ROTTERDAMMERS EN COMPUTERS 2003 Resultaten uit de Omnibusenquête 2003
Projectnummer 03-2002
drs. P.A. de Graaf Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Mei 2003 In opdracht van de Afdeling Informatiebeleid van de Bestuursdienst Rotterdam.
Prijs: €12,50
Gegevens mogen worden overgenomen, mits met bronvermelding. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik toegestaan.
INHOUD Voorwoord
5
Noten
6
Samenvatting en conclusies
7
1.
Computerbezit en -gebruik
11
1.1 1.2 1.3 1.4
Computerbezit en -gebruik thuis Internet thuis Internet elders Vergelijking met het landelijke beeld Noten
11 13 16 18 19
2.
Gemeentelijke informatie en dienstverlening op Internet
21
2.1 2.2 2.3
Bekendheid, bezoek en waardering gemeentelijke websites Gemeentelijke dienstverlening via het Internet Politieke onderwerpen via het Internet Noten
21 27 32 33
Bijlage I: Respons en representativiteit
35
I.1 I.2 I.3 I.4
35 36 37 37 38
Geslacht en leeftijd Etniciteit Deelgemeente Conclusie Noten
Bijlage II: De vragen in de vragenlijst
39
Bijlage III: Via Internet af te handelen zaken met de gemeente
43
Bijlage IV: De betekenis van de percentages; significantie
45
IV.1
45
Percentages
3
IV.2 IV.3
Vergelijkingen Gemiddelden Noten
46 46 46
Publicatie-overzicht Centrum voor Onderzoek en Statistiek
4
47
VOORWOORD
Op verzoek van diverse afdelingen en diensten van de gemeente Rotterdam voert het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) jaarlijks in februari een Omnibusenquête uit onder Rotterdammers van 16 tot en met 75 jaar. Sinds 2002 is de doelgroep van deze enquête uitgebreid tot alle Rotterdammers van 16 jaar of ouder. Dit jaar is op verzoek van de Afdeling Informatiebeleid van de Directie Sociaal Economische Zaken van de Bestuursdienst ook een aantal vragen opgenomen over het bezit en gebruik van pc’s, Internet en e-mail en over gemeentelijke informatievoorziening en dienstverlening op Internet. Deze vragen komen grotendeels overeen met vragen die hierover in de Omnibusenquête van 2002 en 2001 ook al waren gesteld; over het bezit en gebruik van pc’s, Internet en e-mail waren zelfs in de Omnibusenquêtes van 2000 en 1999 ook al vragen gesteld. De voorliggende rapportage handelt over de beantwoording van deze vragen; voor een deel als vervolg op de rapportage over de vergelijkbare vragen in de Omnibusenquêtes van 19991, 20002, 20013 en 20014.
De enquête Zoals gezegd, stammen de gegevens voor dit onderzoek uit de in het voorjaar van 2003 gehouden Omnibusenquête. Als gevolg van het grote aantal opdrachtgevers aan, en onderwerpen in de Omnibusenquête is de enquête dit jaar wederom opgesplitst in twee vragenlijsten: een aantal onderwerpen kwam slechts op de zogenoemde A-lijst aan de orde, een aantal alleen op de B-lijst, en sommige op beide lijsten. De vragenlijsten van de enquête zijn op basis van twee aselecte steekproeven verspreid onder twee keer 3.500 inwoners van Rotterdam. De respons op deze enquête bedroeg in totaal 53%: bij de A-lijst 52% (1.813 respondenten), en bij de B-lijst 54% (1.875 respondenten). Daarmee is de respons dit jaar hoger dan vorig jaar, toen zij bij beide lijsten 50% bedroeg. Voor zo ver op verifieerbare kenmerken valt na te gaan, is ook dit jaar de respons op de Omnibusenquête voldoende representatief voor de totale Rotterdamse bevolking van 16 jaar en ouder, al zijn mannen, de jongere helft van de bevolking en allochtonen wat ondervertegenwoordigd. De afwijkingen zijn echter iets minder groot dan in de afgelopen jaren. Zie hierover uitgebreider in Bijlage I. De vragen over het bezit en gebruik van pc’s, Internet en e-mail en over gemeentelijke informatievoorziening en dienstverlening op Internet waren opgenomen in Vragenlijst B; zie Bijlage II.
Opbouw van deze rapportage Deze rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 wordt het bezit en gebruik van pc’s, Internet en e-mail (thuis en elders, zoals op het werk) besproken, waarbij ook een vergelijking wordt gemaakt met landelijke gegevens. Hoofdstuk 2 gaat over bekendheid, bezoek en de waardering van de Rotterdamse gemeentelijke website(s), en over waardering en gebruik van gemeentelijke dienstverlening via Internet. Deze rapportage kent tevens vier bijlagen. In Bijlage I worden respons en representativiteit van de Omnibusenquête 2003 besproken aan de hand van de achtergrondkenmerken van de respondenten.
5
In Bijlage II zijn de hier behandelde vragen uit de enquête letterlijk van de vragenlijst overgenomen, en in Bijlage III is een overzicht opgenomen van zaken met de gemeente die de Rotterdammers via Internet zouden willen afhandelen (blijkens de beantwoording van vraag 35). Bijlage IV tenslotte wordt een korte toelichting gegeven op de statistische interpretatie van de in deze rapportage weergegeven percentages en over de significantie van verschillen. De boodschap uit deze bijlage moge zijn, dat in het algemeen verschillen of afwijkingen van 1- à 2% niet als verschillen mogen worden beschouwd, maar evengoed door het toevalskarakter van de steekproeven kunnen zijn veroorzaakt. Als bijvoorbeeld iets het ene jaar 14% was, en het volgende jaar 15%, dan is daarmee dus nog geen toename aangetoond. Dit alles wordt voorafgegaan door enkele gekleurde pagina’s met samenvattende conclusies. Noten in de tekst zijn te vinden aan het eind van het betreffende hoofdstuk c.q. de betreffende bijlage. Tot slot van deze inleiding zij er op gewezen, dat overal waar in deze rapportage gesproken wordt over ‘de Rotterdammers’, de Rotterdammers van 16 jaar en ouder bedoeld worden. Op 1 januari 2003 waren dat er 489.000 (van de in totaal 599.859). Voorts zij er wellicht ten overvloede op gewezen, dat de Omnibusenquête een personenenquête is, zodat de hier gepresenteerde uitkomsten in eerste instantie gelden voor personen, en niet voor huishoudens. Met andere woorden: als een bepaald percentage Rotterdammers iets vindt of heeft, zegt dat nog niets over het precieze percentage Rotterdamse huishoudens dat dat vindt of heeft. Resultaten uit een personenenquête kunnen echter wel worden omgerekend naar resultaten in termen van huishoudens; op sommige plaatsen in deze rapportage is dat ook gedaan, en worden tevens uitspraken gedaan over de 283.866 Rotterdamse huishoudens.
Noten 1.
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (P.A. de Graaf): Rotterdammers en computers. Resultaten uit de Omnibus enquête ’99; Rotterdam, oktober 1999.
2.
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (P.A. de Graaf): Rotterdammers en computers 2000. Resultaten uit de Omnibusenquête 2000; Rotterdam, september 2000.
3.
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (P.A. de Graaf): Rotterdammers en computers 2001. Resultaten uit de Omnibusenquête 2001; Rotterdam, juli 2001.
4.
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (P.A. de Graaf): Rotterdammers en computers 2002. Resultaten uit de Omnibusenquête 2002; Rotterdam, juli 2002.
6
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
Bezit en gebruik van pc’s, Internet en e-mail Bij 65% van de Rotterdammers van 16 jaar en ouder (312.000 personen) is er een pc thuis aanwezig. Omgerekend in aantallen huishoudens komt dit neer op 165.000 huishoudens: 58% van alle Rotterdamse huishoudens. In 14% van de gevallen gebruiken alleen anderen (zoals partner, kinderen en ouders) de pc. Blijven over: 266.000 Rotterdammers die een pc in huis hebben en die pc ook daadwerkelijk zelf gebruiken. “De” Rotterdamse pc-gebruiker is jong hoog opgeleid, heeft een baan of studeert nog, heeft een hoog inkomen, en is wat vaker autochtoon. “De” Rotterdamse “digibeet” is oud, en heeft een lage opleiding en een laag inkomen. Het computerbezit en -gebruik in Rotterdam neemt steeds verder toe:
personen met een pc in het huishouden huishoudens met een pc personen die een pc thuis hebben en die ook zelf gebruiken
1999
2000
2001
2002
2003
52% 47% 43%
53% 48% 41%
58% 53% 49%
61% 55% 50%
64% 58% 54%
Van een inhaalslag door de “digitale achterstandsgroepen” is nog steeds geen sprake; alleen is het verschil tussen mannen en vrouwen het afgelopen jaar wat kleiner geworden. Het pc-bezit van de Rotterdammers loopt nog altijd flink achter bij het landelijke, en ook bij dat in Amsterdam, Den Haag en (vooral) Utrecht. Die achterstand is echter niet zo vreemd, gezien de verschillen in bevolkingssamenstelling (opleiding; inkomen). 83% van de Rotterdammers met een pc thuis, heeft thuis ook toegang tot het Internet; dat zijn 259.000 personen (135.000 huishoudens). 12% daarvan maakt echter zelf geen gebruik van die Internet-aansluiting; blijven over: 229.000 Rotterdammers die thuis wel eens het net op gaan. In totaal maakt 47% van de Rotterdammers thuis gebruik van een Internet-aansluiting, heeft 6% thuis wel zo’n aansluiting maar gebruikt ‘m niet, heeft 11% niet zo’n aansluiting maar wel een pc thuis, en heeft 36% niet eens een pc thuis. Internet-gebruikers en -niet-gebruikers hebben het zelfde profiel als pc-bezitters en -niet-bezitters. Het bezit van een Internet-aansluiting nam de afgelopen jaren zelfs nog in een sneller tempo toe dan het pc-bezit, omdat steeds meer Rotterdamse pc’s ook een Internet-aansluiting hadden. Het afgelopen jaar is het percentage Internet-aansluitingen op pc’s echter nauwelijks meer verder toegenomen, en nam de Internet-penetratie ongeveer even snel toe als de pc-penetratie: 1999 % pc-bezitters % daarvan met een Internet-aansluiting pc-bezitters die een Internet-aansluiting hebben als percentage van alle Rotterdammers van 16 jaar en ouder % pc-bezittende huishoudens % daarvan met een Internet-aansluiting huishoudens die een Internet-aansluiting hebben als percentage van alle Rotterdamse huishoudens
7
2001
2002
2003
52% 53% 59% 61% 64% 40% 59% 74% 82% 83% 100.000 149.000 207.000 243.000 259.000 21% 31% 43% 50% 53% 47% 39% 51.000 18%
aantal gebruikers van een Internet-aansluiting thuis als percentage van alle Rotterdammers van 16 jaar en ouder
2000
x x
48% 53% 55% 58% 58% 74% 82% 82% 78.000 110.000 127.000 135.000 28% 39% 45% 48% 123.000 176.000 204.000 229.000 26% 37% 42% 47%
44% van de Rotterdammers met Internet thuis heeft een aansluiting via een (inbel-)modem, 10% heeft een ISDN-aansluiting, 16% een ADSL-aansluiting en 29% een aansluiting via de kabel. 17% zegt te overwegen, om binnen een jaar een andere Internet-aansluiting te nemen, en nog eens 14% weet dit niet. Het merendeel van hen (58%) denkt daarbij aan ADSL, 23% aan een kabelaansluiting, 6% aan ISDN, 2% aan een (inbel-)modem en eveneens 2% aan glasvezel. (De overige 9% weet nog niet, wat voor soort.) De argumenten om over te willen gaan op ADSL of kabel komen aardig overeen met de argumenten die Rotterdammers noemen die dat nu al hebben: vooral de snelheid, en ook de kostenbeheersing en de vrije telefoonlijn. Zo’n beetje iedereen gebruikt Internet om informatie te zoeken (surfen, browsen; 96%) en om te emailen (93%); daarnaast noemt 46% telebankieren en/of verzekeren, 30% chatten, 29% films en/of muziek, eveneens 29% games (spelletjes), 22% het kopen van producten en 11% nieuws- en discussiegroepen. 35% van de Rotterdammers heeft op het werk toegang tot Internet; wederom een toename vergeleken met het vorige jaar. Daarnaast wordt ook wel eens gebruik van Internet-voorzieningen elders gemaakt; vooral bij familie of vrienden. Als de Rotterdammers die op hun werk of elders wel eens gebruik maken van Internet-voorzieningen ook worden meegeteld, blijkt in totaal 61% van de Rotterdammers wel eens gebruik te maken van Internet-voorzieningen, hetgeen eveneens wederom een toename betekent:
Internetgebruiker (thuis dan wel op het werk dan wel elders) heeft thuis wel een Internet-aansluiting heeft thuis wel een pc heeft thuis ook geen pc
1999
2000
2001
2002
2003
x x x x
38% 5% 17% 41%
52% 6% 10% 32%
55% 7% 6% 33%
61% 5% 5% 28%
Ook als Internetgebruik op het werk of elders meegeteld wordt, verandert het profiel van “de” Rotterdamse Internetgebruiker niet. Net als het pc-bezit en -gebruik, loopt ook het Internetbezit en -gebruik in Rotterdam flink achter bij het landelijke en bij dat in de andere drie grote steden.
Gemeentelijke informatie op het Internet 54% van de Rotterdammers zegt te weten dat de gemeente Rotterdam allerlei informatie op het Internet publiceert. De bekendheid met deze informatieverstrekking via Internet hangt samen met de mate van interesse in de plaatselijke politiek en met de vraag of men zelf ook Internetgebruiker is. De afgelopen jaren is de bekendheid van de publicatie van gemeentelijke informatie op Internet flink toegenomen. Zelfs van de Rotterdammers die beweren te weten van gemeentelijke websites heeft echter de helft zo’n site nog nooit bezocht: slechts 3% van hen bezoekt de gemeentelijke website(s) vaak (minstens eens per week), 12% soms (meer dan eens per maand), 35% zelden (minder dan eens per maand) en 51% nooit. Van alle Rotterdammers bezoekt dus 2% de gemeentelijke website(s) vaak, 6% soms, 18% zelden en de resterende 74% (inclusief wie had gezegd ze niet eens te kennen) nooit. Van de Rotterdammers die thuis wel eens gebruik maken van Internet, komt in totaal 12% meer dan eens per maand op een gemeentelijke website langs, en 58% nooit.
8
Vergeleken met vorig jaar is het aantal Rotterdammers dat wel al eens een bezoek aan gemeentelijke websites heeft gebracht flink toegenomen: bij de Rotterdammers die zeggen ze te kennen liep dit percentage op van 38% tot 49%, en bij alle Rotterdammers van 18% naar 26%, maar van frequent gebruik is nog steeds overal zelden sprake. Zowel bekendheid als gebruik liggen in Rotterdam ook lager dan in de andere drie grote steden. De meest genoemde benaming van de bezochte gemeentelijke website is ‘www.rotterdam.nl’ of ‘rotterdam.nl’: door 34% van de bezoekers letterlijk zo genoemd (of gegokt). Alle overige mogelijkheden werden veel minder vaak genoemd, en dan nog meestal ook niet met de precieze paginanaam. Meer dan de helft van de bezoekers (60%) was tevreden over de inhoud van de bezochte site(s), 19% was niet helemaal tevreden, en een enkeling helemaal niet. De rest (19%!) wist het niet meer. Vergeleken met vorig jaar is de tevredenheid van de gebruikers wederom toegenomen. 19% van de Rotterdammers beweert te weten van het bestaan van de sites van de burgemeester en de wethouders. Van hen heeft echter slechts 14% ooit zo’n site bezocht - 3% van alle Rotterdammers. De bekendheid is daarmee sinds vorig jaar met 4%-punt toegenomen; het bezoek nam echter slechts marginaal toe. Ruim drie-kwart van de Rotterdammers vindt het een goed idee dat de gemeente informatie publiceert via Internet, en slechts 4% vindt van niet. Relatief veel mensen (17%) hebben hierover echter geen mening. De meeste huiver bestaat bij ouderen en Rotterdammers die zelf geen pc hebben. Rotterdammers die zo’n site al eens bezocht hebben, vinden het bijna allemaal een goed idee; de spaarzame tegenstanders en de twijfelaars hebben bijna allemaal nog nooit zo’n site bezocht. De afgelopen jaren lijkt er weinig veranderd in de waardering voor het idee dat de gemeente informatie via Internet publiceert.
Gemeentelijke dienstverlening via het Internet 30% van de Rotterdammers zegt te weten dat de gemeente Rotterdam ook dienstverlening aanbiedt via Internet, zoals de mogelijkheid om een verhuizing te melden, of om kaartjes voor theaters te bestellen. Zelfs van de Rotterdammers die thuis niet eens een pc hebben, zegt nog 18% dit te weten. Van de Rotterdammers die van deze mogelijkheden op de hoogte zeggen te zijn, heeft 14% hier ook wel eens gebruik van gemaakt; van alle Rotterdammers is dit 4%. Onder de Rotterdammers die thuis Internet gebruiken is dit 7%. Vergeleken met de peiling van vorig jaar is de beweerde bekendheid praktisch onveranderd, en lijkt het gebruik marginaal afgenomen. Evenals vorig jaar, was de meest genoemde reden van de gebruikers het gemak, en daarnaast ook wel de snelheid. De Rotterdammers die deze mogelijkheden zeggen te kennen, maar er nog nooit gebruik van hebben gemaakt, geven daarvoor als reden in overgrote meerderheid: ‘(nog) niet nodig gehad’ of ‘niet van toepassing’. In veel mindere mate wordt ook wel het niet beschikken over een computer en/of Internet genoemd. ‘Niet aan gedacht’ wordt weinig genoemd, en ‘ik zou niet weten
Net als gemeentelijke informatie, wordt ook gemeentelijke dienstverlening via Internet door ruim driekwart van de Rotterdammers een goed idee gevonden. 6% vindt het géén goed idee, en 17% heeft hierover geen mening. Ook hier bestaat de meeste tegenstand en huiver bij ouderen en Rotterdammers die zelf geen pc hebben. Deze waardering is niet anders dan vorig jaar. 9
16% van de Rotterdammers zou (als dat zou kunnen) ook andere contacten bij voorkeur via Internet willen afhandelen, en 19% wil dit wel, maar zal dat dan waarschijnlijk niet altijd doen. 16% zou dit misschien willen doen, en 26% niet. De resterende 23% weet het (nog) niet. Daarmee lijkt toch een groot del van de Rotterdammers huiverig te staan tegenover gebruikmaking van (verdere) mogelijkheden voor dergelijke dienstverlening. Het meest enthousiast is de jongere, hoger opgeleide, rijkere en Internet-gebruikende helft van de stad. Ouderen, laag-opgeleiden, huismannen en -vrouwen en Rotterdammers die zelf geen Internet gebruiken weten het vaak (nog) niet. Geen behoefte bestaat vooral in sterke mate vaker naarmate men ouder is, lager opgeleid is en een lager inkomen heeft. En tenslotte spelen hier ook de eigen vorderingen in de digitale wereld een sterke rol: van de Internetgebruikers heeft maar 15% geen behoefte aan digitale contacten met de gemeente, terwijl dat van de Rotterdammers die zelf geen pc hebben 41% is. De Rotterdammers die hier positief tegenover staan, noemen vooral de mogelijkheid om zaken te regelen op het terrein van de Dienst Burgerzaken. Voorts noemt 14% in algemene termen ‘informatie’, ‘formulieren’, ‘documenten’ of ‘vragen stellen’. Ook voor elektronische klachten, meldingen en aangiften bestaat interesse bij de Rotterdammer (bij politie dan wel met betrekking tot de kwaliteit van de woonomgeving); in totaal noemde bijna één op de vijf iets dat daar onder te rangschikken valt. Een vergelijking met de uitkomsten van vorig jaar is niet helemaal zuiver, omdat deze vraag dit jaar niet met verdere voorbeelden van de mogelijkheden was geïllustreerd. Niettemin lijkt de Rotterdammer huiveriger geworden.
Politieke onderwerpen via het Internet 61% van de Rotterdammers vindt het een goed idee dat de gemeente probeert ook politieke onderwerpen via Internet aan de orde te stellen, en burgers daar actief bij te betrekken. 10% vindt dat niet, en 29% heeft hierover geen mening. Ook hier weer het vertrouwde beeld: hoe jonger en hoe hoger opgeleid, des te vaker enthousiast; en hoe ouder en hoe lager opgeleid, des te vaker negatief of geen mening. Van de Rotterdammers die thuis Internet gebruiken is bijna drie-kwart positief, maar ook hier heeft nog een-vijfde geen mening. En interesse in de plaatselijke politiek tenslotte speelt haar te verwachten rol: van de Rotterdammers met veel interesse vindt bijna drie-kwart het een goed idee, terwijl van de Rotterdammers die geen interesse hebben bijna de helft hierover geen mening heeft.
Nawoord: Geen mening langs de digitale snelweg Opvallend grote aantallen Rotterdammers zeggen geen mening te hebben over de aantrekkelijkheid van gemeentelijke informatie, dienstverlening en politieke discussie via Internet. Veelal zijn dat ook telkens de zelfde mensen, en veelal zijn dat ook de (soorten) mensen die het verst af wonen van de digitale snelweg. Waarschijnlijk is hier vooral ook sprake van niet weten en zich er te weinig bij voor kunnen stellen.
10
1.
COMPUTERBEZIT EN -GEBRUIK
1.1
Computerbezit en -gebruik thuis
Bij 65% van de Rotterdammers van 16 jaar en ouder is er een computer in het huishouden aanwezig. Als de huishoudens waarin alleen een spelcomputer is daar van af worden getrokken, blijkt er bij 64% van deze Rotterdammers een pc in het huishouden aanwezig. Dit komt overeen met 312.000 Rotterdammers. Omgerekend in aantallen huishoudens komt dit neer op 58% van de huishoudens, oftewel 165.000 huishoudens. Niet alle Rotterdammers met een pc in huis gebruiken het ding ook zèlf: in 14% van de gevallen gebruiken alleen anderen (partner, kinderen, ouders) de pc. Blijven over: 266.000 Rotterdammers die een pc in huis hebben en die pc ook daadwerkelijk zèlf gebruiken. Figuur 1.1 geeft een beeld van de aanwezigheid en het gebruik van computers in de huishoudens van de Rotterdamse bevolking. Daarbij is ook onderscheid gemaakt naar geslacht, leeftijd1, etniciteit2, opleiding3 en sociaal-economische situatie van de ondervraagde4, naar de hoogte van het huishoudensinkomen5 en naar de mate van achterstand van de buurt 6.
Figuur 1.1: Aanwezigheid pc
ja; gebruikt ‘m ook ja; gebruikt ‘m niet geen pc in huis Respons
Aanwezigheid en gebruik pc in het huishouden. Totaal
54% 9% 36% 1.836
bo/vbo ja; gebruikt ‘m ook ja; gebruikt ‘m niet geen pc in huis
29% 15% 56% 625
minima ja; gebruikt ‘m ook ja; gebruikt ‘m niet geen pc in huis
32% 10% 58% 400
Geslacht: man vrouw 56% 6% 38% 813
53% 12% 35% 1.022
16 tot 30 jaar 75% 2% 23% 401
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 59% 80% 85% 9% 4% 2% 32% 16% 13% 586 187 353 Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 40% 69% 85% 10% 10% 5% 49% 21% 10% 490 489 325
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 66% 51% 13% 13% 21% 36% 689 395
scholier/ student 85% 1% 14% 129
65 jaar en ouder 13% 5% 81% 350
Etniciteit: Nederallochlands toon 58% 46% 7% 13% 35% 41% 1.244 592
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 74% 36% 33% 19% 7% 25% 14% 6% 19% 40% 53% 76% 931 151 200 359 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 39% 55% 56% 66% 12% 9% 10% 5% 49% 37% 33% 29% 292 521 521 438
56% van de Rotterdamse mannen heeft een pc thuis en gebruikt die zelf ook wel eens; bij de vrouwen is dit 53%. 12% van de Rotterdamse vrouwen heeft wel een pc in huis, maar gebruikt deze nooit; dat is twee keer zo vaak als bij de mannen. Bij het onderscheid naar leeftijd zijn flinke verschillen te zien. Bij de in bovenstaande figuur gehanteerde leeftijdsklassen heeft onder de 50 meer dan drie-kwart een pc in huis. Tussen de 50 en 65 is dit iets minder dan twee-derde, en boven de 65 iets minder dan een-vijfde. Ook het gebruik neemt sterk af met de leeftijd. Percentages over leeftijdsklassen geven echter niet alle facetten van de relatie tussen leeftijd en pcbezit en -gebruik weer. Een illustratiever en gedetailleerder beeld van bezit en gebruik van pc naar 11
leeftijd wordt gegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2:
Aanwezigheid en gebruik pc in het huishouden naar leeftijd. 100% 90% 80% 70% 60% gebruikt pc
50%
pc aanwezig
40% 30% 20% 10% 0% 20 25 30 35 40 45
65
80
90
Bij de allerjongsten, die ook veelal nog thuis wonen en/of een opleiding volgen, heeft meer dan driekwart een pc in huis, en gebruikt ook bijna iedereen ‘m die ook zelf. Daarna nemen pc-bezit en -gebruik iets af met de leeftijd. Dit kan met het inmiddels niet meer volgen van een opleiding te maken hebben, en wellicht is dit deels ook een financiële kwestie. Bij 25-jarigen bedraagt het bezit ongeveer 75%, en het gebruik ongeveer 70%. Boven de 25 jaar neemt het bezit weer iets toe; waarschijnlijk door de aanwezigheid van kinderen in het huishouden. Vanaf 40 à 45 jaar neemt het bezit weer af met de leeftijd. Het gebruik neemt continu af met de leeftijd, al is de daling tussen 25 en 40 jaar slechts gering. Bij 50 jaar zakt het gebruik onder de 50%, en bij 60 jaar ook het bezit; van de alleroudsten bezit of gebruikt nog maar een enkeling een pc. Terug naar de tabel in figuur 1.1. Nederlanders hebben en gebruiken vaker een pc thuis dan allochtonen: van de Nederlanders gebruikt 58% thuis een pc, en van de allochtonen maar 46%. Net als met de leeftijd, bestaat ook met het opleidingsniveau een duidelijk verband: hoe hoger de opleiding, hoe vaker men thuis een pc heeft; en dat geldt voor het gebruik zelfs in nog sterkere mate. Van de laagst-opgeleiden gebruikt 29% thuis een pc, en dat loopt met de opleiding op tot 85% bij HBO-ers en universitair geschoolden. Van die laatsten heeft ook maar 2% thuis een pc zonder die zelf te gebruiken. Vooral mensen die voornamelijk werkzaam zijn in eigen huishouden (“huismannen en -vrouwen”) maken vaak geen gebruik van een pc hoewel er wel één aanwezig is. Scholieren/studenten daarentegen maken vrijwel allemaal gebruik van een pc als er één thuis aanwezig is - en dat is ook heel vaak het geval. Ook bij werkenden is er vaak een pc in huis. Daarmee resulteert een duidelijke tweedeling: studerenden en werkenden gebruiken vaak pc’s thuis (86% respectievelijk 74%), en mensen buiten het opleidings- of arbeidsproces maar weinig (34% van de “huismannen en -vrouwen”, 33% van de arbeidsongeschikten, werklozen en bijstandsontvangers, en 19% van de gepensioneerden). De verschillen in opleidingsniveau en sociaal-economische situatie weerspiegelen zich ook in het
12
huishoudensinkomen. Van de minima heeft maar 42% een pc in huis, en gebruikt zelfs maar 32% thuis een pc. Vervolgens loopt dit met het huishoudensinkomen op tot 90% bezit en 85% gebruik bij Rotterdammers boven twee keer modaal. De achterstandsscore van de buurt waarin men woont zegt op zich natuurlijk niet direct iets over de persoon of het huishouden. Toch weerspiegelt het wel wat van wat we al eerder (bij opleiding, werk en inkomen) zagen: het pc-bezit loopt op van 51% in de buurten met de hoogste achterstand, tot 71% in de buurten met de hoogste welstand, en het pc-gebruik van 39% tot 66%. “De” Rotterdamse pc-gebruiker is daarmee jong, hoog opgeleid, heeft een baan of studeert nog, heeft een hoog inkomen, en is wat vaker autochtoon. “De” Rotterdamse “digibeet” is oud, staat buiten het arbeidsproces, en heeft een lage opleiding en een laag inkomen.
Vergelijking met vorige jaren De afgelopen jaren is het computerbezit en -gebruik in Rotterdam steeds verder toegenomen7:
personen met een computer in het huishouden idem exclusief spelcomputers (dus: met een pc thuis) huishoudens met een pc personen die een pc thuis hebben en die ook zelf gebruiken
1999
2000
2001
2002
2003
54% 52% 47% 43%
55% 53% 48% 41%
59% 59% 53% 49%
63% 61% 55% 50%
65% 64% 58% 54%
Voor afzonderlijke bevolkingsgroepen en in de verschillen daartussen lijkt niet veel veranderd, en de toename van pc-bezit en -gebruik vindt ook overal in ruwweg vergelijkbare mate plaats; alleen is het verschil tussen mannen en vrouwen het afgelopen jaar wat kleiner geworden8. De profielen van “de” Rotterdamse pc-bezitter, “de” Rotterdamse pc-gebruiker en “de” Rotterdamse “digibeet” zien er dan ook nog praktisch net zo uit als de afgelopen vier jaar: van een inhaalslag door “digitale achterstandsgroepen” is nog steeds geen sprake - afgezien van die door vrouwen.
1.2
Internet thuis
Toegang en gebruik 83% van de Rotterdammers met een pc thuis, heeft thuis ook toegang tot het Internet; dat zijn 259.000 Rotterdammers (135.000 huishoudens). 12% daarvan maakt echter zelf geen gebruik van die Internet-aansluiting; blijven over: 229.000 Rotterdammers die thuis wel eens het net op gaan. (Naar de gebruiksfrequentie is niet gevraagd.) In totaal maakt 47% van de Rotterdammers thuis gebruik van een Internet-aansluiting, heeft 6% thuis wel zo’n aansluiting maar gebruikt ‘m niet, heeft 11% niet zo’n aansluiting maar wel een pc thuis, en heeft 36% niet eens een pc thuis.
13
Figuur 1.3: Thuis toegang tot Internet. Internet thuis
ja; gebruikt ja; gebruikt niet nee; wel pc thuis geen pc thuis Respons
Totaal
47% 6% 11% 36% 1.836
bo/vbo ja; gebruikt ja; gebruikt niet nee; wel pc thuis geen pc thuis
24% 9% 10% 56% 625
minima ja; gebruikt ja; gebruikt niet nee; wel pc thuis geen pc thuis
23% 6% 14% 58% 400
Geslacht: man vrouw 48% 4% 9% 38% 813
46% 8% 11% 35% 1.022
16 tot 30 jaar 63% 6% 13% 23% 401
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 50% 68% 76% 5% 4% 2% 13% 12% 8% 32% 16% 13% 586 187 353 Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 31% 61% 82% 6% 7% 5% 13% 11% 4% 49% 21% 10% 490 489 325
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 59% 42% 8% 9% 11% 12% 21% 36% 689 395
scholier/ student 73% 1% 12% 14% 129
65 jaar en ouder 10% 3% 5% 81% 350
Etniciteit: Nederallochlands toon 51% 38% 5% 8% 9% 14% 35% 41% 1.244 592
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 65% 32% 27% 14% 6% 13% 8% 4% 10% 16% 13% 6% 19% 40% 53% 76% 931 151 200 359 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 29% 47% 49% 58% 7% 6% 7% 4% 15% 10% 11% 8% 49% 37% 33% 29% 292 521 521 438
De Internet-gebruikers zijn weer jonger, vaker Nederlander, hoog opgeleid en welvarend. Dit geldt zowel voor het gebruik àls er een aansluiting thuis is, als voor het gebruik in het algemeen. Wederom is er een sterk aflopend verband met de leeftijd: van 63% bij Rotterdammers onder de 30 jaar, tot 10% bij de 65-plussers (en boven de 75 zelfs nog maar een enkeling). Voorts gebruiken mannen thuis iets vaker Internet dan vrouwen, autochtonen vaker dan allochtonen, en loopt het Internetgebruik op van een kwart bij de laagst-opgeleiden tot drie-kwart bij de hoog-opgeleiden, en van 23% bij de minima tot 82% bij de hoogste inkomens. Het bezit van een Internet-aansluiting nam de afgelopen jaren zelfs nog in een sneller tempo toe dan het pc-bezit, omdat steeds meer Rotterdamse pc’s ook een Internet-aansluiting hadden. Het afgelopen jaar is het percentage Internet-aansluitingen op pc’s echter nauwelijks meer verder toegenomen, en nam de Internet-penetratie ongeveer even snel toe als de pc-penetratie: 1999 % pc-bezitters % daarvan met een Internet-aansluiting pc-bezitters die een Internet-aansluiting hebben als percentage van alle Rotterdammers van 16 jaar en ouder % pc-bezittende huishoudens % daarvan met een Internet-aansluiting huishoudens die een Internet-aansluiting hebben als percentage van alle Rotterdamse huishoudens
14
2001
2002
2003
52% 53% 59% 61% 64% 40% 59% 74% 82% 83% 100.000 149.000 207.000 243.000 259.000 21% 31% 43% 50% 53% 47% 39% 51.000 18%
aantal gebruikers van een Internet-aansluiting thuis als percentage van alle Rotterdammers van 16 jaar en ouder
2000
48% 53% 55% 58% 58% 74% 82% 82% 78.000 110.000 127.000 135.000 28% 39% 45% 48%
x 123.000 176.000 204.000 229.000 x 26% 37% 42% 47%
De Internet-penetratiegraad is in vier jaar twee-en-een-half keer zo groot geworden, en het gebruik van Internet-aansluitingen thuis waarschijnlijk ook. (Met het Rotterdamse Internet-gebruik in 1999 is geen exacte vergelijking mogelijk, omdat daar toen niet naar gevraagd is, maar gezien de overige ontwikkelingen zal het aantal gebruikers in 1999 waarschijnlijk ruwweg zo’n 80.000 zijn geweest.) Net als bij het pc-bezit en -gebruik geldt ook voor het Internet-bezit en -gebruik, dat de verschillen tussen de diverse bevolkingsgroepen het afgelopen jaar niet wezenlijk zijn veranderd, behalve dat de vrouwen een flink deel van hun achterstand op de mannen lijken te hebben ingelopen. Dit is frappant, omdat uit onlangs gepubliceerd landelijk onderzoek van onderzoeksbureau NFO Trendbox zou zijn gebleken dat de stijging van het Internetgebruik het laatste half jaar juist bij mannen plaats zou hebben gevonden. (Voor een vergelijking met het landelijke beeld zij verder verwezen naar paragaaf 1.4.)
Soort aansluiting Aan de Rotterdammers die thuis toegang tot het Internet hebben is ook gevraagd, wat voor soort aansluiting ze hebben. 44% heeft een verbinding via een (inbel-)modem, 10% een ISDN-aansluiting, 16% een ADSL-aansluiting en 29% een aansluiting via de kabel. Eén op de zes (17%) zegt te overwegen om binnen een jaar een andere Internet-aansluiting te nemen, en nog eens 14% weet dit niet. De overige 70% is niet van plan, op korte termijn een ander soort aansluiting te nemen. Het merendeel van hen (58%) denkt daarbij aan ADSL, 23% aan een kabel-aansluiting, 6% aan ISDN, 2% aan een (inbel-)modem en eveneens 2% aan glasvezel. 9% wil wel een ander soort aansluiting, maar weet nog niet wat voor soort. De behoefte aan een ander soort Internet-aansluiting is in de enquête slechts door 150 respondenten geuit; door dit bescheiden aantal is enige omzichtigheid bij de interpretatie geboden. En dat geldt zeker voor de beantwoording van de vraag waarom men dan zou willen wat men aangaf te willen: de antwoorden van slechts 84 respondenten die ADSL willen, 35 respondenten die kabel willen en 3 respondenten die glasvezel willen, zijn niet meer dan indicatief: Het belangrijkste argumenten om over te gaan op ADSL zijn de snelheid (88%) en beheersing van de kosten (58%). 46% noemt het argument dat dan de telefoonlijn vrijgehouden kan worden. Voorts noemt 40% de mogelijkheid om altijd on line te zijn en 39% het kunnen downloaden van grote bestanden. Studie (12%), telewerken (7%), sociale contacten (6%), hogere beeldkwaliteit (5%) en andere argumenten (eveneens 5%) scoren aanmerkelijk lager. Voor de argumenten om over te gaan op een kabelaansluiting geldt een vergelijkbaar beeld: vooral de snelheid (74%) en de vrije telefoonlijn (57%), terwijl 49% de kostenbeheersing noemt, eveneens 49% het kunnen downloaden van grote bestanden en 46% de mogelijkheid om altijd on line te zijn. Van de rest scoort ‘studie’ (14%) nog het hoogst. De argumenten om over te willen gaan op ADSL of kabel komen aardig overeen met de argumenten die Rotterdammers noemen die dat nu al hebben: vooral de snelheid, en ook de kostenbeheersing en de vrije telefoonlijn.
15
Figuur 1.4:
Argumenten voor gebruik van ADSL en kabel.
Argumenten
ADSL
meer snelheid beheersing van de kosten dan houd ik mijn telefoonlijn vrij mogelijkheid om altijd on line te zijn kunnen downloaden van grote bestanden studie sociale contacten hogere beeldkwaliteit telewerken anders Respons
gebruikers 81% 68% 70% 56% 45% 19% 19% 14% 9% 3% 139
Kabel overwegers 88% 58% 46% 40% 39% 12% 6% 5% 7% 5% 84
gebruikers 58% 66% 49% 49% 33% 17% 8% 5% 4% 3% 207
overwegers 74% 49% 57% 46% 49% 14% 9% 9% 9% 9% 35
Soort gebruik En tenslotte is ook gevraagd, waarvóór men Internet gebruikt. 96% van de gebruikers gebruikt Internet om informatie te zoeken (surfen, browsen) en 93% voor e-mail. Daarnaast noemt 46% telebankieren en/of verzekeren, 30% chatten, 29% films en/of muziek, eveneens 29% games (spelletjes), 22% het kopen van producten en 11% nieuws- en discussiegroepen.
1.3
Internet elders
Op het werk 35% van de Rotterdammers (van 16 jaar en ouder!) heeft op het werk toegang tot Internet: 4% alleen om te e-mailen en 31% om te e-mailen èn te surfen. Van diegenen die op hun werk kunnen e-mailen èn surfen, maakt 12% nooit gebruik van de mogelijkheden om te surfen. 33% doet dit soms (minder dan eens per week), 27% regelmatig (minstens eens per week) en 28% vaak (vrijwel dagelijks). Van diegenen die kunnen e-mailen, doet 16% dat nooit, 21% soms (minder dan eens per week), 16% regelmatig (minstens eens per week) en 47% vaak (vrijwel dagelijks). Daarmee is ook de beschikbaarheid en het gebruik van Internet en e-mail op de werkplek wederom toegenomen, al lijkt het e-mailgebruik op het werk een beetje een verzadigingspunt bereikt te hebben9:
surfen èn e-mail alleen e-mail niet surfers: vaak (vrijwel dagelijks) regelmatig (minstens eens per week) soms (minder dan eens per week) nooit e-mailers: vaak (vrijwel dagelijks) regelmatig (minstens eens per w eek) soms (minder dan eens per week) nooit
16
1999
2000
2001
2002
2003
x x x x x x x x x x x
19% 5% 76% 23% 24% 33% 20% 41% 19% 18% 22%
22% 5% 72% 30% 25% 33% 12% 51% 18% 17% 14%
28% 5% 67% 24% 28% 32% 15% 49% 17% 16% 18%
31% 4% 65% 28% 27% 33% 12% 47% 16% 21% 16%
Op andere plaatsen Ook is gevraagd, of men wel eens gebruik maakt van Internet-voorzieningen op andere plaatsen dan thuis of op het werk. 31% van de Rotterdammers doet dit wel eens: 18% bij familie of vrienden, 8% op school of universiteit, 5% in Internetcafés, 3% in de openbare bibliotheek 10, 1% in e-centra en 2% elders. De openbare bibliotheek scoort relatief hoger bij jongeren c.q. scholieren en studenten; van die laatste categorie maakt 10% wel eens gebruik van de Internet-voorzieningen in de bibliotheek. Een vergelijking van deze cijfers met die in voorgaande rapportages is niet helemaal zuiver, omdat dit jaar een aantal mogelijkheden méér waren aangegeven. Niettemin lijkt het gebruik van Internetcafés wat toegenomen, en dat van de openbare bibliotheek gelijk gebleven.
In totaal In het begin van deze paragraaf bleek, dat 47% van de Rotterdammers thuis wel eens gebruik maakt van een Internet-aansluiting. Als de mensen die op hun werk of elders wel eens gebruik maken van Internet-voorzieningen daar bij op worden geteld, blijkt in totaal 61% van de Rotterdammers wel eens gebruik te maken van Internet-voorzieningen. Verdere groei van dit percentage zou met name moeten kunnen komen van de 5% die thuis wel al een Internet-aansluiting heeft en van de 5% die thuis wel al een pc heeft. De overige 28% zit voorlopig nog een eind van het Internet verwijderd. Figuur 1.5 toont het totale Internetgebruik - thuis dan wel op het werk dan wel elders.
Figuur 1.5: Internetgebruik
ja, totaal thuis wel Internet thuis wel een pc thuis geen pc Respons
Totaal Internet-gebruik (thuis dan wel op het werk dan wel elders). Totaal
61% 5% 5% 28% 1.840
bo/vbo ja, totaal thuis wel Internet thuis wel een pc thuis geen pc
36% 9% 7% 48% 627
minima ja, totaal thuis wel Internet thuis wel een pc thuis geen pc
42% 5% 6% 46% 402
Geslacht: man vrouw 63% 3% 5% 29% 815
60% 7% 6% 28% 1.024
16 tot 30 jaar 92% 1% 1% 7% 402
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 66% 86% 90% 4% 3% 1% 7% 3% 2% 23% 9% 7% 588 187 353 Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 48% 74% 88% 5% 6% 4% 8% 5% 2% 39% 15% 6% 490 490 326
17
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 73% 52% 7% 8% 6% 9% 14% 31% 690 395
scholier/ student 99% 0% 0% 1% 130
65 jaar en ouder 13% 3% 5% 79% 352
Etniciteit: Nederallochlands toon 63% 58% 4% 7% 4% 7% 28% 28% 1.246 594
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 82% 40% 46% 17% 5% 11% 7% 3% 4% 13% 7% 6% 9% 36% 40% 73% 931 151 201 361 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 52% 62% 62% 68% 6% 5% 6% 4% 6% 5% 6% 4% 36% 28% 26% 24% 293 522 522 439
Ook als Internetgebruik op het werk of elders meegeteld wordt, blijft de Rotterdamse Internetgebruiker jong, hoog opgeleid en met een hoog inkomen. 92% van de jongeren, 90% van de hoogopgeleiden, 99% van de studerenden en 88% van de hoogste inkomens maakt ergens wel eens gebruik van Internet. Anderzijds maakt 87% van de bejaarden, 64% van de laagst-opgeleiden, 60% van de huismannen en -vrouwen, 54% van de arbeidsongeschikten en werklozen, 83% van de gepensioneerden en 48% van de minima nergens gebruik van Internet. Net als het Internetgebruik thuis, nam ook totale Internetgebruik in 2002 weer verder toe11:
Internetgebruiker (thuis dan wel op het werk dan wel elders) heeft thuis wel een Internet-aansluiting heeft thuis wel een pc heeft thuis ook geen pc
1.4
1999
2000
2001
2002
2003
x x x x
38% 5% 17% 41%
52% 6% 10% 32%
55% 7% 6% 33%
61% 5% 5% 28%
Vergelijking met het landelijke beeld
Pc’s Sommige Omnibusvragen over pc- en Internetpenetratie zijn ook op ongeveer vergelijkbare wijze gesteld in dit voorjaar door het COS georganiseerde analoge enquêtes in Amsterdam, Den Haag en Utrecht in het kader van de zogeheten G4-peiling12. Bij de vraag naar computerbezit is daarbij evenwel geen onderscheid gemaakt tussen pc’s en spelcomputers: gevraagd is slechts, of er ‘een - en ook niet, of men die zelf ook gebruikt. Vergeleken met Rotterdam ligt het computerbezit in de andere drie grote steden iets hoger; vooral in Utrecht.
personen met een computer1 in het huishouden huishoudens met een computer1 1
):
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Rotterdam
69% 67%
67% 66%
78% 74%
65% 59%
Inclusief spelcomputers. Het pc-bezit zal overal zo’n 0- tot 2%-punt lager liggen: in Rotterdam bedragen deze percentages exclusief spelcomputers immers 64% respectievelijk 58%.
Landelijke gegevens van het CBS betreffen tot op heden nog slechts de jaren tot en met 2001, toen volgens het Permanent Onderzoek Leefsituatie van het CBS bij 74% van alle Nederlanders één of meer pc’s in huis stonden. Landelijk nam het computerbezit tussen 1998 en 2001 toe van 60% tot 74%. Dat is aanmerkelijk meer dan volgens de Omnibusenquête in Rotterdam (begin 1999 52%, begin 2002 61% en inmiddels 64%). Ook lijkt de toename van het pc-bezit in die tijd landelijk sneller te zijn gegaan dan in Rotterdam13. Het profiel van de landelijke pc-bezitter komt goed overeen met dat van de Rotterdamse, zoals uit CBS-onderzoek uit 2001 bleek: hoog inkomen (of student), hoge opleiding, vaker man dan vrouw, en vooral van middelbare leeftijd of jonger14. Voor een deel zit daar natuurlijk ook de verklaring in van de Rotterdamse achterstand: de bevolkingsgroepen met het laagste pc-bezit (met name: lager opgeleiden en lagere inkomens) zijn in Rotterdam immers oververtegenwoordigd.
Internet Ook de Internet-penetratie is dit voorjaar in het kader van de G4-peiling tevens in Amsterdam, Den
18
Haag en Utrecht op een ongeveer vergelijkbare wijze gemeten:
personen die thuis Internet gebruiken thuis wel Internet, maar gebruiken ’t niet zelf thuis geen Internet, wel een computer1 thuis geen computer1 huishoudens met een Internet-aansluiting 1
):
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Rotterdam
53% 2% 14% 31% 55%
52% 3% 11% 33% 54%
63% 3% 11% 22% 63%
47% 6% 12% 35% 48%
‘Computers’ is hier inclusief spelcomputers. Het pc-bezit zal overal zo’n 0- tot 2%-punt lager liggen: in Rotterdam bedragen het derde en het vierde percentages exclusief spelcomputers immers 11% respectievelijk 36%.
Net als het pc-bezit, is ook het Internetbezit en -gebruik in Rotterdam lager dan in de andere drie grote steden, en dat geldt ook ten opzichte van de rest van Nederland. De meest recente bij het COS bekende landelijke gegevens over het landelijke Internetbezit en -gebruik komen van het onderzoeksbureau NFO Trendbox, dat sinds 1994 ieder kwartaal het Internetgebruik in Nederland meet. Volgens hun metingen had in het eerste kwartaal van 2003 71% van alle Nederlanders van 16 jaar en ouder ooit wel eens gebruik gemaakt van Internet, en was 57% minstens één keer per week on line15. Dat lijkt veel meer dan de 47% “thuis-gebruikers” en 61% gebruikers in totaal volgens deze Omnibusenquête. Wel is de toename van het Internetgebruik in Rotterdam in het afgelopen jaar even sterk geweest als landelijk: in beide gevallen +5%-punt. Net als bij het pc-bezit geldt ook hier echter, dat een achterstand natuurlijk niet zo vreemd is als bedacht wordt dat de bevolkingsgroepen die meer dan gemiddeld Internet gebruiken in Rotterdam ondervertegenwoordigd zijn.
Noten 1.
Voor een zo goed mogelijke vergelijkbaarheid met de gegevens in de rapportage over vorig jaar zijn in deze rapportage de zelfde leeftijdsgrenzen gehanteerd als vorig jaar, maar dergelijke grenzen zijn altijd enigszins arbitrair; zeker gezien het in de praktijk geconstateerde verband van pc-bezit en -gebruik met de leeftijd. Daarom wordt hier bij de bespreking van het pc-bezit en -gebruik ook gedetailleerder stilgestaan bij het verband met de precieze leeftijd.
2.
Bij het begrip ‘etniciteit’ wordt onderscheid gemaakt tussen autochtonen (”Nederlanders”) en allochtonen. Autochtonen (“Nederlanders”) zijn mensen die zelf in Nederland geboren zijn, en wier ouders ook allebei in Nederlander geboren zijn. Alle anderen worden tot de allochtonen gerekend. Een verdere onderverdeling van allochtonen naar de diverse etnische groepen is in deze rapportage niet gemaakt, omdat daarvoor de aantallen respondenten snel te klein w orden.
3.
Bij het begrip ‘hoogst voltooide opleiding’ wordt onderscheid gemaakt tussen ‘bo/vbo’: niet meer dan lager onderwijs of lager of voorbereidend beroepsonderwijs; ‘mavo/mbo’: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderw ijs; ‘havo/vwo’: hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs; en ‘hbo/wo’: hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs (“universitair”).
4.
Bij het begrip ‘sociaal-economische situatie’ wordt op basis van wat de ondervraagden zelf het meest kenmerkend vonden voor hun situatie onderscheid gemaakt tussen scholieren/studenten (“studerenden”); betaald-werkenden (inclusief zelfstandigen en hun meewerkende gezinsleden); mensen die werkzaam zijn in eigen huishouden (“huismannen en -vrouwen”); mensen met een arbeidsongeschiktheids-, werkloosheids- of bijstandsuitkering; en gepensioneerden (inclusief vervroegd gepensioneerden). In de praktijk zal dit waarschijnlijk samenvallen met de aard van de voornaamste inkomstenbron. Er zij overigens op gewezen, dat ook anderen dan mensen uit de tweede categorie betaald werk kunnen hebben; alleen achten zij dan het hebben van dat werk kennelijk niet het meest kenmerkend voor hun situatie.
19
5.
Bij het begrip ‘huishoudensinkomen’ wordt onderscheid gemaakt tussen ‘minima’: mensen met een huishoudensinkomen tot iets boven het voor hun huishoudenstype relevante sociale minimum: tot €850 netto per maand voor eenpersoonshuishoudens, en tot €1.150 netto per maand voor meerpersoonshuishoudens; ‘tot modaal’: mensen met een huishoudensinkomen vanaf de vorige grens, maar onder het netto inkomen van een kostwinner met een zogeheten ‘modaal’ inkomen (€29.500 bruto per jaar): tot €1.750 netto per maand; ‘tot 2x modaal’: mensen met een huishoudensinkomen vanaf de vorige grens, maar onder het netto inkomen van een kostwinner met ‘twee-keer-modaal’ (bruto €59.000 per jaar): tot €3.050 netto per maand; en ‘2x modaal en meer’: mensen met een huishoudensinkomen van €3.050 of meer netto per maand.
6.
Bij het begrip ‘achterstandsscore buurt’ wordt onderscheid gemaakt tussen ‘hoge achterstand’: mensen in een buurt met een achterstandsscore van -1 of lager; ‘lage achterstand’: mensen in een buurt met een achterstandsscore tussen -1 en 0; ‘enige welstand’: mensen in een buurt met een achterstandsscore van 0 tot +1; en ‘hoge welstand’: mensen in een buurt met een achterstandsscore van +1 of hoger. Deze indeling is gebaseerd op de achterstandsscores zoals die voor Rotterdamse buurten door het COS worden berekend als gewogen gemiddelde van verschillende indicatoren voor achterstand zoals inkomen, opleiding, huisvesting en dergelijke. De achterstandsscores zijn zo gestandaardiseerd, dat het gemiddelde nul is: half Rotterdam woont in een buurt met achterstand, en half Rotterdam in een buurt met welstand. Zie hierover uitgebreider in: Centrum voor Onderzoek en Statistiek (P. Das, H.C. van Lith en C. Stolk): Achterstandsscores van Rotterdam 1998 en 1980-1998; Rotterdam, 1998.
7.
De bezit- en gebruikspercentages voor eerdere jaren komen niet overeen met in 2001 en eerder gepubliceerde gegevens, omdat in de Omnibusenquête tot en met 2001 Rotterdammers boven de 75 jaar ontbraken. De “oude” percentages zijn in 2002 schattenderwijs omgerekend tot percentages voor alle Rotterdammers van 16 jaar en ouder.
8.
Voor dit soort vergelijkingen zij verder eenvoudhalve verwezen naar de overeenkomstige tabellen in de rapportages uit de voorgaande jaren.
9.
Als noot 7.
10.
Anderzijds zegt 16% van de Rotterdammers elders in de enquête, bij een blok vragen over de gemeentebibliotheek, wel eens in de bibliotheek informatie op Internet te hebben gezocht. Wellicht heeft een deel van die 16% daarbij hulp gehad en derhalve niet zèlf gezocht, en kennelijk vinden sommigen het incidenteel zoeken van informatie iets anders dan gebruik maken van voorzieningen in een wat algemener gesuggereerde Internetgebruikscontext. En overigens bleek in de Omnibusenquêtes van 2002 en 2001 precies het zelfde.
11.
Als noot 7.
12.
De (kleinschaligere) enquêtes in Amsterdam, Den Haag en Utrecht bevatten 338 respectievelijk 282 respectievelijk 412 respondenten, en zijn met name ook georganiseerd om vergelijkingsmateriaal te leveren voor een aantal Omnibusvragen ten behoeve van de pilot van het project De Staat van Rotterdam. De hier weergegeven resultaten wijken om technische redenen heel licht af van de voorlopige cijfers die onlangs werden gepubliceerd in: Centrum voor Onderzoek en Statistiek (M. van Rhee en A.L. Roode): De Staat van Rotterdam 2003; een pilot; Rotterdam, mei 2003: blz. 63. De onderlinge verhoudingen, en daarmee ook de conclusies, zijn evenwel niet anders.
13.
Zie: Centraal Bureau voor de Statistiek: Meer mannen, jongeren en hoger opgeleiden op het internet; Persbericht PB02-132; Voorburg, 28 juni 2002.
14.
V. Fructuoso van der Veen: Profiel van de e-shopper; in: CBS: Index nr. 3; maart 2001: blz. 10-13.
15.
Zie: NFO Trendbox: Veel Nederlanders ooit getroffen door computervirus; persbericht; Amsterdam, 1 mei 2003.
20
2.
GEMEENTELIJKE INFORMATIE EN DIENSTVERLENING OP INTERNET
2.1
Bekendheid, bezoek en waardering gemeentelijke websites
Bekendheid 54% van de Rotterdammers zegt te weten dat de gemeente Rotterdam allerlei informatie op het Internet publiceert. Nederlanders zeggen dit een stuk vaker te weten dan allochtonen, en bejaarden een stuk minder vaak dan niet-bejaarden. Scholieren, studenten en werkenden zeggen dit het meest vaak te weten; huismannen en -vrouwen en gepensioneerden het minst vaak. En verder loopt deze kennis op met het opleidingsniveau en met het inkomen.
Figuur 2.1: Bekendheid
ja, weet ik nee, wist ik niet Respons
Bekendheid publicatie informatie gemeente op Internet. Totaal
54% 46% 1.780
Geslacht: man vrouw 55% 45% 791
53% 47% 988
16 tot 30 jaar 56% 44% 403
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/w o mbo vwo 37% 59% 68% 76% 63% 41% 32% 24% 593 576 185 350
bo/vbo ja, weet ik nee, wist ik niet
minima ja, weet ik nee, wist ik niet
ja, weet ik nee, wist ik niet
38% 62% 384
Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 48% 61% 74% 52% 39% 26% 469 483 325
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 70% 60% 35% 30% 40% 65% 274 967 524
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 60% 54% 40% 46% 686 391
scholier/ student 55% 45% 131
65 jaar en ouder 37% 63% 299
Etniciteit: Nederallochlands toon 60% 41% 40% 59% 1.198 582
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 64% 40% 44% 40% 36% 60% 56% 60% 928 147 201 317 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 36% 55% 58% 62% 64% 45% 42% 38% 282 515 501 424
Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 69% 41% 34% 31% 59% 66% 993 163 599
Daarnaast zijn hier nog twee andere invalshoeken interessant en logischerwijs ook relevant. De bekendheid met de informatieverstrekking via Internet hangt ook sterk samen met de mate van interesse in de plaatselijke politiek. Van de Rotterdammers met veel interesse zegt 70% te weten dat de gemeente Rotterdam allerlei informatie op het Internet publiceert; van de Rotterdammers met enige interesse zegt 60% dit, en van de Rotterdammers die daar geen interesse in hebben maar 35%. In vergelijkbare mate is er ook een verband met het Internetgebruik. Van de Rotterdammers die thuis wel eens gebruik van Internet maken, zegt 69% op de hoogte te zijn; van de Rotterdammers die zelf thuis nooit gebruik maken van Internet maar wel een pc thuis hebben 41%, en van de pclozen 34%.
21
De afgelopen jaren is de bekendheid van de publicatie van gemeentelijke informatie op Internet flink toegenomen: 1999
2000
2001
2002
2003
x
36%
46%
49%
54%
Bekendheid publicatie gemeentelijke informatie op Internet
Deze toename heeft zich bijna uitsluitend voorgedaan bij de categorieën Rotterdammers die goed of steeds beter geïntegreerd zijn in de digitale samenleving, en nauwelijks tot niet bij de categorieën die daar het verst van af staan.
Bezoek Zelfs van de Rotterdammers die beweren te weten van gemeentelijke websites heeft echter de helft zo’n site nog nooit bezocht - wat de vraag opwerpt, of zij dan niet “gebluft” hebben. (Door meer kennis te suggereren om niet “dom” te lijken; een bekend risico bij dit soort vragen.)
Figuur 2.2a: Bezoek (kenners)
vaak soms zelden nooit Respons
Bezoek gemeentelijke website(s) door Rotterdammers die zeggen ze te kennen. Totaal
3% 12% 35% 51% 903
bo/vbo vaak soms zelden nooit
1% 7% 15% 77% 195
minima vaak soms zelden nooit
vaak soms zelden nooit
1% 10% 25% 64% 136
Geslacht: man vrouw 3% 13% 36% 48% 412
3% 10% 34% 53% 490
16 tot 30 jaar 1% 10% 34% 55% 218
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 1% 2% 6% 8% 11% 16% 26% 26% 43% 64% 61% 35% 318 124 256 Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 0% 4% 5% 11% 11% 14% 28% 39% 42% 61% 46% 39% 208 282 233
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 8% 2% 1% 16% 11% 8% 31% 38% 28% 44% 49% 64% 178 548 173
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 2% 0% 12% 8% 32% 24% 54% 67% 398 191
scholier/ student 0% 7% 46% 46% 69
65 jaar en ouder 0% 4% 10% 85% 96
Etniciteit: Nederallochlands toon 3% 2% 12% 10% 35% 33% 50% 54% 682 221
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 4% 2% 5% 1% 13% 4% 16% 5% 41% 24% 22% 12% 42% 71% 57% 82% 571 51 82 110 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 4% 3% 3% 2% 17% 9% 13% 11% 30% 38% 36% 33% 48% 51% 49% 53% 92 264 272 252
Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 3% 3% 1% 15% 2% 2% 43% 17% 9% 39% 78% 88% 661 63 176
‘Vaak’: minstens eens per week; ‘soms’: meer dan eens per maand; ‘zelden’: minder dan eens per maand. In een aantal gevallen zijn de achterliggende aantallen eigenlijk te laag om de percentages meer dan indicatief te laten zijn.
22
Van de Rotterdammers die zeiden te weten dat de gemeente Rotterdam allerlei informatie op het Internet publiceert, bezoekt 3% gemeentelijke website(s) vaak (minstens eens per week), 12% soms (meer dan eens per maand), 35% zelden (minder dan eens per maand) en 51% nooit (figuur 2.2a). Slechts één op de zeven met de gemeentelijke websites bekende Rotterdammers bezoekt dus meer dan eens per maand een gemeentelijke website; mensen met veel interesse in de plaatselijke politiek en hoog opgeleiden “scoren” met 24- respectievelijk 22% het hoogst. ‘Vaak’ komt eveneens het meest bij deze categorieën voor: 8- respectievelijk 6%. Eigenlijk zijn de percentages in figuur 2.2a geflatteerd, omdat ze berekend zijn op slechts díe Rotterdammers die eerder hadden gezegd op de hoogte te zijn van het bestaan van gemeentelijke informatie op Internet. Als de overige Rotterdammers ook meegerekend worden (en wel bij de categorie ‘bezoekt nooit’), blijkt dat van alle Rotterdammers 2% de gemeentelijke website(s) vaak bezoekt, 6% soms, 18% zelden en de resterende 74% (inclusief wie had gezegd ze niet eens te kennen) nooit:
Figuur 2.2b: Bezoek (allen)
vaak soms zelden nooit Respons
Bezoek gemeentelijke website(s) door alle Rotterdammers. Totaal
2% 6% 18% 74% 1.723
bo/vbo vaak soms zelden nooit
0% 4% 7% 89% 569
minima vaak soms zelden nooit
vaak soms zelden nooit
1% 3% 9% 87% 373
Geslacht: man vrouw 1% 7% 19% 72% 770
2% 5% 17% 76% 952
16 tot 30 jaar 2% 6% 25% 67% 395
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 1% 3% 4% 5% 5% 12% 18% 34% 32% 76% 58% 51% 555 183 341 Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 0% 2% 4% 5% 7% 10% 13% 23% 31% 82% 68% 55% 452 470 316
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 5% 1% 0% 11% 7% 3% 22% 22% 9% 62% 70% 88% 260 932 516
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 2% 2% 8% 6% 23% 13% 67% 80% 671 371
scholier/ student 0% 4% 25% 71% 128
65 jaar en ouder 0% 1% 4% 95% 285
Etniciteit: Nederallochlands toon 2% 1% 7% 4% 21% 13% 71% 82% 1.160 563
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 2% 1% 2% 0% 8% 1% 7% 2% 26% 9% 9% 4% 64% 89% 82% 93% 906 139 195 301 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 1% 1% 2% 1% 6% 5% 7% 7% 10% 20% 20% 20% 82% 74% 71% 72% 273 497 484 415
Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 2% 1% 0% 10% 1% 1% 29% 7% 3% 58% 91% 96% 968 159 574
‘Vaak’: minstens eens per week; ‘soms’: meer dan eens per maand; ‘zelden’: minder dan eens per maand. ‘Nooit’ is inclusief Rotterdammers die niet bekend waren met de publicatie van informatie door de gemeente op Internet (figuur 2.1).
23
Als gezegd, blijkt dan dat 74% van alle Rotterdammers nooit een gemeentelijke website bezoekt, en in totaal 8% meer dan eens per maand. De beste klanten zijn weer de Rotterdammers met veel interesse in de plaatselijke politiek, maar ook daarvan bezoekt in totaal maar 17% meer dan eens per maand een gemeentelijke site, en doet 62% dat nooit. Van de Rotterdammers die thuis wel eens gebruik maken van Internet komt in totaal 13% meer dan eens per maand op een gemeentelijke website langs, en 58% nooit.
Vergelijking met vorige jaren en met de andere drie grote steden Vergeleken met vorig jaar is het aantal Rotterdammers dat wel al eens een bezoek aan gemeentelijke websites heeft gebracht flink toegenomen: bij de Rotterdammers die zeggen ze te kennen liep dit percentage op van 38% tot 49%, en bij alle Rotterdammers van 18% naar 26%. Deze toename deed zich bij praktisch alle categorieën Rotterdammers voor. Maar van frequent gebruik is nog steeds overal zelden sprake.
Bezoekt vaak gemeentelijke website(s) Bezoekt soms gemeentelijke website(s) Bezoekt zelden gemeentelijke website(s) Bezoekt nooit gemeentelijke website(s) (inclusief ‘kent niet’)
1999
2000
2001
2002
2003
x x x x
0% 2% 8% 90%
1% 3% 12% 84%
1% 5% 13% 82%
2% 6% 18% 74%
Ook over de publicatie van gemeentelijke informatie op Internet zijn tevens vragen gesteld in de eerdergenoemde G4-peiling1. De bekendheid van de burger met dit fenomeen lijkt in Rotterdam een stuk lager dan in de andere drie grote steden, en ook het bezoek lijkt wat minder: Amsterdam Bekendheid publicatie gemeentelijke informatie op Internet Bezoekt vaak gemeentelijke website(s) Bezoekt soms gemeentelijke website(s) Bezoekt zelden gemeentelijke website(s) Bezoekt nooit gemeentelijke website(s) (inclusief ‘kent niet’)
64% 1% 10% 20% 68%
Den Haag
Utrecht
Rotterdam
65% 2% 10% 20% 68%
68% 1% 11% 28% 60%
54% 2% 6% 18% 74%
Welke site(s)? De meest genoemde benaming van de bezochte gemeentelijke website is ‘ ‘rotterdam.nl’: door 34% van de bezoekers letterlijk zo genoemd. (Al is die naam natuurlijk ook makkelijk te gokken; sommigen voegden hier ook iets in de trant van ‘denk ik’, of een vraagteken bij wijze van twijfel aan toe!) Daarnaast vulde ook nog 5% hier ‘gemeenterotterdam.nl’ in, 1% ‘stadhuis.rotterdam.nl’ en 4% iets in de trant van “de gemeentelijke website”. Alle overige mogelijkheden werden veel minder vaak genoemd, en dan nog meestal ook niet met de precieze paginanaam. Zo noemde 3% (de site van) een deelgemeente, en in totaal 19% (de site van) een gemeentelijke instelling of dienst, waaronder 3% Gemeentebelastingen, 2% de Gemeentebibliotheek, 2% de RET en 2% Burgerzaken. 7% wist het niet (meer), 1% omschreef het onduidelijk en 7% omschreef een categorie sites.
24
Vergeleken met vorig jaar is het noemen van ‘(www.)rotterdam.nl’ toegenomen (vorig jaar: 29%), en zijn ‘gemeenterotterdam.nl’ en ‘stadhuis.rotterdam.nl’ nieuw. Verder is er nauwelijks iets veranderd in de genoemde benamingen van bezochte gemeentelijke websites.
Tevredenheid Aan de Rotterdammers die wel eens een Rotterdamse gemeentelijke website hebben bezocht, is vervolgens ook gevraagd of ze tevreden waren over de inhoud van deze site(s). Meer dan de helft van de bezoekers (60%) was tevreden, 19% was niet helemaal tevreden, en een enkeling helemaal niet. De rest (19%!) wist het niet meer. Vergeleken met vorig jaar is de tevredenheid van de gebruikers wederom toegenomen:
Tevreden Niet helemaal tevreden Helemaal niet tevreden Weet niet meer
1999
2000
2001
2002
2003
x x x x
x x x x
37% 32% 2% 29%
56% 20% 2% 22%
60% 19% 2% 19%
Sites B&W en tevredenheid dáárover Sinds vorig jaar wordt ook gevraagd, of men ook wist dat de burgemeester en de wethouders een eigen website hebben; gevolgd door de vraag of men er daar wel al eens één van had bezocht, en of men over de inhoud dáárvan tevreden was. 19% van de Rotterdammers zegt te weten van het bestaan van deze sites. Bij de Rotterdammers met veel interesse in de plaatselijke politiek is dit 34%, en bij de Rotterdammers die daar geen interesse in hebben 10%. Het verschil tussen Rotterdammers met en zonder Internet is minder groot dan wellicht verwacht: 21- respectievelijk 16%. Zelfs van de Rotterdammers die beweren te weten van deze websites, heeft echter slechts 14% zo’n site ooit bezocht - wat wederom de vraag opwerpt, of bij die vraag dan niet ook in grote mate “gebluft” wordt, dan wel ‘ja’ wordt gezegd omdat men dat wel te verwachten vindt. Omgerekend heeft zo dus van alle Rotterdammers 3% zo’n site wel eens bezocht. Van de Rotterdammers die wel eens één van die websites hebben bezocht, was 55% tevreden over de inhoud van deze site(s); 23% was niet helemaal tevreden, en 4% helemaal niet. De resterende 17% wist het niet meer. Deze cijfers zijn echter van weinig waarde, want slechts op 47 respondenten gebaseerd. Vergeleken met vorig jaar is de bekendheid van de eigen websites van B&W toegenomen, maar de toename van het bezoek eraan is slechts marginaal:
Bekendheid eigen websites B&W Wel eens bezocht
25
1999
2000
2001
2002
2003
x x
x x
x x
15% 2%
19% 3%
Goed idee? Vervolgens is ook - aan iedereen - gevraagd, of men het een goed idee vindt dat de gemeente informatie publiceert via Internet. Ruim drie-kwart van de Rotterdammers vindt dit een goed idee, en slechts 4% vindt van niet. Relatief veel mensen (17%) hebben hierover echter geen mening.
Figuur 2.3: Goed idee?
ja nee geen mening Respons
Goed idee dat de gemeente informatie publiceert via Internet. Totaal
78% 4% 17% 1.816
bo/vbo ja nee geen mening
69% 6% 25% 617
minima ja nee geen mening
ja nee geen mening
70% 5% 24% 399
Geslacht: man vrouw 78% 4% 18% 805
79% 4% 17% 1.010
16 tot 30 jaar 88% 3% 9% 404
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 81% 92% 93% 4% 2% 1% 15% 6% 5% 580 186 350 Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 71% 85% 93% 6% 4% 1% 23% 11% 6% 482 481 325
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 81% 84% 68% 4% 3% 6% 15% 13% 26% 283 977 539
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 88% 76% 2% 5% 10% 19% 686 393
scholier/ student 90% 2% 8% 130
65 jaar en ouder 51% 8% 42% 332
Etniciteit: Nederallochlands toon 79% 77% 5% 3% 16% 19% 1.222 594
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 89% 69% 77% 54% 3% 5% 5% 8% 8% 26% 18% 38% 931 153 199 342 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 70% 81% 79% 83% 4% 4% 4% 3% 26% 15% 17% 14% 292 515 510 439
Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 91% 73% 61% 2% 3% 7% 7% 23% 32% 996 162 626
De meeste huiver bestaat bij ouderen en mensen die geen pc hebben. Dit uit zich niet eens zozeer in grote aantallen die ‘nee’ zeggen als wel in grote aantallen die geen mening hebben. (Het niet weten; zich daar waarschijnlijk vaak ook te weinig bij voor kunnen stellen.) Voorts vinden Rotterdammers die al van het bestaan van gemeentelijke websites zeiden te weten, gemeentelijke informatie op Internet nòg vaker een goed idee dan Rotterdammers die daar nog nooit van gehoord hadden, en vinden Rotterdammers die zo’n site al eens bezocht hebben het bijna allemaal een goed idee; de spaarzame tegenstanders en de twijfelaars hebben bijna allemaal nog nooit zo’n site bezocht. Van de Rotterdammers die er nog geen praktische ervaring mee hebben, vindt 74% het een goed idee, 5% niet, en heeft 22% geen mening. De afgelopen jaren lijkt er weinig veranderd in de waardering voor het idee dat de gemeente informatie via Internet publiceert:
26
1999
2000
2001
2002
2003
x x x
x x x
79% 4% 17%
75% 5% 20%
78% 4% 17%
Goed idee Geen goed idee Geen mening
2.2
Gemeentelijke dienstverlening via het Internet
Bekendheid Ook is in de Omnibusenquête een aantal vragen gesteld over gemeentelijke dienstverlening op het Internet. Allereerst is gevraagd, of men wist, dat de gemeente Rotterdam ook dienstverlening aanbiedt via Internet, zoals de mogelijkheid om een verhuizing te melden, of om kaartjes voor theaters te bestellen. 30% van de Rotterdammers zegt, hiermee bekend te zijn. Hoog opgeleiden en Rotterdammers met een hoog inkomen beweren wat vaker dit te weten, en laag opgeleiden en bejaarden beweren dit minder vaak. Ook is er een verband met de interesse in de plaatselijke politiek. Voorts zegt van de Rotterdammers die thuis Internetten 36% dit te weten, maar ook van de Rotterdammers die thuis niet eens een pc hebben, zegt nog 18% dit.
Figuur 2.4: Bekendheid
ja nee Respons
Bekendheid gemeentelijke dienstverlening via het Internet. Totaal
30% 70% 1.797
Geslacht: man vrouw 28% 72% 800
31% 69% 996
16 tot 30 jaar 29% 71% 401
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 24% 31% 35% 36% 76% 69% 65% 64% 610 573 186 350
bo/vbo ja nee
minima ja nee
ja nee
26% 74% 388
Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 26% 29% 40% 74% 71% 60% 477 483 326
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 38% 31% 23% 62% 69% 77% 282 972 527
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 36% 28% 64% 72% 687 389
scholier/ student 35% 65% 129
65 jaar en ouder 19% 81% 319
Etniciteit: Nederallochlands toon 32% 25% 68% 75% 1.214 583
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 34% 20% 27% 22% 66% 80% 73% 78% 927 152 199 330 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 23% 28% 31% 33% 77% 72% 69% 67% 288 513 505 433
Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 36% 30% 18% 64% 70% 82% 996 161 612
Vergeleken met vorig jaar is de beweerde bekendheid met deze dienstverlening niet wezenlijk veranderd: in de toenmalige Omnibusenquête beweerde 31% hiermee bekend te zijn:
27
1999
2000
2001
2002
2003
x
x
x
31%
30%
Bekendheid gemeentelijke dienstverlening via Internet
Gebruik Van de Rotterdammers die er van op de hoogte zeggen te zijn, heeft 14% wel eens gebruik gemaakt van dit soort elektronische dienstverlening (bij wie thuis Internet gebruikt: 19%). Net als eerder bij de percentages in figuur 2.2a, zijn ook deze percentages eigenlijk geflatteerd, omdat ze berekend zijn op slechts díe Rotterdammers die eerder hadden gezegd op de hoogte te zijn van het bestaan van deze mogelijkheid. Als de overige Rotterdammers ook meegerekend worden (en wel bij de categorie ‘nog nooit’), blijkt dat van alle Rotterdammers 4% wel eens gebruik heeft gemaakt van dit soort elektronische dienstverlening van de gemeente (figuur 2.5).
Figuur 2.5: Gebruik
wel eens nog nooit Respons
Gebruik gemeentelijke dienstverlening via het Internet door alle Rotterdammers. Totaal
4% 96% 1.751
Geslacht: man vrouw 3% 97% 788
5% 95% 962
16 tot 30 jaar 5% 95% 392
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 1% 4% 6% 8% 99% 96% 94% 92% 596 554 183 343
bo/vbo wel eens nog nooit
minima wel eens nog nooit
wel eens nog nooit
2% 98% 374
Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 3% 4% 7% 97% 96% 93% 466 477 317
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 5% 5% 2% 95% 95% 98% 275 949 513
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 5% 3% 95% 97% 667 381
scholier/ student 9% 91% 126
65 jaar en ouder 1% 99% 310
Etniciteit: Nederallochlands toon 5% 2% 95% 98% 1.184 567
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 5% 3% 2% 1% 95% 97% 98% 99% 905 148 194 320 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 3% 3% 5% 5% 97% 97% 95% 95% 278 504 493 422
Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 7% 2% 0% 93% 98% 100% 977 153 595
‘Nog nooit’ is inclusief Rotterdammers die niet bekend waren met de publicatie van informatie door de gemeente op Internet (figuur 2.4).
Zelfs van de Rotterdammers die thuis Internet gebruiken heeft maar 7% wel eens gebruik gemaakt van dit soort elektronische dienstverlening van de gemeente. Het gebruik is sinds de peiling van vorig jaar ook niet toegenomen; integendeel:
Gebruik gemeentelijke dienstverlening via Internet
28
1999
2000
2001
2002
2003
x
x
x
5%
4%
Redenen voor (niet-)gebruik Meest genoemde reden van de gebruikers was het gemak, en daarnaast ook wel de snelheid. Vorig jaar was dit niet anders. Ook werd deze vraag echter (eveneens: net als vorig jaar) vaak anders geïnterpreteerd dan de bedoeling was, en werd bij deze vraag niet een reden, maar een doel ingevuld - vooral het bestellen van kaartjes. De Rotterdammers die deze mogelijkheden zeggen te kennen, maar er nog nooit gebruik van hebben gemaakt, geven daarvoor als reden in overgrote meerderheid ‘(nog van toepassing’. In veel mindere mate wordt ook wel het niet beschikken over een computer en/of Internet genoemd. ‘Niet aan gedacht’ wordt weinig genoemd, en ‘ik zou niet weten hoe’ zelden. Ook l anders.
Goed idee? Vervolgens is aan iedereen gevraagd, of men het een goed idee vindt dat de gemeente probeert zo veel mogelijk dienstverlening ook elektronisch beschikbaar te maken. Net als gemeentelijke informatie, wordt ook gemeentelijke dienstverlening via Internet door ruim driekwart van de Rotterdammers een goed idee gevonden. 6% vindt het géén goed idee, en 17% heeft hierover geen mening (weet het niet; kan zich daar waarschijnlijk vaak ook te weinig bij voorstellen). Ook hier bestaat de meeste tegenstand en huiver bij ouderen en Rotterdammers die zelf geen pc hebben. En daarnaast is er ook een sterk verband met de waardering voor gemeentelijke informatie op Internet: wie het één een goed idee vindt, vindt bijna altijd het ander ook een goed idee, en wie over het één geen mening heeft, heeft die over het ander meestal ook niet.
Figuur 2.6: Goed idee?
ja nee geen mening Respons
Goed idee dat gemeente dienstverlening ook elektronisch wil aanbieden. Totaal
77% 6% 17% 1.805
bo/vbo ja nee geen mening
70% 7% 23% 609
minima ja nee geen mening
70% 8% 22% 391
Geslacht: man vrouw 77% 6% 17% 804
77% 6% 18% 1.000
16 tot 30 jaar 84% 4% 12% 400
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 78% 90% 92% 6% 3% 3% 15% 8% 5% 578 186 352 Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 68% 85% 93% 8% 4% 2% 23% 11% 6% 476 487 325
29
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 87% 76% 3% 5% 10% 18% 681 391
scholier/ student 84% 2% 14% 128
65 jaar en ouder 49% 14% 38% 332
Etniciteit: Nederallochlands toon 78% 75% 6% 4% 16% 21% 1.223 582
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 89% 66% 75% 53% 3% 9% 6% 11% 8% 25% 19% 36% 923 154 197 340 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand w elstand 70% 80% 80% 77% 6% 6% 4% 6% 24% 14% 16% 17% 287 512 509 438
ja nee geen mening
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 78% 82% 68% 6% 5% 7% 16% 13% 25% 283 975 531
Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 91% 74% 57% 3% 3% 11% 7% 23% 32% 991 162 625
De waardering voor het idee om gemeentelijke dienstverlening zo veel mogelijk ook elektronisch beschikbaar te stellen is niet anders dan vorig jaar: 1999
2000
2001
2002
2003
x x x
x x x
x x x
76% 7% 17%
77% 6% 17%
Gemeentelijke dienstverlening ook elektronisch goed idee Geen goed idee Geen mening
Méér zaken met de gemeente via Internet afhandelen? Vervolgens is ook gevraagd, of men (als dat zou kunnen) dan ook zèlf méér zaken met de gemeente via Internet zou willen afhandelen. Daarbij zijn in tegenstelling tot vorig jaar geen voorbeelden genoemd. 16% van de Rotterdammers zou inderdaad bij voorkeur ook méér via Internet willen afhandelen, en 19% wil dit wel, maar zal dat dan waarschijnlijk niet altijd doen. 16% zou dit misschien willen doen, en 26% niet. De resterende 23% weet het (nog) niet. (Kan zich daar waarschijnlijk vaak ook te weinig bij voorstellen.) Daarmee lijkt toch een groot deel van de Rotterdammers huiverig te staan tegenover gebruikmaking van (verdere) mogelijkheden voor dergelijke dienstverlening. Het meest enthousiast is de jongere, hoger opgeleide, rijkere en Internet-gebruikende helft van de stad. Ouderen, laag-opgeleiden, huismannen en -vrouwen en Rotterdammers die zelf thuis geen Internet gebruiken, weten het vaak (nog) niet. Geen behoefte bestaat vooral in sterke mate vaker naarmate men ouder is, lager opgeleid is en een lager inkomen heeft. En tenslotte spelen hier ook de eigen vorderingen in de digitale wereld een sterke rol: van de Internetgebruikers heeft maar 15% geen behoefte aan méér digitale afhandelingen met de gemeente, terwijl dat van de Rotterdammers die zelf geen pc hebben 41% is.
Figuur 2.7: Behoefte
ja, bij voorkeur ja, maar niet altijd misschien nee weet niet Respons
Behoefte om méér zaken met de gemeente via Internet af te handelen. Totaal
16% 19% 16% 26% 23% 1.792
bo/vbo ja, bij voorkeur ja, maar niet altijd misschien nee weet niet
6% 12% 15% 33% 33% 603
Geslacht: man vrouw 19% 20% 13% 26% 23% 800
14% 18% 19% 26% 23% 991
16 tot 30 jaar 23% 23% 16% 17% 21% 402
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 13% 22% 36% 21% 26% 26% 19% 21% 12% 27% 15% 15% 19% 16% 10% 575 184 349
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 21% 12% 25% 17% 19% 16% 17% 30% 19% 25% 684 387
scholier/ student 16% 22% 17% 17% 27% 129
65 jaar en ouder 2% 4% 10% 51% 32% 318
Etniciteit: Nederallochlands toon 16% 15% 20% 17% 17% 15% 28% 21% 18% 33% 1.207 585
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 24% 7% 12% 3% 25% 10% 16% 6% 18% 22% 13% 11% 16% 37% 28% 48% 17% 24% 31% 32% 925 152 197 330
minima ja, bij voorkeur ja, maar niet altijd misschien nee weet niet
ja, bij voorkeur ja, maar niet altijd misschien nee weet niet
9% 12% 17% 32% 30% 390
Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 13% 16% 31% 14% 25% 29% 15% 18% 15% 30% 21% 13% 27% 19% 12% 470 485 322
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 20% 18% 9% 21% 21% 14% 13% 18% 16% 27% 22% 32% 19% 21% 29% 280 970 528
Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 13% 18% 15% 18% 20% 18% 19% 21% 9% 19% 16% 18% 26% 22% 28% 26% 32% 22% 23% 18% 286 512 498 436 Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 25% 7% 5% 26% 11% 9% 20% 16% 10% 15% 33% 41% 14% 33% 35% 990 160 613
De Rotterdammers die hier positief tegenover staan, noemen vooral de mogelijkheid om zaken te regelen op het terrein van de Dienst Burgerzaken: 34% noemt het aanvragen van paspoorten en dergelijke, 18% het aanvragen (en soms zelfs ook het thuis kunnen downloaden) van uittreksels, 14% het melden van verhuizingen en adreswijzigingen, 5% het melden van in- en uitschrijvingen voor het bevolkingsregister, en 9% noemt in algemene termen ‘Burgerzaken’ of ‘burgerlijke s Ook voor elektronische klachten, meldingen en aangiften bestaat interesse bij de Rotterdammers (bij politie dan wel met betrekking tot de kwaliteit van de woonomgeving); in totaal noemt bijna één op de vijf iets dat daar onder te rangschikken valt. En voorts noemt 14% in algemene termen ‘informatie’, ‘formulieren’, ‘documenten’ of ‘vragen stellen’, terwijl overigens ook bij veel andere antwoorden waarschijnlijk eerder het kunnen verkrijgen van informatie dan het kunnen regelen van zaken bedoeld werd. Zie voor een uitgebreid overzicht van de spontane suggesties van de Rotterdammers Bijlage III. Een vergelijking met de uitkomsten van vorig jaar is niet helemaal zuiver, omdat deze vraag dit jaar niet met verdere voorbeelden van de mogelijkheden was geïllustreerd2. Dat verklaart waarschijnlijk de toename van het aantal Rotterdammers dat hier ‘weet niet’ heeft geantwoord: waarschijnlijk konden nu méér respondenten zich buiten de reeds eerder genoemde zaken weinig voorstellen. (Vorig jaar noemden ook veel ‘ja-zeggers’ slechts de ter illustratie bij de vraag genoemde voorbeelden bij de vervolgvraag wèlke contacten men dan nog meer via Internet zou willen afhandelen.) Niettemin lijkt de Rotterdammer toch ook huiveriger geworden: ook het aantal Rotterdammers dat geen behoefte aan méér heeft is immers toegenomen, en het aantal ècht enthousiasten (‘ja, bij voorkeur’) is flink afgenomen:
Wil bij voorkeur méér zaken via Internet afhandelen Ja, maar waarschijnlijk niet altijd Misschien Nee Weet niet
1999
2000
2001
2002
2003
x x x x x
x x x x x
x x x x x
27% 20% 12% 22% 19%
16% 19% 16% 26% 23%
N.B.: Cijfers niet goed vergelijkbaar, want in 2002 waren ter illustratie ook voorbeelden gegeven.
31
Deze ontwikkelingen hebben zich overigens bij alle categorieën Rotterdammers voorgedaan; ook onder de Internetgebruikers daalde het aantal ècht enthousiasten fors: van 46- naar 25%. (Hoewel daar ook mee zal spelen, dat naarmate het aantal Internetgebruikers toeneemt, deze groep méér op de gemiddelde Rotterdammers gaat lijken; niet iedereen die er nu nog bij komt, gedraagt zich daarmee immers ook gelijk als de “digitale voorhoede”.)
2.3
Politieke onderwerpen via het Internet
Goed idee? Tenslotte wordt sinds vorig jaar ook gevraagd, of men het een goed idee vindt dat de gemeente probeert ook politieke onderwerpen via Internet aan de orde te stellen, en burgers daar actief bij te betrekken. 61% van de Rotterdammers vindt dit een goed idee; 10% niet, en 29% heeft hierover geen mening. (Weet het niet; kan zich daar waarschijnlijk vaak ook te weinig bij voorstellen.)
Figuur 2.8:
Goed idee?
ja nee geen mening Respons
Goed idee om politieke onderwerpen via Internet aan de orde te stellen en burgers daar actief bij te betrekken. Totaal
61% 10% 29% 1.800
bo/vbo ja nee geen mening
53% 9% 38% 612
minima ja nee geen mening
ja nee geen mening
56% 9% 35% 386
Geslacht: man vrouw 62% 12% 26% 796
61% 9% 31% 1.003
16 tot 30 jaar 74% 7% 19% 397
Hoogst voltooide opleiding: mavo/ havo/ hbo/wo mbo vwo 60% 74% 77% 10% 9% 11% 30% 17% 12% 575 183 350 Huishoudensinkomen: tot modaal tot 2x 2x modaal modaal en meer 55% 63% 78% 11% 12% 7% 34% 25% 15% 481 484 323
Interesse in plaatselijke politiek: veel enige geen interesse interesse interesse 71% 66% 46% 13% 10% 10% 16% 24% 44% 283 971 529
Leeftijd: 30 tot 50 tot 50 jaar 65 jaar 69% 56% 8% 13% 24% 31% 687 391
scholier/ student 74% 6% 20% 125
65 jaar en ouder 36% 16% 48% 324
Etniciteit: Nederallochlands toon 61% 61% 11% 8% 28% 31% 1.217 583
Sociaal-economische situatie: betaald in eigen arb.ong./ gepensiowerk huish. werkloos neerd 70% 46% 60% 39% 8% 14% 11% 15% 21% 41% 29% 46% 930 153 197 335 Achterstandsscore buurt: hoge lage enige hoge achterst. achterst. welstand welstand 58% 63% 61% 64% 10% 9% 11% 11% 33% 29% 28% 25% 283 511 509 437
Gebruik Internet thuis: ja nee; wel geen pc pc thuis thuis 72% 52% 47% 9% 8% 13% 20% 40% 40% 992 160 618
De verdere onderverdelingen in figuur 2.8 laten weer het vertrouwde beeld zien: hoe jonger en hoe hoger opgeleid, des te vaker enthousiast; en hoe ouder en hoe lager opgeleid, des te vaker negatief of geen mening. Van de Rotterdammers die thuis Internet gebruiken is bijna drie-kwart positief, 32
maar ook hier heeft nog een-vijfde geen mening. En interesse in de plaatselijke politiek tenslotte speelt haar te verwachten rol: van de Rotterdammers met veel interesse vindt bijna drie-kwart het een goed idee, terwijl van de Rotterdammers die geen interesse hebben bijna de helft hierover ook geen mening heeft. Het enthousiasme hierover is ten opzichte van vorig jaar nog een flink stuk gestegen; vooral omdat inmiddels minder Rotterdammers hier geen mening over hebben:
Politieke onderwerpen “interactief” via Internet een goed idee Geen goed idee Geen mening
1999
2000
2001
2002
2003
x x x
x x x
x x x
54% 11% 35%
61% 10% 29%
Deze toename valt overigens samen met een flinke toename van het aantal Rotterdammers dat zei veel interesse in de plaatselijke politiek te hebben: dat nam toe van 10% in de vorige Omnibusenquête tot 15% in de huidige3.
Noten 1.
Ook hier wijken de weergegeven resultaten om technische redenen heel licht af van de voorlopige cijfers die onlangs werden gepubliceerd in: Centrum voor Onderzoek en Statistiek (M. van Rhee en A.L. Roode): De Staat van Rotterdam 2003; een pilot; Rotterdam, mei 2003: blz. 63. De onderlinge verhoudingen, en daarmee ook de conclusies, zijn evenwel niet anders.
2.
Zelfs is ook in de Omnibusenquête van 2001 gevraagd naar de behoefte om contacten met de gemeente via Internet af te handelen, maar toen nòg weer anders. Zie: Centrum voor Onderzoek en Statistiek (P.A. de Graaf): Rotterdammers en computers 2001. Resultaten uit de Omnibusenquête 2001; Rotterdam, juli 2001: paragraaf 2.2.
3.
Inmiddels zegt 15% veel interesse te hebben, 53% enige interesse en 32% geen interesse. Vorig jaar had nog slechts 10% veel interesse, en had 40% geen interesse. De interesse in de plaatselijke politiek verschilt sterk met geslacht (mannen vaker), leeftijd (hoe ouder, hoe vaker) en opleidingsniveau (hoe hoger opgeleid, hoe meer); de toename van de interesse vond evenwel plaats bij alle “soorten” Rotterdammers, al was de toename bij de scheiden.
33
34
BIJLAGE I: RESPONS EN REPRESENTATIVITEIT
Als gevolg van het grote aantal opdrachtgevers aan, en onderwerpen in de Omnibusenquête is de enquête dit jaar wederom opgesplitst in twee vragenlijsten: een aantal onderwerpen kwam slechts op de zogenoemde A-lijst aan de orde, een aantal alleen op de B-lijst, en sommige op beide lijsten. De respons bedroeg in totaal 53%: bij de A-lijst 52% (1.813 respondenten), en bij de B-lijst 54% (1.875 respondenten); in beide gevallen uit een steekproef van 3.500. Daarmee is de respons dit jaar hoger dan vorig jaar, toen zij bij beide lijsten 50% bedroeg. Bij deze responspercentages moet worden bedacht, dat ieder formulier dat om welke reden dan ook niet ingevuld is geretourneerd tot de non-respons is gerekend; dus ook formulieren voor mensen die inmiddels niet meer bereikbaar zijn door bijvoorbeeld verhuizing of overlijden. Veel onderzoeksbureau’s tellen zulke mislukte contacten niet mee bij de bepaling van het responspercentage. Al met al is een respons zoals hierboven weergegeven zeker niet slecht voor schriftelijke enquêtes in een stad als Rotterdam; het CBS kampt bijvoorbeeld bij haar landelijke enquêtes in de grote steden met een slechtere en selectievere respons, en overal kampen markt- en opinieonderzoeksbureau’s met een dalende responsbereidheid! In deze Bijlage wordt aan de hand van een aantal algemene persoonskenmerken de representativiteit van de uiteindelijke netto steekproef (de respons) besproken. Daartoe worden kenmerken van de respondenten vergeleken met die van de totale Rotterdamse bevolking van 16 jaar en ouder.
I.1
Geslacht en leeftijd
In figuur I.1 staat de verdeling van de respondenten van de Omnibusenquête 2003 en van de Rotterdamse bevolking naar geslacht en naar leeftijd begin 2003. Traditiegetrouw blijken vrouwen en Rotterdammers vanaf 45 jaar (behalve de alleroudsten) oververtegenwoordigd, en mannen en Rotterdammers onder de 45 ondervertegenwoordigd.
Figuur I.1:
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar geslacht en naar leeftijd.
Geslacht: Man Vrouw Respons Leeftijd: 16 tot 25 jaar 25 tot 45 jaar 45 tot 65 jaar 65 t/m 75 jaar 76 jaar en ouder Respons
A-lijst
B-lijst
Totaal
44% 56% 1.811 12% 37% 31% 13% 7% 1.810
44% 56% 1.874 14% 37% 30% 12% 8% 1.874
44% 56% 3.685 13% 37% 30% 12% 7% 3.684
Bevolking Rotterdam op 1-1-‘03 49% 51% 489.000 15% 40% 27% 10% 8% 489.000
Nadere analyse van de respons per leeftijd leert, dat die het slechts is bij de allerjongsten: zo’n 45%. Vervolgens loopt de respons langzaam op tot boven de 60% bij de jong-bejaarden. Daarna daalt de respons snel met de leeftijd (figuur I.2).
35
Figuur I.2:
Respons op de Omnibusenquête 2002 naar leeftijd. respons per leeftijd 100% 90% 80% 70%
respons
60% aantal respondenten (rechter as) respons per jaar (linker as) trend respons
50% 40% 30% 20% 10% 0% 16
I.2
21
26
31
36
41
46
51 56 leeftijd
61
66
71
76
81
86
Etniciteit
Figuur I.3 geeft de verdeling van de respondenten en van de Rotterdamse bevolking van 16 jaar en ouder naar etniciteit. Autochtonen (“Nederlanders”) zijn oververtegenwoordigd, en dit jaar zelfs ook de Turken; een onverwacht groot succes van de extra inspanningen om de respons onder allochtonen, en met name Turken en Marokkanen, op peil te krijgen! De andere allochtone groeperingen zijn echter wel als vanouds wat ondervertegenwoordigd. De afwijkingen zijn echter wederom iets minder groot dan in de afgelopen jaren.
Figuur I.3:
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar etniciteit. A-lijst
B-lijst
Totaal
Surinamers Antillianen/Arubanen Turken Marokkanen Kaapverdianen Noord-mediterranen Etnische minderheden
4% 1% 9% 4% 1% 2% 21%
6% 1% 9% 3% 1% 1% 22%
5% 1% 9% 3% 1% 2% 22%
Bevolking Rotterdam op 1-1-‘03 8% 3% 6% 4% 2% 3% 27%
Nederlanders Overige rijke landen Overige arme landen Respons
67% 7% 4% 1.812
68% 6% 4% 1.875
67% 7% 4% 3.687
57% 9% 7% 489.000
36
I.3
Deelgemeente
Figuur I.4 geeft tenslotte de verdelingen naar deelgemeente. De spreiding van de respondenten over de deelgemeenten is uitstekend, en wederom beter dan in vorige jaren. Er zijn eigenlijk geen wezenlijke onder- of oververtegenwoordigingen.
Figuur I.4:
Verdeling van de respondenten en van de totale bevolking in Rotterdam van 16 jaar en ouder naar deelgemeente.
Stadscentrum Delfshaven Overschie Noord Hillegersberg-Schiebroek Kralingen-Crooswijk Prins Alexander Feijenoord IJsselmonde Charlois Hoogvliet en Pernis Hoek van Holland Respons
I.4
A-lijst
B-lijst
Totaal
5% 10% 3% 10% 8% 8% 16% 12% 10% 10% 7% 1% 1.736
5% 11% 3% 10% 8% 8% 16% 11% 11% 10% 7% 2% 1.809
5% 11% 3% 10% 8% 8% 16% 11% 10% 10% 7% 1% 3.545
Bevolking Rotterdam op 1-1-‘03 5% 12% 3% 9% 7% 9% 14% 12% 10% 11% 7% 2% 489.000
Conclusie
Net als in eerdere jaren en in andere enquêtes, zijn sommige bevolkingsgroepen, en met name mannen, de jongere helft van de bevolking en allochtonen, ondervertegenwoordigd in de Omnibusenquête. Niettemin is de respons zeker niet slecht; kwantitatief zowel als kwalitatief. De totale respons is hoger dan in vorige jaren, en zij is kwalitatief zelfs weer iets beter dan in de afgelopen jaren. Wat dat laatste betreft is ook dit jaar het nut gebleken van een aantal maatregelen bij de steekproeftrekking en de rappellering die twee jaar geleden zijn getroffen naar aanleiding van een COS-onderzoek over responsbepalende en -beïnvloedende factoren en responsbevorderende maatregelen1. Met name is sindsdien ook de kring der Turken en Marokkanen waaraan assistentie in eigen taal wordt aangeboden bij het invullen van de vragenlijst uitgebreid tot alle Turken en Marokkanen van de eerste generatie, en is nu ook bij een deel van de niet-responderenden in de van oudsher minder goed responderende deelgemeenten Delfshaven en Feijenoord mondeling gerappelleerd. Deze maatregelen hebben, net als de afgelopen paar jaar, inderdaad geresulteerd in een (bijna) correcte vertegenwoordiging van Marokkanen, en dit jaar zelfs in een oververtegenwoordiging van Turken. Ook de vertegenwoordiging van jongeren is hierdoor dit jaar iets verbeterd. De vertegenwoordiging van de meeste andere allochtone groeperingen is echter niet verder verbeterd, en ook blijft de respons van mannen nog steeds achter bij die van vrouwen. Dat laatste wordt echter voor een deel veroorzaakt doordat kennelijk méér mannen de vragenlijst door een vrouwelijke huisgenoot laten invullen dan andersom2. Deze verbeteringen in de representativiteit naar controleerbare kenmerken nemen overigens niet weg, dat natuurlijk nog steeds wel een zekere selectiviteit in de respons van de Omnibusenquête zal bestaan. Dit selectieve karakter van de respons lijkt met name ook terug te vinden in het traditiegetrouw waarschijnlijk toch wel iets te lage aandeel respondenten dat zegt een minimum-
37
inkomen te hebben (23%), en het al even traditiegetrouw waarschijnlijk toch wel iets te hoge aandeel respondenten dat zegt een boven-modaal huishoudensinkomen te hebben (ook onder allochtonen): gevreesd moet worden dat daarmee toch een wat te rooskleurig beeld wordt gesuggereerd. (Overigens in mindere mate dan in de Omnibusenquête van vorig jaar.) Voor de selectiviteit van de respons op enquêtes kan een aantal verklaringen worden bedacht, die impliceren dat een oplossing van deze problematiek niet zo simpel is. Zo zijn frequent verhuizende mensen (letterlijk) moeilijk te achterhalen, evenals mensen die niet wonen op het adres waar ze door Burgerzaken geacht worden te wonen. Dit impliceert in een aantal opzichten ook een selectiviteit. Daarnaast valt niet te vermijden, dat - ondanks de moeite die gedaan wordt om de vragen in de enquête zo begrijpelijk mogelijk te formuleren - dergelijke vragenlijsten voor een aantal mensen toch te hoog gegrepen zijn; met name voor mensen die de Nederlandse taal slecht beheersen. En tenslotte moet ook gevreesd worden, dat de grote stad een aantal inwoners heeft die steeds minder ontvankelijk zijn voor vormen van maatschappelijke participatie zoals het deelnemen aan een gemeentelijke enquête. In dat opzicht is wellicht ook een vergelijking te trekken met de selectieve opkomst bij verkiezingen en de ontwikkelingen daarin. Al met al moet worden geconcludeerd, dat de Omnibusenquête een zekere mate van selectiviteit in zijn respons kent, die voor een belangrijk deel moeilijk tot niet te voorkomen is, en waarmee bij de interpretatie van resultaten rekening moet worden gehouden. De mate waarin deze selectiviteit uitkomsten beïnvloedt, moet echter ook niet overschat worden. Zo valt eenvoudig na te rekenen, dat als bijvoorbeeld 50% van de Nederlanders iets vindt, en 25% van de allochtonen, hiervoor in de (volledige) Omnibusenquête voor de totale Rotterdamse bevolking 42% zal worden gemeten, terwijl dit 39% had moeten zijn. Een dergelijk verschil ligt in de orde van grootte van de betrouwbaarheidsmarge van de Omnibusenquête (zie Bijlage IV), en is dan ook maar nèt significant. (Bovendien is het in zo’n geval wellicht interessanter te weten dat autochtonen en allochtonen kennelijk zo sterk verschillen, dan hoeveel het totale gemiddelde precies bedraagt...)
Noten 1.
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (P.A. de Graaf): Non-respons in de Omnibusenquête. Analyses op en over de Omnibusenquête ’99; Rotterdam, maart 2000.
2.
Van de 3.688 respondenten in de totale Omnibusenquête 2003 hadden er 151 ingevuld een vrouw te zijn terwijl de vragenlijst aan een man was gestuurd, en 79 een man te zijn terwijl de vragenlijst aan een vrouw was gestuurd. Op basis van het geslacht van geadresseerde zou het percentage vrouwen geen 56%, maar krap 54% zijn geweest.
38
BIJLAGE II: DE VRAGEN IN DE VRAGENLIJST
Deze rapportage handelt over de vragen over het bezit en gebruik van pc’s, Internet en e-mail en over gemeentelijke informatie en dienstverlening op Internet in Vragenlijst B van de Omnibusenquête 2003, die als volgt waren geformuleerd.
Dan willen wij u nu wat vragen over computerbezit en Internet. 10.
Is er in uw huishouden een computer? o o
11.
ik zelf mijn partner mijn kinderen mijn ouders
Heeft u thuis toegang tot het Internet? o o o o
14.
spelcomputer PC beide weet niet
Wie maken er gebruik van die computer? (meer antwoorden mogelijk!) o o o o
13.
=> Ga door naar vraag 19
Wat voor soort computer is dat? o o o o
12.
ja nee
ja nee, maar ik ben dat wel binnen een jaar van plan nee, en ben dat ook voorlopig niet van plan weet niet
Waarvoor gebruikt u Internet? (meer antwoorden mogelijk!) o o o o o o o o o
informatie zoeken (surfen, browsen) e-mail chatten games (spelletjes) films / muziek producten kopen telebankieren / verzekeren nieuws - en discussiegroepen ik gebruik Internet zelf niet
39
=> Ga door naar vraag 17 => Ga door naar vraag 19 => Ga door naar vraag 19
15.
Wat voor soort aansluiting heeft u? o o o o o
16.
19.
=> Ga door naar vraag 18 => Ga door naar vraag 18
(inbel-) modem ISDN ADSL kabel glasvezel weet niet
=> Ga door naar vraag 19 => Ga door naar vraag 19
=> Ga door naar vraag 19
Als u een ADSL-, kabel- of glasvezelaansluiting heeft of wilt hebben: waarom heeft of wilt u dat? (meer antwoorden mogelijk!) o
niet van toepassing
o o o o o o o o o o
meer snelheid beheersing van de kosten de mogelijkheid om altijd on line te zijn kunnen downloaden van grote bestanden dan houd ik mijn telefoonlijn vrij hogere beeldkwaliteit telewerken studie sociale contacten anders
Heeft u op uw werk toegang tot Internet? o o o
20.
ja nee weet niet
Wat voor soort aansluiting zal dat dan waarschijnlijk worden? o o o o o o
18.
=> Ga door naar vraag 19
Overweegt u binnen een jaar een andere Internetaansluiting te nemen? o o o
17.
(inbel-) modem ISDN ADSL kabel weet niet
nee alleen e-mail e-mail en surfen
=> Ga door naar vraag 22 => Ga door naar vraag 21
Maakt u vaak van de mogelijkheid gebruik om op uw werk op het Internet te surfen? o o o o
nee, nooit soms (minder dan eens per week) regelmatig (minstens eens per week) vaak (vrijwel dagelijks)
40
21.
Maakt u vaak van de mogelijkheid gebruik om op uw werk te e-mailen? o o o o
22.
Maakt u wel eens gebruik van Internetvoorzieningen op andere plaatsen dan thuis of op uw werk? o o o o o o o
23.
nee, nooit ja, in Internetcafés ja, in de openbare bibliotheek ja, in een e-centrum ja, bij familie / vrienden ja, op school of universiteit anders, namelijk
Wist u dat de gemeente Rotterdam allerlei informatie op het Internet publiceert? o o
24.
nee, nooit soms (minder dan eens per week) regelmatig (minstens eens per week) vaak (vrijwel dagelijks)
nee, wist ik niet ja, weet ik
=> Ga door naar vraag 27
Bezoekt u wel eens een Rotterdamse gemeentelijke website? o o o o
nee, nooit zelden (minder dan eens per maand) soms (meer dan eens per maand) vaak (minstens eens per week)
=> Ga door naar vraag 27
25.
Welke site was dat?
26.
Was u tevreden over de inhoud van deze site(s)? o o o o
27.
Wist u dat de burgemeester en de wethouders een eigen website hebben? o o
28.
ja nee, niet helemaal nee, helemaal niet weet niet meer
ja nee
=> Ga door naar vraag 30
Heeft u wel eens één van die websites bezocht? o
ja
41
o
nee
=> Ga door naar vraag 30
42
29.
Was u tevreden over de inhoud van deze site(s)? o o o o
30.
Vindt u het een goed idee dat de gemeente informatie publiceert via Internet? o o o
31.
33.
o
ja, want
o
nee, omdat
=> Ga door naar vraag 33
Vindt u het een goed idee dat de gemeente probeert zo veel mogelijk dienstverlening ook elektronisch beschikbaar te maken? ja nee geen mening
Zou u (als dat zou kunnen) méér zaken met de gemeente via Internet willen afhandelen? o o o o o
35.
ja nee
Heeft u wel eens gebruik gemaakt van dit soort elektronische dienstverlening van de gemeente?
o o o
34.
ja nee geen mening
Wist u dat de gemeente Rotterdam ook dienstverlening aanbiedt via Internet, zoals de mogelijkheid om een verhuizing te melden, of om kaartjes voor theaters te bestellen? o o
32.
ja nee, niet helemaal nee, helemaal niet weet niet meer
ja, bij voorkeur ja, maar waarschijnlijk niet altijd misschien nee weet niet
=> Ga door naar vraag 36 => Ga door naar vraag 36
Wat voor soort zaken? (niet meer dan twee soorten noemen!) 1. 2.
36.
Vindt u het een goed idee dat de gemeente probeert ook politieke onderwerpen via Internet aan de orde te stellen, en burgers daar actief bij te betrekken? o o o
ja nee geen mening
BIJLAGE III: VIA INTERNET AF TE HANDELEN ZAKEN MET DE GEMEENTE Bij vraag 35 is gevraagd, wat voor soort zaken met de gemeente men elektronisch (via Internet) af zou willen kunnen handelen. Men mocht er maximaal twee zelf formuleren. Door 575 daarin geïnteresseerde geënquêteerden zijn hierop in totaal 1.021 interpreteerbare antwoorden gegeven, die als volgt kunnen worden gerubriceerd: Aantal
Perc.
81 26 106 193 52
14% 5% 18% 34% 9%
Overige officiële papieren: rijbewijs 95 aanvragen / wijzigen parkeervergunningen; parkeerkaarten 8 vergunningen (algemeen dan wel concrete genoemd; parkeervergunning zie hierboven) 29 abonnementen RET, ‘openbaar vervoer’ 2 subsidieaanvragen 1
17% 1% 5% 0% 0%
Burgerzaken: verhuizing, adreswijziging inschrijving / uitschrijving bevolkingsregister (incl. ‘geboorte’ en ‘overlijden’) uittreksels (geboorteregister, geboorteakte, verklaring goed gedrag, ...) paspoort, identiteitskaart, 65+-kaart, verblijfsvergunning (ook: kinderen bijschrijven) Burgerzaken / burgerlijke stand algemeen
Klachten en aangiften: klachten / meldingen / aangifte politie (incl. aangiften diefstal e.d.) klachten / meldingen / vragen m.b.t. woonomgeving
20 48
3% 8%
(aanmelden grofvuil, vervuiling, bestrating, groen, verkeer, soc. veiligheid, parkeerovertredingen, overlast, ...)
klachten algemeen
39
7%
Informatie / documenten (overig): informatie kadaster informatie over bouw- en bestemmingsplannen informatie over de buurt informatie over WOZ(-waarden) informatie over verkeer culturele informatie (evenementen en uitgaansmogelijkheden) informatie / formulieren / documenten / vragen stellen algemeen (niet gespecificeerd)
1 5 2 3 3 7 80
0% 1% 0% 1% 1% 1% 14%
Sociaal: woonruimtezaken huursubsidie Rotterdampas vacatures, werkgelegenheid onderwijszaken diversen sociaal (kwijtschelding belastingen zit bij ‘Financieel’!)
11 4 6 1 1 7
2% 1% 1% 0% 0% 1%
(uitkeringen sociale dienst, gehandicaptenvoorzieningen, ouderenbeleid, woonvoorzieningen, rechtshulp, ...)
Bestuurlijk: bezwaarschriften, klachtenafhandeling, klachtenregeling inspraak / referendum / informatie over en contacten met B&W en/of gemeenteraad verkiezingen (stemmen)
6 17 43
1% 3% 7%
Financieel: (gemeentelijke) belastingen / tarieven (incl. kwijtschelding gemeentelijke belastingen!) betalingen algemeen
23 14
4% 2%
5
1%
19 1 9 53
3% 0% 2% 9%
Deelgemeente: contacten met de deelgemeente Overig: (theater-)kaartjes bestellen bibliotheekbestellingen overig te algemene formulering om in te delen (inclusief veel ‘aangifte doen’)
Vaak was onduidelijk wat mensen precies wilden of bedoelden, en met ‘af te handelen vaak eigenlijk alleen maar het kunnen krijgen van informatie of het kunnen maken van afspraken erover bedoeld. Het overzicht op de vorige bladzijde is derhalve enigszins arbitrair door de interpretaties van het geschrevene, maar geeft wel een beeld. Veruit het meest worden contacten op het terrein van de Dienst Burgerzaken genoemd: 34% noemt (informatie over) het aanvragen van paspoorten en dergelijke, 18% het aanvragen (en soms zelfs ook het thuis kunnen downloaden) van uittreksels, 14% het melden van verhuizingen en adreswijzigingen, 5% het melden van in- en uitschrijvingen voor het bevolkingsregister, en 9% noemt in algemene termen ‘Burgerzaken’ of ‘burgerlijke stand’. Ook voor elektronische klachten, meldingen en aangiften bestaat interesse bij de Rotterdammer (bij politie dan wel met betrekking tot de kwaliteit van de woonomgeving); in totaal noemt bijna één op de vijf iets dat daar onder te rangschikken valt. En voorts noemt 14% in algemene termen ‘informatie’, ‘formulieren’, ‘documenten’
Een volledige vergelijking met de beantwoording van deze vraag vorig jaar in niet zuiver, omdat toen verhuizingen en parkeervergunningen bij de voorgaande vraag als voorbeeld waren aangedragen, hetgeen hun “score” waarschijnlijk aanzienlijk zal hebben geflatteerd. Inderdaad werden verhuizingen toen drie keer zo vaak genoemd als nu, en op het idee om parkeervergunningen en parkeerkaarten te noemen (vorig jaar door 14% genoemd), komt “op eigen kracht vrijwel niemand. Verder zijn de verschillen niet zo groot, al kan er nog op worden gewezen dat het draagvlak voor stemmen en voor betalen via Internet het afgelopen jaar kennelijk licht is toegenomen.
45
BIJLAGE IV: DE BETEKENIS VAN DE PERCENTAGES; SIGNIFICANTIE IV.1
Percentages
In de tabellen in dit rapport staan de uitkomsten in percentagevorm weergegeven. Dit is gedaan omdat percentages in populaties van verschillende grootte (bijvoorbeeld: de steekproef versus heel Rotterdam) onderling gemakkelijker te vergelijken zijn dan aantallen. Metingen via een steekproef leveren een schatting van de werkelijkheid. Het toevalskarakter van de steekproef heeft als consequentie, dat schatting en werkelijke waarde ten gevolge van het toeval kunnen afwijken. (Daarnaast zijn ook afwijkingen mogelijk ten gevolge van andere zaken dan het toeval, zoals onder- en oververtegenwoordigingen van bepaalde categorieën respondenten, bijvoorbeeld door selectieve non-respons.) Deze mogelijke afwijkingen ten gevolge van het toeval kunnen worden uitgedrukt in statistische betrouwbaarheidsmarges. Gangbaar hierbij is een uitdrukking in 95%-betrouwbaarheidsmarges. De 95%-betrouwbaarheidsmarge bij een steekproefpercentage en een steekproefgrootte geeft aan, hoe groot de afwijking van de geschatte waarde met de werkelijke waarde zou kunnen zijn ten gevolge van het toeval. De betekenis van zo'n marge is, dat, indien de steekproef en de meting vele malen zouden worden herhaald, en steeds een 95%-betrouwbaarheidsmarge zou worden bepaald, de werkelijke waarde zich in 95 van de 100 gevallen binnen de betrouwbaarheidsmarge zal bevinden. Een betrouwbaarheidsmarge (dus: de onnauwkeurigheid) is kleiner naarmate de steekproef groter is, maar verschilt ook met het gemeten percentage: percentages van rond de 50% hebben de grootste onnauwkeurigheid, en hoe verder het percentage van de 50% af zit, hoe kleiner de onnauwkeurigheid1. Dit betekent in het bijzonder ook, dat bij heel kleine percentages die zijn veroorzaakt door één of twee respondenten nog sprake kan zijn van een toevalstreffer, maar dat dit niet kan worden gezegd als het wat meer respondenten betreft. De volgende tabel geeft voor in steekproeven of delen daarvan gemeten percentages de betrouwbaarheidsmarges voor een meting van 50% (dus voor het ongunstigste geval), en ter illustratie ook voor een meting van 10- of 90%.
Figuur IV.1:
De 95%-betrouwbaarheidsmarges van gemeten percentages.
Bij een (deel-)steekproefomvang van: 50 100 150 200 250 500 1.875 (volledige Omnibusenquête B)
is 10% eigenlijk: 10% ± 8% 10% ± 6% 10% ± 5% 10% ± 4% 10% ± 4% 10% ± 3% 10% ± 1%
is 50% eigenlijk: 50% ± 14% 50% ± 10% 50% ± 8% 50% ± 7% 50% ± 6% 50% ± 4% 50% ± 2%
is 90% eigenlijk: 90% ± 8% 90% ± 6% 90% ± 5% 90% ± 4% 90% ± 4% 90% ± 3% 90% ± 1%
Voorbeeld: als in een steekproef(-deel) van 500 ondervraagden 50% een bepaald antwoord geeft, moet dit gelezen worden als 50% ± 4%, ofwel 46- à 54 procent. Bij kleinere of grotere gemeten percentages wordt deze marge kleiner.
46
IV.2
Vergelijkingen
Ook bij de vergelijking van percentages of verdelingen (bijvoorbeeld: tussen mannen en vrouwen, of tussen dit jaar en vorig jaar) is het mogelijk dat een gemeten verschil slechts veroorzaakt is door het toevalskarakter van de steekproef of steekproeven. Het gemeten verschil heet in dat geval niet ‘significant’. Voor de bepaling of het verschil tussen twee gemeten percentages groot genoeg is om significant te zijn, bestaan wiskundige technieken: de zogeheten t-toets. Van de uitkomsten van zo’n toets is echter geen eenvoudig leesbaar en interpreteerbaar overzicht te geven zoals met betrouwbaarheidsmarges is gedaan in figuur IV.1. Wèl kan in het algemeen gesteld worden, dat de grens tussen ‘significant’ en ‘niet-significant’ wat kleiner is dan het totaal van de beide betrouwbaarheidsmarges. Voorbeeld: iets is niet aantoonbaar toegenomen als het vorig jaar volgens de Omnibusenquête 50% was en dit jaar 52%. Een stijging van 10- naar 12% daarentegen is wèl significant. Daarmee moge de boodschap zijn, dat in het algemeen verschillen of afwijkingen van 1- à 2% niet als verschillen mogen worden beschouwd, maar evengoed door het toevalskarakter van de steekproeven kunnen zijn veroorzaakt. De lezer hoeft zich over dit soort zaken echter niet druk te maken, want in de tekst van dit rapport is hiermee rekening gehouden: als een verschil niet significant is, is het niet genoemd, en als een verschil genoemd is, is het significant.
IV.3
Gemiddelden
Ook om te bepalen of het verschil tussen twee gemeten gemiddelden (bijvoorbeeld het verschil tussen twee rapportcijfers) significant is of slechts veroorzaakt is door het toevalskarakter van de steekproeven, kan een t-toets worden verricht. Hoewel ook hier het precieze resultaat van geval tot geval verschilt, en met name ook afhangt van de gemeten waarden en de spreiding rond de gemiddelden, geldt in de praktijk in het algemeen, dat verschillen in rapportcijfers van 0,2 en hoger significant zijn. (Bij een meting over een deel van de steekproef - bijvoorbeeld: over alleen de Rotterdamse mannen - ligt deze grens hoger.) Ook hier is in de tekst van dit rapport rekening mee gehouden: als een verschil niet significant is, is het niet genoemd, en als een verschil genoemd is, is het significant.
Noten 1.
Bij het berekenen van de betrouwbaarheidsmarge bij percentages kan worden uitgegaan van de volgende benaderende formule: absolute 95%-betrouwbaarheidsmarge bij p% = 1,96 x p(100-p) / (n-1), waarbij n de omvang van de (deel-) steekproef is. Een gemeten percentage van 50% in de B-lijst van de Omnibusenquête 2003 heeft dus een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x (50x50) / 1.874 = 2,3%. En evenzo heeft een gemeten percentage van 1% een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x (1x99) / 1.874 = 0,5%. Bij alleen de 831 mannen in de B-lijst heeft een gemeten percentage van 50% evenwel een betrouwbaarheidsmarge van 1,96 x (50x50) / 830 = 3,4%, en is bij een gemeten percentage van 1% de marge van 1,96 x (1x99) / 830 = 0,7%.
47
48
Publicatieoverzicht COS Titel rapport (uitgave)
jaar
ARBEIDSMARKT EN ECONOMIE Monitor Gemeentelijkelastendruk Rotterdam, 2002/2003* De inkomensverdeling in de stadsregio Rotterdam in 2000 De inkomensverdeling in Rotterdam op wijk- en buurtniveau in 2000 De Rotterdamse marktbezoeker, een profiel Kantoren Nieuwsbrief: De Rotterdamse kantorenmarkt 2001/2002 Rotterdammers over werken bij de gemeente. Resultaten uit de Omnibusenquête 2002 Dagindeling van Rotterdammers Sociaal-Economische Barometer 1995-1999. Deel A, B en C Meer maatwerk in werktijden Prognose beroepsbevolking Rotterdam 2014
2003 2003 2003 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2001
COMMUNICATIE EN VOORLICHTING Intranet gemeten: interne media bij de dS+V Beleving en waardering van het college door Rotterdammers Rotterdam bekeken en beluisterd in 2002 Milieumonitor stadsregio-Rotterdam Pluspunt gemeten. Interne communicatie bij de dS+V Bekendheid en waardering stadsregio Rotterdam Jong en veelkleurig onderweg naar de stembus Alle medewerkers geïnformeerd. Naar een betere informatievoorziening binnen de gemeente Rotterdam
2003 2003 2003 2002 2002 2002 2001 2000
DEMOGRAFIE (analyse) Verhuizen in Rotterdam. Onderzoek verhuisbewegingen 1995-2000 Inpakken en wegwezen. Migratie-onderzoek Rotterdam en regio 1998-2000 Dynamische bevolking van Rotterdam Met stille trom vertrokken Demografische gegevens 2000 Doorgangshuis en woonwijk. Grootstedelijke dynamiek in Spangen en Hillesluis Statushouders in Rotterdam
2002 2002 2001 2001 2000 2000 2000
DEMOGRAFIE (prognose) Huishoudensprognose Rotterdam 2017 Bevolkingsprognose Rotterdam 2017 Bevolkingsprognose Nesselande Bevolkingsprognose stadsregio Rotterdam 2011
2003 2003 1999 1997
ETNISCHE MINDERHEDEN Feitenkaarten Antillianen 2002 Minderhedenmonitor 2001. Etnische minderheden in Rotterdam (i.s.m. ISEO) Sportdeelname van Surinamers, Turken en Marokkanen van de 1e en 2e generatie Migranten op de Rotterdamse woningmarkt: verhuisstromen en zoekervaringen binnen het aanbodmodel Bevolkingsprognose veelkleurig Rotterdam 2014 Diversiteit in vrijetijdsbesteding. Een onderzoek onder Marokkaanse, Surinaamse en Turkse Rotterdammers Allochtonen met AOW-tekort in Rotterdam
2002 2002 2002 2001 2001 2000 1999
KUNST EN CULTUUR Cultuurparticipatie van Almeerders in 2002 Cultuurparticipatie van Rotterdammers 2001 Museumbezoek in de stadsregio Rotterdam Richtlijn Cultuurparticipatie Onderzoek (RCO) Rotterdammers en het Luxor Theater. Resultaten uit de Omnibusenquête 2000
2003 2002 2002 2001 2000
LEEFBAARHEID Monitor Delfshaven Schoon najaar 2002 Hondenpoep onder de loep Bovengrondse problemen bij ondergrondse containers Binnenstadsmonitor Rotterdam 2000/2001 Afvalscheiding in Rotterdam. Wat weet men, doet men, wil men? Rotterdammers over de duurzame stad. Resultaten uit de Omnibusenquête 2001 Gebiedsrapportages Strategische Wijkaanpak Wijkaanpak Ridderkerk. Enquête-uitkomsten vervolgmeting Nachtopvang dak- en thuislozen De Brug. Evaluatie 1995-2000
2003 2003 2002 2002 2001 2001 2001 2001 2000
ONDERWIJS Kinderen en opvang. Monitor kinderopvang Rotterdam 2002 Doelgroepen van educatie 2001 Onderwijs in allochtone levende talen: de OALT-behoeftepeiling in Rotterdam
2002 2001 1999
Publicatieoverzicht COS (vervolg) Titel rapport (uitgave)
jaar
PUBLIEKSONDERZOEK Rotterdammers en computers 2003. Resultaten uit de Omnibusenquête 2003 Rotterdammers over hun stad 2002. Kengetallen en trends uit recente enquêtes Activiteiten rond Kerst en Oud en Nieuw Wonen, leven en uitgaan in Rotterdam 2001. Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 2001 Bekendheid met Rotterdamse trouwlokaties Rotterdammers over de Dienst Burgerzaken. Resultaten uit de Omnibusenquête 2002 Rotterdam, attractieve stad en regio Rotterdam in vier jaar tijd Stadspeiling Vlaardingen 2001 Rapportage omnibusonderzoek 2000 Maassluis
2003 2002 2002 2002 2002 2002 2002 2001 2001 2000
RECREATIE Vrijetijdsdeelname onder 55-plussers Sportdeelname in Hillegersberg-Schiebroek, 1995-2001 Motieven voor non-participatie Non-participatie in vrijetijdsbesteding 2001 Tijdsbesteding en uitgaansgedrag van Rotterdamse jongeren Omgevingsanalyse sport en bewegen in Noord aan de Rotte Meer te doen in wijkgebouwen Vrijetijdsbesteding van diverse groepen Rotterdammers
2003 2002 2002 2002 2002 2002 2001 2001
RUIMTELIJKE ORDENING Rotterdammers over het verkeer 2003. Resultaten uit de Omnibusenquête 2003 Rotterdammers en parkeren 2002. Resultaten uit de Omnibusenquête 2002 Rotterdammers en parkeren 2001. Resultaten uit de Vrijetijdsomnibusenquête 2001 Rotterdammers en fietsen. Resultaten uit de Omnibusenquête 2001 Buurtonderzoek Zuidelijk Wijkpark Zevenkamp
2003 2002 2002 2001 2000
STATISTIEK De Staat van Rotterdam 2003. Een pilot Problemen en kansen in de G4. Statistische onderbouwing van de bovenmaatse opgave Werkboek ruimtelijke demografie Buurten in cijfers 2001 Statistisch Jaarboek Rotterdam en Regio 2000
2003 2002 2002 2001 2000
SUBSIDIEGEBRUIK Huursubsidiegebruik Rotterdam ‘98/’99 en ‘99/’00 Rotterdammers en de Rotterdampas. Resultaten uit de Omnibusenquête 2000 Bekendheid van huursubsidie in Rotterdam. Resultaten uit de Omnibusenquête 2000
2001 2000 2000
VEILIGHEID Beleving veiligheid bewoners Mathenesserweg Veiligheidsbeleving van Rotterdamse allochtonen
2001 2000
WONINGMARKT (algemeen) Kerngegevens Aanbodmodel 2001 Vlaardingen, Schiedam en Maassluis Monitor Aanbodmodel Rotterdam 2001 Buurtinformatie Aanbodmodel Rotterdam 2001 Beleidsplan wonen 2000 Hellevoetsluis WoningBehoefte Onderzoek 1998: Kernpublicatie Rotterdam
2003 2002 2002 2001 2000
WONINGMARKT (facet) Woonwensenonderzoek onder ouderen van 55 jaar e.o. in Maassluis Quick scan van de Rotterdamse kamermarkt Kopers van nieuwbouwwoningen in Nesselande De woonwensen van ouderen in de deelgemeente Feijenoord De markt voor koopwoningen in 2001 Woningmarktanalyses Rotterdamse deelgemeenten Kopers en belangstellenden van nieuwbouwprojecten St. Jobsweg en Coolhaven
2003 2003 2003 2002 2002 2001 2001
OVERIG Analyse opkomst Tweede Kamerverkiezingen 2002 Analyse Tweede Kamerverkiezingen 2002 Analyse deelgemeenteraadsverkiezingen 2002 Analyse opkomst gemeenteraadsverkiezingen 2002 Analyse gemeenteraadsverkiezingen 2002 Een eigen bibliotheek Jonge moeders in Rotterdam in beeld en cijfers
2002 2002 2002 2002 2002 2001 2000
Bovenstaand overzicht is een greep uit het publicatie-aanbod van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek. Een compleet publicatie-overzicht is op aanvraag verkrijgbaar.