommen met zware klei. In het landschap zijn nu de ronde kommen tussen langgerekte stroomruggen en voormalige geulen te herkennen. In het onbedijkte landschap was menselijke bewoning en het landbouwkundig gebruik van de grond slechts in beperkte mate mogelijk. Op de oeverwallen en duinen langs de Oude IJssel werden plekken verhoogd om bij overstromingen droog te blijven. In de Middeleeuwen werd bedijking noodzakelijk. In het landschap ontstond een sterke tweedeling tussen de hoge oeverwallen, waar bewoning en agrarische activiteiten plaatsvond, en de lage komgronden, welke gebruikt werden voor hooilanden. De oeverwallen worden getypeerd door het voorkomen van blokvormige percelen. Echte grote komkleigebieden komen in het grondgebied van de gemeente Doesburg niet voor. De hooi- en weidelanden waren vooral geconcentreerd langs de beddingen van de IJssel en de Oude IJssel. Bewoning in de buitendijkse uiterwaarden was geconcentreerd op de terpen (verhoogde plekken). Na 1900 werd begonnen met de kanalisatie van de IJssel. De IJssel meanderde op zijn weg naar het IJsselmeer. Ter plekke van de Fraterwaard, ten noorden van het plangebied, was één van de grootste slingers. Bij de kanalisatie zijn deze bochten afgesneden, waardoor de droge gronden nu eilanden vormen in de IJssel. Ook het Broekhuizerwater en de Oude IJssel zijn gekanaliseerd. De omgeving van het plangebied wordt nu bepaald door de stroomgeul van de Oude IJssel (die samen met de ter plaatse aansluitende Broekhuizerwater) het bebouwde kom deel van de oude stad met singels afscheid van de nieuwere wijkdelen Beinum (zie kaarten blz. 4).
2.2
Functies:
De omgeving van het plangebied wordt gedomineerd door waterloopkundige functies en gebouwen. Het beoogde plangebied in detail is de ruimte direct achter de stuw onder het brugdek over de stuw in de Barend Ubbinkweg. Ten zuiden ligt de sluis en aan de oostzijde van de brug is een jachthaven gelegen, verspreid over de noordelijke en zuidelijke oever van de Oude IJssel. Er bevinden zich nabij de brug 6 verschillende kleine gebouwen ten behoeve van opslag e.d. Tenslotte is aan de oostzijde van de brug ook een parkeerterrein aanwezig ten behoeve van personeel van het Waterschap Rijn & IJssel en ondersteunende diensten. Het water uit de Oude IJssel stroomt over de stuw in de oude meander van de IJssel die ter plaatse de naam heeft gekregen van het Broekhuizerwater. De gelijknamige waterleiding die parallel loopt aan de Oude IJssel mondt uit in dezelfde kom van de oude riviermeander, direct ten zuiden van de sluis (zie kaarten blz. 4). Op het “eiland” tussen het Broekhuizerwater en de Oude IJssel ligt een botenwerkplaats. _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
8
.
2.3
Ontwikkelingen:
De firma Deepwater-Energy wil samen met het Waterschap Rijn & IJssel een waterkrachtcentrale ontwikkelen in de stroomgeul van de Oude IJssel direct achter de stuw aan de Barend Ubbinkweg. De waterkrachtcentrale bestaat uit 2 (of 3) turbine elementen van het type “Oryon Watermill” die centraal in de watergeul onder de waterlijn van de stuw aan de brugpijlers onder het brugdek worden bevestigd. De technische realisatie in nadere uitwerking en berekeningen en op basis van een omgevings- en watervergunning.
3D aanzicht 2 turbine units onder het brugdek achter de stuw
Bron: Oryon Watermill
Het water wordt afhankelijk van het beschikbare waterbezwaar gestuurd over de stuwdelen en zo 1 of meerdere turbines voorzien van voldoende waterkracht. De voorziening past in de bestaande situatie van de stuw met toevoergeleiding en uitstroombekken met zijdegeleiding en oeverbescherming.
aanzicht
Bron: Deepwater-Energy
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
9
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
10
3.
Beleidskader
3.1
Rijksbeleid:
Algemeen: Het nationaal ruimtelijk beleid is vastgelegd in de “Nota Ruimte” met een looptijd tot 2020. Voor de periode 2020-2030 is een doorkijk opgenomen naar de lange termijn. De Nota Ruimte is door de Tweede en de Eerste Kamer der Staten-Generaal goedgekeurd en vastgesteld op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte beschikbare oppervlak in Nederland. Meer specifiek richt de regering zich hierbij op vier doelen: • • • •
versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; borging van de veiligheid.
Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de achtergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame ruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waarden gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrekkelijkheid van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt. Het ruimtelijk beleid moet ervoor zorgen dat de verhouding tussen bouwen in stedelijke gebieden en in landelijke gebieden in balans blijft. Een precieze invulling van deze balans kan volgens het Rijk het beste plaatsvinden door de Provincie. De gemeenten hebben vervolgens het voortouw bij het bepalen van het precieze aantal woningen. Bundeling van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) staat nog steeds voorop, echter geconstateerd wordt dat er zowel vraag is naar centrumstedelijke milieus, groenstedelijke milieus als naar meer ruimte in en om de woning. In de Structuurvisie infrastructuur en ruimte is ten aanzien van het beleidsveld “Energieontwikkelingen en transitie” als visie beschreven: Een toekomstbestendige energievoorziening is van vitaal belang voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag (uitgaande van het GE-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken. Daarnaast gaat de integratie van de Europese energiemarkt en de energienetwerken door, waardoor de internationale elektriciteitsverbindingen nog belangrijker worden. Ruimtelijk vertaalt zich dit in een behoefte aan voldoende ruimte voor productie van elektriciteit op land en op zee evenals voor nieuwe (internationale) hoogspanningsverbindingen. Fossiele bronnen (gas, kolen) voorzien in de komende decennia voor een groot deel in de energiebehoefte van ons land. Maar deze bronnen zijn eindig. Het schaarser worden van fossiele brandstoffen, CO2-uitstoot, geopolitieke verhoudingen en een gelijktijdige verdere groei van de energievraag maakt het noodzakelijk om de aanwezige capaciteit aan energie op Europese schaal beter te benutten en ruimte te geven aan de transitie naar andere energiebronnen (wind, zon, biomassa, bodemenergie, geothermie) en productiemethoden _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
11
(kernenergie) in combinatie met het werken aan energiebesparing en energierecycling. Dat de transitie naar duurzame energie een groot ruimtebeslag kent, is te zien in figuur 8. Het betreft een weergave van het ruimtebeslag van de gehele energieketen, zonder rekening te houden met het ruimtebeslag van eventueel afval of mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik. Zo is zichtbaar dat het voorzien in de hele Nederlandse energiebehoefte met bijvoorbeeld louter biomassa vraagt om een ruimtebeslag groter dan Nederland. Bij bijvoorbeeld windenergie gaat het om een ruimtebeslag groter dan de provincie Limburg. Figuur 8 Ruimtebeslag per energiebron in verhouding tot de oppervlakte van Nederland, indien één bron in de totale huidige elektriciteitsvraag zou moeten voldoen.
25 CPB et al., Welvaart en Leefomgeving (achtergronddocument), Den Haag 2006. 26 H+N+S, Kleine Energieatlas, 2009, bewerking: Ministerie IenM. Conclusie: De ontwikkeling van waterkrachtcentrales past in het Rijksbeleid en is een wezenlijke opdracht voor de nabije toekomst van duurzame energiewinning in Nederland.
Waterbeleid: In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Het standpunt is door het kabinet overgenomen en als beleid vastgesteld. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op: _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
12
• • • • • •
stroomgebiedsbenadering; ruimte geven aan water; vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren; kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik; geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten; te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.
Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets (= een procesinstrument). Zonodig moeten, in overleg met het waterschap, compensatiemaatregelen worden getroffen. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit’. Conclusie: Voor het onderhavige initiatief dient een watertoets plaats te vinden.
3.2
Provinciaal beleid:
Met het inwerking treden van de nieuwe Wro is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uit-gangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor het provinciaal niveau heeft de invoering van de nieuwe wet onder andere voornoemde statuswijziging van het streekplan naar een provinciale structuurvisie tot gevolg. Daarnaast kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens Provinciale Verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door Gedeputeerde Staten besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de Ruimtelijke Verordening ter hand te nemen. In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De Ruimtelijke Verordening is op 15 december 2010 vastgesteld. De verordening bevat instructies ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen en de toelichting daarbij. Deze instructies zijn gericht aan het gemeentebestuur en vormen een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Omgevingsverordening in werking Op 24 september 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vast. Deze vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
13
De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 treden de Omgevingsvisie en –verordening in werking en vanaf dat moment wordt ervaring opgedaan met het nieuwe beleid. Omgevingsagenda De komende maanden wordt doorgewerkt onder de noemer ‘Omgevingsagenda’: •
• • •
aan het doorontwikkelen van het beleid voor bijvoorbeeld landbouw op weg naar een praktisch uitvoerbaar systeem van kwaliteitscriteria als voorwaarden voor ontwikkeling in verschillende gebieden zoals de Stadsregio Arnhem Nijmegen en de Veluwe aan specifieke vraagstukken die daar spelen aan de praktische uitwerking en toepassing van instrumenten zoals de ‘ladder voor duurzaam ruimtegebruik’ en ‘de gebiedenatlas’ en aan de eerste actualisaties van de net vastgestelde visie en verordening, omdat afspraken op nationaal en Europees niveau over windenergie en water daar om vragen.
Omgevingsverordening Gelderland Het beleid met betrekking tot de Groene Ontwikkelzone (GO) is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. In de omgevingsvisie is een toelichtende kaart opgenomen van de verbindingszones. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap. WKC Doesburg
Ligging in de Groene ontwikkelingszone (omgevingsvisie Gelderland)
Kleinschalige uitbreiding (of wijziging): per saldo geen aantasting Een beperkte uitbreiding (tot 30 procent) van een bestaande functie kan in een bestemmingsplan worden toegestaan, indien is aangetoond en verzekerd dat de betreffende activiteit landschappelijk wordt ingepast en de kernkwaliteiten per saldo niet worden aangetast. In het algemeen zal een goede landschappelijke inpassing ter plaatse van de ingreep volstaan. Conclusie: _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
14
Het voorgenomen initiatief “Wkc Doesburg” ligt in de Groene ontwikkelingszone maar past met haar uitgangspunten in dit beleid mits het initiatief de ecologische waarden van het plangebied niet schaad. Waterplan Gelderland 2010-2015 De stroomgebiedbenadering is erop gericht waterhuishoudkundige problemen niet af te wentelen op andere stroomgebieden. Het nieuwe waterbeleid moet meer aansturen op gebiedsgerichte en resultaatgerichte uitvoering en het nieuwe waterbeleid moet samenwerking tussen de verschillende uitvoerende instanties bevorderen. Het waterbeheer heeft betrekking op de thema’s ‘veiligheid tegen hoogwater’, ‘droge voeten en water voor droge tijden’, ‘natte natuur’, ‘schoon water in gebieden’ en ‘schoon water uit de kraan’. Het Waterhuishoudingsplan dient om tenminste de algemeen voorkomende planten en dieren voldoende levenskansen te bieden en te voorzien in water dat geschikt is voor de verschillende functies. De achteruitgang van de waterkwaliteit moet worden voorkomen en de waterhuishoudkundige functies dienen te worden beschermd. Met name voor de functies natuur en waterberging is daar een planologische bescherming in gemeentelijke bestemmingsplannen voor nodig. Daarom kent de provincie Gelderland beleid voor functies, dat afhankelijk is van het grondgebruik op een bepaalde plek. De functies die worden onderscheiden zijn: natte natuur, landbouw, stedelijk gebied, zwemwater, drinkwater, waterkering, regionale waterberging en beroepsscheepvaart. Conclusie: Een waterkrachtcentrale mag het watersysteem niet negatief beïnvloeden.
3.3
Regionaal beleid:
Voor het initiatief van een Waterkrachtcentrale is geen regionaal beleid relevant.
3.4
Waterschapsbeleid
Het plangebied valt onder het werkgebied van het Waterschap Rijn & IJssel. Waterschap Rijn en IJssel ziet zijn taken niet los van elkaar, maar als een samenhangend geheel om zo goed mogelijk voor het watersysteem te zorgen. Dat wordt ook wel ‘integraal waterbeheer’ genoemd. Om hier een goede invulling aan te kunnen geven heeft het waterschap een nieuw Waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld. Dit plan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincies Gelderland en Overijssel en het Rijk, zoals opgenomen in de provinciale waterhuishoudingsplannen en de Kaderrichtlijn Water. Ook sluit het plan aan op de Watervisie van het waterschap die in 2002 is vastgesteld. De hoofdthema's in het waterbeheer zijn schoon water, levend water en functioneel water. Bij 'schoon water' gaat het om het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit doet het waterschap door het zuiveren van afvalwater, verbeteren van de afvalwaterketen, het schoonmaken van waterbodems, aanpakken van diffuse vervuiling en door grensoverschrijdende samenwerking. Bij 'levend water' gaat het om het vergroten van de natuurlijkheid en aantrekkelijkheid van het water. Het waterschap zet zich in voor de ontwikkeling van de ecologische kwaliteit van diverse watergangen en voor effectief en functioneel onderhoud. _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
15
Bij 'functioneel water' gaat het om de veiligheid van de dijken, een optimaal waterpeil, het recreatief gebruik van water en om het beheer van de Oude IJssel als vaarweg voor de beroepsvaart en recreatievaart. Het werk van het waterschap bestaat uit het beschermen van het land tegen overstromingen en taken op het gebied van de hoeveelheid en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Maatschappelijke ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de manier waarop het waterschap invulling geeft aan die taken is veranderd. Veel meer dan vroeger maakt het waterschap bij de uitvoering van haar taken afwegingen in de verschillende belangen die op het spel staan. Naast de belangen van de boeren kijkt het waterschap ook naar de belangen van burgers, natuur, milieu en recreatie. De samenwerking met andere organisaties en overheden is dan ook sterk toegenomen en zal in de toekomst toe blijven nemen. Op deze manier kan het waterschap de taken zo goed mogelijk uitvoeren en waar mogelijk maatwerk leveren. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Rijn en IJssel bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. Het bereiken en in stand houden van een watersysteem met een optimale afstemming tussen bestemming, functie, gebruik, inrichting en beheer, zal onder andere geschieden door: •
• •
het vaststellen en realiseren van de gewenste grond- en oppervlaktewaterpeilen afgestemd op behoeften van de landbouw en terreinbeheerders, in samenspraak met de betrokkenen in een gebied; het bestrijden van verdroging in gebieden die daartoe met prioriteit zijn aangewezen, in samenwerking met de provincie; het vasthouden van water in de 'haarvaten' van het watersysteem en waar nodig het realiseren van waterberging, om wateroverlast te voorkomen, waar mogelijk in samenspraak met gemeenten en belanghebbenden.
Het Waterschap Rijn & IJssel is van mening dat een waterkrachtcentrale het watersysteem niet negatief hoeft te beïnvloeden en dat het initiatief past in algemeen gewenste ontwikkelingen op het gebied van winning van duurzame energie. Het Waterschap Rijn & IJssel ondersteunt het planproces en is voornemens middels een Recht van Opstal aan de initiatiefnemer haar medewerking te verlenen voor de realisatie van een waterkrachtcentrale in de stroomgeul van de Oude IJssel, ter plaatse van de stuw aan de Barend Ubbinkweg. Conclusie: Het initiatief past in het waterschapsbeleid.
3.5
Gemeentelijk beleid
3.5.1 Structuurvisie Doesburg Het landschap rond Doesburg wordt gekenmerkt door belangwekkende ecologische kwaliteiten. De IJsseluiterwaarden vormen een belangrijk water- en moerasgebied dat op nationale schaal is benoemd tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Oude IJssel vormt met de begeleidende uiterwaarden en oeverzones een regionale ecologische verbinding tussen de Gelderse IJssel en de hoger gelegen gebieden als het Montferland. Het gemeentelijk beleid, streeft ernaar deze aansluiting van de Oude IJssel op de Gelderse IJssel rond de stad Doesburg te optimaliseren met een vertakt stelsel van _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
16
verbindingen (landschapsbeleidsplan). Het plangebied is op de beleidskaart ruimtelijke structuur gelegen in het groenblauwe raamwerk. Dit betreft functies en kwaliteiten die afhankelijk zijn van een lage ruimtelijke dynamiek. De gebieden waar deze functies zijn geconcentreerd zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimtegebruik. Deze gebieden zijn de ecologische hoofdstructuur, de waardevolle open gebieden, en de gebieden waar meer ruimte voor water moet worden gecreëerd (zowel voor rivieren als voor regionale waterberging). Het provinciaal beleid is gericht op het vrijwaren van deze gebieden van intensieve gebruiksvormen. Hier is ruimte voor ecologische en hydrologische dynamiek, bescherming van stilte, rust en milieukwaliteit Conclusie: Het initiatief past in de gemeentelijke structuurvisie mits de voorziening de ecologische hoofdstructuur en de open waterberging van de Oude IJssel niet schaad. 3.5.2 Groenstructuurplan De gemeente Doesburg heeft in 2012 haar Groenstructuurplan geactualiseerd. Het plan ziet vooral op de gemeentelijke groenstructuur maar geeft ook doorzicht en visie op aanpalende eigendommen zoals ook de omgeving van het plangebied Stuw Barend Ubbinkweg.
In het groenstructuurplan wordt het plangebied ingedeeld als “binnenstedelijk gebied” en is de Barend Ubbinkweg ingedeeld als “Entreegebied”. De Barend Ubbinkweg vertoont twee markante plekken die als entree kunnen worden opgevat; de doorbraak t.p.v. de vesting en de omgeving van de sluis. Daar de sluiskaden voorzien zijn van zware boomschermen (populier), welke de barrière die de Oude IJssel vormt, worden deze versterkt. Hierbij breekt de invalsroute (hier geen laanbeplanting) door een aantal "coulissen" heen. Overigens hebben deze coulissen een functionele relatie met de sluis en m.n. met de scheepvaart. De doorbraak t.o.v. de vesting wordt manifest gemaakt door zowel de vesting als de Barend Ubbinkweg optimaal en gelijkwaardig in beeld te brengen. Doorzichten over de grachten en een bewust vormgegeven (monumentale) beplanting dragen hiertoe bij. Ook de versmalling en vormgeving van de dam (Barend Ubbinkweg) zijn daarbij van belang.
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
17
Conclusie: Het initiatief past in het gemeentelijk groenstructuurplan mits de voorziening de groene kwaliteiten van de omgeving niet schaad. 3.5.3 Geluidsbeleid De gemeente Doesburg voert een actief beleid ten aanzien van geluid. Hiervoor is ondermeer de Nota “Hogere Grenswaarden” vastgesteld. De Nota is van invloed op het plangebied indien de voorziening de geluidscontour van de stuw negatief zal beïnvloeden. Dit wordt beschreven in paragraaf 4.1.2.
3.5.4 Cultuurhistorie De gemeente Doesburg heeft een Kadernota Cultuurhistorie Gemeente Doesburg opgesteld. Deze nota “De toekomst van ons verleden” van het Gelders Genootschap is van november 2006. Tevens is door bureau RAAP een archeologische Waardenkaart gemaakt. Deze is op 29 oktober 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en verankerd in het bestemmingsplan “Archeologie”. Alle plannen dienen aan de cultuurhistorische en archeologische verwachtingen te worden getoetst. Zie paragraaf 4.2.3. De archeologische verwachting is specifiek benoemd als waarde in het bestemmingsplan, zie paragraaf 1.3. De gemeente Doesburg beschikt over tal van cultuurhistorische waarden van hoge kwaliteit. De cultuurhistorische waarden omvatten de ruimtelijke kwaliteit van de historische IJssellopen, de monumenten waaronder de oude vestingwerken, boerderijerven, kerken en huizen en het rijke bodemarchief (het archeologische erfgoed). Het landschap heeft de afgelopen tienduizenden jaren voornamelijk zijn vorm gekregen door de natuurlijke invloeden van wind, water, flora en fauna Conclusie: Het onderhavige inititiatief bouwplan dient aan de cultuurhistorische en archeologische waarden te worden getoetst en haar invloed daarop bezien.
Instroomzijde stuw (oost) met draagconstructie en geleiding
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
18
4. Haalbaarheid 4.1
Milieuaspecten:
4.1.1 Bodem: De kaart van het bodemloket geeft inzicht in de maatregelen die de afgelopen jaren zijn getroffen om de bodemkwaliteit van de omgeving in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstellen (bodemsanering). Ook laat de kaart zien waar vroeger (bedrijfs-) activiteiten hebben plaatsgevonden die extra aandacht verdienen. Mogelijk moet op deze locaties in de toekomst nog bodemonderzoek plaatsvinden als de aard van de activiteit daar aanleiding toe geeft.
De vaargeul van de Oude IJssel en de omgeving van het plangebied is gesaneerd en ter plaatse van de uitstroomkom van de stuw onderzocht en er is geen noodzaak tot verder onderzoek. Het onderhavige initiatief wordt niet in de ondergrond geplaatst maar bevestigd aan de bestaande brugconstructie. Daarmee is er geen noodzaak voor verder bodemonderzoek. Conclusie: Er zijn geen milieutechnische bezwaren of bedenkingen voor het initiatief ten aanzien van de bodemkundige situatie. 4.1.2 Akoestiek: Volgens het gestelde in de Wet geluidhinder alsmede het gemeentelijke beleid Geluid dient een voorziening bezien te worden ten aanzien van de eventuele akoestische consequenties. Bij de stuw aan de Barend Ubbinkweg is sprake van een aanzienlijk hoogteverschil in waterpeil met het geluid van stortend water. Ter plaatse is echter het verkeerslawaai dominant.
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
19
Het initiatief “WKC Doesburg” zorgt, zoals is gebleken uit de proefopstelling AA-strang te Ulft, wegens de onderwateropstelling niet voor een toename van het geluid op de omgeving. Een nader akoestisch onderzoek is daarom niet nodig. De realisatie van een waterkrachtcentrale in de beoogde uitvoering Oryon Watermill is akoestisch neutraal. Conclusie: Er zijn geen belemmeringen voor het initiatief ten aanzien van de Wet geluidhinder. 4.1.3 Lucht: Luchtkwaliteit als gevolg van het initiatief Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm en de ministeriële regeling-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. De maximale verslechtering van 3% vindt plaats bij ontwikkelingen tot 1.500 woningen. Aangezien het in het onderhavige plan om de realisatie gaat van een onderwatervoorziening en zonder uitstoot zal het plan 'in niet betekenende mate' van invloed (feitelijk niet relevant) zijn op of voor de luchtkwaliteit. Het onderhavige initiatief leidt ook niet tot een verandering van de omgeving en heeft geen gevolgen voor de verkeersintensiteit. Het initiatief zal dus niet in betekenende mate bijdragen en geen grenswaarden overschrijden. Conclusie: Het initiatief “WKC Doesburg” draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk. 4.1.4 Externe veiligheid: Op 28 mei 2004 is in het Staatsblad 250 het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) gepubliceerd. Dit besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft betrekking op inrichtingen en op ruimtelijke ordeningsaspecten. Voor het onderhavige plangebied is de volgende situatie relevant:
fragment risicokaart provincie, geen risico tracé’s of BEVI bedrijven.
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
20
In de nabijheid van het plangebied liggen geen BEVI-bedrijven of andere risicoaspecten zoals leidingtracés. Het plangebied ligt niet binnen de risicocontour van een installatie. De gemeente Doesburg voert een aktief veiligheidsbeleid welk is vastgelegd in de “Beleidsvisie externe veiligheid Doesburg”. De realisatie van BEVI-inrichtingen in de woonomgeving is daarin uitgesloten. Alleen bestaande inrichtingen mogen worden aangepast of uitgebreid. Het initiatief is geen BEVI-inrichting. Het initiatief zelf is ook geen kwetsbaar object of beïnvloed door aard en inrichting de risicosituatie voor andere objecten. Het initiatief belemmert op geen wijze de externe veiligheid en past in het gemeentelijk beleid en haar ambitieniveau. Conclusie: Binnen het beleidskader externe veiligheid bestaat er geen belemmering voor het initiatief “WKC Doesburg”.
4.1.5 Bedrijvigheid: In de (aangepaste) VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”(maart 2009) zijn richtlijnen vastgelegd voor hindercirkels. Uitgangspunt in de richtlijnen is “functiescheiding waar het moet, functiemenging waar het kan”. Er is geen nabije (mogelijk belemmerende) bedrijvigheid: Sluiscomplex WRIJ Jachthaven (2zijdig) Botenwerkplaats (?)
Afstand 60 m. >75 m. >75 m.
VNG richtafstand 50 m. (geur) 50 m. (geur) 50 m. (geur)
Conclusie: Alle afstanden tussen de planlocatie en omliggende bedrijven zijn volgens VNG richtafstandenlijst en de voorziening is geen belemmering voor de bedrijvigheid.
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
21
4.2
Overige aspecten:
4.2.1 Flora en Fauna: In het kader van de Flora- en faunawet moeten de gevolgen van een wijziging in de ruimtelijke ordening worden onderzocht en zonodig nadelige gevolgen voorkomen of gecompenseerd worden. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Doesburg ten zuiden van het oude stadscentrum. Het initiatief valt buiten de Europese vogel- en habitatrichtlijngebieden en de provinciale Natura 2000 gebieden. Het plangebied ligt in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de “groene verbindingszone” van de Omgevingsverordening Gelderland.
WKC Doesburg
Ecologische hoofdstructuur (EHS) en ecologische verbindingszone
bron: Provincie Gelderland
Het initiatief omvat de realisatie van een waterkrachtcentrale met onderwater geplaatste voorzieningen in de uitstroomkom van de stuw aan de Barend Ubbinkweg. De voorziening wordt geplaatst in de centrale waterstroom van de stuw en soupeert een deel van de stromingsenergie van het water. Er zal sprake zijn van een geconcentreerde toestroom van water centraal door de geul van de Oude IJssel en een geleidelijker uitstroom, door de omzetting van energie (reductie energie waterkracht). De turbulentie achter de voorziening is dan in enige mate kleiner dan voordien. Ter plaatse van de uitstroomkolk van de stuw zijn betonnen geleideschermen aanwezig om erosie van de oevers te voorkomen. De WKC voorziening zal de dynamiek in het water niet ongunstig beïnvloeden. Een negatieve invloed op de oevers is daarmee uitgesloten. De bestaande oevers hebben geen waardevolle vegetatie. De vegetatie bestaat hoofdzakelijk uit brandnetel, fluitekruid, braam en wilgenstruweel met diverse storingsplanten. Er is geen sprake van verstoring van ecosystemen en geen negatieve invloed op waardevolle en/of beschermde soorten.
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
22
Uitstroomkom Stuw met betonnen geleidewanden en verruigde oevervegetsatie bron: Planburo Oosterink
De enig denkbare invloed op het ecosysteem is de mogelijke bedreiging van De visstand door het passeren van de turbines. De gevolgen hiervan zijn onderzocht door bureau ATKB. Het rapport “visvriendelijkheid Oryon Watermill”is als bijlage toegevoegd aan deze Ruimtelijke Onderbouwing. De invloed op de visstand is als nihil beoordeeld.
Er worden ten behoeve van het initiatief geen bomen of andere beplantingen verwijderd of vegetaties beïnvloed. Onder het brugdek en op de stuw zijn geen nesten of verblijfplaatsen van beschermde fauna aangetroffen. Dit is beoordeeld met een quickscan en expert judgment op vrijdag 8 mei 2015 door J.H.B. Oosterink van Planburo Oosterink (zie bijlage quickscan Flora en Fauna). Omdat geen gevolgen voor flora en fauna als gevolg van het initiatief optreden kan de voorziening van de WKC Doesburg als een ecologisch neutrale voorziening worden aangemerkt en hoeven er geen compenserende maatregelen te worden getroffen of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Gelet op de broedtijd voor vogels verdiend het aanbeveling de werkzaamheden voor het realiseren van de voorziening buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Indien gebouwd gaat worden binnen de periode van het broedseizoen van vogels (15 maart – 15 juli) zullen vroegtijdig maatregelen worden getroffen om eventuele verstoring van nesten in de directe omgeving te voorkomen. Conclusie: Er zijn geen belemmeringen voor het initiatief “WKC Doesburg”. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig.
4.2.2 Water: Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit’. _______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
23
Standaardwaterparagraaf Waterschap Rijn & IJssel Het Waterschap Rijn & IJssel heeft een zogenaamde “standaardwaterparagraaf” samengesteld. Dit is een document met een hoofdindeling van de wateraspecten en is bedoeld om de beoordeling van paragrafen te vergemakkelijken. De indeling van deze paragraaf is conform de “Standaard”, versie oktober 2008. Beschrijving watersysteem: Het ligt ten zuiden van de oude stadskern van Doesburg in de monding van de Oude IJssel op de IJssel onder het brugdek van en voor de stuw in de Barend Ubbinkweg. De afwatering van het plangebied is in noordwestelijke richting (IJssel). Relevante waterthema’s: De watertoetstabel met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema’s Thema
Toetsvraag
Relevant a
HOOFDTHEMA’S Veiligheid
Riolering en Afvalwaterketen
Wateroverlast (oppervlaktewat er)
Grondwateroverlast
Oppervlaktewaterkwaliteit
Grondwaterkwaliteit Volksgezondheid
Verdroging Natte natuur
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? (afvoer via bestaande drukriolering) 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? 1. Is er sprake van toename van het verhard/bebouwd oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? (plaatselijk agv de stuwwal) 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
Ja Ja Nee Nee Nee Nee Nee Ja
Nee Ja Nee Nee
Nee Ja Ja
Nee Ja
Ja Nee Ja
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
24
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? Inrichting en 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in beheer eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? AANDACHTSTHEMA’S Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Ja Ja Nee
Nee Nee
Hoewel veel van de vragen uit de Watertoetstabel met “Ja” moeten worden beoordeeld is het initiatief toch geen negatieve voorziening ten aanzien van het watersysteem. De turbines van de centrale zorgen mogelijk zelfs voor enige beperking van turbulentie. De voorziening is een positieve en wenselijke voorziening en passend in het beleid van het Waterschap die in dit geval ook haar voorziening beschikbaar stelt voor realisatie en opbouw van de waterkrachtcentrale. Afwijking van de uitgangspunten van het Waterschap: Er is geen sprake van afwijking van de uitgangspunten van het Waterschap en de gemeente. Er is geen sprake van toepassing van niet gecoate uitlogende bouwstoffen en er vinden geen activiteiten plaats die het watersysteem beïnvloeden of bedreigen. Conclusie: Het initiatief voor een “WKC Doesburg” voldoet aan de uitgangspunten van de gemeente en het Waterschap.
4.2.3 Cultuurhistorie Algemeen: De voorzieningen in het plangebied, zijnde de stuw en de brug in de Barend Ubbinkweg, hebben geen verhoogde cultuurhistorische waarde of andere beschermde status. De toevoeging van een voorziening onder de waterlijn en bevestigd aan de bestaande funderingsconstructie van de brug en stuw vormt derhalve geen belemmering vanuit cultuurhistorisch oogmerk.
WKC Doesburg
De gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart, fragment omgeving plangebied
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
25
Monumenten: Doesburg heeft 158 monumenten. De brug en stuw zijn geen erkend monument. Archeologie: De gemeente Doesburg heeft haar archeologiebeleid vertaalt in het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009'. Dit bestemmingsplan blijft onverkort van kracht voor onderhavige locatie. Voor de locatie is de aanduiding specifieke vorm van waarde archeologische verwachtingswaarde historische IJssellopen' opgenomen. Voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 7,5m + NAP dient een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te worden aangevraagd. De WKC bestaat uit 2 (of 3) turbine-elementen die centraal in de watergeul onder de waterlijn van de stuw aan de brugpijlers onder het brugdek worden bevestigd en voorziet niet in bodemingrepen waarmee eventuele archeologische waarden verloren zouden kunnen gaan. Voor de ontwikkeling is dan ook geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Het bestemmingsplan is voor het aspect archeologie derhalve uitvoerbaar. Conclusie: Het initiatief “WKC Doesburg” past in de cultuurhistorische omgeving. Er zijn geen belemmeringen voor het initiatief ten aanzien van monumenten en archeologische waarden.
4.2.4 Verkeer en parkeren: Het initiatief is gelegen in het water van de Oude IJssel, eigendom en beheer door het Waterschap Rijn & IJssel. Voor beheer van de voorziening is bij de brug een parkeerplaats aanwezig voor onderhoudsdiensten. Er is dus geen sprake van benodigde extra parkeerruimte in het openbare domein. Conclusie: Het parkeren kan en zal volledig op eigen terrein van het Waterschap plaatsvinden en de gevolgen voor de verkeersintensiteit in de directe omgeving zijn nihil.
4.2.5 Duurzaam bouwen: Het initiatief zal nader worden uitgewerkt op basis van de bouwverordening. De uitwerking zal plaatsvinden op basis van de principes van “duurzaam bouwen”. Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende stoffen of andere milieubelastende bouwmaterialen. Er is sprake van een specifieke passende functionele vormgeving en aard van de voorziening. Het initiatief is bedoeld en ontwikkeld voor een inrichting en gebruik voor onbepaalde tijd, levensloopbestendig en derhalve een duurzame planontwikkeling. Conclusie: De voorziening zal worden gebouwd volgens de principes van “duurzaam bouwen” en voor onbepaalde tijd.
4.2.6 Kabels en leidingen: In of bij plangebied liggen geen belemmerende transportleidingen van nutsbedrijven of beschermingszones voor tracé’s (zie ook paragraaf 4.1.4)
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
26
Ten behoeve van de waterkrachtcentrale zal het leidingentracé van en naar het transformatorgebouw aan de Barend Ubbinkweg moeten worden aangepast en aangevuld, zie tekening blz. 10. Dit zal in de omgevings- en watervergunning worden geregeld. Het betreft aanpassingen in de hoofdwaterkering waarvoor een verzwaard toetsingsregiem. Conclusie: Het nutsvoorzieningentracé zal worden aangepast op de te realiseren waterkrachtcentrale maar vormt behoudens vergunningen geen belemmeringen voor het initiatief.
Bestaand en aan te passen Kabels en Leindingentracé
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
27
5.
Economische uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van het onderhavige initiatief “WKC Doesburg” is een particulier initiatief. De initiatiefnemer, Deepwater Energy BV, neemt dan ook alle bijbehorende uitvoeringskosten voor zijn rekening. Het Waterschap Rijn & IJssel is bereid tot het verstrekken van een Recht van Opstal voor de te realiseren technische voorzieningen op haar eigendom. Middels de gemeentelijke legesverordening zullen de kosten voor het opstellen van een wijzigingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Voor de gemeente Doesburg zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van dit project geen kosten en/of financiële risico’s verbonden. De financiële uitvoerbaarheid is gegarandeerd en er is een dekkende exploitatie. De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met de eigenaren van de belendende percelen en heeft afspraken gemaakt voor aanpassingen en afstemming. Conclusie: De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
28
6.
Samenvatting en Conclusie
Het initiatief voor een waterkrachtcentrale aan de Barend Ubbinkweg in Doesburg past in de landelijke, provinciale en regionale beleidskaders voor de transitie naar winning van duurzame energie en is derhalve een gewenste ontwikkeling. Het initiatief past niet in het vigerende bestemmingsplan. Het initiatief past wel in de stedenbouwkundige en algemene beleidsvisie van de gemeente. De gemeente Doesburg is in beginsel, onder voorbehoud van deze Ruimtelijke Onderbouwing en de benodigde milieuonderzoeken, bereid tot het voeren van de procedure c.q. het nemen van een projectbesluit. Het initiatief wordt gesitueerd onder het brugdek en voor de stuw in de Barend Ubbinkweg. Het kabel en leidingentracé moet worden aangepast/verzwaard. Het initiatief belemmert het watersysteem niet en daarmee voldoet de voorziening aan de uitgangspunten van de gemeente en het Waterschap. Er zijn geen bodemkundige en milieuhygiënische beperkingen geconstateerd. De brug en stuw hebben geen cultuurhistorische waarde en de toevoeging van de voorziening is daarom niet bezwaarlijk. Nabij het plangebied zijn voldoende parkeermogelijkheden waardoor de openbare weg niet wordt belast. De voorziening heeft geen invloed op de luchtkwaliteit en zorgt niet voor toename van geluid Het initiatief belemmert geen ruimtelijke en functionele milieutechnische aspecten en geen natuur en landschappelijke waarden. De visstand wordt niet beïnvloed door de waterkrachtcentrale. Alle aspecten van inrichting en haar gevolgen zijn in deze onderbouwing afgewogen en mede in relatie tot de belangen en rechten van derden. Conclusie: Er zijn geen belemmeringen voor het voeren van een planologische procedure voor de realisatie van een waterkrachtcentrale, type Oryon Watermill, aan de Barend Ubbinkweg in Doesburg. Planburo Oosterink 19 mei 2015 definitief auteur: ing. J.H.B. Oosterink Document: ROB WKC Doesburg PBO 19 mei 2015 definitief
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
29
Gemeente Doesburg Postbus 100 6980 AC Doesburg
betreft: Quickscan Flora en Fauna, WKC Doesburg - briefing datum: 8 mei 2015
Geachte heer/mevrouw, Hierbij bericht ik u in briefvorm onze bevindingen ten aanzien van een quickscan Flora en Fauna voor WKC Doesburg aan de Barend Ubbinkweg. Het initiatief betreft de realisatie van een waterkrachtcentrale (WKC) bij de stuw in de Oude IJssel.
De turbines van de waterkrachtcentrale worden onder water geplaatst en bevestigd aan de funderingsconstructie van de stuw en de brug.
Bureauonderzoek: Het projectgebied ligt buiten de natura 2000 gebieden maar binnen de ecologische hoofdstructuur en de Groene Ontwikkelzone van de Omgevingsverordening Gelderland. Voor de Flora- en faunawet geldt dat vaste rust- en verblijfplaatsen van bepaalde soorten zijn beschermd. De Flora- en faunawet maakt onderscheid in drie beschermingscategorieën. Iedere categorie heeft zijn eigen ontheffingsmogelijkheden en toetsingscriteria. Bij het onderzoek is in beeld gebracht of er vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingscategorieën. Vervolgens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend werkt. Broedvogels en vleermuizen zijn soortgroepen uit de strengste beschermingscategorie. Voor de overige soortgroepen is de beschermingsstatus afhankelijk van de soort. Op 23 februari 2005 is de zogenaamde Algemene Maatregel van Bestuur “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden. In dit besluit is een vrijstelling voor specifieke activiteiten en soorten geregeld. Tevens introduceert de AmvB de gedragscode. Per brief van 25 augustus 2009 heeft bevoegd gezag laten weten nieuw beleid te hebben met betrekking tot vogels. Onlangs is de gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector goedgekeurd. Hierin staat een aangepaste lijst met jaarrond beschermde vogelnesten. Voor ontheffingen en gedragscodes bij ruimtelijke ingrepen is de lijst omgezet in een indicatieve lijst die als hulpmiddel fungeert bij het inventariseren. In de praktijk zijn in beginsel alle vogels en nesten beschermd.
Veldonderzoek: Het plangebied is op 8 mei 2015 bezocht en beoordeeld op de aanwezigheid van beschermde planten en dieren volgens de categorieën: • • • • • • •
Vaatplanten; Zoogdieren (grondgebonden, marterachtigen, vleermuizen, eekhoorn); Vogels; Amfibieën en vissen; Reptielen; Libellen en dagvlinders; Overige ongewervelden.
Omgeving plangebied WKC Doesburg.
Ter plaatse van de uitstroomkolk van de stuw zijn betonnen geleideschermen aanwezig om erosie van de oevers te voorkomen. De WKC voorziening zal de dynamiek in het water niet ongunstig beïnvloeden. Een negatieve invloed op de oevers is daarmee uitgesloten. De bestaande oevers hebben geen waardevolle vegetatie. De vegetatie bestaat hoofdzakelijk uit brandnetel, fluitekruid, braam en wilgenstruweel met diverse storingsplanten. Er is geen sprake van verstoring van ecosystemen en geen negatieve invloed op waardevolle en/of beschermde soorten.
De beplantingen zijn bezien op de aanwezigheid van nesten en andere verblijfplaatsen van beschermde dieren. Behalve enkele nesten van algemene vogelsoorten zijn geen bijzonderheden aangetroffen. De nesten worden in beginsel, behoudens verstoring tijdens aanlegwerk, ook niet bedreigd. Onder de brug en in en aan de stuwconstructie zijn geen nesten of verblijfplaatsen van beschermde soorten planten en dieren aangetroffen. Aanvullend is de situatie nog met een BAT-detector onderzocht. Er zijn geen verblijfplaatsen geconstateerd c.q. geen hoog frequente geluidsbronnen geregistreerd. Een onderwater krachtcentrale hoeft ook geen belemmering te zijn voor vogels en zoogdieren. Alleen het moment van plaatsing kan een tijdelijke verstoring veroorzaken.
Meting geluidsfrequentie met BAT-detector
De eventuele gevolgen voor de visstand als gevolg van de turbines zijn onderzocht door bureau ATKB met rap.nr. 20130748/001 d.d. 01 09 2014 definitief. Resumerend zijn er geen bedreigde plantensoorten of recente verblijfplaatsen of sporen van bedreigde dieren aangetroffen. Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een vervolgonderzoek niet nodig is. Er hoeven geen compenserende maatregelen te worden getroffen of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Indien de voorziening geplaatst gaat worden binnen de periode van het broedseizoen van vogels (15 maart – 15 juli) zullen vroegtijdig maatregelen getroffen moeten worden om eventuele verstoring van nesten op en rond het plangebied te voorkomen. Conclusie: Er zijn geen belemmeringen voor het initiatief WKC Doesburg. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig. Brief: Briefing Quickscan Flora en Fauna WKC Doesburg PBO 08 05 2015 nr: PBO 2015050801
Ing J.H.B. Oosterink
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill
Rapportnummer: Status rapport: Datum rapport:
20130748/001 Definitief 1 september 2014
Auteur: Projectleider: Kwaliteitscontrole:
I.L.Y. Spierts, J. Kampen I.L.Y. Spierts F.T. Vriese
Opdrachtgever:
Deepwater-Energy BV Postbus 882 6802 ED Arnhem J. Ory
Contactpersoon: Opdrachtnemer:
ATKB Poppenbouwing 34 4191 NZ Geldermalsen Tel: 088 11 53 200
Dit rapport is digitaal gegenereerd en derhalve niet voorzien van een handtekening. De inhoud van de rapportage is aantoonbaar gecontroleerd en vrijgegeven.
SAMENVATTING De firma Deepwater-Energy BV is producent van en voornemens om de Oryon Watermill (OWM) op de markt te brengen. De OWM is een complete waterkrachtcentrale en bestaat uit een verticale as turbine met een generator en is geschikt voor energieopwekking in laagverval gebieden met een vrije stroming vanaf minimaal 1 m/s. Het doel van de OWM is het met een zo hoog mogelijk rendement genereren van elektrische energie uit de vrije waterstromen. De, meermaals geteste, efficiënt werkende onderwater-unit kan, mét of zonder venturi versneller, in dezelfde waterstroom veelvuldig worden toegepast. Belangrijk is dat de OWM visvriendelijk is (er dus geen mortaliteit en schade aan vis optreedt), wil de toepassing succesvol zijn en de wijze van energieopwekking echt ‘groen’ genoemd kunnen worden. Deepwater-Energy BV heeft dan ook ATKB benaderd om onderzoek naar de visvriendelijkheid van de OWM uit te voeren. De OWM is getest op 2 locaties: in de Rijn bij Tolkamer en in de Oude IJssel in de stuw te Ulft. De test bij Tolkamer betrof gedwongen doorvoer van vis, middels het inbrengen van vis in het inlaatdeel van de OWM en werd uitgevoerd aan een aanlegsteiger bij de Europakade. Bij Ulft was de OWM direct onder de stuwklep opgesteld. Hierdoor was eigenlijk ook sprake van gedwongen doorvoer van vis. Immers, voordat de vis over de stuw is gepasseerd kon deze de OWM niet waarnemen en al het passerende water (met vis) werd door de OWM geleid. Op de lokatie Tolkamer was sprake van een relatief geringe stroomsnelheid (0,45 m/s in de inlaat; 0,78 m/s in het venturi deel). Onder de stuw bij Ulft was de stroomsnelheid aanzienlijk groter (1,9 m/s in de inlaat; 5 m/s in de venturi). In beide gevallen bleek vis achter te blijven in het inlaatdeel, waaruit geconcludeerd mag worden dat een aanzienlijk deel van de vis niet geneigd was de OWM te passeren (vermijdingsreactie, door actief tegen de stroming in te zwemmen). Als dan gekeken wordt naar de optredende directe mortaliteit bij gedwongen blootstelling bij Tolkamer dan is de constatering dat deze afwezig is (0%). Er zijn een gering aantal vissen met schade (1 schieraal met een kras over de huid) en 2 zeelten met enige botsingsschade (respectievelijk 1,2% lichte schade bij schieraal, en 2% lichte schade bij de karperachtigen). De geconstateerde schade is zeker niet letaal. Er bleek ook geen uitgestelde mortaliteit op te treden. Bij Ulft bleek slechts zeer weinig vis over de stuw te passeren, waarmee het aanbod van vis voor de OWM gering was. Om deze reden is een bevissing uitgevoerd en zijn de gevangen vissen rechtstreeks boven de stuwklep losgelaten. Ook hier bleek een aanzienlijk deel van de vis toch niet door de OWM te gaan, ondanks de hoge stroomsnelheden. Bij de vis die wel passeerde, was geen sprake van mortaliteit (0%). Al eerder waren een dode aal (60 cm) en 2 dode baarzen (van 9 cm lengte) in de fuik aangetroffen. De dode aal bleek al geruime tijd dood en is waarschijnlijk met het water mee over de stuw gespoeld. De 2 dode baarzen hadden geen uitwendige schade die kon worden toegeschreven aan de OWM. Gezien de lengte van de baarzen is botsing met de OWM ook zeer onwaarschijnlijk. Als de dode baarzen bij Ulft toch worden toegeschreven aan de OWM, dan is aldaar de mortaliteit 2,3% en de overleving aldus 97,7%. Deze resultaten zijn in hoge mate vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek naar hydrokinetische turbines (de LST en Welka UPG), uitgevoerd in de VS. Daar bleek de mortaliteit van de geteste turbines zeer gering, mede doordat vis weigerde door de turbines te passeren. Indien de vissen in onderhavig onderzoek de mogelijkheid hadden gehad om langs de OWM te passeren, dan was er naar verwachting geen enkele schade opgetreden en waren er misschien zelfs in het geheel geen vissen door de OWM gegaan. Bij laag verval turbines en bij hydrokinetische turbines is botsing met onderdelen van de turbines de belangrijkste oorzaak voor mortaliteit. Bij hydrokinetische turbines is dit zeer voor de hand liggend, andere oorzaken voor mortaliteit (drukverschillen, shear, cavitatie etc.) treden in dit soort turbines, gezien hun aard (geen verval, maar vrije waterstroming), nooit op. Dit leidt tot de volgende theoretische beschouwing, de rotatiesnelheid van de OWM is bepalend voor de mate van mortaliteit die eventueel zou worden toegebracht aan de vissen. Deze snelheid is logischerwijs nooit groter dan de snelheid van de waterstroom in de venturi. Bij Tolkamer bedroeg deze snelheid 0,78 m/s en bij Ulft was deze 5 m/s. Uit divers onderzoek is gebleken dat botsingmortaliteit pas ontstaat bij schubvissen bij botsingssnelheden hoger dan 5 m/s en bij aal bij snelheden hoger dan 8 m/s. Hieruit kan geconcludeerd worden dat in het beproefde traject van stroomsnelheden de OWM geen mortaliteit kan veroorzaken.
Recent is de Ontwerp-beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren (ook wel genoemd het toetsingskader WKC’s) in de inspraak gegaan. Momenteel wordt gewerkt aan de verwerking van het binnengekomen commentaar. In dit toetsingskader wordt gesteld dat er alleen waterkrachtcentrales in de Rijkswateren bij mogen komen wanneer de veroorzaakte (directe) mortaliteit niet groter is dan 0,1% van passerende smolts en schieraal. De OWM zou op basis van het onderzoek in alle wateren toegestaan kunnen worden (met een grens van maximaal 5 installaties per waterlichaam, zoals voorzien in het toetsingskader). Gezien de proefopstellingen is de OWM eigenlijk alleen getest middels gedwongen blootstelling van vis. Zelfs in die situatie probeert vis zich te onttrekken aan passage via de OWM door langdurig tegen de stroming in te zwemmen, zelfs bij hoge stroomsnelheden. Dit verschijnsel wijst er op dat wanneer vis wordt geconfronteerd met de OWM in een vrije waterloop er waarschijnlijk nauwelijks tot geen vis via de OWM zal passeren. Het lijkt dan ook goed een dergelijk experiment uit te voeren met een opstelling waarbij de vis alle gelegenheid heeft om uit te wijken en niet via de OWM hoeft te passeren. Hierbij kan wederom gewerkt worden met een vangconstructie achter de OWM en/of met camera’s om het visgedrag te observeren. Zoals divers onderzoek ook al aangeeft, de ontwijkingsrespons van vis op hydrokinetische turbines is een belangrijk aspect van het visvriendelijk zijn van dit soort installaties.
INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING ........................................................................................................................................... 1 1.1 Aanleiding ...................................................................................................................................... 1 1.2 Oryon Watermill (OWM)................................................................................................................. 1 1.3 Doel ................................................................................................................................................ 2 1.4 Leeswijzer ...................................................................................................................................... 2 2 MATERIAAL EN METHODE ............................................................................................................... 3 2.1 Onderzoeksgebied ......................................................................................................................... 3 2.1.1 Gedwongen doorvoer vissen: locatie Tolkamer ....................................................................... 3 2.1.2 Natuurlijke doortrek: locatie Ulft ............................................................................................... 4 2.2 Proefdieren gedwongen doorvoer Tolkamer ................................................................................. 5 2.2.1 Algemeen ................................................................................................................................. 5 2.2.2 Huisvesting ............................................................................................................................... 5 2.2.1 Gedwongen doorvoer van vis Tolkamer .................................................................................. 5 2.3 Natuurlijke doortrek van vis Ulft ..................................................................................................... 6 2.4 Schadebepaling ............................................................................................................................. 7 2.5 Overige zaken ................................................................................................................................ 8 2.5.1 Vergunningen, ontheffingen en toestemmingen ...................................................................... 8 2.5.2 Uitvoering veldwerkzaamheden ............................................................................................... 8 3 RESULTATEN ..................................................................................................................................... 9 3.1 Gedwongen blootstelling Tolkamer ............................................................................................... 9 3.1.1 Schieraal .................................................................................................................................. 9 3.1.2 Karperachtigen ....................................................................................................................... 10 3.2 Natuurlijke doortrek vis te Ulft ...................................................................................................... 11 3.2.1 Algemeen ............................................................................................................................... 11 3.2.2 Alle vis .................................................................................................................................... 11 4 DISCUSSIE ........................................................................................................................................ 13 5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN.............................................................................................. 17 5.1 Conclusies ................................................................................................................................... 17 5.2 Aanbevelingen ............................................................................................................................. 18 6 REFERENTIES .................................................................................................................................. 19
1 INLEIDING 1.1 Aanleiding Er is de laatste tijd vanuit meerdere pomp- en turbinefabrikanten (ook vanuit het buitenland) interesse getoond om visvriendelijke pompen en turbines te ontwikkelen en deze op de markt te brengen. De pompen worden veelal gebruikt voor bestaande en nieuwe gemalen, maar ook voor het opwekken van energie door waterkracht. In alle gevallen is er een grote kans dat vissen deze pompen zullen passeren, waarbij ze mogelijk schade oplopen, of zelfs dood gaan. Voorafgaand aan het op de markt brengen van deze pompen en turbines dient middels onderzoek eerst aangetoond te worden of, en zo ja, hoe visvriendelijk het nieuwe product nu daadwerkelijk is. De firma Deepwater-Energy BV is voornemens om binnenkort de Oryon Watermill (OWM) op de markt te brengen. De OWM bestaat uit een generator met een molen en is geschikt voor laagverval gebieden met een vrije stroming van minimaal 1 m/s. Het doel van de OWM is het genereren van energie uit vrije waterstromen (in principe dus een waterkrachtcentrale) met een zo hoog mogelijk rendement. De, meermaals geteste, efficiënt werkende onderwater-unit kan, mét of zonder venturi versneller, in dezelfde waterstroom meermaals worden toegepast. In de zomer van 2013 heeft de firma Deepwater-Energy BV ATKB, als onafhankelijk (vis ecologisch) adviesbureau, benaderd om hun nieuw ontwikkelde visvriendelijke waterkrachtcentrale, de OWM, te testen op diens visvriendelijkheid door middel van een eenmalige gedwongen blootstelling van de (in de Nederlandse wateren) meest voorkomende vissoorten aan de OWM, waarbij schieraal, als een beschermde vissoort die met uitsterven bedreigd wordt, de belangrijkste doelsoort is. Tevens is de OWM gedurende een periode van vijf aaneengesloten dagen in een waterstroom direct achter een stuw worden geplaatst om mogelijke schade en of sterfte aan vis, die onder natuurlijke omstandigheden en vrijwillig de generator passeren, te inventariseren. 1.2 Oryon Watermill (OWM) De OWM, ontwikkeld door Deepwater Energy BV, is een eenvoudige maar uiterst krachtige waterkrachtinstallatie die in laagverval rivieren met een stroming vanaf minimaal 1 m/s met lage toeren een rendabel vermogen aan duurzame energie opwekt (De OWM werkt op de stuwkracht van stromend water, zie figuur 1.1). Om een goede stroming te garanderen rondom de OWM wordt deze in het algemeen op één meter van de bodem van een rivier geplaatst. Het ontwerp is dusdanig, dat de natuurlijke stroming zoals deze in rivieren optreedt er toe leidt dat de molenwieken gaan draaien en er duurzame energie wordt opgewekt. De watergang zorgt voor een optimale stroming langs de watermolen die horizontaal draaiend door de dynamische waterdruk worden voortbewogen. De inlaat heeft een grotere capaciteit dan de uiteindelijke doorlaat naar de molenunit wat het zogenaamde ‘Venturi-effect’ veroorzaakt: een versnelling die optreedt bij stroming door een vernauwing (zie figuur 1.1A). Het instromende water wordt via de constructie in waterkrachtenergie omgezet waarvan de opgewekte kracht afhankelijk is van de stroomsnelheid van het water, de breedte van de instroom en de oppervlakte van de molenwieken. De werking van de drie horizontale draaiende wieken van de OWM is gebaseerd op lamellen die naar gelang hun plaats in de waterstroom open of dicht staan (zie figuur 1.1B). In figuur 1.1CD is de OWM te zien tijdens de eerste te water lating in Doesburg, en op de eerste testlocatie in de Rijn in Tolbroek.
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 1 van 19
A
B
C D Figuur 1.1. A: Schets van de volledige behuizing van de OWM-250; B: schets van de OWM-250 met generator in de as; C: eerste te water lating van de OWM in Doesburg, en D: de OWM op de testlocatie in de Rijn in Tolkamer. 1.3 Doel Doel van het project is het inzichtelijk maken van de mogelijk optredende schade en of sterfte aan vissen die onder natuurlijke omstandigheden en bij gedwongen blootstelling de OWM passeren. Hierbij gelden de volgende deelvragen: • Welk schade- en/of sterftepercentages treden op bij gedwongen en bij natuurlijke doortrek van de OWM door de doelsoorten? • Wat zijn de verschillen in de schade- en sterftepercentages tussen vissoort groepen (karperachtigen en schieraal)? • Heeft de snelheid waarmee de vissen de OWM passeren invloed op het schade- en/of sterftepercentage, en zo ja, welke passagesnelheid levert de minste visschade op? • Is er sprake van uitgestelde schade en of sterfte na passage van de OWM, en zo ja, in welke mate? 1.4 Leeswijzer Na deze inleiding wordt in hoofdstuk twee de toegepaste methodiek gepresenteerd. In hoofdstuk drie volgen de resultaten van het onderzoek. In hoofdstuk 4 wordt een korte discussie weergegeven. Het daaropvolgende hoofdstuk geeft de belangrijkste conclusies van het onderzoek weer, evenals aanbevelingen met betrekking tot toekomstig onderzoek. In hoofdstuk vijf worden tenslotte de referenties weergegeven.
Blz. 2 van 19
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
2 MATERIAAL EN METHODE 2.1 Onderzoeksgebied Voor een goede uitvoering van het onderzoek is het meest gunstige om de OWM in een watergang te plaatsen waar de stroomsnelheid ten minste 1 m/s bedraagt. In de hierna volgende paragrafen worden de twee onderzoekslocaties beschreven, waarbij zoveel mogelijk werd getracht de gewenste stroomsnelheid te krijgen tijdens het doorvoeren van de vis. 2.1.1 Gedwongen doorvoer vissen: locatie Tolkamer De hoofdstroom van de Rijn bij Tolkamer, net vóór de grens met Duitsland, was de testlocatie voor de gedwongen doorvoer van vis (figuur 2.1A). De gedwongen doorvoer werd uitgevoerd in de hoofdstroom van de Rijn aan de Europakade, aan een aanlegsteiger (zie figuur 2.1B). De stroomsnelheid in de Rijn op deze locatie is uitermate afhankelijk van de waterafvoer.
A
B
D C Figuur 2.1. De Rijn bij Tolkamer. A: Overzichtsfoto; B: detailfoto van de aanlegsteiger in de hoofdstroom van de Rijn aan de Europakade (Bron: www.google.nl); C: de OWM op de testlocatie, en D: het lichten van de fuik benedenstrooms van de OWM. Deepwater Energy BV heeft bij Tolkamer de snelheid gemeten op de testdagen. De gedwongen doorvoer van vis (zowel karperachtigen als schieraal) vond plaats op vijf november 2013, en op deze dag en de twee daarop volgende dagen werden nog lichtingen van doorgevoerde vissen uitgevoerd (zie figuur 2.1C en D). De wieken van de OWM draaiden met 4,5 omwentelingen per min. De watertemperatuur bedroeg 11,6-11,7 °C, en de gemeten stroomsnelheid in de venturi was 0,78 m/s (zie tabel 2.1). De afvoer bij Lobith was op de drie testdagen 2.635, 3.006 en 3.301 m3/s, respectievelijk.
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 3 van 19
Tabel 2.1. Algemene gegevens testdagen gedwongen doorvoer. Algemene data ↓/datum->
5-11-2013
6-11-2013
7-11-2013
Watertemperatuur (gr. C)
11,7
11,6
11,6
Stroomsnelheid inlaat (m/s)
0,45
0,45
0,45
Stroomsnelheid venturi (m/s)
0,78
0,78
0,78
Omwentelingen wieken (# keer/min)
4,5
4,5
4,5
Zichtdiepte (cm)
20
20
15-20
Veel regen, bewolkt
Veel regen, bewolkt
Veel regen, bewolkt
8
9
8
2635
3006
3301
Weer Buitentemperatuur (gr. C) Afvoer Rijn Lobith (m 3/s)
2.1.2 Natuurlijke doortrek: locatie Ulft De hoofdstroom van de Oude IJssel bij de stuw van Ulft was de testlocatie voor de natuurlijke doortrek van vis (figuur 2.2A). De natuurlijke doortrek werd uitgevoerd direct benedenstrooms van de stuw bij Ulft (zie figuur 2.2B).
A B Figuur 2.2. De oude IJssel bij de stuw van Ulft. A: Overzichtsfoto; B: detailfoto van de stuw bij Ulft waar de OWM direct benedenstrooms was aangelegd tijdens de natuurlijke doortrek van vis (Bron: www.google.nl). De OWM was zo geplaatst dat alle water dat (en vis die) over één stuwklep viel door de OWM moest gaan. Omdat de vis daarbij feitelijk nauwelijks vrije keus had om wel of niet door de OWM te gaan, is ook hier min of meer sprake van een proef met gedwongen doorvoer. Net als bij de eerste proef bij Tolkamer kon de vis er wel voor kiezen in de voorkamer te blijven. In tabel 2.1 zijn de testomstandigheden weergegeven. Tabel 2.1. Algemene gegevens testdagen natuurlijke doortrek. Algemene data ↓/datum-> Watertemperatuur (gr. C) Stroomsnelheid inlaat (m/s) Stroomsnelheid venturi (m/s) Omwentelingen wieken (# keer/min) Zichtdiepte (cm) Weer Buitentemperatuur (gr. C) Afvoer Oude Ijssel
Blz. 4 van 19
26-5-2014 17 1,9 5 11,5 50 buiïge regen 16 1,7-4,0
27-5-2014 17 1,9 5 11,5 50 buiïge regen 15 1,7-4,0
28-5-2014 17 1,9 5 11,5 50 regen 13 1,7-4,0
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
2.2 Proefdieren gedwongen doorvoer Tolkamer 2.2.1 Algemeen De vis werd via de beroepsvisserij betrokken. De proefdieren die in het onderzoek werden gebruikt, behoren tot twee veelvuldig in Nederland vertegenwoordigde vissenfamilies, en zijn 85 wildvang exemplaren van Anguillidae (aalachtigen, de Europese aal), en 100 diverse soorten wildvang exemplaren van Cyprinidae (karperachtigen). De blootgestelde soorten waren zeelt, blankvoorn, ruisvoorn en brasem. Er werd bewust gekozen om wilde karperachtigen en schieralen voor de proef te gebruiken, omdat deze dieren daadwerkelijk in het wild ook worden blootgesteld aan pompen en of turbines. Bovendien gedragen wild gevangen vissen zich op een ´natuurlijkere´ manier dan vissen afkomstig uit de kweek. De wild gevangen schieralen werden in de proef opgenomen vanwege het feit dat de lichaamsvorm en de zwemwijze van deze vissoort afwijkt van de karperachtigen. Bovendien is de aal een soort die bescherming dient te krijgen in het kader van de EU aalverordening en is als zodanig prioritair in de ogen van de waterbeheerders. De karperachtigen hadden een gemiddelde totale lengte van ± 15 cm (10-20 cm) en de schieralen een gemiddelde totale lengte van ± 75 cm (70-85 cm). Alleen op het oog gezonde vissen werden gebruikt in het onderzoek. 2.2.2 Huisvesting De vis werd in beluchte vistanks naar de plaats van onderzoek getransporteerd. Eén uur na aankomst werden de vissen uiterst voorzichtig, naar familie gescheiden, in het inlaatdeel van de OWM gebracht. Vissen die een pomp, turbine of de OWM levend en zonder enige waarneembare schade passeren kunnen na enige tijd alsnog sterven, dit als gevolg van interne beschadigingen. Nadat de vissen voorzichtig uit de fuik waren gehaald (zie ook figuur 2.1D), dit om schade door deze handeling zelf te voorkomen, werd de vis daarom overgebracht naar twee visbekkens (750 l elk), gescheiden naar familie (zie figuur 2.3A).
A B Figuur 2.3. A: Schieralen voor doorvoer, en B: visbekkens voor opslag van doorgevoerde vis. De visbekkens stonden aan de kade van de Rijn en werden continu voorzien van vers Rijnwater en beluchting. Om inzicht te krijgen in welke mate uitgestelde schade en/of sterfte optrad, werden de doorgevoerde vissen gedurende een periode van minimaal 24 uur en maximaal 48 uur in opslag gehouden in de bovengenoemde bekkens, gescheiden naar familie. Gedurende deze periode wordt de schade en sterfte nauwkeurig gemonitord. Vissen die na minimaal 24 uur geen schade hadden werden door de betrokken beroepsvisser in het water van herkomst terug geplaatst, alwaar ze in de vrije natuur verder kunnen leven. 2.2.1 Gedwongen doorvoer van vis Tolkamer In figuur 2.4 is de testopstelling weergegeven (zie ook figuur 1.1D). De vis werd voorzichtig, in kleine aantallen, en per familie gescheiden in de inlaatbak van de turbine (zie rode kader in figuur 2.4) ingebracht. De schieralen werden het eerst aan de OWM blootgesteld (zie figuur 2.3A), en anderhalf uur later, na de fuik al twee keer geleegd te hebben, de karperachtigen. De inlaat (onder in figuur 2.4)
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 5 van 19
heeft een grotere capaciteit dan de uiteindelijke doorlaat naar de molenunit wat het zogenaamde ‘Venturi-effect’ veroorzaakt: een versnelling die optreedt bij stroming door een vernauwing. De vis wordt vervolgens door deze stroomversnelling met de stroomrichting van het rivierwater (zie blauwe pijl in figuur 2.4) ‘meegenomen’ en komt terecht bij de drie langzaam horizontaal draaiende wieken (gele cirkel).
Figuur 2.4. Bovenaanzicht van de Oryon Watermill turbine te water op de testlocatie. Rode inzet: inlaatbak van de turbine (van onderen geheel afgesloten) waar de vis wordt ingebracht; blauwe pijl: stroomrichting water richting de drie wieken, en doorvoer richting vissen; gele cirkel: locatie van de drie roterende wieken onder water, en tenslotte groene kader: locatie van het opvangnet voor de doorgevoerde vissen achter de turbine. Na passage werden de vissen in een knooploos net opgevangen dat voldoende ruim was om de langs de wieken gevoerde vis zonder extra beschadigingen (als gevolg van het net) op te vangen (locatie net: zie groene kader in figuur 2..4). Nadat de turbine voldoende tijd had gedraaid en de vissen van één groep waren gepasseerd, werd de turbine stilgezet en de vis uit het opvangnet gehaald om te worden beoordeeld op eventueel toegebrachte schade. Alle vis werd vervolgens minimaal 24 uur opgeslagen (zie paragraaf 2.2.2). 2.3 Natuurlijke doortrek van vis Ulft In figuur 2.5 is de testopstelling voor de natuurlijke passage achter de stuw in Ulft weergegeven (zie ook figuur 1.1D). Het inlaatdeel van de OWM omvatte de volledige breedte van één stuwklep benedenstrooms van de stuw van Ulft. De constructie was dusdanig gebouwd, dat al het water dat over de stuw ging ook daadwerkelijk door de OWM werd gevoerd. Alle vis die de stuwklep bovenstrooms daadwerkelijk passeerde, werd via de inlaatconstructie van de OWM en de venturi door de wieken van de turbine geleid en richting de fuik. Gedurende drie dagen is de natuurlijk doortrekkende vis gemonitord. Na de eerste dag (20 mei) bleek een grote balk zowel de constructie als het opvangnet beschadigd te hebben. Na reparatie is 26 mei weer gestart met de metingen. Op 27 en 28 mei is de vangst van “natuurlijke” doortrek bepaald. Vanwege zeer geringe vangsten en geringe waterafvoer is op 28 mei vis gevangen bovenstrooms van de stuw (met elektrovisapparaat) en op de stuwklep losgelaten. Na 0,5 uur is de vangst uit het opvangnet gehaald en op schade bekeken. Elke dag werd de vis die uit vrije wil door de molenwieken van de Oryon Watermill zwom uit de fuik gehaald en gecontroleerd op schade en of sterfte. De vangst van 27 mei is 24 uur opgeslagen in een leefnet welke in de oude IJssel was geïnstalleerd om ze in een later stadium te controleren op
Blz. 6 van 19
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
uitgestelde schade en of sterfte. Op 28 mei is dat niet meer gedaan omdat toen alle proefopstellingen opgeruimd zijn. Alle gezonde vissen werden tenslotte weer in het water van herkomst teruggezet.
A
D
B
E
F C Figuur 2.5. A-C: ‘artist impression’ van de opstelling van de OWM achter de stuw van Ulft, zijboven en achteraanzicht, respectievelijk; D-F: foto impressie van de werkelijke opsteling. 2.4 Schadebepaling Gedurende een periode van in totaal maximaal 48 uur werd de schade en sterfte nauwkeurig gemonitord, waarbij de volgende schadecategorieën werden gehanteerd: 1. Onbeschadigde vissen; 2. Licht beschadigde vissen.
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 7 van 19
De vissen in deze beschadigingcategorie kunnen onderverdeeld worden in de volgende typen schade: •rode en/of opgezette ogen; •rode en/of beschadigde vinnen; •lichte krassen; 3. Ernstig (terminaal) beschadigde vissen. De vissen in deze beschadigingscategorie kunnen onderverdeeld worden in de volgende typen schade: •insnijding en/of doorsnijding; •breuken en/of fracturen ; •schade aan (en/of ontbrekende) ogen, •beschadiging aan (en/of omgeklapte) kieuwdeksels/bogen, •bloeduitstortingen; •abnormale zwembewegingen (zonder uiterlijke beschadigingen); en 4. Dode vissen. 2.5 Overige zaken 2.5.1 Vergunningen, ontheffingen en toestemmingen WOD (Wet Op Dierproeven) Het gedwongen blootstellen van vissen aan pompen, turbines of de OWM door de nVWA (nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit) gezien wordt als een dierproef. ATKB beschikt over een vergunning voor de WOD, bevoegde functionarissen (ex art. 9, en art. 12 ontheffing WOD) en een (extern) toezichthouder op het welzijn van de proefdieren (externe art. 14 functionaris). Voor het onderzoek is een proefplan geschreven welke is voorgelegd aan een Dier Experimenten Commissie (DEC) ter toetsing. Het proefplan is op 21 september 2013 goedgekeurd. Ontheffingen en toestemmingen Voor het uitvoeren van een visstand onderzoek om aan de benodigde vissen voor het onderzoek te komen is een ontheffing van de visserijwetgeving en een vergunning van het Ministerie van EZ noodzakelijk. Het betreft een ontheffing voor gesloten tijden en minimummaten en een vergunning voor het gebruik van het elektrovisapparaat. ATKB beschikt over een algehele onderzoekvergunning (inclusief de benodigde ontheffingen) van het Ministerie van EZ. 2.5.2 Uitvoering veldwerkzaamheden Voor aanvang van de alle veldwerkzaamheden is een startoverleg met de opdrachtgever gevoerd, waarna gezamenlijk een verkennend veldbezoek werd afgelegd. Tijdens het veldbezoek werd voornamelijk naar praktische zaken gekeken, zoals stroomvoorziening, installeren net achter OWM, ‘vandalismeproof’ maken van de opstelling, etc.
Blz. 8 van 19
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
3 RESULTATEN 3.1 Gedwongen blootstelling Tolkamer Alle vis die in dit onderzoek in het inlaatkanaal van de OWM werd gebracht werd na beëindiging van het onderzoek op schade en of sterfte gecontroleerd, dus ook ALLE vis die de turbine uiteindelijk niet passeerden. Onder deze laatste categorie vissen, zowel schieralen als karperachtigen, werd geen enkele schade en of sterfte waargenomen. De uitgestelde schade en of sterfte werd daarom enkel bepaald bij vissen die de turbine ook daadwerkelijk hadden gepasseerd. 3.1.1 Schieraal Algemeen Op vijf november 2013 werden In totaal werden 85 schieralen voorzichtig en in kleine aantallen in het inlaatkanaal van de OWM gebracht: de eerste lichting schieralen vanaf 14:15 uur en de laatste om 14:45 uur (dit i.v.m. belangstellenden van o.a. RWS die het proces wilden bijwonen). Om 15:30 uur (1,25 uur nadat de eerste alen in het inlaatkanaal waren gebracht) werd de fuik voor het eerst gelicht en bleken er 31 schieralen de turbine gepasseerd te hebben. In een tweede lichting, om 16:15 uur, waren nog eens 16 schieralen in de fuik aanwezig. Nadat de 47 doorgevoerde vissen nauwkeurig waren gecontroleerd op mogelijke schade en of sterfte, werden deze gedurende de nacht opengeslagen in de twee ruime visbekkens, om ze later te kunnen controleren op mogelijke uitgestelde schade en of sterfte (zie figuur 2.3B). Op zes en zeven november (10:00 uur en 10:30 uur, respectievelijk) werd de fuik wederom gecontroleerd op schieralen die de turbine gepasseerd hadden. Enkel op zes november werden nog 16 schieralen in de fuik aangetroffen, welke na controle ook in de visbekkens werden opgeslagen. In totaal passeerden dus 63 van de 85 in het inlaatkanaal ingebrachte schieralen (74,1%) vrijwillig de turbine (zie tabel 3.1). De gepasseerde schieralen deden dit in principe vrijwillig aangezien ze immers ook in het inlaatkanaal hadden kunnen blijven zwemmen (22 vissen, 25,9%, deed dit). Dit percentage is vrij hoog, aangezien vissen normaliter geen barrières passeren indien dit niet echt noodzakelijk is. Het betreft hier echter wilde schieralen, die hoe dan ook stroomafwaarts willen zwemmen om hun paaigronden in de Sargassozee te bereiken. Dit gegeven verklaart het relatief hoog percentage schieralen dat de barrière toch passeerden. De in de visbekkens opgeslagen schieralen verbleven er tussen de 26,75 (de op 6 november aangetroffen schieralen in de fuik) en 45,5 uur (de eerste twee lichtingen, zie tabel 3.1). Schade / sterfte Slechts één van de 85 schieralen die in dit onderzoek werden ingezet had een categorie twee schade (zie ook paragraaf 2.3.3): een lichte kras op de huid (zie figuur 3.1). Hiermee komt het percentage schieralen die dood werden aangetroffen op 0% en het aantal beschadigde schieralen op 1,2% (zie tabel 3.1). De 22 schieralen die wel in het inlaatkanaal werden gebracht, maar de turbine zelf uiteindelijk niet passeerden worden uiteraard ook meegeteld, aangezien het niet willen passeren van de turbine op zichzelf al een resultaat is. Een echt gedwongen doorvoer, bijvoorbeeld door ze fysiek te dwingen, behoorde niet tot de mogelijkheden, omdat een dergelijke aanpak alleen al tot veel schade en of sterfte (bv. ook door stress) zou kunnen leiden, en dus het hele doel van het onderzoek voorbij zou schieten. Tabel 3.1. Samenvatting resultaten gedwongen blootstelling schieraal. Schieraal samenvatting # Opslag Schade (#) (uren) Vrijwillig door OWM 5-11-2013 47 45,5 1 6-11-2013 16 26,75 0 Totaal 63 1 Niet door OWM 22 0
Totaal onbeschadigd Totaal beschadigd Totaal dood
% van totaal (N=85)
84 1 0
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
74,1 25,9 98,8 1,2 0
Blz. 9 van 19
Er kwamen dus 98,8% van de schieralen ongeschonden uit het onderzoek, met een directe mortaliteit van 0%. Slechts één schieraal had een lichte kras op zijn huid (zie figuur 3.1). Deze schade is niet letaal.
Figuur 3.1 Kras op de huid van een schieraal die de OWM passeerde. 3.1.2 Karperachtigen Algemeen Op vijf november 2013 werden in totaal 100 karperachtigen in het inlaatkanaal van de OWM gebracht, 1,75 uur nadat de laatste schieralen in het inlaatkanaal werden gebracht (16:30 uur). Een dag later, 6 november om 10:00 uur, werd de fuik voor het eerst gelicht en bleken er slechts acht karperachtigen de OWM te hebben gepasseerd (8%). De vissen werden nauwkeurig gecontroleerd en gedurende de nacht in de visbekkens opgeslagen (gescheiden van de schieralen). Op 7 november (10:30 uur) werd de fuik een laatste keer gelicht, en toen bleken nog eens vier karperachtigen de fuik te hebben gepasseerd. Ook deze vissen werden na controle in de visbekkens opgeslagen. In totaal passeerden 12 van de 100 in het inlaatkanaal ingebrachte karperachtigen (12 %) vrijwillig de turbine (zie tabel 3.2). De gepasseerde vissen deden dit vrijwillig aangezien 88 vissen er voor kozen om gedurende lange tijd in het inlaatkanaal tegen de stroom in te blijven zwemmen (88%). Net als bij de schieralen blijkt dus een groot percentage van de in het inlaat gebrachte karperachtigen de barrière perse niet te willen passeren. Dit percentage is bij karperachtigen beduidend hoger dan bij schieralen, mogelijk omdat de migratiedrang van deze vissen veel lager ligt dan die bij de diadrome schieralen. Indien de vissen een barrière tegenkomen die ze kunnen vermijden, dan zullen ze dat in het algemeen ook doen, en dat blijkt dan ook duidelijk uit dit onderzoek. De opgeslagen karperachtigen verbleven tussen de 1,75 (de op 7 november aangetroffen karperachtigen in de fuik) en 26,25 uur (de eerste lichting op zes november) in de visbekkens (zie tabel 3.2). Schade / sterfte Slechts twee van de 100 karperachtigen die in dit onderzoek werden ingezet had een categorie twee schade (zie ook paragraaf 2.3.3): een zeelt (30 cm totale lengte) met een lichte kneuzing in de staart
Blz. 10 van 19
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
(zie figuur 3.2A) en een zeelt (36 cm totale lengte) met een lichte deuk in de kop (zie figuur 3.2B). Hiermee komt het percentage karperachtigen die dood werden aangetroffen op 0% en het aantal licht beschadigde karperachtigen op 2% (zie tabel 3.2). Tabel 3.2. Samenvatting resultaten gedwongen blootstelling karperachtigen. Karperachtigen samenvatting # Opslag Schade (#) % van totaal (uren) (N=100) Vrijwillig door OWM 6-11-2013 8 26,25 2 7-11-2013 4 1,75 0 Totaal 12 0 12,0 Niet door OWM 88 0 88,0 Totaal onbeschadigd Totaal beschadigd Totaal dood
98 2 0
98,0 2,0 0
Er kwamen dus 98 % van de karperachtigen ongeschonden uit het onderzoek, met een directe mortaliteit van 0%.
A B Figuur 3.2. A: een zeelt met een lichte kneuzing in de staart (zie inzet); B: een zeelt met een lichte deuk in de kop. 3.2 Natuurlijke doortrek vis te Ulft 3.2.1 Algemeen De proef met de natuurlijke doortrek van vis door de OWM werd niet in november 2013 uitgevoerd, aangezien de najaarsmigratie van riviertrekvissen toen al voorbij was. Er is daarom besloten om het experiment met de natuurlijke doortrek van vis pas in het voorjaar van 2014 te laten plaatsvinden, wanneer de migratie intenser is. Er wordt ook geen onderscheidt gemaakt tussen aal en overige vis. De (aal)vangsten waren zeer gering. 3.2.2 Alle vis |Algemeen In tabel 3.1 is een overzicht van de gevangen vissen gegeven. De schubvis betrof voornamelijk baars van 8-15 cm. Bij de tweede lichting op 27 mei werd tevens een meerval van 30 centimeter aangetroffen (meegeteld). Bij de derde lichting op 28 mei is een paling van 60 cm in het opvangnet aangetroffen. Deze was dood en is niet in tabel 3.1 opgenomen. Er was geen beschadiging zichtbaar en het uiterlijk van de aal gaf de indruk dat deze al langer dood en met de stroom mee gedreven was. Ook is een levende aal van 54 cm in het opvangnet aangetroffen. Deze had geen schade. De vis die op 28 mei is losgelaten op de stuwklep waren 40 baarzen (7-15 cm), 2 snoeken (25-30 cm), 1 zeelt (25 cm), 1 ruisvoorn (13 cm) en 10 blankvoorns (5-15 cm). Hiervan gingen er 30 niet door de OWM.
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 11 van 19
De twee dode vissen op 28 mei betroffen baarzen van 9 cm. Er was geen enkele uiterlijke beschadiging aan deze vissen te zien. Niet uit te sluiten is dat deze vissen eerder dood zijn gegaan en met de stroom mee gedreven zijn. Temeer daar voorafgaand aan de testen bij Ulft bovenstrooms een illegale lozing van meststoffen had plaatsgevonden, met als resultaat sterfte van vis. De dode aal zou hiervan ook het slachtoffer kunnen zijn. Tabel 3.1. Samenvatting resultaten schubvis Alle vis Ulft
#
Opslag
Schade
Vrijwillig door OWM 20-5-2014 27-5-2014 28-5-2014 "gedwongen" door OWM 28-5-2014 Totaal Niet door OWM
1 3
(uren) 0 24
(#) * 0
29 24
0 0
2 0
Totaal onbeschadigd Totaal beschadigd Totaal dood
84 0 2
56 30
2
% van totaal (N=86) -
65,1 34,9 97,7 0,0 2,3
*) geen geldige meting vanwege grote balk in net en schade
Blz. 12 van 19
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
4 DISCUSSIE De proef met de gedwongen blootstelling van schieralen en karperachtigen te Tolkamer is in principe goed en volgens plan verlopen. Wel waren er enigszins minder schieralen voorhanden (85) dan in eerste instantie gewenst (100). Zoals is aangegeven in figuur 2.4 zijn de schieralen uitgezet in de inlaatbak van de OWM. Na de eerste lichtingen van de fuikconstructie aan de uitstroomzijde van de OWM bleek dat niet alle schieralen gepasseerd waren. Van de 85 schieralen passeerden uiteindelijk 63 dieren de OWM. Een belangrijk deel van de schieralen (bijna 26%) blijft dus actief tegen de stroom in zwemmen om passage door de OWM te vermijden. Dit effect deed zich in nog sterkere mate voor bij de karperachtigen. Van de 100 uitgezette vissen bleken er maar liefst (na 2 dagen) 88 vissen de OWM niet gepasseerd te hebben. Kennelijk ervaren de vissen de OWM als een afschrikwekkende installatie en passeren deze alleen als het niet anders kan of wanneer de migratiedrang (bij schieraal) hoog genoeg is om de angst te overwinnen. In de praktijk, bij toepassing van de OWM in vrij afstromende riviersituaties zal het er toe leiden dat de vissen de installatie mijden en er om heen zullen zwemmen. Een en ander is ook aangetoond in onderzoek van EPRI (2011a) naar de effecten van hydrokinetische turbines op vis. In dit onderzoek werden 2 typen hydrokinetische turbines onderzocht: 1). de Lucid sferisch turbine (LST), een Darrieus-type (cross flow) en 2). de Welka UPG (een axiale propeller turbine). Hieronder worden afbeeldingen van de beide typen turbines weergegeven.
Figuur 4.1 De Lucid sferische turbine
De Welka UPG turbine
De turbines werden opgesteld in een lange stroomgoot (24,4 m) met een maximum debiet van 14,2 m3/s. Gedwongen blootstelling van vissen werden uitgevoerd bij 2 verschillende stroomsnelheden (1,5 m/s en 2,1 m/s). Het bleek buitengewoon moeilijk om de vissen door de turbines te laten passeren. Bij uitzet vlak voor de turbine (25 - 30 cm) wisten nog 84-92% van de vissen langs de LST te zwemmen (kop tegen de stroomrichting in, stroomsnelheid 1,5 m/s). Bij de Welka UPG was dit eveneens het geval, de meeste vissen passeerden langs de bodem en wanden van de stroomgoot en hadden geen interactie met de turbine. Middels ingewikkelde netconstructies en injectie pijpen was het toch mogelijk om vis deels via de turbines te laten passeren (2 vissoorten, lengte van 12 – 25 cm, 2 stroomsnelheden, 4 tot 8 experimenten per turbine, met elk rond de 500 vissen in de experimentele
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 13 van 19
groep en in de controle groep). De totale overleving (na 48 uur) was voor de LST 98,4 – 100,4% en voor de Welka UPG 99,4 – 102,9 (overleving >100% duidt op sterfte in de controle groep). Het betreft hier zowel vissen die de turbine daadwerkelijk passeerden als vissen die de turbine actief wisten te vermijden. Het onderzoek trekt dan ook de volgende belangrijke conclusie: “Regardless of turbine differences, the observations of fish behavior, particularly avoidance at a very close distance to moving blades, provide strong evidence as to how fish are likely to react when approaching a wide range of hydrokinetic turbine designs in the field”. M.a.w. het vermijdingsgedrag van vissen is een belangrijke redden waarom verschillende typen hydrokinetische turbines visvriendelijk zijn, ondanks de onderlinge verschillen. Als de proef met de gedwongen doorvoer van vis bij Tolkamer langer had geduurd, waren er mogelijk meer vissen uiteindelijk in de fuik achter de OWM terecht gekomen. Echter, duidelijk is dat de stroomsnelheid in de inlaat relatief laag was (0,45 m/s) en dat het daardoor mogelijk lang zou duren voordat de vis echt passeerde. Dit zou tot ongunstige condities in het experiment leiden, de vis zou op den duur uitgeput raken en mogelijk daardoor sterven of makkelijker beschadigen. Om deze redenen is er niet voor gekozen de experimenten langer te laten duren. Gesteld kan worden dat het experiment met natuurlijke doortrek van vis te Ulft eigenlijk geen natuurlijke doortrek betrof, vanwege de opstelling van de OWM direct onder de stuwklep. Vis die over de stuw met het water mee kwam kon de OWM op geen enkele wijze meer ontwijken. Wel konden ze in het inlaatgedeelte blijven zwemmen, maar het is onwaarschijnlijk dat ze dit hebben gedaan. De stroomsnelheid in het inlaatgedeelte bedroeg maar liefst 1,9 m/s. Deze stroomsnelheid kan door de meeste vissoorten wel enige tijd volgehouden worden maar zeker niet erg lang. In figuur 4.2 worden voorbeelden gegeven van de relatie tussen zwemsnelheid en de duur dat deze volgehouden kan worden. Het betreft hier relatief kleine vissen (salmoniden, steur, etc.) van 10-20 cm lengte. Deze kunnen een stroomsnelheid van 0,6 m nota bene minder dan 1 minuut volhouden. De zwemcapaciteit is ondermeer afhankelijk van de vissoort, de grootte van de vis, de heersende temperatuur, het zuurstofgehalte en de conditie van de vis. Grote vissen hebben soms indrukwekkende zwemcapaciteiten, zoals zalm die een sprintsnelheid heeft van 6-8 m/s (Kroes & Monden, 2005) . Maar ook daarvoor geldt, de sprintsnelheid kan wel hoog zijn, de duur ervan is navenant korter (EPRI, 2000). Hoewel actief migrerende vis zeker stuwen passeert (divers telemetrisch onderzoek op de Maas, vismigratie onderzoeken van ATKB), is het zeker niet zo dat stuwen heel makkelijk gepasseerd worden. De geringe vangsten in de eerste dagen wijzen hierop. Kleine baars werd veruit nog het meest aangetroffen. Figuur 4.2 Zwemsnelheid en duur (bron: EPRI, 2000) In divers onderzoek bij vismigratiebelemmeringen zoals gemalen (Van der Wal et al., 2012), stuwen e.d. wordt deze vissoort meestal veelvuldig gevangen. Juveniele baarzen hebben een sterk ontwikkeld dispersiegedrag dat in hoge mate bijdraagt aan de verspreiding en het succes van de soort. Om te compenseren voor de geringe vangsten zijn er nog wat vissen gevangen en bovenop de Blz. 14 van 19
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
stuwklep losgelaten. Er is een half uur gewacht voordat de fuik is gelicht. Slechts ongeveer de helft van de uitgezette vis werd in de fuik teruggevangen. Dit is opmerkelijk gezien de relatief hoge stroomsnelheid. Waarschijnlijk hebben de vissen zich vlak bij de bodem en de wanden van het inlaatdeel opgehouden, alwaar de stroomsnelheid aanzienlijk lager is. Hoewel bij dit experiment 1 dode aal (van 60 cm) en 2 dode baarzen (beide 9 cm) zijn aangetroffen, is het onwaarschijnlijk dat de OWM hiervoor verantwoordelijk is. De dode aal leek op het oog al aanzienlijk langer dood, beide baarzen waren uiterlijk onbeschadigd. EPRI (2011a) geeft aan dat voor hydrokinetische turbines geldt (net als voor laag verval turbines) dat botsing met schoepen/wieken de belangrijkste doodsoorzaak is (immers, er zijn geen drukverschillen, geen shear (gezien de lage stroomsnelheden), geen cavitatie etc.). Gezien de aard en grootte van de OWM is de kans dat baarzen van 9 cm lengte een botsing meemaken bij passage, naar verwachting zeer gering. Het is waarschijnlijk dat de vissen al dood waren toen ze over de stuwklep heen spoelden. Als dan gekeken wordt naar de optredende mortaliteit bij gedwongen blootstelling bij Tolkamer dan is de constatering dat deze afwezig is (0%). Er zijn een gering aantal vissen met schade (1 schieraal met een kras over de huid) en 2 zeelten met enige botsingsschade (respectievelijk 1,2% lichte schade bij schieraal, en 2% lichte schade bij de karperachtigen. Als de dode baarzen bij Ulft toch op conto kwamen van de OWM, dan is aldaar de mortaliteit 2,3% en de overleving aldus 97,7%. Deze resultaten zijn in hoge mate vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek naar de eerder genoemde hydrokinetische turbines (EPRI, 2011a). Sterker nog, indien de vissen in onderhavig onderzoek de mogelijkheid hadden gehad om langs de OWM te passeren, dan was er naar verwachting geen enkele schade opgetreden en waren er misschien zelfs in het geheel geen vissen door de OWM gegaan. Zoals eerder gezegd, botsing met bewegende onderdelen is bij laag verval turbines en bij hydrokinetische turbines vaak de belangrijkste doodsoorzaak (EPRI, 2011a). Dit leidt tot de volgende theoretische beschouwing, de rotatiesnelheid van de OWM is bepalend voor de mate van mortaliteit die eventueel zou worden toegebracht aan de vissen. Deze snelheid is logischerwijs nooit groter dan de snelheid van de waterstroom in de venturi. Bij Tolkamer bedroeg deze snelheid 0,78 m/s en bij Ulft was deze 5 m/s. Uit divers onderzoek (EPRI, 2011b, Van Esch & Spierts, 2014) is gebleken dat botsingmortaliteit pas ontstaat bij schubvissen bij snelheden hoger dan 5 m/s en bij aal bij snelheden hoger dan 8 m/s (zie onderstaande afbeeldingen). Omdat andere mortaliteitsoorzaken (drukverschillen, shear en cavitatie) niet mogelijk zijn bij de OHW kan worden geconstateerd dat in het beproefde traject van stroomsnelheden de OWM geen mortaliteit kan veroorzaken.
Figuur 4.3 Relatie botsingsmortaliteit en snelheid voor forel (schubvis) (EPRI, 2011b)
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 15 van 19
Figuur 4.4 Relatie overleving botsing en botsingssnelheid voor aal (Van Esch & Spierts, 2014). Recent is de Ontwerp-beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren (ook wel genoemd het toetsingskader WKC’s) in de inspraak gegaan. Momenteel wordt gewerkt aan de verwerking van het binnengekomen commentaar. In dit toetsingskader wordt gesteld dat er alleen waterkrachtcentrales in de Rijkswateren bij mogen komen wanneer de veroorzaakte (directe) mortaliteit niet groter is dan 0,1% van passerende smolts en schieraal. De OWM zou op basis van het onderzoek in alle wateren toegestaan kunnen worden (met een grens van maximaal 5 installaties per waterlichaam, zoals voorzien in het toetsingskader).
Blz. 16 van 19
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1 Conclusies In deze paragraaf vindt een terugkoppeling plaats naar de deelvragen geformuleerd voor dit onderzoek. Deelvraag 1: Welk schade- en/of sterftepercentages treden op bij gedwongen en bij natuurlijke doortrek van de OWM door de doelsoorten? Gedwongen doortrek van de OWM: Schieraal: 0% mortaliteit; 1,2% lichte schade; Karperachtigen: 0% mortaliteit; 2% lichte schade. De lichte schade bestond uit een kras op de huid bij 1 schieraal. Deze schade is verwaarloosbaar (in natuurlijk omstandigheden lopen schieralen ook lichte beschadigingen op) en zeker niet letaal. De lichte schade bij de karperachtigen bestond uit enige botsingschade bij een tweetal zeelten. Ook deze schade is niet letaal. Als voorbeeld, zie afbeelding 3.1A en B, de zeelten hier op de foto’s vertonen nog een zeer goede oogreflex (de ogen draaien naar beneden door de onnatuurlijk zijligging op de meetplank). Bij vissen die niet gezond meer zijn, verdwijnt deze oogreflex. Zoals aangegeven was door de specifieke opstelling van de OWM onder de stuw bij Ulft hier eigenlijk ook sprake van gedwongen blootstelling. De vis kon de OWM niet waarnemen en passeerde in geringe mate over de stuw. Vanwege de lage vangsten zijn er nog vissen boven op de stuwklep uitgezet. Deze passeerden voor ongeveer de helft de OWM. Schade werd bij deze laatste vissen niet waargenomen. Het is opmerkelijk dat een aanzienlijk deel van de vissen zich kon handhaven in het inlaatdeel van de OWM. Bij de ‘natuurlijk’ gepasseerde vissen werden 3 dode vissen aangetroffen: 1 aal van 60 cm die al geruime tijd dood was en 2 dode baarzen van 9 cm lengte. Deze waren onbeschadigd. Deze schade is zeer waarschijnlijk niet te wijten aan de OWM, zodat de conclusie moet zijn dat ook bij het experiment te Ulft de mortaliteit als gevolg van de OWM 0% bedraagt. Deelvraag 2: Wat zijn de verschillen in de schade- en sterftepercentages tussen vissoort groepen (karperachtigen en schieraal)? Op basis van de huidige experimenten kan geen verschil in sterfte worden geconstateerd. De mortaliteit voor beide groepen bedroeg 0%. De lichte schade voor de schieralen bedroeg 1,2%; de lichte schade voor de karperachtigen bedroeg 2%. Gezien de aantallen vis is dit verschil niet significant. Deelvraag 3: Heeft de snelheid waarmee de vissen de OWM passeren invloed op het schadeen/of sterftepercentage, en zo ja, welke passagesnelheid levert de minste visschade op? Oorspronkelijk was voorzien dat de snelheid van de OWM meer gevarieerd kon worden, om inzicht in de effecten te krijgen. Door het geringe debiet en de lage stroomsnelheden bij Tolkamer kon dit niet nader worden onderzocht. Wel was een groot verschil tussen de instroomsnelheid en snelheid bij de venturi als Tolkamer en Ulft vergeleken worden. Bij Tolkamer waren deze respectievelijk 0,45 en 0,78 m/s en bij Ulft waren deze 1,9 en 5 m/s. Omdat de resultaten niet onderscheidend waren (mortaliteit 0%), is er ook geen verschil in mortaliteit bij deze snelheden. Een en ander wordt ondersteund door de in de discussie genoemde bronnen (EPRI, 2011b en Van Esch & Spierts, 2014), die aangeven dat mortaliteit door botsing bij forel (schubvis) pas plaatsvindt vanaf een botsingssnelheid van 5 m/s en voor schieraal pas bij snelheden vanaf 8 m/s. Deelvraag 4: Is er sprake van uitgestelde schade en of sterfte na passage van de OWM, en zo ja, in welke mate? Door omstandigheden kon de vis niet altijd 24 uur in opslag worden gehouden (soms korter en soms langer). Echter, er heeft zich geen aanvullende sterfte of schade voorgedaan. Er is dus geen sprake van uitgestelde schade of sterfte na passage van de OWM, voor zover bekend.
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 17 van 19
Algemene conclusie Recent is het Ontwerp-beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren (ook wel genoemd het toetsingskader WKC’s) in de inspraak gegaan. Momenteel wordt gewerkt aan de verwerking van het binnengekomen commentaar. In dit toetsingskader wordt gesteld dat er alleen waterkrachtcentrales in de Rijkswateren bij mogen komen wanneer de veroorzaakte (directe) mortaliteit niet groter is dan 0,1% van passerende smolts en schieraal. De OWM zou op basis van het onderzoek in alle wateren toegestaan kunnen worden (met een grens van maximaal 5 installaties per waterlichaam, zoals voorzien in het toetsingskader). 5.2 Aanbevelingen Gezien de proefopstellingen is de OWM eigenlijk alleen getest middels gedwongen blootstelling van vis. Zelfs in die situatie probeert vis zich te onttrekken aan passage via de OWM door langdurig tegen de stroming in te zwemmen, zelfs bij hoge stroomsnelheden. Dit verschijnsel wijst er op dat wanneer vis wordt geconfronteerd met de OWM in een vrije waterloop er waarschijnlijk nauwelijks vis via de OWM zal passeren. Het lijkt dan ook goed een dergelijk experiment uit te voeren met een opstelling waarbij vis alle gelegenheid heeft om uit te wijken en niet via de OWM hoeft te passeren. Hierbij kan wederom gewerkt worden met een vangconstructie achter de OWM en/of met camera’s om het visgedrag te observeren. Zoals EPRI (2011a) ook al aangeeft, de ontwijkingsrespons van vis op hydrokinetische turbines is een belangrijk aspect van het visvriendelijk zijn van dit soort installaties.
Blz. 18 van 19
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
6 REFERENTIES EPRI (Electric Power Research Institute), 2000. Technical evaluation of the utility of intake approach velocity as an indicator of potential adverse environmental impact under the Clean Water Act Section 316(b). EPRI, Palo Alto, California, US, 1000731. EPRI (Electric Power Research Institute), 2011a. Evaluation of fish injury and mortality associated with hydrokinetic turbines. EPRI, Palo Alto, California, US, 1024569. EPRI (Electric Power Research Institute), 2011b. Fish passage through turbines: application of conventional hydropower data to hydrokinetic technologies. EPRI, Palo Alto, California, US, 1024638. Esch, B.P.M. van & I.L.Y. Spierts, 2014. Validation of a model to predict fish passage mortality in pumping stations. Canadian Journal of Fisheries and Aquatic Sciences (under review). Kroes, M.J. & S. Monden (red.), 2005. Vismigratie. Een handboek voor herstel in Vlaanderen en Nederland. Uitgave Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. AMINAL, Afdeling Water. Wal, B. van der, Chan, P.M. & Weeren, B.J. van (red.), 2012. Gemalen of vermalen worden. Onderzoek naar de visvriendelijkheid van 26 opvoerwerktuigen. STOWA 2012-04. Uitgave Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, Amersfoort.
Onderzoek visvriendelijkheid Oryon Watermill, Kenmerk: 20130748/001, definitief, 1 september 2014.
Blz. 19 van 19
_______________________________________________________________________________________________ Planburo Oosterink, Adviseurs voor Ruimtelijke Inrichting en Beheer, Gaanderen www.oosterinkplanburo.nl
30