RIVM-RIKILT FRONT OFFICE VOEDSELVEILIGHEID
RISICOBEOORDELING INZAKE ALTERNATIEF GEBRUIK VAN VOORMALIGE VOEDINGSMIDDELEN INCLUSIEF GROENTE EN FRUIT.
Risicobeoordeling aangevraagd door: Risicobeoordeling opgesteld door: Datum aanvraag: Datum risicobeoordeling: Coördinator: Opsteller(s) risicobeoordeling Toetser(s) risicobeoordeling: Projectnummers:
Dr. Wim Ooms (VWA-BuRo) RIVM, en RIKILT 06-04-2010 22-07-2010 Rolaf van Leeuwen Rob de Jonge (RIVM), Leo van Raamsdonk (RIKILT), Wim Mennes (RIVM), Astrid Bulder (RIVM) Rijkelt Beumer (WUR-levensmiddelenmicrobiologie), Ron Hoogenboom (RIKILT) en Rolaf van Leeuwen (RIVM) V/320110/10/FA en V/320800/10/AA
Onderwerp Bureau Risicobeoordeling is van plan een advies uit te brengen aan de minister van LNV (en de minister van VWS) ter onderbouwing van toekomstige besluitvorming bij LNV-VDC over de risico's en mogelijkheden van alternatief gebruik van voormalige voedingsmiddelen (VVM), inclusief groente en fruit. De vraag met betrekking tot de chemische risico’s sluit aan op het eerdere Front Office advies (zie punt 6 van de vraagstelling hieronder). Inleiding De aanleiding voor deze vraag bestaat uit een drietal onderdelen: a) De Verordening dierlijke bijproducten (EG) nr. 1774/2002 adresseert in artikel 6, eerste lid, onderdeel f, voormalige voedingsmiddelen (VVM) als producten die niet langer voor 1 menselijke consumptie bestemd zijn. VVM zijn aangewezen als categorie 3 materiaal en moeten verder als zodanig worden behandeld. VVM zijn voedingsmiddelen die producten van 2 dierlijke oorsprong bevatten . b) Er bestaat geen eenduidig beeld van de omvang van de risico's voor de volks- en diergezondheid wanneer VVM op een andere manier wordt verwerkt en gebruikt dan zoals voorgeschreven in de Verordening. Dit bemoeilijkt de discussie in Europees verband. c) De wens van LNV om voedselverspilling terug te dringen, is reden om VVM eventueel op een alternatieve manier te willen verwerken en gebruiken. Echter, dit moet wel verantwoord 1
2
Categorie 3 omvat bijproducten van dierlijke oorsprong (van zowel land- als waterdieren). De dieren waaruit deze producten werden verkregen zijn geschikt voor humane consumptie, en de bijproducten daaruit verkregen zijn vrij van op mens of dier overdraagbare ziekten (dit in tegenstelling tot categorie 1 of 2, die meer risicovolle dierlijke bijproducten omvatten). In de verordening (EG) nr. 1774/2002 wordt een lijst gegeven van bijproducten die onder deze categorie vallen. Daaronder vallen ook voormalige voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, of voormalige voedingsmiddelen die producten van dierlijke oorsprong bevatten. De verordening stelt eisen aan de verwerking van zulke categorie 3 producten. De indruk wordt hier gewekt dat de term “voormalige voedingsmiddelen” een gedefinieerde term is in de EU verordening. Dat is niet het geval. Artikel 6 lid f beschouwt slechts: “former foodstuffs of animal origin, or former foodstuffs containing products of animal origin, other than catering waste, which are no longer intended for human consumption for commercial reasons or due to problems of manufacturing or packaging defects or other defects which do not present any risk to humans or animals” in het licht van de categorie-indeling (categorie 3). Over afgewaardeerde voedingsmiddelen zonder dierlijke componenten doet de verordening geen uitspraak. De hier gepresenteerde tekst is overgenomen uit de gestelde vraag. In de vraagstelling is de definitie van VVM opgerekt, zodat naast producten met componenten van dierlijke oorsprong ook andere voedingsmiddelen onder de term VVM worden ondergebracht. Deze ambiguïteit is in onderhavig advies niet ondervangen.
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
1
kunnen. Dat wil zeggen: zonder dat er een toename van het risico voor de volks- en diergezondheid optreedt, in vergelijking met de verwerking zoals voorgeschreven in de Verordening. In voorbereiding op de risicobeoordeling heeft de VWA een eerste inventarisatie uitgevoerd van de huidige stand van zaken in Nederland, voor zover bekend. Hierbij is een aantal scenario's geschetst om alternatieve verwerking en gebruik van VVM te realiseren, waarbij vooral is gekeken naar de huidige bekende praktijk. Het verslag van de interne VWA discussie/inventarisatie is als bijlage toegevoegd. Vraagstelling Het Front Office Voedselveiligheid wordt verzocht een kwalitatieve risicobeoordeling voor de volks- en diergezondheid uit te voeren van de chemische en microbiologische risico's van alternatief gebruik van VVM, inclusief gebruik van groente en fruit, in voedsel of veevoeder. Het verzoek is om in de oordeelsvorming zich met name te richten op: 1. Het ontstaan van VVM, inclusief groente en fruit, in Nederland; 2. Voormalige voedingsmiddelen afkomstig van grote supermarkten; 3. Alternatief gebruik- hoe VVM behouden kunnen worden voor consumptie door mens of dier, met de volgende specifieke scenario's voor (alternatief) verwerking en gebruik: a. voedselbanken of andere alternatieven met bestemming consumptie door de mens b. diervoeder landbouwhuisdieren c. rauw petfood d. verbranding 4. Overige manieren om VVM te behouden voor consumptie door de mens; 5. Consequenties van de anti-kannibalisme grondslag in de relevante regelgeving voor het alternatief gebruik van voormalige voedingsmiddelen; 6. Indien nodig een update te maken van de risicobeoordeling van het Front Office van 09.02.2006 inzake aanwezigheid van verpakkingsmaterialen in reststoffen voor diervoeding; hierbij draait het vooral om het feit of er sinds deze beoordeling nieuwe literatuur/gegevens beschikbaar zijn gekomen die invulling geven aan de hiaten destijds geconstateerd over de toxicologische risico's van de (potentiële) verontreinigingen en de producten die het betreft.
Conclusies: 1-2. VVM kunnen in gehele voedselketen ontstaan wegens productie- of verpakkingsgebreken, om commerciële redenen of wegens het overschrijden van een houdbaarheidstermijn. Er is in principe geen verschil tussen de VVM die ontstaan vanuit de supermarkten en VVM die elders in de keten ontstaan. Gezien het kwalitatieve karakter van de beoordeling wordt aan omvang van VVM-stromen geen aandacht besteed. 3-4. Voor VVM met en zonder dierlijke componenten is veilig gebruik in de humane of diervoederketen vanuit micriobiologisch perspectief mogelijk met de volgende overwegingen: - Producten die vanwege commerciële redenen zijn gedegradeerd, blijven geschikt voor humane consumptie. Aan het gebruik van deze producten is geen verhoogd microbiologisch risico verbonden, mits aan de bewaareisen (b.v. koeling; houdbaarheidsdatum) wordt voldaan. - Producten die vanwege een productiegebrek of een verpakkingsdefect zijn gedegradeerd, kunnen behouden blijven voor humane consumptie indien het conserveringssysteem nog intact is, de houdbaarheidsdatum niet is verstreken, en aan de bewaareisen blijft voldaan. Gezien de diversiteit van mogelijke andere productiegebreken (voedselvreemde voorwerpen, chemische contaminatie) kan geen eenduidige uitspraak worden gedaan over daaraan verbonden microbiologische of andere risico’s. Derhalve geldt dat de beoordeling van de veiligheid van VVM met productiegebreken dient te geschieden op een case-by-case basis. - Er zijn geen microbiologische risico’s verbonden aan producten met een verpakkingsdefect waarvan de verpakking nog wel intact is en waarvan aan de bewaareisen kan blijven worden voldaan. Droge producten met een verpakkingsdefect waarbij de verpakking niet meer intact is kunnen nog verwerkt worden in producten die een kiem-reducerende behandeling ondergaan.
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
2
- Er zijn geen microbiologische risico’s verbonden aan consumptie van ingevroren producten en consumptie van ongekoeld houdbare producten waarvan de houdbaarheidstermijn is verstreken, met uitzondering van eieren en gasverpakte voedingsmiddelen. Voor ingevroren producten geldt wél dat aan de bewaareisen moet blijven worden voldaan. - Het gebruik van gekoeld houdbare producten waarvan de houdbaarheidstermijn is verstreken brengt een verhoogd microbiologisch risico met zich mee. Gekoeld te bewaren producten kunnen echter voor humane consumptie behouden blijven als voor het verstrijken van de houdbaarheidstermijn aan deze producten een houdbaarheid verlengende behandeling wordt gegeven. - Aan gebruik van groente en fruit als VVM is geen verhoogd microbiologisch risico verbonden, zolang er uiterlijk geen aanwijzingen zijn voor microbiologisch bederf. Onbehandelde groente en fruit zonder schimmelgroei kunnen ook verwerkt worden tot volledige conserven of tot sap. Het product dient in ieder geval een behandeling (bijvoorbeeld pasteurisatie) te ondergaan ter voorkoming van uitgroei van aanwezige micro-organismen of sporen daarvan.
- Een andere mogelijke veilige wijze van verwerking van VVM bestaat uit hun gebruik als uitgangsmateriaal voor de afzondering van componenten die vervolgens een nieuwe toepassing kunnen vinden. - Voor specifieke wetgeving voor VVM met dierlijke componenten wordt verwezen naar antwoord 5. VVM die veilig zijn voor humane consumptie zullen dit ook zijn voor vervoedering aan dieren. Producten kunnen wel ongeschikt zijn voor de mens bijvoorbeeld wegens organoleptische defecten, maar daarmee zijn die producten niet onveilig. Ook dergelijke VVM zijn veilig te vervoederen. VVM waar een microbiologisch risico aan verbonden kan zijn, kunnen voor verwerking tot veevoer behouden blijven door middel van een adequate kiem-reducerende behandeling. Het is niet ondenkbaar dat er soortverschillen in gevoeligheid bestaan voor microbiologische infecties. Dat zou er toe kunnen leiden dat sommige VVM wel aan de ene maar niet aan de andere diersoort kunnen worden vervoederd. Binnen het bestek van deze beoordeling waren er geen mogelijkheden om dit nader te onderzoeken. Mogelijk kunnen in microbiologisch aangetaste VVM hitte-resistente toxines aanwezig zijn die schadelijke effecten in dieren veroorzaken, of als gevolg van transfer ook in mensen. Dit transferaspect is niet van belang voor dieren die niet bestemd zijn voor humane consumptie. Risico’s van mogelijke ontoelaatbare hoeveelheden hitte-resistente toxines of andere giftige stoffen zijn alleen uit te sluiten door middel van een chemische analyse, of het preventief uitsluiten van gebruik van microbiologisch aangetaste producten voor veevoeder. - Aan verwerking in “raw petfood” is in overleg met VWA in deze beoordeling geen aandacht besteed, wegens tijdgebrek. Er zijn geen risico’s met betrekking tot voedselveiligheid verbonden aan het gebruik van VVM in verbrandingsovens. Bij gebruik als grondstof voor compostering en in biogas installaties geldt hetzelfde, maar kan een microbiologisch risico bij contact met compost of biogas niet uitgesloten worden. 5-
Naar aanleiding van de BSE-problematiek is het gebruik als veevoeder van VVM (met daarin componenten) van dierlijke oorsprong geregeld in Europese wetgeving. Ook aan andere mogelijkheden tot verwerking buiten de humane voedselketen wordt in deze wetgeving aandacht besteed. Vleesbevattende VVM mogen niet aan landbouwhuisdieren worden gegeven, inclusief vis (aquafeed); Visbevattende VVM kunnen geconsumeerd worden door landbouwhuisdieren, inclusief zogende kalveren (melkvervanger), maar zijn verboden voor alle overige herkauwers. Voor visconsumptie door vis gelden specifieke eisen. Vlees- en visbevattende VVM kunnen wel aan huis- en pelsdieren worden vervoederd. Plantaardige VVM met botfragmenten uit aanhangende grond kunnen enkel vervoederd worden na een risicobeoordeling.
6-
Met betrekking tot de risicobeoordeling van het Front Office van 09.02.2006 over verpakkingsmaterialen zijn er sindsdien weinig nieuwe ontwikkelingen geweest. Er spelen wel een aantal ontwikkelingen die in de toekomst van invloed kunnen worden op de bestaande beoordelingen (inbreng van beoordeling dd 09.02.2006 in EU; start van een nieuwe risicoschatting; ontwikkeling controlemethodiek) en op het beleid (te starten discussie rondom nul-tolerantie). Een update kan worden gemaakt na afloop van de afronding van de risicoschatting die plaats vindt in een WOT-project (voorzien eind 2010).
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
3
1)
Het ontstaan van voormalige voedingsmiddelen, inclusief groente en fruit
Zoals aangegeven in de inleiding kunnen voormalige voedingsmiddelen producten zijn met ingrediënten van dierlijke oorsprong die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn. Ook andere voedingsmiddelen kunnen als voormalige voedingsmiddelen worden aangemerkt, bijvoorbeeld groente en fruit. Voedingsmiddelen kunnen om verschillende redenen afgewaardeerd worden tot VVM (zie hieronder). VVM van dierlijke oorsprong kunnen langs de gehele productieketen van het oorspronkelijke voedingsmiddel ontstaan. Dat betreft slachthuizen, bedrijven waar karkassen (deels) uitgesneden worden, distributiecentra en detailhandel. Ook groente en fruit kunnen in de hele productieketen als voormalige voedingsmiddelen ontstaan (van boerenbedrijf via veiling en groothandel tot detailhandel). De stroom die ontstaat bij doordraaien op de veiling valt buiten de scope van dit onderzoek. Het is uit verordening 1774/2002 niet duidelijk of hele eieren ook als VVM categorie 3 dierlijke bijproducten worden aangemerkt. Voor eier-breukmateriaal dat nooit als humane voeding is aangemerkt (bijv. ontstaan op de boerderij) is dit wel gespecificeerd. Eieren worden in onderhavige beoordeling wel beschouwd. In de vraagstelling is ook sprake van chemische risico’s. Tijdens de vraagdefinitie is duidelijk geworden dat het hierbij gaat om chemische stoffen die uit verpakkingsmiddelen vrij kunnen komen als deze mét de voormalige voedingsmiddelen worden vervoederd. Dit wordt nader beschouwd onder punt 6 van de vraagstelling. Daarnaast kunnen ook natuurlijke toxinen van microbiologische oorsprong (bacteriën, schimmels) chemische risico’s opleveren. Dit is bij punt 1 t/m 5 van de vraagstelling meegenomen.
2)
Voormalige voedingsmiddelen afkomstig van grote supermarkten
In principe geldt dat alle voedingsmiddelen uit supermarkten ooit als VVM zouden kunnen worden aangemerkt. De belangrijkste redenen om producten uit supermarkten tot VVM te bestempelen zijn commerciële redenen of omdat de houdbaarheidstermijn verstreken is. Microbiologisch gezien gelden voor deze producten dezelfde overwegingen als voor VVM die elders in de voedselproductieketen ontstaan. In deze beoordeling is het dan ook niet noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen de diverse bronnen. Voormalige voedingsmiddelen kunnen om verschillende redenen ontstaan: Commerciële redenen Hierbij valt te denken aan tegenvallende verkoopcijfers, assortimentswijzigingen en veranderingen in indeling van schappen in supermarkten. Productiegebreken Niet alleen bij de producent, maar ook verder in het logistieke kanaal kunnen producten vanwege productiegebreken tot VVM afgewaardeerd worden, bijvoorbeeld na een recall. Productiegebreken samenhangend met verpakkingsdefecten worden afzonderlijk behandeld in deze beoordeling. Productiegebreken samenhangend met een chemische contaminatie of aanwezigheid van een voedselvreemd voorwerp (glas, spijkers) vallen buiten de context van deze vraag. Een niet genoemde categorie van potentiële VVM betreft producten uit de ontwikkelingsfase die niet in de detailhandel terecht komen. Verpakkingsgebreken Het kan gaan om onjuist bedrukte producten, producten waarvan de verpakking beschadigd is, of producten waarvan het etiket onleesbaar is geworden. Overschrijding houdbaarheidstermijn
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
4
Bij overschrijding van de houdbaarheidstermijn verliest een product kenmerkende eigenschappen. Hierbij kan sprake zijn van een fysische (bijvoorbeeld uitdroging), chemische (bijvoorbeeld aan het teruglopen van gedeclareerde gehaltes aan vitaminen, verkleuring, verandering van smaak) of enzymatische verandering (bijvoorbeeld de enzymatische vorming van biogene aminen) of van microbiologisch bederf. Overschrijding van de houdbaarheidstermijn betekent dus niet automatisch dat er sprake is van microbiologisch bederf of van een microbiologisch gezondheidsrisico. In hoeverre deze producten nog zonder risico kunnen worden gebruikt hangt sterk af van de vereiste bewaarcondities. Hierop wordt in hoofdstuk 3 nader ingegaan. Er is een verschil in het optreden van mogelijke risico’s van overschrijding van de vermelde houdbaarheidstermijn. “Te gebruiken tot” De warenwet stelt deze aanduiding verplicht voor producten die zeer bederfelijk zijn, zoals rauwe vleesproducten. De verpakking van deze producten moet zijn voorzien van een uiterste consumptiedatum. Overschrijding van de uiterste consumptiedatum brengt een onmiddellijk microbiologisch gevaar voor de consument met zich mee. Het alternatief gebruik van dergelijke voedingsmiddelen als VVM moet als risicovol worden aangemerkt. Of het gebruik van zulke producten ook een microbiologisch gevaar met betrekking tot diergezondheid inhoudt is niet duidelijk, maar kan zeker niet op voorhand worden uitgesloten. “Tenminste houdbaar tot” Voor andere, minder bederfelijke, levensmiddelen geldt dat een vermelding van een uiterste houdbaarheidstermijn verplicht is, eventueel onder vermelding van de bewaarcondities, met uitzondering van producten vermeld in artikel 16, lid 8 van het Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen. Dit betreft een aantal microbiologisch stabiele producten, met uitzondering van onbehandelde (ongesneden, ongeschild) verse groente en fruit, en brood en 3 banketbakkerijproducten die bestemd zijn voor consumptie binnen 24 uur na bereiding . Brood en banketbakkerij-producten kunnen ook materialen van dierlijke oorsprong bevatten (b.v. melk, room, eieren, vet, gelatine). In dat geval vallen zij, als ze eenmaal aangeduid zijn als VVM, onder verordening (EG) nr. 1774/2002, artikel 6 (beschrijving van categorie 3) lid f, en moet worden voldaan aan de verwerkingseisen zoals vastgelegd in deze wetgeving. Aan het verlengd gebruik van brood- en banketbakkerijproducten met een middel tot hoog vochtgehalte is een microbiologisch risico verbonden (Smith et al, 2004). Dit betreft vooral producten waarbij eieren en/of zuivelproducten als ingrediënt worden gebruikt.
3)
Alternatief gebruik: Hoe zouden VVM behouden kunnen worden voor consumptie door mens of dier
De volgende specifieke scenario’s worden onderscheiden: - Voedselbank of andere alternatieven met bestemming consumptie door de mens - Diervoeder: voor productie- en overige dieren (bv. circus-, dierentuin- en gezelschapsdieren) - Raw petfood - Verbranding, compostering en gebruik in biogas installaties In verband met tijdgebrek is in overleg met de VWA besloten geen aandacht te besteden aan de mogelijke verwerking tot “raw petfood”. Met betrekking tot het scenario ‘verbranding’ kan worden geconstateerd dat hieraan geen risico’s verbonden zijn met betrekking tot voedselveiligheid. Veiligheid van emissies van verbrandingsovens is
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
5
geregeld via milieu-wetgeving en vergunningverlening. Dit valt buiten de scope van deze Front Office vraag en dit scenario wordt daarom niet verder behandeld. Bij gebruik als grondstof voor compostering en in biogas installaties geldt ongeveer hetzelfde, maar kan een microbiologisch risico bij contact met compost of biogas niet uitgesloten worden. 3.1
Veiligheid van VVM bij directe consumptie door de mens:
VVM vanwege commerciële redenen Producten die vanwege commerciële redenen zijn gedegradeerd, blijven geschikt voor humane consumptie. Aan het gebruik van deze producten is geen verhoogd microbiologisch risico verbonden, mits aan de bewaareisen (e.g. koeling; houdbaarheidsdatum) wordt voldaan. VVM vanwege productiegebreken De aard van het productiegebrek zal bepalend zijn voor de mogelijkheden van alternatief gebruik. Producten met een gebrek in het conserverend systeem of een inadequate kiem-reducerende behandeling dragen een microbiologisch risico met zich mee. Gezien de diversiteit van mogelijke andere productiegebreken kan geen eenduidige uitspraak worden gedaan over daaraan verbonden microbiologische risico’s. Derhalve geldt dat de beoordeling van de veiligheid van VVM met productiegebreken dient te geschieden op een case-by-case basis. VVM vanwege verpakkingsgebreken: Verpakkingsgebreken kunnen microbiologische risico’s met zich meebrengen, wanneer bijvoorbeeld de integriteit van de verpakking is aangetast. Dit geldt ook voor gedroogde producten. Deze kunnen fecaal verontreinigd raken in geval van vraat. Producten die onder bepaalde condities (temperatuur, maximum tijd) bewaard dienen te worden, maar waarvan de op de verpakkingen vermelde bewaareisen niet (meer) leesbaar zijn, kunnen ook een microbiologisch risico met zich meebrengen. Indien het verpakkingsgebrek slechts bestaat uit een verkeerde bedrukking (kleur, dessin) is er geen reden voor het veronderstellen van een verhoogd microbiologisch risico, mits zoals hierboven is aangegeven de van toepassing zijnde bewaareisen nog wel leesbaar zijn. Derhalve geldt dat de beoordeling van de veiligheid van VVM met verpakkingsdefecten dient te geschieden op een case-bycase basis. VVM vanwege overschrijding houdbaarheidstermijn Ongekoeld houdbare producten. Producten die ongeopend niet-gekoeld bewaard kunnen worden zijn microbiologisch stabiel, ook na het verstrijken van de houdbaarheidstermijn. Gedacht kan worden aan producten die in de verpakking gesteriliseerd zijn en producten die niet gevoelig zijn voor microbiologisch bederf (bijvoorbeeld droge meelproducten). Hieronder vallen niet eieren en producten met een instabiel conserveringssysteem (bijv. gasverpakking). Voor eieren bestaat het risico uit een kans op uitgroei van een reeds aanwezige besmetting met Salmonella na het verstrijken van de houdbaarheidstermijn. Bij ongekoelde gasverpakte producten (bijv voorgebakken broodproducten) kan na het verstrijken van de houdbaarheidstermijn een gezondheidsrisico ontstaan door uitgroei van aanwezige schimmelsporen. Onduidelijk is of deze schimmels pathogeen of toxicogeen zijn. Concluderend kan gesteld worden dat er geen microbiologisch risico is verbonden aan microbiologisch stabiele producten, maar dat er een risico verbonden is aan het gebruik van eieren na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum. Dit geldt ook voor gasverpakte producten. Gekoelde houdbare producten. Alle producten die gekoeld bewaard dienen te worden, moeten dit om uitgroei van ongewenste microorganismen erin te remmen. Gebruik van deze producten ná het overschrijden van de houdbaarheidstermijn kan een vergroot microbiologisch gezondheidsrisico met zich meebrengen, indien het product besmet is met pathogene of toxine-vormende micro-organismen die bij koelkasttemperatuur kunnen uitgroeien of toxinen vormen, of met micro-organismen die in staat zijn om (giftige) biogene amines te vormen in het product tijdens de gekoelde opslag. Frisdrank en
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
6
gepasteuriseerde vruchtensappen zijn ongekoeld houdbaar, maar worden om commerciële redenen gekoeld bewaard en verkocht. Deze producten vallen feitelijk onder de groep van ongekoeld houdbare producten. Het gebruik van gekoeld houdbare producten waarvan de houdbaarheidstermijn is verstreken brengt een verhoogd microbiologisch risico met zich mee. Ingevroren producten. o In bevroren producten (-20 C) vindt geen groei plaats van micro-organismen. Bij overschrijding van de houdbaarheidstermijn treedt geen verandering op van een microbiologisch risico, mits aan de bewaareisen blijft worden voldaan. Het gebruik van ingevroren producten waarvan de houdbaarheidstermijn is verstreken brengt geen verhoogd microbiologisch risico met zich mee, mits aan de bewaarcondities blijft worden voldaan. Groenten en fruit als VVM Het is niet geheel duidelijk op grond van welke criteria onbewerkte (bv ongesneden en al of niet verpakte) groente en fruit kunnen worden afgewaardeerd. Gedacht zou kunnen worden aan uiterlijke vorm-afwijkingen of bestrijdingsmiddel-residuen lager dan de MRL, maar hoger dan door de detailhandel gestelde limieten. Deze producten kennen geen houdbaarheidstermijn of uiterste verkoopdatum. Verkleuring van de schil, kleine beschadigingen of uitdroging zouden criteria kunnen zijn. Onbewerkte (bv ongesneden en al of niet verpakte) groenten en fruit uit de supermarkt zijn aan bederf onderhevig. Dit bederf kan microbiologisch van aard zijn. In fruit zal vanwege het hoge vochtgehalte en een lage pH het microbiologisch bederf vooral veroorzaakt worden door schimmels. Van sommige van deze schimmels is bekend dat zij toxinevormend zijn (bijv. patuline in appels). Groenten kunnen via grond besmet zijn met Listeria en Bacillus. Onduidelijk is of deze bacteriën onder alle opslagcondities kunnen uitgroeien. Er kan niet van worden uitgegaan dat deze producten altijd koel worden bewaard. Naarmate de bewaartijd langer wordt, neemt de kans op uitgroei toe en daarmee een eventueel gezondheidsrisico. In het algemeen is het uiterlijk van groente en fruit een redelijke indicatie van de microbiologische status, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van rotte plekken. Daarentegen kunnen groente en fruit niet meer aantrekkelijk ogen voor consumptie, bijvoorbeeld wegens uitdroging, maar aan zulke producten is niet per sé een microbiologisch risico verbonden. Aan gebruik van groente en fruit als VVM is geen verhoogd risico verbonden, zolang er uiterlijk geen aanwijzingen zijn voor microbiologisch bederf. Voor gekoeld houdbare bewerkte groente en fruitproducten (salades, panklare groenten) geldt hetgeen in sectie 3.1 is vermeld voor gekoeld houdbare producten die VVM worden wegens het overschrijden van de houdbaarheidstermijn. 3.2 Veiligheid van VVM bij verwerking in diervoeders: Voor VVM met dierlijke componenten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5 in verband met de diervoederwetgeving met betrekking tot anti-kannibalisme. Voor de overige VVM geldt dat VVM die veilig zijn voor humane consumptie dit ook zullen zijn voor vervoedering aan dieren. Producten kunnen wel ongeschikt zijn voor de mens bijvoorbeeld wegens organoleptische defecten, maar daarmee zijn die producten niet onveilig. Ook dergelijke VVM zijn veilig te vervoederen. VVM waar een microbiologisch risico aan verbonden kan zijn, kunnen voor verwerking tot veevoer behouden blijven door middel van een adequate kiem-reducerende behandeling. Het is niet ondenkbaar dat er soortverschillen in gevoeligheid bestaan voor microbiologische infecties. Dat zou er toe kunnen leiden dat sommige VVM wel aan de ene maar niet aan de andere diersoort kunnen worden vervoederd. Binnen het tijdsbestek van deze beoordeling waren er geen mogelijkheden om dit nader te onderzoeken. Mogelijk kunnen in microbiologisch aangetaste VVM hitte-resistente toxinen aanwezig zijn die schadelijke effecten in dieren veroorzaken, of als gevolg van transfer ook in mensen. Dit laatste
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
7
aspect is niet van belang voor dieren die niet bestemd zijn voor humane consumptie. Risico’s van mogelijke ontoelaatbare hoeveelheden hitte-resistente toxinen of andere giftige stoffen zijn enkel uit te sluiten door middel van een chemische analyse, of het preventief uitsluiten van gebruik van microbiologisch aangetaste producten voor veevoeder.
4) Overige manieren om VVM te behouden voor humane consumptie De beantwoording van deze vraag hangt nauw samen met het antwoord op vraag 3. Aanvullend hierop is er een aantal alternatieve gebruiksmethoden voor de volgende categorieën: VVM vanwege verpakkingsgebreken: - Producten met een verpakkingsdefect waarvan de verpakking nog wel intact is (bijvoorbeeld een ingedeukt kartonnen pak) en waarvan de bewaareisen nog leesbaar zijn, blijven geschikt voor humane consumptie binnen de houdbaarheidstermijn. Indien slechts de bewaareisen niet meer leesbaar zijn (maar wel bekend) en de houdbaarheidstermijn niet is verstreken, kan met een omverpakking (nieuw label) het product behouden blijven voor humane consumptie. -
Droge producten met een verpakkingsdefect waarbij de verpakking niet meer intact is kunnen nog verwerkt worden in producten die een kiemreducerende behandeling ondergaan.
VVM vanwege overschrijding houdbaarheidstermijn: - Gekoeld te bewaren producten waarvan de houdbaarheidstermijn dreigt te worden overschreden kunnen alsnog voor humane consumptie behouden blijven. Dit kan door deze producten voor het verstrijken van de houdbaarheidstermijn een dusdanige behandeling te geven dat het product (microbiologisch) een verlengde houdbaarheid krijgt. Op het moment van de tweede behandeling dient het product nog steeds te voldoen aan de wettelijke eisen. Ten aanzien van deze producten kan worden opgemerkt dat er verschillende scenario’s denkbaar zijn om te voorkomen dat VVM ontstaan ten gevolge van overschrijding van de houdbaarheidstermijn en daarmee dus te behouden zijn voor humane consumptie. Te denken valt aan: o verhoging van de doorloopsnelheid van een product gedurende het verloop van de houdbaarheidstermijn (bijv. door een tijdgewogen afprijs-strategie) o kortere distributieketens (minder voorraden) o toepassen van verbeterde conserveringstechnieken o verhoging van de doorloopsnelheid door beperking van het aanbod (minder keuze en minder o volume, bufferopslag bij -20 C) o onbeperkt of verlengd houdbare voedingsmiddelen bereiden uit supermarktproducten waarvan de houdbaarheidsdatum dreigt te verlopen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een additionele conserveringsbehandeling gepaard kan gaan met een verlies van voedingswaarde. Groenten en fruit als VVM Onbehandelde groente en fruit zonder schimmelgroei kunnen ook verwerkt worden tot volledige conserven of tot sap. Het product dient in ieder geval een behandeling (bijvoorbeeld pasteurisatie) te ondergaan ter voorkoming van uitgroei van aanwezige micro-organismen of sporen daarvan. Er mogen geen ontoelaatbare hoeveelheden toxines aanwezig zijn. Verwerking van afzonderlijke componenten van VVM Ook kunnen afzonderlijke componenten van VVM behouden blijven voor humane consumptie. Hierbij kan gedacht worden aan extractie van bepaalde (waardevolle) bestanddelen die op andere wijze weer kunnen worden gebruikt bij de productie van voedingsmiddelen, zoals aminozuurpreparaten uit wei. Deze bestanddelen dienen dan wel een kiem-reducerende behandeling te ondergaan. 5)
Consequenties van de anti-kannibalisme grondslag in de relevante regelgeving voor het alternatief gebruik van voormalige voedingsmiddelen
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
8
Naast de geschiktheid van VVM voor dieren op basis van algemene regelgeving, bijv. in verband met microbiologische risico’s (zie boven), geldt voor VVM van (deels) dierlijke oorsprong ook de diervoederwetgeving. De basis van het verbod op vervoederen van dierlijke eiwitten is de species-tospecies ban (de anti-kannibalisme ban), die verbiedt dat dierlijke eiwitten worden geconsumeerd door dieren van de dezelfde diersoort (Verordening 1774/2002/EC). Hiermee moet de kans op het ontstaan van zogenaamde TSE’s (transmissible spongiform encephalopathy) zoals BSE worden voorkomen. Het eerste probleem daarbij is dat nergens het begrip “soort” (species) wordt gedefinieerd. Daarom wordt hier de in de praktijk gehanteerde uitleg gebruikt, namelijk de (ruimere) categorieën herkauwer, niet herkauwende zoogdieren (vooral varkens) en pluimvee. Dit is niet een volledig dekkende vuistregel; de mogelijkheid om bijv. paardenrookvlees te hergebruiken wordt op deze wijze niet aangegeven. De anti-kannibalisme ban is wel van kracht, maar in praktijk geeft de extended feed ban (Verordening 1234/2003/EC) een weliswaar tijdelijk, maar veel uitgebreider verbod. Deze verordening is ingevoerd omdat het tot dusver niet mogelijk is om de herkomst van het materiaal qua diersoort vast te stellen. Hiermee wordt de consumptie van alle dierlijke eiwitten van landdieren door landbouwhuisdieren verboden. Dit verbod geldt ook voor voer in de visteelt (aquafeed). Andersom mag vis wel aan zoogdieren en vogels worden gegeven. Uitzonderingen hierop zijn: • Er is een permanente ban van dierlijke eiwitten voor herkauwers, inclusief eiwitten van vis (artikel 7 lid 1 van Verordening 999/2001/EC). • Sinds 2008 is het wel toegestaan om vis als melkvervanger te gebruiken in kalvervoeders (Verordening 956/2008/EC). Daarnaast staat er in diervoederwetgeving een aantal producten waarvoor geen verboden gelden: bloedmeel,en bloedproducten van niet-herkauwers, gehydrolyseerde eiwitten, gelatine, tricalciumfosfaat. Dit staat uitgewerkt in V. 1292/2005/EC, Amendement in Bijlage IV van V. 999/2001/EC. Voor gehydrolyseerde eiwitten (huiden, hoeven, veren) geldt de eis dat de hydrolysatie moet leiden tot fragmenten van eiwitten die kleiner zijn dan 20.000 Dalton. Voor sommige groepen dieren die in gevangenschap worden gehouden gelden nog bijzondere bepalingen: • Slachtafval van gevangen vis altijd mag worden vervoederd in viskwekerijen, ook als de eigen soort er in aanwezig is, maar afval van kweekvis van de eigen soort mag niet worden vervoederd in kwekerijen. Voorbeeld: afval van gevangen vis met mogelijk daarin zalm mag wel naar een zalmkwekerij, maar afval van gekweekte zalm mag daar niet gebruikt worden. • Buiten de voedselketen zijn er veel ruimere mogelijkheden voor verwerking van VVM in diervoeding voor carnivoren. .Dit betreft voeders voor pelsdieren (Bijlage IV, lid I van Verordening 1292/2005/EC) en voor gezelschapsdieren (honden en katten) Voor de gezelschapsdieren geldt een ingewikkeld pakket van maatregelen. De geconsolideerde versie van Verordening 999/2001/EC (31 maart 2010) spreek in artikel 7 over “honden en katten” en in de bijlagen over “gezelschapsdieren”. De verbodsbepalingen in Bijlage IV gelden voor landbouwhuisdieren. De omschrijving hiervan moet worden opgevat volgens Verordening 1774/2002/EC, artikel 2 lid 1f, en omvat alle dieren die gehouden worden voor de productie van voerding en producten voor menselijk gebruik. Dit zou dan gezelschapsdieren uitsluiten van de verbodsbepalingen. In Bijlage IV van de geconsolideerde versie van Verordening 999/2001/EC is het dan alleen noodzakelijk om nog uitvoeringsmaatregelen vast te stellen voor de scheiding van voeders voor landbouwhuisdieren en voor gezelschapsdieren bij de productie, opslag en handel. Rauw voeder voor gezelschapsdieren wordt genoemd in Verordening 1774/2002/EC (artikel 1): de bepalingen van die verordening zijn niet van toepassing op rauw voeder. Voor het gebruik van rauw voeder voor gezelschapsdieren gelden wel de uitgangspunten t.a.v. microbiologische risico’s. VVM waar een microbiologisch risico aan verbonden kan zijn, kunnen voor verwerking tot petfood behouden blijven door middel van een adequate kiem-reducerende behandeling. Op het moment van deze behandeling mogen echter geen ontoelaatbare hoeveelheden (hitte-resistente) toxines aanwezig zijn. Concluderend kan gezegd worden dat VVM met dierlijke eiwitten kunnen worden toegepast in voeders
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
9
voor gezelschapsdieren en pelsdieren. Het is daarbij noodzakelijk dat de daarvoor erkende bedrijven de verwerking op zich nemen, zodat de juiste toepassing van de juiste bepaling is geborgd. Een meer gedetailleerde analyse van de wetgeving kan gewenst zijn, maar valt buiten de termijn die in acht is genomen voor de opstelling van deze risicobeoordeling. Ook voor plantaardige VVM kan de diervoederwetgeving gelden. Het is vanaf 2005 toegestaan dat er sporen van botfragmenten voorkomen in producten van wortel- en knolgewassen, op voorwaarde dat er een risico-inventarisatie is uitgevoerd die aangeeft dat er geen of een verwaarloosbaar risico is (Verordening 1292/2005/EC). Deze botfragmenten komen voor in aanhangend of ingegroeid grondmateriaal, en zijn afkomstig van bijv. muizen, mollen, ratten e.d. Sinds begin 2009 is deze tolerantie uitgebreid voor “insignificant amounts” van botfragmenten naar alle ingrediënten van plantaardige herkomst (Verordening 163/2009/EC). Dit lijkt een verwaarloosbaar probleem, maar het RIKILT heeft enkele jaren geleden in een monster gewassen peen botfragmenten gevonden. Ook producten zoals aardappelen, onbewerkte bieten, koolraap enz. kunnen hiermee te maken krijgen. Concluderend kan gezegd worden dat de wetgeving op het gebied van dierlijke eiwitten complex is. VVM van (deels) dierlijke oorsprong kunnen het beste dezelfde route volgen als bijproducten van het slachthuis. Daarbij moet de oorsprong van het VVM bekend zijn, en kan vervolgens het destructiebedrijf vaststellen wat de mogelijkheden voor alternatief gebruik zijn. In het kort zijn die mogelijkheden: • Vlees- en visbevattende VVM kunnen aan huis- en pelsdieren worden vervoederd. • Visbevattende VVM kunnen geconsumeerd worden door landbouwhuisdieren, inclusief zogende kalveren (melkvervanger), maar zijn verboden voor alle overige herkauwers. • Vleesbevattende VVM mogen niet aan landbouwhuisdieren worden gegeven, inclusief vis (aquafeed). • Voor visconsumptie door vis gelden specifieke eisen. • Plantaardige VVM mogen gebruikt worden voor diervoeder, indien een risico-inventarisatie aangetoond heeft dat mogelijke aanwezige botfragmenten geen of verwaarloosbaar risico inhouden In een risicobeoordeling van het Front Office over dierlijke eiwitten in bietenstaartjes (Front Office, 2006a) is een beslisboom gemaakt om op basis van enkele factoren de geschiktheid vast te stellen van ingrediënten in de diervoeding. Een dergelijke beslisboom kan ook voor VVM worden gemaakt.
6) Update van de risicobeoordeling van het Front Office van 09.02.2006 inzake aanwezigheid van verpakkingsmaterialen in reststoffen voor diervoeding Met betrekking tot de risicobeoordeling van het Front Office van 09.02.2006 (Front Office, 2006b) over verpakkingsmaterialen zijn er sindsdien weinig nieuwe ontwikkelingen geweest. Er spelen wel een enkele ontwikkelingen die van invloed kunnen worden op de bestaande beoordelingen en op het beleid: Mogeljke invloed op gebied van beoordelingen: Het RIKILT heeft sinds 2009 een gevalideerde methode om productvreemde bestanddelen, waarschijnlijk afkomstig van verpakkingsmateriaal, te detecteren in de matrix bakkerijproducten (brood- en koekmixen). In 2010 vindt accreditatie plaats. Hiermee kan een belangrijke productstroom (ca. 300.000 ton/jaar) worden gecontroleerd. Het RIKILT start in 2010 een project om risico’s te inventariseren van resten van verpakkingsmaterialen. Dit project zal de volgende onderdelen omvatten: 1) De bestaande risicobeoordeling omvat informatie die waardevol is voor de discussie op Europees niveau. Voorstel is om deze op korte termijn in het Engels te vertalen en die toe te zenden aan de
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
10
Europese Commissie en de EFSA, en deze te gebruiken bij de bespreking van uitgangspunten en acties in de Europese overleggroepen. 2) Starten van acties voor de inschatting van de mogelijke risico’s van verschillende typen verpakkingsmaterialen in verschillende reststromen, en afhankelijk van de uitkomst daarvan ontwikkeling van controlemethoden. De inschatting van risico’s is zeer complex en dient daarom uitgevoerd te worden door een panel van deskundigen (5-6 personen), ieder vanuit een verschillende invalshoek. Feed-specifieke kennis komt vanuit RIKILT en de sector. Het RIVM zal worden gevraagd de risicobeoordelingsaspecten op te pakken. Als methode wordt voorgesteld om de set van “seven feed safety tools” toe te passen (van Raamsdonk et al., 2007). Het is van belang een en ander in Europees perspectief te zien, onder andere in verband met normstelling. Mogelijke invloed op het gebied van beleid: Lidstaat Duitsland heeft verschillende malen in Brussel de discussie gestart om de nultolerantie voor verpakkingsmaterialen te verhogen naar 0,15%, maar de Commissie staat nog steeds op het standpunt dat de nultolerantie gehandhaafd moet blijven. Nederland overweegt om juridisch verschil te maken tussen nultolerantie in het geval van opzettelijke vermenging, en een tolerantie van hoger dan nul wanneer duidelijk is dat het industriële proces om verpakkingsmateriaal te verwijderen optimaal is toegepast. Verordening 2004/217/EC, waarin het verbod op verpakkingsmateriaal staat, maakt overigens geen onderscheid tussen opzettelijke en onopzettelijke aanwezigheid. Deze discussie over uitleg van de wetgeving is nog niet gestart.
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
11
Referenties Front Office 2006a. Risicobeoordeling inzake het vervoederen van bietenstaartjes aan herkauwers. Opgesteld door L. van Raamsdonk (RIKILT) en L. Heres (CIDC). Front Office 2006b Risicobeoordeling inzake aanwezigheid van verpakkingsmaterialen in reststoffen voor diervoeding. Opgesteld door L. van Raamsdonk (RIKILT) Raamsdonk, L van et al., 2007. Kwantitatieve risico-evaluatie in diervoederketens. RIKILT Rapport 2007.008. Smith, JP, DP Daifas, W El-Khoury, J Koukoutsis, and A. El-Khoury. 2004. Shelf life and safety concerns of bakeriy products. A review. Critic. Rev. Food Sc. Nutrit. 44: 19-55. Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen, paragraaf 3.3. De datum van minimale houdbaarheid, artikel 16, lid 8 en paragraaf 3.4, De uiterste consumptiedatum Mossel, DAA, JEL Corry, CB Struijk, en RM Baird. 1995. Essentials of the microbiology of foods. John Wiley & Sons Ltd., Chichester, England. Verordening (eg) nr. 1234/2003 van de Commissie van 10 juli 2003 tot wijziging van de bijlagen I, IV en XI bij verordening (eg) nr. 999/2001 van het Europees parlement en de Raad en verordening (eg) nr. 1326/2001 wat betreft overdraagbare spongiforme encefalopathieën en diervoeding. Verordening (eg) nr. 999/2001 van het Europees parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën Verordening (eg) nr. 956/2008 van de Commissie van 29 september 2008 tot wijziging van bijlage IV bij verordening (eg) nr. 999/2001 van het Europees parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën Verordening (eg) nr. 1292/2005 van de Commissie van 5 augustus 2005 tot wijziging van bijlage IV bij verordening (eg) nr. 999/2001 van het europees parlement en de Raad wat betreft diervoeding Verordening (eg) nr. 163/2009 van de Commissie van 26 februari 2009 tot wijziging van bijlage IV bij verordening (eg) nr. 999/2001 van het Europees parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën
RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid
12