Armoedebeleid 2015 -2018 Gemeente Nieuwegein 7 november 2014 versie 0.11
1
2
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 2 2.1 2.2 2.3 2.4 3 3.1 3.2 3.3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 6 6.1 6.2 7
INLEIDING Totstandkoming Positionering ten opzichte van aanpalende beleidsterreinen WAAROM DIT BELEIDSPLAN? Maatregelen van het Rijk Afschaffing inkomensondersteunenden regelingen chronisch zieken en gehandicapten Rekenkameronderzoek Coalitieakkoord 2014 - 2018 VOOR WELKE OPGAVE STAAN WE? Sociale opgave Juridische opgave Financiele opgave WAT WILLEN WE BEREIKEN? Doel Uitgangspunten WAT GAAN WE DAARVOOR DOEN? Focus op vroegsignalering en preventie Communicatie met de doelgroep Meer ruimte voor particuliere initiatieven Een slimme stadspas voor alle minima Algemene voorzieningen Een vangnet op maat Samenwerking in het sociale domein Samenvattend overzicht Inkomenseffecten van het voorgestelde beleid HOE GAAN WE DAT ORGANISEREN EN AANSTUREN? Organisatie Sturing
5 5 6 7 7 7 8 8 10 10 12 13 15 15 15 17 17 18 20 21 21 25 27 28 29 30 30 31
HOE DEKKEN WE DE UITVOERING?
33
Meerjarenbegroting 2015 - 2018
33
BIJLAGE I – BETROKKEN STAKEHOLDERS
35
BIJLAGE II – RANDVOORWAARDEN VAN DE STADSPAS VOOR MINIMA
36
BIJLAGE III – INKOMENSEFFECTEN VAN HET VOORGESTELDE BELEID
37
BIJLAGE IV – STREEFWAARDEN PRESTATIE-INDICATOREN 2015
39
7.1
3
4
1
Inleiding
De gemeente Nieuwegein heeft een goed en uitgebreid armoedebeleid. Bij het lokale bestuur is er altijd het besef geweest dat een goed armoedebeleid nodig is om mensen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan de samenleving. Mee kunnen doen betekent dat iemand voldoende middelen heeft om in zijn bestaan te kunnen voorzien, maar bijvoorbeeld ook om lid te worden van een sportvereniging en deel te nemen aan culturele en sociale activiteiten. Meedoen is vooral voor kinderen heel belangrijk. Kinderen moeten kunnen meedoen met hun leeftijdsgenoten. De situatie waarin hun ouders verkeren mag daar geen belemmering voor vormen. Het armoedebeleid maakt onderdeel uit van het sociaal domein. En dat sociaal domein van zorg, onderwijs, werk en inkomensondersteuning is vollop in beweging. ‘Meedoen in de samenleving’ heeft een nieuwe betekenis gekregen. Participatie via werk wordt als het hoogste goed gezien. Maar ook de deelname aan de samenleving op allerlei andere terreinen is van wezenlijk belang. De gemeente is daarnaast niet langer vanzelfsprekend verantwoordelijk voor het oplossen van problemen en vragen van haar inwoners en doet een beroep op de eigen kracht van mensen en de samenleving. Het Rijk geeft lokale overheden meer ruimte om ondersteuning te geven aan verschillende doelgroepen met een laag inkomen. Dit mede omdat het door de economische recessie ook voor mensen die altijd een eigen inkomen hebben verdiend moeilijker wordt om rond te komen. Mensen met een laag inkomen bevinden zich tegenwoordig steeds vaker niet alleen onder gepensioneerden en werklozen, maar ook onder zelfstandige ondernemers en mensen die gewoon aan het werk zijn. Deze laatste groep wordt ook wel aangeduid als ‘de werkende armen’. Deze ontwikkelingen vormen redenen om oude denkpatronen los te laten en tot nieuwe werkwijzen te komen. We bekijken samen met onze maatschappelijke partners hoe we mensen met een laag inkomen al in een vroeg stadium kunnen ondersteunen, zodat zij grip krijgen en houden op hun situatie om uiteindelijk weer zelfredzaam te kunnen zijn. In dit beleidsplan is uitgewerkt hoe wij dat de komende jaren gaan doen. Leeswijzer Dit beleidsplan is als volgt opgebouwd. In de rest van dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het beleidsplan tot stand gekomen is en welke partijen daarbij betrokken zijn. Daarna wordt kort uiteen gezet hoe het armoedebeleid zich verhoudt tot andere beleidsterreinen. In hoofdstuk 2 wordt beschreven wat de aanleidingen voor de herziening van het armoedebeleid zijn. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 uiteengezet voor welke opgaven de gemeente staat bij invoering van het nieuwe armoedebeleid. Daarbij wordt onder andere inzicht gegeven in de ontwikkeling van de doelgroep van het armoedebeleid en het financieel kader waarbinnen het beleid vormgegeven dient te worden. In hoofdstuk 4 worden het doel en uitgangspunten van het armoedebeleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens toegelicht welke maatregelen wij nemen om het doel te bereiken. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de organisatorische consequenties van het nieuwe beleid en de wijze waarop we op de effecten van het beleid willen sturen. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de begroting van het beleid gepresenteerd en stilgestaan bij de financiële risico’s.
1.1
Totstandkoming
Regionale samenwerking Het armoedebeleid van de gemeente wordt gedeeltelijk uitgevoerd door de gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom (WIL). WIL is de regionale sociale dienst van de Lekstroomgemeenten Houten, IJsselstijn, Lopik, Nieuwegein en Vianen. In de gemeenschappelijke
5
regeling is vastgelegd dat de beleidsvorming en -ontwikkeling met betrekking tot het armoedebeleid een lokale aangelegenheid blijft. Bij de ontwikkeling van het nieuwe beleid en de implementatie van de wetswijzigingen heeft wel samenwerking en afstemming plaatsgevonden met de andere vier gemeenten en WIL. Deze regionale afstemming heeft de volgende voordelen: •
Door kennis en ideeën met elkaar te delen, voorkomen we dat iedere gemeente voor zich moet verkennen wat er gaat veranderen, wat de consequenties zijn van die veranderingen en op welke wijze het nieuwe armoedebeleid kan worden ingevuld.
•
Door samen te werken kunnen we de minimaregelingen die WIL uitvoert waar mogelijk stroomlijnen. Dit voorkomt inefficiëntie in de uitvoering.
Hoewel het stroomlijnen van de regelingen voordelen met zich mee kan brengen, is het stroomlijnen van de minimaregelingen geen doel op zich geweest. De uitgangspunten van de lokale politiek zijn in het ontwikkelproces leidend gebleven. Betrokken stakeholders In de oriëntatiefase van het herijkingsproces hebben brainstormsessies plaatsgevonden met de gemeenteraad, maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven die zich inzetten voor minima. In deze sessies hebben wij met elkaar verkend wat er goed gaat binnen het armoedebeleid van Nieuwegein, waar knelpunten zitten en wat verbeterpunten zijn voor het nieuwe beleid. Deze verbeterpunten zijn meegenomen bij de ontwikkeling van dit beleidsplan. Een belangrijk aandachtspunt dat uit de sessies naar voren is gekomen, is dat de samenwerking tussen de gemeente en de maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven en de samenwerking tussen de maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven onderling versterkt kan worden. Daarom is in september 2014 door de gemeente in samenwerking met Movactor en Vitras een werkconferentie georganiseerd. Het doel van deze werkconferentie was om tot concrete afspraken te komen die leiden tot een sterkere en intensievere samenwerking tussen de verschillende organisaties. Daarnaast is tijdens deze werkconferentie gediscussieerd over de nieuwe beleidsvoornemens van de gemeente Nieuwegein. Ook de aandachtspunten die uit deze discussie naar voren zijn gekomen zijn meegenomen in de ontwikkeling van dit beleidsplan. In bijlage I is een overzicht opgenomen van de organisaties die hebben deelgenomen aan de brainstormsessies en de werkconferentie.
1.2
Positionering ten opzichte van aanpalende beleidsterreinen
Het armoedebeleid staat in relatie tot veel andere beleidsterreinen. Minima hebben immers veelal ook te maken met andere problemen, zoals werkloosheid, schulden en de belemmering om mee te doen aan sociale en sportieve activiteiten omdat zij hiervoor niet voldoende geld hebben. Met dit beleidsplan wordt niet geprobeerd om alle problemen die kunnen spelen bij minima aan te pakken en op te lossen. Deze problemen dienen zoveel mogelijk al binnen de betreffende beleidsterreinen aangepakt te worden. Dit betekent dat binnen die beleidsterreinen al rekening wordt gehouden met de gevolgen van beleidskeuzes voor minima. Het armoedebeleid kan worden beschouwd als een verzameling van een aantal regelingen, die kunnen worden ingezet op het moment dat het niet gelukt is om de problemen die samenhangen met armoede binnen de andere beleidsterreinen op te lossen. Het armoedebeleid vervangt de andere beleidsterreinen dus niet en probeert ook niet te komen tot een gescheiden aanpak van multi-problematiek voor mensen met een laag inkomen.
6
2
Waarom dit beleidsplan?
Er zijn verschillende aanleidingen om het huidige beleid van de gemeente Nieuwegein te herzien. Deze aanleidingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
2.1
Maatregelen van het Rijk
Begin juli 2014 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Maatregelen WWB aangenomen. Dit voorstel bevat een aantal wijzigingen die wij moeten doorvoeren in het Nieuwegeinse armoedebeleid: •
Het Rijk wil het armoedebeleid van gemeenten versterken. Daarom stelt het Rijk vanaf 2014 € 70 miljoen en vanaf 2015 structureel € 90 miljoen extra beschikbaar via het gemeentefonds. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe deze de extra middelen willen inzetten. Daarnaast stelt het Rijk jaarlijks structureel € 10 miljoen beschikbaar voor de ondersteuning van landelijke initiatieven en organisaties, zoals het Jeugdsportfonds en Sportimpuls.
•
Het Rijk wil dat gemeenten gerichtere inkomensondersteuning (maatwerk) gaan bieden, zodat de middelen meer terecht komen bij de mensen die echt ondersteuning nodig hebben. Daarom komt de beleidsruimte voor de gemeente om categoriale regelingen te hanteren voor chronisch zieken en gehandicapten, ouderen en ouders met schoolgaande kinderen per 1 januari 2015 te vervallen. Gemeenten kunnen deze regelingen vanaf deze datum dus niet meer hanteren. Voor de categoriale regelingen geldt wel een overgangsrecht van 6 maanden.
•
De beleidsruimte voor de gemeente om een collectieve ziektekostenverzekering te bieden blijft bestaan en wordt verruimd. De inkomensgrens voor het bieden van een collectieve ziektekostenverzekering, die nu op 110% van het sociaal minimum is gesteld, vervalt. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om de collectieve ziektekostenverzekering aan te bieden aan een bredere doelgroep.
•
De langdurigheidstoeslag wordt per 1 januari 2015 vervangen door een individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor mensen tussen de 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op verbetering van hun inkomen. Voor de individuele inkomenstoeslag geldt geen wettelijke inkomensgrens. Gemeenten mogen de hoogte van deze inkomensgrens zelf bepalen.
Hoewel de gemeenten beleidsruimte hebben om het armoedebeleid naar eigen inzicht vorm te geven heeft het Rijk gemeenten opgeroepen om binnen het armoedebeleid meer maatwerk te leveren, in te zetten op preventie en vroegsignalering en extra in te zetten op kinderen die leven in een gezin met een laag inkomen.
2.2
Afschaffing inkomensondersteunende regelingen chronisch zieken en gehandicapten
Mensen met een chronische ziekte of handicap hebben vaak hogere zorgkosten door bijvoorbeeld medicijngebruik, extra waskosten of het gebruik van hulpmiddelen. Ter compensatie van die hogere zorgkosten ontvingen chronisch zieken en gehandicapten op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Regeling compensatie eigen risico (CER) tot 1 januari 2014 automatisch één of meerdere tegemoetkomingen van het Rijk. Deze tegemoetkomingsregelingen werden uitgekeerd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).
7
De Eerste Kamer heeft op 3 juni 2014 de Wet tot afschaffing van de Wtcg en CER aangenomen. Daarmee zijn de Wtcg en CER met terugwerkende kracht op 1 januari 2014 afgeschaft. De reden van het afschaffen van de Wtcg en CER is dat deze regelingen ongericht zijn. Zo zijn er chronisch zieken en gehandicapten die een tegemoetkoming ontvingen terwijl zij geen hogere zorgkosten hebben of een inkomen hebben dat normaal gesproken zou moeten volstaan om hogere zorgkosten te dekken. Omgekeerd zijn er ook chronisch zieken en gehandicapten met daadwerkelijke meerkosten die geen Wtcg- of CER-uitkering kregen, terwijl het inkomen van deze groep niet altijd toereikend is om die daadwerkelijke meerkosten te betalen. Het Rijk veronderstelt dat gemeenten beter in staat zijn om gerichte inkomensondersteuning te leveren aan chronisch zieken en gehandicapten. Ter vervanging van de Wtcg en CER krijgen gemeenten daarom de bevoegdheid om een nieuwe compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten te organiseren. Zij krijgen daarvoor ongeveer éénderde van het budget dat het CAK in 2013 kreeg voor de uitvoering van de Wtcg en CER. Op het beschikbare budget wordt dus een forse korting toegepast. In 2014 is een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop wij invulling willen geven aan de nieuwe bevoegdheid. Ter vervanging van de Wtcg en CER gaat de gemeente Nieuwegein twee nieuwe regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten organiseren: een uitgebreidere collectieve ziektekostenverzekering en een tegemoetkomingsregeling voor chronisch zieken en gehandicapten.. De kaders van de collectieve ziektekostenverzekering worden uitgewerkt in dit beleidsplan. De kaders van de tegemoetkomingsregeling voor chronisch zieken en gehandicapten worden opgenomen in het Besluit en de Wmo Verordening 2015
2.3
Rekenkameronderzoek
De Rekenkamercommissie heeft in november 2012 een onderzoek gepubliceerd over de uitvoering en het bereik van het armoedebeleid van onze gemeente. Een algemene conclusie van het rapport is dat Nieuwegein het bestaande armoedebeleid goed op orde heeft. In vergelijking met andere gemeenten heeft Nieuwegein een relatief breed aanbod. In het rapport worden echter wel enkele aanbevelingen gedaan om het beleid verder te verbeteren: •
Heroverweeg de inzet van de U-pas en verken of er alternatieve instrumenten zijn die beter aansluiten op de wensen en behoeften van de doelgroep.
•
Haal banden met externe partners aan door invulling te geven aan een gestructureerd en volwaardig overleg. Leg de focus nog meer op de preventie van armoede. Een belangrijk aandachtspunt is dat de informatie die de gemeente over het beleid verspreid niet altijd aankomt bij de doelgroep.
•
De gemeenteraad heeft het college opdracht gegeven om invulling te geven aan deze aanbevelingen. De gemeenteraad heeft bij behandeling van het rapport van de Rekenkamercommissie een motie ingediend met betrekking tot armoede onder kinderen in Nieuwegein. Volgens de raad is armoede onder kinderen in Nieuwegein een groeiend probleem en is in het rapport te weinig aandacht voor de inzet van Nieuwegein op kinderen uit gezinnen met een laag inkomen. De raad heeft het college daarom opgeroepen de armoedeproblematiek onder kinderen in Nieuwegein in kaart te brengen en vervolgens oplossingen voor dit probleem aan te dragen.
2.4
Coalitieakkoord 2014-2018
De herijking van het armoedebeleid maakt onderdeel uit van de herstructurering van het brede sociaal domein. Bij de herstructurering van het sociaal domein hanteren wij een aantal algemene
8
uitgangspunten die wij willen doorvertalen in de verschillende beleidsonderdelen binnen dat sociaal domein. Deze uitgangspunten zijn opgenomen in het coalitieakkoord 2014-2018:
•
Onze inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van hun vragen en problemen en de eigen kracht van onze inwoners staat daarbij centraal. Er wordt daarom altijd eerst gekeken wat iemand zelf of met behulp van zijn eigen netwerk nog kan, voordat zorg of ondersteuning wordt geboden. De toegang tot voorzieningen wordt laagdrempelig en dichtbij de inwoner georganiseerd.
• • • •
Inwonersinitiatieven krijgen de ruimte. We zetten sterk in op preventie en vroegsignalering van ondersteuningsvragen. Aanvragen wordt zoveel mogelijk overbodig, omdat we proactief mensen benaderen. We vereenvoudigen de aanvragen door het verder digitaliseren van deze aanvragen.
•
Deze algemene uitgangspunten dienen ook doorvertaald te worden in het nieuwe armoedebeleid. Naast deze algemene uitgangspunten, zijn in het coalitieakkoord een aantal specifieke speerpunten ten aanzien van het armoedebeleid opgenomen die in dit nieuwe beleidsplan invulling krijgen: • •
We handhaven de kwaliteit van het huidige armoedebeleid We wijzen inwoners proactief op de bestaande minimaregelingen en helpen om een aanvraag in te dienen (zowel aan het loket als digitaal)
•
We verkennen alternatieven voor de U-pas die beter inspelen op de behoeften van Nieuwegeiners
9
3
Voor welke opgave staan we?
3.1
Sociale opgave
Armoede wordt vaak omschreven als het hebben van weinig geld, waardoor iemand niet in zijn basisbehoeften kan voorzien. Armoede heeft echter niet alleen tot gevolg dat iemand zijn huur en boodschappen niet kan betalen en heeft ook gevolgen voor andere leefgebieden. Minima lopen bijvoorbeeld meer risico op een slechte gezondheid en hebben minder kansen om mee te doen aan de samenleving. Andersom kunnen problemen op andere leefgebieden, zoals een zwakke gezondheid, werkloosheid, het verlies van een partner of psychische problemen ook tot gevolg hebben dat iemand financieel niet meer kan rondkomen: ‘Armoede is niet alleen een financieel probleem, maar gaat samen met andere risicofactoren. Bij alle mensen die in de neerwaartse spiraal van armoede terechtkomen, is er de dynamiek van het samengaan van leven met een minimuminkomen met risicofactoren. Dit zijn bijvoorbeeld een slechte gezondheid, vermoeidheid, depressie, het verlies van regie door een schokkende levenservaring, een uitzichtloze schuldensituatie, sociaal isolement en het ontbreken van perspectief.’1 Een indicator voor armoede is de lage inkomensgrens.2 Deze inkomensgrens ligt op 110% van het sociaal minimum. In Nieuwegein zijn er 2.490 huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum (peildatum 1 juli 2014). Het gaat om 9% van het totaal aantal huishoudens in de gemeente. Dit percentage ligt lager dan het landelijk gemiddelde, dat ligt op 10,6%. Het gebruik van de minimaregelingen ligt in Nieuwegein op 75% (het betreft het bereik van de individuele bijzondere bijstand, tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, ouderentoeslag, collectieve ziektekostenverzekering en de langdurigheidstoeslag). Dit betekent dat 75% van de huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum in Nieuwegein gebruik maakt van één of meerdere minimaregelingen. Gebruik minimaregelingen
Gebruik U-pas
Houten IJsselstein
60% 49%
98% 57%
Lopik
50%
n.v.t.
Nieuwegein
75%
66%
Vianen
44%
n.v.t.
Bron: WIL en gemeente Nieuwegein (peildatum: april 2014)
Nieuwegein heeft in vergelijking met de andere WIL-gemeenten het grootste bereik (m.u.v. de Upas). Dit betekent echter niet dat er geen verdere verbeteringen meer mogelijk zijn. Uit gesprekken met onze maatschappelijke partners is ons gebleken: •
Dat er een groep mensen is die juist niet wordt bereikt, omdat wij hen niet weten te bereiken via reguliere communicatiemiddelen (het gelddomein op de gemeentewebsite, folders, advertenties in de Molenkruier). Niet alle huishoudens uit de doelgroep
1
Nederland, T. Stavenuiter, M. Swinnen, H (2011). Van inkomensondersteuning tot Wmo: Twintig jaar armoedebeleid in Nederland. Utrecht: Verwey Jonker Instituut. 2 Het feit dat een huishouden een laag inkomen heeft, betekent overigens niet dat er automatisch sprake is van armoede (oftewel financiële problemen) binnen dat huishouden. De cijfers geven daarom slechts een indicatie van het aantal arme gezinnen in de gemeente. Er zijn mensen die goed met een laag inkomen kunnen rondkomen. Er zijn ook mensen met een hoger inkomen die daar minder goed mee kunnen rondkomen.
10
beschikken bijvoorbeeld over een computer. Daarnaast leest niet iedereen de folders en de advertenties in de Molenkruier. Wij zullen daarom moeten nadenken over de wijze waarop wij deze mensen wel kunnen bereiken en de mogelijkheden verkennen om hiervoor intermediairs (maatschappelijke organisaties en vrijwilligers) in te zetten. •
•
Omgekeerd is er een aanbod van regelingen waarmee een grote groep mensen wordt bereikt, maar waarbij het de vraag is of het aanbod wel (voldoende) voorziet in een behoefte. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ouderentoeslag. Het is de vraag of deze regeling nog voldoet aan de behoeften van de doelgroep omdat het risico op armoede onder ouderen steeds kleiner wordt (zie hieronder). Daarnaast zijn de huidige regelingen vooral gericht op inkomensondersteuning, terwijl wij meer focus willen leggen op de preventie van armoedeproblemen en het vergroten van de zelfredzaamheid van de doelgroep. Verder zien we dat de samenstelling van onze doelgroep verandert. Binnen de totale doelgroep zijn de afgelopen jaren nieuwe risicogroepen ontstaan en worden andere doelgroepen juist niet langer als risicogroep beschouwd:3 o
Kinderen Het aantal kinderen in Nederland dat leeft in een gezin met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum is de afgelopen jaren gestegen. Deze trend is ook in Nieuwegein zichtbaar. Het aantal kinderen in een huishouden met een laag inkomen is in de periode 2012-2014 gestegen met 9,1% van 980 tot 1.070.
o
Alleenstaande ouders Alleenstaande ouders lopen een groter risico op armoede dan paren met kinderen. Als gevolg van de Wet Hervorming Kindregelingen daalt de koopkracht van alleenstaande ouders in 2015 met ongeveer 0,5%, terwijl de koopkracht van de gemiddelde Nederlander stijgt met 0,5%. De toeslag op de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders komt te vervallen. Hierdoor wordt de hoogte van de bijstandsuitkering van een alleenstaande ouder gelijk aan de bijstandsuitkering van een alleenstaande. Ter compensatie van het vervallen van deze toeslag wordt het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders verhoogd met de zogenaamde alleenstaande ouder-kop. Met deze maatregelen wil het Rijk de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit de uitkering aan het werk gaan verkleinen en wordt het voor alleenstaande ouders lonender om te gaan werken. Het negatieve inkomenseffect van de maatregel is dus een bedoeld effect. We willen echter voorkomen dat kinderen van alleenstaande ouders de dupe worden van deze maatregel en zetten daarom maatregelen in die specifiek gericht zijn op kinderen.
o
o
3
Chronisch zieken en gehandicapten met een laag inkomen Een gedeelte van deze doelgroep doet al een beroep op het armoedebeleid. De verwachting is dat dit beroep zal toenemen als gevolg van de afschaffing van de Wtcg en CER en de verhoging van het eigen risico van de zorgverzekering. Werkende armen Niet allen mensen met een laag inkomen hebben een bijstandsuitkering. Steeds vaker maken ook mensen met een baan deel uit van de doelgroep van het armoedebeleid. Het gaat hier om mensen die in het verleden altijd financieel zelfredzaam zijn geweest en die door een verandering in hun levenssituatie in financiële problemen of schulden terecht zijn komen (bijvoorbeeld na een echtscheiding, waardoor een van beide partners de hypotheek op het huis plotseling alleen moet dragen).
Bron: SCP 11
OuderenVan oudsher werden ouderen beschouwd als een groep met een verhoogd risico op armoede. De afgelopen jaren is hierin verandering gekomen. Onder ouderen is het aandeel met een laag inkomen in vergelijking met andere leeftijdsgroepen het laagst. De verklaring hiervoor is dat de meeste ouderen naast hun AOW een aanvullend pensioen hebben. Het SCP en CBS beschouwen deze groep daarom niet langer als een risicogroep. In algemene zin kunnen we stellen dat het huidige beleid nog te ongericht is. Wij zien het als een uitdaging om met het nieuwe armoedebeleid te komen tot een meer gerichte aanpak. Onze opgave is daarom om binnen de kaders van het nieuwe beleid betere invulling te geven aan de ondersteuning van de bovengenoemde doelgroepen. Omdat armoede een complex probleem is dat samengaat met andere risicofactoren, is het belangrijk dat wij armoede daarbij niet als een eenzijdig (financieel) probleem benaderen. Ontwikkeling doelgroep Vanaf het jaar 2014 wordt licht herstel van de Nederlandse economie verwacht. Het economisch herstel zal zich naar verwachting niet direct vertalen in een toename van de werkgelegenheid en een afname van het aantal huishoudens met een laag inkomen. Verondersteld wordt dat het aantal huishoudens met een laag inkomen in de periode 2014-2018 procentueel evenveel stijgt als het aantal bijstandsuitkeringen in de gemeente Nieuwegein. De verwachting is dat als gevolg van de nasleep van de economische recessie de doelgroep van het armoedebeleid in 2015 nog zal groeien. Vanaf 2016 wordt een lichte afname van de doelgroep verwacht (cijfers conform begroting WIL 2015).
Huishoudens met inkomen tot 110% van het sociaal minimum
3.2
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2.300
2.490
2.601
2.490
2.374
2.273
Juridische opgave
Op 1 juli 2014 is de Wet Maatregelen WWB aangenomen door de Eerste Kamer. In deze wet zijn verschillende wijzigingen met betrekking tot het armoedebeleid opgenomen. De wijzigingen maken aanpassing van de huidige verordeningen en beleidsregels noodzakelijk: •
De verordening Langdurigheidstoeslag WWB wordt ingetrokken en vervangen door de Verordening individuele inkomenstoeslag
• • •
De Regeling categoriale bijstand voor 65 jaar en ouder wordt ingetrokken De Regeling tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten wordt ingetrokken De Verordening Participatie Schoolgaande kinderen wordt vervangen door de Verordening participatie kinderen van ouders met een laag inkomen
Daarnaast worden de Beleidsregels individuele bijzondere bijstand herzien. Er wordt opnieuw bekeken voor welke kostensoorten individuele bijzondere bijstand wordt verstrekt. Voor kosten die gedekt kunnen worden door een voorliggende voorziening wordt geen individuele bijzondere bijstand verstrekt. Dat blijft ook in de toekomst zo. De uitvoering van de minimaregelingen is grotendeels belegd bij WIL. In de gemeenschappelijke regeling is bepaald dat de beleidsvorming in het kader van het armoedebeleid een lokale aangelegenheid blijft. Dit betekent dat iedere gemeente die deelneemt in WIL afzonderlijke beleidsregels en verordeningen heeft en WIL per gemeente andere criteria moet hanteren bij het afhandelen en toekennen van aanvragen. Bij de aanpassing van de huidige verordeningen en beleidsregels wordt getracht het nieuwe beleid van de afzonderlijke WIL-gemeenten waar mogelijk te stroomlijnen, omdat dit de uitvoering van de 12
minimaregelingen voor WIL vereenvoudigd. Het stroomlijnen van de verordeningen en beleidsregels is echter geen doel op zich en de uitgangspunten van de lokale politiek zijn leidend. De gemeente behoudt de verordende bevoegdheid en kan daarmee altijd afwijken van regionale voorstellen of afspraken.
3.3
Financiële opgave
De verwachting is dat de doelgroep van het armoedebeleid de komende jaren zal toenemen door de nasleep van de economische recessie. Daarnaast wordt verwacht dat het beroep op het armoedebeleid extra toeneemt door de afschaffing van de Wtcg en CER en de verhoging van het eigen risico op de zorgverzekering. De kosten van het armoedebeleid zullen hierdoor stijgen. Hoewel wij te maken krijgen met een kostenstijging is de verwachting dat er ruimte zal ontstaan binnen het financieel kader van het armoedebeleid: •
De gemeente krijgt extra middelen van het Rijk voor de intensivering van het armoedebeleid
•
Wij krijgen middelen van het Rijk voor een nieuwe compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten
•
Met de afschaffing van de huidige categoriale regelingen vallen middelen vrij. Aan deze middelen kunnen wij een nieuwe bestemming geven
De middelen voor het armoedebeleid zijn niet geoormerkt door het Rijk. Dat betekent dat de middelen in principe ook voor andere beleidsdoeleinden kunnen worden aangewend. De gemeente heeft hierin beleidsvrijheid. Onderstaande tabel geeft inzicht in de middelen die bij ongewijzigd beleid zijn begroot voor het armoedebeleid (bedragen * 1000). beschikbare middelen
2015
2016
2017
2018
€ 1.010
€ 1.010
€ 1.010
€ 1.010
categoriale regelingen
€ 290
€ 290
€ 290
€ 290
subsidies
€ 130
€ 110
€ 110
€ 110
U-pas
€ 180
€ 180
€ 180
€ 180
extra middelen rijk intensivering armoedebeleid middelen afschaffing Wtcg/CER
€ 226
€ 226
€ 226
€ 226
€ 64
€ 215
€ 268
€ 317
€ 13
€ 39
€ 63
€ 76
€ 150
€ 150
€ 150
€ 150
€ 2.063
€ 2.220
€ 2.297
€ 2.359
bijzondere bijstand
individuele inkomenstoeslag vereenvoudigen toegang voorzieningen totaal Bedragen *1000
Toelichting bij de tabel: •
•
Onder de ‘bijzondere bijstand’ vallen de individuele bijzondere bijstand, collectieve ziektekostenverzekering en de individuele inkomenstoeslag (voorheen langdurigheidstoeslag). Onder ‘middelen categoriale regelingen’ vallen de ouderentoeslag en tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. Deze regelingen vervalen per 1 januari 2015. De gemeente kan zelf bepalen op welke wijze de middelen die hiermee vrijvallen worden ingezet.
•
Onder ‘subsidies’ vallen de subsidie aan Stichting Urgente Noden Nieuwegein (SUNN, € 40.000), Stichting Leergeld (€ 40.000, voor de uitvoering van de participatieregeling voor kinderen en de computerregeling) en Movactor (€ 50.000 voor het project thuisadministratie).
•
Onder ‘U-pas’ vallen de kosten van de U-pas.
13
•
Onder ‘extra middelen rijk intensivering armoedebeleid’ vallen de middelen die de gemeente van het Rijk krijgt voor de intensivering van het armoedebeleid.
•
Onder de ‘middelen afschaffing Wtcg/CER’ vallen de middelen die de gemeente van het Rijk krijgt voor de ontwikkeling van een nieuwe compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten. De gemeente Nieuwegein krijgt hiervoor € 680.000 in 2015, € 838.000 in 2016 en € 844.000 structureel vanaf 2017. Een deel van dit budget is beschikbaar gesteld voor de uitbreiding van de collectieve ziektekostenverzekering (zie tabel).
•
Op grond van de Participatiewet krijgen gemeenten per 1 januari 2015 de mogelijkheid om een individuele studietoeslag te verstrekken aan studerende jonggehandicapten die niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen maar die wel kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt. Voor deze doelgroep ligt de drempel om een studielening af te sluiten hoger omdat jonggehandicapten over het algemeen een grotere afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Het risico dat zij hun studielening niet kunnen terugbetalen is daardoor groter. Om deze belemmering om te gaan studeren weg te nemen kunnen gemeenten jonggehandicapten tegemoetkomen met een studietoeslag. De studietoeslag wordt door de Participatiewet aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand. Voor de uitvoering van de regeling stort het Rijk middelen in het gemeentefonds. De ontwikkeling van de individuele studietoeslag is belegd bij WIL. Daarbij worden de middelen die het Rijk stort in het gemeentefonds voor de uitvoering van de individuele studietoeslag (zoals opgenomen in de tabel) gehanteerd als het financieel kader waarbinnen de regeling ontwikkeld moet worden. Vanaf 2015 is structureel € 150.000 gereserveerd voor het vereenvoudigen van de toegang tot de minimaregelingen en het vereenvoudigen van de toegang tot sport en cultuur voor mensen met een laag inkomen.
•
Wij staan voor de opgave om te bepalen hoe we de (extra) beschikbare middelen gaan inzetten. Daarbij dienen we kritisch te bekijken voor wie we de middelen willen inzetten, rekening houdend met de veranderde samenstelling van de doelgroep.
14
4 4.1
Wat willen we bereiken? Doel
In de gemeente Nieuwegein doen alle inwoners – ook minima- naar vermogen mee aan de samenleving. Voor minima is meedoen echter niet altijd gemakkelijk. Armoede is een complex probleem dat samengaat met verschillende risicofactoren. Armoede kan de oorzaak zijn van problemen op andere leefgebieden die minima belemmeren om mee te doen. Armoede is daarmee dus niet alleen een financieel probleem, maar ook een participatieprobleem. Het doel van het armoedebeleid is om te voorkomen dat armoede leidt tot problemen op andere leefgebieden en om belemmeringen voor mensen met een laag inkomen weg te nemen, zodat zij volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar vroegsignalering en preventie, de ondersteuning van gezinnen met kinderen en chronisch zieken en gehandicapten.
4.2
Uitgangspunten
Eigen kracht en verantwoordelijkheid staan voorop De brede visie binnen het sociale domein is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het oplossen van hun problemen, eventueel met ondersteuning van hun eigen netwerk. Werk is de beste weg uit armoede en vergroot de financiële zelfredzaamheid van onze inwoners. Wij verwachten daarom dat minima actief op zoek gaan naar werk en zich inzetten om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Mensen met een bijstandsuitkering krijgen daarbij ondersteuning van WIL. Hoewel we uitgaan van eigen kracht en verwachten dat mensen zich inzetten om hun financiële zelfredzaamheid te vergroten, zijn wij ons er ook van bewust dat we te maken hebben met een relatief kwetsbare doelgroep die niet die niet altijd direct in staat is om problemen zelf op te lossen. Soms hebben zij (financiële) ondersteuning nodig om weer grip te krijgen op hun situatie en hun problemen te overwinnen. Mensen die (nog) niet financieel zelfredzaam zijn, bieden wij een (tijdelijk) vangnet zodat zij volwaardig kunnen meedoen in de samenleving. Daarnaast bieden we minima ondersteuning bij het beheer van hun financiën, zodat zij weer inzicht krijgen in hun situatie en hun eigen kracht zoveel mogelijk gestimuleerd wordt. Sterke inzet op preventie en vroegsignalering Het voorkomen van armoede is beter dan het verzachten van het probleem door het bieden van inkomensondersteuning. Wij zetten daarom sterk in op vroegsignalering en de preventie van armoede. De preventie van armoede vindt niet alleen binnen de kaders van dit beleidsplan zelf plaats. Armoede kan immers samenhangen met of veroorzaakt worden door problemen binnen andere leefgebieden. We willen armoede bij de oorzaak aanpakken. Dit betekent dat de ondersteuning van minima niet alleen binnen het armoedebeleid, maar ook binnen andere beleidsterreinen goed geborgd moet zijn. Het armoedebeleid vormt een aanvulling op de andere beleidsterreinen. Problemen binnen andere leefgebieden (zoals werkloosheid, schulden, een slechte gezondheid of psychische problemen) dienen zoveel mogelijk binnen andere beleidsterreinen ondervangen te worden. De herstructurering van het sociale domein, de ontwikkeling van de brede toegang tot dat sociale domein en de inrichting van de sociaal wijkteams bieden daar aanknopingspunten voor. Meer ruimte voor particuliere initiatieven In Nieuwegein zijn verschillende particuliere initiatieven actief die zich inzetten voor minima, zoals de Voedselbank en de Kledingbank4Nieuwegein. Het gaat hier om organisaties die op initiatief van inwoners zelf zijn opgericht, omdat zij zich willen inzetten voor minima. Deze initiatieven maken 15
geen direct onderdeel uit van het gemeentelijk armoedebeleid, maar vervullen wel een belangrijke en waardevolle rol in de ondersteuning van minima. Wij faciliteren deze initiatieven in de ondersteuning van minima daarom waar mogelijk. Overbodige regels mogen daarbij geen belemmering vormen. Dit betekent echter niet dat er voor particuliere initiatieven geen regels gelden. Wij vinden het belangrijk dat de privacy van de doelgroep ook bij particuliere initiatieven goed is gewaarborgd en zien toe op de betrouwbaarheid van de initiatieven. Ook minima krijgen de kans om mee te doen Mensen met een laag inkomen hebben vaak minder mogelijkheden om mee te doen aan sportieve, culturele of sociale activiteiten. Zij hebben bijvoorbeeld niet altijd voldoende middelen lid te zijn van de voetbalvereniging, zwemles te nemen of muziekles te volgen. Het risico op sociale uitsluiting maar bijvoorbeeld ook gezondheidsproblemen (overgewicht) onder minima is mede daardoor groter. Wij vinden het belangrijk dat ook minima kunnen deelnemen aan dit soort activiteiten. We onderzoeken daarom hoe we de financiële belemmeringen om mee te kunnen doen weg kunnen nemen en een sport- en cultuuraanbod kunnen organiseren dat goed aansluit op de behoeften van minima. Specifieke aandacht voor kinderen in armoede Armoede heeft grote gevolgen voor kinderen. Kinderen die leven in armoede worden dagelijks geconfronteerd met een geldgebrek: ze krijgen niet dagelijks een warme maaltijd, er is geen geld voor nieuwe kleding, of om mee te doen aan sociale activiteiten. Kinderen die leven in armoede lopen daarnaast het risico op sociaal geïsoleerd te raken, omdat hun ouders bijvoorbeeld het lidmaatschap van de sportclub of deelname aan een schoolreisje niet kunnen betalen. Wij vinden dat kinderen niet de dupe mogen worden van de financiële problemen van hun ouders en ook vanuit de gemeenteraad is er op specifieke aandacht gevraagd voor armoede onder kinderen Daarom zetten we een aantal maatregelen in die specifiek gericht zijn op kinderen uit gezinnen met een laag inkomen en verruimen we de voorwaarden van de bestaande regelingen voor kinderen Ondersteuning met beperkte administratieve lasten Wij bieden een aantal breed toegankelijke regelingen en een gericht vangnet (maatwerk) aan mensen die (tijdelijk) niet financieel zelfredzaam zijn en extra ondersteuning nodig hebben. De toegang tot deze regelingen dient laagdrempelig en eenvoudig te zijn. We willen voorkomen dat minima voor iedere nieuwe regeling die zij aanvragen opnieuw moeten aantonen dat zij aan de criteria voldoen. Daarnaast willen we ook de administratieve lasten voor de uitvoerende organisatie tot een minimum beperken, zodat de uitvoeringskosten beheersbaar blijven. We zoeken daarom naar slimme manieren om een laagdrempelige toegang tot de minimaregelingen te organiseren, de aanvraagprocedures te vergemakkelijken en de gegevensuitwisseling binnen de kaders van de privacywetgeving tussen verschillende organisaties te vereenvoudigen. Budgetneutrale uitvoering Het uitgangspunt is dat het armoedebeleid budget neutraal wordt uitgevoerd. Dit betekent dat het armoedebeleid wordt uitgevoerd binnen de middelen die zijn opgenomen in de meerjarenbegroting van de gemeente, plus de middelen die het Rijk beschikbaar stelt voor de versterking van het armoedebeleid en een deel van de middelen voor de inrichting van een compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten (zie de tabel in paragraaf 3.3).
16
5
Wat gaan we daarvoor doen?
De instrumenten die wij inzetten om onze doelen te bereiken, kunnen worden onderverdeeld in zes categorieën: • Focus op vroegsignalering en preventie • • • • • •
Communicatie met de doelgroep Meer ruimte voor particuliere initiatieven Een slimme stadspas voor alle minima Algemene voorzieningen Een vangnet op maat Samenwerking in het sociale domein
De verschillende instrumenten worden hieronder verder uitgewerkt.
5.1
Focus op vroegsignalering en preventie
Het voorkomen van armoede vooraf is beter dan het verzachten van armoedeproblemen achteraf. Daarom zetten wij sterk in op vroegsignalering en de preventie van armoede. Hiertoe zetten wij verschillende instrumenten in. Afspraken over vroegsignalering Wij zien voor onze maatschappelijke partners en andere externe organisaties die te maken hebben met minima een belangrijke rol weggelegd in de vroegsignalering van financiële problemen bij inwoners van Nieuwegein. Deze organisaties staan door hun dienstverlening in direct contact met de (potentiële) doelgroep en krijgen de doelgroep hierdoor vaak eerder in beeld dan de gemeente. Wij krijgen de doelgroep pas in het vizier als mensen een beroep doen op de minimaregelingen. Door signalen van mogelijke problemen direct op te pakken, kan een zorgelijke situatie in een vroegtijdig stadium aangepakt en opgelost worden. Op deze manier wordt voorkomen dat een (beginnend) probleem verergert en er een beroep wordt gedaan op zwaardere en duurdere ondersteuningsvormen. Als bijvoorbeeld een woningcorporatie constateert dat een klant de huur niet heeft betaald, dan kan dat een signaal zijn dat er financiële problemen zijn. Om te bewerkstellingen dat deze signalen worden opgepakt, maken wij afspraken met onze partners over vroegsignalering. Deze worden vastgelegd in een convenant. Het betreft hier niet alleen maatschappelijke organisaties en vrijwilligersorganisaties die zich direct inzetten voor minima, maar bijvoorbeeld ook en vooral nutsbedrijven, woningcorporaties, notarissen, scholen en banken. De signalen over betalingsachterstanden kunnen gemeld worden bij WIL of het sociaal wijkteam (waarin WIL deelneemt). Na melding zoekt WIL contact met de betrokkene en wordt beoordeeld of ondersteuning gewenst en noodzakelijk is. Daarnaast willen wij met deze organisaties ook afspraken maken over de wijze waarop zij mensen met financiële problemen zelf kunnen helpen. Betalingsachterstanden zijn concrete signalen die kunnen wijzen op financiële problemen in een huishouden. Melding van het signaal bij WIL is in dit geval een logische stap. Vrijwilligers en professionals kunnen ook minder directe signalen opvangen die wijzen op mogelijke financiële problemen (bijvoorbeeld: een schooljuf merkt dat een leerling telkens geen eten bij zich heeft en al een hele week dezelfde kleding aan heeft). In deze situatie bestaat het vermoeden dat er iets aan de hand is, maar is nog onduidelijk wat en wat hier precies de oorzaak van is. In dit geval kan melding worden gedaan bij het sociaal wijkteam. Het sociaal wijkteam bestaat uit uitvoerend medewerkers die werkzaam en deskundig zijn vanuit hun professie in de eerste lijn (zoals welzijn, maatschappelijke ondersteuning en zorg). Het is de taak van het sociaal wijkteam om een inschatting te maken van de ernst van de situatie om de juiste ondersteuningsbehoefte te bepalen.
17
De precieze samenstelling, rollen en taken van het sociaal wijkteam worden in het kader van de herstructurering van het brede sociaal domein het komend jaar verder doorontwikkeld. De signalering van armoede- en schuldenproblemen zal hierin geborgd worden. Informatie en advies bij financiële hulpvragen Sommige mensen hebben moeite met het ordenen van hun financiële administratie. Hierdoor ontstaat het risico dat zij het overzicht over hun inkomsten en uitgaven verliezen en/of betalingsachterstanden opbouwen, waardoor uiteindelijk schulden kunnen ontstaan. Om deze problemen te voorkomen of op te lossen kunnen mensen een beroep doen op ondersteuning bij hun financiële administratie en huishoudboekje. Hieronder vallen bijvoorbeeld het opstellen van een begroting en het aanvragen van regelingen en toeslagen. De ondersteuning is niet alleen gericht op minima of mensen die al financiële problemen dan wel schulden hebben. De ondersteuning is bedoeld voor iedereen die hulp nodig heeft bij het ordenen van zijn financiën, juist ter voorkoming van het ontstaan van problemen. Deze ondersteuningsbehoefte kan bijvoorbeeld ontstaan bij het verlies van een baan of partner of een onverwachte verandering in inkomsten. Het informeren en ondersteunen van mensen met financiële hulpvragen is belegd bij het maatschappelijk werk en het particulier initiatief. Dit zal ook in de toekomst zo blijven. Er zijn gedurende het kalenderjaar een aantal momenten waarop het beroep op ondersteuning bij het invullen van formulieren toeneemt. De drukste momenten zitten aan het begin en het einde van het jaar. Aan het begin van het jaar verwachten wij veel vragen over het aanvragen van Digidcodes die nodig zijn voor het invullen van de aanvragen voor o.a. de huur- en zorgtoeslag. Aan het einde van het jaar worden er met name veel vragen gesteld over bijvoorbeeld het afsluiten van een zorgverzekering of bijvoorbeeld het overstappen naar een andere energieleverancier. In deze periodes worden voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd, waarin aan groepjes mensen tegelijk uitleg wordt gegeven over het invullen van de formulieren en het aanvragen van de regelingen. Op deze manier kunnen op één moment meerdere mensen geïnformeerd worden en hoeven er minder individuele vragen afgehandeld te worden. Tenslotte kunnen mensen ook informatie en advies krijgen op de Buurtpleinen. De Buurtpleinen zijn bestaande plekken in de wijk waar mensen samen kunnen komen om elkaar te ontmoeten en samen activiteiten te ondernemen. Daarnaast kunnen inwoners op de Buurtpleinen terecht met vragen over thema’s die vallen binnen het brede sociale domein. Zo kunnen inwoners op het Buurtplein ook informatie krijgen over de minimaregelingen en de particuliere initiatieven die zich inzetten voor minima, of ondersteuning vragen bij het invullen van aanvraagformulieren. Voorlichting in het voortgezet onderwijs Door jongeren vroegtijdig te informeren over omgaan met geld en budgetteren kan voorkomen worden dat zij op latere leeftijd financiële problemen krijgen. Daarom wordt verkend of het mogelijk is om in samenwerking met middelbare scholen budgetcursussen te organiseren die specifiek zijn gericht op jongeren. In deze cursussen wordt onder andere stil gestaan bij omgaan met geld, de gevolgen van het lenen van geld, omgaan met reclame en de verleidingen om dingen te kopen.
5.2
Communicatie met de doelgroep
Om ervoor te zorgen dat minima weten op welke regelingen zij mogelijk recht hebben en de weg naar de minimaregelingen kunnen vinden, is het belangrijk dat zij goed worden geïnformeerd over de regelingen en zij actief worden gewezen op de mogelijkheden voor ondersteuning. Het betreft hier zowel de regelingen die de gemeente zelf hanteert, als de ondersteuning die maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven bieden. Bij het informeren van de doelgroep maken we een onderscheid tussen mensen die we al kennen en mensen die we nog niet kennen.
18
Mensen die we kennen De mensen die wij kennen hebben een bijstandsuitkering en/of maken gebruik van een andere gemeentelijke regeling of voorziening. Het kan hier gaan om een minimaregeling, maar bijvoorbeeld ook een Wmo-voorziening, schuldhulpverlening of een regeling in het kader van jeugdhulp. Deze mensen worden in de reguliere contactmomenten met hun consulent gewezen op de minimaregelingen waarop zij mogelijk recht hebben. Daarnaast worden mensen die gebruik maken van een regeling van WIL eens per kwartaal via een nieuwsbrief van WIL op de hoogte gehouden over de regelingen en wijzigingen hierin. In 2014 werd de doelgroep via deze nieuwsbrief alleen geïnformeerd over de regelingen die WIL uitvoert. Vanaf 2015 worden in de nieuwsbrief ook rubrieken opgenomen die specifiek gaan over lokale initiatieven en regelingen in de gemeente Nieuwegein. Mensen die we niet kennen De mensen die we nog niet kennen hebben geen WWB-uitkering en maken (nog) geen gebruik van een gemeentelijke regeling of voorziening. Deze mensen worden via de reguliere communicatiekanalen geïnformeerd over de regelingen, zoals de website van WIL, het ‘gelddomein’ op gemeentewebsite, de sociale kaart (zie kader) en flyers aan het loket van WIL en de Stadswinkel. Het gelddomein op de website wordt naar aanleiding van dit beleidsplan volledig geactualiseerd. Verder wordt de potentiële doelgroep regelmatig geïnformeerd over de mogelijkheden voor ondersteuning via de gemeentepagina in De Molenkruier. Wij zijn ons er van bewust dat niet iedereen beschikt over een computer en de flyers en de advertenties in de Molenkruier niet door iedereen gelezen worden. Er ontstaat hierdoor een groep die wel recht heeft op inkomensondersteuning, maar zich hier niet van bewust is en/of hier geen beroep op doet. Om deze groep te bereiken, werkt ‘mond tot mond’ reclame vaak beter. Wij zien voor professionals en vrijwilligers een belangrijke rol weggelegd in de voorlichting aan mensen met een laag inkomen die de gemeente met reguliere communicatiekanalen niet kan bereiken. Wij willen daarom met onze partners afspreken dat zij mensen proactief wijzen op de regelingen waarop zij mogelijk recht hebben en hen bijvoorbeeld doorverwijzen naar een vrijwilliger op het Buurtplein die hen hierover verder kan informeren (zie hierover verder paragraaf 4.6). Tenslotte dragen ook de afspraken over de vroegsignalering van betalingsachterstanden bij aan het in beeld brengen van minima die wij nog niet kennen.
19
De sociale kaart Ons streven is om minima zoveel mogelijk in hun eigen kracht zetten en zelf te laten zoeken naar manieren om hun situatie te verbeteren. De gemeente kan haar inwoners daarbij wel enkele handvatten bieden en op weg helpen. Daarom is in 2014 een nieuwe digitale sociale kaart ontwikkeld. De sociale kaart biedt een overzicht van alle regelingen, (vrijwilligers)organisaties en particuliere initiatieven op de leefgebieden binnen het sociaal domein, waaronder werk en inkomen, maatschappelijke ondersteuning, zorg en jeugdhulp. In de sociale kaart zijn ook thema’s opgenomen die samenhangen met geldzaken, inkomensondersteuning en schulden. Alle organisaties en initiatieven in Nieuwegein die zich inzetten voor mensen met een laag inkomen worden in de sociale kaart vermeld. Daarnaast verwijst de sociale kaart door naar sites met tips voor budgetteren, zoals de site van het Nibud. Wanneer een inwoner in de sociale kaart doorklikt naar een thema, krijgt hij enkele vragen voorgelegd. Het vragenschema is zodanig opgebouwd, dat inwoners allereerst terecht komen bij oplossingen die de eigen kracht stimuleren. Er wordt eerst aangegeven wat iemand zelf kan doen (eventueel met hulp van zijn sociaal netwerk of vrijwilligers) voordat hij terecht komt bij professionele oplossingen. De sociale kaart is niet alleen bedoeld voor de inwoners van Nieuwegein, maar biedt ook voor vrijwilligers en professionals een overzicht van organisaties en initiatieven. Als een vrijwilliger of professional niet in staat is om een inwoner zelf passende ondersteuning te bieden, kan hij de sociale kaart gebruiken om te bepalen naar welke organisatie de betrokkene het beste kan worden doorverwezen.
5.3
Meer ruimte voor particuliere initiatieven
In de gemeente Nieuwegein zijn verschillende particuliere initiatieven actief die zich inzetten voor mensen met een laag inkomen. Deze organisaties leveren een waardevolle aanvulling op het gemeentelijk armoedebeleid. De meerwaarde van particuliere initiatieven is dat zij in direct contact staan met de minima en zien welke problemen er onder deze mensen spelen. Omdat zij dicht bij de inwoner staan, kunnen zij snel inspelen op deze problemen. Daarnaast kunnen zij snel en praktisch handelen, omdat zij soms minder gebonden zijn aan regelgeving. Wij willen particuliere initiatieven in de toekomst meer ruimte geven om zich te ontwikkelen en een project op te starten. Dit doen wij op verschillende terreinen: • We verstrekken een eenmalige waarderingssubsidie aan initiatieven die zich inzetten voor minima en activiteiten ondernemen die passen binnen de uitgangspunten van dit beleidsplan en het brede sociale domein. Deze waarderingssubsidie is bedoeld als een steuntje in de rug bij het opzetten van een project of initiatief. •
We leveren ondersteuning in de informatievoorziening. De particuliere initiatieven worden opgenomen in de sociale kaart en vermeld op de website van de gemeente.
•
We bewaken dat (overbodige) regels voor particuliere initiatieven geen belemmering vormen om zich te ontwikkelen.
Om nieuwe particuliere initiatieven daadwerkelijk de ruimte en de middelen te kunnen geven om zich te ontwikkelen, willen wij financiële ruimte creëren. Dit kan betekenen dat de huidige verdeling van het beschikbare budget over de verschillende initiatieven op termijn verandert. Wij willen meer dan wij nu al doen uitleggen wat wij van deze initiatieven verwachten. Daarnaast dagen wij bestaande en nieuwe initiatieven uit om meer samenwerking met elkaar te zoeken. Het creëren van meer ruimte voor particuliere initiatieven is niet alleen een speerpunt binnen dit beleidsplan, maar ook binnen andere beleidsterreinen in het sociaal domein. Op termijn wordt er een plan ontwikkeld over de ondersteuning van de gemeente aan particuliere initiatieven. Daarin 20
wordt uitgewerkt welke vormen van ondersteuning de gemeente aan particuliere initiatieven kan bieden en onder welke voorwaarden initiatieven in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Vooruitlopend op de ontwikkeling van dit plan wordt hieronder benoemd welke activiteiten en initiatieven vanuit het armoedebeleid in ieder geval in aanmerking kunnen komen voor een eenmalige waarderingssubsidie van de gemeente: • Activiteiten gericht op het bevorderen van de maatschappelijke en sociale participatie van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen. • Activiteiten gericht op het bevorderen van gezonde voeding aan kinderen uit gezinnen met een laag inkomen. • Activiteiten gericht op de ondersteuning bij het ordenen van de financiële administratie (waaronder schuldhulpmaatjes projecten) en het besparen van kosten. •
5.4
Activiteiten gericht op het bieden van financiële noodhulp aan mensen met een laag inkomen.
Een slimme stadspas voor alle minima
Om de aanvraag van de minimavoorzieningen te vereenvoudigen ontwikkelen wij een stadspas die toegang biedt tot de minimaregelingen die de gemeente hanteert.4 De stadspas wordt automatisch verstrekt aan iedereen die een minimaregeling aanvraagt. Wanneer een persoon voor de eerste keer een minimaregeling aanvraagt, vindt een algemene intake plaats. Tijdens deze intake wordt de situatie van de betrokkene beoordeeld en op basis van zijn inkomen bepaald op welke regelingen hij recht heeft. Na de intake ontvangt de betrokkene de stadspas. Iedere stadspas is gekoppeld aan een individueel digitaal account. Dit account biedt de pashouder een overzicht van de regelingen die hij kan aanvragen en de mogelijkheid om de regelingen direct digitaal aan te vragen. Indien de betrokkene in het vervolg ook andere regelingen wil aanvragen hoeft hij alleen zijn stadspas te laten zien. Er hoeft geen nieuwe toets plaats te vinden om het recht op de regeling te bepalen. Dit is immers al bepaald op basis van de algemene intake. Door deze werkwijze worden zowel de administratie lasten voor de klant als de uitvoeringsorganisatie beperkt. Op de langere termijn willen wij ook de aanvraag van regelingen en voorzieningen die door maatschappelijke partners en particuliere initiatieven worden aangeboden koppelen aan de stadspas. Daarnaast biedt de stadspas iedereen met een inkomen tot 125% van het sociaal minimum automatisch toegang tot sport en cultuur. Met de stadspas kunnen minima zich gratis of met korting (dit verschilt per vereniging) inschrijven bij bijvoorbeeld sportverenigingen, musea bezoeken en deelnemen aan culturele activiteiten. De nieuwe stadspas wordt in het begin van 2015 ontwikkeld. In bijlage II wordt uiteen gezet aan welke randvoorwaarden de nieuwe stadspas moet voldoen.
5.5
Algemene voorzieningen
Ter ondersteuning van mensen met een laag inkomen hanteren wij verschillende algemene voorzieningen. Deze zijn toegankelijk voor iedereen (of de groep waarvoor ze bedoeld zijn): • •
Een uitgebreide collectieve ziektekostenverzekering Een participatieregeling voor kinderen
• •
Een computerregeling voor kinderen Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen
Deze algemene voorzieningen worden hieronder nader toegelicht.
4
Het betreft de individuele inkomenstoeslag, de individuele bijzondere bijstand en de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. 21
Een uitgebreide collectieve ziektekostenverzekering Minima maken over het algemeen meer gebruik van zorg. Minima hebben echter niet altijd voldoende middelen om die zorg te kunnen betalen. Enerzijds kan dit leiden tot het ontstaan schulden op het moment dat iemand wel gebruik maakt van zorg maar hier eigenlijk geen geld voor heeft. Anderzijds kan deze situatie ook leiden tot zorgmijding en daarmee mogelijk tot een verslechtering van iemands gezondheid. Dit kan weer leiden tot andere problemen (zoals een afname van de mobiliteit, niet kunnen werken), die een belemmering kunnen vormen om mee te doen in de samenleving. Om de toegang tot goede en betaalbare zorg voor minima te waarborgen, hanteren wij een collectieve ziektekostenverzekering voor minima. Het pakket van de collectieve ziektekostenverzekering bestaat uit een basisverzekering en een aanvullende verzekering. Het voordeel van de collectieve ziektekostenverzekering voor minima is dat zij gebruik kunnen maken van een collectiviteitskorting op de premie van de basisverzekering en de aanvullende verzekering. Daarnaast verstrekt de gemeente een tegemoetkoming in de premie van de aanvullende verzekering. Het Rijk heeft de inkomensondersteunende regelingen die chronisch zieken en gehandicapten compenseren voor hoge zorgkosten afgeschaft. Daarnaast zijn wij per 1 januari 2015 niet langer bevoegd om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan chronisch zieken en gehandicapten. Dit heeft tot gevolg dat chronsich zieken en gehandicapten hun extra zorgkosten zelf moeten gaan dragen. Om te voorkomen dat chronisch zieken en gehandicapten de extra kosten volledig zelf moeten betalen, wordt de collectieve ziektekostenverzekering per 1 januari 2015 uitgebreid. De collectieve ziektekostenverzekering wordt daarmee een regeling die zowel mensen met een laag inkomen, als chronisch zieken en gehandicapten compenseert voor hun zorgkosten: •
De inkomensgrens van de collectieve ziektekostenverzekering wordt verhoogd van 110% naar 150% van het sociaal minimum De collectieve ziektekostenverzekering wordt door de verhoging van de inkomensgrens toegankelijk voor een bredere doelgroep, waaronder bijvoorbeeld werkenden met een laag inkomen. Wij vinden het belangrijk dat ook mensen met een inkomen boven 110% van het sociaal minimum een beroep kunnen doen op de collectieve ziektekostenverzekering, omdat hoge zorgkosten er toe kunnen leiden dat hun besteedbaar inkomen onder het sociaal minimum uitkomt, indien zij hier niet op enigerwijze voor gecompenseerd worden (dit geldt in het bijzonder voor chronisch zieken en gehandicapten met hoge zorgkosten en een laag inkomen).
•
De dekking van de aanvullende verzekering wordt uitgebreid Om de collectieve ziektekostenverzekering goed te laten aansluiten op het zorggebruik van chronisch zieken en gehandicapten, worden naast de basisverzekering twee aanvullende pakketten afgenomen bij een zorgverzekeraar: Een middenpakket. De dekking van dit pakket is vergelijkbaar met de dekking van de pakketten die de gemeente in 2014 afneemt bij Agis en Menzis. Een uitgebreid pakket. In dit pakket zijn extra dekkingen opgenomen voor de meest voorkomende meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten. Op deze manier wordt ongeveer 95% van de meest voorkomende meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten gedekt. (Onder deze dekkingen vallen bijvoorbeeld vergoedingen voor orthopedisch schroeisel, hogere vergoedingen voor de podotherapeut en fysiotherepeut en eigen bijdragen voor medicijnen). Beide pakketten zijn toegankelijk voor iedereen met een inkomen tot 150% van het sociaal minimum. De gemeente mag de toegang tot het uitgebreide pakket niet beperken tot mensen met specifieke doelgroepkenmerken (zoals een chronische ziekte of
22
handicap). De verzekerde kiest op basis van zijn zorggebruik zelf welk pakket het beste past bij hem past. De premie van het uitgebreide pakket is hoger dan de premie van het middenpakket. Verondersteld wordt dat het prijsverschil tussen beide pakketten verzekerden prikkelt om een weloverwogen keuze te maken voor een pakket en alleen de zorg waarop zij daadwerkelijk een beroep doen te verzekeren. •
De gemeentelijke tegemoetkoming in de premie van de aanvullende verzekering wordt verhoogd De gemeentelijke tegemoetkoming voor het middenpakket (waarvan de dekking vergelijkbaar is met de pakketten van Agis en Menzis in 2014) wordt verhoogd van € 18,40 naar € 21. Door deze verhoging wordt gewaarborgd dat verzekerden die in 2014 gebruik maken van de collectieve ziektekostenverzekering in 2015 zelf niet meer premie hoeven te betalen voor een pakket met vergelijkbare dekking. De gemeentelijke tegemoetkoming voor het uitgebreide pakket wordt € 28,-. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt aan mensen met een inkomen tot 130% van het sociaal minimum. Mensen met een inkomen tussen 130% en 150% van het sociaal minimum dienen de premie van de aanvullende verzekering zelf te dragen. Desondanks kan het voor hen aantrekkelijk zijn om de collectieve ziektekostenverzekering af te sluiten, omdat zij kunnen profiteren van de kortingen die de verzekeraar geeft op de premie van zowel de basisverzekering als aanvullende pakketten. Het effect van wegvallen van de Wtcg en CER voor mensen met een inkomen tussen 130% en 150% van het sociaal minimum kan hierdoor ook voor deze groep verzacht worden.
De collectieve ziektekostenverzekering geldt als een voorliggende voorziening voor de individuele bijzondere bijstand. Dit betekent dat er geen individuele bijzondere bijstand wordt verstrekt voor medische kosten die worden vergoed door de collectieve ziektekostenverzekering. Voor de compensatie van medische kosten die niet door de verzekering worden gedekt, blijft de individuele bijzondere bijstand wel toegankelijk. Via de collectieve ziektekostenverzekering kunnen niet alle meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten gedekt worden. Een deel van de meerkosten van deze doelgroep zijn immers niet verzekerbaar (daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan extra waskosten, stookkosten of kosten voor kleding). Naast de collectieve ziektekostenverzekering wordt daarom een tegemoetkomingsregeling ontwikkeld, gericht op de compensatie van meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten. De voorwaarden voor deze regeling worden nader uitgewerkt in het Besluit Wmo en de Wmo Verordening 2015.
23
Uitzonderingssituatie De collectieve ziektekostenverzekering zal niet voor alle chronisch zieken en gehandicapten een passende regeling zijn voor de compensatie van hogere zorgkosten. Sommige chronisch zieken en gehandicapten hebben door een zeldzame aandoening of ziekte zeer specifieke zorgkosten die slechts door een enkele verzekeraar worden vergoed en niet worden gedekt door de collectieve ziektekostenverzekering. Een deel van dit probleem wordt ondervangen door uitbreiding van de dekking van de collectieve ziektekostenverzekering. Het is echter onmogelijk om in de uitbreiding op het aanvullend pakket alle soorten medische kosten weg te verzekeren. In uitzonderlijke situaties kan daarom bijzondere bijstand worden verstrekt die een deel van de premie van de zorgverzekering van de betrokkene (dus anders dan de collectieve ziektekostenverzekering) vergoedt. In de beleidsregels is de collectieve ziektekostenverzekering opgenomen als een voorliggende voorziening voor bijzondere bijstand. Om het mogelijk te maken om in de hierboven beschreven situatie toch bijzondere bijstand te verstrekken, wordt een uitzonderingsregel opgenomen in de beleidsregels bijzondere bijstand.
Participatieregeling voor kinderen Armoede heeft grote gevolgen voor kinderen. Zij lopen het risico om sociaal geïsoleerd te raken, omdat hun ouders bijvoorbeeld het lidmaatschap van een sportclub of deelname aan een schoolreisje niet kunnen bekostigen. Wij vinden dat kinderen niet de dupe mogen worden van de financiële problemen van hun ouders. De inkomensgrens van de participatieregeling voor kinderen wordt daarom verhoogd van 110% van het sociaal minimum naar 120% van het sociaal minimum. De regeling compenseert ouders voor de kosten van bijvoorbeeld een ouderbijdrage van een schoolreisje, de contributie voor een sportvereniging of een bijdrage voor voetbalschoenen of een hockeystick. Per kind is hiervoor jaarlijks een bedrag van € 225 beschikbaar. Daarnaast is er voor ieder kind een bedrag van € 100 beschikbaar voor de aanschaf van een fiets. De voorwaarden voor de participatieregeling zijn vastgelegd in de Verordening participatie schoolgaande kinderen. Computerregeling voor kinderen Tegenwoordig kunnen kinderen niet meer zonder computer om goed mee te kunnen doen op school. Zij hebben een computer nodig voor het maken van hun huiswerk, het inkijken van hun rooster en het schrijven van werkstukken. Ouders met een laag inkomen hebben echter niet altijd voldoende middelen om een computer voor hun kinderen te kunnen aanschaffen. Sinds september 2012 hanteren wij daarom een computerregeling voor kinderen die voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaan. De inkomensgrens van de computerregeling wordt verhoogd van 110% van het sociaal minimum naar 120% van het sociaal minimum.Ieder huishouden met een kind dat naar de brugklas gaat en een inkomen tot 120% van het sociaal minimum kan een computerpakket aanvragen dat bestaat uit een laptop en een printer. Voorwaarde is dat er in het gezin nog geen computer en printer jonger dan 3 jaar aanwezig zijn. Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Inwoners uit Nieuwegein met een inkomen op de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm, hoeven geen onroerend zaakbelasting, rioolheffing, afvalstoffenheffing, en belasting op woon- en bedrijfsruimten te betalen. Deze belastingen en heffingen worden kwijtgescholden. Inwoners met een hoger inkomen dienen de belastingen en heffingen wel te betalen, maar kunnen gebruik maken van een betalingsregeling. Mensen dienen zowel voor de kwijtscheldingsregeling als de
24
betalingsregeling zelf een aanvraag in te dienen. De voorwaarden voor de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen zijn vastgelegd in de Kwijtscheldingsregeling gemeentelijke belastingen 2008. Inwoners met een laag inkomen dienen zelf een aanvraag in te dienen voor de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen. Bij de ontwikkeling van de stadspas wordt verkend of het mogelijk is de kwijtschelding te koppelen aan de stadspas en de kwijtschelding jaarlijks automatisch kan plaatsvinden.
5.6
Een vangnet op maat
In bijzondere of specifieke situaties kan het voorkomen dat de algemene voorzieningen niet voorzien in de ondersteuningsbehoefte van de betrokkene. In deze situatie kunnen wij gerichte ondersteuning op maat bieden. De ondersteuning is in dit geval specifiek toegespitst op de situatie en ondersteuningsvraag van de betrokkene. De regelingen die onder dit maatwerk vallen zijn: • • • •
Individuele inkomenstoeslag Individuele bijzondere bijstand Hulp bij schulden Voorzieningen vanuit andere beleidsterreinen
Individuele inkomenstoeslag Het uitgangspunt van de WWB is dat de hoogte van het sociaal minimum in beginsel toereikend is om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor mensen die langdurig moeten rondkomen van een inkomen rond het sociaal minimum wordt het echter steeds lastiger om de eindjes aan elkaar te blijven knopen. Zij houden geen geld over om te kunnen sparen voor bijvoorbeeld een nieuwe wasmachine of het vervangen van andere duurzame gebruiksgoederen. Om deze reden verstrekken wij een langdurigheidstoeslag. Per 1 januari 2015 wordt de langdurigheidstoeslag afgeschaft. Wij krijgen de bevoegdheid om in plaats van de langdurigheidstoeslag een individuele inkomenstoeslag te verstrekken. Wij mogen zelf bepalen welke inkomensgrens geldt voor deze toeslag. In tegenstelling tot de langdurigheidstoeslag dienen wij bij de individuele inkomenstoeslag aan de hand van de individuele omstandigheden van een persoon te bepalen of er wel of geen perspectief op inkomensverbetering bestaat. Daarbij dient in ieder geval beoordeeld te worden of iemand over voldoende bekwaamheden beschikt om tot inkomensverbetering te komen en of hij voldoende inspanningen heeft verricht om zijn inkomenspositie te verbeteren. De regels omtrent de individuele inkomenstoeslag worden vastgelegd in de Verordening individuele inkomenstoeslag WIL en de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag wordt verstrekt aan mensen die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen zijn geweest op een inkomen tot maximaal 110% van het de toepasselijke bijstandsnorm, niet beschikken over vermogen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. In de verordening wordt bepaald dat jongeren die in aanmerking komen voor studiefinanciering geen beroep kunnen doen op de individuele inkomenstoeslag. Deze jongeren worden niet aangemerkt als een groep die zicht heeft op inkomensverbetering, omdat zij door het volgen van een studie hun positie op de arbeidsmarkt en daarmee hun inkomen kunnen verbeteren. Om in aanmerking te komen voor een individuele inkomenstoeslag hoeven mensen niet aan te tonen waarvoor zij deze toeslag gebruiken. Met de verstrekking van een individuele inkomenstoeslag kunnen wij dus geen direct maatwerk leveren: de toeslag is geen tegemoetkoming in daadwerkelijk gemaakte kosten. Wij kiezen er daarom voor de inkomensgrens
25
van 110% van het sociaal minimum die gold voor de langdurigheidstoeslag, te handhaven voor de individuele inkomenstoeslag. Een verhoging van de inkomensgrens leidt tot een kostenstijging waardoor er minder middelen overblijven voor andere, gerichtere maatregelen. Wij verkiezen de gerichtere regelingen boven de ongerichte regelingen en wenden daarom geen extra middelen aan voor een verhoging van de inkomensgrens van de individuele inkomenstoeslag. Individuele bijzondere bijstand Wij zijn wettelijk verplicht om bijzondere bijstand te verstrekken voor bijzondere of noodzakelijke kosten die iemand niet kan betalen uit zijn eigen inkomen of vermogen. Om in aanmerking te komen voor individuele bijzondere bijstand moet een persoon kunnen bewijzen dat hij de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand aanvraagt, daadwerkelijk heeft gemaakt (bijvoorbeeld op basis van een factuur of offerte). De individuele bijzondere bijstand zal onder de huidige criteria worden voortgezet, welke zijn vastgelegd in de Beleidsregels bijzondere bijstand. Voor deze regeling geldt geen inkomensgrens. Dat betekent dat in beginsel iedereen bijzondere bijstand kan aanvragen. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald door de hoogte van de kosten en de draagkracht van de aanvrager. De draagkracht gaat over de mate waarin de aanvrager de kosten kan voldoen uit zijn eigen inkomen of vermogen. Minima kunnen alleen een beroep doen op de bijzondere bijstand indien zij geen aanspraak kunnen maken op een voorliggende voorziening. De collectieve ziektekostenverzekering geldt als een voorliggende voorziening voor een aanvraag van bijzondere bijstand voor medische kosten. Er wordt alleen bijzondere bijstand verstrekt voor medische kosten die niet worden vergoed door de collectieve ziektekostenverzekering. De verwachting is dat het aantal aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten als gevolg van de uitbreiding van de collectieve ziektekostenverzekering zal afnemen. Hulp bij schulden Gemeenten hebben op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) de plicht om mensen met financiële problemen of schulden te ondersteunen bij het oplossen van deze problemen. Mensen met financiële hulpvragen of al dan niet problematische schulden kunnen daarom een beroep doen op schuldhulpverlening. Het schuldhulpverleningsbeleid is uitgewerkt in het Beleidsplan integrale schuldhulpverlening Werk en Inkomen Lekstroom 2013 – 2016 en wordt uitgevoerd door WIL. De schuldhulpverlening is in beginsel toegankelijk voor iedere inwoner van Nieuwegein van 18 jaar of ouder en is gericht op het hanteerbaar maken van een financieel- of schuldenprobleem. In het geval van eenvoudige financiële hulpvragen zijn mensen vaak al voldoende geholpen met informatie en advies, zodat zij zelf weten wat zij kunnen doen om hun situatie te veranderen en verslechtering van hun situatie zelf kunnen voorkomen. Wanneer de ondersteuningsvraag zwaarder is en er sprake is van al dan niet problematische schulden kan een beroep worden gedaan op een schuldhulpverleningstraject. In dit traject wordt de betrokkene ondersteunt bij het ordenen van zijn financiën en wordt een schuldregeling getroffen met de schuldeisers. In het traject staat een integrale aanpak centraal. Dit betekent dat er niet alleen aandacht is voor het oplossen van ontstane schulden, maar ook voor de problemen waardoor de schulden zijn ontstaan (zoals relatieproblemen, psychische of gezondheidsproblemen). Na beëindiging van het schuldhulpverleningstraject volgt een nazorgtraject. In het nazorgtraject wordt vinger aan de pols gehouden en periodiek nagegaan of de klant zijn financiën nog steeds op orde heeft en nog financieel zelfredzaam is. Het schuldhulpverleningstraject is een minnelijk traject. In het traject probeert de schuldhulpverlener, zonder tussenkomst van een rechter, afspraken te maken met de schuldeisers
26
over een schuldregeling. Wanneer één of meerdere schuldeisers niet willen meewerken aan dit traject, kan een betrokkene een verzoek tot toelating tot een gerechtelijk schuldhulpverleningstraject indienen bij de rechtbank. Hiervoor is een verklaring van de schuldhulpverlener van de gemeente nodig, waarin wordt uitgelegd waarom het schuldenprobleem niet via een minnelijk traject kan worden opgelost. Wanneer een betrokkene wordt toegelaten tot het gerechtelijke traject, krijgt hij een door de rechter benoemde bewindvoerder aangewezen die er op toeziet dat de betrokkene de regels naleeft en die contact legt met de schuldeisers. De regels van het gerechtelijke traject zijn vastgelegd in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Voorzieningen vanuit andere beleidsterreinen Naast de hierboven beschreven voorzieningen kunnen minima een beroep doen op ondersteuning vanuit andere beleidsterreinen (bijvoorbeeld jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen). Deze ondersteuning wordt niet vanuit het armoedebeleid mogelijk gemaakt en gefinancierd, maar kan wel voor minima worden ingezet indien deze nodig is om deelname aan de samenleving te kunnen realiseren. Daar waar het nodig is om voor een betrokkene voorzieningen vanuit meerdere beleidsterreinen in te zetten wordt integraal samen gewerkt en het sociaal wijkteam betrokken.
5.7
Samenwerking in het sociale domein
Het armoedebeleid staat in relatie tot veel andere beleidsterreinen. Maatschappelijke ondersteuning, jeugdbeleid, re-integratiebeleid, onderwijsbeleid, gezondheidsbeleid, cultuurbeleid, enzovoort richten zich allemaal op deelname van mensen aan de samenleving, ook van mensen in armoede. Wij zijn ons er van bewust dat wijzigingen en beleidskeuzes binnen deze en andere beleidsterreinen gevolgen kunnen hebben voor de kosten van onze inwoners. Voor mensen met een laag inkomen zijn deze gevolgen relatief groter omdat hun besteedbaar inkomen lager is. Het risico bestaat dat voorzieningen hierdoor niet (meer) toegankelijk zijn voor minima.
Voorbeeld De afdeling die verantwoordelijk is voor het sportbeleid van de gemeente heeft een bezuinigingstaakstelling gekregen. In het kader van deze bezuiningingstaakstelling wordt besloten om de subsidie aan sportverenigingen te korten. Een mogelijk gevolg van deze maatregel is dat de sportverenigingen de contributie voor hun leden verhogen om het verlies aan subsidie te compenseren. De contributie wordt hierdoor onbetaalbaar voor minima. De oplossing van dit probleem kan zowel binnen de kaders van het betreffende beleidsterrein, als het armoedebeleid worden gezocht. We dienen ons bij de ontwikkeling van nieuw beleid hoe dan ook bewust van te zijn van het effect van beleidswijzigingen voor minima. Om te toetsen hoe geïmplementeerd beleid uitwerkt in de praktijk gaan wij daarom nog vaker dan voorheen in gesprek met onze maatschappelijke partners, cliëntenvertegenwoordiging én de doelgroep zelf. Indien uit hun ervaringen blijkt dat gemaakte beleidskeuzes negatief uitwerken voor minima en de doelgroep niet wordt gecompenseerd voor dit negatieve effect, kan hier voor alsnog op bijgestuurd worden. Wij willen zoveel mogelijk voorkomen dat mensen in de financiële problemen geraken en als gevolg daarvan een beroep moeten doen op het armoedebeleid. We kunnen dit bereiken door ervoor te zorgen dat het goed gaat met onze inwoners binnen andere leefgebieden en hen te helpen bij het vergroten van hun eigen kracht. De manier waarop we dit kunnen realiseren ligt niet binnen de directe scope van dit beleidsplan en krijgt binnen andere beleidsterreinen invulling. Voorbeelden van instrumenten die in dit kader worden ingezet zijn de ondersteuning van mensen met een bijstandsuitkering bij het vinden van werk, de ondersteuning van vroegtijdig
27
schoolverlaters bij het behalen van een startkwalificatie en het bevorderen van een gezonde leefstijl via de Gezonde Wijk Aanpak. Samenspel tussen partners Een aantal maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven heeft aangegeven dat de samenwerking en afstemming tussen alle organisaties die zich inzetten voor minima beter georganiseerd kan worden. Hoewel deze verschillende organisaties in principe dezelfde doelen nastreven en deels ook dezelfde activiteiten uitvoeren, weten ze soms niet van elkaars bestaan en werkwijzen af. Om mensen met een laag inkomen gezamenlijk beter te kunnen ondersteunen, willen we de samenwerking tussen de gemeente, maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven versterken. Wij zien voor de gemeente de rol weggelegd om de verschillende maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven met elkaar in contact te brengen. Daarom is in september 2014 in samenwerking met Movactor en Vitras een werkconferentie georganiseerd. Deze werkconferentie had een aantal doelen: • Kennismaking tussen de organisaties die zich inzetten voor minima •
Verkennen of er breed draagvlak bestaat voor het organiseren van een ‘armoedeketen’, waarbij alle organisaties die te maken hebben met mensen met een laag inkomen zich kunnen aansluiten. Het doel van de armoedeketen is om armoedeproblemen in een vroegtijdig stadium te signaleren en op te pakken, zodat voorkomen kan worden dat de problemen erger worden en duurdere ondersteuningsvormen nodig zijn.
De organisaties die op de conferentie aanwezig waren hebben de waarde van een armoedeketen onderstreept. Daarnaast blijkt er behoeften te zijn aan een structureel periodiek overleg tussen de organisaties. Er is afgesproken dat de inrichting van de armoedeketen in het najaar van 2014 verder wordt ontwikkeld in samenwerking tussen Vitras, Movactor. Eén van de aandachtspunten daarbij is de rol van de gemeente in (de coördinatie) van de keten. Verkend zal worden of de armoedeketen gekoppeld kan worden aan andere samenwerkingsverbanden binnen organisaties in het sociaal domein en de sociaal wijkteams.
5.8
Samenvattend overzicht
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de voorgestelde minimaregelingen. Daarin wordt inzichtelijk gemaakt welke regelingen worden gehandhaafd, worden afgeschaft en welke regelingen per 1 januari 2015 nieuw zijn.
28
*Om het recht op individuele bijzondere bijstand te bepalen wordt geen inkomensgrens gehanteerd, maar wordt beoordeeld in hoeverre een persoon financiële draagkracht heeft om de kosten waarvoor hij individuele bijzondere bijstand aanvraagt zelf kan dragen. In beleidsregels bijzondere bijstand WIL is vastgelegd dat een persoon 35% van zijn inkomen en vermogen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm (100% van het sociaal minimum), moet gebruiken om de kosten te betalen. Dit bedrag staat voor de draagkracht van een persoon. Voor het verschil tussen de draagkracht en de kosten wordt bijzondere bijstand verstrekt.
5.9
Inkomenseffecten van het voorgestelde beleid
Om een beeld te geven van het effect van het voorgestelde beleid op het besteedbaar inkomen van minima zijn in bijlage III de inkomenseffecten van het nieuwe gemeentelijk minimabeleid inzichtelijk gemaakt.
29
6
Hoe gaan we dat organiseren en aansturen?
6.1
Organisatie
Het voorgestelde beleid heeft consequenties voor de uitvoerende organisaties. De wijze waarop wij de in dit beleidsplan beschreven maatregelen willen organiseren wordt nader uitgewerkt in een implementatieplan. Vooruitlopend op dit implementatieplan worden in dit hoofdstuk de consequenties van de beleidswijzigingen en –keuzes inzichtelijk gemaakt. Doorvertaling naar de uitvoering Een aantal minimaregelingen wordt uitgevoerd door WIL. Het betreft de collectieve ziektekostenverzekering, de individuele bijzondere bijstand, de individuele inkomenstoeslag (voorheen de langdurigheidstoeslag) en de individuele studietoeslag. WIL ontvangt hiervoor middelen van de gemeente en legt via de reguliere p&c-cyclus verantwoording af over de besteding van deze middelen. De beleidskeuzes ten aanzien van deze regelingen moeten voor 1 januari 2015 worden doorvertaald in de uitvoering van WIL, zodat WIL de minimaregelingen conform dit beleidsplan kan uitvoeren. De beleidskeuzes worden in het najaar afgestemd met WIL en vervolgens door WIL geïmplementeerd. Bij de implementatie wordt ook bekeken hoe de huidige werkprocessen en aanvraagprocedures slimmer kunnen worden ingericht. Een van de aandachtspunten hierbij is het vereenvoudigen van de aanvraagformulieren op de website van WIL. De verruiming van de collectieve ziektekostenverzekering en de overstap naar een nieuwe verzekeraar vereist een aantal aanpassingen in de uitvoering van WIL, waaronder aanpassing van de systemen, afstemming met de verzekeraar over gegevensuitwisseling en het overzetten van huidige verzekerden naar de nieuwe verzekeraar. In het najaar van 2014 onderzoekt WIL in afstemming met de verzekeraar hoe deze processen het beste kunnen worden ingericht. Communicatie (intern) personeel en maatschappelijke partners Wij verwachte dat alle organisaties in het sociale domein minima proactief wijzen op de ondersteuning en regelingen waarop zij mogelijk een beroep kunnen doen. Dit vraagt van vrijwilligers en professionals dat zij zich niet alleen richten op de concrete ondersteuningsvraag van een klant (bijvoorbeeld de aanvraag van een bijstandsuitkering of een wmo-voorziening), maar ook in bredere en algemenere zin kijken naar zijn ondersteuningsbehoefte (zijn er financiële problemen die hem belemmeren om mee te doen?). Het is belangrijk dat professionals en vrijwilligers daarom goed op de hoogte zijn van de minimaregelingen en de particuliere initiatieven die in Nieuwegein actief zijn. De sociale kaart voorziet hen van informatie hierover. Zodra de sociale kaart is geïmplementeerd vindt er een voorlichtingsbijeenkomst plaats voor professionals en vrijwilligers. Het doel van deze bijeenkomst is om de sociale kaart bij de professionals en vrijwilligers onder de aandacht te brengen en uit te leggen hoe zij de sociale kaart kunnen gebruiken. Ontwikkeling stadspas voor minima Er zal een verkenning worden uitgevoerd naar de wijze waarop de nieuwe stadspas invulling kan krijgen en hoe de stadspas kan worden uitgevoerd. Er zijn drie scenario’s mogelijk: • De stadspas wordt door de gemeente Nieuwegein zelf uitgevoerd. •
De uitvoering van de U-pas wordt uitbesteed aan een andere, nog nader te bepalen organisatie.
•
Het aanbod en functies van de U-pas, waarbij de gemeente Nieuwegein is aangesloten worden uitgebreid in samenwerking met Utrecht (en andere regiogemeenten). De uitvoering wordt dan belegd bij AMC Consultancy die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de U-pas.
30
Onderdeel van de verkenning vormt een klanttevredenheidsonderzoek onder de huidige Upasgebruikers. Het doel van dit onderzoek is om de ervaring van de pashouders met de gebruiksvriendelijkheid en het aanbod inzichtelijk te maken. De uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen in de ontwikkeling van de nieuwe stadspas. Besluitvorming door de raad over de nieuwe stadspas vindt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2015 plaats. Personele bezetting Versterking regie Een groot deel van de uitvoering van het armoedebeleid is belegd bij WIL en andere externe organisaties en initiatieven. Er zijn in het kader van dit beleid echter ook een aantal taken waarvoor de gemeente zelf verantwoordelijk is en blijft. Het betreft onder andere het beoordelen van subsidieaanvragen, het relatiebeheer met maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven, het afsluiten van nieuwe contracten met zorgverzekeraars voor de collectieve ziektekostenverzekering, het actualiseren van de sociale kaart, de monitoring van het voorgestelde beleid en de ambtelijke voorbereiding op de besluitvorming in het geval van beleidswijzigingen. De verwachting is dat voor de uitvoering van deze taken ongeveer 0,5 fte per jaar nodig is. Vanaf 1 januari 2015 kunnen deze taken niet meer worden uitgevoerd binnen de huidige capaciteit van de afdeling SMO. Daarom wordt voorgesteld per 1 januari 2015 0,5 fte vrij te maken voor een accounthouder armoedebeleid die de beschreven taken uitvoert. Bezetting van vrijwilligers op de Buurtpleinen Op het Buurtplein kunnen inwoners terecht met vragen over inkomensondersteuning en hulp krijgen bij het invullen van formulieren van vrijwilligers. De bezetting van de Buurtpleinen met vrijwilligers wordt meegenomen in de ontwikkeling van de Brede Toegang.
6.2
Sturing
Prestatie-indicatoren Om te kunnen bepalen of we de doelen van het armoedebeleid daadwerkelijk bereiken, is het van belang om de effecten van het armoedebeleid periodiek te monitoren. Daarvoor hanteren wij de volgende prestatie-indicatoren: • Het bereik van de stadspas Het bereik van de stadspas is het aandeel huishoudens met een stadspas, afgezet tegen het totaal aantal huishoudens met een laag inkomen (het totale doelgroepvolume). Het doelgroepvolume wordt uitgesplitst naar verschillende inkomenscategorieën van 100 tot 130 % van het sociaal minimum. Het bereik onder volwassenen en kinderen tot 18 jaar wordt apart inzichtelijk gemaakt. • Klanttevredenheid over het gebruik van de stadspas De klanttevredenheid over het gebruik van de stadspas wordt uitgedrukt in een cijfer tussen 0 en 10. • Het bereik per regeling Dit is het aantal huishoudens dat gebruik maakt van een minimaregeling in verhouding tot het totaal aantal huishoudens met een inkomen tot de toepasselijke inkomensgrens. • Klanttevredenheid per regeling De klanttevredenheid over de afzonderlijke regelingen wordt uitgedrukt in een cijfer tussen 0 en 10.
31
• Aantal en percentage verstrekte maatwerkvoorzieningen Het aantal verstrekte uitkeringen individuele bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag (uitgesplitst per regeling). Daarnaast wordt het aandeel (percentage) uitkeringen individuele bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag in het totaal aantal verstrekte minimaregelingen uitgedrukt. • Verhouding tussen uitvoeringskosten en programmakosten per regeling De totale programmakosten van een regeling zijn gelijk aan het totale bedrag dat in het kader van een regeling direct aan de doelgroep is uitgekeerd. De uitvoeringskosten zijn alle indirecte kosten (personeelskosten, overhead, ect). De programmakosten en uitvoeringskosten worden uitgedrukt in een percentage van de totale kosten van een regeling (de som van de programmakosten en de uitvoeringskosten). De normen en streefwaarden van deze prestatie-indicatoren worden jaarlijks in de programmabegroting opgenomen voor het daarop volgende jaar (zie voor een overzicht van de streefwaarden in 2015 bijlage IV). De verantwoording over de prestatie-indicatoren vindt plaats via de reguliere p&c-cyclus (de kwartaalrapportages van WIL en de jaarrekening van de gemeente). Daarnaast wordt het gebruik van de minimaregelingen ook gerapporteerd in de Participatiemonitor. De Participatiemonitor geeft inzicht in het gebruik van de regelingen die de gemeente Nieuwegein hanteert binnen de verschillende beleidsvelden in het brede sociale domein. Daarbij wordt ook de stapeling in het gebruik van verschillende regelingen inzichtelijk gemaakt. Aan de hand van de prestatie-indicatoren en bijbehorende normen wordt het beleid jaarlijks geëvalueerd. Indien blijkt dat de gestelde normen niet zijn gehaald, wordt de oorzaak hiervan onderzocht. Op basis van de evaluatie kan het beleid vervolgens, indien nodig, worden bijgestuurd.
32
7
Hoe dekken we de uitvoering?
7.1
Meerjarenbegroting 2015 – 2018
Onderstaande tabel geeft de meerjarenbegroting voor de periode 2015-2018 weer (bedragen *1000). 2015
2016
2017
2018
€ 2.063
€ 2.220
€ 2.297
€ 2.359
voorlichtingsmateriaal
€ 35
€ 15
€ 15
€ 15
onderhoud sociale kaart
€3
€3
€3
€3
voorlichting aan kinderen
€ 15
€ 15
€ 15
€ 15
€ 155
€ 190
€ 190
€ 190
Beschikbare middelen
Kosten Vroegsignalering en preventie
Faciliteren particuliere initiatieven waarderingssubsidies particulier initiatieven Stadspas ontwikkeling stadspas
€ 50
stadspas
€ 340
€ 360
€ 360
€ 410
gemeentelijke bijdrage in de premie collectieve ziektekostenverzekering
€ 553
€ 706
€ 757
€ 805
extra uitvoeringskosten collectieve ziektekostenverzekering
€ 30
€ 30
€ 30
€ 30
participatieregeling voor kinderen
€ 40
€ 40
€ 40
€ 40
computerregeling voor kinderen
€ 40
€ 40
€ 40
€ 40
individuele bijzondere bijstand
€ 442
€ 400
€ 370
€ 337
individuele inkomenstoeslag
€ 307
€ 343
€ 374
€ 358
Individuele studietoeslag
€ 13
€ 38
€ 63
€ 76
Personeelskosten accounthouder
€ 40
€ 40
€ 40
€ 40
totale kosten
€ 2.063
€ 2.220
€ 2.297
€ 2.359
saldo
€0
€0
€0
€0
Algemene voorzieningen
Vangnet op maat
Bedragen *1000
Enkele onderdelen in de begroting vragen om nadere toelichting: •
Voorlichtingsmateriaal: In 2015 wordt € 20.000 extra begroot voor de ontwikkeling van nieuw voorlichtingsmateriaal.
•
Subsidies particuliere initiatieven: Dit budget bestaat uit de huidige subsidie aan de Stichting Urgente Noden Nieuwegein (jaarlijks € 40.000) en Movactor (project Thuisadministratie, jaarlijks € 50.000). In 2015 wordt er € 65.000 en vanaf 2016 structureel
33
•
€ 100.000 extra vrijgemaakt voor de ondersteuning van nieuwe particuliere initiatieven. Hulp bij schulden: De schuldhulpverlening wordt gefinancierd uit het budget Schuldhulpverlening. De kosten van het schuldhulpverleningsbeleid zijn begroot in het Integraal beleidsplan schuldhulpverlening en worden in deze begroting daarom buiten beschouwing gelaten.
•
De kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen is niet opgenomen in deze begroting. De kwijtscheldingen worden in mindering gebracht op de opbrengsten van de OZB, afvalstoffenheffing en het rioolrecht.
•
De kosten van de schuldhulpverlening zijn niet opgenomen in deze begroting. De schuldhulpverlening wordt betaald uit de jaarlijkse exploitatiebijdrage van de gemeente Nieuwegein aan WIL.
•
De uitvoeringskosten van de individuele bijzondere bijstand en de individuele inkomenstoeslag zijn in de begroting buiten beschouwing gelaten. Deze regelingen worden uitgevoerd door WIL. De uitvoeringskosten van deze regelingen zijn opgenomen in de jaarlijkse exploitatiebijdrage van de gemeente Nieuwegein aan WIL. Het budget waaruit de exploitatiebijdrage aan WIL wordt gefinancierd, kan indien nodig via de reguliere p&c-cyclus worden bijgesteld. Ook de uitvoeringskosten van de collectieve ziektekostenverzekering worden betaald uit de exploitatiebijdrage van de gemeente Nieuwegein aan WIL. In bovenstaande begroting zijn daarom alleen de extra uitvoeringskosten als gevolg van de verhoging van de inkomensgrens opgenomen. De kosten van het armoedebeleid stijging in de periode 2015 – 2018, terwijl het aantal huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum vanaf 2017 langzaam afneemt (zie pagina 12). Een verklaring hiervoor is dat wordt verondersteld dat het gebruik van de minimaregelingen toeneemt, omdat er extra wordt geïnvesteerd in de communicatie richting de doelgroep over de minimaregelingen en de aanvraagprocedures vereenvoudigd worden. De drempel voor het aanvragen van de regelingen wordt hierdoor verlaagd.
•
34
Bijlage I – Betrokken stakeholders Deelnemende organisaties aan de brainstormsessies: • Stichting Urgente Noden Nieuwegein • • • • •
Stichting Leergeld Movactor Vitras Kerken Jutphaas
• • •
Mitros Voedselbank Nieuwegein Wmo-clientenraad gemeente Nieuwegein
Deelnemende organisaties aan de werkconferentie: • • • • • •
Stichting Urgente Noden Nieuwegein Stichting Leergeld Movactor Vitras Kerken Jutphaas
• • • • •
Mitros Voedselbank Nieuwegein Kledingbank4Nieuwegein Werk en Inkomen Lekstroom SBWU
Bijlage II – Randvoorwaarden van de stadspas voor minima De nieuwe stadspas voor minima vervangt de (huidige vorm van de) U-pas. In het eerste kwartaal van 2015 start een verkenning naar de wijze waarop de stadspas kan worden uitgevoerd en welke organisatie daarvoor verantwoordelijk wordt. Daarbij worden grofweg drie scenario’s onderzocht: • • •
Uitvoering van de stadspas door de gemeente Nieuwegein zelf. Uitvoering van de stadspas door een externe organisatie (aanbesteding). Verbreding van de huidige samenwerking met de gemeente Utrecht (uitbreiding van de functies en mogelijkheden van de U-pas).
Randvoorwaarden Aan de stadspas stellen wij in ieder geval de volgende voorwaarden: • • •
De aanvraag van de stadspas kan zowel via internet als schriftelijk worden ingediend. De overheadskosten van de uitvoerende organisatie worden tot een minimum beperkt. De pas biedt minima de mogelijkheid om (tot een maximumbedrag) gratis deel te nemen aan activiteiten in Nieuwegein.
•
De mogelijkheid bestaat om naast sport- en cultuur ook andere activiteiten (zoals korting op een krantenabonnement of de aanschaf van een fiets) aan de stadspas te koppelen.
•
Het activiteitenaanbod waar minima met de stadspas gebruik van kunnen maken sluit goed aan op de behoeften en wensen van de doelgroep.
•
In het digitale systeem dat de organisaties die zijn aangesloten bij de stadspas kunnen raadplegen is de privacy van de pashouders gewaarborgd.
•
De administratieve lasten voor organisaties die zijn aangesloten bij de stadspas worden tot een minimum beperkt.
36
Bijlage III – Inkomenseffecten van het voorgestelde beleid In onderstaande tabellen is de koopkrachtontwikkeling voor verschillende huishoudtypen met een inkomen op 100% van het sociaal minimum en op 110% van het sociaal minimum weergegeven. In de tabel wordt weergegeven hoe de koopkracht van verschillende huishoudtypen zich in 2015 ontwikkeld ten opzicht van het jaar 2014. In de tabel is een onderscheid gemaakt tussen twee situaties: • •
De koopkrachtontwikkeling van minima bij handhaving van het huidige armoedebeleid. In deze situatie worden de voorwaarden die in 2014 gelden voor de huidige minimaregelingen per 1 januari 2015 gehandhaafd. De koopkrachtontwikkeling van minima bij invoering van het nieuwe armoedebeleid per 1 januari 2015. handhaving huidige beleid
nieuw beleid per 1 januari 2015
verschil
Alleenstaande
-0,4%
0,1%
0,5%
Alleenstaande ouder
-2,9%
-2,3%
0,6%
Samenwonenden
1,3%
2,6%
1,3%
Samenwonend twee kinderen
3,2%
4,3%
1,1%
Oudere
0,1%
0,8%
0,7%
Chronisch zieke alleenstaande
-5,7%
-4,9%
0,8%
Chronisch ziek oudere
-3,1%
-2,4%
0,7%
handhaving huidige beleid
nieuw beleid per 1 januari 2015
verschil
Alleenstaande
-0,9%
0%
0,9%
Alleenstaande ouder
-4,8%
-4,2%
0,6%
Samenwonenden
1,3%
2,6%
1,2%
Samenwonend twee kinderen
1,1%
2,1%
1,0%
Oudere
0,2%
0,8%
0,6%
Chronisch zieke alleenstaande
-5,6%
-4,8%
0,8%
Chronisch ziek oudere
-2,9%
-2,3%
0,6%
Koopkrachtontwikkeling in 2015 per huishoudtype met een inkomen tot 100% van het sociaal minimum.
Koopkrachtontwikkeling in 2015 per huishoudtype met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum.
Gehanteerde uitgangspunten in de tabellen: •
In de tabellen wordt de koopkracht van verschillende huishoudtypen bij maximaal gebruik van toeslagen, landelijke compensatieregeling en gemeentelijke minimaregelingen weergegeven.
•
De koopkrachtontwikkeling is berekend op basis van het netto jaarinkomen van de verschillende huishoudtypen. Dit inkomen is opgebouwd uit: o Inkomen uit arbeid en/of een uitkering en/of AOW o Zorgtoeslag o Huurtoeslag o Kindgebonden budget o Kinderbijslag o Kwijtschelding waterschapsbelasting o Kwijtschelding gemeentelijke belastingen o Individuele inkomenstoeslag o De gemeentelijke tegemoetkoming in de premie van de collectieve ziektekostenverzekering 37
o o
De tegemoetkoming o.g.v. de participatieregeling kinderen De tegemoetkoming o.g.v. de computerregeling
•
Het persoonlijk budget dat is gekoppeld aan de U-pasDe individuele bijzondere bijstand is in de berekening buiten beschouwing gelaten. De individuele bijzondere bijstand is een maatwerkvoorziening. De hoogte van de individuele bijzondere bijstand per verstrekking is afhankelijk van de kosten waarvoor de bijzondere bijstand wordt aangevraagd en de financiële draagkracht van een persoon. De hoogte van de individuele bijzondere bijstand verschilt dus sterk per individuele situatieIn de berekeningen voor de alleenstaande ouder wordt aangenomen dat het gaat om een alleenstaande ouder met één kind van 4 jaar oud.
•
In de berekeningen voor de samenwonenden met twee kinderen wordt aangenomen dat het gaat om een gezin met twee kinderen van 4 jaar oud.
Op basis van de koopkrachtplaatjes kunnen de volgende conclusies worden getrokken over de effecten van het voorgestelde minimabeleid op het inkomen van minima: •
De koopkracht van alleenstaanden, alleenstaande ouders, chronisch zieken en chronisch zieken ouderen met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum neemt in 2015 ten opzichte van 2014 af. Dit is het gevolg van maatregelen op Rijksniveau (waaronder de verlaging van de algemene bijstandsnorm, de afschaffing van de inkomensondersteunende regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten op grond van de Wtcg en CER en de afschaffing van de alleenstaande oudernorm voor de bijstand).
•
Het nieuwe armoedebeleid heeft een positief effect op de koopkracht van alle huishoudtypen: het nieuwe armoedebeleid zorgt voor een verhoging van de koopkracht (in het geval van samenwonenden (met kinderen) en ouderen) of voor een verzachting van het negatieve effect van de wijzigingen op Rijksniveau op de koopkracht (in het geval van alleenstaanden, alleenstaande ouders, chronisch zieken en chronisch zieken ouderen). Dit effect is het grootst voor samenwonenden (met kinderen). Hoewel het nieuwe armoedebeleid een positief effect heeft op de koopkracht van alle huishoudtypen, is dit effect slechts gering. De koopkracht stijgt slechts in beperkte mate door de invoering van het nieuwe armoedebeleid.
•
38
Bijlage IV – Streefwaarden prestatie-indicatoren 2015 In paragraaf 5.2 zijn de prestatie-indicatoren er worden gebruikt om de effecten van het armoedebeleid te monitoren. Onderstaande tabel biedt inzicht in de streefwaarden va deze prestatie-indicatoren voor het jaar 2015.
Prestatie-indicator
Toelichting
Streefwaarde 2015
Het bereik van de stadspas (totale doelgroep)
Het aandeel huishoudens met een stadspas, afgezet tegen het totaal aantal huishoudens met een laag inkomen (het totale doelgroepvolume).
Bereik totale doelgroep: 75 % Bereik onder kinderen: 80% Bereik onder volwassenen: 75%
Klanttevredenheid over gebruik stadspas
De klanttevredenheid over het gebruik van de stadspas wordt uitgedrukt in een cijfer tussen 0 en 10.
7,5
Bereik per regeling
Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van een minimaregeling in verhouding tot het totaal aantal huishoudens met een inkomen tot de toepasselijke inkomensgrens.
Collectieve ziektekostenverzekering: 30 % Individuele bijzondere bijstand: 22 % Individuele inkomenstoeslag: 30 %
Klanttevredenheid per regeling
De klanttevredenheid over de afzonderlijke regelingen wordt uitgedrukt in een cijfer tussen 0 en 10.
7,5 (van toepassing op de collectieve ziektekostenverzekering, individuele bijzondere bijstand en de individuele inkomenstoeslag)
Aantal en percentage verstrekte maatwerkvoorzieningen
Het aantal verstrekte uitkeringen bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag (uitgesplitst per regeling). Daarnaast wordt het aandeel (percentage) uitkeringen individuele bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag in het totaal aantal verstrekte minimaregelingen uitgedrukt.
Individuele bijzondere bijstand: 500 (15% van het totaal aantal verstrekte minimaregelingen)
De totale programmakosten van een regeling zijn gelijk aan het totale bedrag dat in het kader van een regeling direct aan de doelgroep is uitgekeerd. De uitvoeringskosten zijn alle indirecte kosten (personeelskosten, overhead, ect). De programmakosten en uitvoeringskosten worden uitgedrukt in een percentage van de totale kosten van een regeling (de som van de programmakosten en de uitvoeringskosten).
Individuele bijzondere bijstand: 35% uitvoeringskosten, 65% programmakosten
Verhouding tussen uitvoeringskosten en programmakosten per regeling
Individuele inkomenstoeslag: 700 (20% van het totaal aantal verstrekte minimaregelingen)
Overige regelingen: 30% uitvoeringskosten, 70% programmakosten
39
40