ROTTERDAMMERS OVER BURGERPARTICIPATIE 2007 Resultaten uit de Omnibusenquête 2007
Projectnummer 07-2673
E. Mertens Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Juli 2007 In opdracht van de Afdeling Organisatie en Informatie Management van de Bestuursdienst Rotterdam.
Centrum voor Onderzoek en Statistiek Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Fax: (010) 489 95 01 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.cos.rotterdam.nl Prijs: €12,50
Gegevens mogen worden overgenomen, mits met bronvermelding. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik toegestaan.
INHOUD Voorwoord
5
Samenvatting en conclusies
7
1.
Actieve burgers per terrein
9
1.1 1.2 1.3
Noodzakelijke burgerparticipatie naar bevolkingsgroep Feitelijke burgerparticipatie naar bevolkingsgroep Gewenste eigen burgerparticipatie naar bevolkingsgroep
10 13 14
2.
Tegenwerpingen
17
3.
Gemeentelijke inspanningen
19
4.
Wijze van burgers betrekken bij plannen
21
5.
Wijze van invloed uitoefenen door de burger
23
Bijlage I: Respons en representativiteit
25
I.1 I.2 I.3 I.4
25 26 27 27 28
Geslacht en leeftijd Etniciteit Deelgemeente Conclusie Noten
Bijlage II: De vragen in de vragenlijst
29
Bijlage III: De betekenis van de percentages; significantie
33
III.1 III.2 III.3
33 34 34 34
Percentages Vergelijkingen Gemiddelden Noten
3
Publicatieoverzicht Centrum voor Onderzoek en Statistiek
4
35
VOORWOORD
Op verzoek van diverse afdelingen en diensten van de gemeente Rotterdam voert het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) jaarlijks in februari een Omnibusenquête uit onder Rotterdammers van 16 tot en met 75 jaar. Sinds 2002 is de doelgroep van deze enquête uitgebreid tot alle Rotterdammers van 16 jaar en ouder. Op verzoek van de Afdeling Organisatie en Informatie Management van de Bestuursdienst Rotterdam zijn dit jaar ook vragen opgenomen over burgerparticipatie. De voorliggende rapportage handelt over de beantwoording van deze vragen.
De enquête Zoals gezegd, stammen de gegevens voor dit onderzoek uit de in het voorjaar van 2007 gehouden Omnibusenquête. Als gevolg van het grote aantal opdrachtgevers aan, en onderwerpen in de Omnibusenquête is de enquête dit jaar opgesplitst in vier vragenlijsten: een aantal onderwerpen kwam slechts op de zogenoemde A-lijst aan de orde, een aantal alleen op de Blijst, een aantal alleen op de C-lijst, een aantal alleen op de D-lijst, en sommige op meerdere lijsten. De vragenlijsten van de enquête zijn op basis van vier aselecte steekproeven verspreid onder vier keer 3.500 inwoners van Rotterdam. De respons bedroeg voor de A-lijst 39% (1.347 respondenten), voor de B-lijst 44% (1.546 respondenten), voor de C-lijst 40% (1.391 respondenten) en voor de D-lijst 43% (1.487 respondenten); in totaal 41%. Daarmee is de respons fors lager dan in vorige jaren. Voor zo ver op verifieerbare kenmerken valt na te gaan, is echter ook dit jaar de respons op de Omnibusenquête voldoende representatief voor de totale Rotterdamse bevolking van 16 jaar en ouder, al zijn mannen, jongeren en (niet-westerse) allochtonen ondervertegenwoordigd. In voorgaande jaren was dit echter niet veel anders, zodat uitkomsten nog steeds goed vergeleken kunnen worden met uitkomsten uit eerdere Omnibusenquêtes. Zie hierover uitgebreider in Bijlage I. De vragen over burgerparticipatie waren opgenomen in Vragenlijst A; zie voor een letterlijke weergave ervan Bijlage II.
Opbouw van deze rapportage Deze rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komt aan de orde wat de Rotterdammers noodzakelijk vinden aan burgerparticipatie, wat ze er zelf aan doen en wat ze er zelf aan zouden wíllen doen. Hoofdstuk 2 gaat over wat ze tegenhoudt, hoofdstuk 3 over hun oordeel over de gemeentelijke inspanningen op dit terrein, hoofdstuk 4 over manieren om burgers bij plannen te betrekken en hoofdstuk 5 over de manieren waarop invloed kan worden uitgeoefend door de burger. Deze rapportage kent tevens vier bijlagen. In Bijlage I worden respons en representativiteit van de Omnibusenquête 2007 besproken aan de hand van de achtergrondkenmerken van de respondenten. In Bijlage II zijn de hier behandelde vragen uit de enquête letterlijk van de vragenlijst overgenomen, en in Bijlage III tenslotte wordt een korte toelichting gegeven op de statistische interpretatie van de in deze rapportage weergegeven percentages en over de significantie van verschillen. De boodschap uit deze bijlage moge zijn, dat in het algemeen verschillen of afwijkingen van 1- à 2% niet als verschillen mogen worden beschouwd, maar evengoed door het 5
toevalskarakter van de steekproeven kunnen zijn veroorzaakt. Als bijvoorbeeld iets het ene jaar 14% was, en het volgende jaar 15%, dan is daarmee dus nog geen toename aangetoond. Dit alles wordt voorafgegaan door enkele gekleurde pagina’s met samenvattende conclusies. Eventuele noten in de tekst zijn te vinden aan het eind van het betreffende hoofdstuk c.q. de betreffende bijlage. Tot slot van deze inleiding zij er op gewezen, dat overal waar in deze rapportage gesproken wordt over ‘de Rotterdammers’, de Rotterdammers van 16 jaar en ouder bedoeld worden. Op 1 januari 2007 waren dat er 478.978 (van de in totaal 584.046).
6
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
Op verzoek van diverse afdelingen en diensten van de gemeente Rotterdam voert het COS jaarlijks in februari een Omnibusenquête uit onder Rotterdammers van 16 jaar en ouder. Op verzoek van de Afdeling Organisatie en Informatie Management van de Bestuursdienst Rotterdam zijn dit jaar ook vragen opgenomen over burgerparticipatie. De voorliggende rapportage handelt over de beantwoording van deze vragen. Burgerparticipatie is iets waar velen (±50%) op alle terreinen de noodzaak van zien. De terreinen die het meest om burgerparticipatie vragen zijn: - overlast, verloedering; - veiligheid; - zorg. De terreinen die het minst in aanmerking komen volgens de burgers zijn: - kunst en cultuur; - openbaar vervoer. Een deel van de bevolking is al actief binnen de gemeenschap en een deel zou zich wel actief willen inzetten voor de stad Rotterdam. De belangrijkste terreinen waarop men nu al actief is, zijn: - recreatie, sport; - zorg; - onderwijs; - sociale samenhang. De belangrijkste terreinen waarop men nog actief zou willen zijn: - recreatie, sport; - natuur, milieu; - kunst, cultuur. Het belangrijkste argument om niet actief te zijn is “ik heb daar te weinig tijd voor”. Naast het werk en het gezin ziet men geen mogelijkheden tijd vrij te maken. Een deel van de bevolking kan gemobiliseerd worden door hen actief te informeren over de mogelijkheden en hen te overtuigen van het nut van hun inbreng. Binnen de burgerparticipatie zien we dat bejaarden (65+) het onderwerp lager waarderen dan de andere leeftijdsklassen. Dit geldt niet alleen voor hun eigen inbreng, maar ook voor hun visie betreffende de noodzaak. Vermoedelijk wil deze groep met hun antwoorden aangeven dat zij zich te oud voelen om actief iets bij te dragen aan de gemeenschap. Opvallend is dat hoger opgeleiden veel minder actief zijn dan middelbaar en lager opgeleiden, maar wel dezelfde noodzaak zien en zelfs ook even vaak actief willen zijn. Het verdient aanbeveling te bekijken hoe deze groep geprikkeld kan worden. Binnen de verschillende deelgemeenten zijn wel enkele verschillen te vinden. Pernis scoort op sommige terreinen (recreatie/sport, sociale samenhang, natuur/milieu duidelijk minder dan de 7
andere deelgemeenten. De mensen in het Stadscentrum hebben relatief minder behoefte / zien minder mogelijkheden voor burgerparticipatie op het gebied van recreatie en sport. Onderwijs scoort laag in Hoogvliet, maar welzijn scoort daar juist hoog. Hoek van Holland scoort laag op het terrein natuur/milieu en hoog op openbaar vervoer. Met name uit de zojuist genoemde kleine deelgemeenten komen echter dermate weinig respondenten dat hun cijfers als niet meer dan indicatief moeten worden beschouwd. De mate waarin de gemeente zich inspanningen getroost om burgers te betrekken bij het gemeentelijk beleid wordt middelmatig beoordeeld. Het enige waar men redelijk van overtuigd is, is het feit dat de gemeente de bewoners informeert over definitieve plannen (vaak/soms 57%). Dit terwijl men aangeeft dat het betrekken van burgers bij de ontwikkeling van nieuwe plannen het belangrijkste is. Ook is een aantal inspanningen van de gemeente niet bekend bij het publiek; zo is bijna 60% niet op de hoogte van het feit dat er voor elk nieuw gemeentelijke plan een ambtenaar is die voor alles aanspreekbaar is. Burgers verwachten dat de gemeente hen informeert over plannen die zich richten op de stad, de buurt en de straat. Men is dus niet vanzelfsprekend bereid te participeren in de ontwikkeling en/of uitvoering van plannen van de gemeente. Het vermoeden bestaat dat de Rotterdammers een kloof ervaren tussen gemeente en burgers. Men voelt meer betrokkenheid naar mate de plannen van de gemeente meer met hun eigen leefomgeving te maken hebben. Zo scoort (gewenste) betrokkenheid bij plannen voor de eigen straat steeds hoger dan plannen voor de stad. Opzoomeren is zeer bekend en gewaardeerd. De jaarlijkse Verantwoordingsdag, debatten op internet, klanten-/gebruikerspanel en Rotterdamidee.nl zijn relatief onbekend. Wat betreft de Verantwoordingsdag en het internetdebat is men er niet van overtuigd dat het goede ideeën zijn. Rotterdamidee.nl scoort redelijk als goede manier om invloed uit te oefenen op de gemeente. Een aantal Rotterdammers meende ons nog een algemene boodschap te moeten meegeven: - geeft meer om elkaar; - samen werken - samen leven; - burenhulp; - zorg voor elkaar.
8
1.
ACTIEVE BURGERS PER TERREIN
Rotterdammers weten gemiddeld 6,6 keer een antwoord te geven als gevraagd wordt welke terreinen vragen om een actievere inzet van de burger. ‘Overlast / verloedering’ (66%) scoort iets hoger dan de andere en ‘openbaar vervoer’ (39%) iets lager. Opvallend is dat elk terrein door ongeveer de helft (soms iets meer, soms iets minder) van de respondenten genoemd wordt. Gesteld kan worden dat Rotterdammers zeker ruimte zien voor burgerparticipatie (van anderen?). De terreinen waar men op dit moment zelf al actief is, zijn voornamelijk ‘recreatie/sport’ (30%) en ‘zorg’ (20%). ‘Onderwijs’ (18%) en ‘sociale samenhang’ (17%) volgen direct daarna. Gemiddeld noemt de Rotterdammer 2,0 terreinen waar men actief is. Bij deze vraag moet aangetekend worden dat slechts 58% van de respondenten de vraag beantwoord heeft. We kunnen derhalve stellen dat de helft van de Rotterdammers zelf op 2 terreinen actief is. Nog maar 46% (622 respondenten) heeft iets te melden als we vragen wat men zelf (ook nog) zou willen doen. Gemiddeld geeft deze groep 1,9 terreinen aan als zijnde terreinen waar men zelf nog iets zou willen gaan doen. De belangrijkste zijn ‘recreatie/sport’ (22%) en ‘natuur, milieu’ (18%).
Figuur 1.1:
De terreinen waar men vindt dat Rotterdammers zich vooral zouden moeten inzetten, op welke terreinen men al actief is en op welke terreinen men nog actief zou willen zijn; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007. Waar actieve burgers nodig zijn in Rotterdam 50%
Wat ik zelf al doe
30%
22%
onderwijs
49%
18%
14%
zorg
57%
20%
13%
sociale samenhang
52%
17%
11%
politiek, bestuur
43%
4%
14%
jeugd
55%
13%
11%
natuur, milieu
49%
12%
18%
recreatie, sport
Wat ik zelf (ook nog) zou willen doen
kunst, cultuur
38%
13%
17%
veiligheid
60%
11%
10%
overlast, verloedering
66%
13%
9%
inburgering
47%
8%
9%
openbaar vervoer
39%
6%
4%
welzijn
43%
10%
9%
anders
5%
2%
1%
geen enkele
2%
15%
12%
weet niet/geen mening
7%
6%
13%
N=
1.226
785
622
9
1.1
Noodzakelijke burgerparticipatie naar bevolkingsgroep
Tussen mannen en vrouwen bestaan geen verschillen als we kijken naar hun perceptie wat betreft noodzaak tot burgerparticipatie: de verschillen zijn nihil. Wat leeftijd betreft zien we dat de senioren in Rotterdam de terreinen steeds iets lager waarderen. Wellicht dat deze groep zich door hun leeftijd minder betrokken voelt bij het onderwerp burgerparticipatie. De jongste generatie (vanaf 16 jaar) ziet opvallend genoeg in veel gevallen nog het meest in burgerparticipatie, waarbij alleen ‘recreatie/sport’ en ‘onderwijs’ minder genoemd worden dan door de overige leeftijdsgroepen. De groep 25 tot 45 jaar scoort het hoogst bij ‘recreatie/sport’ en ‘onderwijs’; dit komt waarschijnlijk voort uit het feit dat zij vaak jonge sportende/schoolgaande kinderen hebben. Het lijkt er op dat lager opgeleiden iets minder vaak mogelijkheden voor burgerparticipatie zien. De groep middelbaar opgeleiden ziet de meeste mogelijkheden. De opmerkingen die geplaatst zijn in de categorie ‘anders’: - meer vrijwilligers; - verzorgen van de omgeving; - uitgaansleven; - economie; - ouderen; - ruimtelijke ordening; - kerk; - mantelzorg; - fietsen. Een aantal Rotterdammers meende ons nog een algemene boodschap te moeten meegeven: - Geeft meer om elkaar - Samen werken - samen leven - Burenhulp - Zorg voor elkaar
Figuur 1.2:
De terreinen waar men vindt dat Rotterdammers zich vooral zouden moeten inzetten, uitgesplitst naar bevolkingsgroep; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007.
Waar actieve burgers nodig zijn in Rotterdam recreatie, sport
Man
Vrouw 51%
16 tot 25 jaar 43%
25 tot 45 jaar 52%
45 tot 65 jaar 54%
65 jaar en ouder 45%
Laag opgeleid 46%
Middelb. opgeleid 52%
Hoog opgeleid 52%
50%
onderwijs zorg
49%
49%
44%
55%
47%
43%
47%
51%
49%
58%
56%
62%
59%
57%
50%
52%
59%
58%
sociale samenhang
53%
51%
60%
59%
52%
33%
40%
51%
61%
politiek, bestuur
45%
42%
48%
49%
44%
28%
36%
45%
46%
jeugd
55%
55%
61%
61%
54%
45%
49%
58%
57%
natuur, milieu
48%
50%
58%
56%
47%
38%
42%
51%
53%
kunst, cultuur
38%
38%
48%
43%
37%
25%
32%
39%
41%
veiligheid
59%
61%
63%
60%
61%
56%
60%
68%
54%
10
overlast, verloedering
65%
67%
67%
69%
67%
60%
62%
69%
66%
inburgering
45%
48%
56%
52%
47%
31%
40%
49%
49%
openbaar vervoer
38%
41%
50%
39%
39%
35%
40%
48%
31%
welzijn
43%
42%
51%
46%
42%
32%
36%
48%
42%
anders
6%
4%
6%
7%
4%
3%
6%
4%
5%
geen enkele
2%
2%
1%
1%
2%
3%
2%
2%
1%
weet niet/geen mening
7%
7%
8%
5%
7%
11%
12%
6%
4%
N=
550
676
117
432
457
220
340
391
471
Net als in de voorgaande groepen zien we ook qua sociale status en etniciteit geen opvallende discriminatoren. Wederom zien we wel de tendens dat gepensioneerden minder terreinen noemen.
Figuur 1.3:
De terreinen waar men vindt dat Rotterdammers zich vooral zouden moeten inzetten, uitgesplitst naar bevolkingsgroep; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007.
Waar actieve burgers Scholier / nodig zijn in Rotterdam student
Betaald werk
In eigen huishouden
Arb.ong. / werkloos
Gepensioneerd
Autochtonen
NietOverig westerse allocht. 45% 56%
recreatie, sport
45%
53%
51%
48%
47%
51%
onderwijs
43%
53%
45%
53%
42%
47%
51%
zorg
57%
60%
62%
58%
48%
56%
56%
61%
sociale samenhang
55%
58%
49%
53%
34%
51%
53%
53%
politiek, bestuur
43%
47%
46%
48%
29%
41%
50%
42%
jeugd
57%
61%
55%
52%
42%
54%
59%
56% 52%
54%
natuur, milieu
61%
54%
46%
48%
38%
47%
55%
kunst, cultuur
50%
41%
40%
38%
24%
34%
46%
44%
veiligheid
58%
63%
60%
60%
54%
59%
62%
65%
overlast, verloedering
62%
69%
64%
69%
60%
67%
63%
71%
inburgering
55%
51%
49%
50%
32%
45%
49%
54%
openbaar vervoer
53%
39%
39%
50%
33%
36%
46%
44%
welzijn
49%
46%
45%
48%
31%
41%
47%
47%
anders
1%
6%
7%
5%
2%
5%
6%
5%
geen enkele
0%
1%
1%
5%
2%
2%
1%
0%
11%
4%
7%
9%
12%
8%
7%
2%
76
645
107
122
248
820
305
101
weet niet/geen mening N=
Binnen de verschillende deelgemeenten zijn wel enkele verschillen te vinden. Pernis scoort op sommige terreinen (recreatie/sport, sociale samenhang, natuur/milieu duidelijk minder dan de andere deelgemeenten. De mensen in het Stadscentrum hebben relatief minder behoefte / zien minder mogelijkheden voor burgerparticipatie op het gebied van recreatie en sport. Onderwijs scoort laag in Hoogvliet, maar welzijn scoort daar juist hoog. Hoek van Holland scoort laag op het terrein natuur/milieu en hoog op openbaar vervoer. Met name uit de zojuist genoemde kleine deelgemeenten komen echter dermate weinig respondenten dat hun cijfers als niet meer dan
11
indicatief moeten worden beschouwd.
Figuur 1.4:
De terreinen waar men vindt dat Rotterdammers zich vooral zouden moeten inzetten, uitgesplitst naar bevolkingsgroep; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007.
Waar actieve burgers nodig zijn in Rotterdam recreatie, sport
Stadscentrum 38%
Delfshaven
Overschie
45%
49%
onderwijs
57%
49%
51%
zorg
67%
55%
sociale samenhang
62%
politiek, bestuur jeugd
Noord 56%
HillegersbergSchiebroek 63%
KralingenCrooswijk 47%
51%
45%
52%
62%
57%
54%
60%
51%
56%
62%
51%
54%
43%
45%
46%
49%
43%
48%
53%
53%
44%
67%
54%
60%
natuur, milieu
42%
52%
49%
61%
43%
49%
kunst, cultuur
38%
38%
33%
43%
36%
45%
veiligheid
52%
53%
56%
64%
61%
65%
overlast, verloedering
60%
61%
62%
71%
68%
75%
inburgering
45%
42%
54%
53%
50%
54%
openbaar vervoer
40%
38%
36%
39%
32%
39%
welzijn
35%
34%
49%
58%
34%
48%
anders
5%
11%
5%
3%
4%
4%
geen enkele
2%
3%
3%
2%
1%
2%
weet niet/geen mening
8%
3%
8%
4%
4%
6%
60
130
39
100
114
110
N= Waar actieve burgers nodig zijn in Rotterdam recreatie, sport
Prins Alexander 53%
Feijenoord
IJsselmonde
Charlois
50%
50%
50%
onderwijs
50%
46%
45%
52%
zorg
60%
46%
60%
sociale samenhang
51%
49%
politiek, bestuur
42%
jeugd
54%
natuur, milieu
Hoogvliet
Pernis
41%
Hoek van Holland 61%
41%
50%
64%
52%
55%
56%
64%
52%
47%
42%
56%
27%
40%
39%
46%
33%
56%
45%
49%
56%
59%
55%
56%
45%
52%
41%
52%
54%
48%
28%
27%
kunst, cultuur
36%
39%
32%
43%
30%
33%
36%
veiligheid
65%
54%
62%
62%
62%
50%
45%
overlast, verloedering
68%
57%
71%
67%
59%
50%
64%
inburgering
47%
41%
45%
47%
41%
44%
45%
openbaar vervoer
38%
37%
45%
41%
41%
67%
55%
welzijn
41%
38%
45%
50%
38%
56%
45%
36%
anders
5%
4%
5%
6%
0%
11%
0%
geen enkele
1%
2%
1%
4%
0%
0%
0%
weet niet/geen mening
9%
10%
5%
9%
14%
11%
9%
N=
203
112
132
123
73
18
11
12
1.2
Feitelijke burgerparticipatie naar bevolkingsgroep
De feitelijke burgerparticipatie behelst op dit moment voornamelijk recreatie/sport, onderwijs, zorg en sociale samenhang. We zien enkele verschillend tussen de bevolkingsgroepen. Zo zijn vrouwen relatief iets vaker betrokken bij zorg en onderwijs dan mannen. Jongere generaties scoren hoger op recreatie/sport en onderwijs. Hoog opgeleiden participeren niet tot nauwelijks, het meeste initiatief komt van de middelbaar opgeleiden. De opmerkingen die geplaatst zijn in de categorie “anders”: - Recreatie 55+ - Jeugdontwikkeling - Zeemanshuis - Kerk - Vrijwilligerswerk - Mensen adviseren - Wijkbus Alexander - B.O.Z.
Figuur 1.5:
De terreinen waar Rotterdammers zich op dit moment al actief zijn, uitgesplitst naar bevolkingsgroepen; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007.
Wat ik zelf al doe recreatie, sport
33%
27%
16 tot 25 jaar 37%
onderwijs
13%
22%
35%
20%
15%
5%
5%
13%
zorg
11%
27%
17%
21%
22%
15%
18%
24%
1%
sociale samenhang
16%
18%
13%
15%
20%
15%
10%
15%
1%
politiek, bestuur
Man
Vrouw
25 tot 45 jaar 34%
45 tot 65 jaar 28%
65 jaar en ouder 20%
Laag opgeleid 22%
Middelbaar opgeleid 31%
Hoog opgeleid 2% 0%
6%
3%
3%
4%
6%
4%
4%
2%
0%
jeugd
10%
15%
18%
15%
12%
5%
12%
12%
0%
natuur, milieu
15%
10%
12%
10%
14%
14%
12%
13%
1%
kunst, cultuur
12%
14%
12%
14%
13%
12%
6%
9%
1%
veiligheid
14%
9%
14%
10%
13%
7%
6%
17%
1%
overlast, verloedering
14%
12%
5%
13%
15%
11%
8%
13%
0%
inburgering
8%
9%
9%
8%
10%
3%
7%
6%
2%
openbaar vervoer
7%
5%
14%
7%
5%
1%
6%
9%
1%
welzijn
6%
12%
11%
9%
10%
7%
4%
14%
0%
anders
3%
2%
0%
2%
2%
5%
4%
2%
0%
17%
14%
17%
15%
11%
25%
23%
13%
1%
weet niet/geen mening
8%
5%
10%
4%
6%
12%
11%
9%
1%
N=
355
430
94
284
297
110
170
233
365
geen enkele
Wat ik zelf al doe
Scholier / student
Betaald werk
In eigen huishouden
Arb.ong. / werkloos
Gepen- Autochtonen sioneerd
recreatie, sport
32%
33%
31%
25%
22%
31%
Nietwesterse allochtonen 29%
onderwijs
40%
20%
16%
9%
6%
17%
20%
Overig
18%
25%
zorg
19%
22%
18%
20%
17%
20%
20%
22%
sociale samenhang
23%
17%
13%
15%
17%
16%
17%
24%
13
politiek, bestuur jeugd
5%
4%
3%
6%
4%
4%
6%
3%
16%
15%
11%
12%
6%
12%
16%
10%
natuur, milieu
5%
12%
18%
11%
13%
13%
8%
16%
kunst, cultuur
9%
14%
13%
9%
15%
13%
13%
13%
16%
13%
3%
9%
6%
12%
9%
7%
7%
14%
6%
15%
11%
14%
8%
18%
veiligheid overlast, verloedering inburgering
7%
9%
10%
12%
3%
5%
15%
12%
openbaar vervoer
16%
5%
6%
8%
2%
4%
12%
3%
welzijn
18%
10%
11%
3%
8%
8%
12%
9%
anders
0%
2%
3%
0%
4%
3%
1%
6%
geen enkele
14%
13%
16%
18%
20%
15%
18%
7%
weet niet/geen mening
12%
3%
6%
8%
14%
6%
8%
3%
57
458
62
65
127
506
212
67
N=
Verder uitsplitsing naar deelgemeenten is niet zinvol gezien de kleine aantallen.
1.3
Gewenste eigen burgerparticipatie naar bevolkingsgroep
Er zijn weinig echte verschillen tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Alleen het seniore deel van de bevolking ziet minder mogelijkheden om zelf zich actief in te zetten voor de gemeenschap. Opvallend is wel dat hoger opgeleiden wel actief zouden willen zijn, terwijl ze eerder hebben aangegeven op dit moment niet actief te zijn.
Figuur 1.6:
De terreinen waar Rotterdammers (ook nog) actief zouden willen zijn, uitgesplitst naar bevolkingsgroepen; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007.
Wat ik zelf (ook nog) zou willen doen recreatie, sport
22%
16 tot 25 jaar 28%
25 tot 45 jaar 21%
45 tot 65 jaar 24%
65 jaar en ouder 10%
Laag opgeleid 24%
Middelbaar opgeleid 22%
Hoog opgeleid 20%
22%
onderwijs
13%
15%
zorg
15%
17%
12%
8%
17%
10%
15%
11%
14%
10%
14%
14%
7%
15%
14%
11%
9%
13%
11%
14%
9%
8%
9%
10%
13%
politiek, bestuur
17%
11%
11%
17%
11%
10%
8%
14%
16%
jeugd
11%
11%
16%
15%
7%
3%
16%
13%
9%
natuur, milieu
20%
17%
18%
18%
23%
3%
15%
16%
20%
sociale samenhang
Man
Vrouw
kunst, cultuur
16%
17%
16%
17%
20%
7%
10%
13%
23%
veiligheid
10%
10%
8%
12%
7%
11%
16%
12%
6%
overlast, verloedering
8%
9%
8%
8%
9%
8%
8%
10%
8%
inburgering
6%
12%
6%
11%
10%
5%
11%
4%
12%
openbaar vervoer
4%
4%
3%
5%
5%
2%
7%
3%
4%
welzijn
8%
10%
4%
9%
12%
7%
12%
11%
7%
anders
1%
1%
1%
1%
1%
3%
4%
1%
1%
geen enkele
11%
12%
5%
10%
12%
26%
16%
7%
13%
weet niet/geen mening
15%
11%
13%
11%
12%
26%
20%
18%
7%
279
343
79
265
217
61
127
188
299
N=
14
Wat ik zelf (ook nog) zou willen doen recreatie, sport
33%
18%
30%
34%
12%
17%
Nietwesterse allocht. 30%
onderwijs
12%
15%
26%
9%
9%
12%
19%
zorg
11%
14%
21%
9%
9%
13%
14%
9%
7%
12%
13%
21%
5%
9%
16%
11%
politiek, bestuur
11%
16%
13%
10%
9%
14%
15%
9%
jeugd
18%
11%
13%
19%
4%
8%
17%
12%
sociale samenhang
Scholier / student
Betaald werk
In eigen huishouden
Arb.ong. / werkloos
Gepensioneerd
Autochtonen
Overig
7%
23%
natuur, milieu
14%
21%
9%
24%
9%
20%
14%
19%
kunst, cultuur
14%
19%
19%
17%
6%
17%
16%
23%
veiligheid
11%
9%
17%
12%
10%
6%
17%
9%
overlast, verloedering
7%
9%
9%
7%
9%
8%
8%
12%
inburgering
7%
11%
9%
7%
6%
8%
10%
12%
openbaar vervoer
2%
4%
6%
5%
4%
3%
6%
5%
welzijn
7%
9%
9%
16%
7%
9%
9%
9%
anders
0%
1%
2%
3%
2%
1%
2%
2%
geen enkele
9%
9%
17%
10%
21%
14%
9%
4%
14%
10%
17%
14%
26%
13%
13%
16%
57
364
47
58
81
373
192
57
weet niet/geen mening N=
15
16
2
TEGENWERPINGEN
Welke argumenten gebruiken de burgers eigenlijk om zich niet actief in te zetten voor de Rotterdamse samenleving? Gemiddeld hebben de Rotterdammers 1,5 argumenten genoemd om zich niet actief in te zetten voor de stad. Tijdgebrek scoort erg hoog: bijna 2 van de 5 respondenten geven (onder andere) aan het zo druk te hebben dat er geen tijd overblijft om zich actief in te zetten. Zaken die vanuit de gemeente beïnvloed kunnen worden zijn, zodat een deel van de bevolking zich wellicht wel zal inzetten: - Ik twijfel of men op mijn inbreng zit te wachten 10% - Ik zou niet weten waar en bij wie ik moet zijn 12% - Ik wordt toch niet gevraagd 6% - Ik weet niet wat er speelt 6% - Ik beschik niet over de juiste kennis en/of vaardigheden 12% Een verder uitsplitsing naar bevolkingsgroepen wordt op dit moment niet zinvol geacht.
Figuur 2.1:
De argumenten welke Rotterdammers gebruiken om zich niet in te zetten voor de stad; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007.
Wat houdt u tegen om u actief in te zetten? Er is niets dat mij tegenhoudt
Totaal 20%
Ik heb geen interesse
11%
Ik twijfel of men op mijn inbreng zit te wachten
10%
Ik ben door omstandigheden niet in staat om me in te zetten
25%
Ik zou niet weten waar en bij wie ik moet zijn
12%
Ik wordt niet gevraagd
6%
Er wordt toch niet naar me geluisterd
4%
Ik weet niet goed wat er speelt
6%
Ik heb daar te weinig tijd voor
38%
Ik beschik niet over de juiste kennis en/of vaardigheden
12%
Ik ben daar te oud voor
4%
Anders
1% N=
1.301
17
18
3
GEMEENTELIJKE INSPANNINGEN
De Rotterdammers zijn niet uitgesproken positief of negatief als we vragen “Hoe vaak worden bewoners volgens u bij gemeentelijk beleid betrokken?” Men scoort gemiddeld een “soms” en in veel gevallen weten de burgers niet dat de gemeente op een bepaalde wijze burgers zou kunnen betrekken bij het gemeentelijk beleid. Zo weet meer dan de helft niet dat er voor elk nieuw plan een ambtenaar is die voor alles aanspreekbaar is. De burgers zijn het er het meest mee eens dat de gemeente hen informeert over definitieve plannen. Dat de gemeente bewoners vraagt met eigen plannen te komen is volgens de Rotterdammers het minst van toepassing.
Figuur 3.1:
De mate waarin bewoners worden betrokken bij gemeentelijk beleid; Omnibusenquête 2007.
Hoe vaak worden bewoners bij gemeentelijk beleid betrokken
heel vaak (1)
vaak (2)
soms (3)
bijna nooit (4)
nooit (5)
weet niet
Gemidd. Score
a
De gemeente betrekt bewoners vanaf het begin bij de ontwikkelingen van nieuwe plannen
2%
14%
37%
17%
8%
22%
3,2
b
De gemeente vraagt bewoners met eigen plannen te komen
0%
6%
32%
23%
12%
27%
3,5
c
De gemeente laat bewoners vanaf het begin weten waar onze bij nieuwe plannen wel en geen invloed op hebben
2%
10%
25%
20%
10%
32%
3,4
d
Voor elke nieuw gemeentelijke plan is een ambtenaar voor alles aanspreekbaar
1%
7%
15%
12%
7%
58%
3,4
e
Bij het maken van nieuwe plannen betrekt de gemeente bewoners die als groep een goede vertegenwoordiging vormen van de bewoners voor wie het plan is bedoeld
2%
13%
29%
10%
5%
40%
3,1
f
De gemeente geeft bewoners bij het maken van een nieuw plan vanaf het begin alle belangrijke informatie
3%
16%
30%
17%
7%
28%
3,1
g
De gemeente informeert bewoners over het definitieve plan
5%
31%
26%
8%
4%
25%
2,7
h
De gemeente laat bewoners weten wat hun inbreng is geweest bij het definitieve plan
1%
9%
25%
15%
8%
41%
3,3
i
De gemeente voert goedgekeurde plannen onmiddellijk na de besluitvorming uit
2%
12%
26%
13%
4%
44%
3,1
j
De gemeente voert goedgekeurde plannen in zo kort mogelijke tijd uit
2%
10%
28%
12%
5%
43%
Rotterdammers vinden het absoluut het belangrijkste dat men tijdig geïnformeerd wordt bij het ontwikkelen van nieuwe plannen. Dit aspect scoort het hoogst als eerste keus. De andere aspecten die redelijk scoren hebben alle te maken met het feit dat de gemeente een actief informerende functie heeft. De opmerkingen die gemaakt zijn in de categorie ‘anders’: - écht luisteren naar de burgers 13 keer genoemd
19
3,1
- burgers informeren - nazorg leveren, checken of alles naar wens is - beleid vormen op basis van structurele klachten
Figuur 3.2:
2 keer genoemd 2 keer genoemd 2 keer genoemd
De belangrijkste aspecten voor het betrekken van bewoners bij gemeentelijk beleid; Omnibusenquête 2007.
Welke aspecten zijn het belangrijkst voor het betrekken van bewoners bij gemeentelijk beleid
eerste keus
tweede keus
derde keus
Gemidd. Score
a
De gemeente betrekt bewoners vanaf het begin bij de ontwikkelingen van nieuwe plannen
48%
4%
3%
1,2
b
De gemeente vraagt bewoners met eigen plannen te komen
7%
11%
2%
1,7
c
De gemeente laat bewoners vanaf het begin weten waar onze bij nieuwe plannen wel en geen invloed op hebben
12%
17%
7%
1,8
d
Voor elke nieuw gemeentelijke plan is een ambtenaar voor alles aanspreekbaar
5%
10%
5%
1,9
e
Bij het maken van nieuwe plannen betrekt de gemeente bewoners die als groep een goede vertegenwoordiging vormen van de bewoners voor wie het plan is bedoeld
10%
14%
8%
1,9
f
De gemeente geeft bewoners bij het maken van een nieuw plan vanaf het begin alle belangrijke informatie
11%
20%
17%
2,0
g
De gemeente informeert bewoners over het definitieve plan
3%
12%
16%
2,3
h
De gemeente laat bewoners weten wat hun inbreng is geweest bij het definitieve plan
1%
5%
11%
2,6
i
De gemeente voert goedgekeurde plannen onmiddellijk na de besluitvorming uit
2%
4%
8%
2,4
j
De gemeente voert goedgekeurde plannen in zo kort mogelijke tijd uit
2%
4%
22%
20
2,6
4
WIJZE VAN BURGERS BETREKKEN BIJ PLANNEN
Wederom lijkt het er op dat de burgers vooral verwachten dat de gemeente zich vooral bezig houdt met het actief informeren van de bevolking. We zien wel een kleine intensivering van de betrokkenheid naar mate de plannen dichter bij huis komen. Men is eerder bereid betrokken te zijn bij plannen voor de straat, dan bij plannen voor de stad.
Figuur 4.1:
De manieren waarop de burgers betrokken willen worden bij plannen voor de stad, de buurt en de straat; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007.
Op welke manier wilt u betrokken worden bij plannen voor uw ………..
stad
buurt
straat
Ik wil niet betrokken worden bij plannen voor mijn stad,buurt, straat
15%
10%
8%
Ik wil over de plannen geïnformeerd worden
77%
80%
78%
Ik wil bij de plannen adviseren
14%
18%
24%
Ik wil nieuwe plannen mee-bedenken
17%
22%
29%
Ik wil worden gevraagd om met eigen plannen te komen
5%
6%
11%
Ik wil zelf (met anderen) plannen maken en aanbieden
8%
9%
12%
Ik wil aan de uitvoering van plannen meewerken
8%
8%
12%
1.296
1.306
1.303
N=
We zien in onderstaande tabel dat burgers niet betrokken en niet geïnformeerd zijn geweest bij plannen van de afgelopen 12 maanden. Eén op de vier geeft aan wel geïnformeerd te zijn.
Figuur 4.2:
De manieren waarop de burgers de afgelopen 12 maanden betrokken zijn geweest bij plannen voor de stad, de buurt en de straat; meer antwoorden mogelijk; Omnibusenquête 2007.
Op welke manier bent u de afgelopen 12 maanden betrokken geweest bij plannen voor uw ………..
stad
buurt
straat
Ik ken geen plannen voor de stad
24%
26%
37%
Ik ben niet betrokken geweest
48%
40%
35%
Ik ben geïnformeerd
25%
31%
25%
Ik heb geadviseerd
3%
4%
4%
Ik heb mee-bedacht
3%
4%
4%
Ik heb op verzoek een plan gemaakt
0%
0%
0%
Ik heb zelf (met anderen) een plan gemaakt en aangeboden
2%
0%
2%
Ik heb aan de uitvoering meegewerkt
1%
0%
2%
N=
1.307
1.290
1.300
21
22
5
WIJZE VAN INVLOED UITOEFENEN DOOR DE BURGER
Het overgrote deel van de Rotterdammers kent ‘Opzoomeren’ als een goede manier om de gemeente te beïnvloeden. Tevens zijn veel burgers op de hoogte van het bestaan van informatiebijeenkomsten en het referendum. De jaarlijkse Verantwoordingsdag, debatten op internet, klanten-/gebruikerspanel en de website Rotterdamidee.nl zijn relatief onbekend. Wat betreft de Verantwoordingsdag en het internetdebat is men er niet van overtuigd dat het goede ideeën zijn. Opvallend is dat referendum relatief gezien niet vaker als goede manier wordt beoordeeld, terwijl het toch de ultieme manier van invloed uitoefenen lijkt.
Figuur 4.2:
De bekendheid van de manieren waarop de burgers invloed kunnen uitoefenen op de gemeente; Omnibusenquête 2007.
Kent u de volgende manieren om invloed uit te oefenen en vindt u het een goede manier?
bekend
goede manier
ja
nee
ja
nee
weet niet
Burgerinitiatief
49%
51%
72%
5%
23%
Groeibriljanten
35%
65%
68%
5%
26%
debat over bepaald thema in het stadhuis
39%
61%
53%
12%
35%
Jaarlijkse Verantwoordingsdag
14%
86%
33%
12%
55%
debat over een bepaald thema op internet
16%
84%
37%
23%
40%
inspraakbijeenkomsten
52%
48%
67%
8%
25%
informatiebijeenkomsten
70%
30%
78%
5%
18%
Opzoomeren
89%
11%
81%
8%
11%
buurtschouwen
44%
56%
71%
8%
21%
klanten-gebruikerspanel
20%
80%
54%
7%
40%
idee of suggestie op Rotterdamidee.nl plaatsen
16%
84%
57%
10%
34%
referendum
63%
37%
58%
16%
26%
23
24
BIJLAGE I: RESPONS EN REPRESENTATIVITEIT
Als gevolg van het grote aantal opdrachtgevers aan, en onderwerpen in de Omnibusenquête is de enquête dit jaar opgesplitst in vier vragenlijsten: een aantal onderwerpen kwam slechts op de zogenoemde A-lijst aan de orde, een aantal alleen op de B-lijst, een aantal alleen op de C-lijst, een aantal alleen op de D-lijst, en sommige op meerdere lijsten. De respons bedroeg voor de Alijst 39% (1.347 respondenten), voor de B-lijst 44% (1.546 respondenten), voor de C-lijst 40% (1.391 respondenten) en voor de D-lijst 43% (1.487 respondenten); in totaal 41%. Daarmee is de respons fors lager dan in vorige jaren. Bij deze responspercentages moet worden bedacht, dat ieder formulier dat om welke reden dan ook niet ingevuld is geretourneerd tot de non-respons is gerekend; dus ook formulieren voor mensen die inmiddels niet meer bereikbaar zijn door bijvoorbeeld verhuizing of overlijden. Veel onderzoeksbureaus tellen zulke mislukte contacten niet mee bij de bepaling van het responspercentage. Al met al is een respons zoals hierboven weergegeven nog steeds niet slecht voor schriftelijke enquêtes in een stad als Rotterdam; het CBS kampt bijvoorbeeld bij haar landelijke enquêtes in de grote steden met een slechtere en selectievere respons, en overal kampen markten opinieonderzoeksbureaus met een dalende responsbereidheid! Op zich is de representativiteit ook belangrijker dan de omvang van de respons, die natuurlijk nog altijd groot genoeg is om uitspraken te kunnen doen. Niettemin zal het COS zich de komende tijd uitgebreid beraden op de vraag hoe de negatieve trend in de omvang van de respons bij volgende enquêtes een halt kan worden toegeroepen of zelfs kan worden omgebogen. Dat zal echter niet eenvoudig zijn: de dalende responsbereidheid is al jaren een algemene trend, en het is ook goed voorstelbaar dat mensen zo langzamerhand “enquêtemoe” zijn nu werkelijk alles en iedereen je constant bestookt met vragenlijsten over je klanttevredenheid en met andere soorten enquêtes... In deze Bijlage wordt aan de hand van een aantal algemene persoonskenmerken de representativiteit van de uiteindelijke netto steekproef (de respons) besproken. Daartoe worden kenmerken van de respondenten vergeleken met die van de totale Rotterdamse bevolking van 16 jaar en ouder.
I.1
Geslacht en leeftijd
In figuur I.1 staat de verdeling van de respondenten van de Omnibusenquête 2007 en van de Rotterdamse bevolking naar geslacht en naar leeftijd begin 2007. Traditiegetrouw blijken vrouwen en Rotterdammers van 45 tot 75 jaar over-, en mannen en jongeren ondervertegenwoordigd.
Figuur I.1:
Geslacht: Man Vrouw Respons
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar geslacht en naar leeftijd. A-lijst
B-lijst
C-lijst
D-lijst
Totaal
44% 56% 1.347
43% 57% 1.546
44% 56% 1.391
44% 56% 1.487
44% 56% 5.771
25
Rotterdam op 1-1-’07 48% 52% 478.978
Leeftijd: 16 tot 25 jaar 25 tot 45 jaar 45 tot 65 jaar 65 t/m 75 jaar 76 jaar en ouder Respons
9% 33% 37% 13% 8% 1.347
10% 33% 35% 14% 9% 1.545
9% 33% 35% 15% 8% 1.391
26
10% 35% 34% 12% 8% 1.487
10% 34% 35% 14% 8% 5.770
15% 38% 29% 10% 8% 478.978
Nadere analyse van de respons per leeftijd leert, dat die het slechtst is bij de jongeren: zo’n 30%. Vervolgens loopt de respons langzaam op tot zo’n 55% bij de 70-jarigen, maar daarna daalt de respons snel met de leeftijd (figuur I.2).
Figuur I.2:
Respons op de (totale) Omnibusenquête 2007 naar leeftijd. Respons, aantal (linker as)
150 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
70%
Respons, percentage (rechter as) Responspercentage trendlijn
60% 50% 40% 30% 20% 10%
leeftijd
I.2
90 e.o.
85
80
75
70
65
60
55
50
45
40
35
30
25
20
0%
Etniciteit
Figuur I.3 geeft de verdeling van de respondenten en van de Rotterdamse bevolking van 16 jaar en ouder naar etniciteit.
Figuur I.3:
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar etniciteit.
Surinamers Antillianen/Arubanen Turken Marokkanen Kaapverdianen Overige arme landen Etnische aandachtsgroepen Nederlanders Noord-mediterranen Overige rijke landen Respons
A-lijst
B-lijst
C-lijst
D-lijst
Totaal
6% 2% 6% 3% 1% 6% 25%
7% 2% 5% 3% 1% 5% 24%
6% 2% 5% 3% 2% 6% 24%
7% 2% 6% 2% 2% 6% 25%
6% 2% 6% 3% 1% 6% 24%
Rotterdam op 1-1-’07 9% 3% 7% 5% 2% 8% 34%
67% 2% 6% 1.347
68% 2% 6% 1.545
68% 2% 6% 1.391
67% 2% 6% 1.487
68% 2% 6% 5.770
57% 3% 6% 478.978
27
Autochtonen (“Nederlanders”) zijn oververtegenwoordigd, en de meeste allochtone groeperingen zijn als vanouds ondervertegenwoordigd. De afwijkingen zijn ook iets groter dan vorig jaar, en daarmee weer op het niveau van de jaren daarvóór.
I.3
Deelgemeente
Figuur I.4 geeft tenslotte de verdelingen naar deelgemeente. De spreiding van de respondenten over de deelgemeenten is nog steeds uitstekend; alleen is traditiegetrouw Delfshaven wat ondervertegenwoordigd en Prins Alexander wat oververtegenwoordigd.
Figuur I.4:
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar deelgemeente.
Stadscentrum Delfshaven Overschie Noord Hillegersberg-Schiebroek Kralingen-Crooswijk Prins Alexander Feijenoord IJsselmonde Charlois Hoogvliet en Pernis Hoek van Holland Respons
I.4
A-lijst
B-lijst
C-lijst
D-lijst
Totaal
5% 10% 3% 8% 9% 9% 17% 10% 11% 10% 6% 2% 1.346
6% 8% 4% 8% 8% 8% 16% 10% 11% 11% 7% 2% 1.543
6% 10% 3% 7% 8% 8% 18% 10% 10% 11% 6% 2% 1.390
5% 10% 3% 8% 8% 9% 18% 11% 10% 9% 6% 1% 1.487
5% 9% 3% 8% 8% 9% 17% 10% 10% 10% 6% 2% 5.766
Rotterdam op 1-1-’07 6% 11% 3% 9% 7% 9% 15% 11% 10% 11% 7% 2% 478.978
Conclusie
Net als in eerdere jaren en in andere enquêtes, zijn sommige bevolkingsgroepen, en met name mannen, jongeren en (niet-westerse) allochtonen, ondervertegenwoordigd in de Omnibusenquête. Niettemin is de respons nog altijd acceptabel; kwantitatief zowel als kwalitatief. De ondervertegenwoordiging van een aantal (niet-westerse) allochtone groeperingen, die vorig jaar flink was afgenomen, ligt nu weer op het niveau van de jaren daarvóór; mede doordat het aanvullend mondeling rappelleren bij hen dit jaar weer wat minder succesvol was. De respons van mannen blijft nog steeds achter bij die van vrouwen. Dit verschil wordt, ook al traditiegetrouw, voor een deel veroorzaakt doordat kennelijk méér mannen de vragenlijst door een vrouwelijke huisgenoot laten invullen dan andersom1. Deze relatieve tevredenheid over de representativiteit naar controleerbare kenmerken neemt niet weg, dat natuurlijk nog steeds wel een zekere selectiviteit in de respons van de Omnibusenquête bestaat. Dit selectieve karakter van de respons lijkt met name ook terug te vinden in het traditiegetrouw waarschijnlijk toch wel iets te lage aandeel respondenten dat zegt een minimuminkomen te hebben, en het al even traditiegetrouw waarschijnlijk toch wel iets te hoge aandeel respondenten dat zegt een boven-modaal huishoudensinkomen te hebben (ook onder allochtonen): gevreesd moet worden dat daarmee toch een wat te rooskleurig beeld wordt gesuggereerd. Voor de selectiviteit van de respons op enquêtes kan een aantal verklaringen worden bedacht, die impliceren dat een oplossing van deze problematiek niet zo simpel is. Zo zijn frequent verhuizende mensen (letterlijk) moeilijk te achterhalen, evenals mensen die niet wonen op het adres waar ze 28
door Burgerzaken geacht worden te wonen. Dit impliceert in een aantal opzichten ook een selectiviteit. Daarnaast valt niet te vermijden, dat - ondanks de moeite die gedaan wordt om de vragen in de enquête zo begrijpelijk mogelijk te formuleren - dergelijke vragenlijsten voor een aantal mensen toch te hoog gegrepen zijn; met name voor mensen die de Nederlandse taal slecht beheersen. En tenslotte moet ook gevreesd worden, dat de grote stad een aantal inwoners heeft die steeds minder ontvankelijk zijn voor vormen van maatschappelijke participatie zoals het deelnemen aan een gemeentelijke enquête. In dat opzicht is wellicht ook een vergelijking te trekken met de selectieve opkomst bij verkiezingen. Al met al moet worden geconcludeerd, dat de Omnibusenquête een zekere mate van selectiviteit in zijn respons kent, die voor een belangrijk deel moeilijk tot niet te voorkomen is, en waarmee bij de interpretatie van resultaten rekening moet worden gehouden. De mate waarin deze selectiviteit uitkomsten beïnvloedt, moet echter ook niet overschat worden. Zo valt eenvoudig na te rekenen, dat als bijvoorbeeld 50% van de Nederlanders iets vindt, en 25% van de allochtonen, hiervoor in de Alijst van de Omnibusenquête voor de totale Rotterdamse bevolking 41,9% zal worden gemeten, terwijl dit 39,3% had moeten zijn. Een dergelijk verschil ligt in de orde van grootte van de betrouwbaarheidsmarge van de Omnibusenquête (zie Bijlage III), en is zelfs nét niet significant. (Bovendien is het in zo’n geval wellicht interessanter te weten dat autochtonen en allochtonen kennelijk zo sterk verschillen, dan hoeveel het totale gemiddelde precies bedraagt...)
Noten 1.
Van de 5.771 respondenten in de totale Omnibusenquête 2007 hadden er 192 ingevuld een vrouw te zijn terwijl de vragenlijst aan een man was gestuurd, en 108 een man te zijn terwijl de vragenlijst aan een vrouw was gestuurd. In voorgaande jaren was het saldo van deze twee aantallen overigens groter.
29
BIJLAGE II: DE VRAGEN IN DE VRAGENLIJST
Deze rapportage handelt over de vragen 53 tot en met 63 over milieu in Vragenlijst A van de Omnibusenquête 2007, die waren opgenomen in opdracht van de Afdeling Organisatie en Informatie Management van de Bestuursdienst Rotterdam. De vragen in deze blokken waren als volgt geformuleerd.
De volgende vragen gaan over actieve burgers. 53.
De samenleving heeft behoefte aan burgers die zich actief inzetten voor de stad. Op welke van onderstaande terreinen vindt u dat Rotterdammers zich vooral zouden moeten inzetten, op welke terreinen bent u zelf actief, en op welke terreinen zou u (ook nog) actief willen zijn? Wij verzoeken u, om in elke kolom (a, b en c) één of meer antwoorden aan te kruisen. a:
b:
c:
Waar actieve burgers Wat ik zelf al doe Wat ik zelf (ook nog) nodig zijn in Rotterdam zou willen doen
54.
recreatie, sport onderwijs zorg sociale samenhang politiek, bestuur jeugd natuur, milieu kunst, cultuur veiligheid overlast, verloedering inburgering openbaar vervoer welzijn anders, namelijk
geen enkele weet niet / geen mening
Wat houdt u tegen om u actief in te zetten voor de stad? (meer antwoorden mogelijk!)
er is niets dat mij tegenhoudt ik heb geen interesse ik twijfel of men op mijn inbreng zit te wachten ik ben door omstandigheden niet in staat om me in te zetten ik zou niet weten waar en bij wie ik moet zijn ik word niet gevraagd er wordt toch niet naar me geluisterd ik weet niet goed wat er speelt ik heb daar te weinig tijd voor ik beschik niet over de juiste kennis en/of vaardigheden
anders, namelijk
55.
Hoe vaak worden bewoners volgens u bij het gemeentelijk beleid betrokken?
a b c
d e
f
g h i j
56.
De gemeente betrekt bewoners vanaf het begin bij de ontwikkeling van nieuwe plannen. De gemeente vraagt bewoners met eigen plannen te komen. De gemeente laat bewoners vanaf het begin weten waar ze bij nieuwe plannen wel en geen invloed op hebben. Voor elk nieuw gemeentelijke plan is één ambtenaar voor alles aanspreekbaar. Bij het maken van nieuwe plannen betrekt de gemeente bewoners die als groep een goede vertegenwoordiging vormen van de bewoners voor wie het plan is bedoeld. De gemeente geeft bewoners bij het maken van een nieuw plan vanaf het begin alle belangrijke informatie. De gemeente informeert bewoners over het definitieve plan. De gemeente laat bewoners weten wat hun inbreng is geweest bij het definitieve plan. De gemeente voert goedgekeurde plannen onmiddellijk na de besluitvorming uit. De gemeente voert goedgekeurde plannen in zo kort mogelijke tijd uit
heel vaak
vaak
soms
bijna nooit
nooit weet niet
Welke van de hierboven genoemde tien aspecten (a tot en met j) vindt u het meest belangrijk voor het betrekken van bewoners bij gemeentelijk beleid? U hoeft de aspecten niet over te schrijven: u kunt de letter noteren die voor het aspect van uw keuze staat. Maximaal 3 antwoorden mogelijk.
Anders namelijk:
31
57.
Op welke manier wilt u door de gemeente betrokken worden bij plannen voor uw stad? (meer antwoorden mogelijk!)
58.
Op welke manier wilt u door de gemeente betrokken worden bij plannen voor uw buurt? (meer antwoorden mogelijk!)
59.
ik wil niet betrokken worden bij plannen voor mijn buurt ik wil over de plannen geïnformeerd worden ik wil bij de plannen adviseren ik wil nieuwe plannen mee-bedenken ik wil worden gevraagd om met eigen plannen te komen ik wil zelf (met anderen) plannen maken en aanbieden ik wil aan de uitvoering van plannen meewerken
Op welke manier wilt u door de gemeente betrokken worden bij plannen voor uw straat? (meer antwoorden mogelijk!)
60.
ik wil niet betrokken worden bij plannen voor mijn stad ik wil over de plannen geïnformeerd worden ik wil bij de plannen adviseren ik wil nieuwe plannen mee-bedenken ik wil worden gevraagd om met eigen plannen te komen ik wil zelf (met anderen) plannen maken en aanbieden ik wil aan de uitvoering van plannen meewerken
ik wil niet betrokken worden voor mijn straat ik wil over de plannen geïnformeerd worden ik wil bij de plannen adviseren ik wil nieuwe plannen mee-bedenken ik wil worden gevraagd om met eigen plannen te komen ik wil zelf (met anderen) plannen maken en aanbieden ik wil aan de uitvoering van plannen meewerken
Op welke manier bent u in de afgelopen twaalf maanden betrokken geweest bij plannen voor uw stad? (meer antwoorden mogelijk!)
ik ken geen plannen voor de stad ik ben niet betrokken geweest ik ben geïnformeerd ik heb geadviseerd ik heb mee-bedacht ik heb op verzoek een plan gemaakt ik heb zelf (met anderen) een plan gemaakt en aangeboden ik heb aan de uitvoering meegewerkt
32
61.
Op welke manier bent u in de afgelopen twaalf maanden betrokken geweest bij plannen voor uw buurt? (meer antwoorden mogelijk!)
62.
Op welke manier bent u in de afgelopen twaalf maanden betrokken geweest bij plannen voor uw straat? (meer antwoorden mogelijk!)
63.
ik ken geen plannen voor de buurt ik ben niet betrokken geweest ik ben geïnformeerd ik heb geadviseerd ik heb mee-bedacht ik heb op verzoek een plan gemaakt ik heb zelf (met anderen) een plan gemaakt en aangeboden ik heb aan de uitvoering meegewerkt
ik ken geen plannen voor de straat ik ben niet betrokken geweest ik ben geïnformeerd ik heb geadviseerd ik heb mee-bedacht ik heb op verzoek een plan gemaakt ik heb zelf (met anderen) een plan gemaakt en aangeboden ik heb aan de uitvoering meegewerkt
Er bestaan veel manieren waarop de burger invloed kan uitoefenen op de gemeente. Kunt u van onderstaande manieren aangeven of u die kent en of u het een goede manier vindt om invloed uit te oefenen? bekend: ja nee
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. i. j.
Burgerinitiatief (burgers dienen een eigen voorstel in bij de (deel)gemeenteraad) Groeibriljanten (burgers maken zelf een plan om de sociale samenhang in de buurt te verbeteren) debat over een bepaald thema in het stadhuis jaarlijkse Verantwoordingsdag debat over een bepaald thema op Internet inspraakbijeenkomsten informatiebijeenkomsten Opzoomeren (burgers knappen samen de eigen straat op) buurtschouwen (burgers inspecteren samen met ambtenaren de buurt) klanten- / gebruikerspanel over de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening een idee of suggestie plaatsen op RotterdamIdee.nl referendum
ja
goede manier: nee weet niet
Î
Î Î Î Î Î Î
Î
Î
Î
Î Î
BIJLAGE III: DE BETEKENIS VAN DE PERCENTAGES; SIGNIFICANTIE III.1
Percentages
In de tabellen in dit rapport staan de uitkomsten in percentagevorm weergegeven. Dit is gedaan omdat percentages in populaties van verschillende grootte (bijvoorbeeld: de steekproef versus heel Rotterdam) onderling gemakkelijker te vergelijken zijn dan aantallen. Metingen via een steekproef leveren een schatting van de werkelijkheid. Het toevalskarakter van de steekproef heeft als consequentie, dat schatting en werkelijke waarde ten gevolge van het toeval kunnen afwijken. (Daarnaast zijn ook afwijkingen mogelijk ten gevolge van andere zaken dan het toeval, zoals onder- en oververtegenwoordigingen van bepaalde categorieën respondenten, bijvoorbeeld door selectieve non-respons.) Deze mogelijke afwijkingen ten gevolge van het toeval kunnen worden uitgedrukt in statistische betrouwbaarheidsmarges. Gangbaar hierbij is een uitdrukking in 95%-betrouwbaarheidsmarges. De 95%-betrouwbaarheidsmarge bij een steekproefpercentage en een steekproefgrootte geeft aan, hoe groot de afwijking van de geschatte waarde met de werkelijke waarde zou kunnen zijn ten gevolge van het toeval. De betekenis van zo'n marge is, dat, indien de steekproef en de meting vele malen zouden worden herhaald, en steeds een 95%-betrouwbaarheidsmarge zou worden bepaald, de werkelijke waarde zich in 95 van de 100 gevallen binnen de betrouwbaarheidsmarge zal bevinden. Een betrouwbaarheidsmarge (dus: de onnauwkeurigheid) is kleiner naarmate de steekproef groter is, maar verschilt ook met het gemeten percentage: percentages van rond de 50% hebben de grootste onnauwkeurigheid, en hoe verder het percentage van de 50% af zit, hoe kleiner de onnauwkeurigheid1. Dit betekent in het bijzonder ook, dat bij heel kleine percentages die zijn veroorzaakt door één of twee respondenten nog sprake kan zijn van een toevalstreffer, maar dat dit niet kan worden gezegd als het wat meer respondenten betreft. De volgende tabel geeft voor in steekproeven of delen daarvan gemeten percentages de betrouwbaarheidsmarges voor een meting van 50% (dus voor het ongunstigste geval), en ter illustratie ook voor een meting van 10- of 90%.
Figuur III.1:
De 95%-betrouwbaarheidsmarges van gemeten percentages.
Bij een (deel-)steekproefomvang van: 50 100 150 200 250 500 1.347 (volledige Omnibusenquête A)
is 10% eigenlijk: 10% ± 8% 10% ± 6% 10% ± 5% 10% ± 4% 10% ± 4% 10% ± 3% 10% ± 2%
is 50% eigenlijk: 50% ± 14% 50% ± 10% 50% ± 8% 50% ± 7% 50% ± 6% 50% ± 4% 50% ± 3%
is 90% eigenlijk: 90% ± 8% 90% ± 6% 90% ± 5% 90% ± 4% 90% ± 4% 90% ± 3% 90% ± 2%
Voorbeeld: als in een steekproef(-deel) van 500 ondervraagden 50% een bepaald antwoord geeft, moet dit gelezen worden als 50% ± 4%, ofwel 46- à 54 procent. Bij kleinere of grotere gemeten percentages wordt deze marge kleiner.
34
III.2
Vergelijkingen
Ook bij de vergelijking van percentages of verdelingen (bijvoorbeeld: tussen mannen en vrouwen, of tussen dit jaar en vorig jaar) is het mogelijk dat een gemeten verschil slechts veroorzaakt is door het toevalskarakter van de steekproef of steekproeven. Het gemeten verschil heet in dat geval niet ‘significant’. Voor de bepaling of het verschil tussen twee gemeten percentages groot genoeg is om significant te zijn, bestaan wiskundige technieken: de zogeheten t-toets. Van de uitkomsten van zo’n toets is echter geen eenvoudig leesbaar en interpreteerbaar overzicht te geven zoals met betrouwbaarheidsmarges is gedaan in figuur III.1. Wél kan in het algemeen gesteld worden, dat de grens tussen ‘significant’ en ‘niet-significant’ wat kleiner is dan het totaal van de beide betrouwbaarheidsmarges. Voorbeeld: iets is niet aantoonbaar toegenomen als het vorig jaar volgens de Omnibusenquête 50% was en dit jaar 52%. Een stijging van 10- naar 12% daarentegen is wél significant. Daarmee moge de boodschap zijn, dat in het algemeen verschillen of afwijkingen van 1- à 2% niet als verschillen mogen worden beschouwd, maar evengoed door het toevalskarakter van de steekproeven kunnen zijn veroorzaakt.
III.3
Gemiddelden
Ook om te bepalen of het verschil tussen twee gemeten gemiddelden (bijvoorbeeld het verschil tussen twee rapportcijfers) significant is of slechts veroorzaakt is door het toevalskarakter van de steekproeven, kan een t-toets worden verricht. Hoewel ook hier het precieze resultaat van geval tot geval verschilt, en met name ook afhangt van de gemeten waarden en de spreiding rond de gemiddelden, geldt in de praktijk in het algemeen, dat verschillen in rapportcijfers van 0,2 en hoger significant zijn. (Bij een meting over een deel van de steekproef - bijvoorbeeld: over alleen de Rotterdamse mannen - ligt deze grens hoger.)
Noten 1.
Bij het berekenen van de betrouwbaarheidsmarge bij percentages kan worden uitgegaan van de volgende benaderende formule: absolute 95%-betrouwbaarheidsmarge bij p% = 1,96 x √p(100-p) / √(n-1), waarbij n de omvang van de (deel-) steekproef is. Een gemeten percentage van 50% in de A-lijst van de Omnibusenquête 2007 heeft dus een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x √(50x50) / √1.346 = 2,7%. Evenzo heeft een gemeten percentage van 1% een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x √(1x99) / √1.346 = 0,5%. Bij alleen de 599 mannen in de A-lijst heeft een gemeten percentage van 50% evenwel een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x √(50x50) / √598 = 4,0%, en is bij een gemeten percentage van 1% de marge 1,96 x √(1x99) / √598 = 0,8%.
35
Publicatieoverzicht COS Titel rapport
jaar
ALGEMEEN Feitenkaart Omnibusenquête 2007 Staat van Rotterdam 2007 Kerncijfers Rotterdam 2007 Feijenoord in beeld Handleiding voor het opstellen van meetbare doelstellingen Monitor Prins Alexander 2005 Binnenstadsmonitor 2005 Feitenkaart Rotterdam in Europees perspectief Staat van de Jeugd
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2005 2004 2004
ARBEID EN INKOMEN De Rotterdamse marktbezoeker 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Feitenkaart De Rotterdamse kantorenmarkt per 1 januari 2007 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2004 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam op deelgemeente- en buurtniveau 2004 Monitor lage inkomens Delft. 1e meting (i.s.m. SWA) Inventarisatie bedrijventerreinen regio Rotterdam Monitor Gemeentelijke Lastendruk Rotterdam, 2003-2006* Rotterdammers over werken bij de gemeente 2005. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 Feitenkaart Economie en Arbeidsmarkt in Rotterdam Economische statistiek per deelgemeente Monitor vraagzijde arbeidsmarkt havengebonden cluster Rijnmond. Een pilot
2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2005 2005 2004 2004
BEVOLKINGSGROEPEN Chinezen in Rotterdam Monitor allochtone ouderen IJsselmonde Minderhedenmonitor 2003. Integratie en inburgering (i.s.m. ISEO) Sociale integratie en de islam in Rotterdam Emancipatiemonitor Rotterdam 2004 Lus di Trafiko in 2003. Het jaar van de uitvoering Feitenkaart Kerncijfers Antillianen in Rotterdam
2006 2005 2004 2004 2004 2004 2004
COMMUNICATIE EN KLANTTEVREDENHEID Rotterdammers over de gemeentelijke dienstverlening 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Kijk- en Luisteronderzoek SLOR 2006 Tevredenheidsmeting Feijenoord 2006 Herkenning Rotterdam logo Gebruik en waardering JOS Intranet Stadswinkel op voorhand Rapportage Mediagebruik Rotterdamse Ambtenaren Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting 2005. Middelland Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting 2005. Tussendijken Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting 2004 Spangen Klanten over het City Informatie Centrum
2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2004 2004
DEMOGRAFIE Bevolkingsprognose Rotterdam 2025 Trendprognose Rotterdam 2020 De bevolkingsontwikkeling van Rotterdam 2003-2004
2007 2006 2004
KUNST EN CULTUUR Cultuurparticipatie van Rotterdammers 2005 Klanttevredenheid SKVR Rotterdammers en de bibliotheek 2005. Resultaten uit de afgelopen Omnibusenquêtes Belangstelling voor opera in Rotterdam 2004
2006 2006 2005 2004
LEEFBAARHEID EN VEILIGHEID Nulmeting Monitor CO2-uitstoot Rotterdam, Woningen. Versie juni/juli 2007 Rotterdammers over sloten, singels en vijvers. Resultaten uit de Omnibusenquêtes 2002-2007 Effectmeting overlast Oude Noorden Beleving luchtkwaliteit onder Rotterdammers 2006 Herkenning van radicalisering Monitor hot spots Rotterdam. Derde meting (2005) Nulmeting Leefbaarheid Opvang Pijnackerstraat Oude Noorden Rotterdammers over het milieu 2005. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 Blokken aan de Laan. Effecten van de fysieke aanpak van twee bouwblokken in de hot spot Dordtselaan
2007 2007 2007 2006 2005 2005 2005 2005 2005
Publicatieoverzicht COS (vervolg) Titel rapport
jaar
ONDERWIJS Leerlingprognoses primair onderwijs Rotterdam 2005-2020 Integratie in het primair onderwijs Rotterdam Wonen en leren van volwassenen in de regio Belangstelling Openbaar Daltononderwijs Papendrecht
2006 2005 2005 2004
POLITIEK EN BESTUUR Rotterdammers over burgerparticipatie 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Feitenkaart Het oordeel van Rotterdammers over het gemeentebestuur voorjaar 2007 Opkomen voor Rotterdam Skyline op ooghoogte Analyse deelraadsverkiezingen 2006 Analyse gemeenteraadsverkiezingen 2006 Feitenkaart 9e Belevingsmonitor
2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005
RUIMTELIJKE ORDENING EN VERKEER Rotterdammers over het verkeer 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Rotterdammers over het openbaar vervoer 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Masterplan Lijnbaanhoven Draagvlakmeting parkeren onder de Noorderhavenkade Mobiliteit in Rotterdam, de stadsregio en Nederland 2004-2005 Belevingsonderzoek groene golf Schiekade / Schieweg Rotterdammers over imagobepalende plekken in de openbare ruimte
2007 2007 2007 2006 2006 2006 2005
SOCIAAL BELEID Sociale Kaart 2004 stadsregio Rotterdam
2004
VRIJETIJDSBESTEDING Quick scan Rotterdamse jongeren in hun vrije tijd Rotterdammers in hun vrije tijd 2005. Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 2005 Recreatief bezoek van Rotterdammers aan Rotterdam. Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 2005 Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2005. Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 2005 Relevante trends voor het vrijwilligerswerk in 2020 Rotterdammers in de wintermaanden van 2005 Joffen in Feijenoord
2006 2006 2006 2006 2006 2005 2005
WELZIJN EN VOLKSGEZONDHEID Jonge moeders in Rotterdam. Stand van zaken 2004 Kinderen en opvang. Monitor kinderopvang Rotterdam 2002
2004 2002
WONEN Monitor Gentrification in pilotgebieden Monitor Woningbouwafspraken Stadsregio Rotterdam 2006 Monitor Woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam 2006 Kans van slagen. Monitor Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006 kwartaal 4 Feitenkaart Aandachtsgroepen volkshuisvestingsbeleid Rotterdam en regio 2004 Bewoners over het nieuwe dure huursegment Rotterdammers over herstructurering 2006. Resultaten uit de Omnibusenquête 2006 Monitor Aanbodmodel Rotterdam 2005 Rotterdammers over de verkoop van huurwoningen 2006. Resultaten uit de Omnibusenquête 2006 Feitenkaart Aandachtsgroepen volkshuisvestingsbeleid Rotterdam en regio 2002 Evaluatie experiment huisvestingsvergunning Bewonersonderzoek Nesselande Bewoners van nieuwbouwwoningen in Hoge Heren en Hoge Erasmus Quick scan van de Rotterdamse kamermarkt
2007 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2003 2003
OVERIG Evaluatie Flexwerken dS+V Rapportage Warmtekrachtkoppeling Bergschenhoek Rotterdammers en computers 2005. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 Evaluatie stoelmassage dS+V. Resultaten uit een enquête bij drie dS+V-afdelingen
2006 2005 2005 2004
Bovenstaand overzicht is een greep uit het publicatieaanbod van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek. Een compleet overzicht is te raadplegen op Internet: http://www.cos.rotterdam.nl.