Verkenning van een duurzamere keten voor Groente en Fruit
Verkenning van een duurzamere keten voor Groente en Fruit
P.C. Leendertse L.N.C. Vlaar
CLM Onderzoek en Advies BV Culemborg, augustus 2010
CLM 739 - 2010
Abstract
In deze verkenning is een aantal ketenpartijen uit de groente- en fruitketen samengebracht. Vervolgens zijn concrete thema’s en doelen opgesteld voor duurzamere groente en fruit. Aansluitend is een projectplan gemaakt om een gezamenlijke pilot “duurzamere groente en fruit uit te voeren”. Cruciaal in de aanpak is het verbinden van meerdere ketenpartijen en meerdere duurzaamheidsthema’s voor groente- en fruitproducten.
Oplage
10
Voorwoord _____________________________________________________________________________ Duurzaamheid staat volop in de belangstelling. Ook ten aanzien van groente en fruit. Het handen en voeten geven aan het begrip duurzaamheid is echter vaak lastig. In deze verkenning hebben we met een aantal ketenpartijen uit de groente en fruit keten concrete thema’s en doelen opgesteld voor duurzamere groente en fruit. Aansluitend hebben we een plan opgesteld om in een gezamenlijke pilot duurzamere groente en fruit te realiseren. We bedanken alle betrokkenen van Oerlemans Foods, Hessing Supervers, Greenery, Super de Boer/Jumbo, CBL, Natuur en Milieu, DPA, en LNV voor de inzet en denkkracht. We zien uit naar een goede samenwerking in een pilot duurzamere groente en fruit.
De auteurs
Inhoud _______________________________________________________________________________________
Voorwoord Inhoud 1 Inleiding 1.1 Inleiding 1.2 Doel 1.3 Aanpak en activiteiten 1.4 Leeswijzer
1 1 1 2 3
2 Partners, duurzaamheidsthema’s en doelen 2.1 Partners in de groente en fruit keten 2.2 Afbakening en randvoorwaarden 2.3 Duurzaamheidsthema’s en doelen per ketensegment 2.3.1 Primaire productie 2.3.2 Handel 2.3.3 Bewerking 2.3.4 Retail
5 5 5 8 9 13 13 15
3 Plan 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
17 17 18 18 19 19 19 19
van aanpak duurzamere groente en fruit pilot Interne en externe communicatie, voorbereiding, werving en selectie Uitvoering en analyse Rapportage en communicatie Inbrengen ervaringen in GlobalGAP Plus Eindrapportage Planning Begroting
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies 4.2 Aanbevelingen
21 21 22
Bijlage 1 Betrokken partijen
23
Bijlage 2 Bijeenkomsten
25
1
Inleiding ________________________________________________________________________________
1.1 Inleiding In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Dutch Produce Association (DPA) als sectorvereniging van de afzetorganisaties voor groenten, fruit en paddenstoelen in Nederland heeft CLM een verkenning uitgevoerd naar de ontwikkeling van een productie- en consumptieketen van duurzamere bladgroente en fruit in Nederland via een ‘duurzaamheidssprong’. Deze verkenning sluit naadloos aan bij het beleid van LNV zoals verwoord in de nota “ duurzaam voedsel” die minister Verburg in juni 2009 heeft gepresenteerd. Verduurzaming van productie en consumptie van voedsel en de rol van producenten en consumenten daarbij staan in deze nota centraal. Door partijen in de gehele keten actief te betrekken bij dit initiatief, kan duurzaamheid van grond tot mond worden vergroot. In elke deel van de keten worden duurzaamheidsthema’s specifiek uitgelicht. Het wenkend perspectief is “een slakropje dat of vers of gesneden lokaal is geteeld onder duurzamere teeltomstandigheden zonder residu, dat wordt gesneden in upto-date lijnen, verpakt is in bioafbreekbaar plastic, zo slim mogelijk getransporteerd is en in koelmeubelen ligt in klimaatneutrale winkels en dat goed verkocht wordt. Het project is gestart met een verkenning van de mogelijkheden voor een keten van duurzamere bladgroente en hardfruit in Nederland en het verkrijgen van commitment van de betrokken partijen om een pilot uit te voeren.
1.2 Doel Het doel van het initiatief is de versterking van de duurzaamheid van ketens van AGF-producten via een pilot-opzet. Hiervoor is het nodig om commitment van Nederlandse telers, een Nederlands handels- en afzetorganisatie, een Nederlandse retailer en/of cateraar te verkrijgen om de ketens handen en voeten te geven. Dit commitment is in deze verkenning opgebouwd en samen met deze partijen is een plan van aanpak opgesteld (zie paragraaf 1.3).
1
1.3 Aanpak en activiteiten In deze verkenning die inhoudelijk gestart is in september 2009, zijn 3 stappen te onderscheiden geweest:
1. Ontwikkelen partnership en afbakening CLM heeft in september 2009 met vertegenwoordigers van LNV, DPA en CBL overlegd over strategische partners die deel willen nemen aan het project. Doel was het vaststellen en bereiken van consensus over gewassen, doelen, criteria en afbakening. Ook is gesproken over nog te benaderen strategische partners. Hierbij is de focus gericht geweest op de partners in de keten, te weten telers, handel, binnenlandse supermarkt(en) en milieuorganisaties zoals Natuur en Milieu. Ook is besproken of de “lastige” gewassen bladgroente en hardfruit inderdaad de gewenste gewassen zijn om de pilot mee uit te voeren. Aansluitend zijn met de meest geschikte partijen de doelen verder besproken, is het draagvlak gepeild en is het project verder afgebakend. Dat is mede gebeurd door bilaterale interviews en via gesprekken met meerdere ketenpartijen. Er is gesproken met vertegenwoordigers van Hessing, Oerlemans, Greenery, Super de Boer en CBL. Op 14 januari 2010 is er in het kader van deze fase een bijeenkomst geweest bij het ministerie van LNV. Hierbij zijn alle geselecteerde ketenpartijen en maatschappelijke organisaties uitgenodigd.
2. Analyse van duurzaamheidsthema’s en doelen via een quick-scan Voor de gekozen gewasgroepen (bladgewassen en hardfruit) is een quick-scan uitgevoerd van de huidige stand van zaken t.a.v. duurzaamheid. Aspecten als klimaatvoetafdruk, watervoetafdruk en (residuen van) gewasbeschermingsmiddelen spelen daarbij een rol. De verschillende schakels in de keten hebben elk specifieke duurzaamheidaspecten. Per schakel (ketensegment) zijn 3-4 duurzaamheidsthema’s benoemd. Deze zijn in de bijeenkomst van 14 januari 2010 op het ministerie van LNV besproken. Er is een voorstel gedaan om voor de thema’s bovenwettelijke doelen op te stellen en te analyseren welke verbeterpunten in de keten mogelijk en wenselijk zijn. Deze zijn in een bijeenkomst op 16 maart met de ketenpartijen besproken. Om deze doelen en aanpak verder te ontwikkelen, is er een 3e bijeenkomst geweest op 26 april op het hoofdkantoor van Super de Boer.
3. Opstellen plan van aanpak Op basis van stap 1 en 2 is een concept plan van aanpak opgesteld voor een pilot duurzamere (blad)groente en fruit. Cofinanciering voor een pilot kan worden aangevraagd bij het Platform verduurzaming voedsel. Contacten hiervoor zijn gelegd. Tijdens het opstellen van het plan van aanpak heeft Super de Boer (i.v.m. de overname door Jumbo) het project overgedragen aan Jumbo. Op 13 juli is het project
2
besproken met Jumbo. Op verzoek van Jumbo zal ook Groentehof als leverancier in de pilot participeren. Een voorbehoud voor de deelname van de verschillende partijen vormen de producten die de leveranciers (gaan) leveren aan Jumbo. Dit wordt pas in september 2010 duidelijk.
1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de ketenpartners, de afbakening en randvoorwaarden, en de duurzaamheidsthema’s voor de pilot. Hoofdstuk 3 geeft het plan van aanpak voor de boogde pilot. In hoofdstuk 4 worden conclusies en aanbevelingen beschreven.
3
4
2
Partners, duurzaamheidsthema’s en doelen _____________________________________________________________________________________ Dit hoofdstuk beschrijft de partners, de inhoudelijke afbakening en de duurzaamheidthema’s en doelen.
2.1 Partners in de groente en fruit keten Als eerste stap zijn partners in de keten benaderd voor deelname aan de verkenning. De volgende ketenpartijen zijn betrokken bij dit project: Oerlemans Foods, gespecialiseerd op het gebied van vriesverse groenten, fruit en aardappelproducten, Hessing Supervers, aanbieder van panklare groenten, AGF-specialiteiten, verse sappen en convenience producten. The Greenery als afzetorganisatie van AGF producten en Super de Boer/Jumbo als retailorganisatie. Er is ook contact gezocht met een partij in de catering maar deze kon geen middelen vrijmaken om deel te nemen in dit project. Vanuit Jumbo is recent het bedrijf Groentehof benaderd voor deelname en Groentehof heeft aangegeven betrokken te willen zijn1. Als ondersteunende en meedenkende partijen zijn LNV (platform verduurzaming voedsel), CBL, Natuur & Milieu, en het Voedingscentrum benaderd. Alle partijen, m.u.v. het Voedingscentrum, hebben actief deelgenomen in het project. Het Voedingscentrum heeft wel interesse in het initiatief en heeft aangegeven in een later stadium mee te denken.
2.2 Afbakening en randvoorwaarden In vijf bijeenkomsten in de periode september 2009 - augustus 2010 is met de betrokken ketenpartijen en de ondersteunende partijen de afbakening gemaakt en zijn randvoorwaarden opgesteld. In bijlage 2 worden de uitkomsten van de bijeenkomsten weergegeven. Hieronder worden de hoofdlijnen van afbakening en randvoorwaarden weergegeven. ->Volledige keten Voor verdere verduurzaming van de groente en fruitketen is het van belang de gehele keten van productie tot winkel in de pilot mee te nemen. In elke schakel van de keten is verduurzaming mogelijk. Naast verse en onbewerkte groente en fruit producten zijn ook de panklare (gesneden, gewassen, gemengd, verpakt) producten en diepvriesgroente en -fruit van belang om te betrekken.
1
Een voorbehoud voor de deelname van de verschillende partijen vormen de producten die de leveranciers (gaan) leveren aan Jumbo. Dit wordt pas in september 2010 duidelijk. 5
->Pilot-gewassen De gewasgroepen bladgroente en hardfruit zijn interessant als pilot-gewassen vanwege onder meer de complexiteit van de teelt, gewasbeschermingsknelpunten, gezondheidseffecten en het residuvraagstuk. Mogelijke gewassen zijn: sperziebonen, spinazie, boerenkool, sla, sperziebonen en erwten. peren,appels, sla, erwten. ->Duurzaamheidsthema’s Thema’s als gewasbescherming, klimaatvoetafdruk en watervoetafdruk zijn belangrijke duurzaamheidsthema’s in de plantaardige productie. Duurzaamheid in de groente en fruit keten is breder is dan het residuvraagstuk. Naast deze ‘planet’ thema’s is de ‘profit’kant belangrijk. ->Nationaal-internationaal In de groente en fruitketen is sprake van zowel Nederlandse producten als importproducten. Bij de verduurzaming zijn beide van belang. Voor de beheersbaarheid en stuurbaarheid is een eerste focus op Nederlandse producten/producenten wel een verstandige keuze. ->Afstemming met andere initiatieven Ook is het belangrijk om de relatie met andere initiatieven af te stemmen, zoals het convenant tussensegment (alleen dierlijke producten), de duurzaamheidsagenda van CBL en de consumentenkant van de programma’s van LNV. ->De commerciële en communicatieve kant Naast een technisch-inhoudelijke invulling van duurzamere producten is het van belang tegelijkertijd ook de commerciële en communicatieve kant in te vullen in de pilot. Dat kan door versterkt aandacht schenken aan inhoudelijke verduurzaming en communicatie in de commerciële keten en naar de consument. Aandacht voor regionale uitstraling en aandacht voor het aspect van genieten en gezondheid. Het jaarrond kunnen kopen van producten heeft naast bewustwording rond negatieve effecten op duurzaamheid ook (positieve) relaties met genieten. Bij genieten en gezondheid past het meer eten van groenten en fruit. Zicht op vraag uit de markt is van belang om telers te enthousiasmeren. ->Collectief van maatschappelijke, private en publieke partijen Sterk punt aan dit initiatief is de participatie door een collectief van maatschappelijke, private en publieke partijen (Natuur en Milieu, Greenery, Super de Boer/Jumbo, Hessing, Oerlemans, Groentehof). ->Bovenwettelijke doelstellingen Vanuit LNV is aangegeven dat de wens bestaat om in de keten op de gekozen thema’s bovenwettelijke doelstellingen na te streven met een uitstraling naar de gehele sector. Bij LNV komt via dit project de plantaardige keten meer in beeld. Dat past bij de visies van de directies AKV (AgroKetens en Visserij) en VDC (Voedsel, Dier en Consument). ->Pilot als opmaat voor verbreding In de pilot kan een duurzamer ‘mainstream’product ontwikkeld worden op het gebied van groenten en fruit. Met dit initiatief kan de weg worden gebaand voor toepassing door een bredere groep betrokkenen in de keten. Bij het in een pilot toewerken naar een duurzamer ( tussen)segment zijn borging, transparantie en draagvlak belangrijk. Vanuit de keten wordt aangegeven dat deze borging in Europees verband gezien moeten worden omdat ook in Zuid-Europa belangrijke producenten zijn.
6
Een mogelijkheid is aan te sluiten bij het opzetten van plusmodules binnen GlobalGAP, zoals nu gebeurt ten aanzien van dierenwelzijn. Dit zou ook voor plantaardige producten en ketens gedaan kunnen worden. Op deze manier is borging en aansluiting bij een bestaande, bekende structuur (inhoud en communicatie) mogelijk. Participatie van Voedingscentrum is ook belangrijk, juist vanwege de link met de consument. ->Platform verduurzaming voedsel Vanuit LNV is het faciliteren van deze richting belangrijk, waarbij de markt het initiatief neemt. Een logische vervolgstap is om dit projectvoorstel in te dienen bij het Platform Verduurzaming Voedsel voor het aanvragen van mogelijke cofinanciering. De aangesloten partners zullen voor eventuele goedkeuring van het project echter ook een eigen bijdrage moeten leveren. Opgemerkt wordt dat het klimaatplan van het CBL waarover in de vorige bijeenkomst is gesproken nog vorm moet krijgen. De productie, distributie en verkoop van levensmiddelen is energie-intensief. Alle schakels in de voedselketen zijn deels verantwoordelijke voor deze klimaatbelasting. De Nederlandse food retail branche is van mening dat zowel supermarkten, groothandel als toeleveranciers en transporteurs hun werkzaamheden zo moeten inrichten dat de uitstoot van CO2equivalenten wordt geminimaliseerd. Hiertoe ontwikkelt het CBL nu het CBL klimaatplan. Drie pijlers staan in het plan centraal: winkels, logistiek en assortiment (bijv. verminderen van voedselverspilling, efficiëntere distributieketen en energiebesparing op de winkelvloer). ->Ondersteunende rollen Ondersteuning in communicatie door het ministerie van LNV en door maatschappelijke organisatie zoals Natuur & Milieu bij de ontwikkeling van duurzamer ‘mainstream’ groente en fruit is voor de ketenpartijen een randvoorwaarde voor uitvoering van de pilot. Dit kan door de rol van LNV in de ontwikkeling van een dierlijk tussensegment ook in de plantaardige keten vorm te geven. Ook ondersteuning door CBL en DPA is van belang. ->Aparte ‘pilot’keten Het opzetten van een aparte keten binnen zowel Oerlemans als Hessing is mogelijk. Door middel van zo’n keten kan een pilot rond enkele producten handen en voeten worden gegeven. Een meerprijs voor de telers is dan mogelijk. Oerlemans kan in de opzet van een pilot ook haar teeltbegeleiders inzetten. ->De retail De deelname van Super de Boer in de pilot wordt voortgezet door Jumbo Supermarkten omdat zij vorig jaar Super de Boer hebben overgenomen. De uitgangspunten van het voorgestelde project passen goed in het duurzaamheidsbeleid van Jumbo. Op 13 juli 2010 is de deelname van Jumbo besproken en is afgesproken dat Jumbo gaat participeren.
7
2.3 Duurzaamheidsthema’s en doelen per ketensegment Voor verdere verduurzaming van groente en fruit ketens is het nodig thema’s en doelen te kiezen. De mogelijke thema’s en (bovenwettelijke) doelen voor de pilot duurzamere groente en fruit is weergegeven in tabel 2.1. Vier schakels worden onderscheiden, te weten primaire productie, handel, bewerking en retail. Per schakel zijn enkele thema’s benoemd en zijn kwantitatieve doelen opgesteld. De doelstellingen zijn deels boevenwettelijk en/of een verbetering ten opzichte van het eigen gebruik in voorgaande perioden. kwantitatieve data van referentiesituaties of –jaren zijn daarbij nodig. De duurzaamheidsdoelen moeten prikkelen en een onderscheidend vermogen hebben ten opzichte van andere AGF producten. Naast een positief markt ’exposure’ kan het vergroten van de duurzaamheid ook bedrijfseconomisch interessant zijn. De doelen moeten echter wel haalbaar zijn. De opzet is dat in elk deel van de schakel aan verduurzaming wordt gewerkt waarbij aan verschillende milieuthema’s aandacht wordt besteed. Idealiter is er een balans in de milieuthema’s. Men moet zich niet blindstaren op 1 thema maar ook bij meerdere thema’s een behapbaar aantal thema’s kiezen. Ook dient er een balans te zijn in de lusten en lasten van de inspanning per ketensegment en moeten de inspanningen uitvoerbaar en betaalbaar zijn. De uiteindelijke opzet is om de leerpunten en inspanningen voor de primaire producenten te verankeren in GlobalGAP Plus modules voor borging en uitrollen. Bij de schakels bewerking, handel en retail gaat het meer om procesgerelateerde doelen dan productgerelateerd. Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat er meer dan alleen gewassen binnen de beoogde categorieën bladgroenten en fruit worden verwerkt. Bij een supermarkt zal een klimaatneutrale winkel gelden voor alle droge waren en versproducten die worden verkocht. In een vrachtwagen van en naar de veiling kunnen meerdere en andere producten dan bladgroentes en hardfruit worden vervoerd en ook in de verwerking zullen meerdere producten via de verwerkingslijnen lopen of in geconditioneerde ruimtes worden bewaard.
Tabel 2.1
Thema’s en doelen voor de pilot Duurzamere Groente en Fruit.
Ketensegment
Mogelijke duurzaamheidthema
Mogelijke doelen
Primaire productie
Gewasbescherming/Residu
50% van de MRL waarde (van productstof combinatie).
(Leverende telers aan Greenery, Oerlemans
5-10% verder dan convenant
Klimaat
Schoon en Zuinig doel in CO2
en Hessing)
emissiereductie/doelstellingen (2,1-2,2% energiebesparing), (2,1-2,2% duurzame energie) en (31,5-33% CO2 reductie). Water
5% verbetering in watergebruik per jaar (per eenheid product of teeltoppervlak).
8
Vervolg tabel 2.1 Handel
Klimaat
2,5-5% reductie emissies per
(Greenery, Oerlemans en
(Transport km’s en
kilometer (in kg CO2 per voer-
Hessing)
Energiegebruik opstanden)
tuigkm of per tonkm) Energieverbruik per eenheid doorgezet product 5-10% in 2012 lager dan 2009.
Jaarlijks 2- 2,5% verbetering in
Water
watergebruik per eenheid product. Bewerking
Klimaat
0,5% punt extra t.o.v. MJA
(vriesvers en snijvers)
afspraak van 2% efficiencyverbetering per jaar, dus streven
(Oerlemans en Hessing)
naar jaarlijks 2,5% efficiencyverbetering. Water
Jaarlijks 2-2,5% minder waterverbruik per eenheid product.
Verpakking
Jaarlijks 2,5% reductie verpakkingsafval en inspanningsverplichting tot onderzoek/testen naar/van duurzamere verpakkingen.
Eindoutlets
Energie
Aanhaken bij door CBL ge-
(SuperdeBoer/Jumbo)
noemde initiatief van klimaatplan voor de retail.
Verspilling
2% verbetering per jaar op hoeveelheid weggegooide AGF.
Per ketensegment wordt een toelichting gegeven op de voorgestelde thema’s en doelstellingen.
2.3.1
Primaire productie Gewasbescherming/Residu Gewasbescherming en mogelijke neveneffecten van het gebruik van chemische middelen is een belangrijk thema in de plantaardige productie. Geïntegreerde gewasbescherming met beperkt gebruik en emissie van chemische middelen en een residuarm product is het voorgestelde doel voor de pilot. Gezien de huidige marktvraag ligt het voor de hand een maximale residuniveau als een doel te hanteren. Voor de pilot wordt voorgesteld een residuwaarde lager dan 50% van de MRL als doel te nemen. Met name voor de gesneden en diepvriesgroente zijn dit nieuwe doelen. Overigens is het niet zo dat 50% van de MRL waarde gezonder is en dat dit altijd automatisch resulteert in minder gebruik en emissie van bestrijdingsmiddelen. Om deze reden wordt er aan zowel geïntegreerde gewasbescherming (incl. good en best practices) als aan verlaging van de MRL gewerkt. 9
Bepaling van de MRL-waarde vindt bij voorkeur via reguliere monitoringsprogramma’s plaats. Indien de frequentie daarvan als te laag wordt beoordeeld, kan gekozen worden voor extra monsternames. Naast de MRL waarde kan optioneel een limiet aan het aantal aangetroffen stoffen (dus boven detectiewaarde) worden gesteld. Vanuit oogpunt van resistentie kan zo’n keuze echter een knelpunt vormen. Daarom wordt voorgesteld een derde optie te hanteren: het type middel, bijvoorbeeld m.b.v. de milieumeetlat of geen middelen van de zwarte lijst van Stichting Natuur en Milieu en Milieudefensie2. Hiermee wordt o.a. tegemoet gekomen aan het optreden van combinatietoxiciteit. Het werken aan deze doelstellingen gebeurt via geïntegreerde maatregelen waarbij naast een effect op het residuniveau ook een verlaging van het gebruik en emissie van gewasbeschermingsmiddelen wordt nagestreefd. door inzet van de juiste maatregelen. Klimaat De doelstellingen van kabinetsprogramma Schoon en zuinig zijn als volgt: • 2% energiebesparing per jaar; • 20% duurzame energiegebruik in 2020; • 30% minder uitstoot broeikasgassen (CO2-equivalenten) in 2020 ten opzichte van 1990. Binnen het agroconvenant van het programma hebben o.a. partijen als LTONederland, LTO-Glaskracht, Productschap Tuinbouw, Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) en Platform Agrologistiek het convenant ondertekend. Bovenstaande doelstellingen gelden per sector maar kunnen ook per bedrijf worden vastgesteld. Het zijn dan bedrijfsdoelen en deze gelden -indien binnen het bedrijf meerdere gewassen worden geteeld- ook voor die andere gewassen naast de bladgroenten en hardfruit. Om te bepalen of bovenstaande doelstellingen worden gehaald, is het nodig om energiegebruik en type energieopwekker/drager jaarlijks vast te leggen. Bij voorkeur wordt aangehaakt bij bestaande registratiesystemen (o.a milieukeur, MPS etc). Alleen de belangrijkste energievragende activiteiten dienen hierbij te worden meegenomen (bijvoorbeeld meer dan 5% van totaal energieverbruik in MJ per jaar). Bij de fruitteelt zal dit ondermeer bijvoorbeeld het energieverbruik van de koelcellen zijn. Ook dieselgebruik van trekkers kan een aanzienlijke energievraag zijn (in totaal aan MJ gebruikte energie) Ten aanzien van energiebesparing worden de volgende doelen voorgesteld: • Jaarlijks 2% besparing op het aantal KWh aan elektriciteit per jaar per eenheid product. • Jaarlijks 2% minder dieselgebruik per eenheid product (probleem van allocatie aan specifiek gewas, dus verandering in bouwplan in rapportage opnemen). Het convenant Schoon en Zuinig is in 2008 vastgesteld. Als ijkjaar wordt in het kader van dit voorstel 2010 genomen. In dat jaar wordt het aandeel duurzaam energieverbruik vastgesteld. Het betreft in dit kader met name het aandeel groene stroom in het totale stroomverbruik. Het aandeel biobrandstof (veelal biodiesel) in het totale brandstofverbruik wordt vooralsnog niet meegenomen. Dit heeft te maken met de 2
Het betreft hier de actieve stoffen amitrol, linuron, carbendazim, maneb, iprodion, captan, metam-natrium, methamidofos (geen toelating in NL), chloorpyrifos, dicofol (niet toegelaten in NL) en imidacloprid. 10
controverse rond 1e generatie biobrandstoffen (het duurzaamheidprofiel) en de grote bandbreedte in CO2 emissiereductie profiel. Indien er in het ijkjaar geen duurzame energie wordt opgewekt of afgenomen, dan zal in theorie gemiddeld 2% per jaar extra duurzame energie (als elektriciteit uitgedrukt) afgenomen of opgewekt moeten worden. De extra inspanning vanuit deze pilot voor dit thema kan gelegen zijn in het feit dat op individueel bedrijfsniveau doelen worden opgesteld. Broeikasgasemissies en gebruik van meststoffen Naast emissies als gevolg van het gebruik van fossiele energiedragers (gas, diesel, olie) en elektriciteit, zijn er ook emissies van broeikasgassen die samenhangen met het gebruik van meststoffen. Het betreft lachgas bij productie en aanwending van stikstofhoudende meststoffen en methaan bij productie en aanwending van dierlijke meststoffen (Overigens is de uitstoot van lachgas bij de productie van kunstmest in Nederlandse fabrieken (DSM en Yara) zeer sterk gereduceerd, voorgesteld wordt om alleen emissie bij aanwending mee te nemen). Via een verlaging van de N-gift kan een reductie in lachgas worden gerealiseerd. Deze relatie hoeft echter niet 1 op 1 te zijn. Dit is mede afhankelijk van het tijdstip waarop de reductie van de gift wordt bereikt. Wel zal door systemen als geleide bemesting en daarbinnen specifieke maatregelen als rijpaden, slow release meststoffen en rijen en beddenbemesting in het algemeen de lachgasemissie afnemen ten aanzien van conventionele aanwending (referentie volvelds toepassing van nitraatstikstof). Een doelstelling kan zijn om 5% onder de N-gebruiksruimte van het specifieke gewas te gaan zitten. Een goede stikstofvoorziening (geldt uiteraard voor elk nutriënt) is voor groot belang voor de opbrengst en vitaliteit van een plant. Het belangrijkste punt is daarom om het overschot aan N zo klein mogelijk te houden. Dit kan via verschillende maatregelen. Een teler kan dan als doel hebben om 1 a 2 maatregelen uit het pakket van geleide bemesting3 te implementeren. Maatregelen binnen het concept geleide bemesting richten zich op de ruimte (waar i.v.m. beworteling meststof toedienen in het perceel) of op de tijd (ontwikkeling en N-vraag van het gewas in het seizoen. Voorbeelden zijn plantbemesting, beddenbemesting en rijenbemesting (ruimte) en bijmestsystemen op basis van tussentijdse bodembemonsteringen (NBS), stikstofvensters, nitraatanalyse van bladsteeltjes, meting van bladkleur en gewasreflectie (tijd).
Organische stofvoorziening en klimaateffect (optioneel) Optioneel is het streven naar een verhoging van het bodemorganische stofgehaltes op de percelen waar de onderhavige gewassen worden geteeld. Het verhogen van het percentage bodemorganische stof zal in veel gevallen leiden tot een verhoging van de biologische, chemische en fysische bodemvruchtbaarheid. Dit heeft positieve effecten op plantvitaliteit en kan leiden tot minder inputs aan gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest. Daarnaast zal door het verhogen van de hoeveelheid (effectieve) organische stof koolstof aan de atmosferisch kringloop worden onttrokken met positieve klimaateffecten tot gevolg.
3
Onder geleide bemesting wordt verstaan: kennis en technieken die gebaseerd zijn op het doelgericht geleid (in tijd en/of in ruimte) toedienen van meststof, zodanig dat het Naanbod zo goed mogelijk in overeenstemming is met de N-opname van het gewas en de N-behoefte van het gewas. (Lokhorst et al, 2003).
11
Een doelstelling kan zijn om een vastgesteld bodemorganisch stof gehalte in het ijkjaar 2010 in een periode van 2 jaar met 0,1% punt te verhogen. Er zal een rekenprogramma en tabellen beschikbaar worden gesteld voor het opstellen van een organische stofbalans. Overigens is het waarschijnlijk niet goed mogelijk om een betrouwbare meting van (een verhoging van) de bodemorganische stof te meten, gezien de korte tijdspanne en lage dynamiek van netto opbouw. Dit laat onverlet dat maatregelen om bodemorganische stof te verhogen wel degelijk genomen kunnen worden in die 2 jaar.
Watergebruik Het watergebruik door agrarische activiteiten heeft mondiaal gezien grote belangstelling. Met name in droogtegevoelige gebieden is het watergebruik door de landbouw een groot aandachtspunt. In de Nederlandse land- en tuinbouw is de urgentie van verminderd watergebruik vooralsnog minder. Echter, met mogelijke klimaatverandering en bijbehorende periodes met wateroverlast maar ook watertekorten, kan in dat laatste geval aandacht voor efficiënt watergebruik naast reductie van opbrengstderving ook aanzienlijke milieuschade voorkomen. Bij de fruitteelt wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van fertigatiesystemen. Hiermee kan gedoseerd water en meststoffen worden toegediend. Ook wordt gebruik gemaakt van bladmeststoffen. Het aanbrengen van stalmest met stro of compost rond (pasgeplante) fruitbomen kan positieve effecten hebben op het gebruik van herbiciden, watergebruik en gebruik van (kunst)meststoffen.
Nachtvorstbestrijding in de fruitteelt en watergebruik Om nachtvorstschade te voorkomen, bestaan enkele maatregelen die grofweg ingedeeld kunnen worden in passieve en actieve maatregelen. Onder de passieve maatregelen kunnen worden geschaard: het aanplanten van minder gevoelige rassen, het wachten met het snoeien tot na de bloei, er voor zorgen dat de grondstrook onder de bomen zwart is en vrij is van onkruid en bladeren, enz. Een veel gebruikte actieve maatregel in de fruitteelt is het beregenen van de bomen gedurende de nachtvorst. Dit is een van de meest effectieve methodes en relatief goedkoop. Uit proeven is aangetoond dat voor een nachtvorst van -5°C in een fruitboomgaard ongeveer 30 m3 water/uur.ha nodig is. Alhoewel de conventionele methode met grote beregeningssproeiers succesvol is voor nachtvorstbestrijding, is er toch sprake van een hoog waterverbruik met mopgelijk wateroverlast en structuurbederf op het perceel als gevolg. Er is veel water te besparen door het water specifiek op de bomenrij te richten met zo weinig mogelijk waterverlies tussen de rijen. Dit kan door het gebruik van minisproeiers. Waar met het conventioneel systeem met grote sproeiers een waterverbruik is gemeten van 30 m3/uur.ha, zijn met minisproeier systemen verbruiken van 12 m3/uur.ha mogelijk. Bovendien komt er met het doelgerichte beregeningssysteem méér water op de boom dan bij het conventionele systeem wat resulteert is een betere nachtvorstbescherming van het gewas.
Mogelijke doelstellingen binnen het watergebruik zijn dus: • Adoptie van fertigatiesystemen; • Nachtvorstbestrijding met waterverbruik van maximaal 15 m3/uur.ha.
12
2.3.2
Handel Klimaat Onder de handel wordt verstaan de schakel nadat het product de primaire productielocatie heeft verlaten. Afhankelijk van de afzetwijze zal een product meer of minder transportbewegingen, opslag en eventueel bewerkingen (sorteren/ompakken etc) ondergaan. Klimaateffecten zijn hier gerelateerd aan elektriciteitsverbruik en gasverbruik (conditionering, verlichting, bewerking) in opslag en “handling” en brandstofverbruik door modaliteiten bij transport van product en fust.
Transport De uitstoot van CO2 door transportbewegingen is ruwweg op 3 manieren te reduceren, een betere brandstofefficiency van de transportmiddelen, optimalisatie afzonderlijke transportbeweging (meer laadvermogen) en vermindering van het aantal transportbewegingen door optimale vrachtplanning. Dit kan leiden tot een reductie van de CO2 emissie per voertuig-km of ton-km. Ook hier is er weer een effect van factoren als bijvoorbeeld verschuiving in productenpakket en verschuivingen in los en laadpunten. Bovenstaande 3 manieren zijn echter wel afzonderlijk inzichtelijk te maken en te verbeteren waar mogelijk.
Gas- en elektriciteitsverbruik Via registratie van het gas en elektriciteitsverbruik en de bijbehorende emissiefactoren kan de totale jaarlijkse uitstoot worden berekend. The Greenery vermeldt in haar jaarverslag zowel een totale emissie als een energieverbruik (uitgesplitst naar gas en elektra) per colli (individuele verpakkingseenheid). Een doelstelling kan zijn het absolute energieverbruik als het relatieve energieverbruik met een realistisch percentage te verlagen Water Ook binnen het handelskanaal is het watergebruik een belangrijk aandachtspunt binnen het duurzaamheidstreven. Zo geeft de Greenery aan in haar milieujaarverslag dat de totale hoeveelheid water die in 2008 is gebruikt, is gedaald van 264.000 m3 in 2006 naar 242.000 m3. Overigens is het raadzaam gebruiken aan energie en water zoveel mogelijk te relateren aan de hoeveel doorgezet product. Dit kan worden uitgedrukt in aantal colli, per volume of gewichtseenheid. Ook hierbij is echter variatie mogelijk door verschillen in hoeveelheden aangevoerd product per type product. Beiden waarden geven echter wel een richting van de inspanningen.
2.3.3
Bewerking Groente en fruit worden zowel vers als bewerkt geconsumeerd. In dit ketenproject wordt ook het bewerkte product meegenomen in een vriesverse en snijverse keten. In de bewerkingschakel zijn de 3 voorgestelde duurzaamheidthema’s klimaat, water en verpakking.
13
Klimaat Ook hier kan een onderscheid gemaakt worden in energieverbruik in “ statische” toepassingen (vaste locaties) en transport. Een bedrijf als Hessing Supervers heeft een eigen wagenpark en kan daarmee duurzaamheidverbeteringen autonoom doorvoeren. Dat ligt wellicht wat moeilijker bij out-sourcing. Via contracten kan een verlader men overigens wel veel invloed uit oefenen op een vervoerder. In de verschillende bewerkingsmethoden is er een aanzienlijk absoluut gebruik aan energie. Het betreft dan elektriciteitsgebruik voor bewerking (wassen, snijden etc), verpakken en geconditioneerde opslag (koelen en vriezen). Bij Oerlemans loopt het vraagstuk van energiegebruik en efficiency via de koepelorganisatie VIGEF. Het betreft hier deelname aan de meerjarenafspraak energieefficiëntie 2001-2020. MJA(3). Binnen deze afspraak committeren aangesloten bedrijven zich aan het opstellen van een energie-efficiëntie plan voor elke inrichting binnen de onderneming. Er wordt gestreefd naar gemiddeld 2% efficiëntieverbetering per jaar over de planperiode. Als uit het energie-efficiëntie plan blijkt dat het te verwachten resultaat lager is dan gemiddeld 2 procent per jaar in de periode waarop het energie-efficiënte plan ziet, dan voorziet de onderneming deze afwijking van een deugdelijke motivering. Water Het gebruik van water in de verwerking van groente en fruit is aanzienlijk. Naast gebruik aan water, spelen ook de mogelijkheden voor hergebruik een rol. De vestiging van Hessing in Uden wordt aangeslagen voor 3000 VE’s bij een wekelijkse productie van 1 miljoen verpakkingen. Er is geen afvalwaterzuivering, alleen een zeefbocht. De 25% aan snijresten wordt als reststroom verwaard in de veevoederindustrie. Een andere optie is om te kijken of inhoudstoffen uit snijresten kunnen worden gehaald voor bijvoorbeeld de geur en smaakstoffenindustrie. Bij Hessing wordt in de 2 vestigingen per dag zo’n 1500 m3 water gebruikt. Dit water wordt vanuit voedselveiligheid en kostenoptiek niet hergebruikt en geloosd. Bij Oerlemans zijn en worden voor de Nederlandse vestigingslocaties AWZI’s gebouwd. De ambitie is om binnen 3 jaar te realiseren dat het gezuiverde water weer als proceswater in de fabrieken gebruikt kan worden. Een ambitieniveau kan zijn om het watergebruik per eenheid product (volume of gewicht) per jaar met 2-2,5% te reduceren. Dit impliceert dat het huidige waterverbruik per eenheid product bekend is. Vanuit verwerker Hessing wordt aangegeven dat waterbesparing lastig is omdat producten goed gewassen moeten worden. Waterrecycling is (vooralsnog) te kostbaar bij groentesnijderijen. In bestaande situatie kunnen slechts kleine aanpassingen worden gedaan. Bij nieuwbouw kunnen grotere aanpassingen meegenomen worden. Er wordt desalniettemin voorgesteld in de pilot wel (hernieuwd) te kijken of waterverbruik gereduceerd kan worden zonder kwaliteitsverlies Verpakking Bij vriesvers en koelverse producten is verpakking uiteraard van groot belang. Een goede verpakking geeft goede bescherming en verlengt de houdbaarheid. Vanuit de verpakkingswetenschap en industrie is de verpakking dat de komende jaren lichte, dunne, hernieuwbare en herbruikbare verpakkingen steeds belangrijker gaan worden. Proces, product en verpakking dienen goed op elkaar afgestemd te zijn. Hessing
14
heeft geëxperimenteerd met een bio-afbreekbare verpakking van PLA maar dat werd op dat moment geen succes.
2.3.4
Retail Binnen de retailsector is aandacht voor duurzamere bedrijfsvoering en de verkoop van duurzamere producten. Ook hier zullen bladgroente en hardfruit onderdeel zijn van een breder AGF-pakket dat wordt verkocht. Duurzaamheiddoelstellingen als klimaatneutrale outlets en transport zullen voor alle producten (droge kruidenierswaren, non-food en dierlijk en plantaardig vers) gelden. Ten aanzien van deze pilot kunnen wel specifieke aanvullende eisen worden gesteld aan de 2 productgroepen. Er wordt initieel gekozen voor 2 thema’s: energie/klimaat en verspilling. CBL-klimaatplan In 2010 zal het CBL aan het CBL-Klimaat Plan werken als onderdeel van de CBL Duurzaamheidagenda. Onderdelen van dit plan zijn: • Klimaatneutrale winkels (o.a. kritisch kijken naar koelingen). • Logistieke processen (milieuwinst o.a door buiten files om te bevoorraden en inzet van schone en stille vrachtwagens, inzet RFID technologie om bevoorrading en verkoop beter op elkaar af te stemmen). • Klimaatneutrale consumptie. Het CBL klimaatplan fungeert mede als aanjager en kaderscheppend. Uiteraard zal de betreffende retailorganisatie zijn eigen keuzes maken bij het streven naar het reduceren van broeikasgassen. Andere thema’s die aan het CBL duurzaamheidagenda worden toegevoegd zijn duurzame palmolie en tegengaan van voedselverspilling. Duurzame(re) grondstoffen kunnen gebruikt worden voor de productie van de huismerken van supermarkten. Het CBL wil dit jaar ook kijken hoe de consument, mogelijk via supermarkten, geïnformeerd kan worden over hoe hij zo duurzaam mogelijk met voedsel om kan gaan. Het CBL wil bij de realisatie van bovenstaande onderdelen samenwerken met boeren, tuinders en fabrikanten zodat door de hele keten winst kan worden behaald. Klimaatneutrale winkels zijn winkels die formeel netto geen CO2 uitstoot hebben. Vanuit GlobalGap is onlangs aangegeven een extra module voor bijvoorbeeld welzijn of milieu te overwegen. "Producenten die (extra) welzijns- en milieuvriendelijker produceren, kunnen dan worden aangemerkt als 'GlobalGAP Plus'. Hierdoor ontstaat een duidelijk herkenbaar verschil in de markt." CBL is ook betrokken bij het formuleren van GlobalGAP Plus modules. Thema’s en doelstellingen die binnen deze plus module worden ontwikkeld, kunnen worden getoetst voor gebruik van de teelt van bladgewassen en hardfruit. Supermarkten en groothandels werken door middel van de CBL duurzaamheidagenda samen aan verduurzaming van het assortiment. Produceren met meer aandacht voor mens, dier en milieu staat daarbij centraal. Deelnemers aan het ronde tafel gesprek zijn nagegaan in hoeverre daarbij ook aandacht dient te zijn en kan zijn voor klimaat. Deelnemers waren het over eens dat het – toenemend – van belang is om bij verduurzaming van het assortiment ook het klimaat mee te
15
nemen. Specifieke aandachtpunten die zijn genoemd: carbon footprint, verminderen voedselverspilling (retail/consument) en verpakkingen. Men was het er bovendien over eens dat het gebruik van water in de productieketen niet los kan worden gezien van deze discussie. Voedselverspilling is overigens een item dat door de gehele keten heen werkt.
16
3
Plan van aanpak duurzamere groente en fruit pilot _______________________________________________________________________________ In dit hoofdstuk wordt het plan van aanpak voor een praktische uitvoering van de pilot gegeven. Voor de ontwikkeling en uitvoering van de pilot worden de volgende stappen voorgesteld.
3.1 Interne en externe communicatie, voorbereiding, werving en selectie Interne en externe communicatie Deze stap begint met het communiceren van de doelstellingen en aanpak van de pilot. Door de private partijen wordt het als essentieel ervaren dat partijen als LNV, SNM en CBL commitment tonen met inhoud en opzet van de voorgestelde pilot en dat ook in communicatie-uitingen actief ondersteunen. Een actieve rol van LNV wordt als cruciaal beschouwd. Het voorstel is dat LNV de actieve rol die het ministerie heeft bij de ontwikkeling van een dierlijk tussensegment ook neemt bij de ontwikkeling van een duurzamer plantaardig (tussen)segment . Overigens is het zo dat de term tussensegment in de dierlijke sector een andere “lading” heeft dan in de plantaardige sector. Dit heeft te maken het karakter van dierlijke productiesystemen. Het blijkt dat de term tussensegment in de AGF sector door de betrokken ketenpartijen niet als een gelukkige wordt gezien. Men wil niet weer een marktsegment creëren. De term “tussensegment” heeft ook geen (marketingtechnische) waarde. Het voorstel is dan ook om deze term niet te hanteren in het beoogde vervolgtraject. In de pilot is het nadrukkelijk de bedoeling om “mainstream” producten verder te verduurzamen. Naast deze externe communicatie, zal ook interne communicatie plaatsvinden binnen de private partijen. Dit is ook door deze partijen onderkend en toegezegd. De retail besteedt in de communicatie naar de consument ook aandacht aan de duurzaamheidsstappen in de groente en fruit keten in de pilot.
Voorbereiding, werving en selectie In deze stap wordt ook de pilot voorbereid. De deelnemende ketenpartijen gaan in de pilot als volgt aan de slag met de thema’s en doelen die in hoofdstuk 2 zijn beschreven. Er vindt selectie plaats van enkele deelnemers per productgroep, enkele vervoersmiddelen, 1-2 vestigingen etc. Per gewasgroep (hardfruit, zachtfruit, bladgroente en andere groentes) worden 2-5 telers geselecteerd voor vers, vers gesneden en diepvries. De hardfruitketen is een versketen terwijl producten uit de bladgroenteketen zowel vers kunnen worden geconsumeerd als ook via “snij-vers” en “vriesvers” 17
producten. Een gewas als erwten is met name voor diepvries en conservenindustrie een product. Zachtfruit is met name een product voor de versmarkt maar kan in vriesvers worden toegepast. Voor elk van de producten is transport en opslag nodig. Voor het onderdeel transport worden 2 vrachtauto’s in de betreffende ketens uitgerust met energiebesparende opties. In de verwerkende keten wordt ook voor energiebesparende opties aan vrachtauto’s (eigen wagenpark of selectie juiste vervoerder) gekozen of kan een specifieke lijn of conditioneringsruimte in een vestiging duurzamer worden gemaakt. Binnen de retailgroep worden dan 2 vestigingen geselecteerd om de gekozen duurzaamheidthema’s te implementeren. Op deze manier worden op een controleerbare schaal maatregelen geïmplementeerd en uitgetest in elke schakel en is snelle aanpassing en besluitvorming mogelijk. Bovendien is het economisch hanteerbaar. Het doorvoeren van verbeterpunten zal naast mogelijke gedragsveranderingen ook investeringen vergen. De terugverdientijd dient van een dermate lengte te zijn dat het acceptabel is vanuit bedrijfseconomische optiek. Indien activiteiten het beoogde effect bewerkstelligen, kan tot grootschaligere implementatie worden overgegaan. Voor elke schakel worden in een startbijeenkomst met de betrokken partijen/personen de opzet van de pilot besproken en worden specifiek de duurzaamheidthema’s per schakel besproken en -waar nodig- op basis van specifieke expertise, inzichten en omstandigheden aangepast. Aan de hand van de duurzaamheidthema’s worden specifieke verbeterpunten vastgesteld. Vervolgens wordt een traject met taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en een tijdspad vastgesteld om de punten daadwerkelijk te verbeteren. Voor de fruitketen en groenteketen wordt ook een ketenbrede startbijeenkomst georganiseerd.
3.2 Uitvoering en analyse In deze stap worden gedurende de looptijd van 2 jaar per segment de afgesproken verbeterpunten uitgevoerd en doorgevoerd. Er worden afspraken gemaakt over vastlegging van voortgang, terugkoppeling van resultaten en bijsturing van actiepunten per segment en ketenbreed. Door middel van tussenrapportages van zowel succesfactoren als leerpunten wordt de voortgang vastgelegd. Tevens wordt een inschatting gemaakt van de besparing en van de milieuwinst.
3.3 Rapportage en communicatie De bevindingen en resultaten worden gerapporteerd. Deze rapportage wordt gebruikt voor communicatie naar andere partijen in de ketens en naar andere stakeholders zoals overheid en maatschappelijke organisaties. Tevens wordt verkend op welke wijze de bevindingen gecommuniceerd worden naar de consument.
18
3.4 Inbrengen ervaringen in GlobalGAP Plus De ervaringen die op primair productieniveau worden opgedaan, worden ingebracht in de ontwikkeling van GlobalGAP Plus modules. Op deze manier worden succesfactoren verankerd in dit systeem. Overigens kan hier wederzijdse versterking plaatsvinden. Zo kunnen inzichten uit de pilot worden gebruikt voor bijvoorbeeld het CBL klimaatplan maar kan dit plan ook ondersteuning bieden bij de implementatie van de pilot.
3.5 Eindrapportage Aan het eind van de 2-jarige periode wordt een eindrapportage gemaakt met beschrijving van aanpak, resultaten, conclusies en aanbevelingen.
3.6 Planning Bij groen licht voor de financiering kan eind september/begin oktober 2010 het project inhoudelijk van start gaan. Met een doorlooptijd van 2 jaar wordt het project eind september 2012 afgesloten.
3.7 Begroting De begroting voor de beoogde pilot zal onderdeel zijn van de aanvraag voor financiering aan het platform verduurzaming voedsel.
19
20
4
Conclusies en aanbevelingen _______________________________
4.1 Conclusies 1.
De deelnemende partners in deze verkenning (keten-, publieke en ondersteunende partijen) willen gezamenlijk via een pilot de verduurzaming van enkele productketens groente en fruit realiseren. Producten uit deze productketens kunnen als duurzame “mainstream” producten worden gepositioneerd in de markt. Partners zijn Greenery, Hessing, Oerlemans, Jumbo (en Groentehof) met ondersteuning van LNV, CBL, DPA, Stichting Natuur & Milieu en CLM4.
2.
Cruciaal in de voorgestelde aanpak is het verbinden van meerdere ketenpartijen en meerdere duurzaamheidsthema’s voor groente en fruit producten. Voor de verduurzaming van AGF producten bestaat al aandacht. Deze is echter hoofdzakelijk gericht op bovenwettelijke eisen ten aanzien van het maximale residu niveau en met betrokkenheid van slechts 1 of 2 ketenpartijen.
3.
De gewasgroepen bladgroente en hardfruit zijn gekozen als pilot-gewassen vanwege onder meer de complexiteit van de teelt, gewasbeschermingsknelpunten, gezondheidseffecten en het residuvraagstuk. Mogelijke producten voor de pilot zijn: sperziebonen, spinazie, boerenkool, sla, erwten. peren, appels, erwten en prei5. Er wordt aandacht geschonken aan verse producten en verwerkte/bewerkte producten (vriesvers en snij-vers). Voor de pilot zal op basis van een aantal criteria een nadere keuze voor gewassen worden gemaakt. In de keuze zal ook een verscheidenheid aan teelttechnieken/systemen aan de orde komen en worden beschreven.
4.
Er is voor gekozen om in de pilot voor elk van de 4 ketensegmenten 2-3 duurzaamheidsthema’s te selecteren. Het is namelijk aan te bevelen aandacht te schenken aan een evenwichtige verdeling van de lusten en lasten bij de verdere verduurzaming van de keten. Besparingen en meeropbrengsten dienen bij voorkeur evenwichtig in de keten te worden verdeeld. Hiermee wordt commitment verder versterkt en kunnen er middelen vrijkomen die investeringen in de verduurzaming mogelijk maken.
5.
In de pilot gaat gewerkt worden met bovenwettelijke doelen op een aantal thema’s, aanhakend bij reeds marktgedreven initiatieven (o.a. residu, CBL klimaatplan) als publiekprivate afspraken (o.a. MJA energie, programma Schoon en zuinig).
6.
Commitment van LNV en Natuur en Milieu is voor de ketenpartijen essentieel. Zij verwachten vanuit het ministerie dat er een positieve communicatie over het initiatief tot verduurzaming van de mainstream plantaardige producten wordt gevoerd. Ondersteuning van de ontwikkeling van verduurzamingsketens
4
Een voorbehoud voor de deelname van de verschillende partijen vormen de producten die de leveranciers (gaan) leveren aan Jumbo. Dit wordt pas in september 2010 duidelijk.
5
De productkeuze wordt mede bepaald door de de producten die de leveranciers (gaan) leveren aan Jumbo. 21
plantaardige producten door het ministerie van LNV en partijen als Natuur & Milieu in communicatie wordt door de aanwezige ketenpartijen als absolute voorwaarde voor uitvoering van het plan van aanpak gezien. 7.
De vraag uit de markt/consument moet voldoende in beeld zijn, communicatie is uiterst belangrijk! Er moet voldoen zicht zijn op vraag uit de markt/consument om telers te enthousiasmeren voor deelname. Interne communicatie binnen de ketenpartijen tussen afdelingen over dit initiatief is ook uitermate belangrijk. De constatering was dat dit bij eerdere initiatieven onvoldoende was. Er dient aandacht te zijn voor zowel technisch inhoudelijke als commerciële aspecten. Het is de bedoeling de verduurzaming in en als gangbare producten te bewerkstelligen. De betrokken retailer gaf aan dat (de ambitie voor) de communicatie rond duurzaamheid van de producten intrinsiek in de “formule” van de winkelketen zit. Het AGF product dat daar wordt verkocht is in de gehele keten tot aan het schap voortgebracht met het gekozen duurzaamheidambitieniveau in de beoogde pilot.
8.
Uitgangspunten en leerpunten pilots kunnen input zijn voor GlobalGAP Plus modules. Vanuit GlobalGAP is onlangs aangegeven een extra module voor bijvoorbeeld welzijn of milieu te overwegen. "Producenten die (extra) welzijnsen milieuvriendelijker produceren, kunnen dan worden aangemerkt als 'GlobalGAP Plus'. Hierdoor ontstaat een duidelijk herkenbaar verschil in de markt." Het CBL is ook betrokken bij het formuleren van GlobalGAP Plus modules. Ervaringen vanuit de pilot kunnen in de Plus module worden verwerkt.
4.2 Aanbevelingen 1.
Geadviseerd wordt om de duurzaamheidsdoelen bij de onderhavige producten/productie een prikkelend karakter en een onderscheidend vermogen te geven ten opzichte van andere AGF producten. Naast een positief marktexposure kan het vergroten van de duurzaamheid ook bedrijfseconomisch interessant zijn. De doelen moeten echter wel haalbaar zijn.
2.
Advies is in eerste instantie de focus op Nederlandse productie te leggen. AGF productketens strekken zich ook over de landsgrenzen uit. Met name het controleren en borgen van duurzaamheidsdoelen bij primaire producenten in het buitenland vereist meer inspanningen dan bij Nederlandse telers. Om die reden wordt het advies gegeven de aandacht in eerste instantie op Nederlandse telers te richten.
3.
Aanbevolen wordt de pilot aan te sluiten bij het Platform verduurzaming voedsel.
22
Bijlage 1 Betrokken partijen ___________________________________
Bedrijf/organisatie
Naam contactper-
Ketenpositie en rol
so(o)n(en) Ketenpartijen The Greenery/Coforta
Dhr. Arie van der Linden
Primaire toeleverancier/handelshuis
Oerlemans Food
Mevr. Helen Peeters
Vriesvers met eigen ”primaire”
Dhr. Lou Heynen
toeleveranciers, Onderdeel van VION Food group
Hessing Supervers
Dhr Marcel Heythuijzen
Groentesnijderij, directe rela-
Dhr Hans Hessing
ties met Greenery, ook contact met eigen primaire leveranciers
Jumbo/SdB
Groentehof
Mevr. Suzanne Kroon
Retailorganisatie, afnemer van
Dhr. Han Ploegmakers
verse, vriesverse en snijverse
Dhr Maarten Bobeldijk
groentes en fruit
Dhr. Marcel van den Mee-
Groentesnijderij, directe rela-
rendonk
ties telersvereniging De Schakel (via zusterorganisatie Rijko), ook relaties met zusterorganisatie in diepvries
Publieke, koepel en maatschappelijke organisaties CBL
Mevr. Marlijn Somhorst
Stichting Natuur en Milieu
Mevr. Jacomijn Pluimers
Koepelorganisatie voor retail Maatschappelijke organisatie voor brede duurzaamheidsvraagstukken
Ministerie van LNV
Mevr. Puck Bonnier Mevr. Tineke Martens
23
24
Bijlage 2 Bijeenkomsten_____________________________________________ 1.
Startbijeenkomst 23 september 2009
Op 23 september 2009 is er een eerste bijeenkomst geweest met vertegenwoordigers van het ministerie van LNV en het CBL. Doel van deze bijeenkomst was het vaststellen en bereiken van consensus over gewassen, doelen, criteria en afbakening. Ook werden te selecteren strategische partners besproken. Vragen die aan de orde zijn gekomen zijn: rond welke gewas(groepen) kan een duurzame keten worden opgezet, wie moeten er in de keten betrokken worden, welke duurzaamheidsthema’s binnen People, Planet, Profit moeten centraal staan, wat is de relatie met lopende initiatieven? (wens tot complementariteit in inhoud en aanpak) De deelnemers gaven als algemene indruk van project en aanpak aan dat de ketenpartijen zelf ook moeten aangeven wat er allemaal mogelijk is (welke thema’s zijn belangrijk zoals gewasbescherming, water, klimaat etc.). Geconcludeerd werd dat er nu feitelijk 2 categorieën zijn binnen “vers-land”: biologisch en gangbaar. Gangbaar is echter zeer breed t.a.v. duurzaamheidprestaties. Ook het vraagstuk van wettelijke verplichtingen versus een bovenwettelijk aanpak is van belang. Een discussiepunt was verder of er een keuze gemaakt moet worden voor een niche-aanpak versus een aanpak gericht op hele categorie. Het kenmerk van niche-aanpak is dat er vergaande duurzaamheid mogelijk is op enkel deelaspecten. Het kenmerk van een categorieaanpak is een breder bereik qua spelers maar minder vergaande duurzaamheidprestaties. Het advies is om wel te kijken naar het gehele systeem/keten qua duurzaamheidaspecten. Daarnaast komt het vraagstuk van Nederlandse producten versus importproducten aan de orde. Voor de beheersbaarheid en stuurbaarheid is een eerste focus op Nederlandse producten/producenten wel een verstandige keuze. Het voorstel is met de gewasgroepen bladgroente en hardfruit aan de slag te gaan. Gehanteerde criteria daarbij zijn onder meer complexiteit van de teelt, gewasbeschermingsknelpunten, gezondheidseffecten en het residuvraagstuk. Dit maakt de uitdaging voor gewassen uit open teelten groot. Bij gewassen onder geconditioneerde omstandigheden is de beheersbaarheid van groter en zijn er andere duurzaamheidsaccenten. Het is van belang na te denken op welke manier communicatie rond een duurzame groente en fruitketen plaats kan/moet vinden. Is de wens om People-Profit-Planet via Business to business contacten te communiceren of ook in business to consumer relaties? Er wordt afgesproken om minimaal vast te houden aan hardfruit en bladgroentes en te starten met een niche aanpak, het opdoen van best practices en dan meerdimensionaal uitrollen van de leerpunten.
Welke duurzaamheidaspecten? Duurzaamheid is en wordt een onderscheidend en concurrentieel vermogen binnen retail-land. Aspecten als gewasbescherming, klimaat en waterfootprint zijn belangrijk. Het advies wordt gegeven om duurzaamheid breed op te pakken en daarbij de gehele keten in te betrekken. 25
Ook is het belangrijk om de relatie met lopende initiatieven te toetsen en af te stemmen. Genoemd wordt het convenant tussensegment (alleen dierlijke producten) en afstemming met de duurzaamheidsagenda van CBL en de consumentenkant van de programma’s van LNV. Voor de keuze van de strategische partners in het project heeft CLM vanuit haar activiteiten contacten met sleutelpartijen i.r.t. dit vraagstuk. Opties zijn o.a. veiling Zaltbommel voor hardfruit en Greenery voor bladgroentes. Ook zijn er contacten met andere telersverenigingen. De selectie van partijen zal in eerste instantie verlopen via het CBL en DPA. Op basis van bovengenoemde overwegingen is er een keuze gemaakt voor de versketen voor de retailer Super de Boer en handelshuis The Greenery als lid van DPA.
2.
Bijeenkomst 16 november 2009
Op 16 november 2009 is er een korte bijeenkomst geweest met een vertegenwoordiger van Super de Boer en The Greenery. In deze bijeenkomst is geconstateerd dat duurzaamheid in AGF ketens breder is dan het residuvraagstuk. Naast verse/onbewerkte AGF producten zijn ook panklare (gesneden, gewassen, gemengd, verpakt) producten van belang. Ook diepvriesgroente en fruit kan worden meegenomen in de keten. Uit eerdere initiatieven is ook gebleken dat naast een technisch-inhoudelijke invulling van duurzamere producten ook de commerciële en communicatieve kant ingevuld moet worden in de keten. Overigens kan die uitdaging per product verschillen. De juiste aanpak wordt gezien als een simultaan en versterkt aandacht schenken aan inhoudelijke verduurzaming en communicatie in de commerciële keten en naar de consument. Ook werd het advies gegeven in eerste instantie naar Nederlandse producten te kijken. Op basis van deze gesprekken zijn eind 2009 partijen in de verwerking van AGF producten benaderd om hun visie op de uitgangspunten te vernemen en ze uit te voor deelname in het project. Ook is nog verder ingegaan op de betrokkenheid van primaire producten via de Greenery.
3.
Bijeenkomst 14 januari 2010
Op 14 januari 2010 is er een eerste bijeenkomst geweest met de benaderde en uitgenodigde ketenpartijen. Als sterke punt aan het initiatief wordt gezien dat het gedragen wordt door een collectief van maatschappelijke, private en publieke partijen (Natuur en Milieu, Greenery, Super de Boer/Jumbo, Hessing, Oerlemans). Vanuit LNV is aangegeven dat de wens bestaat om in de keten op de gekozen thema’s bovenwettelijke doelstellingen na te streven met een uitstraling naar de gehele sector. Bij LNV komt via dit project de plantaardige keten meer in beeld. Dat past bij de visies van de nieuwe directies AKV (AgroKetens en Visserij) en VDC (Voedsel, Dier en Consument). Met de ketenpartijen die nu betrokken zijn, betreft het zowel onbewerkte, panklare en vriesverse productketens. Andere belangrijke punten die genoemd worden, zijn regionale uitstraling en aandacht voor aspect van genieten. Het jaarrond kunnen kopen van producten heeft naast bewustwording rond negatieve effecten op duurzaamheid ook (positieve) relaties met genieten. Bij genieten en gezondheid past het meer eten van groenten en fruit. De vraag naar verduurzaming komt met name vanuit de maatschappij (met maatschappelijke organisaties als gedelegeerde vrager) en is enigszins/soms/maar niet altijd de vraag van individuele consument (gereflecteerd in inkooppatroon en wensen). 26
Het doel is om te werken aan een duurzamer segment op het gebied van groenten en fruit dat op termijn de norm kan worden. Met dit initiatief kan de weg worden gebaand voor toepassing door een bredere groep betrokkenen in de keten. Op deze manier kan die bredere groep naar een hoger niveau worden getrokken. Bij het in een pilot toewerken naar een duurzamer segment zijn borging, transparantie en draagvlak belangrijk. Vanuit de keten wordt aangegeven dat deze borging in Europees verband gezien moeten worden omdat ook in Zuid-Europa belangrijke producent zitten voor de producten. Sommige marktwensen zijn niet altijd verenigbaar. Bijvoorbeeld het voldoen aan de 50% MRL eis en niet jaarrond kunnen leveren en voldoen aan de 70% MRL eis en wel jaarrond kunnen leveren. Er wordt vanuit de keten ook gepleit voor het bieden van ruimte aan ondernemers op punten waar ze al goed scoren qua duurzaamheid. Ook omdat soms communicerende vaten bestaan. Bijvoorbeeld, het terugdringen van energieverbruik in kassen kan leiden tot een hoger verbruik aan fungiciden. Doelvoorschriften zijn te prefereren boven middelvoorschriften.
Economische motieven spelen bij commerciële partijen een belangrijke rol bij duurzaamheidsvraagstukken. Door een ketenpartij wordt aangegeven dat economische motieven bij de duurzaamheidsvraagstukken ook een belangrijke rol spelen. Residu is wel het belangrijkste aandachtspunt. De laatste tijd zijn er veel weersproblemen geweest in Spanje en Italië. Het bedrijf is daarom nu ook bezig met product uit Egypte. In de biologische producten komen de laatste tijd ook wat meer problemen naar voren rond onkruiden en niet-plaag organismen. In relatie hiermee komt de opmerking dat mensen steeds verder van de natuur lijken te komen staan. Duurzaamheid is niet altijd iets dat de consument bezig houdt. Het bedrijf heeft geëxperimenteerd met een bio-afbreekbare verpakking van PLA maar het werd geen succes. Een ander aandachtspunt dat naar voren wordt gebracht is de (commerciële) complexiteit in de convenience keten. Er bestaat hier nultolerantie ten aanzien van ongerechtigheden in producten, zelfs achtergebleven steeltjes aan boontjes. Een insect tussen de gesneden sla is wellicht een prima eiwitbron, maar maakt de consument niet blij. Bij het handelshuis staat het residuvraagstuk staat verreweg op nr. 1. qua duurzaamheidsthema’s. Hierbij wordt ook samengewerkt met fabrikanten van chemische bestrijdingsmiddelen. Daarnaast is de carbonfootprint (UK-driven) een thema. Verder wordt genoemd de ILO richtlijnen en Business Social Compliance, gerelateerd aan de People P van MVO (sociale arbeidsomstandigheden). Compliance wordt ook door Aldi en Lidl aan The Greenery gevraagd. Deze retailers vallen op doordat ze als er geen product is dat aan hun standaarden voldoet, dat product dat ook tijdelijk niet in het schap ligt. Voor de andere verwerker is het residuverhaal bij Zuid-Europese producten ook herkenbaar. Als basis opereert het bedrijf binnen de wettelijke kaders en zijn er (nog) geen bovenwettelijke eisen. Het residu vraagstuk is in relatie tot de teelt het belangrijkste duurzaamheidsitem. Er komen meer vragen op gebied van MVO, met name vanuit Scandinavische foodservice en er zal een verdieping/intensivering op dit gebied plaatsvinden komende jaren vanuit bedrijf. Vanuit de maatschappelijke organisatie wordt aangegeven dat er ambitie en energie in de keten moet zitten om aan de intentie van verduurzaming groenten en fruit handen en voeten te geven. Bij duurzaamheid speelt naast een marktvraag ook een intrinsieke motivatie van de betrokken partijen en een proactieve houding. De koepel voor de levensmiddelenbranche bezig met het opstellen van het klimaatplan 2010. Dit heeft betrekking op alle Nederlandse supermarkten De drie onderdelen zijn klimaatneutrale winkels, logistieke processen en klimaatvriendelijke consumptie (via producten). Hieronder 27
vallen ook het tegengaan van verspilling en verpakking. Verder is het CBL bezig met het voorstel voor het opzetten van plus-modules binnen GlobalGAP ten aanzien van dierenwelzijn. Dit zou ook voor plantaardige producten en ketens gedaan kunnen worden. Op deze manier is er al borging en wordt aangehaakt bij een bestaande, bekende structuur (inhoud en communicatie). Participatie van Voedingscentrum wordt door meeste aanwezigen als belangrijk gezien, juist vanwege de link met de consument. Vanuit LNV is het faciliteren van deze richting belangrijk, waarbij de markt het initiatief neemt en er ook een link kan zijn met sturing via het GLB. Logisch is dat het vervolgtraject gaat vallen onder de paraplu van het Platform verduurzaming voedsel. Het is van belang ook de meerwaarde van het initiatief scherp te hebben t.o.v. andere initiatieven. De combinatie van nu betrokken partijen kan meerwaarde zijn. Een voordeel voor bedrijven om te participeren is dat zij als eerste kennis/kunde ontwikkelen. Er is geconcludeerd in januari 2010 dat er voldoende perspectief zit in de uitgangspunten van het initiatief en verwachtingen van de betrokken partijen. Op die reden is er een begin gemaakt met het maken van een concertplan van opzet.
4.
Bijeenkomst 16 maart 2010
16 maart 2010 is er in een bijeenkomst met de ketenpartijen gesproken over het plan van aanpak (hoofdstuk 3), de inhoudelijke doelen en werkwijze en de mogelijkheden voor cofinanciering. Opgemerkt wordt dat het klimaatplan van het CBL waarover in de vorige bijeenkomst is gesproken nog vorm moet krijgen. De productie, distributie en verkoop van levensmiddelen is energie-intensief. Alle schakels in de voedselketen zijn deels verantwoordelijke voor deze klimaatbelasting. De Nederlandse food retail branche is van mening dat zowel supermarkten, groothandel als toeleveranciers en transporteurs hun werkzaamheden zo moeten inrichten dat de uitstoot van CO2-equivalenten wordt geminimaliseerd. Hiertoe ontwikkelt het CBL nu het CBL klimaatplan. Drie pijlers staan in het plan centraal: winkels, logistiek en assortiment (bijv. verminderen van voedselverspilling, efficiëntere distributieketen en energiebesparing op de winkelvloer). Aangegeven wordt dat het “ tussensegment” in de dierlijke sector goed uitpakt maar vraagt zich af hoe de consument zal reageren op een tussensegment in de AGF. Het produceren van producten in het tussensegment zal iets zal gaan kosten. Vragen zijn hoe je het meerwaarde gaat geven en hoe je de consument gaat verleiden tot inkoop van deze duurzamere producten dan gangbaar. Bovendien worden primaire producten niet alleen in Nederland maar ook elders in de Europa geproduceerd. Er wordt opgemerkt dat ten opzichte van de dierlijke sector de bandbreedte tussen “dure” biologische producten en gangbaar bij de plantaardige sector veel kleiner is. De dierlijke sector kent een aanzienlijke bandbreedte in prijs tussen duur vlees en de “ kiloknallers” . Het tussensegment heeft aanzienlijke ruimte om zich daar tussen te positioneren. De producteigenschappen als prijs, kwaliteit en beleving zijn bij AGF producten kleiner qua onderscheidend vermogen dan bij dierlijke producten. Door anders en slimmer te werken, hoeven er niet altijd meerkosten te zijn voor het tussensegment. Er wordt vanuit de retail aangegeven dat er een verantwoordelijkheid ligt bij de retail om een “ tussensegment” te ontwikkelen. Daarbij is er ook ruimte in de marge van een retailer, een voorbeeld daarvan is de Rainforest Alliance coffee.
28
Vanuit de verwerkende partijen wordt aangegeven dat zij nu zowel biologische als gangbare varianten voeren. Biologisch is overigens vaak een duurder product met door o.a. meer verlies bij de verwerking.
Communicatie Communicatie naar de consument over de ontwikkeling van duurzamere AGF-producten wordt door alle aanwezige partijen uitermate belangrijk gevonden. Naast een stuwende en faciliterende rol van het ministerie van LNV wordt ook een partij als SNM genoemd. Vanuit de keten wordt aangegeven dat de Greenery alleen meedoet als de rol en visie van LNV in dit vraagstuk helder is en vanuit het ministerie er een positieve communicatie over duurzamere AGFproducten wordt ontwikkeld en gevoerd. Een suggestie is om de rol van LNV in de ontwikkeling van een dierlijk tussensegment ook op die manier uit rollen in de plantaardige keten.
Inhoudelijke doelen In het concept plan van aanpak zijn op basis van de besproken thema’s per ketensegment kwantitatieve doelen voorgesteld. Vanuit de verwerkende hoek wordt aangegeven dat bij de verwerking het percentage van 2% energie-efficiency zoals genoemd in de MJA al ambitieus is, laat staan de voorgestelde 2,5%. Technisch is dat allemaal wel te realiseren maar dan veelal tegen (onaanvaardbaar) hoge kosten. Zowel vanuit Oerlemans als Hessing wordt aangegeven dat het zorgen dat er geen vreemde zaken (insecten bijv) in de producten zitten de hoogste prioriteit heeft. Dat kan bijvoorbeeld haaks staan op de wens om de hoeveelheid water die wordt gebruikt in het productieproces te verminderen.
Aantal producten Initieel is in het plan van aanpak gekozen voor 2 product(groep)en: bladgroente en hardfruit. De vraag wordt gesteld of je over 2 producten rumoer moet en kan maken in de communicatie. Vanuit de retail wordt ook aangegeven dat 2 producten wat mager is en of je dat niet voor alle AGF producten moet doen. Een mogelijke indeling is zachtfruit, hardfruit, vrucht- en bladgroente. Producten die worden genoemd zijn: sperziebonen, spinazie, boerenkool, peren,appels, sla, erwten. Ook dient het spectrum onbewerkt, snijvers/koelvers en vriesvers te worden meegenomen in de keuze voor producten. Productie is gerelateerd aan de tijd in het jaar en de geografisch productielocatie. Het opzetten van een aparte keten binnen zowel Oerlemans als Hessing is mogelijk. Door middel van zo’n keten kan een pilot rond enkele producten handen en voeten worden gegeven. Een meerprijs voor de telers is dan mogelijk. Oerlemans kan in de opzet van een pilot ook haar teeltbegeleiders inzetten. Het testen op kleine schaal is bijvoorbeeld bij Hessing mogelijk en kleine meerkosten zijn in eerste instantie voor eigen rekening te nemen.
5.
Bijeenkomst 26 april 2010
Op 26 april is er een 5e bijeenkomst georganiseerd om bovenstaande conclusies en constateringen verder uit te werken. Het CBL vraagt in een schriftelijke reactie af voorafgaande aan de bijeenkomst van 26 april of ten aanzien van de thema's en doelen (tabel 2.1) of 'verspilling' niet bij alle schakels een punt moet zijn? Nu staat het tegengaan van verspilling alleen genoemd bij Eindoutlets, terwijl aangegeven wordt dat verspilling daar al het laagst is. Verder geeft het CBL aan dat er 2 29
product(groep)en in het project centraal is en dat het van belang is om er zorg voor te dragen dat het project relatief eenvoudig opgeschaald kan worden. Er worden pas echt slagen gemaakt als een groot deel van het gangbare (AGF) assortiment verduurzaamt. In die zin is het interessant om t.z.t. aansluiting bij GlobalGAP te zoeken (mainstream i.p.v. niche). CBL ziet voor zichzelf met name een rol voor het CBL als het gaat om communicatie en het (t.z.t.) betrekken van meer retailers. Onder meer de site http:// www.passievoorfood.nl kan ingezet worden om over de voortgang van het project te communiceren. Uit het verslag van de klimaatbijeenkomst georganiseerd door het CBL valt het volgende te lezen: Pijler III Klimaatvriendelijke consumptie ".... Supermarkten en groothandels werken middels de CBL Duurzaamheisagenda samen aan verduurzaming van het assortiment. Produceren met meer aandacht voor mens, dier en milieu staat daarbij centraal. Deelnemers aan het ronde tafel gesprek zijn nagegaan in hoeverre daarbij ook aandacht dient te zijn en kan zijn voor klimaat. Deelnemers waren het over eens dat het – toenemend – van belang is om bij verduurzaming van het assortiment ook het klimaat mee te nemen. Specifieke aandachtpunten die zijn genoemd: carbon footprint, verminderen voedselverspilling (retail/consument) en verpakkingen. Men was het er bovendien over eens dat het gebruik van water in de productieketen niet los kan worden gezien van deze discussie...." Hieruit blijkt dat de duurzaamheidsthema’s waarover wordt gesproken goed aansluiten bij de uitgangspunten in dit onderhavige project.
Stand van zaken april 2010 projectpartners In de bijeenkomst van april is de positie van Super de Boer in het project een belangrijk aandachtspunt. Jumbo Supermarkten heeft eind vorig jaar Super de Boer overgenomen. De uitgangspunten van het voorgestelde project passen goed in het duurzaamheidsbeleid van Super de Boer. Er is echter wel onduidelijkheid over de koers en invulling van het duurzaamheidsbeleid van Jumbo. Het voorstel is duurzaamheidsaspecten onder te brengen bij de desbetreffende category managers. Recent is bekend geworden dat Caspar Woolthuis Super de Boer gaat verlaten. In mei 2010 heeft hij zijn taken overgedragen en het mogelijke vervolg van dit initiatief binnen Jumboverband besproken. Naast deze persoonlijke wisseling en een mogelijke andere invulling van het duurzaamheidsdenken bij de nieuwe eigenaar, speelt ook de kwestie van leverancierschap aan de retailers nog een rol. In dit kader zijn er 2 mogelijke opties: Het project kan worden ondergebracht binnen Jumbo. Dit is afhankelijk van hoe dit project qua uitgangspunten past binnen het kader van Jumbo. Wanneer deze optie weinig perspectief biedt, kan voor een andere retailorganisatie worden gekozen. Suggesties voor andere retailers zijn Plus als landelijk opererende formule en eventueel meer regionaal opererende retailers als Deen (westen van het land) en Jan Linders (zuiden van het land). Een andere optie is nog het landelijk opererende C1000. Greenergy, Hessing en Oerlemans leveren allen producten aan Plus. Plus heeft op bepaalde duurzaamheidsvraagstukken als residuniveaus strengere eisen dan de inkooporganisatie SuperUnie. Stichting Natuur en Milieu heeft ook contacten met Plus. (Plus is onderdeel van Sperwer Holding en aangesloten bij inkooporganisatie SuperUnie).
30
Opmerkingen concept plan van aanpak Ten aanzien van het concept plan van aanpak (zie paragraaf 2.3) zijn in de laatste bijeenkomst de volgende punten naar voren gebracht: Start met enkele gewassen waar je nu al mee kunt beginnen. Ten aanzien van start teelten is het van belang snel duidelijkheid te hebben om in 2010 nog van start te gaan. Waterbesparing. Vanuit verwerker Hessing wordt aangegeven dat waterbesparing niet zoveel zegt. Het is lastig om daar iets zinnigs over te zeggen. Meten is weten. In bestaande situatie kunnen (kleine) aanpassingen worden gedaan. Bij nieuwbouw kunnen grote(re) aanpassingen meegenomen worden. Water-recycling is (vooralsnog) te kostbaar bij groentesnijderijen. Het is ook belangrijk om te weten waar de grootste milieuwinst zit (ook uitgangspunt programma Economy Light). Het is ook belangrijk onderscheid te maken tussen continu processen en niet-continue processen op jaarbasis. Dit heeft een effect op type milieuaspect dat je wilt aanpakken. Ook het onderscheid tussen sourcing van Nederlandse en buitenlandse producten komt terug als aandachtpunt. Hessing heeft juist behoefte om buitenlands product verder te verduurzamen. Dus zowel tijd als ruimte speelt een rol. Oerlemans wil zich specialiseren op een duurzame teelt/verwerking. Bij teeltdeskundigheid kan ook een partij als DLV plant worden betrokken. Het blijkt dat het belangrijk is om reële doelen te kiezen. Het waterdoel is bijvoorbeeld voor Hessing waarschijnlijk niet haalbaar. Op dit moment is er veel aandacht voor matiging inname dierlijke eiwitten (o.a. ministerie van VWS). Dit project kan daar met insteek op plantaardige producten goed bij aanhaken. Tor slot kan communicatie over duurzaamheid/project kan ook via product en in schap Eind mei 2010 is gebleken dat de eerste reactie van Jumbo positief is. Er is binnenkort intern een overleg om te bespreken of en hoe Jumbo wil participeren. Daarbij is ook het vraagstuk van de leveranciers aan Jumbo een agendapunt.
31