Robbert van Heuven: ook ambtenaren kijken over de grens donderdag 11 februari 2016
Vlaamse en Nederlandse cultuurambtenaren maakten kennis met en leerden van elkaar tijdens een aantal uitwisselingsbijeenkomsten. Robbert van Heuven doet verslag.
Foto © Jochem Jurgens Foto front © Nele Haegemans
Erfgoed Rotterdam en Antwerpen zijn twee van de grootste havens van de wereld. Daar gaan een hoop cultuurgoederen doorheen: legaal, maar ook illegaal. Zeker nu het aantal conflictgebieden in de wereld weer groter wordt, vertellen Marja van Heese (Nederland) en Hans Feys (Vlaanderen). Feys: “Denk aan de oorlog in Syrië en de verwoesting van Palmyra. We werken als landen samen op het gebied van de bescherming van erfgoederen, dat wordt door zulke gebeurtenissen weer extra actueel.” In Nederland krijgen douaniers training van museumconservatoren om kwetsbaar en zeldzaam erfgoed te herkennen, zegt Van Heese. “We hebben een driedaagse training, waarbij de douaniers met de conservator het depot van het Rijksmuseum in gaan. Het helpt de voorwerpen waarover
het gaat in het echt te zien. Dan snap je beter op welke signalen je moet letten. Er was nu voor het eerst een Vlaamse collega van de douane mee op training.” Feys: “Wij kijken daar enigszins jaloers naar en vragen ons ook af of we zelf ook zo’n training moeten opzetten. Of misschien kunnen we dat samen doen?” In ieder geval zijn er plannen om samen gecoördineerde controleacties op te zetten in de havens van Antwerpen en Rotterdam. Feys: “Het betreft gerichte checks en steekproeven, waarbij je gecoördineerd dezelfde controles uitvoert op goederen met dezelfde risicofactoren.“ Van Heese: “Hoe beter je risicoanalyse is, hoe groter de kans van slagen.” Op het gebied van erfgoed werken de landen al veel langer samen. Feys en Van Heese hadden voor het BesteBuren-jaar al regelmatig contact. Het Vlaamse Topstukkendecreet vond zijn inspiratie deels in de Nederlandse Wet Behoud Cultuurbezit. Feys: “Zo hebben we de criteria overgenomen die bepalen of iets een topstuk is. Daar hebben we zelf nog een criterium aan toegevoegd dat Nederland niet heeft: artistieke kwaliteit. Nederland zou de Franse Rembrandts niet hebben aangekocht als ze niet ook een grote artistieke waarde zouden hebben. Dat zou Nederland in zijn eigen wetgeving nog kunnen aanpassen. Ik weet dat Marja dat criterium een belangrijke aanvulling vond.” Op die manier kan kijken naar hoe ander land zijn beleid invult, nieuwe inzichten opleveren voor het eigen beleid, vult Van Heese aan. In de nieuwe Erfgoedwet die op 1 juli ingaat, is het criterium ‘uitzonderlijke schoonheid’ inderdaad toegevoegd bij de aanwijzing van voorwerpen die als ‘onvervangbaar en onmisbaar’ moeten worden behouden voor het Nederlands cultuurbezit. Ook op het gebied van internationaal beleid werken de landen nauw samen. Voor internationale overleggen stemmen de landen hun standpunten op elkaar af. Feys: “Je kunt met zijn tweeën met luidere stem spreken dan alleen. Bovendien wordt het ook makkelijker om de plannen uit te voeren, omdat je zaken al bij elkaar hebt getoetst..” Die toetsing en het zo veel mogelijk gelijkschakelen van regels is ook belangrijk om ‘beleidsconcurrentie’ te voorkomen, leggen de twee erfgoedexperts uit. “Stel dat Nederland een veel liberaler in- en uitvoerbeleid heeft dan België. Dan heb je kans dat mensen gaan shoppen bij het land met het gunstigste beleid.” Van Heese: “Samen sta je, kortom, sterker dan alleen.”
Cultureel Ondernemerschap Verschillen in woordgebruik kunnen veelzeggend zijn. In Vlaanderen zijn ze bijvoorbeeld wat voorzichtiger met het woord ‘ondernemerschap’, vertelt de Vlaamse Rita De Graeve. Ook spreekt men daar eerder over ‘aanvullende’ financiering dan ‘alternatieve financiering’ als het gaat om eigen inkomsten voor cultuurinstellingen buiten subsidies vanuit de cultuuroverheid om. De Graeve: “Dat ligt hier gevoelig, omdat je met het laatste een vervanging van het een door het ander suggereert. Ook hebben we het hier niet over ‘creatieve industrie’, maar over de ‘culturele en creatieve sectoren.’ Veel instellingen die Nederland onder creatieve industrie schaart, voelen zich geen deel van de creatieve industrie, maar wel van de cultuursector. Dat leverde heel veel discussie op.” Ondanks die verschillen is er in Vlaanderen wel degelijk interesse in de manier waarop er in Nederland over cultureel ondernemerschap wordt nagedacht. Tijdens een bijeenkomst in Antwerpen lichtte Nederland zijn programma Ondernemerschap en Cultuur toe, vertelt Marc Fonville (Nederland) en er volgt nog een gezamenlijk bezoek aan CultuurOndernemen (waar instellingen informatie kunnen inwinnen over ondernemerschap) en Leiderschap in Cultuur (een trainingsprogramma voor aankomend bestuurstalent voor culturele instellingen). Fonville: “De cultuuroverheid in Vlaanderen biedt dergelijke programma’s niet aan. Daarom vonden de Vlaamse collega’s dat erg interessant.” Hij denkt dat de verschillen in aandacht voor ondernemerschap en woordgebruik voortkomen uit een iets andere houding ten opzichte van de autonome kunstenaar. “Die respecteren wij ook, maar we vinden dat culturele instellingen daarnaast ook aandacht moeten hebben voor andere zaken, zoals ondernemerschap en maatschappelijke waarde.” “De meer economische insteek van het cultuurbeleid is niet per se beter of slechter”, benadrukt De Graeve. Bovendien verschuift het Vlaamse beleid ook. “Sven Gatz is een liberale minister en dat verklaart wellicht zijn aandacht voor zaken als ondernemerschap. De ministers voor hem hebben het daar ook wel over gehad, maar de tijd was nu rijp om te constateren dat het ondernemerschap in de cultuursector maar moeilijk van de grond kwam. De cultuursector heeft toch vooral een ideële en minder een bedrijfsmatige insteek. De minister wil dat opentrekken.” Zo komt hij binnenkort met zijn ‘witboek’ met manieren voor instellingen om aanvullende financiering te vinden en een uitbreiding van de tax shelter die
er al is voor de film naar de podiumkunsten. Waar beide cultuurambtenaren nog nieuwsgierig naar zijn, is hoe er over de grens wordt omgegaan met zzp’ers (of: ‘zelfstandigen’ in Vlaanderen). Fonville: “De arbeidsproblematiek is interessant. In Nederland zijn mensen in de cultuursector hun baan kwijtgeraakt en worden weer ingehuurd als goedkope zzp’ers. Cao’s worden opengebroken. Wat betekent dat voor de culturele arbeidsmarkt? Dat soort zaken spelen misschien ook in Vlaanderen.” De Graeve: “In Vlaanderen werken veel mensen in de cultuursector als zelfstandige. Die kunstenaars vormen zo de brandstof voor die sector. Ze zijn al erg ondernemend in de manier waarop ze kansen zien en hun carrière bij elkaar sprokkelen.” Maar hoe ondernemend ook, in het beleid worden ze nogal eens vergeten. Er is nog een aanverwant thema dat meer aandacht behoeft, denkt ze. “De Nederlandse emeritus hoogleraar Kunst en Economie Giep Hagoort sprak onlangs over de creatieve onderklasse die dreigt te ontstaan nu de betalingsbereidheid voor cultuur steeds minder wordt. Stagiaires en vrijwilligers nemen steeds meer werk over. Die tendensen zijn in beide landen hetzelfde, het zou goed zijn om uit te wisselen hoe we daar als beleidsmakers mee omgaan.” Educatie en participatie De Vlaamse en Nederlandse ambtenaren die zich bezighouden met cultuureducatie en -participatie hadden elkaar zoveel te vertellen dat de eerste bijeenkomst in het najaar simpelweg te kort was. Een van de belangrijkste zaken die werd besproken waren de decentralisaties die in Vlaanderen op stapel staan, vertellen Pascal Verschuere (Vlaanderen) en Maaike Kramer-Segers (Nederland). Verschuere: “De gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheid op het gebied van cultuur. Dat is in Nederland al eerder gebeurd en dat had niet altijd het gewenste effect.” “Nu er veel verandert in het cultuur- en educatieveld en de vrijetijdsbesteding van de burger is het logisch dat het beleid past bij de behoefte van de burger. Daar sloot de decentralisatie op het gebied van cultuurparticipatie goed op aan.” licht Kramer-Segers toe. Maar nu gemeenten op cultuur bezuinigen en er muziekscholen sluiten, is het voor het Rijk lastig om nog bij te sturen, ook al klopt de Tweede Kamer met zorgen bij de minister aan. “Natuurlijk voeren we gesprekken met de
gemeenten, maar uiteindelijk hebben ze hun eigen verantwoordelijkheid.” Verschuere: “Van dat soort ontwikkelingen kunnen wij weer leren. Zorg bijvoorbeeld dat je als hogere overheid nog enige sturingsmogelijkheid in handen houdt.” Kramer-Segers: “Je kunt natuurlijk nu al met de gemeenten in gesprek om gezamenlijke afspraken te maken over wat je in ieder geval wilt behouden.” Op haar beurt keek Kramer-Segers weer nieuwsgierig naar het concept ‘Levensbreed leren’. “Een interessant verschil is dat cultuureducatie zich bij ons heel erg richt op de scholen en met name het primair onderwijs. In Vlaanderen richt het zich ook op wat cultuurinstellingen aan educatie kunnen bijdragen buiten schooltijd en voor volwassen. Zodat je je leven lang bij zo’n instelling kunt blijven leren over cultuur.” Het is niet zo dat we die terminologie in Nederland meteen over kunnen nemen, maar ze neemt het idee wel mee in de gesprekken die ze over het onderwerp heeft. Opvallend genoeg komt dat verschil in beleid voort uit een andere portefeuilleverdeling over ministeries, legt Verschuere uit. In Vlaanderen vallen onderwijs en cultuur niet onder dezelfde ministeries. “In Nederland is de relatie tussen cultuur en onderwijs daardoor veel sterker dan bij ons.” Een ander verschil is de aandacht voor culturele diversiteit. In Vlaanderen is die aandacht sterker. Kramer-Segers: “In het verleden hadden we op dat gebied verschillende programma’s, maar die zijn wegens de bezuinigingen gestopt.” Verschuere: “In Vlaanderen zetten we nog wel in op wat we ‘kansengroepen’ noemen; mensen met een handicap, mensen in armoede en mensen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond. We subsidiëren instellingen die zich op die groepen richten en dat is succesvol. Het doel was om mensen vervolgens naar het reguliere kunstcircuit te leiden, maar daarin zijn we niet geslaagd. De discussie die nu bij ons speelt, is welk doel de overheid dan moet hebben op het gebeid van cultuur en diversiteit. Moet iedereen naar de opera, of is het belangrijker dat er voor iedereen passende cultuur beschikbaar is? De Nederlanders gaven wel aan dat ze het jammer vonden dat de programma’s op het gebied van diversiteit niet meer bestonden.” Kramer-Segers: “Tegelijkertijd is er bij ons meer aandacht voor de vergrijzing. Ook daar kunnen kunst en cultuur iets bijdragen. Op dat gebied lopen wij weer iets voor op Vlaanderen. Ze gaan kijken hoe ze daar op kunnen aanhaken.”
Robbert van Heuven is schrijver en dramaturg. Hij nam deel aan een Vlaamse delegatie die de Nederlandse culturele sector bezocht. Deze tekst verscheen in een verkorte versie in de BesteBurenKrant #3.