LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep , 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB Datum uitspraak: 20-01-2009 Datum publicatie: 04-02-2009 Rechtsgebied: Bijstandszaken Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Toestemming voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Tewerkstelling bij (inmiddels in staat van faillissement verkerende) Stichting. (Activerings)premie. Schade. Procesbelang. Geen hoger beroep staat open voor degene die geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank en aan wie dit redelijkerwijs kan worden verweten.
Uitspraak 07/2959 WWB 07/2960 WWB 08/6263 WWB 08/6264 WWB 08/6265 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer UITSPRAAK op het hoger beroep van: [X.], wonende te Amsterdam (hierna: [X.]), [Stichting 1], gevestigd te Amsterdam (hierna: [Stichting 1]), [Stichting 2], gevestigd te Amsterdam (hierna: [Stichting 2]), [Stichting 3], gevestigd te Amsterdam (hierna: [Stichting 3]), [Y. ], wonende te Haarlem (hierna: [Y. ]), appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2007, 06/1206 en 07/1528 (hierna: aangevallen uitspraak), in de gedingen tussen: [X.] en [Stichting 1] en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 januari 2009 I. PROCESVERLOOP [Y. ] heeft voor zichzelf en namens de overige appellanten hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. [Y. ] heeft nadere stukken ingezonden, waaronder twee besluiten van het College van 11 september 2008. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2008. Appellanten waren vertegenwoordigd door [Y. ]. Het College is, met bericht, niet ter zitting verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. [X.] ontvangt bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft het College geweigerd aan [X.] toestemming te verlenen voor het verrichten van vrijwilligerswerk bij [Stichting 1]. Tegen dit besluit heeft [Y. ] namens [X.] en [Stichting 1] bezwaar gemaakt. 1.2. Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het College het bezwaar van [Stichting 1] nietontvankelijk en het bezwaar van [X.] gegrond verklaard. Onder herroeping van het primaire besluit van 18 oktober 2005 heeft het College aan [X.] alsnog toestemming verleend om bij [Stichting 1] vrijwilligersactiviteiten als fietskoerier te verrichten van 11 juli 2005 tot en met 10 februari 2006. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van [X.] en [Stichting 1] tegen het besluit van 24 januari 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. 3. Bij de in rubriek I genoemde nieuwe besluiten van 11 september 2008 heeft het College een verzoek van [Y. ] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen, onderscheidenlijk het bezwaar van [Y. ] tegen de afwijzing van een offerte van Stichting De Ruimte niet-ontvankelijk verklaard. 4. In hoger beroep komt de Raad tot de volgende beoordeling. 5. Het hoger beroep van [Stichting 2], [Stichting 3] en [Y. ]. 5.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. In artikel 6:24 van de Awb is dit voorschrift van overeenkomstige toepassing verklaard indien hoger beroep kan worden ingesteld. Dit betekent dat geen hoger beroep open staat voor degene die geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank en aan wie dit redelijkerwijs kan worden verweten.
5.2. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hebben [Stichting 2], [Stichting 3] en [Y. ] tegen het besluit van 24 januari 2006 geen beroep ingesteld bij de rechtbank. Weliswaar is het beroepschrift ondertekend en ingediend door [Y. ], maar daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat hij dit deed als gemachtigde van [X.] en [Stichting 1]. 5.3. Indien [Stichting 2], [Stichting 3] en [Y. ] hun belang - in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb - rechtstreeks bij het besluit van 24 januari 2006 betrokken achtten en zij zich met dit besluit niet konden verenigen, had het op hun weg gelegen daartegen beroep in te stellen bij de rechtbank. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het achterwege blijven van zulk een beroep niet aan hen kan worden tegengeworpen. Derhalve is sprake van verwijtbaarheid in de zin van artikel 6:13 van de Awb. 5.4. Het hoger beroep van [Stichting 2], [Stichting 3] en [Y. ] (op eigen naam) moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. 5.5. Voor zover [Y. ] met de vermelding van "de lotsverbondenen" in het hoger-beroepschrift mocht hebben beoogd tevens hoger beroep in te stellen namens één of meer andere, niet met name genoemde personen, kan - nog daargelaten dat hun persoonsgegevens niet tijdig aan de Raad bekend zijn gemaakt - om dezelfde reden geen ontvankelijk hoger beroep worden aangenomen. 6. Het hoger beroep van [Stichting 1]. 6.1. Vast staat dat [Stichting 1] bij vonnis van 6 februari 2007 in staat van faillissement is verklaard. Als gevolg daarvan was het door [Stichting 1] met haar beroep beoogde doel - het doen verrichten van vrijwilligerswerk door [X.] - vanaf die datum niet meer te verwezenlijken. Dat [X.] ook als vrijwilliger te werk zou kunnen worden gesteld bij of door tussenkomst van andere instellingen, zoals [Stichting 2] of [Stichting 3], maakt dit niet anders. Het bestreden besluit van 24 januari 2006 ziet immers uitsluitend op tewerkstelling bij [Stichting 1] en mocht daartoe ook worden beperkt. 6.2. Nu evenmin van enig ander resterend processueel belang is gebleken, is de Raad van oordeel dat de rechtbank het beroep van [Stichting 1] terecht en op goede gronden nietontvankelijk heeft verklaard. Anders dan [Stichting 1] heeft aangevoerd, is daarbij niet van belang dat ten tijde van de besluiten van 18 oktober 2005 en 24 januari 2006, alsmede bij het indienen van het beroepschrift bij de rechtbank, nog wel processueel belang aanwezig was. De rechtbank heeft de aanwezigheid van zo'n belang met juistheid beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van haar uitspraak. 6.3. Het hoger beroep van [Stichting 1] treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor bevestiging in aanmerking. 7. Het hoger beroep van [X.]. 7.1. In verband met het faillissement van [Stichting 1] geldt ook voor [X.] dat het door hem met het beroep beoogde doel - tewerkstelling bij of door tussenkomst van [Stichting 1] - niet meer kon worden verwezenlijkt. Anders dan [Stichting 1], heeft [X.] echter nog wel op een resterend procesbelang kunnen wijzen. Als gevolg van het besluit van 24 januari 2006 heeft hij zijn vrijwilligerswerk na 10 februari 2006 niet kunnen voortzetten. Zijn stelling dat hij
daardoor op het College te verhalen schade heeft geleden, met name omdat hij (activerings)premie is misgelopen, acht de Raad niet op voorhand onaannemelijk. In dit opzicht heeft [X.] een rechtens te eerbiedigen belang bij beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit behouden. 7.2. Van andere redenen voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [X.] is niet gebleken. Dit betekent dat het hoger beroep van [X.] slaagt. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De Raad zal de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank, doch haar met toepassing van artikel 27 van de Beroepswet zelf afdoen. 7.3. Het besluit op bezwaar van 24 januari 2006 is in geschil voor zover daarbij de - alsnog verleende - toestemming voor het verrichten van vrijwilligerswerk bij [Stichting 1] is gebonden aan de einddatum 10 februari 2006. Aan deze beperking in de tijd heeft het College de motivering ten grondslag gelegd dat bevordering van de maatschappelijke participatie van [X.] niet op de voorgrond staat, nu hij al in een muziekband speelt en daarmee optreedt. Het gaat in het geval van [X.] vooral om het opdoen van werkervaring. Ook indien rekening wordt gehouden met het bestaan van de nodige afstand tot de arbeidsmarkt, kunnen het werk van fietskoerier en de daarmee samenhangende aspecten binnen ten hoogste drie maanden worden aangeleerd, aldus het College. 7.4. De Raad kan dit besluit, in het licht van hetgeen [X.] daartegen heeft aangevoerd, niet voor rechtens onjuist houden. Daarbij is in aanmerking genomen dat [X.] het vrijwilligerswerk als fietskoerier gedurende zeven maanden heeft mogen verrichten. Gelet op hetgeen naar voren is gekomen omtrent de persoon van [X.] en diens maatschappelijke omstandigheden, heeft het College zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze periode voldoende was om [X.] in staat te stellen het volle profijt te trekken uit de hem geboden gelegenheid om zich te ontwikkelen, zowel op het punt van werkhouding en werkervaring als wat betreft sociale vaardigheden van meer algemene aard. 7.5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad dan ook het beroep van [X.] tegen het besluit van 24 januari 2006 ongegrond verklaren. 8. De nieuwe besluiten van 11 september 2008. 8.1. [Y. ] heeft bij memorie van 20 oktober 2008 aan de Raad de onder 3 omschreven besluiten van 11 september 2008 doen toekomen met het verzoek deze bij de behandeling van het hoger beroep te betrekken. De Raad acht zich daartoe echter niet bevoegd, reeds omdat het gaat om besluiten die zien op geheel andere rechtsgevolgen dan waarop de besluiten van 18 oktober 2005 en 24 januari 2006 betrekking hebben. Een situatie zoals bedoeld in de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Awb doet zich hier niet voor. 8.2. Wegens de onbevoegdheid van de Raad zal de memorie van 20 oktober 2008 met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb worden doorgezonden aan het College en aan de rechtbank, ter behandeling als bezwaar- onderscheidenlijk beroepschrift. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende: Verklaart het hoger beroep van [Stichting 2], [Stichting 3] en [Y. ] niet-ontvankelijk; Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van [X.] niet-ontvankelijk is verklaard; Verklaart het beroep van [X.] ongegrond; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R. Kooper en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2009. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) R.B.E. van Nimwegen.