RIS114211a_10-mrt-2004
Uitgangspunten armoedebeleid WWB
Inleiding In september 2003 is in het college van B & W besloten over de invoering van de WWB in de gemeente Den Haag. Op dat moment is vastgesteld dat ‘het gehele verstrekkingenpakket bijzondere bijstand in het eerste kwartaal moet worden herzien waarbij het uitgangspunt is dat er een efficiënt en klantvriendelijk werkproces ontwikkeld moet worden’. Met de komst van de WWB vervalt de mogelijkheid van categoriaal minimabeleid. Voor Den Haag betekent dit dat het OoievaarsFonds is opgeheven met ingang van 1 januari 2004. Alle nadruk komt dus te liggen op de individuele bijzondere bijstand. Dit is de reden om het verstrekkingenpakket nog eens kritisch te bezien en lijnen uit te zetten voor de toekomst. De gemeenteraad heeft bij de bespreking van de begroting aangegeven aandacht te willen geven in het beleid aan chronisch zieken en gehandicapten en ouderen met medische kosten. Het Rijk voert bezuinigingen door die met name effect hebben op de inkomenspositie van chronisch zieken en gehandicapten. De gemeenteraad heeft in de vergadering van 30 oktober 2003 een motie aangenomen waarin gevraagd wordt om een klantvriendelijke regeling voor deze doelgroep. In deze notitie wordt een eerste aanzet gegeven voor de herschikking van het pakket bijzondere bijstand onder de WWB en worden de beleidskaders geschetst. Eerst worden een aantal uitgangspunten benoemd en beschreven en vervolgens wordt ingegaan op de doelgroepen, het verstrekkingenpakket en de aanvraagprocedure. Uitgangspunten WWB in relatie tot speciale aandachtsgroepen Met de invoering van de WWB vervalt voor gemeenten de mogelijkheid van een categoriaal gemeentelijk minimabeleid. Voorzieningen voor het bevorderen van maatschappelijke participatie, zoals de Ooievaarspas, blijven wel mogelijk. Daarnaast blijven categoriale regelingen mogelijk voor 65+-ers en chronisch zieken en gehandicapten. De WWB legt sterk de nadruk op het maatwerk wat alleen door middel van de individuele bijzondere bijstand mogelijk is. Het uitgangspunt van het armoedebeleid is de concentratie op de kerntaak, namelijk de verstrekking van individuele bijzondere bijstand. Daarnaast introduceert het Rijk een toeslag voor burgers die langer dan 5 jaar moeten leven van een inkomen op bijstandsniveau, de langdurigheidstoeslag. Verstrekken van forfaitaire bedragen, zonder dat de burger daadwerkelijk gemaakte kosten moet aantonen, behoort onder de WWB niet tot de mogelijkheden, dit kan alleen voor ouderen en chronisch zieken. Wel kan de gemeente normbedragen of maximum bedragen hanteren bij het verstrekken van individuele bijzondere bijstand. Kosten die vergoed worden via de bijzondere bijstand moeten ook aantoonbaar gemaakt worden. Een verstrekking valt op grond van de WWB onder de individuele bijzondere bijstand als: • er sprake is van individuele bijzondere omstandigheden; • is vastgesteld tot welke kosten die bijzondere omstandigheden leiden; • is vastgesteld tot welk bedrag die kosten kunnen worden voldaan uit de norm voor levensonderhoud, het vermogen en de aanwezige draagkracht; • is vastgesteld of, en zo ja tot welk bedrag, de betrokkene de kosten maakt; • is vastgesteld dat er geen voorliggende voorziening is die de kosten vergoed. Individuele bijzondere bijstand moet aangevraagd kunnen worden door alle Hagenaars die individuele bijzondere kosten hebben waarvoor geen eigen middelen zijn en waarvoor geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening. Dit is het uitgangspunt van de wettekst en het beleid. Dit betekent dat de bijzondere bijstand voor iedereen in Den Haag beschikbaar is die dit nodig heeft.
2
Uitgaande van dit principe en met het oogmerk klantvriendelijkheid en doelmatigheid is het voorstel het beleid toe te spitsen op drie specifieke doelgroepen, namelijk ouders met schoolgaande kinderen, chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Gebleken is dat mensen uit deze drie groepen uitgaven hebben die veelal niet van een gewone bijstandsuitkering bekostigd kunnen worden. Hun inkomenspositie is ten opzichte van anderen in een vergelijkbare situatie zwakker1. Voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen is een categoriale regeling mogelijk, voor ouders met schoolgaande kinderen kent de wet niet de mogelijkheid van een categoriale regeling. Het voorgaande houdt in dat het speerpuntenbeleid zoals we dat nu kennen, komt te vervallen. Het speerpuntenbeleid was gericht op specifieke aandachtsgroepen bijvoorbeeld de groep bijstandsgerechtigden die langer dan 3 jaar een inkomen had op bijstandsniveau, de groep alleenstaanden ouder dan 50 jaar en de groep 65+-ers. Het speerpuntenbeleid hield in dat er geen drempelbedrag van toepassing was op de verstrekking bijzondere bijstand en dat de duurzame gebruiksgoederen zoveel mogelijk werden verstrekt als gift. Sinds de vaststelling van de doelgroepen van het speerpuntenbeleid begin jaren ’90 hebben de ontwikkelingen niet stilgestaan. De groep alleenstaanden ouder dan 50 jaar bijvoorbeeld was toen doelgroep van het armoedebeleid, inmiddels geldt ook voor deze groep de arbeidsverplichting en wordt deze groep niet meer gezien als risico-groep voor armoede. De speerpuntgroep ‘langdurig in bijstand’ heeft onder de WWB recht op de langdurigheidstoeslag waarbij het Rijk het begrip ‘langdurig’ anders definieert dan de gemeente Den Haag dit deed ( namelijk 5 i.p.v. 3 jaar). Het speerpuntenbeleid als zodanig is daarmee grotendeels overbodig geworden. Elementen van het speerpuntenbeleid blijven behouden bijvoorbeeld als het gaat om de groep ouderen. voorzieningen voor schoolgaande kinderen Recentelijk is door het Nibud aandacht gevraagd voor het feit dat veel ouders niet meer in staat zijn de schoolkosten voor hun kinderen op te vangen. Scholen klagen over het feit dat kinderen niet mee kunnen op het schoolreisje omdat hun ouders dit niet meer kunnen betalen. Voorkomen moet worden dat armoede overgedragen wordt van de ene generatie op de andere. Het uitgangspunt van het beleid is dat kinderen van wie de ouders een inkomen hebben op minimumniveau op school gewoon mee kunnen doen. Huidig beleid In 2003 konden ouders jaarlijks een beroep doen op de schoolfondsen uit het OoievaarsFonds. Via de schoolfondsen ontvingen de ouders jaarlijks tussen de € 90,- en €181,- per kind, afhankelijk van het schooltype. De bijdrage uit het OoievaarsFonds is met ingang van 1 januari 2004 niet meer mogelijk. Daarnaast kunnen ouders via de bijzondere bijstand een tegemoetkoming krijgen voor extra kosten zoals het verwarmen van de studeerkamer. Nieuw beleid Het voorstel is om beide regelingen samen te voegen in één regeling in de bijzondere bijstand. Uit recent onderzoek naar de schoolkosten blijkt dat de kosten de laatste jaren sterk gestegen zijn2. Gecorrigeerd met de inflatie gaat het om een stijging van tussen de 21% en 50%. De vrijwillige ouderbijdrage steeg in de afgelopen drie jaar met 35%. De indirecte studiekosten, zoals reiskosten, een bureau of het verwarmen van de studeerkamer zijn niet meegenomen in deze cijfers.
1 2
zie hiervoor de bijlage over de financiële positie van chronisch zieken en gehandicapten. schoolkostenonderzoek februari 2004 in opdracht van het ministerie van OCW
3
gemiddelde schoolkosten VMBO HAVO VWO
€ € €
2001 472,00 € 618,00 € 623,00 €
2004 680,00 927,00 931,00
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) geldt als voorliggende voorziening en dekt een deel van de schoolkosten. Voor een leerling in de onderbouw bedraagt de maximum vergoeding in 2004 €540,90, voor een leerling in de bovenbouw is dit €613,87. Gekozen zou kunnen worden voor een startpakket bij aanvang van het voortgezet onderwijs. Hoewel men ook op de basisschool ook kosten heeft voor schoolgaande kinderen, geldt dat men bij de start van de middelbare schoolperiode te maken krijgt met extra kosten, bijvoorbeeld voor de aanschaf van (verplichte) sportkleding, een fiets en een bureau. De kosten worden gebonden aan een maximum bedrag per kind bijvoorbeeld € 500,-. De kosten moeten daadwerkelijk gemaakt zijn en aangetoond kunnen worden door de aanvrager. Daarnaast is er een verstrekking mogelijk voor reguliere schoolkosten (schoolreisjes en boekengeld) voor een maximum bedrag van € 250, - per jaar. Gekozen zou ook kunnen worden voor de variant waarbij er geen sprake is van een startpakket maar deze kosten over de gehele schoolperiode verdeeld worden. Het maximum bedrag per jaar zou dan kunnen stijgen tot €300,- per jaar. Dit betekent dat er in beginsel geen aanvraag ingediend kan worden voor de overige schoolkosten tenzij er sprake is van individuele specifieke omstandigheden. Er is ook geen aparte vergoeding mogelijk voor de aanschaf van een computer. Scholen hebben over het algemeen computerlokalen waar iedere leerling terecht kan, de aanschaf van een eigen computer is over het algemeen niet noodzakelijk. Ouders met kinderen in het basisonderwijs kunnen ook in aanmerking komen voor een jaarlijkse vergoeding van reguliere schoolkosten, bijvoorbeeld voor overblijfkosten, ouderbijdrage of schoolreisjes. De maximum vergoeding bedraagt jaarlijks € 90,- per kind. Het OoievaarsFonds kende ook een regeling voor de eigen bijdrage van kinderen op de Voorschool. Nu het Fonds is komen te vervallen, is deze regeling opgenomen in het verstrekkingenpakket van de bijzondere bijstand. De kosten van de schoolkostenregeling worden in het beleidsplan verder uitgewerkt, een eerste indicatie geeft aan dat er rekening moet worden gehouden met een financieel beslag van ongeveer 2,1 mln euro. voorzieningen voor chronisch zieken en gehandicapten en ouderen Huidig beleid We kenden in Den Haag een AV-Fonds (in het OoievaarsFonds) waar iedere Hagenaar met een inkomen tot 110% van het wettelijk minimumloon een beroep op kon doen. De bijdrage uit dit fonds bedroeg 12 euro per jaar en was bedoeld om Hagenaars te stimuleren een aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten. Daarnaast kennen we een uitgebreid pakket medische verstrekkingen onder de individuele bijzondere bijstand variërend van een tegemoetkoming voor een bril, de eigen bijdrage voor de thuiszorg, een bijdrage voor de batterijen van het gehoorapparaat en een vergoeding voor het opladen van de elektrische rolstoel. Sommige vergoedingen worden met name door chronisch zieken en gehandicapten aangevraagd, andere voorzieningen zoals bijvoorbeeld een bril, kunnen door iedere Hagenaar aangevraagd worden.
4
Nieuw beleid In de afgelopen maanden is de inkomenspositie van chronisch zieken en gehandicapten nadrukkelijk in het nieuws geweest. Zowel bij de behandeling van de begroting van Financiën als Sociale Zaken in de Tweede Kamer is dit onderwerp uitgebreid aan de orde geweest. Deze discussies hebben geleid tot het verhogen van de kostenaftrek voor ziektekosten3, het instellen van een verzilveringregeling via de fiscus en het opplussen van het budget voor bijzondere bijstand. Ten aanzien van dit laatste punt is besloten categoriale regelingen voor de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten mogelijk te maken tot de invoering van een nieuw ziektekostenstelsel, naar verwachting 1 januari 2006. In de handreiking van het ministerie SZW betreffende de kosten voor chronisch zieken en gehandicapten worden nadrukkelijk ook de ouderen betrokken. Voor 65+-ers geldt dat er vaak sprake is van een beperkte mobiliteit en verborgen kosten vanwege lichamelijke beperkingen. Het Rijk heeft extra middelen voor het verstrekken van bijzondere bijstand aan deze doelgroep ter beschikking gesteld, voor Den Haag bedraagt deze bijdrage waarschijnlijk ongeveer 550.000 euro (p.m. vooruitlopend op schriftelijke bevestiging van ministerie SZW). Gedacht wordt aan een categoriale regeling waarbij ouderen en chronisch zieken en gehandicapten (tot 65 jaar) jaarlijks via de Ooievaarspas een vergoeding krijgen van 120 euro voor de verborgen kosten die samenhangen met hun ziekte of lichamelijke beperking. De individuele bijzondere bijstand voor bijvoorbeeld de eigen bijdrage thuiszorg blijft daarnaast volledig beschikbaar. De doelgroep van deze regeling omvat ongeveer 18.000 huishoudens. De premie’s van de aanvullende ziektekostenverzekering zijn aanmerkelijk gestegen het laatste jaar. Het voorstel is om alle Hagenaars met een inkomen op het sociaal minimum (inclusief de groep chronisch zieken, gehandicapten en ouderen) via de reguliere bijzondere bijstand een bijdrage van ongeveer 30 euro per jaar te verstrekken als tegemoetkoming voor de aanvullende verzekering. De verwachting is dat ongeveer 25.000 Hagenaars deze vergoeding aan gaan vragen. Zeker nu er veel voorzieningen vanuit het reguliere ziekenfondspakket zijn overgeheveld naar de aanvullende verzekeringen biedt deze voorziening een belangrijke stimulans voor burgers om een aanvullende verzekering af te sluiten. Duurzame gebruiksgoederen Huidig beleid Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in principe als leenbijstand verstrekt. Een uitzondering wordt gemaakt voor ouderen, mensen die meer dan 3 jaar leven op het sociaal minimum en mensen in een traject schuldhulpverlening. Zij krijgen de vergoeding voor duurzame gebruiksgoederen als gift verstrekt. In de praktijk betekent dit dat 83 procent van de verstrekkingen als gift wordt gedaan. Nieuw beleid Verstrekkingen voor duurzame gebruiksgoederen zijn in hun aard niet bijzonder, iedereen moet immers op z’n tijd wat huisraad vervangen wegens slijtage. Het is gebruikelijk dat men hier in z’n uitgavenpatroon rekening mee houdt en tijdig middelen reserveert om te zijner tijd een wasmachine o.i.d. te vervangen. Daarom wordt voorgesteld dat iedere aanvrager van duurzame gebruiksgoederen de bijzondere bijstand als lening verstrekt krijgt. In bijzondere individuele gevallen kan er uiteraard een uitzondering gemaakt worden en bestaat de mogelijkheid om duurzame gebruiksgoederen als gift te verstrekken. Er moet dan wel sprake zijn van een bijzondere situatie. Van aanvragers wordt verwacht dat ze reserveren voor duurzame gebruiksgoederen. Na enige jaren geleefd te hebben op bijstandsniveau, ontbreekt het vaak aan deze reserveringsruimte. 3
in een bijlage wordt een uitleg gegeven over de fiscale kostenaftrekregeling
5
De wetgever heeft hierin voorzien door het opnemen van een langdurigheidstoeslag in de wet. Cliënten die meer dan 5 jaar leven van een bijstandsuitkering kunnen aanspraak maken op deze toeslag. Met deze toeslag moet men weer in staat worden geacht te kunnen reserveren voor noodzakelijke uitgaven. De langdurigheidstoeslag wordt dan niet aangewend voor een specifiek doel maar als reserveringsruimte naast de reguliere uitkering. Gekozen kan ook worden voor de optie waarbij de langdurigheidstoeslag geldt als voorliggende voorziening voor de verstrekking zelf. Dit betekent dat cliënten na ontvangst van de langdurigheidstoeslag geen recht meer hebben op bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Aanvragers moeten de langdurigheidstoeslag dan volledig aanwenden voor een eventuele aankoop later in het jaar en kunnen geen aanspraak meer maken op bijzondere bijstand. Onder de WWB is afstemming van bijzondere bijstand mogelijk ingeval iemand door eigen toedoen in een bijstandsbehoeftige situatie is beland. In het geval er sprake is van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid bestaat de mogelijkheid de bijzondere bijstand als lening te verstrekken of een korting op de verstrekking toe te passen. Dit betreft altijd individuele omstandigheden, de beoordeling moet door de bijstandsconsulent gedaan worden. Het effect van bovengenoemde regeling zal zijn dat er allereerst sprake zal zijn van een volumebeperking op de aanvragen bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen. Verder zal uiteindelijk een groot deel van de bijzondere bijstand terugvloeien naar de dienst. Drempel en draagkracht Huidig beleid Bij aanvragen bijzondere bijstand wordt in de meeste gevallen rekening gehouden met een drempelbedrag. Dit is het bedrag wat men sowieso zelf moet bijdragen aan de voorziening. Bij 65+-ers en mensen die langer dan 3 jaar leven op het sociaal minimum wordt geen drempelbedrag berekend. Tot op heden kenden we een vrij ingewikkelde rekenmethode voor het bepalen van de draagkracht waarbij er sprake was van verschillende percentages: 10%, 35% en 50% van de bijstandsnorm. De draagkracht is van toepassing op alle aanvragen individuele bijzondere bijstand. Nieuw beleid De WWB kent de mogelijkheid van een drempelbedrag of een administratieve drempel. Gebleken is dat het rekening houden met het drempelbedrag in de praktijk meer uitvoeringskosten met zich meebrengt dan dat er besparingen plaats vinden op de uitgaven bijzondere bijstand. Voorgesteld wordt om geen drempelbedragen meer te verrekenen met de verstrekkingen. De WWB kent het begrip draagkracht niet als zodanig maar kent wel de mogelijkheid om rekening te houden met (een deel van) het inkomen boven het normbedrag. De gemeente heeft de vrijheid om hier zelf regels voor op te stellen. Voorgesteld wordt om deze rekenmethode te vervangen door een éénvoudig systeem waarbij alleen in heel uitzonderlijke situaties rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Te denken valt aan het volgende schema:
6
norm norm norm alleenstaande alleenstaande ouder gezin 100% € 809,58 € 1.040,89 € tot 120% € 971,50 € 1.249,07 € tot 130% € 1.052,45 € 1.353,16 €
aanwezige draagkracht per maand 1.156,54 € 1.387,85 € 25,00 1.503,50 € 50,00
Ingeval de aanvrager een inkomen heeft boven de 130% van het sociaal minimum wordt het meerinkomen volledig in de draagkrachtberekening meegenomen. Het berekenen van de draagkracht vergt nu vaak veel tijd van de medewerker, door bovenstaande methode wordt de werklast teruggebracht. Vermogen Huidig beleid Bij aanvragers die 3 jaar of langer leven op het sociaal minimum wordt geen rekening gehouden met het aanwezige vermogen voorzover het beneden het bescheiden vrij te laten vermogen blijft. Dit geldt voor alle aanvragen duurzame gebruiksgoederen. Bij andere aanvragen wordt sowieso geen rekening gehouden met een eventueel vermogen. Nieuw beleid Onder de WWB is het mogelijk het bescheiden vrij te laten vermogen mee te wegen in de beoordeling bij de aanvraag bijzondere bijstand. Enerzijds is het redelijk om geen bijstand te verstrekken als iemand zelf nog spaargeld heeft, anderzijds is het niet terecht als men jaren lang heeft gespaard voor een specifiek doel, dit spaartegoed aangewend zou moeten worden voor huisraad. Het voorstel is om het bescheiden vrij te laten vermogen voor de helft vrij te laten (het bescheiden vrij te laten vermogen is momenteel € 5.065,- voor een alleenstaande, voor een alleenstaande ouder of gezin is dit €10.130,-). Door de burger niet al het vermogen aan te laten wenden voor noodzakelijke uitgaven wordt voorkomen dat de getoonde spaarzin wordt belemmerd. Communicatie en aanvraagprocedure Uitgangspunt bij het vormgeven van de aanvraagprocedure zijn de begrippen klantvriendelijkheid en toegankelijkheid. Verder moeten de aanvragen snel af te handelen zijn. De bijzondere bijstand is bestemd voor iedereen in Den Haag die dit nodig heeft, dit uitgangspunt moet niet alleen blijken uit de samenstelling van het pakket maar ook uit de toegankelijkheid van de voorzieningen. In het jaar 2000 is het schriftelijk aanvraagformulier geïntroduceerd. Cliënten hoefden niet meer in alle gevallen langs te komen op het wijkkantoor om een aanvraag in te dienen maar konden in sommige gevallen een schriftelijke aanvraag doen. De ervaringen die opgedaan zijn met de schriftelijke aanvraagprocedure zijn erg positief, het is de moeite waard om te kijken of we niet meer voorzieningen via deze procedure kunnen verstrekken. Gedacht wordt aan een apart aanvraagformulier voor de diverse doelgroepen, bijvoorbeeld gehandicapten, chronisch zieken en ouders met schoolgaande kinderen voor specifieke kosten. De schriftelijke aanvraagformulieren (met antwoordenveloppe) liggen dan bij de klanten thuis en kunnen ingevuld worden op het moment dat de kosten gemaakt zijn en de bewijsstukken meegestuurd kunnen worden. Dit betekent dat de aanvragers voor deze aanvragen niet meer langs hoeven te komen op het wijkkantoor van de dienst SZW. Deze schriftelijke aanvraagformulieren kunnen breed in de stad verspreid worden, in ieder geval onder de
7
(vroegere) gebruikers van het OoievaarsFonds, de cliënten van de dienst SZW, de scholen en de cliënten van de Wvg. Bij het aanvraagformulier hoort uiteraard ook een folder over de mogelijkheden van de bijzondere bijstand. Dit aanvraagformulier zal ook via intermediairen onder de allochtone Hagenaars verspreid gaan worden. Voor een aanvraag bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen moet uiteraard nog wel een afspraak gemaakt worden met de consulent op het wijkkantoor. Deze aanvragen zijn niet schriftelijk af te handelen maar vragen meer onderzoek van de consulent. Bekend is dat vooral ouderen opzien tegen de bureaucratische rompslomp van een aanvraag. Dit probleem zou mogelijk ondervangen kunnen worden door ook ouderen het schriftelijk aanvraagformulier toe te sturen. Er zou dan een folder bijgevoegd moeten worden met informatie over de Advies- en Informatiemedewerkers. Door middel van een telefoontje aan het call-center van deze dienst, kan dan gezocht worden naar een passende oplossing voor ouderen, bijvoorbeeld een huisbezoek van de A & I-er die het formulier invult en de aanvraag afhandelt. Het voorstel is om ook het organiseren van trainingen en informatiebijeenkomsten voor intermediairen in het kader van de wijkgerichte aanpak weer op te pakken. Gebleken is dat dit een effectief middel is in het tegengaan van niet-gebruik. Ooievaarspas De WWB staat de zogenaamde stadspassen wel toe maar deze mogen uitsluitend voor participatiedoeleinden worden aangewend. In deze paragraaf wordt beschreven in hoeverre het bestaande aanbod van de Ooievaarspas beter aan kan sluiten op deze doelstelling. Doelgroep De doelgroep van de Ooievaarspas is breed. Alle leden van Haagse huishoudens (inclusief thuiswonende kinderen tot 18 jaar) met een inkomen tot 130% van het minimumloon komen in aanmerking voor de Ooievaarspas. Verwacht wordt dat in de loop van het jaar 2004 circa 73.000 Ooievaarspassen in omloop zijn. Als het gaat om de doelstelling maatschappelijke participatie kunnen binnen deze ruime doelgroep drie aandachtsgroepen worden aangewezen: kinderen, cliënten met een trajectadvies ‘rust’ van Werkkompas en ouderen (65-plussers). Het aanbod Het huidige aanbod van de pas bestaat hoofdzakelijk uit sport, cultuur en recreatie. In 2004 kunnen nog geen grote wijzigingen in het aanbod worden doorgevoerd omdat met de vaste aanbieders medio 2003 al contracten zijn afgesloten voor 2004. In het kader van de afbouw van het OoievaarsFonds zijn vanaf 2004 de voorzieningen uit het sport- en cultuurfonds toegevoegd aan het pakket van de Ooievaarspas. Op onderstaande punten kan al in 2004 een eerste stap worden gezet om het aanbod beter te laten aansluiten bij de doelstelling maatschappelijke participatie. Minder recreatieve activiteiten Door de grotere nadruk op maatschappelijke participatie zal met name het onderdeel recreatie in het pasaanbod kritisch moeten worden bezien. Eenmalige activiteiten als de commerciële shows en de dure dagtochten naar de grote pretparken kunnen vervallen, terwijl de goedkopere dagtochten naar de kleinere, wat meer educatieve bestemmingen blijven bestaan. Een knelpunt is hierbij het feit dat ouderen dit als een groot verlies zullen ervaren, het idee is dat een beperkt aanbod van dagtochten, specifiek gericht op ouderen, in deze leemte kan voorzien, daarbij kan overwogen worden om de eigen bijdrage te verhogen.
8
Activering Bezien kan worden of van het aanbod zelf een meer activerende werking kan uitgaan. Dat betekent dat meer nadruk komt te liggen op doorlopende activiteiten in plaats van eenmalig aanbod. Daarnaast kan worden nagegaan in hoeverre de drie genoemde aandachtsgroepen gestimuleerd kunnen worden om meer gebruik te maken van het aanbod. Voor cliënten met een trajectadvies ‘rust’ kan worden onderzocht of een “verwijs- en/of begeleidingsfunctie” door de welzijnsorganisaties een mogelijkheid is. Voor het aanbod vanaf 2005 zal ook het gehele bestaande aanbod kritisch worden bekeken op de doelstelling maatschappelijke participatie. Conclusie Meer dan onder de Abw komt in dit beleidsvoorstel de verantwoordelijkheid te liggen bij de cliënt. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor de voorzieningen van het bestaan, althans voor zover deze voorzieningen algemeen van aard zijn. In bijzondere omstandigheden kan meer dan in het verleden, maximaal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van bijzondere bijstand. Er vindt een verschuiving plaats van een breed voorzieningenpakket gericht op alle Haagse burgers naar een pakket waarbij meer dan in het verleden ingezet wordt op die kosten die specifiek zijn voor bepaalde bevolkingsgroepen. De gelden en voorzieningen worden gerichter ingezet en zijn hierdoor ook beter beheersbaar. Binnen de ruimte van de wet wordt zo maximaal mogelijk gebruik gemaakt van arbeidsextensieve aanvraag- en afhandelingsprocedures. Door het opnemen van de voorzieningen uit het OoievaarsFonds in de individuele bijzondere bijstand is er sprake van een verzwaring van de uitvoeringslast, door minder bureaucratische aanvraagprocedures kan deze extra uitvoeringslast weer enigszins gecompenseerd worden.
9
Bijlage 1 In onderstaande tabel vindt u in het kort een samenvatting van de belangrijkste wijzigingen. oud beleid breed pakket bijzondere bijstand gericht op alle Hagenaars met een laag inkomen met een speerpuntenbeleid gericht op 65+ers en mensen die langer dan drie jaar moesten rondkomen van een inkomen op bijstandsniveau. schoolfondsen in het OoievaarsFonds, inclusief de Voorschoolbijdrage. Kosten hoeven niet aangetoond te worden. Ind. bijzondere bijstand mogelijk voor ind. schoolkosten.
Fonds voor aanvullende verzekering in het OoievaarsFonds. Bijdrage is 12 euro per jaar. Vergoeding voor Ouderen en gehandicapten in het OoievaarsFonds voor duurzame gebruiksgoederen. Bijdrage inkomensafhankelijk met max. van €113,45 per jaar. Duurzame gebruiksgoederen worden als lening verstrekt. Ouderen en mensen die meer dan 3 jaar leven van een inkomen op bijstandsniveau ontvangen de vergoeding als gift. Ongeveer 83% van de bijzondere bijstand wordt verstrekt als gift. drempelbedrag van toepassing vermogen wordt niet meegenomen in de beoordeling van de middelen draagkracht aanwezig tot 150 van het sociaal minimum. ingewikkeld aanvraagformulier waarbij (bijna) altijd een afspraak met bijstandsconsulent vereist is. breed pakket van Ooievaarspas met voorzieningen voor sport, cultuur en recreatie.
nieuw beleid beleid toegespitst op drie aandachtsgroepen: chronisch zieken, gehandicapten, ouderen en ouders met schoolgaande kinderen. Daarnaast is bijzondere bijstand mogelijk voor iedere Hagenaar die dit nodig heeft. Voorschoolvergoeding in bijzondere bijstand. Vergoeding op aanvraag voor kosten van basisschoolkinderen waarbij kosten aangetoond moeten worden. Vergoeding voor brugklasser van max. 500 euro en jaarlijkse verstrekking voor kinderen in voortgezet onderwijs van 250 of 300 euro. Kosten moeten aangetoond worden door de aanvrager. Ind. bijzondere bijstand in principe niet meer mogelijk. Bijdrage voor kosten van de aanvullende verzekering mogelijk via ind. bijzondere bijstand van 30 euro per jaar. Via Ooievaarspas een tegemoetkoming voor Ouderen, chronisch zieken en gehandicapten van 120 euro per jaar voor verborgen ziektekosten. Iedereen krijgt bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen als lening verstrekt waarbij langdurigheidstoeslag geldt óf als extra reserveringsruimte óf als voorliggende voorziening. drempelbedrag niet van toepassing aanwezig vermogen wordt voor de helft meegenomen in de toets op de middelen draagkrachtberekening gestandaardiseerd met een max. van 130% van het sociaal minimum Voor de meeste vergoedingen kan volstaan worden met een schriftelijk aanvraagformulier. Alleen bij duurzame gebruiksgoederen is persoonlijke afhandeling noodzakelijk. In het aanbod komt meer nadruk op maatschappelijke participatie. Minder recreatieve activiteiten.
10
Bijlage 2
DE FINANCIËLE POSITIE VAN CHRONISCH ZIEKEN EN GEHANDICAPTEN. EEN KORTE VERKENNING Mayke Kromhout
1. Inleiding Over het algemeen wordt veel onderzoek verricht naar de situatie van chronisch zieken en gehandicapten. Aan hun financiële positie wordt minder aandacht besteed. Dit wordt ook bevestigd door Miriam de Klerk (SCP) en Mieke Rijken (NIVEL)4, beide onderzoekers op dit terrein. Voor deze korte verkenning zijn de meest recente werken van de twee genoemde onderzoekers bestudeerd. In hun rapporten geven zij een overzicht van het belangrijkste onderzoek op dit gebied. Ipso Facto (2002) heeft in Deventer een onderzoek gedaan naar dit terrein en Engbersen et al. (1999) hebben in hun vierde jaarrapport een hoofdstuk gewijd aan armoede en gezondheidszorgbeleid in heel Nederland. De vier onderzoekers delen de mening dat de financiële situatie van mensen met een chronische aandoening en/of handicap slechter is dan die van mensen zonder. Een nadeel van de gepresenteerde gegevens is dat zij zijn verzameld in de periode 1991-1999. Een aanvulling op deze gegevens vormt het recente onderzoek van het Nibud (2003) dat de koopkrachtontwikkeling van chronisch zieken heeft bestudeerd. Volgens dit orgaan gaat deze groep er fors op achteruit, ondanks reparatiemaatregelen van de regering. Het Nibud wijst in hun rapport op de noodzaak van actieve voorlichting waardoor het gebruik van compenserende voorzieningen wordt gestimuleerd. In deze literatuurverkenning wordt nader ingegaan op de financiële positie van chronisch zieken en gehandicapten. Verder wordt nagegaan waar de meerkosten voor chronisch zieken en gehandicapten uit bestaan, in hoeverre ze worden vergoed en of ze voor 100% in aanmerking komen voor belastingaftrek. Maar eerst zal worden geprobeerd om zicht te krijgen op deze twee groepen. In paragraaf 2 wordt een omschrijving gegeven van de karakteristieken van chronisch zieken en gehandicapten. In paragraaf 3 worden schattingen gegeven van de grootte van deze groepen. Paragraaf 4 behandelt de situatie van chronisch zieken. De gepresenteerde gegevens zijn van Engbersen et al. (1999) en het Nivel (2003). In paragraaf 5 komt de situatie van lichamelijk gehandicapten aan de orde. Deze situatie wordt geschetst aan de hand van de rapporten van het SCP (Rapportage Gehandicapten 2002) en het Nivel (2003). Paragraaf 6 geeft kort aan hoe het is gesteld met verstandelijk gehandicapten. Tot slot wordt in paragraaf 7 ingegaan op compenserende voorzieningen. Paragraaf 8 bevat de conclusies. 2. Definities Om de mate waarin iemand chronisch ziek is te bepalen, wordt over het algemeen uitgegaan van de Nota chronisch-ziekenbeleid (TK 1990/91). Chronische ziekten worden daarin omschreven als ‘onomkeerbare aandoeningen, zonder dat er uitzicht is op volledig herstel en met een gemiddeld lange ziekteduur’. Volgens het SCP is er een sterke samenhang tussen chronische ziekten en (lichamelijke) beperkingen. Zij stellen dat een langdurige aandoening niet alleen kan leiden tot beperkingen van lichamelijke aard, maar ook tot een situatie waarin betrokkenen sociale nadelen ondervinden. Wat betreft gehandicapten gaat men in Nederland doorgaans uit van de classificatie van de Wereld Gezondheids Organisatie. Zij definiëren een handicap als: ‘iedere vermindering of afwezigheid als gevolg van een stoornis van de mogelijkheid tot een voor de mens normale activiteit, zowel wat de wijze als de reikwijdte betreft’. Of mensen als gevolg van hun 4
Maakt vooral gebruik van gegevens van het Patiëntenpanel Chronisch Zieken (PPCZ).
11
beperkingen ook gehandicapt zijn, hangt af van de mate waarin zij sociaal nadeel ondervinden of bepaalde sociale rollen niet kunnen vervullen. Op basis van de aard van de handelingen die zij al dan niet kunnen verrichten onderscheidt het SCP drie categorieën bij de lichamelijk gehandicapten: lichte, matige en ernstige lichamelijke beperkingen. De OESO gaat echter uit van langdurige lichamelijke beperkingen bij het gezichtsvermogen, gehoor-, til- en bewegingsapparaat. Verstandelijk gehandicapten worden gezien als personen met een benedengemiddeld intellectueel functioneren naast de daarmee samenhangende beperkingen in twee of meer vaardigheidsgebieden: communicatie, zelfredzaamheid, wonen, sociale vaardigheden, gebruikmaken van de samenleving, zelfbepaling, gezondheid en veiligheid, functionele schoolse vaardigheden, ontspanning en werken. Tussen het hebben van een lichamelijke of verstandelijke beperking en chronische ziekten bestaat een sterke samenhang. Van de mensen met een matige of ernstige beperking heeft ruim 85% een chronische ziekte en van de mensen zonder beperkingen circa 18%. Vaak zijn chronische ziekten de belangrijkste oorzaak van de beperking, maar daarnaast spelen factoren als leeftijd, geslacht, gezinstype of sociaaleconomische status een rol. Vanwege de samenhang tussen chronisch zieken en gehandicapten, is een nauwkeurige schatting van de grootte van deze groep moeilijk te maken. Beide groepen overlappen elkaar deels. Hoeveel is niet duidelijk. Data over de gezondheidstoestand van deze twee groepen zijn daarom niet altijd strikt te scheiden. 3. Omvang van chronisch zieken en gehandicapten Naar schatting komen 1,5 miljoen mensen met een chronische ziekte voor in Nederland. Het aantal mensen met lichamelijke beperkingen is meer dan twee keer zoveel, terwijl circa 103.000 tot 111.000 mensen last hebben van een verstandelijke handicap. Omdat er sprake is van overlap tussen de groepen, zijn deze aantallen niet bij elkaar op te tellen. Mensen met lichamelijke beperkingen zijn vooral te vinden in de leeftijdscategorie 65 jaar en ouder. Vrouwen hebben ook vaker lichamelijke beperkingen dan mannen, ongeacht hun leeftijd.
4. De inkomenspositie van chronisch zieken In dit onderdeel wordt eerst een overzicht gegeven van de inkomensontwikkeling van chronisch zieken. Data zijn afkomstig van het Nivel (2003) en Engbersen (1999). Volgens het Nivel5 heeft eenderde van alle chronisch zieken een beschikbaar inkomen van minder dan 1000 euro per maand. Dit komt doordat ze vaker zijn aangewezen op een uitkering en bovendien hoge uitgaven hebben vanwege hun ziekte. De extra kosten die een chronisch zieke heeft, betreffen eigen bijdragen voor behandelingen en medicijnen, thuiszorg, hulpmiddelen en aanpassingen. Daarnaast zijn er 'verborgen kosten', dat wil zeggen kosten die door gezonde mensen veel minder of zelfs helemaal niet gemaakt worden. Het gaat hierbij onder andere om extra kosten voor voeding (denk aan bepaalde diëten), extra kledingkosten, extra energie- en verwarmingskosten en extra reiskosten attentiekosten voor mantelzorgers. Engbersen et al. geven aan dat chronisch zieken minder te besteden hebben dan gezonde mensen. Dit is volgens hen vooral te wijten aan het lagere netto maandinkomen en de nietgecompenseerde uitgaven die ze maken. De belangrijkste factoren waarmee de financiële situatie van chronisch zieken samenhangt, zijn het opleidingsniveau en het aantal lichamelijke beperkingen. Hoe meer beperkingen, hoe hoger het relatieve aandeel van de ziektekosten in het netto maandinkomen. Bij hogere inkomens worden bovendien ook meer kosten worden gemaakt. 5
In samenwerking met de Stichting voor Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam.
12
Belangrijkste inkomstenbronnen Engbersen et al. (1999) laten met hun onderzoek zien dat mensen met een chronische aandoening vaak aangewezen zijn op een uitkering.6 Voor deze constatering maken zij gebruik van gegevens die zijn ontleend aan het Patiëntenpanel Chronisch Zieken (PPCZ) en het Globe-onderzoek.7 Een nadeel van het patiëntenpanel is dat eenderde van de populatie tevens lichamelijke beperkingen heeft. Dit maakt het panel niet representatief voor de gehele groep met chronische ziekten. Tabel 4.1 Belangrijkste inkomsten van personen met een chronische aandoening vanaf 15 jaar. Bron: Engbersen et al (1999) arbeid uitkering - arbeidsongeschikt - uitkering overig ander inkomen
1998 % 38 10 41 11
Uit tabel 4.1 blijkt dat meer dan de helft van de personen met een (somatische) chronische aandoening moet zien rond te komen van een uitkering. Een iets kleinere groep (38%) is afhankelijk van een inkomen uit arbeid. Daarvan is niet bekend hoeveel uur zij werken. Achtergrondkenmerken als leeftijd, opleiding, beroep en huishoudtype spelen een belangrijke rol bij de hoogte van het inkomen. Zo laten Engbersen et al. zien dat chronisch zieken tot 65 jaar met een laag inkomen voornamelijk laaggeschoold zijn, een uitkering 8ontvangen en één of meer beperkingen hebben. Zij behoren tot een meerpersoonshuishouden waar zij zelf hoofdkostwinner zijn. De meeste chronisch zieken van 65 jaar en ouder met een laag inkomen zijn ook laaggeschoold, leven uitsluitend van een AOW-uitkering en hebben lichamelijke beperkingen. Verder behoren zij tot een meerpersoonshuishouden, maar zijn zelf geen kostwinner. Ziekte-gerelateerde kosten Ziekte-gerelateerde uitgaven zijn hoger naarmate men ouder wordt, hoger opgeleid en particulier verzekerd is. Verschillen zijn ook merkbaar als men kijkt naar de soort aandoeningen. Kankerpatiënten blijken de meeste uitgaven te hebben. De voornaamste uitgaven van chronisch zieken zijn: geneesmiddelen met/zonder recept (44%), hulpmiddelen9 (33%) en kosten voor mantelzorgers, attentiekosten genaamd (16%). Sociale deprivatie Of chronisch zieken sociaal kunnen functioneren hangt af van het inkomen waarover zij beschikken. Engbersen et al. (1999) laten zien dat variabelen als opleidingsniveau, het hebben van een beperking en inkomstenbron bepalen in hoeverre mensen in staat zijn om zich een minimum aantal zaken aan te schaffen waarmee ze sociaal kunnen functioneren.
6
We zullen later zien dat dit ook geldt voor personen met een beperking. Een longitudinale studie naar de gezondheid en levensomstandigheden. Hierbij is een steekproef getrokken onder de bevolking van Eindhoven en omgeving. 8 Arbeidsongeschiktheids-, werkloosheids-of bijstandsuitkering. 9 Uitgaven zijn onder andere: visuele hulpmiddelen, schoeisel, loophulpmiddelen, elastische kousen, een gehoorapparaat. 7
13
5. De inkomenspositie van mensen met lichamelijke beperkingen In deze paragraaf worden de belangrijkste inkomstenbronnen van mensen met lichamelijke beperkingen in kaart gebracht (tabel 5.1). Daarna wordt aandacht besteed aan de brutopersoonsinkomens van deze groep. Er wordt ingegaan op de vraagstelling of mensen met lichamelijke beperkingen er vanaf 1991 financieel op vooruit zijn gegaan. Om dit te bepalen is ook gekeken naar de invloed van betaald werk op de financiële positie. Vervolgens wordt nagegaan of mensen met beperkingen minder inkomen hebben dan personen zonder. Belangrijkste inkomstenbronnen Uit tabel 5.1 is af te leiden dat het aantal mensen zonder inkomen is afgenomen. Er zijn opmerkelijke verschillen tussen mensen met en zonder beperkingen.10 Hoewel het aantal mensen met een inkomen uit arbeid is toegenomen, is het aantal mensen met een sterke beperking, dat afhankelijk is van een uitkering stabiel gebleven. Tabel 5.1 schetst de belangrijkste inkomstenbronnen van de groepen. Tabel 5.1 Belangrijkste inkomsten (%) van personen 18-64 jaar met en zonder lichamelijke beperkingen. Bron: Rapportage Gehandicapten 2002 1991 geen inkomen arbeid uitkering - arbeidsongeschikt - uitkering overig ander inkomen
gee n 20 67
licht
sterk
totaal
geen
21 45
13 25
20 62
11 76
2 8 4
17 15 3
50 12 1
6 8 4
2 4 7
1999 licht
sterk
totaal
13 58
6 28
11 71
16 7 6
50 13 3
7 5 6
Ontwikkeling in de individuele inkomens Ook de ontwikkeling in de bruto-persoonsinkomens laat verschillen zien. Uit tabel 5.2 blijkt dat het inkomen van mensen met een beperking tussen 1991 en 1999 meer gestegen is dan van personen zonder een beperking. Als wordt gekeken naar de ernst van de beperkingen dan blijkt hoe minder de beperkingen, hoe kleiner het inkomensverschil. Het jaarinkomen van mensen met zware lichamelijke beperkingen is gemiddeld €3.000 minder dan van degenen zonder lichamelijke beperkingen. Tabel 5.2 laat dat zien.
10
Personen met matige en ernstige beperkingen kunnen vaak bepaalde activiteiten niet uitvoeren en hebben altijd moeite met meer dan één activiteit. Onder degenen met een lichte beperking bevinden zich over het algemeen personen die moeite hebben met bepaalde activiteiten, maar die dit nog wel zelf kunnen doen. Problemen bij het uithoudingsvermogen en de huishoudelijke activiteiten treden over het algemeen het eerste op.
14
Tabel 5.2. Ontwikkeling van de bruto-inkomens van personen met en zonder lichamelijke beperkingen. Bron: Rapportage Gehandicapten 2002 allen (18-64 jarigen) geen beperkingen wel beperkingen - waarvan licht - waarvan sterk
populatieaandeel 1999 100 83 17 12 6
bruto-inkomens €1.000 (1999 cijfers) 1991 1995 22,6 22,9 23,1 23,1 20,1 21,3 20,5 21,8 19,1 20,1
1999 24,4 24,8 22,3 22,8 21,6
deelnemers arbeidsmarkt - geen beperking - wel beperking
64 9
31,5 29,7
30,5 29,3
29,9 28,7
uitkeringsontvangers - geen beperking - wel beperking
5 6
17,9 19,8
15,3 19,6
17,6 20,9
De inkomensstijging die zich bij ernstig gehandicapten voordoet, komt vooral voor onder de groep uitkeringsontvangers. Dit geldt voor mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Door de stijging van de inkomens uit arbeid is de uitkering navenant hoger geworden. Het inkomen van mensen die afhankelijk zijn van andere uitkeringen bleef in diezelfde periode ongeveer gelijk. Een andere verklaring is gelegen in de samenstelling van de groep: onder het aantal mensen met beperkingen in 1999 komen meer ouderen en hoogopgeleiden voor wat ertoe leidt dat zij een hogere uitkering ontvangen. Het besteedbare inkomen Over het algemeen kan worden gesteld dat huishoudens met een of meerdere gehandicapten niet persé minder verdienen. Het huishoudinkomen van personen met ernstige beperkingen steeg zelfs met 4% meer dan dat van personen zonder beperkingen. Alleen in 1999 blijkt dat huishoudens met ernstige beperkingen een lager jaarinkomen hebben. Uit onderstaande tabel blijkt dat dit inkomen gemiddeld € 1.900 lager ligt dan het gemiddelde. Tabel 5.3. Gemiddeld besteedbare huishoudinkomens naar de mate van lichamelijke beperkingen. Bron: Rapportage Gehandicapten 2002 populatie 1999 alle huishoudens - zonder beperking - met beperking * waarvan licht * waarvan sterk
100 70 30 20 10
inkomen in euro’s van 1999 (x 1.000) 1991 1995 23,3 26,5 23,4 26,3 23,1 27,0 24,0 28,0 21,1 25,0
1999 28,0 27,7 28,7 30,1 26,1
De vorige tabel suggereerde dat er tussen 1991 en 1999 geen noemenswaardige verschillen zijn in de hoogte van de huishoudinkomens van personen met en zonder beperkingen. Onderstaande tabel laat zien dat die grote verschillen er wel zijn als het huishouden toeneemt. Eenpersoonshuishoudens beschikken over een beduidend lager inkomen dan meerpersoonshuishoudens. In sommige gevallen is hun inkomen nog niet eens de helft van dat van een meerpersoonshuishouden (tabel 5.4). De verschillen in inkomen worden belangrijker naarmate er in de huishoudens mensen met beperkingen voorkomen die wel werken. Bij alleenstaanden leidt dit tot een inkomen dat tweemaal hoger is, bij meerpersoonshuishoudens ligt het inkomen zelfs €12.000 hoger.
15
Tabel 5.4. Gemiddeld besteedbare huishoudinkomen naar de mate van lichamelijke beperkingen en huishoudtype. Bron: Rapportage Gehandicapten 2002 (x 1.000) alle huishoudens huishoudens zonder beperking -wv. niemand werkt -wv. iemand werkt huishoudens met beperking -wv. degene met beperking niet werkt -wv. degene met beperking wel werkt
1991 1-persoons meerpersoons 13,1 27,1 13,1 27,8 6,9 17,3 16,0 29,0 13,1 25,5 10,4 21,8 18,1 27,6
1999 1-persoons meerpersoons 15,9 33,0 16,1 33,4 9,5 20,0 18,0 34,7 15,2 32,2 13,3 23,9 18,0 35,6
Ziektegerelateerde kosten Hiermee wordt gedoeld op de meerkosten die mensen hebben als gevolg van functiebeperkingen. Voorbeelden van deze kosten zijn: niet-vergoede geneesmiddelen, eigen bijdrage voor de thuiszorg, hulpmiddelen of woningaanpassingen, kosten in verband met een dieet of extra stookkosten. Het Nivel onderscheidt onder die personen die minimaal €900 aan ziektekosten betaalden in 1998 vier clusters aan uitgavencategorieën: thuiszorg, verbandmiddelen, ziekenvervoer en maaltijdvoorziening (totaal 26%), voeding, energie, kleding, geneesmiddelen zonder recept (18%), hulpmiddelen of aanpassingen, transportkosten (16%) en ten slotte tandarts of specialist (16%). De eerste drie clusters duiden op kostenposten die over het algemeen alleen gemaakt worden door mensen met een chronische ziekte of handicap. Er zou hier dus sprake kunnen zijn van meerkosten. Omdat deze cijfers betrekking hebben op zowel chronisch zieken en gehandicapten is niet goed aan te geven wat de meerkosten zijn van de mensen met een lichamelijke beperking. Rondkomen van het inkomen van personen met lichamelijke beperkingen Circa 14% van de lichamelijk gehandicapten geeft aan dat zij schulden moeten maken of hun spaartegoeden aanspreken. Dit cijfer ligt iets hoger dan voor de algemene bevolking (11%). Mensen met ernstige beperkingen hebben hier iets meer moeite mee. In vergelijking met de gehele bevolking houden personen met beperkingen minder vaak geld over (respectievelijk 55% en 63%). 6. De inkomenspositie van verstandelijk gehandicapten In dit onderdeel wordt heel kort de inkomenspositie van mensen met een verstandelijke handicap belicht. Een groot percentage (60%) van de verstandelijk gehandicapten is aangewezen op een uitkering (40.000 mensen). Het betreft hier de Wajong-uitkering. Hoe ernstiger de handicap hoe vaker men is aangewezen op een uitkering. De Wajong-populatie neemt toe. Tussen 1994 en 1999 is het aantal gestegen van 12.000 naar 121.000. Dit heeft er onder andere mee te maken dat de instroom groter is dan de uitstroom. Dat de inkomenspositie van mensen met een verstandelijke handicap moeilijk is, is bijvoorbeeld ook af te leiden uit de hoogte van hun inkomen. Circa de helft heeft een inkomen op bijstandsniveau. Van de rest heeft 20% een inkomen van €817 of meer en een kleine hoeveelheid (1%) geniet een inkomen van meer dan €1.134 per maand. 7. Compenserende voorzieningen In hoeverre kunnen chronisch zieken en gehandicapten terugvallen op financiële compensatie van gemaakte ziektekosten? Volgens het SCP zijn de mogelijkheden voor compensatie van de hoge ziektegerelateerde uitgaven zeker in de periode 1991-1999 verminderd en zijn de bekendheid met c.q. het gebruik van deze mogelijkheden klein. Zij baseren zich daarvoor op een onderzoek naar het gebruik van dit soort voorzieningen. Uit dat onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat maar 6% van de personen met een lichamelijke beperking op de bijzondere bijstand een beroep heeft gedaan (Rapportage Gehandicapten 2002), terwijl twee keer zoveel mensen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om hun gemeentelijke lasten te laten
16
kwijtschelden. Voorts blijkt dat ongeveer één op de acht lichamelijk gehandicapten gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om buitengewone ziektekosten af te trekken van de inkomstenbelasting. Het aandeel van chronisch zieken dat gebruikmaakt van compenserende voorzieningen is zelfs geringer. Zo heeft slechts 3% weleens gebruikgemaakt van de bijzondere bijstand en heeft 8% ziektekosten als aftrekpost opgevoerd bij de opgave voor de inkomstenbelasting over 1999. Slechts 11% van de chronisch zieken heeft gebruikgemaakt van de aftrekregeling voor buitengewone uitgaven over het belastingjaar 2001. Dit is hetzelfde percentage als in 1999, voor de herziening van de Wet inkomstenbelasting. Volgens berekeningen met cijfers uit het Patiëntenpanel Chronisch zieken zou bijna de helft van de chronisch zieken voor deze regeling in aanmerking komen. De reden dat de regeling niet veel wordt gebruikt is dat veel mensen de regeling niet kennen of dat ze denken dat de regeling niet voor hen geldt. Hoewel de gepresenteerde cijfers betrekking hebben op de periode 19911998 bestaat de indruk dat er niet veel is veranderd. Het Nibud (2003) bevestigt dit en duidt vooral op het gevaar van niet-gebruik. Cijfers over het gebruik van inkomstenondersteunende maatregelen door Haagse ouderen, chronisch zieken en gehandicapten beperken zich tot de WvG.11 Uit de Stadsenquête blijkt dat het gebruik van de WvG gering is. Autochtonen en Surinamers maken vaker gebruik van deze voorziening dan overige Hagenaars (Stadsenquete 2003). Oorzaak in het geringe gebruik van de WvG is gelegen in een geringe bekendheid met deze voorziening. Zo zegt ongeveer driekwart van de burgers van Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse afkomst onbekend te zijn met de WVG, tegenover ongeveer de helft van de autochtonen. Dit zou naar zeggen van deze groep komen door de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Allochtonen en vooral allochtone ouderen blijken over het geheel genomen in geringere mate gebruik te maken van het bestaande aanbod aan zorgvoorzieningen en aanvullende voorzieningen voor ouderen (Gemeente Den Haag, 2003). 8. Conclusie Mensen met een chronische ziekte of handicap moeten vaker zien rond te komen van een laag inkomen dan huishoudens zonder leden met een chronische ziekte of handicap. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat mensen met een chronische ziekte vaker arm zijn (14% tegenover 5% onder niet-chronisch zieken, Van Agt, 2000). Uit het patiëntenpanel chronisch zieken komt naar voren dat mensen van 25 jaar en ouder met een chronische aandoening een inkomen hebben van €1098 per maand, terwijl voor de gehele bevolking van 25 jaar en ouder het inkomen €1475 per maand bedroeg (Armoedemonitor 2003). Chronisch zieken en gehandicapten worden ook nog geconfronteerd door de meerkosten die niet worden gecompenseerd. Volgens het SCP had 81% van de chronisch zieken en gehandicapten ziektegerelateerde uitgaven in 1999. Dat komt neer op een gemiddelde van circa € 750 per jaar. De grootste kostenposten worden gevormd door de eigen bijdragen voor de thuiszorg, uitgaven voor maaltijden, hulpmiddelen, extra voeding, extra kleding of vervoer. Lichamelijk gehandicapten blijken zelfs hogere kosten te maken dan chronisch zieken. Bijna een op de zes chronisch zieken geeft € 680 of meer per jaar uit aan ziektegerelateerde kosten, bij de lichamelijk gehandicapten is dat een op 4. Hoe groot het aantal huishoudens is met niet-vergoede meerkosten, is niet bekend. Wel zijn gegevens op gemeenteniveau aanwezig. Volgens de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Rotterdam bijvoorbeeld heeft ongeveer een kwart van de Rotterdamse minimahuishoudens niet-vergoede meerkosten (cijfers over de periode 2000-2002).
11
De Stadsenquete 2003 geeft wel een aardig overzicht van de gezondheidssituatie van Hagenaars. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat Marokkanen, Turkse vrouwen en 1e generatie allochtonen vaker hun gezondheid als minder goed beoordelen. 1e generatie allochtonen hebben echter vaker met ziekten te maken. De Stadsenquete geeft echter geen overzicht van het totaal aantal Hagenaars met een chronische ziekte of handicap. Ook ontbreken inkomensdata van deze doelgroep.
17
Er zijn verschillende mogelijkheden om voor bepaalde onkosten die men maakt een financiële tegemoetkoming aan te vragen. De belangrijkste zijn: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Wet voorziening Gehandicapten (WvG), de fiscale compensatie wegens buitengewone ziektekosten en de Bijzondere Bijstand. De AWBZ vergoedt bijvoorbeeld hulpmiddelen die wegens ziekte of handicap noodzakelijk zijn. Met de WvG heeft de gemeente wel een belangrijk instrument in handen. Deze Wet voorziet in vergoeding van vervoersvoorzieningen, rolstoelen en woningaanpassingen. Om in aanmerking te komen voor fiscale compensatie van gemaakte ziektekosten geldt een inkomensafhankelijke drempel van 11,2% van het verzamelinkomen. Geraadpleegde literatuur Engbersen et al (1999). Armoede en Verzorgingsstaat Vierde jaarrapport armoede en uitsluiting. Amsterdam University Press: pg 127-141. Gemeente Rotterdam (2003), Rond of Rood? Een onderzoek naar de financiële positie van huishoudens met een minimumloon in Rotterdam. Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ipso Facto (2002), Chronisch zieken en gehandicapten in Deventer. Een literatuurverkenning naar de demografische en economische achtergrond van personen met een chronische aandoening of handicap. Houten. Nibud (2003), Inkomen zieken en bijstandsgerechtigden fors in de min. Website –artikel. NIVEL (2003), Mogelijkheden van bestaande indicaties ter identificatie van chronisch zieken en gehandicapten met hoge ziektegerelateerde uitgaven. Utrecht. NIVEL/SEO (2003), Financiële positie van chronisch zieken: gebruik en mogelijkheden van de regeling voor buitengewone uitgaven binnen de Wet inkomstenbelasting 2001. Utrecht. SCP (2003), Armoedemonitor 2003. SCP-publicatie 2003/17. Een gezamenlijke publicatie met het Centraal Bureau voor de Statistiek. SCP (2002), Rapportage Gehandicapten 2002. Stadsenquete Den Haag 2002. Gemeente Den Haag. Bestuursdienst. Stadsenquete Den Haag 2003. Doelgroepenmonitor. Gemeente Den Haag. Bestuursdienst. Stadsenquete Den Haag 2003. Klantgerichtheidsmonitor. Gemeente Den Haag. Bestuursdienst. Gemeente Den Haag (2003), Het bereik van WVG-voorzieningen onder allochtone gehandicapten en allochtone ouderen in Den Haag in 2001 en 2002. Concept. Bijstandszaken.
18
Bijlage 3 De fiscale aftrek voor buitengewone uitgaven voor chronisch zieken zit als volgt in elkaar: • Alle buitengewone uitgaven boven een drempel komen voor aftrek in aanmerking. • De drempel bedraagt 11,2% van het (huishoud)inkomen met een minimum van €762,- en een maximum van € 5.796,- (voor alleenstaanden). Voor samenwonenden geldt het dubbele bedrag. • Onder zorguitgaven wordt verstaan: -uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook de betaalde ziektekostenpremies. -uitgaven voor extra gezinshulp -extra uitgaven voor een dieet als de meerkosten meer bedragen dan €113,-. -extra uitgaven voor kleding en beddengoed met een maximum van €775,- bij ziekte langer dan een jaar. -uitgaven voor reizen in verband met buiten het huis verpleegde personen • Vanaf 2004 bestaan voor deze specifieke kostenposten vermenigvuldigingsfactoren. • Deze vermenigvuldigingsfactoren betekenen dat voor huishoudens met een inkomen tot €29500,- in plaats van 100% de kosten voor 165% mogen worden opgevoerd. • De huishoudens die met deze kosten uitkomen op meer dan € 300,- maken aanspraak op het forfait voor chronisch zieken ( een extra aftrek van € 776,-). • Het financiële voordeel van de regeling hangt verder af van het geldende marginale belastingtarief voor de belastingplichtige. Kort samengevat komt het er op neer dat van de genoemde kosten de kosten die uitkomen boven 11,2% van het inkomen voor 30 à 60% worden vergoed. Voor een alleenstaande met een bijstandsuitkering leidt de BU in 2004 tot de volgende uitkomsten: Kosten
Teruggaaf 100 200 300 308 400 500 600 700 800 900 1000
29 62 95 421 471 526 581 636 690 745 800
Teruggaaf minus kosten -71 -138 -205 113 71 26 -19 -64 -110 -155 -200
Percentage kosten/teruggaaf 29% 31% 32% 137% 118% 105% 97% 91% 86% 83% 80%
19