ROTTERDAMMERS OVER DE VERKOOP VAN HUURWONINGEN 2006 Resultaten uit de Omnibusenquête 2006
M.T. Brokken Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) juli 2006 In opdracht van dS+V – afdeling Wonen
© Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Auteur: M.T. Brokken Project: 06-2529 Prijs: € 10,00
Adres:
Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Telefax: (010) 489 95 01 E-mail:
[email protected] Website: www.cos.rotterdam.nl
2
INHOUD
Samenvatting en conclusies
5
Inleiding
7
1
De verkoop van huurwoningen
9
1.1 1.2
9 9
2
3
4
Inleiding Oordeel van Rotterdammers
Campagne ‘Koop je huurwoning’
11
2.1 2.2 2.3
11 11 12
Inleiding Bekendheid campagne Effect campagne
Huurders met interesse voor koop
13
3.1 3.2 3.3 3.4
13 13 14 15
Inleiding Omvang groep met interesse Redenen voor interesse Redenen nog niet gekocht
Huurders zonder interesse voor koop
17
4.1 4.2 4.3
17 17 18
Inleiding Omvang groep zonder interesse Redenen voor geen interesse
Bijlagen I II III IV
21 Opdrachtgevers voor de Omnibusenquête 2006 Achtergrondkenmerken van de respondenten De vragen in de vragenlijst De betekenis van de percentages; significantie
3
21 23 27 29
Samenvatting en conclusies De afdeling Wonen van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting (dS+V) heeft een aantal vragen op laten nemen in de Omnibusenquête van 2006. De vragen gaan over de bekendheid van de campagne ‘Koop je huurwoning’ en de interesse van huurders om hun woning te kopen. Een aantal vragen was ook al eerder gesteld, in de Omnibusenquête van 2005. Voor het beleid van corporaties en woningbouwverenigingen om huurwoningen te verkopen bestaat draagvlak in Rotterdam. Een meerderheid van 59 procent van de Rotterdammers vanaf 16 jaar vindt de verkoop een goed idee. Ook de helft van de huurders van corporatiewoningen vindt dit een goed idee; 24 procent van hen vindt het een minder goed idee. De groep voorstanders is overal in de meerderheid, maar onder bewoners van koopwoningen is het draagvlak groter dan onder huurders, en bij particuliere huurders is het draagvlak weer wat groter dan onder huurders in de sociale sector. En hoe hoger het inkomen, des te meer voorstanders er zijn. Iets meer dan de helft van de Rotterdamse huurders kent de campagne ‘Koop je huurwoning’. De meeste huurders kennen de campagne via advertenties in bladen. De bekendheid van de campagne is onder huurders in de sociale sector iets groter dan onder particuliere huurders, en neemt toe naarmate het inkomen en de huur stijgen. Bijna een derde van de huurders die de campagne kennen is hierdoor aan het denken gezet over het kopen van een woning: 19 procent heeft hierover alleen nagedacht en 12 procent heeft ook al concrete actie ondernomen. In vergelijking met een jaar geleden is de belangstelling voor het kopen van de eigen huurwoning licht afgenomen. Momenteel heeft ruim een vijfde van de Rotterdamse huurders interesse om de huidige huurwoning te kopen: 18 procent is alleen geïnteresseerd als de woonlasten niet hoger worden en 4 procent blijft belangstelling houden ook al worden de woonlasten iets hoger. De groep belangstellenden is het grootst in het (middel)dure huursegment en bij huurders met een huishoudensinkomen vanaf modaal. De belangstelling neemt af naarmate het inkomen en de huurprijs dalen. De meestgenoemde reden voor de interesse in de koop van de eigen huurwoning is dat men geen jaarlijkse huurverhogingen meer wil, maar zekerheid over de maandlasten. Een bijna even vaak genoemde reden is dat kopen waarschijnlijk goedkoper is dan huren. Op de derde plek staat het argument dat men de woning naar eigen wens wil verbouwen. Een op de vijfentwintig geïnteresseerde huurders is daadwerkelijk bezig met de koop van de eigen woning. Tweederde van de belangstellenden heeft de eigen woning nog niet gekocht omdat onbekend is of de verhuurder de woning wel wil verkopen (38%) of omdat de verhuurder de woning niet wil verkopen (29%). Ruim driekwart van de Rotterdamse huurders heeft geen belangstelling voor het kopen van de eigen woning. Dit zijn er iets meer dan vorig jaar, toen 73 procent geen belangstelling had. Veruit het meestgenoemde argument voor de ontbrekende belangstelling is de leeftijd: men vindt zichzelf te oud om te kopen. Op de tweede plaats staat het argument dat de woning niet prettig genoeg is om te kopen en op de derde plek dat men al naar een andere woning wil of gaat verhuizen. Het aandeel van de huurders dat denkt de vraagprijs niet te kunnen opbrengen of geen hypotheek te zullen krijgen bedraagt respectievelijk 16 en 15 procent. Opvallend is dat huurders in goedkope woningen niet het leeftijdsargument het vaakst noemen, maar het feit dat de woning niet prettig genoeg is om te kopen.
5
6
Inleiding Op verzoek van diverse afdelingen en diensten van de gemeente Rotterdam voert het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) jaarlijks in februari een Omnibusenquête uit onder Rotterdammers van 16 tot 75 jaar. Sinds 2002 is de doelgroep van deze enquête uitgebreid tot alle Rotterdammers van 16 jaar of ouder. In de enquête van begin 2006 is op verzoek van de afdeling Wonen van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting een aantal vragen opgenomen over de bekendheid van de campagne ‘Koop je eigen huurwoning’ en de interesse van huurders om hun woning te kopen. De voorliggende rapportage handelt over de beantwoording van deze vragen, waarbij ook vergelijkingen worden gemaakt met de Omnibusenquête uit 2005 waarin soortgelijke vragen zijn opgenomen. De enquête Zoals gezegd komen de gegevens voor dit onderzoek uit de in het voorjaar van 2006 gehouden Omnibusenquête. Als gevolg van het grote aantal opdrachtgevers aan en onderwerpen in de Omnibusenquête is de enquête dit jaar opgesplitst in drie vragenlijsten: een aantal onderwerpen kwam slechts op de zogenoemde A-lijst aan de orde, een aantal alleen op de Blijst, een aantal alleen op de C-lijst, en sommige op meerdere lijsten. De vragenlijsten van de enquête zijn op basis van drie aselecte steekproeven verspreid onder drie keer 3.500 inwoners van Rotterdam. De respons bedroeg voor de A-lijst 46 procent (1.600 respondenten), voor de B-lijst 47% (1.635 respondenten) en voor de C-lijst eveneens 47 procent (1.633 respondenten); in totaal 46%. Daarmee is de respons een fractie hoger dan vorig jaar, maar nog steeds lager dan het tot voor enkele jaren gebruikelijke percentage van rond de 50. Opbouw van deze rapportage Deze rapportage is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 behandelt de mening van Rotterdammers over de verkoop van huurwoningen door corporaties en woningbouwverenigingen. In de overige hoofdstukken staan de Rotterdamse huurders centraal. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bekendheid en het effect van de campagne “Koop je huurwoning”. Hoofdstuk 3 beschrijft de omvang van de groep huurders die geïnteresseerd is in het kopen van de eigen woning, de redenen waarom ze hierin geïnteresseerd zijn en waarom ze hun woning nog niet hebben gekocht. In hoofdstuk 4 staat hoe groot de groep huurders is die geen belangstelling heeft voor het kopen van de eigen woning en wat de redenen zijn voor de ontbrekende belangstelling. Waar mogelijk wordt in dit rapport een vergelijking met de uitkomsten van de vorige Omnibusenquête gemaakt, waarin ook vragen waren opgenomen over de verkoop van huurwoningen. Deze rapportage kent verder vier bijlagen. Allereerst worden in Bijlage I de (deel)opdrachtgevers van deze enquête aangegeven. In Bijlage II worden respons en representativiteit van de Omnibusenquête 2006 besproken aan de hand van de achtergrondkenmerken van de respondenten. In Bijlage III zijn de in dit rapport behandelde vragen letterlijk van de vragenlijst overgenomen. In Bijlage IV tenslotte wordt een korte toelichting gegeven op de statistische interpretatie van de in deze rapportage weergegeven percentages en over de significatie van verschillen. De boodschap uit deze bijlage moge zijn, dat in het algemeen verschillen of afwijkingen van 1 à 2% niet als verschillen mogen worden beschouwd, maar evengoed door het toevalskarakter van de steekproef kunnen zijn veroorzaakt. Als bijvoorbeeld iets het ene jaar 14% was, en het volgende jaar 15%, dan is daarmee dus nog geen toename aangetoond. Tot slot van deze inleiding wijzen wij erop dat overal waar in deze rapportage gesproken wordt over ‘de Rotterdammers’, de Rotterdammers van 16 jaar en ouder bedoeld worden. Op 7
1 januari 2006 waren dat er 481.674 (van de in totaal 588.718). Voorts wordt er wellicht ten overvloede op gewezen dat de Omnibusenquête een personenenquête is, zodat de hier gepresenteerde uitkomsten in eerste instantie gelden voor personen, en niet voor huishoudens. Met andere woorden: als een bepaald percentage Rotterdammers iets vindt of heeft, dan zegt dat nog niets over het precieze percentage Rotterdamse huishoudens dat dat vindt of heeft.
8
1
De verkoop van huurwoningen
1.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staan we stil bij de mening van Rotterdammers over de verkoop van huurwoningen door corporaties en woningbouwverenigingen. Daarbij wordt gekeken of het oordeel verschilt tussen huurders en kopers, tussen verschillende inkomensgroepen, tussen huurders in verschillende huurprijsklassen en tussen huurders in corporatiewoningen en particuliere huurders.
1.2
Oordeel van Rotterdammers
Van de Rotterdammers van 16 jaar en ouder vindt de meerderheid (59%) het een goed idee dat woningbouwverenigingen en corporaties huurwoningen verkopen aan de bewoners. Een veel kleinere groep (17%) vindt dit geen goed idee. De rest, bijna een kwart van de Rotterdammers, heeft hierover geen mening of weet het niet. Geconcludeerd kan worden dat er onder Rotterdammers draagvlak bestaat voor het beleid om sociale huurwoningen te verkopen. Figuur 1: Rotterdammers naar antwoord op vraag “Vindt u het een goed idee dat woningbouwverenigingen/corporaties huurwoningen verkopen aan de bewoners?”, 2006
ja
nee
w eet niet/geen mening
100% 90%
23%
80% 70%
17% 27%
26%
19% 32%
26%
21% 33%
25%
10%
16% 20%
17% 23%
60%
16%
22%
24%
11%
19%
24% 23%
15%
21%
50% 40%
73%
68%
50%
45%
50%
In bereikbare huur (489)
50%
Corporatie huurders (719)
20%
In goedkope huur (188)
60%
59%
Huurders (861)
30%
57%
74%
56% 46%
Tussen haakjes staat het totaal aantal respondenten op de vraag
9
Meer dan 2x modaal (254)
Modaal tot 2x modaal (383)
Minimum tot modaal (461)
Sociale minima (376)
In middelduur/dure huur (156)
Particuliere huurders (113)
Kopers (625)
0%
Totaal Rotterdammers (1578)
10%
Uit figuur 1 blijkt dat het draagvlak voor de verkoop van sociale huurwoningen afneemt naarmate het inkomen lager is. Van de sociale minima vindt 46 procent het een goed idee om sociale huurwoningen te verkopen aan bewoners, van de Rotterdammers met een huishoudensinkomen tussen minimum en modaal 56 procent, van degenen met een inkomen van modaal tot twee keer modaal 68 procent en van de Rotterdammers met een huishoudensinkomen van meer dan twee keer modaal 74 procent. Ook blijkt het draagvlak onder huurders kleiner te zijn dan onder kopers; bijna driekwart van de Rotterdammers in koopwoningen vindt de verkoop van sociale huurwoningen een goed idee, terwijl dat bij bewoners van huurwoningen ‘maar’ de helft is. De groep die het een slecht idee vindt dat corporaties huurwoningen verkopen, is onder huurders ook duidelijk groter (23%) dan onder eigenwoningbezitters (10%). Onder particuliere huurders lijkt het draagvlak wat groter te zijn dan onder huurders in de sociale huursector. Van de huurders van corporatiewoningen is de helft voor de verkoop van huurwoningen, tegen 60 procent van de particuliere huurders. Kanttekening bij de uitkomsten voor particuliere huurders – hier én in het vervolg van het rapport - is dat deze gebaseerd zijn op lage respondentaantallen en daarom als indicatief moeten worden beschouwd (voor meer uitleg over de betekenis van de percentages: zie bijlage IV) 1
Ook als de huurders worden onderscheiden naar woonlasten blijkt er verschil in draagvlak te zijn: naarmate de huur hoger is, neemt het draagvlak voor de verkoop van huurwoningen toe. Van de Rotterdammers in goedkope huurwoningen is 45 procent voor de verkoop van huurwoningen, bij de Rotterdammers in bereikbare huurwoningen is dat 50 procent en bij de huurders van (middel)dure woningen is dat 57 procent.
1
Voor de woonlasten zijn de volgende huurklassen onderscheiden: goedkoop is tot 330 euro, bereikbaar is van 330 tot 510 euro en (middel)duur is vanaf 510 euro. Er is geen onderscheid in middelduur en duur gemaakt, omdat de aantallen respondenten te klein waren om gedegen uitspraken te kunnen doen.
10
2
Campagne ‘Koop je huurwoning’
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de bekendheid en het effect van de campagne ‘Koop je huurwoning’ onder huurders. Daarbij wordt gekeken of de uitkomsten verschillen tussen huurders in de sociale en particuliere huursector, tussen huurders met verschillende woonlasten en tussen huurders uit verschillende inkomensgroepen.
2.2
Bekendheid campagne
Aan de Rotterdamse huurders van 16 jaar en ouder is gevraagd of ze wel eens iets gezien of gehoord hadden van de campagne ‘Koop je huurwoning’ en als dit het geval was hoe ze hiervan op de hoogte waren geraakt. Van de huurders had 48 procent nog nooit iets vernomen van de campagne. Ruim de helft kent de campagne wel. Bijna een derde van de huurders (29%) had iets over de campagne gezien in advertenties in bladen. Ruim één op de tien Rotterdamse huurders (11%) had hierover iets gehoord op de radio en/of gezien door reclames op borden. Van de huurders is 7 procent op de hoogte geraakt van de campagne via reclames op trams en 5 procent via internet en/of folders op de markt. De percentages tellen op tot boven de 100 procent, omdat huurders op meer manieren op de hoogte kunnen zijn geraakt van de campagne. Figuur 2: Rotterdamse huurders naar percentage dat campagne al dan niet kent en wijze waarop ze bekend zijn geraakt met campagne, 2006 Huursector
Huishoudensinkomen parti-
Huurklasse
minimum
*Alle
sociale
culiere
sociale
tot
vanaf
Goed
huurders
huur
huur
minima
modaal
modaal
koop
baar
duur
nee, kent campagne niet
48%
46%
53%
56%
45%
40%
57%
44%
45%
ja: op de radio
11%
12%
8%
7%
13%
16%
7%
14%
11%
7%
6%
12%
7%
8%
7%
8%
7%
7%
ja: reclames op borden
11%
10%
16%
8%
10%
14%
7%
12%
10%
ja: advertenties in bladen
29%
31%
24%
27%
31%
32%
22%
32%
29%
ja: folders op de markt
5%
6%
1%
5%
5%
5%
7%
5%
3%
ja: via internet
5%
5%
6%
5%
3%
8%
6%
4%
7%
Aantal respondenten
840
704
111
287
299
203
183
477
153
ja: reclames op trams
Bereik (middel)
* inclusief 25 met onbekende verhuurder, 51 met onbekend huishoudensinkomen en 27 met onbekende huur.
Figuur 2 illustreert dat er in de particuliere huursector relatief meer huurders lijken te zijn die de campagne niet kennen dan in de sociale huursector: van de particuliere huurders kent 53 procent de campagne niet, tegen 46 procent van de huurders in sociale huurwoningen. Ook blijkt de bekendheid van de campagne toe te nemen naarmate het inkomen stijgt. Van de huurders met een minimum inkomen kent 56 procent de campagne niet, tegen 45 procent van de huurders met een huishoudensinkomen tussen minimum en modaal en 40 procent van de
11
huurders met een inkomen vanaf modaal. Ook blijkt uit figuur 2 dat huurders in het goedkope huursegment minder vaak op de hoogte zijn van de campagne “Koop je huurwoning” dan huurders in het bereikbare en (middel)dure segment.
2.3
Effect campagne
Bijna een derde van de Rotterdamse huurders die de campagne ‘Koop je huurwoning’ kennen is hierdoor aan het denken gezet. Bijna een vijfde (19%) heeft naar aanleiding ervan nagedacht over het kopen van de eigen huurwoning of een andere woning, maar heeft deze gedachten nog niet in actie omgezet. En 12 procent heeft hierover niet alleen nagedacht, maar is daarmee ook al concreet bezig geweest (bijvoorbeeld door het zoeken naar informatie). Vrijwel vergelijkbare percentages zien we terug bij huurders in de sociale en in de particuliere sector (figuur 3), maar een deugdelijke vergelijking is lastig omdat de achterliggende aantallen klein zijn bij particuliere huurders. Hetzelfde kan worden geconstateerd als de huurders naar hun woonlasten worden ingedeeld. Ook moet vanwege de lage respondentaantallen als indicatief worden beschouwd dat het effect van de campagne bij de huurders met een inkomen vanaf modaal groter is dan bij huurders met een huishoudensinkomen tot modaal: van de huurders met een inkomen vanaf modaal is 41 procent door de campagne aan het denken gezet om een woning te kopen, tegen een kwart van de huurders met een lager inkomen. Figuur 3: Rotterdamse huurders die campagne “Koop je woning” kennen naar percentage dat al dan niet aan het denken is gezet door campagne, 2006 Huursector
Huishoudensinkomen
parti-
- Niet aan denken gezet
Huurklasse
minimum
*Alle
sociale
culiere Sociale
huurders
huur
huur minima
vanaf
goed
modaal modaal
tot
koop
70%
69%
71%
75%
74%
12%
12%
12%
6%
19%
19%
18%
427
370
51
bereik (middel) baar
duur
59%
71%
69%
67%
9%
21%
10%
12%
13%
19%
17%
20%
19%
19%
19%
126
162
120
78
258
83
- Aan denken gezet en mee bezig geweest - Aan denken gezet, maar nog niets gedaan Aantal respondenten
* inclusief 6 met onbekende verhuurder, 19 met onbekend huishoudensinkomen en 8 met onbekende huur.
12
3
Huurders met interesse voor koop
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staan de Rotterdamse huurders die belangstelling hebben om hun eigen woning te kopen centraal. Allereerst wordt gekeken hoeveel Rotterdamse huurders geïnteresseerd zijn. Vervolgens wordt gekeken naar de achtergronden van deze interesse en de redenen waarom de woning nog niet is gekocht. Waar mogelijk worden de uitkomsten vergeleken met de resultaten van vorig jaar, uit de Omnibusenquête 2005.
3.2
Omvang groep met interesse
Van de Rotterdamse huurders heeft ruim een vijfde misschien interesse om de huidige huurwoning te kopen. 18 procent is alleen geïnteresseerd als de woonlasten niet hoger worden en 4 procent blijft belangstelling houden ook al worden de woonlasten iets hoger. In vergelijking met vorig jaar is de belangstelling wat afgenomen; toen had ruim een kwart van alle huurders misschien interesse in het kopen van de eigen huurwoning. Deze afname in belangstelling zien we terug bij huurders in de sociale en particuliere huursector. De huidige belangstelling voor koop is in de particuliere en sociale huursector overigens ongeveer even groot (figuur 4). Figuur 4: Ontwikkeling van het percentage Rotterdamse huurders (totaal en per sector) dat misschien interesse heeft om eigen woning te kopen, 2005 en 2006 30% 25%
5% 6%
20%
4%
9%
4%
ja misschien interesse in koop eigen w oning- ook als w oonlasten iets hoger w orden
18%
Ja misschien interesse in koop eigen w oning - als w oonlasten niet hoger w orden
5%
15% 23%
10%
21% 18% 15%
15%
2005 (149)
2006 (114)
5% 0% 2005 (655)
2006 (718)
Huurders in sociale huur
2005 (844)
Huurders in particuliere huur
2006 (860)
Alle huurders
Tussen haakjes staat het totaal aantal respondenten op de vraag
Uit figuur 5 blijkt dat de belangstelling voor het kopen van de eigen woning toeneemt naarmate het inkomen van huurders stijgt. Hetzelfde patroon zien we als de huurders worden onderscheiden naar hun woonlasten: het aandeel huurders dat misschien interesse heeft om de eigen woning te kopen is het laagst in het goedkope segment, iets hoger in het bereikbare segment en het hoogst in het (middel)dure segment. 13
Figuur 5: Percentage Rotterdamse huurders naar huishoudensinkomen en woonlasten dat misschien interesse heeft om eigen woning te kopen, 2006 40% 35% 30%
10% 6%
25% 20% 15%
4%
3% 3%
1% 24%
10% 14%
22% 18%
17%
14%
ja misschien interesse in koop eigen w oning- ook als w oonlasten iets hoger w orden Ja misschien interesse in koop eigen w oning - als w oonlasten niet hoger w orden
5%
Huishoudensinkomen huurders
(middel)dure huur (156)
bereikbare huur (488)
goedkope huur (189)
vanaf modaal (204)
minimum tot modaal (308)
sociale minima (294)
0%
Huurprijs huurders
Tussen haakjes staat het totaal aantal respondenten op de vraag
3.3
Redenen voor interesse
Aan de huurders met belangstelling voor het kopen van de eigen huurwoning is gevraagd waarom ze hiervoor interesse hebben. Ze mochten maximaal drie redenen noemen. De meestgenoemde reden is dat men geen jaarlijkse huurverhogingen meer wil, maar zekerheid over de maandlasten; meer dan de helft van de geïnteresseerden (52%) noemt dit argument. Een bijna even vaak genoemde reden (door 48%) is dat kopen voor hen waarschijnlijk goedkoper is dan huren. Voor 40 procent van de belangstellenden is een reden voor hun koopinteresse dat ze hun woning naar eigen wens willen verbouwen. Bijna een derde heeft belangstelling voor het kopen van de woning omdat men zo kan profiteren van de waardestijging van het huis. Het niet langer afhankelijk zijn van het onderhoud voor de woning door de verhuurder is een veel minder vaak genoemde reden voor de belangstelling voor de koop van de eigen woning: één of de tien geïnteresseerden geeft dit als reden. Uit figuur 6 blijkt dat in vergelijking met vorig jaar het huurverhogingsargument minder vaak genoemd wordt en alle andere argumenten juist vaker. De huurders die (ook) in eigen woorden redenen formuleerden voor hun interesse in de koop van de eigen huurwoning, noemden onder meer het prettige wonen in het huis, dat dit met hun inkomen de enige mogelijkheid is om te kopen, en dat het een investering en zekerheid is voor de toekomst.
14
Figuur 6: Redenen voor interesse voor koop van eigen woning naar percentage van geïnteresseerde huurders dat de reden heeft genoemd, 2005 en 2006
Geen jaarlijkse huurverhogingen meer
65% 52%
Kopen w aarschijnlijk goedkoper
37% 48%
Wil w oning kunnen verbouw en
35% 40%
Wil profiteren van w aardestijging Wil niet afhankelijk zijn voor het onderhoud
28% 32%
9% 10%
2005
10%
anders
8%
0%
2006 10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
De respondentaantallen worden erg klein als de huurders met interesse in het kopen van de huidige woning worden onderscheiden naar sociale en particuliere verhuurder, huishoudensinkomen of woonlasten. Een deugdelijke vergelijking van de redenen voor hun belangstelling is niet mogelijk en wordt daarom hier achterwege gelaten.
3.4
Redenen nog niet gekocht
Aan de huurders met interesse voor de koop van hun eigen woning is gevraagd waarom ze hun huurwoning nog niet hebben gekocht. Tweederde van de geïnteresseerde kopers heeft dit nog niet gedaan omdat onbekend is of de verhuurder de woning wel wil verkopen (38%) of omdat de verhuurder de woning niet wil verkopen (29%). 13 procent van de geïnteresseerden heeft een aanbod gekregen van de verhuurder, maar zij hebben de woning niet gekocht omdat het te duur was (7%), zij de financiering niet rond kregen (4%) of zij de voorwaarden te ongunstig vonden (2%). De rest van de belangstellenden (15%) heeft de eigen woning nog niet gekocht omdat hierover nog niet eerder was nagedacht. Een op de vijfentwintig geïnteresseerden (4%) is bezig met de koop van de eigen woning. Dit zijn er evenveel als vorig jaar (figuur 7). Ook hier geldt dat de respondentaantallen erg klein worden als de huurders met interesse in het kopen van de huidige woning worden onderscheiden naar soort verhuurder, huishoudensinkomen of woonlasten. Een deugdelijke vergelijking van de redenen waarom deze groepen huurders hun woning nog niet hebben gekocht is niet mogelijk en wordt daarom achterwege gelaten.
15
Figuur 7: Redenen waarom woning nog niet is gekocht naar percentage geïnteresseerde huurders dat de reden heeft genoemd, 2005 en 2006 Onbekend of verhuurder w il verkopen
33% 38%
Verhuurder w il niet verkopen
32% 29%
Nog niet eerder over nagedacht
14% 15%
8% 7%
Aanbod, maar te duur Aanbod, maar voorw aarden te ongunstig
5% 2%
Al mee bezig / al in overleg
4% 4%
Aanbod, maar financiering niet rond
3% 4%
0%
2005 2006 5%
10%
16
15%
20%
25%
30%
35%
40%
4
Huurders zonder interesse voor koop
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staan de Rotterdamse huurders centraal die geen belangstelling hebben voor het aanschaffen van de eigen woning. Allereerst wordt de omvang van deze groep beschreven. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de redenen voor de ontbrekende belangstelling voor de koop van de eigen woning. De uitkomsten worden waar mogelijk vergeleken met de resultaten van vorig jaar, uit de Omnibusenquête 2005.
4.2
Omvang groep zonder interesse
Ruim driekwart van de Rotterdamse huurders (78%) heeft geen belangstelling voor het kopen van de eigen woning. Dit zijn er iets meer dan vorig jaar, toen 73 procent van de huurders niet geïnteresseerd was. Zowel bij huurders in de sociale als particuliere huursector is er sprake van een toename van de groep die geen interesse heeft: bij sociale huurders van 72 naar 78 procent en bij particuliere huurders van 75 naar 80 procent. Figuur 8: Percentage Rotterdamse huurders naar huursector, huishoudensinkomen en woonlasten dat geen interesse heeft om eigen woning te kopen, 2006 90% 85%
80% 70%
78%
78%
83%
81%
80%
78% 72% 67%
60% 50% 40% 30% 20% 10%
Huursector
Huishoudensinkomen
(middel)dure huur (156)
bereikbare huur (488)
goedkope huur (189)
vanaf modaal (204)
minimum tot modaal (308)
sociale minima (294)
Particuliere huur (114)
Sociale huur (718)
Alle huurders (860)
0%
Huurklasse
Tussen haakjes staat het totaal aantal respondenten op de vraag
Uit figuur 8 blijkt dat de groep zonder belangstelling in de particuliere en sociale huursector vrijwel even groot is, maar dat deze groter wordt naarmate het inkomen daalt en de woningen goedkoper worden.
17
4.3
Redenen voor geen interesse
Aan de huurders die geen interesse hebben in het kopen van de eigen woning is gevraagd waarom dat zo is. Ze mochten maximaal drie redenen noemen. Net zoals vorig jaar is veruit het meestgenoemde argument voor de ontbrekende belangstelling de leeftijd: 44 procent vindt zichzelf te oud om een woning te kopen. Ongeveer een kwart (23%) vindt de woning niet prettig genoeg om te kopen. Een vijfde koopt de eigen woning niet met als argument dat kopen niet goed voelt, dat het niet voor hen is weggelegd. Een even vaak genoemde reden is dat men zichzelf geen zorgen wil maken over het onderhoud. En eveneens een vijfde van de nietgeïnteresseerden noemt hiervoor als reden dat men al gaat verhuizen naar een andere huurwoning (13%) of koopwoning (8%). Alle andere motieven die huurders hebben genoemd om hun woning niet te willen kopen zijn opgenomen in figuur 9. Uit de figuur blijkt ook dat de motieven in vergelijking met vorig jaar in ongeveer dezelfde mate zijn genoemd. Figuur 9: Redenen om eigen huurwoning niet te willen kopen naar percentage van nietgeïnteresseerden die de reden heeft genoemd, 2005 en 2006 41%
Vindt zich te oud om w oning te kopen
44% 24% 23%
Woning niet prettig genoeg om te kopen
23% 21%
Wil/gaat naar andere w oning verhuizen
21% 20%
Wil geen zorgen over onderhoud
19% 20%
Niet voor mij w eggelegd / voelt niet goed 15% 16%
Denkt vraagprijs niet te kunnen opbrengen 13%
Kan als huurder makkelijker verhuizen
15% 13% 15%
Denkt geen hypotheek te kunnen krijgen
14% 14%
Buurt niet prettig genoeg om te kopen 7% 8%
Woning is geen goede investering 4% 5%
Wil geen onzekerheid over w oonlasten Wil geen risico w aardedaling
2005
3% 3%
0%
2006 5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Figuur 10 illustreert dat het belangrijkste argument om niet te kopen voor particuliere huurders niet de leeftijd is, wat wel het geval is bij huurders in de sociale sector, maar dat de woning niet prettig genoeg is: 40 procent van de particuliere huurders zonder interesse in de koop van de eigen woning geeft dit als reden. Daarbij moet worden aangetekend dat het aantal respondenten in de particuliere sector dermate klein is dat een deugdelijke vergelijking lastig is. Het resultaat moet als indicatief worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor de constatering dat particuliere huurders vaker niet geïnteresseerd zijn in het kopen van de huidige woning omdat ze al naar een andere woning gaan verhuizen (31% tegen 19% bij de huurders van sociale verhuurders). 18
Figuur 10: Redenen om eigen huurwoning niet te willen kopen naar percentage van de nietgeïnteresseerden (naar huursector, huishoudensinkomen en woonlasten) dat de reden heeft genoemd, 2006 Huursector
Huishoudensinkomen parti-
*Alle
sociale
huurders
culiere
Huurklasse
minimum sociale
tot
vanaf
goed
bereik
(middel)
huur
huur minima
modaal
modaal
koop
baar
duur
44%
48%
21%
33%
49%
50%
30%
49%
55%
23%
20%
40%
28%
21%
19%
36%
21%
11%
20%
20%
17%
26%
21%
7%
23%
22%
9%
20%
20%
16%
16%
20%
23%
14%
20%
26%
16%
16%
14%
21%
15%
9%
14%
18%
10%
15%
15%
20%
16%
11%
23%
19%
11%
24%
15%
15%
14%
23%
10%
10%
12%
17%
9%
14%
14%
12%
15%
14%
13%
11%
17%
7%
13%
12%
17%
17%
9%
13%
16%
11%
12%
8%
7%
14%
4%
9%
16%
8%
7%
9%
8%
7%
12%
6%
7%
13%
13%
6%
8%
5%
6%
2%
6%
3%
7%
3%
6%
6%
- Vindt zich te oud om een woning te kopen - Woning niet prettig genoeg om te kopen - Niet voor mij weggelegd /voelt niet goed - Wil geen zorgen over onderhoud - Denkt vraagprijs niet op te kunnen brengen - Kan als huurder makkelijker verhuizen - Denkt geen hypotheek te kunnen krijgen - Buurt niet prettig genoeg om er te kopen - Wil/gaat naar andere huurwoning verhuizen - Wil/gaat naar andere koopwoning verhuizen - Woning is geen goede investering - Wil geen onzekerheid over woonlasten - Wil geen risico waardedaling
3%
3%
3%
4%
2%
1%
6%
2%
3%
Aantal respondenten
648
537
90
239
236
135
146
371
106
Wanneer de motieven van huurders uit verschillende inkomensgroepen worden vergeleken, blijkt dat het leeftijdsargument (“te oud om te kopen”) door alle groepen het meest wordt genoemd, maar door minima duidelijk minder vaak dan door huurders met een inkomen vanaf het minimum. De minima noemen juist vaker het argument dat de woning niet prettig genoeg is om te kopen. Financiële argumenten zoals “kopen is niet voor mij weggelegd”, “ik denk de vraagprijs niet te kunnen opbrengen” en “ik denk geen hypotheek te kunnen krijgen” worden logischerwijs minder vaak genoemd naarmate het inkomen stijgt. Als de niet-geïnteresseerde huurders worden onderscheiden naar woonlasten, blijkt dat huurders in goedkope woningen niet het leeftijdsargument het vaakst noemen, maar het feit dat de woning niet prettig genoeg is: 36 procent noemt dit. Hetzelfde argument noemt maar 21 procent van de huurders in bereikbare woningen en maar 11 procent van de huurders in (middel)dure woningen. 19
20
BIJLAGE I: OPDRACHTGEVERS VOOR DE OMNIBUSENQUETE 2006 Aan de Omnibusenquête 2006 hebben de volgende instanties deelgenomen als (deel-)opdrachtgever met vragen in de A-lijst en/of de B-lijst en/of de C-lijst: 1. de Afdeling Concernstrategie van de Bestuursdienst met een vraag naar de belangrijkste problemen in Rotterdam (A-, B- én C-lijst, ieder vraag 7), vragen over het imago van de stad (Alijst, vraag 8 en 9) en vragen over de waardering van het gemeentebestuur (A-lijst, vraag 10 en B-lijst, vraag 51 en 76); 2. de Afdeling Organisatie- en Informatie Management van de Bestuursdienst met vragen over klachtenafhandeling (A-lijst, vraag 11 tot en met 17), over de invloed van burgers op de gemeente (A-lijst, vraag 32), over servicenormen (A-lijst, vraag 45 tot en met 49) en over contacten met de gemeente en de deelgemeenten (A-lijst, vraag 50); 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
16. 17.
de Afdeling Wonen van de dS+V met vragen over wonen in Rotterdam (A-lijst, vraag 18 tot en met 25); het WoningBedrijf Rotterdam met vragen over wonen in Rotterdam (A-lijst, vraag 26 tot en met 31); het Programma Dienstverlening van de Bestuursdienst en de Afdeling Concerncommunicatie van de Bestuursdienst met vragen over contacten met de gemeente en de deelgemeenten (Alijst, vraag 33 tot en met 42; B-lijst, vraag 34 tot en met 43), over het bezit en gebruik van Internet en over gemeentelijke informatievoorziening en dienstverlening op Internet (B-lijst, vraag 16 tot en met 29) en over het centrale telefoonnummer van de gemeente (B-lijst, vraag 52 tot en met 56); de gemeentelijke Ombudsman met vragen over hun bekendheid (A-lijst, vraag 43 en 44; Blijst, vraag 14 en 15); het Programmabureau van de dS+V met vragen over herstructurering (A-lijst, vraag 51 tot en met 55) en over verhuizen (A-lijst, vraag 63 tot en met 66); de Afdeling Personeelsbeleid en Arbeidsvoorwaarden van de Bestuursdienst met een vraag over de betrouwbaarheid van de gemeente Rotterdam (A-lijst, vraag 56; B-lijst, vraag 59); de dienst Stadstoezicht met vragen over de gemeentelijke dienst ‘Stadstoezicht’ (A-lijst, vraag 57 tot en met 62); de Afdeling Concerncommunicatie van de Bestuursdienst met vragen over gemeenteraadsverkiezingen (A-lijst, vraag 67 tot en met 69); Gemeentebelastingen Rotterdam met vragen over gemeentelijke heffingen (A-lijst, vraag 70 tot en met 73); de Rekenkamer Rotterdam met vragen over hun bekendheid (A-lijst, vraag 74 en 75; B-lijst, vraag 57 en 58); de Afdeling Beheer Buitenruimte van de Dienst Gemeentewerken met vragen over het onderhoud van de buurt (B-lijst, vraag 8 tot en met 11); het Bureau ‘Opzoomer Mee’ met vragen over Opzoomeren (B-lijst, vraag 12 en 13); Roteb met vragen over of men de buurt en Rotterdam schoon vindt (B-lijst, vraag 30 tot en met 32), over hondenbeleid (B-lijst, vraag 33) en over afvalinzameling en hun dienstverlening (B-lijst, vraag 67 tot en met 75); de Bibliotheek Rotterdam met vragen over bezoek aan de bibliotheek (B-lijst, vraag 44 tot en met 50); de Politie Rijnmond met vragen over de nazorg van de politie (B-lijst, vraag 60 tot en met 66);
21
18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30.
de Dienst Marktwezen Rotterdam met vragen over markten in Rotterdam (B-lijst, vraag 77 tot en met 83); de Afdeling Waterhuishouding van de Dienst Gemeentewerken met vragen over singels, sloten en vijvers in Rotterdam (C-lijst, vraag 8 tot en met 10); de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving met vragen over de integratie van alllochtonen (C-lijst, vraag 11 tot en met 17) en over onderwijs (C-lijst, vraag 18 tot en met 24); de Afdeling Openbare Orde en Veiligheid van de Bestuursdienst met vragen over rampen in de stad (C-lijst, vraag 25 tot en met 29); de Afdeling Verkeer en Vervoer van de dS+V met vragen over bezit en gebruik van vervoermiddelen (C-lijst, vraag 30 tot en met 44); RTV Rijnmond met vragen over de provincie Zuid-Holland en de media (C-lijst, vraag 45 en 46); de DCMR met vragen over geluid (C-lijst, vraag 47 tot en met 50); het Luxor Theater met vragen over het Luxor Theater (C-lijst, vraag 51 tot en met 54); de Afdeling Regie Werk en Inkomen van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid met vragen over de Rotterdamse Sociale Dienst (C-lijst, vraag 55 tot en met 58); het Maritiem Museum Rotterdam met een vraag over de bekendheid van en het bezoek aan Rotterdamse musea (C-lijst, vraag 59 tot en met 61); de Afdeling Concerncommunicatie van de Bestuursdienst met vragen over de Stadskrant (Clijst, vraag 62 tot en met 64); de Dienst Sport en Recreatie met vragen over sport (C-lijst, vraag 65 tot en met 67); en de RET met vragen over de RET (C-lijst, vraag 68 tot en met 71).
22
BIJLAGE II: ACHTERGRONDKENMERKEN VAN DE RESPONDENTEN Als gevolg van het grote aantal opdrachtgevers aan, en onderwerpen in de Omnibusenquête is de enquête dit jaar opgesplitst in drie vragenlijsten: een aantal onderwerpen kwam slechts op de zogenoemde A-lijst aan de orde, een aantal alleen op de B-lijst, een aantal alleen op de C-lijst, en sommige op meerdere lijsten. De respons bedroeg voor de A-lijst 46% (1.600 respondenten), voor de B-lijst 47% (1.635 respondenten) en voor de C-lijst eveneens 47% (1.633 respondenten); in totaal 46%. Daarmee is de respons een fractie hoger dan vorig jaar, maar nog steeds lager dan het tot voor enkele jaren gebruikelijke percentage van rond de 50. Bij deze responspercentages moet worden bedacht, dat ieder formulier dat om welke reden dan ook niet ingevuld is geretourneerd tot de non-respons is gerekend; dus ook formulieren voor mensen die inmiddels niet meer bereikbaar zijn door bijvoorbeeld verhuizing of overlijden. Veel onderzoeksbureaus tellen zulke mislukte contacten niet mee bij de bepaling van het responspercentage. Al met al is een respons zoals hierboven weergegeven zeker niet slecht voor schriftelijke enquêtes in een stad als Rotterdam; het CBS kampt bijvoorbeeld bij haar landelijke enquêtes in de grote steden met een slechtere en selectievere respons, en overal kampen markten opinieonderzoeksbureaus met een dalende responsbereidheid! In deze Bijlage wordt aan de hand van een aantal algemene persoonskenmerken de representativiteit van de uiteindelijke netto steekproef (de respons) besproken. Daartoe worden kenmerken van de respondenten vergeleken met die van de totale Rotterdamse bevolking van 16 jaar en ouder.
II.1
Geslacht en leeftijd
In figuur II.1 staat de verdeling van de respondenten van de Omnibusenquête 2006 en van de Rotterdamse bevolking naar geslacht en naar leeftijd begin 2006. Traditiegetrouw blijken vrouwen en Rotterdammers van 45 tot 75 jaar oververtegenwoordigd, en mannen en jongeren ondervertegenwoordigd.
Figuur II.1:
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar geslacht en naar leeftijd.
Geslacht: Man Vrouw Respons Leeftijd: 16 tot 25 jaar 25 tot 45 jaar 45 tot 65 jaar 65 t/m 75 jaar 76 jaar en ouder Respons
A-lijst
B-lijst
C-lijst
Totaal
45% 55% 1.598 10% 36% 35% 11% 9% 1.597
45% 55% 1.634 11% 35% 34% 12% 8% 1.631
44% 56% 1.632 9% 35% 36% 13% 8% 1.631
45% 55% 4.864 10% 35% 35% 12% 8% 4.859
Bevolking Rotterdam op 1-1-’06 48% 52% 481.674 15% 39% 28% 10% 8% 481.674
Nadere analyse van de respons per leeftijd leert, dat die het slechtst is bij de jongeren: nog geen 40%. Vervolgens loopt de respons langzaam op tot zo’n 55- à 60% bij de ouderen, maar vanaf 75 à 80 jaar daalt de respons snel met de leeftijd (figuur II.2).
23
Figuur II.2:
Respons op de Omnibusenquête 2006 naar leeftijd. 70%
115 Respons, aantal (linker as)
110
Respons, percentage (rechter as)
105
Responspercentage trendlijn
100
60%
95 90 85 50%
80 75 70
40%
65 60 55 50
30%
45 40 35
20%
30 25 20 10%
15 10 5
leeftijd
II.2
Etniciteit
Figuur II.3 geeft de verdeling van de respondenten en van de Rotterdamse bevolking van 16 jaar en ouder naar etniciteit. Autochtonen (“Nederlanders”) zijn oververtegenwoordigd, en de meeste allochtone groeperingen zijn als vanouds ondervertegenwoordigd. De afwijkingen zijn echter een stuk minder groot dan in de afgelopen jaren.
Figuur II.3:
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar etniciteit.
Surinamers Antillianen/Arubanen Turken Marokkanen Kaapverdianen Overige arme landen Etnische aandachtsgroepen Nederlanders Noord-mediterranen Overige rijke landen Respons
A-lijst
B-lijst
C-lijst
Totaal
7% 2% 7% 4% 2% 5% 28%
7% 2% 6% 4% 2% 5% 26%
6% 2% 6% 3% 1% 5% 25%
7% 2% 7% 4% 2% 5% 26%
Bevolking Rotterdam op 1-1-’06 8% 3% 7% 5% 2% 8% 33%
65% 2% 5% 1.599
66% 2% 6% 1.634
67% 2% 5% 1.631
66% 2% 5% 4.864
58% 3% 6% 481.674
24
89
87
85
83
81
79
77
75
73
71
69
67
65
63
61
59
57
55
53
51
49
47
45
43
41
39
37
35
33
31
29
27
25
23
21
19
0% 17
0
II.3
Deelgemeente
Figuur II.4 geeft tenslotte de verdelingen naar deelgemeente. De spreiding van de respondenten over de deelgemeenten is uitstekend; alleen is traditiegetrouw Delfshaven wat ondervertegenwoordigd en Prins Alexander wat oververtegenwoordigd.
Figuur II.4:
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar deelgemeente.
Stadscentrum Delfshaven Overschie Noord Hillegersberg-Schiebroek Kralingen-Crooswijk Prins Alexander Feijenoord IJsselmonde Charlois Hoogvliet en Pernis Hoek van Holland Respons
II.4
A-lijst
B-lijst
C-lijst
Totaal
5% 10% 3% 8% 8% 8% 17% 11% 11% 10% 7% 2% 1.532
4% 9% 3% 9% 8% 9% 16% 12% 11% 9% 7% 1% 1.575
5% 10% 2% 8% 8% 8% 18% 11% 11% 10% 7% 2% 1.571
5% 10% 3% 8% 8% 8% 17% 12% 11% 10% 7% 2% 4.678
Bevolking Rotterdam op 1-1-’06 6% 12% 3% 9% 7% 9% 15% 12% 10% 11% 7% 2% 481.674
Conclusie
Net als in eerdere jaren en in andere enquêtes, zijn sommige bevolkingsgroepen, en met name mannen, jongeren en (niet-westerse) allochtonen, ondervertegenwoordigd in de Omnibusenquête. Niettemin is de respons zeker niet slecht; kwantitatief zowel als kwalitatief. De ondervertegenwoordiging van een aantal (niet-westerse) allochtone groeperingen is echter flink afgenomen; mede doordat bij hen met meer succes aanvullend mondeling is gerappelleerd. De respons van mannen blijft nog steeds achter bij die van vrouwen, al is het verschil wederom dit jaar minder groot dan vorig jaar. Dit verschil wordt, ook al traditiegetrouw, voor een deel veroorzaakt doordat kennelijk méér mannen de vragenlijst door een vrouwelijke huisgenoot laten invullen dan 1 andersom . Deze relatieve tevredenheid over de representativiteit naar controleerbare kenmerken neemt niet weg, dat natuurlijk nog steeds wel een zekere selectiviteit in de respons van de Omnibusenquête bestaat. Dit selectieve karakter van de respons lijkt met name ook terug te vinden in het traditiegetrouw waarschijnlijk toch wel iets te lage aandeel respondenten dat zegt een minimum-inkomen te hebben, en het al even traditiegetrouw waarschijnlijk toch wel iets te hoge aandeel respondenten dat zegt een boven-modaal huishoudensinkomen te hebben (ook onder allochtonen): gevreesd moet worden dat daarmee toch een wat te rooskleurig beeld wordt gesuggereerd. Voor de selectiviteit van de respons op enquêtes kan een aantal verklaringen worden bedacht, die impliceren dat een oplossing van deze problematiek niet zo simpel is. Zo zijn frequent verhuizende mensen (letterlijk) moeilijk te achterhalen, evenals mensen die niet wonen op het adres waar ze door Burgerzaken geacht worden te wonen. Dit impliceert in een aantal opzichten ook een selectiviteit. Daarnaast valt niet te vermijden, dat - ondanks de moeite die gedaan wordt om de vragen in de enquête zo begrijpelijk mogelijk te formuleren - dergelijke vragenlijsten voor een aantal mensen toch te hoog gegrepen zijn; met name voor mensen die de Nederlandse taal slecht beheersen. En
25
tenslotte moet ook gevreesd worden, dat de grote stad een aantal inwoners heeft die steeds minder ontvankelijk zijn voor vormen van maatschappelijke participatie zoals het deelnemen aan een gemeentelijke enquête. In dat opzicht is wellicht ook een vergelijking te trekken met de selectieve opkomst bij verkiezingen. Al met al moet worden geconcludeerd, dat de Omnibusenquête een zekere mate van selectiviteit in zijn respons kent, die voor een belangrijk deel moeilijk tot niet te voorkomen is, en waarmee bij de interpretatie van resultaten rekening moet worden gehouden. De mate waarin deze selectiviteit uitkomsten beïnvloedt, moet echter ook niet overschat worden. Zo valt eenvoudig na te rekenen, dat als bijvoorbeeld 50% van de Nederlanders iets vindt, en 25% van de allochtonen, hiervoor in de Alijst van de Omnibusenquête voor de totale Rotterdamse bevolking 41,2% zal worden gemeten, terwijl dit 39,4% had moeten zijn. Een dergelijk verschil ligt in de orde van grootte van de betrouwbaarheidsmarge van de Omnibusenquête (zie Bijlage III), en is dan ook maar nét significant. (Bovendien is het in zo’n geval wellicht interessanter te weten dat autochtonen en allochtonen kennelijk zo sterk verschillen, dan hoeveel het totale gemiddelde precies bedraagt...)
Noten 1.
Van de 4.868 respondenten in de totale Omnibusenquête 2006 hadden er 138 ingevuld een vrouw te zijn terwijl de vragenlijst aan een man was gestuurd, en 52 een man te zijn terwijl de vragenlijst aan een vrouw was gestuurd.
26
BIJLAGE III: DE VRAGEN IN DE VRAGENLIJST Deze rapportage handelt over de vragen over de verkoop van huurwoningen in Vragenlijst A van de Omnibusenquête 2006, die als volgt waren geformuleerd. De volgende vragen gaan over wonen in Rotterdam 18.
Vindt u het een goed idee dat woningbouwverenigingen / corporaties huurwoningen verkopen aan de bewoners? o o o
19.
Woont u zelf in een huurwoning? o o o o o o
20.
21.
ja nee weet niet / geen mening
ik woon nog bij mijn ouders => Ga door naar vraag 32 ik woon niet in een huurwoning => Ga door naar vraag 28 ja, ik huur een woning van het WoningBedrijf Rotterdam (WBR) ja, ik huur een woning van een andere woningbouwvereniging of corporatie ja, ik huur van een particuliere verhuurder ja, ik huur een woning, maar ik weet niet van wie
Heeft u wel eens iets gezien of gehoord van de campagne ‘Koop je huurwoning’? (Meerdere antwoorden mogelijk!) o
nee
o o o o o o
ja: op de radio ja: reclames op trams ja: reclames op borden ja: advertenties in bladen ja: folders op de markt ja: via internet
=> Ga door naar vraag 22
Heeft deze campagne u aan het denken gezet om uw huurwoning of een andere woning te kopen? o
nee
o o
ja, en ik ben daar ook al mee bezig geweest (bijvoorbeeld: informatie gezocht) ja, wel over nagedacht, maar ik heb daar nog niets aan gedaan
27
22.
23.
24.
Heeft u op dit moment interesse om uw huidige huurwoning te kopen? o
nee, geen enkele interesse
o o
ja, misschien, maar alleen als mijn woonlasten niet hoger worden ja, misschien; ook als de woonlasten iets hoger worden
=> Ga door naar vraag 25
Waarom heeft u interesse om uw huidige woning te kopen? (Maximaal drie redenen aankruisen!) o o o o o
ik wil geen jaarlijkse huurverhogingen meer: ik wil zekerheid over mijn maandlasten ik wil profiteren van waardestijging van het huis ik wil voor het onderhoud van mijn woning niet afhankelijk zijn van de verhuurder ik wil mijn woning kunnen verbouwen zoals ik dat wil kopen is voor mij waarschijnlijk goedkoper dan huren
o
anders, namelijk
Waarom heeft u uw huurwoning nog niet gekocht? o o o o o o o
ik heb daar nog niet eerder over nagedacht ik ben er al mee bezig / ik ben al in overleg met mijn verhuurder mijn verhuurder wil de woning niet verkopen ik weet niet of mijn verhuurder de woning wil verkopen mijn verhuurder heeft een aanbod gedaan, maar ik vond het te duur mijn verhuurder heeft een aanbod gedaan, maar ik kreeg de financiering niet rond mijn verhuurder heeft een aanbod gedaan, maar ik vond de voorwaarden te ongunstig
Ga door naar vraag 26 25.
Waarom heeft u geen interesse om uw huidige huurwoning te kopen? (Maximaal drie redenen aankruisen!) o o
ik wil of ga naar een andere huurwoning verhuizen ik wil of ga naar een koopwoning verhuizen
o o o o o o o o o o
kopen is niet voor mij weggelegd / kopen voelt niet goed zolang ik huur kan ik gemakkelijker verhuizen ik wil geen zorgen over onderhoud ik wil niet het risico lopen van een waardedaling van de woning ik wil geen jaarlijkse onzekerheid over rentestand / woonlasten ik denk dat ik de vraagprijs niet kan opbrengen ik denk dat ik geen hypotheek kan krijgen ik denk dat ik te oud ben om een woning te kopen ik vind het geen goede investering (prijs-kwaliteit-verhouding is niet goed) ik vind de woning niet prettig genoeg om te kopen / als ik een woning koop, moet die aan andere eisen voldoen (bijvoorbeeld: meer ruimte, beter onderhouden) ik vind de buurt niet prettig genoeg om te kopen
o
28
BIJLAGE IV: DE BETEKENIS VAN DE PERCENTAGES; SIGNIFICANTIE IV.1
Percentages
In de tabellen in dit rapport staan de uitkomsten in percentagevorm weergegeven. Dit is gedaan omdat percentages in populaties van verschillende grootte (bijvoorbeeld: de steekproef versus heel Rotterdam) onderling gemakkelijker te vergelijken zijn dan aantallen. Metingen via een steekproef leveren een schatting van de werkelijkheid. Het toevalskarakter van de steekproef heeft als consequentie, dat schatting en werkelijke waarde ten gevolge van het toeval kunnen afwijken. (Daarnaast zijn ook afwijkingen mogelijk ten gevolge van andere zaken dan het toeval, zoals onder- en oververtegenwoordigingen van bepaalde categorieën respondenten, bijvoorbeeld door selectieve non-respons.) Deze mogelijke afwijkingen ten gevolge van het toeval kunnen worden uitgedrukt in statistische betrouwbaarheidsmarges. Gangbaar hierbij is een uitdrukking in 95%-betrouwbaarheidsmarges. De 95%-betrouwbaarheidsmarge bij een steekproefpercentage en een steekproefgrootte geeft aan, hoe groot de afwijking van de geschatte waarde met de werkelijke waarde zou kunnen zijn ten gevolge van het toeval. De betekenis van zo'n marge is, dat, indien de steekproef en de meting vele malen zouden worden herhaald, en steeds een 95%-betrouwbaarheidsmarge zou worden bepaald, de werkelijke waarde zich in 95 van de 100 gevallen binnen de betrouwbaarheidsmarge zal bevinden. Een betrouwbaarheidsmarge (dus: de onnauwkeurigheid) is kleiner naarmate de steekproef groter is, maar verschilt ook met het gemeten percentage: percentages van rond de 50% hebben de grootste onnauwkeurigheid, en hoe verder het percentage van de 50% af zit, hoe kleiner de on1 nauwkeurigheid . Dit betekent in het bijzonder ook, dat bij heel kleine percentages die zijn veroorzaakt door één of twee respondenten nog sprake kan zijn van een toevalstreffer, maar dat dit niet kan worden gezegd als het wat meer respondenten betreft. De volgende tabel geeft voor in steekproeven of delen daarvan gemeten percentages de betrouwbaarheidsmarges voor een meting van 50% (dus voor het ongunstigste geval), en ter illustratie ook voor een meting van 10- of 90%.
Figuur III.1:
De 95%-betrouwbaarheidsmarges van gemeten percentages.
Bij een (deel-)steekproefomvang van: 50 100 150 200 250 500 1.600 (volledige Omnibusenquête A)
is 10% eigenlijk: 10% ± 8% 10% ± 6% 10% ± 5% 10% ± 4% 10% ± 4% 10% ± 3% 10% ± 1%
is 50% eigenlijk: 50% ± 14% 50% ± 10% 50% ± 8% 50% ± 7% 50% ± 6% 50% ± 4% 50% ± 2%
is 90% eigenlijk: 90% ± 8% 90% ± 6% 90% ± 5% 90% ± 4% 90% ± 4% 90% ± 3% 90% ± 1%
Voorbeeld: als in een steekproef(-deel) van 500 ondervraagden 50% een bepaald antwoord geeft, moet dit gelezen worden als 50% ± 4%, ofwel 46- à 54 procent. Bij kleinere of grotere gemeten percentages wordt deze marge kleiner.
29
IV.2
Vergelijkingen
Ook bij de vergelijking van percentages of verdelingen (bijvoorbeeld: tussen mannen en vrouwen, of tussen dit jaar en vorig jaar) is het mogelijk dat een gemeten verschil slechts veroorzaakt is door het toevalskarakter van de steekproef of steekproeven. Het gemeten verschil heet in dat geval niet ‘significant’. Voor de bepaling of het verschil tussen twee gemeten percentages groot genoeg is om significant te zijn, bestaan wiskundige technieken: de zogeheten t-toets. Van de uitkomsten van zo’n toets is echter geen eenvoudig leesbaar en interpreteerbaar overzicht te geven zoals met betrouwbaarheidsmarges is gedaan in figuur III.1. Wél kan in het algemeen gesteld worden, dat de grens tussen ‘significant’ en ‘niet-significant’ wat kleiner is dan het totaal van de beide betrouwbaarheidsmarges. Voorbeeld: iets is niet aantoonbaar toegenomen als het vorig jaar volgens de Omnibusenquête 50% was en dit jaar 52%. Een stijging van 10- naar 12% daarentegen is wél significant. Daarmee moge de boodschap zijn, dat in het algemeen verschillen of afwijkingen van 1- à 2% niet als verschillen mogen worden beschouwd, maar evengoed door het toevalskarakter van de steekproeven kunnen zijn veroorzaakt.
IV.3
Gemiddelden
Ook om te bepalen of het verschil tussen twee gemeten gemiddelden (bijvoorbeeld het verschil tussen twee rapportcijfers) significant is of slechts veroorzaakt is door het toevalskarakter van de steekproeven, kan een t-toets worden verricht. Hoewel ook hier het precieze resultaat van geval tot geval verschilt, en met name ook afhangt van de gemeten waarden en de spreiding rond de gemiddelden, geldt in de praktijk in het algemeen, dat verschillen in rapportcijfers van 0,2 en hoger significant zijn. (Bij een meting over een deel van de steekproef - bijvoorbeeld: over alleen de Rotterdamse mannen - ligt deze grens hoger.)
Noten 1.
Bij het berekenen van de betrouwbaarheidsmarge bij percentages kan worden uitgegaan van de volgende benaderende formule: absolute 95%-betrouwbaarheidsmarge bij p% = 1,96 x √p(100-p) / √(n-1), waarbij n de omvang van de (deel-) steekproef is. Een gemeten percentage van 50% in de A-lijst van de Omnibusenquête 2006 heeft dus een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x √(50x50) / √1.599 = 2,5%. Evenzo heeft een gemeten percentage van 1% een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x √(1x99) / √1.599 0,5%. Bij alleen de 719 mannen in de A-lijst heeft een gemeten percentage van 50% evenwel een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x √(50x50) / √718 = 3,7%, en is bij een gemeten percentage van 1% de marge 1,96 x √(1x99) / √718 = 0,7%.
30
Publicatie-overzicht COS
10-7-2006
Algemeen Monitor Prins Alexander 2005 Binnenstadsmonitor 2005 Staat van Rotterdam 2005 Feitenkaart Omnibusenquête 2005 Kerncijfers Rotterdam 2005 Feitenkaart Rotterdam in Europees perspectief Staat van de Jeugd De G4 in de peiling Stadspeiling Vlaardingen 2003
2006 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2003 2003
Arbeid en Inkomen Monitor Gemeentelijke Lastendruk Rotterdam, 2003-2006* Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2002 Feitenkaart Inkomensbronnen Rotterdam en regio 2002 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam op deelgemeente- en buurtniveau 2002 Rotterdammers over werken bij de gemeente 2005 De Rotterdamse marktbezoeker 2005 Feitenkaart economie en arbeidsmarkt in Rotterdam Economische statistiek per deelgemeente Monitor vraagzijde arbeidsmarkt havengebonden cluster, Rijnmond. Een pilot.
2006 2005 2005 2005 2005 2005 2005 2004 2004
Bevolkingsgroepen Monitor allochtone ouderen IJsselmonde Minderhedenmonitor 2003. Integratie en inburgering Sociale integratie en de islam in Rotterdam Emancipatiemonitor Rotterdam 2004 Lus di Trafiko in 2003. Het jaar van de uitvoering Feitenkaart kerncijfers Antillianen in Rotterdam Prognose bevolkingsgroepen Rotterdam 2017 De maatschappelijke rol van de Rotterdamse moskeeën
2005 2004 2004 2004 2004 2004 2003 2003
Communicatie en klanttevredenheid Rotterdammers over de gemeentelijke dienstverlening 2006. Stadswinkel op voorhand Rapportage Mediagebruik Rotterdamse Ambtenaren Tevredenheidsmeting Feijenoord Rotterdammers over de Dienst Burgerzaken. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting maart 2005. Middelland Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting maart 2005. Tussendijken Rotterdam bekeken en beluisterd in 2004 Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting september 2004 Spangen Klanten over het City Informatie Centrum
2006 2006 2005 2005 2005 2005 2005 2004 2004 2004
Demografie Bevolkingsmonitor - eerste kwartaal 2006 Trendprognose Rotterdam 2020 De bevolkingsontwikkeling van Rotterdam 2003-2004 Huishoudensprognose Rotterdam 2017 Verhuizen in Rotterdam, onderzoek verhuisbewegingen 1995-2000 Inpakken en wegwezen: migratie-onderzoek Rotterdam en regio 1998-2000
2006 2006 2004 2003 2002 2002
Kunst en cultuur Klanttevredenheid SKVR Rotterdammers en de bibliotheek 2005 Cultuurparticipatie van Rotterdammers in 2003 Belangstelling voor opera in Rotterdam 2004 Cultuurparticipatie van Almeerders in 2002
2006 2005 2004 2004 2003
Leefbaarheid en Veiligheid Monitor hot spots Rotterdam 3e meting (2005)
2005
31
Herkenning van radicalisering Nulmeting Leefbaarheid Opvang Pijnackerstraat Oude Noorden Rotterdammers over het milieu 2005. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 Blokken aan de Laan. Effecten van de fysieke aanpak van twee bouwblokken in de hot spot Dordtselaan Woonwensen van WBR-huurders in Nieuw Crooswijk Bewonersonderzoek afvalscheiding Monitor Delfshaven schoon najaar 2002 Hondenpoep onder de loep Bovengrondse problemen bij ondergrondse containers
2005 2005 2005 2005 2003 2003 2003 2003 2002
Onderwijs Leerlingprognoses primair onderwijs Rotterdam 2004 - 2019 Integratie in het primair onderwijs Rotterdam Wonen en leren van volwassenen in de regio Belangstelling Openbaar Daltononderwijs Papendrecht
2005 2005 2005 2004
Politiek en bestuur Opkomen voor Rotterdam Analyse deelraadsverkiezingen 2006 Skyline op ooghoogte Analyse gemeenteraadsverkiezingen 2006 Feitenkaart negende Belevingsmonitor
2006 2006 2006 2006 2005
Ruimtelijke ordening en verkeer Belevingsonderzoek groene golf Schiekade/Schieweg Rotterdammers over imagobepalende plekken in de openbare ruimte Rotterdammers over het verkeer 2005. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 Rotterdammers en parkeren 2002. Resultaten uit de Omnibusenquête 2002
2006 2005 2005 2002
Vrijetijdsbesteding Recreatief bezoek van Rotterdammers aan Rotterdam 2005 Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2005 Relevante trends voor het vrijwilligerswerk in 2020 Rotterdammers in de wintermaanden van 2005 Joffen in Feijenoord. Rotterdammers in hun vrije tijd 2003. Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 2003 Vrijetijdsdeelname onder 55-plussers Tijdsbesteding en uitgaansgedrag van Rotterdamse jongeren
2006 2006 2006 2005 2005 2004 2003 2002
Welzijn en Volksgezondheid Sociale kaart 2004. Stadsregio Rotterdam Jonge moeders in Rotterdam. Stand van zaken 2004 Kinderen en opvang. Monitor kinderopvang Rotterdam 2002
2004 2004 2002
Wonen Monitor Woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam 2005 Kans van slagen. Monitor woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam. 2005 kwartaal 4 Feitenkaart aandachtsgroepen volkshuisvestingsbeleid Rotterdam en regio 2002 Evaluatie experiment huisvestingsvergunning Bewonersonderzoek Nesselande Monitor aanbodmodel Rotterdam 2003 Bewoners van nieuwbouwwoningen in Hoge Heren en Hoge Erasmus Huursubsidie en vangnetregeling Rotterdam '00/'01 en '01/'02 Quick scan van de Rotterdamse kamermarkt
2006 2006 2005 2005 2005 2004 2003 2003 2003
Overig Rapportage Warmtekrachtkoppeling Bergschenhoek Rotterdammers en computers 2005 Evaluatie stoelmassage dS+V. Resultaten uit een enquête bij drie dS+V-afdelingen
2005 2005 2004
Bovenstaand overzicht is een greep uit het publicatie-aanbod van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek. Een compleet publicatie-overzicht is te raadplegen op het Internet: www.cos.rotterdam.nl
32