RIS100468a_13-11-2002
Armoedemonitor 2002
dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten afdeling Bijstandszaken oktober 2002
Inhoudsopgave
inleiding........................................................................................................................................3 toekomstperspectief gemeentelijk armoedebeleid...............................................................................4 samenvatting van het onderzoek......................................................................................................7 financiële regelingen regulier beleid..................................................................................................8 • bijzondere bijstand.............................................................................................................8 • OoievaarsFonds.................................................................................................................9 • Ooievaarspas...................................................................................................................11 • Huursubsidie...................................................................................................................12 • Kwijtschelding gemeentelijke belasting...............................................................................13 • vakantiemogelijkheden......................................................................................................13 • schuldhulpverlening..........................................................................................................14 projecten 2002 • computerproject...............................................................................................................15 • bijdrage aan de kerken......................................................................................................16 • project tegengaan niet-gebruik...........................................................................................16 Conclusies...................................................................................................................................18 nieuw beleid 2003.........................................................................................................................19
Bijlage 1: onderzoek ‘leven met weinig geld’ • achtergrond van het onderzoek..........................................................................................23 • vraagstelling en onderzoeksopzet........................................................................................28 • de grenzen van het leven met een laag inkomen...................................................................30 • achtergronden van de respondenten....................................................................................32 • rondkomen van het huishoudinkomen................................................................................35 • strategieën om financiële tekorten aan te vullen...................................................................42 • beleving van de leefsituatie................................................................................................45 • conclusies en aanbevelingen...............................................................................................47 geraadpleegde literatuur.................................................................................................................49 Bijlage 2......................................................................................................................................50
Inleiding Sinds de jaren ’90 hebben gemeenten een actieve rol op het terrein van armoedebestrijding. Deze rol vloeit voort uit het inzicht dat gemeenten beter dan de landelijke overheid kunnen inspelen op de behoeften van lage inkomensgroepen. Het armoedebeleid van de gemeente Den Haag richt zich op het reduceren van de hoge bestaanskosten en het voorkomen van sociale uitsluiting van mensen met een laag inkomen. Het armoedebeleid in Den Haag heeft inmiddels een stevige basis en omvat een breed pakket van maatregelen. Acties om het niet-gebruik van regelingen tegen te gaan, zijn inmiddels essentieel onderdeel van het armoedebeleid. Jaarlijks wordt de voortgang van het armoedebeleid beschreven in de Armoedemonitor. In deze rapportage worden de ontwikkelingen geschetst op dit beleidsterrein en wordt het bereik van de maatregelen vermeld. In 2001 gaf de commissie OSWI aan behoefte te hebben om in de Armoedemonitor ook aandacht te schenken aan de werkelijke beleving van Haagse burgers met een laag inkomen. De dienst SZW heeft deze behoefte proberen te vervullen door een studie te starten naar de subjectieve beleving van de financiële situatie van mensen met een laag inkomen. Daartoe zijn, om praktische redenen, gesprekken gevoerd met mensen die een uitkering van de dienst SZW ontvangen. Een weergave van dit onderzoek is opgenomen in een bijlage bij deze monitor. De monitor begint met een voortgangsrapportage. Hierin worden de ontwikkelingen van de afgelopen tijd beschreven en wordt het bereik van de diverse regelingen toegelicht. Vervolgens worden voorstellen gedaan ter voortzetting en intensivering van het beleid.
3
Toekomstperspectief
Momenteel is er sprake van een landelijk beleidsvacuüm. De circulaire van het Rijk waarin de regelgeving omtrent het armoedebeleid is vastgelegd, is verlopen per juni 2000. De gemeenten zijn nog steeds in afwachting van nieuwe regelgeving. Inmiddels is wel duidelijk dat het Rijk streeft naar een beperking van het aantal inkomensafhankelijke regelingen en dat de mogelijkheid van categoriaal inkomensbeleid wordt afgeschaft. In het strategisch akkoord van het inmiddels demissionaire kabinet Balkenende staat letterlijk: “De bijstand wordt weer vangnet; dat wil zeggen dat in bijzondere individuele gevallen ondersteuning kan worden verleend, terwijl aanvullende ondersteuning kan worden verleend aan langdurige minima (zonder perspectief op de arbeidsmarkt)”. In eerder discussies met minister Vermeend hebben gemeenten al aangegeven dat voor specifieke kosten of klantgroepen gemeentelijk categoriaal inkomensbeleid mogelijk zou moeten blijven. Dit betreft dan: # de kosten voor de zorg voor kinderen ( m.n. de schoolkosten) # 65+-ers # chronisch zieken en gehandicapten # woonlasten # collectieve ziektekostenregelingen # sociaal-culturele regelingen Dit voorbehoud voor deze groepen zal in de gesprekken met een nieuwe minister ook weer naar voren gebracht moeten worden. Den Haag hecht aan het voortbestaan van de regelingen zoals die tot op heden worden uitgevoerd. De gemeente heeft immers de taak de maatschappelijke participatie van haar burgers te bevorderen. Voor de toekomst van het armoedebeleid zijn er dus veel onzekere factoren die het moeilijk maken nu ingrijpende nieuwe beleidsinitiatieven te nemen. Een aantal zaken zijn wel duidelijk: • In 2003 zijn zeer waarschijnlijk geen wijzigingen te verwachten. Het streven van het demissionaire kabinet was om een totaalpakket van maatregelen per 1 januari 2004 te doen ingaan. • De inzet van het Rijk is dat de mogelijkheid van categoriaal beleid per 1 januari 2004 zal verdwijnen. Het Rijk wil hiermee een jaarlijkse besparing van 70 miljoen euro realiseren. Op dit moment is het nog onduidelijk wat dit voor de gemeente Den Haag zal betekenen. Als het gaat om een evenredige korting, zal de korting in Den Haag 3,5 miljoen euro bedragen vanaf 2004. • Er zal steeds meer een tweedeling gaan ontstaan in de doelgroep: de mensen die nog wel uitzicht hebben op een plaats op de arbeidsmarkt en de groep die dit niet meer heeft. Het armoedebeleid zal met name de laatste groep moeten gaan voorzien van de middelen om toch een volwaardig bestaan op te kunnen bouwen. • De ruimte voor gemeenten om een eigen invulling te geven aan het armoedebeleid zal afnemen. Tegelijkertijd ontstaat er in steeds bredere kring consensus over het feit dat een inkomen op het sociaal minimum niet voldoende mogelijkheden biedt om een volwaardig bestaan op te kunnen bouwen. Uit recent onderzoek van het NIBUD blijkt weer opnieuw dat de landelijk vastgestelde bijstandsnorm voldoende is om je dagelijks te voorzien van eten, onderdak en kleding maar dat mensen met een inkomen op het sociaal minimum onvoldoende in staat zijn op een volwaardige manier deel te nemen aan de maatschappij. Er is bijvoorbeeld geen geld over om lid te worden van een vereniging of te sporten. Het houden van een huisdier is een luxe die mensen met een minimuminkomen zich niet kunnen veroorloven. Het NIBUD heeft becijferd dat een gezin met kinderen maandelijks een tekort heeft van i134,- tot i 661,- (afhankelijk van de grootte van het gezin). Er is in de berekening uitgegaan van voor iedereen onvermijdbare uitgavenposten waarbij minimale bedragen voor de vaste lasten en huishoudelijke
4
uitgaven zijn opgenomen. Er is geen rekening gehouden met aanvullende voorzieningen vanuit het gemeentelijke armoedebeleid. Een goed armoedebeleid is dus geen luxe maar pure noodzaak voor veel mensen uit de doelgroep. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Sociale Alliantie (een verbond van organisaties die betrokken zijn bij de strijd tegen armoede) bij de Tweede Kamer aangedrongen op het verhogen van het sociaal minimum. Vooralsnog lijkt men weinig gehoor te vinden voor deze eis. Armoede-onderzoek onderzoeksinstituut Nyfer In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verrichtte Nyfer in 2001 onderzoek naar de aard en effectiviteit van het gemeentelijk armoedebeleid. Vanwege verschillende onderzoeksproblemen heeft Nyfer gekozen voor een diepteonderzoek in zes gemeenten: Emmen, Groningen, Hengelo, Tilburg, Zaanstad en Den Haag. Het onderzoek geeft een beeld van de gemeentelijke verschillen in beleid en in uitgaven. Verder worden er voorzichtig conclusies getrokken over de effecten van het lokale armoedebeleid en de budgettaire gevolgen voor de verschillende huishoudtypen. Sinds het midden van de jaren ‘90 hebben de gemeenten een grotere rol in het armoedebeleid. Dit leidde tot een veelheid van inkomensondersteunende regelingen. In alle onderzochte gemeenten zijn de gekozen beleidsinstrumenten recentelijk geëvalueerd. Alle gemeenten maken momenteel een pas op de plaats als het gaat om uitbreiding van de inkomensondersteunende regelingen. Verder zijn gemeenten scherper gaan letten op de samenhang tussen het activeringsbeleid en het armoedebeleid. Ook verschoof de aandacht van de schuldhulpverlening naar maatregelen ter preventie van schulden. Daarnaast groeide het inzicht dat armoede zich slecht laat categoriseren en dat er veel creativiteit vereist is om de diverse doelgroepen te bereiken. Aan de hand van NIBUD-budgetgegevens heeft Nyfer geprobeerd de gevolgen van het beleid zichtbaar te maken voor minimumhuishoudens. De berekening gaat uit van de theoretische situatie waarbij men maximaal gebruik maakt van de mogelijkheden van het beleid. Geconcludeerd wordt dat het lokale armoedebeleid een aanmerkelijke invloed kan hebben op de financiële situatie van de minimumhuishoudens. Opvallend is wel dat ondanks de verschillen tussen de gemeenten in beleid en in de hoogte van de gemiddelde huur en lokale lasten, de verhoudingen tussen de verschillende typen huishoudens in alle gemeenten dezelfde zijn. Verschillen tussen de gemeenten worden slechts in de marges zichtbaar. Zo houden ouderen met alleen een AOW-inkomen in alle gemeenten onvoldoende geld over om naast de noodzakelijke uitgaven, de kosten van extra uitgaven zoals een huisdier, abonnementen etc. te bekostigen. Alleenstaande bijstandsgerechtigden en éénoudergezinnen zijn zelfs met een maximaal gebruik van alle regelingen, niet in staat om extra’s als een krant, lidmaatschap van een sport- of hobbyclub of een huisdier te bekostigen. Paren met kinderen houden het minste geld over voor dit soort activiteiten. Nyfer concludeert verder dat in Den Haag de armoedeval relatief beperkt blijft door de invoering van de glijdende schaal en de verruiming van de inkomensgrens naar het wettelijke minimumloon. Verder pleit Nyfer voor één loket voor het gehele armoedebeleid. De versnippering van regelingen vermindert het zicht op de totale problematiek en komt het bereik van het gemeentelijk armoedebeleid niet ten goede. In Den Haag hebben we dit proberen te realiseren door het samenvoegen van diverse fondsen in één OoievaarsFonds. Verder helpen de medewerkers van de Advies- en Informatiebalie de burgers om hun weg te vinden door alle regelingen.
5
Samenvatting van het onderzoek ‘Leven met weinig geld’.
Om erachter te komen hoe bijstandscliënten van hun inkomen rondkomen en hoe zij hun financiële situatie beleven heeft de dienst SZW in de maanden juli-augustus van dit jaar interviews laten afnemen onder 59 klanten van verschillende etnische herkomst. Deze nadruk op etniciteit is gelegen in het feit dat de gemeente Den Haag extra inspanningen verricht om etnische groepen in de bijstand te bereiken.Uit het onderzoek komt naar voren dat men moeilijk rondkomt van het lage inkomen dat men heeft. Respondenten voeren verschillende oorzaken aan. Ten eerste vinden zij het inkomen te gering om normaal te kunnen participeren in de samenleving. Ten tweede vinden zij dat de overheid veel te ver afstaat van de realiteit van de klanten waardoor die hun noden te weinig oppakt. Ten derde hebben zij cultuurspecifieke uitgaven. Ten slotte leidt een problematische gezondheid in combinatie met een geringe opleiding bijstandsklanten in hun beleving naar een leefsituatie die wordt gekenmerkt door voortdurende geldtekorten, de afhankelijkheid van familie en instellingen, afbrekende sociale contacten en een buurt waarin probleemgroepen zich lijken te concentreren. De respondenten in het onderzoek gebruiken allerlei formele en/of informele strategieën om financiële tekorten te dekken. Dat is een continue proces waarin zij in een schuldsituatie kunnen terechtkomen. De tekst van dit onderzoek vindt u in een bijlage bij deze monitor.
6
Inleiding Dit gedeelte van de monitor bevat de voortgangsrapportage van het armoedebeleid. Alle ingezette maatregelen zullen de revue passeren. Bij iedere regeling wordt eerst in een kader in het kort het doel, de doelgroep, het aantal gebruikers, het financieel beslag en de prognose in 2002 genoemd. Daarna wordt in het kort ingegaan op de ontwikkelingen in het afgelopen jaar. Zo nu en dan zal ook een doorkijk naar 2003 en verder worden gegeven. Het hoofdstuk begint met de reguliere voorzieningen, daarna worden de projecten die in 2002 worden uitgevoerd besproken. De financiële regelingen Bijzondere bijstand doel: het verstrekken van middelen voor kosten die op grond van individuele omstandigheden gemaakt moeten worden en die niet betaald kunnen worden uit de middelen voor de algemene bestaanskosten doelgroep: alle Haagse burgers met een laag inkomen aantal gebruikers in 2001: 29.514 financieel beslag in 2001: € 14.887.262 raming 2002: € 16.770.500 De belangrijkste regeling is uiteraard de bijzondere bijstand. Sinds 1997 hebben gemeenten de mogelijkheid om de bijzondere bijstand ook categoriaal te verstrekken. In Den Haag is dit nooit de gewoonte geweest. Alle bijzondere bijstand wordt verstrekt na een individuele aanvraag. De bijstand wordt dus volledig afgestemd op de individuele omstandigheden van de cliënt. Het voordeel van deze procedure is dat de bijzondere bijstand terecht komt bij die Hagenaars die het ook echt nodig hebben. Het nadeel van deze werkwijze is het dat de aanvraagprocedure drempelverhogend werkt voor mensen die niet gewend zijn, aan wat genoemd wordt 'papieren rompslomp'. Dit kan niet-gebruik in de hand werken. In de afgelopen twee jaar zijn de aanvraagformulieren en aanvraagprocedures sterk vereenvoudigd. Ook is het nu mogelijk om voor sommige zaken een schriftelijke aanvraag te doen. De eerste ervaringen met deze nieuwe aanvraagformulieren en nieuwe werkwijze zijn erg positief. Medewerkers op de wijkkantoren geven aan dat cliënten de nieuwe aanvraagformulieren makkelijker vinden om in te vullen In het najaar van 2002 wordt deze nieuwe werkwijze geëvalueerd en wordt er gekeken of elementen uit de nieuwe formulieren ook toegepast kunnen worden bij de andere formulieren van de dienst SZW. Sinds kort is het formulier ook digitaal beschikbaar. Cliënten kunnen het formulier downloaden en opsturen naar de dienst SZW. Het aantal incidentele verstrekkingen blijft al jaren enigszins stabiel. De meeste verstrekkingen betreffen huisraad (ong. 40% van het aantal verstrekkingen per jaar) en medische dienstverlening (ong. 20%). De huisraad wordt met name aangevraagd door cliënten die reeds lang leven van een minimuminkomen. Na jaren geleefd te hebben van een laag inkomen is men niet meer in staat om de koelkast of wasmachine zelf te vervangen als die kapot gaat. In principe wordt huisraad altijd als lening verstrekt, alleen bij aanvragers die langer dan 3 jaar leven op het sociaal minimum, wordt in de woninginrichting verstrekt als gift. Bij medische verstrekkingen moet vooral gedacht worden aan een bril of de eigen bijdrage voor een gehoorapparaat. Zo'n 80% van de cliënten met een algemene bijstandsuitkering doet jaarlijks één of meerdere keren een beroep op de bijzondere bijstand. Onder 65+-ers is dit percentage lager, niet meer dan 40% van de bijstandsgerechtigde ouderen doet een beroep op de bijzondere bijstand. Dit percentage is overigens de laatste jaren wel gestegen. Kennelijk is bij oudere Hagenaars de drempel om bijzondere bijstand aan te vragen nog altijd groter dan de financiële nood.
7
In 2003 zullen alle oudere Hagenaars met een AOW-inkomen zonder aanvullend pensioen een aanvraagformulier bijzondere bijstand thuis gestuurd krijgen. Ze kunnen hiermee een schriftelijke aanvraag indienen, bijvoorbeeld voor de eigen bijdrage voor de thuiszorg. Het adressenbestand is afkomstig van de gemeentelijke belastingdienst. Het inkomen van deze groep mensen (van belang voor het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand) is reeds gecheckt door de belastingdienst. Het aanvragen van bijzondere bijstand voor een aantal standaard zaken is hiermee voor deze groep verder vereenvoudigd. Bijzondere Bijstand aantal verstrekkingen 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 1998
1999
2000
Eenmalig
2001
Periodiek
Het OoievaarsFonds doel: het verstrekken van inkomensondersteuning aan Haagse burgers ten behoeve van specifieke kosten doelgroep: alle Hagenaars met een inkomen tot 130% van het minimumloon aantal gebruikers in 2001: onbekend (OoievaarsFonds is pas per september 2001 geïntroduceerd) financieel beslag in 2001: € 3.979.457 raming 2002: € 4.005.572 In 2001 zijn alle financiële regelingen vallend onder het minimabeleid, samengevoegd in één regeling: het OoievaarsFonds. In het OoievaarsFonds zijn opgenomen de volgende regelingen: Het Burgemeester de Monchyfonds, het schoolfonds basisonderwijs (inclusief de Voorschool), het Fonds voor Ouderen en Gehandicapten, het Sportfonds en de Ooievaarspas. Gebleken was namelijk dat er sprake was van nietgebruik omdat veel Hagenaars niet op de hoogte waren van de mogelijkheden. Ouderen kenden bijvoorbeeld wel de Ooievaarspas maar wisten niet dat ze daarnaast nog recht hadden op een verstrekking uit het Fonds voor Ouderen en Gehandicapten. Om dit niet-gebruik tegen te gaan, werden alle verschillende regelingen samengevoegd onder één koepelvoorziening met één aanvraagformulier. Cliënten sturen dit aanvraagformulier met wat aanvullende bewijsstukken op naar de dienst SZW en daar wordt uitgezocht op welke fondsen men recht heeft. Waar men dus vroeger 5 of 6 verschillende formulieren moest invullen, kan nu worden volstaan met het invullen van één formulier. Om het OoievaarsFonds bekend te maken onder de Haagse bevolking werd het fonds geïntroduceerd met een grote mediacampagne. Via spotjes op TV-West, posters, advertenties en flyers werd men geattendeerd
8
op het bestaan van het OoievaarsFonds. In de campagne werd aangesloten bij de grote bekendheid die de Ooievaarspas reeds heeft. De campagne startte in oktober 2001 en in januari 2002 gaf al meer dan 40% van de Hagenaars aan bekend te zijn met het OoievaarsFonds (stadsenqûete 2002). In september 2002 werden de succesvolle elementen uit de campagne herhaald. De verwachting is dan ook dat de bekendheid van dit fonds in 2002 nog verder zal oplopen. Ook het gebruik van de diverse regelingen kreeg een flinke impuls. Met name het fonds voor Ouderen en Gehandicapten heeft hiervan geprofiteerd. Oudere Hagenaars zijn goed bekend met de mogelijkheden van de Ooievaarspas. Speciaal voor deze doelgroep worden er ook jaarlijks activiteiten zoals dagtochten georganiseerd. Door het gecombineerde aanvraagformulier werden de Ooievaarspashouders nu ook geattendeerd op de mogelijkheden van het Fonds voor Ouderen en Gehandicapten. Jarenlang lag het aantal aanvragers voor dit fonds rond de 2500, in 2001 maakten 5151 mensen gebruik van dit fonds. In 2002 is dit aantal nog verder gestegen, in juni 2002 waren er reeds 5500 aanvragen binnen. Aan het eind van het jaar 2002 zullen er meer dan 6000 mensen een vergoeding uit dit fonds hebben ontvangen. De géne die oudere Hagenaars hebben om bijzondere bijstand aan te vragen, geldt kennelijk niet voor dit fonds. Met de jaarlijkse verstrekking uit dit fonds is men toch in staat om iets aan te schaffen wat wellicht anders via de bijzondere bijstand verstrekt zou worden, zoals bijvoorbeeld een magnetron om de maaltijden van maaltijdservice in op te warmen. Ook de andere regelingen uit het OoievaarsFonds laten een groei zien in 2001. Het Sportfonds is met de komst van het OoievaarsFonds losgekoppeld van de Ooievaarspas. De verstrekkingen zijn sindsdien ook flink toegenomen. Deze lijn zet zich door in 2002. De verwachting is dat het budget voor dit fonds aan het eind van het jaar een overschrijding zal laten zien. Met de groei van de bekendheid zal ook de gebruik van de fondsen toenemen. De verwachting voor de overige fondsen is dat de lichte groei zich door zal zetten in 2002 en 2003. Een punt van zorg is het geringe gebruik van de regeling voor de Voorschool. Deze regeling is sinds 2001 onderdeel van het armoedebeleid. Ouders met een inkomen tot 130% van het minimumloon kunnen via het OoievaarsFonds een vergoeding ontvangen voor de eigen bijdrage voor de Voorschool. Het is de bedoeling dat deze ouders bij de intake van de Voorschool worden geattendeerd op deze mogelijkheid. Tot op heden is er sprake van een onderbenutting van dit fonds. In samenspraak met de dienst OCW worden alle ouders met een kind op de Voorschool in het najaar aangeschreven. Ouders die leven van een bijstandsuitkering krijgen uiteraard deze bijdrage automatisch toegekend. Per januari 2002 is de collectief aanvullende verzekering beëindigd. In plaats daarvan kunnen Haagse burgers met een inkomen tot 110% van het minimumloon via het OoievaarsFonds een bijdrage krijgen voor de kosten die samenhangen met het hebben van een aanvullende verzekering. Ook bij deze regeling geldt dat cliënten met een lopende bijstandsuitkering deze bijdrage automatisch vergoed krijgen. Van de oude regelingen was bekend dat de regelingen met name werden gebruikt door mensen met een uitkering. Met de invoering van het OoievaarsFonds hoopten we een nieuwe doelgroep te bereiken, namelijk de Haagse burgers met inkomen uit arbeid. In 2001 is de inkomensgrens van de regelingen verruimd van de bijstandsnorm naar het wettelijk minimumloon. We hoopten hiermee armoedevalproblemen tegen te gaan. Komend jaar zal uit een kort onderzoek naar de gebruikers van het OoievaarsFonds moeten blijken of dit gelukt is.
Aantal gebruikers regelingen OoievaarsFonds 1998 Aantal
Index
1999 Aantal
Index
9
2000 Aantal
Index
2001 Aantal
Index
Ooievaarspas
56.480
100
77.127
137
73.980
131
76.55 3
136
Basisschoolfonds
11.628
100
10.931
94
9.874
85
10.78 4
93
4.815
100
5.196
108
5.244
109
5.270
110
700
100
2.243
320
1.682
240
2.211
315
2.567
100
2.518
98
2.905
113
5.151
200
-
40
100
Burg.de Monchyfonds Sportfonds
Fonds voor Ouderen en Gehandicapten Voorschool
-
-
-
-
-
Ooievaarspas doel: het stimuleren van deelname aan sociale en culturele activiteiten doelgroep: alle Hagenaars met een inkomen tot 130% van het minimumloon. Daarnaast is de pas in een aantal omliggende gemeenten verkrijgbaar. aantal gebruikers in 2001: 76.553 financieel beslag in 2001: € 1.022.688 raming 2002: € 1.187.979 Het aantal Ooievaarspassen is gestegen van 39.000 in 1995 naar 76.500 in 2001. De pas wordt gratis verstrekt aan mensen met een inkomen tot 110% van het minimumloon. Hagenaars met een inkomen tussen de 110 en 130% van het minimumloon kunnen de pas kopen voor i 11,34. Dit geldt ook voor studenten. 65+-ers met een inkomen tot 130% van het grensbedrag krijgen sinds 2002 de pas gratis. In mei 2002 is er een onderzoek gedaan naar het gebruik van de Ooievaarspas. In het verleden is het aanbod van de Ooievaarspas met name bepaald door de aanbieders in Den Haag. Het onderzoek heeft de dienst SZW meer inzicht geboden in de wensen en verwachtingen van de gebruikers van de Ooievaarspas. Uit het onderzoek blijkt dat de pashouders over het algemeen tevreden zijn over het aanbod van de Ooievaarspas. Uitbreidingen van het aanbod zouden vooral op het gebied van de sport moeten liggen. Daarnaast zou men graag meer mogelijkheden op het terrein van recreatie-activiteiten willen zien. Ouderen blijken het meest positief te zijn over de pas, met name over het aanbod aan dagtochten. Het onderzoeksrapport zal binnenkort aangeboden worden aan de commissie SZWI. In augustus is de Ooievaarspas gepromoot op de Haag-in, de jaarlijkse voorlichtingsmarkt voor Haagse HBO-studenten. De pas is voor een gering bedrag te koop aangeboden zodat studenten de mogelijkheid krijgen de rest van het kalenderjaar de mogelijkheden met de pas te onderzoeken. Ooievaarspashouders hebben in de zomer van 2002 voor het eerst een nieuwsbrief ontvangen. Deze nieuwsbrief zal in de toekomst een aantal malen per jaar worden verstuurd. De nieuwsbrief heeft tot doel mensen te informeren over het aanbod van de Ooievaarspas en het gebruik van de pas te stimuleren. Huursubsidie, vangnetregeling en woonkostentoeslag
10
doel: het verminderen van woonlasten voor huurders van een zelfstandige woonruimte die in verhouding tot hun inkomsten een hoge huur betalen. doelgroep: alle huurders met een belastbaar inkomen tot i 16.948,69 (éénpersoonshuishouden) tot € 22.711,70 (meerpersoonshuishouden) per jaar aantal gebruikers in 2001: zie tabel financieel beslag in 2001: onbekend (Huursubsidie is een landelijke regeling) De huursubsidie is een landelijke regeling en heeft als doel het matigen van de huurlasten voor huurders met een laag inkomen. De gemeente was tot voor kort verantwoordelijk voor de eerste toetsing op volledigheid en juistheid van de ingeleverde gegevens. De feitelijke beoordeling vond plaats op het ministerie van VROM. Sinds juli 2002 is de regelgeving van de Huursubsidiewet vereenvoudigd en is de rol van de gemeente geminimaliseerd. Alle aanvragen huursubsidie lopen nu via het ministerie van VROM. Gemeenten (en corporaties) zijn niet langer verantwoordelijk voor de beoordeling. Sinds 1 juli 2002 kent de gemeente Den Haag klantcontactpunten huursubsidie, waar men terecht kan met vragen over de huursubsidie. Deze klantcontactpunten zijn ondergebracht bij de advies- en informatiefunctionarissen van de dienst SZW. De vangnetregeling ligt in het verlengde van de Huursubsidiewet. De vangnetregeling wordt wel door de gemeente uitgevoerd. De vangnetregeling is een regeling waarbij mensen die tussentijds meer dan 20% in inkomen erop achteruit gaan, recht hebben op een extra bijdrage in de woonlasten. Door de vereenvoudiging en versoepeling van de Huursubsidiewet zullen minder mensen 'buiten de boot vallen' en een beroep moeten doen op de vangnetregeling. De verwachting is dan ook dat het aantal gebruikers van deze regeling zal afnemen. Wanneer er geen recht is op huursubsidie of vangnetregeling, kan men een aanvraag doen voor een woonkostentoeslag vanuit de bijzondere bijstand. Ook bij het vaststellen van de woonkostentoeslag worden de regels van de Huursubsidiewet gevolgd. Woonkostentoeslag kan ook aangevraagd worden door huiseigenaren. Wanneer men plotseling in inkomen erop achteruit gaat door bijvoorbeeld werkloosheid, bestaat de mogelijkheid van een woonkostentoeslag. Zo wordt voorkomen dat men snel na het ontslag, z'n huis moet verkopen. 1999
2000
2001
Huursubsidie
49.838
49.571
47.124
Vangnetregeling
1.788
1.961
1.848
480
466
350
woonkostentoeslag
kwijtschelding gemeentelijke belasting doel: het verlenen van kwijtschelding voor een aantal gemeentelijke belastingen doelgroep: alle inwoners in Den Haag met een inkomen op of rond het sociaal minimum aantal gebruikers in 2001: 18.467 financieel beslag in 2001: € 5.189.000 raming 2002: onbekend maar zal waarschijnlijk niet veel afwijken van de uitkomst in 2001
11
Het kwijtscheldingsbeleid wordt binnen de gemeente gevoerd door de Gemeentelijke Belastingdienst. Als grensinkomen hanteert de belastingdienst de bijstandsnorm. Alleen voor de hondenbelasting geldt een lagere norm. Vanaf het jaar 1998 krijgen huishoudens die al twee jaar of langer kwijtschelding ontvangen, geen aanslag meer van de belastingdienst. Sinds 2000 levert de gemeentelijke belastingdienst jaarlijks een adressenbestand aan de dienst SZW van de groep Hagenaars op wie de 'meerjarige kwijtschelding voor de OZB en afvalstoffenheffing' van toepassing is. De dienst SZW controleert dit bestand op de actualiteit door het naast het bestand van de bijstandsgerechtigden te leggen. De groep Hagenaars die in beide bestanden voorkomt, krijgt automatisch kwijtschelding van beide heffingen. Zij hoeven zelf geen kwijtschelding meer aan te vragen. Een dergelijke bestandsvergelijking voorkomt niet-gebruik onder bijstandsgerechtigden. Dankzij deze gegevensuitwisseling kon aan 10.779 personen in 2001 automatisch kwijtschelding worden verleend. Dit is bijna 60% van het totaal aantal burgers wat kwijtschelding ontvangt. Het hoogheemraadschap Delfland maakt, als één van de weinige waterschappen, nog geen gebruik van de ruimere kwijtscheldingsmogelijkheden die de wet biedt. Men hanteert een zeer strenge norm zodat alleen studenten in aanmerking komen voor kwijtschelding. gebruik kwijtscheldingsregeling
1998
1999
2000
2001
16.399
16.092
19.136
18.467
vakantiemogelijkheden doel: het aanbieden van een vakantie aan mensen met een minimuminkomen doelgroep: alle Hagenaars met een laag inkomen aantal gebruikers in 2001: 50 gezinnen financieel beslag in 2001: € 18.455 raming 2002: € 18.600 Jaarlijks nemen zo'n 50 gezinnen uit Den Haag deel aan het project 'Weekje Weg', een vakantieactiviteit van de Paasheuvelgroep. De kosten van deze vakantie worden voor een deel gesubsidieerd door de stichting de Voorpost. De deelnemers betalen zelf een eigen bijdrage ter hoogte van het bedrag wat men kwijt is voor het levensonderhoud in een week (ong. 50 euro). Het restant van de kosten wordt vergoed vanuit het budget bijzondere bijstand. De vraag naar deze vakanties neemt de laatste jaren flink toe in Den Haag. Doordat een aantal andere gemeenten hun taakstelling niet halen, kan er soms alsnog een plaats gevonden worden voor de deelnemers op de wachtlijst.
schuldhulpverlening
12
doel: het helpen van een cliënt bij het vinden van een oplossing voor zijn problematische schuldsituatie. doelgroep: alle Hagenaars met problematische schulden gebruikersaantal in 2001: er zijn in 2001 289 schuldregelingen getroffen. Er kwamen 1227 bezoekers advies vragen bij de Wegwijzer schuldhulpverlening en 308 mensen volgden de cursus 'omgaan met geld'. financieel beslag in 2001: € 2.078.782 raming 2002: € 2.444.471 Per 1 april 2002 zijn de taken van de Gemeentelijke Kredietbank met betrekking tot schuldhulpverlening, de sociale kredietverlening en het Pandhuis ondergebracht bij de dienst SZW. Naar verwachting zal de nieuwe organisatie in staat zijn om 3000 aanvragen per jaar in te nemen. De samenvoeging van de beide disciplines wordt gezien als een belangrijke stap om een integrale aanpak van de schuldhulpverlening tot stand te brengen. In januari 2002 is een beleidsnotitie in de commissie OSWI besproken waarin voorstellen werden gedaan ter intensivering van het percentage geslaagde schuldhulpverleningen, budgethulp, nazorg en preventie. Gebleken is dat naast het financieel-technische proces van schuldhulpverlening ook veel behoefte is aan psycho-sociale begeleiding. Veel cliënten met problematische schulden kampen met achterliggende problemen. Door een integrale aanpak kan het resultaat van de schuldhulpverlening waarschijnlijk sterk verbeterd worden. In het jaar 2002 kunnen 700 cliënten gebruik maken van een aanbod budgethulp. Budgethulp wordt met name ingezet voor cliënten die een aanvraag voor een schuldenregeling hebben ingediend of die in het aflossingstraject zitten. De kosten hiervoor komen uit het budget dat de GKB hiervoor heeft gereserveerd. Binnenkort zal een voortgangsnotitie aan de raad worden gepresenteerd. De cursus 'omgaan met geld' is nog steeds zeer succesvol. In 2000 was, als gevolg van een uitgebreide promotiecampagne, een piek in het aantal ingezette cursussen te zien. In 2002 worden, net als in 2001, zo'n 25 cursussen georganiseerd. Momenteel worden plannen uitgewerkt om de werving van deelnemers te intensiveren. De kosten van deze cursus worden gefinancierd uit het budget bijzondere bijstand.
computerverstrek king via de bijzondere bijstand
13
doel: het verstrekken van een computer aan gezinnen met kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 17 jaar. doelgroep: ouders die in 2002 ofwel de overstap maken van een sociale activeringstraject naar een werkentraject ofwel vanuit de bijstand uitstromen naar een gesubsidieerde baan. aantal gebruikers in 2002: 330 gezinnen financieel beslag in 2002: € 414.868 Eind december 2001 heeft de gemeenteraad ingestemd met een pilotproject computerverstrekking aan bijstandsgerechtigden. De doelgroep van dit project bestaat uit cliënten van de dienst SZW die een belangrijke stap zetten op weg naar werk. Dit kan de overstap van een uitkering naar een gesubsidieerde baan zijn of de overstap van sociale activering naar een werkentraject. Voorwaarde is dat men kinderen heeft in de leeftijd van 8 tot 18 jaar. De groep cliënten die uitstroomt naar een reguliere baan, komt in aanmerking voor de toetrederskorting ( een heffingskorting van € 2269,- die door het rijk wordt verstrekt) en behoort niet tot de doelgroep van dit project. Het project wordt gerealiseerd in samenwerking met de stichting Werkbij. De computers zijn via een Europese aanbestedingsprocedure ingekocht. Gezocht is naar een leverancier die niet alleen goedkoop de gevraagde computers kon leveren maar die ook ervaring had met het leveren van computers aan mensen met weinig computerervaring. De firma RODOR kon aan beide voorwaarden voldoen. Uiteindelijk is het contract met deze firma begin juli getekend. De eerste leveringen vonden in augustus plaats. De deelnemers krijgen naast de computer een brochure waarin alle gratis of bijna gratis computercursussen die in de stad gegeven worden, zijn opgenomen. Verder krijgt men uitgebreide informatie thuisgestuurd over alle mogelijkheden en alle kosten van internetverbindingen. Daarnaast kan men ruim een jaar gebruik maken van de gratis helpdesk. Mochten er problemen zijn die niet via de telefoon op te lossen zijn, komt er thuis iemand langs van het PCtechnicusproject van de dienst SZW. Anders dan verwacht blijken er maar 150 mensen te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn bij aanvang van het project. Er zijn 350 computers beschikbaar. Dit creëert ruimte om ook andere doelgroepen gebruik te laten maken van deze regeling. De doelgroep zou in ieder geval uitgebreid kunnen worden met cliënten die dit jaar gedeeltelijk zijn uitgestroomd naar een W.I.W.-dienstverband (en die dus nog een gekorte uitkering levensonderhoud ontvangen). Dit betreft in 2002 ongeveer 25 personen. Verder wordt voorgesteld het project door te laten lopen tot 1 mei 2003. Naar alle waarschijnlijkheid zullen dan nog ongeveer 150 computers over zijn. Het voorstel is om deze computers in te zetten voor het ‘digitaal leren’ van inburgeraars. In het Werkplan Inburgering 2002 is aangekondigd dat het project ‘digitaal leren’ beoogt iets extra’s te bieden aan hoger opgeleide, gemotiveerde inburgeraars die sneller willen inburgeren. De overgebleven computers zullen dan ook in ieder geval worden ingezet bij de inburgering van de deelnemers aan het internaatproject hoogopgeleide vluchtelingen (ongeveer 12 deelnemers) dat in 2003 van start zal gaan. Daarnaast wordt de doelgroep verruimd naar: • Gemotiveerde avondcursisten (zowel alleenstaanden als cursisten met partner) met kinderen, die zelfstandig kunnen leren. Zij hebben minder tijd om gebruik te maken van het openleercentrum van de ROC Mondriaan Groep. Gezien de ‘digitaliseringskloof’ tussen autochtone en allochtone kinderen is het project gericht op inburgeraars met kinderen, zodat hun kinderen ook kunnen profiteren van een computer in huis. • Gemotiveerde alleenstaande ouders met kinderen die het dagprogramma volgen en zelfstandig kunnen leren. Op dit moment wordt nader onderzoek gedaan naar een mogelijke invulling van het project (omvang doelgroep, voorwaarden voor het verkrijgen van een computer, geschikte inburgeringsprogrammatuur, de computer in bruikleen of de computer mogen houden, etc.).
14
Bijdrage aan de kerken bedoeld voor de noodopvang uitgeprocedeerde asielzoekers Sinds de invoering van de koppelingswet in 1998 wordt vanuit het budget bijzondere bijstand jaarlijks een bedrag overgemaakt aan de kerken bedoeld voor de opvang van schrijnende gevallen onder de slachtoffers van deze wet. Ook in 2002 is er een bedrag overgemaakt aan de kerken.. Mensen die geen enkel perspectief meer hebben op een verblijfsvergunning vallen buiten deze vorm van hulpverlening. De bijzondere bijstand wordt aangewend voor de noodhulp en de noodopvang van gezinnen waarbij de rechter nog geen definitief oordeel heeft geveld maar die buiten het hulpverleningscircuit zijn beland. De kerkelijke hulp fungeert dan als laatste vangnet. De groep mensen waarvoor deze hulp bedoeld was, neemt steeds meer in omvang af. Aan het eind van het jaar zal deze voorziening overbodig zijn. De rechter heeft dan in alle gevallen een uitspraak gedaan. Binnenkort wordt samen met de kerken en de vluchtelingenorganisaties verder gediscussieerd over de taak van de gemeente met betrekking tot deze groep Hagenaars. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het terugkeerbeleid en voor de opvang van asielzoekers berust uiteraard in eerste instantie bij de Rijksoverheid.
project tegengaan niet-gebruik doel:
gericht opzoeken van potentiele cliënten (niet-gebruikers) en hen persoonlijk benaderen en voorlichten over de gemeentelijke financiële voorzieningen waar zij recht op hebben doelgroep: ouderen (65+) en allochtone ouderen (55+) in Escamp en Schilderswijk aantal gebruikers in 2002: raming rond de 400 aanvragers financieel beslag in 2002: € 48 709, -
In 2002 is een start gemaakt met de wijk- en doelgroepgerichte benadering om potentiele cliënten te zoeken, die (nog) geen gebruik maken van hun recht op de gemeentelijke voorzieningen. Het gaat om: de aanvullende bijstand van burgers met een gekorte AOW-uitkering, de voorzieningen voor gehandicapten (Wvg), de huursubsidie/ vangnetregeling, het OoievaarsFonds, de Ooievaarspas, de bijzondere bijstand en de hulp bij het oplossen van schulden. Het project is vooralsnog gericht op 65 plussers en allochtone ouderen (55+). Onderzoek heeft uitgewezen dat voor (allochtone) ouderen, de ‘formulieren vrees’ en het gevoel om ‘de hand te moeten ophouden’ van grote invloed zijn op het niet-gebruik. Een persoonlijker aanpak en voorlichting kunnen deze drempels wegnemen. Ook is bekend dat een aanzienlijk deel van de 65 plussers met een onvolledige AOW uitkering hun recht op aanvullende bijstand niet benut. Om deze doelgroepen te traceren, wordt ingezet op twee sporen. Enerzijds wordt gebruik gemaakt van bestandskoppeling met de GBA en de Gemeentelijke Belastingdienst. Tegelijkertijd wordt een netwerk van contacten opgebouwd met intermediaire organisaties die de doelgroepen kennen. In september 2002 is hiermee in de gebieden Escamp en Schilderswijk een begin gemaakt. De bestandskoppeling is inmiddels uitgevoerd. Ruim 450 AOW-gerechtigden met geen of een gering aanvullend pensioen blijken geen gebruik te maken van de gemeentelijke voorzieningen. Zij hebben een brief ontvangen met informatie en zijn uitgenodigd om een aanvraag in te dienen. Desgewenst kunnen zij een huisbezoek aanvragen. Resultaten worden later in dit jaar verwacht. Een confrontatie tussen de GBA en de systemen van de dienst SZW leverde een kleine 4000 allochtone ouderen op die geen voorzieningen gebruiken. Koppeling van deze groep, later in het jaar, met het kwijtscheldingsbestand van de Gemeentelijke Belastingdienst, zal potentieel rechthebbenden naar boven halen. Inspanningen om stadsbreed de groep met een onvolledige AOW-uitkering te traceren, middels bestandskoppeling met de SVB of de Rijksbelastingdienst zijn vooralsnog op niets uitgelopen. Op grond van privacy-argumenten weigeren voornoemde instanties hun medewerking. De gemeente Den Haag heeft het belang van bestandskoppeling meerdere malen onder de aandacht van het Rijk gebracht. Dit
15
heeft geresulteerd in een toezegging door voormalig minister Vermeend dat een brede werkgroep zich opnieuw over de problematiek zal buigen. De gemeente Den Haag zal in deze werkgroep participeren. De netwerkopbouw met intermediaire organisaties in Escamp en Schilderswijk verloopt bevredigend. De contacten variëren van ouderen- bewonersorganisaties, het maatschappelijk werk voor migranten groepen tot leden van moskeeën. Via deze organisaties worden de mensen benaderd en wordt de voorlichting op locatie georganiseerd. Voor de intermediairen zelf is er een korte training ontwikkeld. Tevens is er een VerwijsWijzer ontwikkeld die aangeeft voor wie de aangeboden voorzieningen gelden en wat de voorwaarden zijn. Aan de eerste training namen medewerkers van 9 organisaties deel. Via hen wordt ook de folder “Den Haag helpt! Ook financieel.” met informatie over de voorzieningen, telefoonnummers en adressen onder de doelgroepen verspreid. Bij de voorlichting en het aanvraagproces spelen de medewerkers van de Advies- en Informatiepunten een belangrijke rol. Zij geven informatie op maat, leggen huisbezoeken af en helpen, waar nodig, bij het invullen van de formulieren.
16
Conclusies Er zijn de laatste jaren veel inspanningen gedaan om het bereik van de bestaande regelingen te vergroten: huisbezoekacties, televisiespotjes, voorlichtingsactiviteiten via allochtone intermediairen. Daarnaast is er veel gedaan om de bureaucratische processen te vereenvoudigen: het samenvoegen van verschillende fondsen, het vereenvoudigen van aanvraagformulieren,bestandskoppelingen en de mogelijkheid om een aanvraag schriftelijk in te dienen. Daarnaast kent Den Haag al jaren de formulierenhulp van de Advies –en Informatiebalies. Deze informatiepunten voorzien nog steeds in een grote behoefte. Een groot deel van het extra bereik is zeker toe te schrijven aan de inspanningen van de medewerkers van deze balies. Al deze inspanningen hebben zo langzamerhand geleid tot een substantieel groter bereik. Daarbij is de zorgvuldigheid en rechtmatigheid niet in het geding gekomen. De mensen waar het geld terecht komt, hebben dit ook echt nodig. Ook de 65+-ers lijken de weg naar de gemeente voor inkomensondersteuning, met name het Fonds voor Ouderen en Gehandicapten, steeds beter te vinden. Toch moeten we constateren dan het nog altijd beter lukt om de mensen met een uitkering te bereiken dan de mensen met een laag inkomen uit arbeid. Den Haag heeft in 1999 de inkomensgrenzen van het minimabeleid verruimd om armoedevaleffecten te voorkomen. Sinds die tijd wordt geëxperimenteerd met methoden om deze doelgroep te bereiken. Vaak zijn het mensen die voorheen een uitkering genoten en die het liefst niet meer geassocieerd willen worden met de dienst Sociale Zaken. Recentelijk is onderzoek gedaan naar de manier waarop we deze doelgroep het best kunnen benaderen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het belangrijk is om samen met aanbieders van de Ooievaarspas in te spelen op speciale evenementen en extra promotie te koppelen aan deze evenementen. Verder zou de gemeentelijke website beter gepromoot moeten worden voor deze doelgroep. Zeker nu de toetrederskorting gaat verdwijnen, wordt het van belang deze mensen via het armoedebeleid te voorzien. Gestreefd wordt in elk geval naar een bekendheid met het OoievaarsFonds van rond de 80% onder werkenden met een laag inkomen. Het lijkt zinvol in de toekomst een tweesporenbeleid te bewandelen als het gaat om voorlichting aan de doelgroep: enerzijds een insteek via de massamedia en anderzijds voorlichting dicht bij de doelgroep thuis. De ervaring met de televisiespot via TV-West zijn erg positief en voor herhaling vatbaar. Uit het onderzoek naar het gebruik en niet-gebruik van de Ooievaarspas blijkt ook weer dat de doelgroep in grote getale de uitzendingen van TV-West bekijkt. Daarnaast wijzen de eerste ervaringen van het project ‘tegengaan niet-gebruik’ op de noodzaak van een structurele inzet van intermediairen en vrijwilligers uit de doelgroep.
17
Nieuw beleid 2003 In 2002 was er voor nieuw armoedebeleid € 1.032.349,- beschikbaar. Van dit bedrag is in 2002 € 39.819,- structureel belegd. Het restant ( € 992.530,-) is in 2002 incidenteel belegd. Vanuit het nieuwe collegeprogramma in 2003 is een bedrag van € 140.000,- toegevoegd aan het budget voor armoedebeleid ten behoeve van de bestrijding van kosten van leermiddelen. Begin 2003 zal een voorstel worden gedaan ter invulling van deze middelen. Gezien de voorgenomen bezuinigingen op het budget beschikbaar voor armoedebeleid in 2004, stel ik voor de middelen in 2003 incidenteel in te zetten. Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen uit de armoedemonitor en het onderzoek stel ik voor deze middelen in te zetten op de volgende speerpunten in het armoedebeleid voor 2003: C ophogen budgetten bestaande instrumenten in verband met de succesvolle bestrijding van het niet-gebruik; C handhaven bestaand instrumentarium; C inzet op nieuwe beleidsinstrumenten; ophogen budgetten bestaande instrumenten in verband met de succesvolle bestrijding van het niet gebruik ophoging budget Ooievaarsfonds Uit de resultaten van de laatste jaren blijkt dat de acties om niet-gebruik tegen te gaan erg succesvol zijn. Als gevolg van de introductie van het nieuwe aanvraagformulier en de mediacampagne rondom het Ooievaarsfonds is het beslag op de verschillende voorzieningen binnen het fonds aanzienlijk gegroeid. Vooral in het gebruik van het Fonds voor Ouderen en Gehandicapten, wat voorheen een vrij ingewikkelde aanvraagprocedure kende, was dit goed te merken. Maakten in 1999 nog zo’n 2500 burgers gebruik van dit fonds, in 2003 worden zo’n 6500 aanvragers per jaar verwacht. Deze toename kan niet gedekt worden door het reguliere budget voor het gehele Ooievaarsfonds. Dit betekent dat er in 2003 € 634.891,- moet worden toegevoegd aan dit budget. Rondom het Ooievaarsfonds speelt overigens ook nog een organisatorisch punt. Tot op heden worden de verstrekkingen voor het Fonds voor Ouderen en Gehandicapten gedaan door de Stichting Samenwerkende Sociale Fondsen. Het budget wordt jaarlijks als subsidie toegekend aan deze stichting. De administratie van het fonds wordt door de dienst SZW gedaan. Uit het oogpunt van efficiency is het voorstel om vanaf 1 januari 2003 de betalingen uit het fonds ook door de dienst SZW te laten doen. Het bestuur van de stichting SSF is akkoord met dit voorstel. intensivering tegengaan niet gebruik Om een duurzame impuls aan de bestrijding van het niet gebruik te realiseren, is het nodig een bedrag te reserveren voor initiatieven op dit gebied. Jaarlijks wordt er een communicatieplan gemaakt waarin de inhoudelijke invulling van deze middelen verantwoord wordt en waarin de beide sporen (inzet via de massamedia en via intermediairen en huisbezoeken) teruggevonden worden. Te denken valt aan het inzetten van een nieuwe televisiespot ten behoeve van het OoievaarsFonds en het faciliteren van de intermediairen. Het voorstel is om in 2003 € 120.000,- te bestemmen voor dit doel. handhaven bestaand instrumentarium onderzoek sluitende keten In het kader van de overeenkomst ‘Agenda voor de toekomst’ wordt momenteel een meerjarig, longitudinaal onderzoek gedaan naar de sluitende keten van reïntegratie. Het onderzoek loopt tot en met 2004. Voorwaarde voor de financiering van dit onderzoek van het ministerie was dat het op basis van co-financiering bekostigd zou worden. Vanuit het budget bijzondere bijstand moet hiervoor in 2003 € 57.639,- worden gereserveerd. In 2004 gaat het om € 65.798,-
inzet Suppletiefonds
18
Jaarlijks ontvangt de stichting SSF subsidie vanuit de armoedegelden voor het Suppletiefonds. Dit fonds is door de gemeente in het leven geroepen om ‘gezinsbedreigende’ schulden op te lossen. Hierbij moet voornamelijk gedacht worden aan schulden die leiden tot huisuitzetting en het afsnijden van energie of water. Jaarlijks worden er ongeveer 400 aanvragen ingediend. Bij de instelling van dit fonds is bepaald dat er maximaal € 1800,- per aanvraag verstrekt mocht worden. Omdat in een beperkt aantal gevallen dit maximumbedrag niet toereikend blijkt, geeft de stichting aan dit maximumbedrag te willen verhogen naar € 2250,- per aanvraag. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat deze wijziging geen financiële consequenties heeft voor de begroting aangezien er jaarlijks een vast bedrag vanuit de bijzondere bijstand wordt overgemaakt naar de stichting ten behoeve van dit fonds. inzet op nieuwe beleidsinstrumenten Budgetbeheer, budgethulp en budgetbegeleiding Uit het onderzoek ‘Leven met weinig geld’ komt naar voren dat burgers met lage inkomens moeite hebben om uit de schulden te blijven. Ook blijkt dat burgers soms het gevoel hebben er dan alleen voor te staan. Om te voorkomen dat mensen in schuldsituaties belanden en uiteindelijk in het traject van schuldhulpverlening terecht komen is het van belang instrumenten als budgetbeheer, budgethulp en budgetbegeleiding speerpunt van beleid te maken. In 2003 zal dan ook zwaarder op deze instrumenten worden ingezet. In het najaar van 2002 wordt al een informatieronde georganiseerd op de wijkkantoren over de cursus ‘Omgaan met geld’. Het doel van deze ronde is om medewerkers een beter inzicht te geven in de mogelijkheden die deze cursus voor hun klant biedt. In 2003 zal dan in heronderzoeken de cursus ‘omgaan met geld’ aan de orde gesteld worden. De verwachting is dat het effect hiervan in 2003 zichtbaar zal zijn in hogere aanmeldpercentages. Tot op heden worden er jaarlijks ongeveer 25 cursussen gegeven door het NIBUD. Voor 2003 wordt gestreefd naar 50 cursussen. De kosten van deze cursus bedragen € 5000,- per cursus. Het budget zal verhoogd moeten worden met € 100.000,per jaar. Om medewerkers van de dienst SZW beter in staat te stellen hun cliënten te begeleiden bij financiële problemen, is het noodzakelijk een training te organiseren. Deze training is in eerste instantie bedoeld voor de consulenten die de cliënten begeleiden die reeds langdurig leven van een uitkering. De training kan in-company gegeven worden. De kosten van deze cursus zijn eenmalig € 80.000,-. De cursus moet medewerkers in staat stellen cliënten deskundig en objectief advies te geven inzake het financieel beheer. In de training wordt ook ruim aandacht besteed aan de specifieke problemen van allochtone cliënten. Voorts zal in 2003 een tweetal projecten worden uitgevoerd waarin budgetbeheer, -hulp en -begeleiding een belangrijke rol speelt. In het kader van 'De agenda voor de toekomst' wordt binnenkort gestart met een project met als doel een duurzame uitstroom te bevorderen. Het project omvat een nazorgprogramma dat aangeboden wordt aan een pilotgroep. Dit nazorgprogramma bied onder andere t elementen als budgethulp, het voorkomen van schulden en begeleiding. Het nazorgprogramma moet de cliënt handvatten bieden waarmee deze beter in staat is een financieel realistisch uitgavenpatroon te behouden, c.q. ontwikkelen en mede daardoor terugval in de bijstand te voorkomen. Het pilotproject biedt de gelegenheid om een aantal mogelijkheden nader te onderzoeken. In 2003 gaat een programma van start met als doel cliënten te leren omgaan met financiële problemen en mogelijkheden. In eerste instantie zal dit programma worden aangeboden aan cliënten die deelnemen aan sociale activering. Voor deze doelgroep is gekozen omdat financiële problemen deze cliënten nogal eens belemmeren om trajecten te starten danwel af te maken. Afhankelijk van de oorzaak en de ernst van de financiële problemen zal er gezocht worden naar hulp op maat. In veel gevallen zal het voldoende zijn om de cliënt te helpen om een financieel overzicht te krijgen, in het uiterste geval moet de cliënt aangemeld worden voor een schuldhulpverleningstraject.
19
Tot slot vindt u hieronder het totale bestedingsvoorstel nog een keer op een rij.
kosten 2003 Ophoging budget Ooievaarsfonds
€ 634.891,-
incidenteel
Intensivering tegengaan niet-gebruik
€ 120.000,-
incidenteel
€ 57.639,- in 2003 € 65.798,- in 2004
incidenteel
Intensivering ‘cursus omgaan met geld’
€ 100.000,-
incidenteel
Training medewerkers financieel beheer
€
incidenteel
Onderzoek sluitende keten
totaal
80.000,-
incidenteel
20
€ 992.530,- in 2003 € 65.798,- in 2004
Bijlage 1.
Leven met weinig geld Onderzoek naar de beleving van Haagse burgers met een laag inkomen
21
1. Achtergrond van het onderzoek Definities van armoede1 Armoede is een belangrijk beleidsissue. Niet alleen het Rijk, ook de gemeenten worden betrokken bij het bestrijden van de armoede. Het streven is daarbij om ‘de ongelijkheid in kansen op een volwaardig burgerschap op te heffen.’ De gemeenten zijn bij het bestrijden van armoede afhankelijk van gegevens uit de praktijk: het aantal huishoudens met een laag inkomen, het aantal huishoudens dat (langdurig) afhankelijk is van een bijstandsuitkering, het aantal kinderen dat opgroeit in bijstandshuishoudens, het aantal werklozen, het aantal mensen met onderwijsachterstanden, enzovoort. Armoede is meer dan alleen een tekort aan geld, het heeft ook sociale aspecten. Armoede drukt het ontoereikend vermogen uit van individuen om zelfstandig en volwaardig aan de samenleving deel te nemen. Dit ontoereikend vermogen vindt zijn oorzaak in een tekort aan belangrijke hulpbronnen, zoals onderwijs en vaardigheden, maar ook in een zwakke gezondheid, slechte voeding en een tekort aan (goede) huisvesting. In Nederland hebben verschillende onderzoekers het verschijnsel armoede bestudeerd. In hun onderzoek worden zij geleid door de vraag waarom de Nederlandse verzorgingsstaat niet heeft kunnen verhinderen dat bepaalde groepen niet profiteren van het algemene welvaartspeil. Volgens hen zou dat enerzijds te maken hebben met een tekort aan geld, waarmee mensen in hun minimale behoeften moeten voorzien, anderzijds zou de maatschappij onvoldoende in staat zijn om (een groot aantal) mensen te doen integreren. In de discussie hierover is men het er nog niet over eens of er een causaal verband bestaat tussen geldtekort en sociale uitsluiting. Gowricharn (2000) vindt dat geldtekort tot sociale uitsluiting leidt. Sociale zelfuitsluiting, zoals hij dat noemt, ontstaat wanneer ‘de hulpbronnen van het individu niet worden erkend of omgezet in andere hulpbronnen.’ Hiermee doelt Gowricharn op de grote groep allochtonen die achterstanden oplopen, omdat zij hun behaalde diploma’s en werkervaring in hun herkomstland niet in Nederland kunnen omzetten of omdat zij onvoldoende bekend zijn met de in Nederland functionerende geldeconomie, het sociale zekerheidssysteem en de financiële instellingen. Engbersen (1999) daarentegen bestrijdt dat er een causaal verband bestaat tussen geldtekort en sociale uitsluiting en zegt dat armoede slaat op ‘een situatie van beperkte financiële mogelijkheden van een persoon of huishouden, waardoor men niet aan gangbare behoeften kan voldoen. Die situatie kan het gevolg zijn van een gering inkomen en/of van hoge onvermijdbare uitgaven, die weer verbonden zijn met de specifieke omstandigheden van de betreffende persoon of van het huishouden.’ Er zijn, met andere woorden, ook andere omstandigheden, zoals ziekte of ouderdom, te bedenken die tot sociaal isolement kunnen leiden. Het Nibud gaat ook uit van een verband tussen geldtekorten en maatschappelijk isolement. Volgens deze instelling slaat armoede op situaties waarbij mensen of huishoudens met geldtekorten kampen waardoor zij niet in staat zijn om in hun minimale behoeften op financieel en maatschappelijk vlak te voorzien. In recentelijk onderzoek2 tonen zij aan dat huishoudens die bijvoorbeeld langdurig op het sociaal minimum zitten, steeds te weinig geld overhouden om minimale uitgaven te doen waardoor ze in de problemen kunnen komen. Dit geldt voor alle huishoudens, maar in het bijzonder voor die met kinderen. Om die problemen het hoofd te kunnen bieden gebruiken huishoudens allerlei strategieën. Volgens Engbersen (2002) is zwart bijwerken een belangrijke strategie van langdurig ‘arme’ huishoudens (in Amsterdam en Rotterdam) om rond te komen. Risicogroepen zijn volgens hem onder meer eenoudergezinnen, oudere alleenstaande vrouwen en mensen van buitenlandse afkomst. In onderhavig onderzoek is gekeken hoe huishoudens met een inkomen op bijstandsniveau hun armoede beleven. Daarbij staat niet alleen het inkomen centraal, maar ook andere aspecten als het hebben van sociale contacten, de leefsituatie, de gezondheid en de arbeidsmarktpositie. Van armoede is dan sprake als huishoudens een inkomen hebben dat onvoldoende is om in de materiële, culturele en
1
Zie voor armoededefinities ook de Armoedemonitor 2000. Gemeente Den Haag. Dienst SZW.
2
Dat zij in opdracht van de Sociale Alliantie hebben verricht.
22
maatschappelijke behoeften te voorzien. Het aantal Nederlandse huishoudens met zo’n gering inkomen bedroeg in 2000 in totaal 800.000 (CBS, 2002). Dat was 12,3% op het totaal aantal Nederlandse huishoudens. In Nederland wordt armoede vastgesteld aan de hand van twee inkomensgrenzen. De eerste is het sociaal minimum. Deze wordt berekend op basis van de normen in de sociale wetgeving zoals die in de Algemene bijstandswet (Abw), de Algemene Ouderdomswet (AOW) enzovoort. De tweede is het laag inkomen. Vertrekpunt bij de berekening van dit inkomen is de bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979. Om de lage inkomensgrens voor andere huishoudtypen te bepalen, gaat men uit van de feitelijke extra kosten die elk van hen maakt. De lage inkomensgrens wordt jaarlijks gecorrigeerd voor de prijsinflatie. In dit onderzoek worden beide grenzen door elkaar gebruikt. In feite worden deze twee inkomensgrenzen voor twee verschillende doelen gehanteerd. Het lage inkomen wordt veelal gebruikt om trends in de tijd vast te stellen, terwijl het sociale minimum van belang is voor het bepalen van de omvang van de doelgroepen van het overheidsbeleid. Wettelijk minimumloon Per januari 2002 vastgesteld op i 1.206,60 bruto per maand.3 Dit wettelijk minimumloon is van toepassing op personen van 23 jaar of ouder. Voor jongeren tot 23 jaar gelden aparte (lagere) bedragen Sociaal minimum (=bijstandsniveau) Per juli 2002 bedraagt het sociaal minimum voor: ‘ alleenstaanden: i 779,94 netto per maand ‘ alleenstaande ouders, ongeacht kindertal: i 1002,77 netto per maand ‘ gehuwden/samenwonenden, ongeacht kindertal: i 1.114,19 netto per maand Laag inkomen (SCP-definitie)4 Per 2002 bedraagt het laag inkomen volgens het SCP voor: ‘ alleenstaanden: i 833,82 netto per maand ‘ alleenstaande ouders - met 1 kind: i 1087,17 netto per maand - met 2 kinderen: i 1291,75 netto per maand ‘ gehuwden/samenwonenden - zonder kind: i 1.179,20 netto per maand - met 1 kind: i 1.370,11 netto per maand - met 2 kinderen: i 1.537,49 netto per maand
Armoede in Den Haag Een belangrijke indicatie van de armoede is de omvang van het aantal huishoudens met een laag inkomen. In de jaren negentig was dit aantal stabiel, tussen 15% en 16%. Vanaf 1998 begon dit percentage echter te dalen. Het percentage huishoudens met een laag inkomen in Nederland kwam in 2000 uit op 12,3%. In de vier grootste gemeenten (G-4) is het aantal huishoudens met een laag inkomen het hoogst. Daar bevinden zich ook de grootste aantallen mensen met een bijstands- of werkloosheidsuitkering. Volgens de laatste CBS- cijfers ligt het aantal huishoudens met een laag inkomen in de G-4 ver boven het landelijk gemiddelde (zie kader).
3
Per 1 juli 2002 met 2,09% gestegen. Dit is het gevolg van de halfjaarlijkse aanpassing van het wettelijk minimumloon aan de gemiddelde ontwikkeling van de cao-lonen. 4
Deze cijfers zijn een goede benadering van de lage inkomens voor verschillende huishoudenstypen, zoals deze door het CBS worden berekend.
23
Huishoudens met een laag inkomen in de G-4 in % van het totaal aantal huishoudens
1999
Utrecht Den Haag Amsterdam Rotterdam
16,4 19,9 22,8 23,7
landelijk gemiddelde
12,3t
Bron: CBS Statline cijfers over 1999. Recentere Statline cijfers over lage inkomens in de grote steden ontbreken. t CBS cijfers over 2000.
Ook is er een concentratie van het aantal Abw-uitkeringen in de G-4 (zie onderstaand kader) Abw-uitkeringen in de G-4 in % van het totaal aantal huishoudens
%
Utrecht Den Haag Amsterdam Rotterdam
6,5 9,4 10,5 15,1
Bron: Memo ‘Ontwikkeling aantal Abw-cliënten en gevolgen voor FWI’ dienst SZW, juni 2002
Welke andere gegevens zijn er voor handen over armoede in Den Haag? In onderstaand kader zijn cijfers opgenomen over de stand van zaken. Arme huishoudens in Den Haag (in procenten)
1998
1999
huishoudens met een laag inkomen huishoudens met een langdurig laag inkomen huishoudens onder of rond het sociaal minimum Bron: CBS-Statline
20,5 10,0 14,9
19,9 9,5 14,5
24
Het percentage huishoudens met een netto maandelijks inkomen van i1.101 of lager bedraagt 16 voor autochtonen, 17 voor allochtonen van de tweede generatie en 29 voor allochtonen van de eerste generatie. Ten opzichte van vorig jaar is dit een verbetering: minder mensen zijn afhankelijk van een inkomen van i1.101 of lager Meer dan eenderde van de Haagse burgers zegt nauwelijks rond te komen van het huishoudinkomen. Dit zijn voornamelijk mensen met een inkomen lager dan € 1.101 (80%). Ook 65-plussers (45%), laag opgeleiden (54%) en mensen van buitenlandse komaf, in het bijzonder van de eerste generatie (59%) klagen dat zij nauwelijks rond kunnen komen van het huishoudinkomen Uit: Stadsenquete, 2002
‘
‘
‘
Het aantal mensen dat in Den Haag een bijstandsuitkering ontvangt is de laatste vier jaar dalende. Ter illustratie: eind 1998 ontvingen 25.575 mensen een uitkering; eind 2001 waren er dat nog maar 22.078 (per april 2002: 21.389). Deze daling geldt echter niet voor de mensen die langer dan 3 jaar een uitkering hebben. In december 1998 had 34% langer dan drie jaar een uitkering, in december 2001 was dit aantal gestegen naar 57% Bijna 60% van de bijstandsontvangers, ruim 13.000, heeft langer dan 3 jaar een uitkering Relatief veel alleenstaanden ontvangen een bijstandsuitkering Vrouwen ontvangen vaker een bijstandsuitkering dan mannen. De groep alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering is het grootst onder de vrouwen Bron: Afdeling Planning & Control, dienst SZW, gemeente Den Haag
‘ ‘ ‘
‘
Er zijn grote inkomensverschillen tussen de stadsdelen: variërend van i10.076,64 in Laak tot i15.513,38 in het Haagse Hout Uit: OCW-Monitor, 2002: cijfers hebben betrekking op 1998
Den Haag is met haar 440.000 inwoners de derde grote stad in Nederland. Qua inkomen is het de meest gesegregeerde stad van Nederland wat zich manifesteert in een duidelijke scheiding tussen rijke en arme delen. Zo is gemiddeld individueel besteedbaar inkomen in Laak i 10.076,64 en in Haagse Hout i 15.513,38. De cijfers in bovenstaande kaders maken duidelijk dat Den Haag een grote groep huishoudens heeft dat een laag inkomen heeft. Onder deze groep ervaren de (alleenstaande) 65-plussers, mensen zonder werk, laag opgeleiden en mensen van buitenlandse afkomst, met name de eerste generatie, de grootste problemen om rond te komen van dat lage inkomen. De grote groep huishoudens met een laag inkomen is volgens de laatste CBS-cijfers te vinden in de buurten Transvaalkwartiermidden (60%), Schildersbuurt-noord (59%), Transvaalkwartier-noord (58%), Transvaalkwartier-zuid (58%) en Rivierenbuurt-zuid (57%). Hierdoor vormen zij tot de vijf buurten in Den Haag met de hoogste percentages lage inkomens. Ook op andere armoede-indicatoren, zoals huurpunten, het percentage allochtonen, aantal langdurig werklozen en sociaal-economische factor scoren deze wijken negatief.5
Het Haagse armoedebeleid In het kader van het Sociaal Educatief Masterplan ‘Mensenwerk’(1999) en het meerjarenontwikkelingsprogramma van het Haagse Grote Stedenbeleid De Kracht van Den Haag (2000), heeft de dienst SZW een aanpak ontwikkeld, die erop is gericht om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. In deze aanpak staan maatregelen centraal, die vooral themagericht zijn: vergroting van de maatschappelijke integratie (door middel van betaalde arbeid of sociale activiteiten), inkomensondersteuning, beperking vaste lasten en tenslotte terugdringing van niet-gebruik van voorzieningen (zie deel 2 voor een uitgebreidere beschrijving van het armoedebeleid in Den Haag).
5
De dienst OCW (2002: 126) komt dan tot de volgende rangorde: Schildersbuurt als de wijk met de hoogste achterstanden, gevolgd door Transvaalkwartier, Stationsbuurt, Laakkwartier en Spoorwijk &Bouwlust.
25
De Haagse strategie kenmerkt zich enerzijds door een groepsgerichte aanpak: naast langblijvers in de bijstand en ouderen is er nu gerichte aandacht voor eenoudergezinnen, jongeren (bijvoorbeeld tienermoeders), allochtonen, dak- en thuislozen en gehandicapten. Anderzijds richt de aanpak zich op de wijken die de grootste risico’s op uitsluiting lopen. Deze Haagse aanpak - waarin niet alleen aandacht is voor mensen die lange tijd van de bijstand afhankelijk zijn en andere groepen in de bijstand, maar ook voor risicowijken - heeft geresulteerd in een groeiend inzicht met betrekking tot het armoedeprobleem. Toetsing van deze aanpak gebeurt door evaluatie en onderzoek. In het voorliggende onderzoek wordt nagegaan hoe mensen met een periodieke en/of incidentele uitkering hun eigen financiële situatie beleven, hoe zij met bepaalde tekorten, die zij ervaren, omgaan en hoe zij hierop reageren. Deze vragen zijn de leidraad geweest voor het onderzoek ‘Leven met weinig geld’ dat door de dienst SZW is uitgevoerd. In het bijzonder is in dit onderzoek gekeken naar de vraag of huishoudens moeilijk of juist makkelijk kunnen rondkomen van het maandelijkse inkomen en welke budgetstrategieën zij daartoe ontwikkelen. Het onderzoek laat verschillende profielen zien van mensen met een laag inkomen. Daarin is de huishoudsamenstelling van belang, omdat de grootte en tevens de arbeidsmarktpositie bepalend zijn voor enige reservecapaciteit. De huishoudens met de minste reservecapaciteit zijn de alleenstaanden en alleenstaande ouders. Zij hebben van alle groepen de grootste problemen om rond te komen. Niet alleen heeft het hebben van weinig geld invloed op hun financiële reservecapaciteit, ook hun sociaal netwerk schiet erbij in. Hoe geringer de reservecapaciteit, hoe minder geld om sociale contacten te onderhouden. Mogelijkheden om blijvend aan het maatschappelijk leven deel te nemen zijn er dan nauwelijks. De leefwereld wordt kleiner. Het belangrijkste ankerpunt wordt de familie. Hierin zijn er belangrijke verschillen tussen groepen die wel of geen gebruik maken van de verschillende zogenoemde ondersteuningsfondsen, die de gemeente Den Haag beschikbaar stelt om het leven draagbaar te maken.
26
2. Vraagstelling en onderzoeksopzet In dit onderzoek staat de beleving van de financiële situatie van mensen met weinig inkomen centraal. Hiertoe zijn niet alleen uitkeringsgerechtigden geselecteerd, ook mensen die incidenteel een beroep doen op de bijzondere bijstand komen in dit onderzoek voor. De kernvraag van dit onderzoek is wat het voor de respondenten betekent om te moeten rondkomen van weinig inkomen? De kernvraag bestaat uit de volgende deelvragen: ‘
Hoe komen lage inkomenshuishoudens rond van hun maandelijkse inkomen en welke budgetstrategieën hanteren zij?
‘
Hoe beleven lage inkomenshuishoudens hun eigen situatie, welke leemten ervaren zij en hoe gaan zij daarmee om?
‘
Welke aanknopingspunten leveren de inzichten uit de subjectieve beleving van de financiële situatie voor het armoedebeleid?
De onderzoeksvragen zijn beantwoord met behulp van mondelinge interviews. De vragenlijst, die tijdens de gesprekken is gebruikt, is opgebouwd rondom een aantal thema’s. Deze thema’s zijn: de arbeidspositie, het sociaal milieu, de financiële situatie, de woonsituatie, de gezinssituatie, ervaring en beleving van de situatie, dagelijkse bezigheden en tijdsbesteding, maatschappelijke participatie en de relatie met instanties. Hierbij is gekeken naar de combinatie met achtergrondkenmerken van de respondenten zelf, bestedingspatronen en sociale netwerken van steun/hulp/geldlening. Uitgangspunt in dit onderzoek was dat etniciteit naar verwacht van invloed is op de armoedebeleving van de respondenten. Gekozen is voor een gestratificeerde steekproef. De respondenten zijn geselecteerd uit het bestand van de dienst SZW in Den Haag. Dat wil zeggen dat de steekproef bestaat uit mensen met een lopende bijstandsuitkering van 3 jaar of langer maar ook uit mensen die incidenteel een beroep doen op de bijzondere bijstand. Deze groep mensen is toen gefilterd op land van herkomst. Daaruit zijn de vijf belangrijkste etnische groepen gekozen. Dit zijn: autochtonen, Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen. Het streven is geweest om gemiddeld 12 respondenten per etnische groep (dus elk 20% op het totaal) te spreken. Tenslotte, is binnen elk van deze etnische groepen geprobeerd om een ‘goede’ verdeling naar huishoudtype na te streven. Dat wil zeggen, dat we even grote aantallen alleenstaanden, eenoudergezinnen en paren per etnische groep hebben willen spreken. Het onderzoek heeft een aantal beperkingen. Een eerste beperking is gelegen in het feit dat het onderzoek in naam van de dienst SZW is verricht. De dienst staat bij de respondenten niet alleen bekend als inkomensverstrekker, maar ook als controleur en dat beseffen de respondenten maar al te goed. In de gesprekken is daarom niet ingegaan op aanvullende financiële hulpbronnen die respondenten, mogelijk via zwart werk, aanboren, want dat zou nauwelijks betrouwbare informatie opleveren. Een tweede beperking is dat het praten over aan inkomen gerelateerde zaken niet vrij van emoties: betrokkenen worden er op een harde manier aan herinnerd dat zij financieel tekortkomen en willen niet altijd ingaan op alle vragen. Tijdens de interviews werd daarop gelet en geprobeerd om toch een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van betreffende respondenten. Een derde beperking is dat de resultaten niet representatief zijn voor heel Den Haag. Doel van het onderzoek was niet om exacte verdelingen weer te geven. De kwalitatieve analyses - op basis van interviews - zijn gebruikt om een indruk te krijgen van de wijzen waarop cliënten in de bijstand samenhangen zien tussen de financiële en sociale situatie en de wijze waarop zij tegen de eigen situatie aankijken. In de volgende hoofdstukken van dit deel komen de geïnterviewden aan het woord. Op basis van interviews is een beeld geschetst van het dagelijkse leven van deze mensen. De vele fragmenten uit de interviews zijn niet alleen bedoeld ter illustratie van een leven met weinig geld, zij hebben ook als doel datzelfde leven te analyseren. Hoofdstuk 3 schetst het leven van iemand met weinig inkomen. Hoofdstuk 4 gaat in op enkele achtergrondkenmerken van de respondenten. De financiële aspecten van
27
armoede worden in hoofdstukken 5 en 6 beschreven. Hoofdstuk 5 behandelt de verschillende strategieën van rondkomen. Hoofdstuk 6 gaat verder in op de wijze waarop mensen met een laag inkomen aan extra geld proberen te komen. In hoofdstuk 7 komt de beleving van de leefsituatie van de respondenten aan bod. De beleving van de leefsituatie dient als voorbeeld voor de sociale kant van de financiële armoede. Dit rapport eindigt met conclusies en aanbevelingen.
28
3. De grenzen van het leven met een laag inkomen Onderstaand verhaal bevat de meeste ingrediënten die het armoedevraagstuk bij de mensen in de steekproef karakteriseren. Uitgaven van de meeste huishoudens moeten steeds worden afgewogen, vooral sinds de komst van de euro. Maar ook vóór de komst van de euro had het grootste deel van de huishoudens moeite met rondkomen. Zonder de hulp van anderen zijn zij meestal daartoe niet in staat. Zij slagen er niet altijd in om zonder schulden, leningen, roodstaan op de giro, enzovoort rond te komen. De langdurige afhankelijkheid van een uitkering op bijstandsniveau brengt belangrijke risico’s met zich mee: financiële reserves raken op, consumptiegoederen zijn aan vervanging toe, maar kunnen niet in één keer worden gekocht, opgroeiende kinderen stellen steeds hogere consumptie-eisen, etc. Kortom, er is weinig nodig om in de schulden te belanden. Onderstaand verhaal geeft een overzicht van de strategieën die de geïnterviewden hanteren om rond te komen en de wijze waarop ernaar wordt gekeken. Wanda6 is een alleenstaande vrouw van eind vijftig. Ze is geboren op de Antillen en vertrekt op haar 42ste, na scheiding van haar man, naar Nederland. Wanda heeft genoeg van het jarenlang moeten rondkomen met het lage inkomen dat ze op de Antillen verdient als schoonmaakster. Om hieraan te ontsnappen, besluit ze met haar kinderen naar Nederland te emigreren. Ze verkoopt haar huisraad en andere waardevolle goederen. Van de opbrengst kan ze een deel van de tickets kopen. De rest van de tickets wordt door familie in Nederland betaald. Maar in Nederland aangekomen, merkt ze al gauw dat ze niet onder nieuwe financiële verplichtingen uit kan. Gewend als ze is aan het relatief beperkte aantal woonlasten in de Antillen, zo vreemd zijn de extra woonlasten in Nederland: abonnement kabelaansluiting, gas, stookkosten en water. Daarnaast zijn er verplichtingen die voortvloeien uit de samenstelling van haar huishouden: schoolkosten, kleding, schoeisel, transport, etc. Deze nieuwe omstandigheden oefenen een grote druk uit op Wanda. Om aan al haar financiële verplichtingen te voldoen, gaat ze heel snel op zoek naar een baan. Die pogingen mislukken. Haar zoektocht naar een baan wordt tevens bemoeilijkt door allerlei lichamelijke klachten. Uiteindelijk belandt ze in de toenmalige Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) waar ze niet meer uit komt. Haar huidige uitkering bedraagt ruim i 800 per maand. Daarmee komt ze zeer moeilijk rond. Rondkomen betekent per definitie zuinig aan doen en alleen het noodzakelijkste kopen. In de dagelijkse praktijk komt het erop neer dat ze niet alle feestjes van familie en vrienden kan bezoeken, niet vaak bij anderen op visite kan gaan, niet naar de bioscoop kan en geen nieuwe kleren kan kopen. Voor voeding en dranken is ze aangewezen op goedkope supermarkten. Daar heeft ze een systeem voor bedacht: “ Ik hou bij waar er uitverkoop is. Daarom bewaar ik de huis-aan-huis-bladen die bij mij in de brievenbus worden gedaan. Zo kan ik vergelijken welke supermarkt goedkoper is. Voor groenten en andere spullen, w.o. tweedehandse kleding ga ik naar de markt. Dat is goedkoper.” Haar levensmiddelen betrekt ze bij Aldi. Dat is volgens Wanda ongeveer een half uur lopen. Maar omdat ze slecht ter been is, halen haar kinderen meestal deze boodschappen voor haar. Een laag inkomen betekent niet alleen bewust goedkoop artikelen kopen, het betekent ook het inperken van luxe. Vakantie zit er nauwelijks in. Vakantiegeld wordt voornamelijk gebruikt om allerlei achterstallige betalingen en schulden af te betalen. Zo is Wanda vijf jaar niet op vakantie gegaan. Dit is aanleiding voor haar kinderen om haar een vliegticket naar de Antillen te geven. Verder kan Wanda zich geen abonnement op het openbaar vervoer permitteren. Een computer, kapper, sigaretten of extra drank voor als ze visite krijgt, kunnen er niet af. Af en toe maakt ze gebruik van de taxibus. Behalve op ‘luxe’ artikelen bezuinigt Wanda op posten die betrekking hebben op maatschappelijke participatie en vrijetijdsbesteding. Voor vrijwilligerswerk, verenigingsleven, het buurthuis, de bibliotheek heeft ze niet alleen geld, ze heeft ook geen interesse. Haar zoon en dochter bellen met grotere regelmaat naar Wanda dan zij naar hen. Bovendien komen zij vaker bij Wanda op bezoek dan omgekeerd. Geld voor regelmatig contact met overige familie heeft Wanda niet. Hobby’s heeft ze niet, ook nooit gehad. De posten waar ze het meeste belang aan hecht, zijn de vaste lasten, want die zijn onontkoombaar. Wanda heeft voor ruim i 600 vaste lasten. De enige post die speelruimte geeft voor bezuinigingen is het energieverbruik: “Ik probeer de afwas, het wassen van kleren, het gebruik van licht zoveel mogelijk tot een minimum te beperken. Ik heb spaarlampen gekocht. Ik doe alleen daar waar ik mij bevind het licht aan. In de winter doe ik alleen de verwarming in de huiskamer aan en dan niet de hele dag.” Een andere strategie van rondkomen, is gebaseerd op het respect van familie en vrienden, waaraan Wanda zekere rechten kan ontlenen. Dit komt tot uiting in financiële ondersteuning. Op verjaardagen en andere hoogtijdagen geeft haar zoon, die ook in Den Haag woont, geld en levensmiddelen. Bij haar vriendin - zij woont
6
De namen van de respondenten zijn gefingeerd.
29
in de buurt - leent ze geld als ze in de penarie zit. Diezelfde vriendin geeft levensmiddelen en andere spullen aan Wanda. In het uiterste geval staat Wanda rood of leent ze grote bedragen bij een broer. De laatste keer was vijf jaar geleden. Het geld heeft ze wel netjes terug betaald. De onvrede met haar huidige leefsituatie wordt versterkt door de onvrede met betrekking tot de woonomgeving, maar ook door een gevoel van machteloosheid. Wanda’s woonbuurt is in haar ogen aan het verloederen. ,,Er gebeurt heel wat in deze buurt. Een straat verderop is de hoerenstraat. Daar wordt vaak geschoten en er lopen rare figuren rond. Er is een overschot aan junks en dealers. Ik voel me niet veilig. Daarom wil ik in een andere buurt gaan wonen, maar dat gaat niet zomaar. Ik ben afhankelijk van anderen.”
30
4. Achtergrondkenmerken van de respondenten Wat zijn de achtergronden van de mensen die aan dit onderzoek meedoen? Waar komen ze vandaan? Welke opleiding hebben ze gevolgd? Wat zijn hun inkomstenbronnen en hoe zien hun huishoudens eruit? Deze en andere vragen over de achtergrond van respondenten worden in dit hoofdstuk beantwoord. Gekozen is voor een steekproef die getrokken is uit het cliëntenbestand van alle negen wijkkantoren. Bij de samenstelling van de steekproef werd niet zozeer gelet op evenredigheid per wijk, wel op gelijke aantallen per etnische groep. Dit heeft als resultaat dat de etnische groepen ongeveer even omvangrijk zijn. De niet-Nederlanders die in deze steekproef zijn vertegenwoordigd behoren allemaal tot de eerste generatie. Gevolg van deze wijze van steekproeftrekking is wel dat de weergegeven bevindingen niet noodzakelijkerwijs representatief zijn voor alle Haagse bijstandscliënten. De steekproeftrekking leverde een bestand op van per saldo 59 personen en voldeed aan de eisen die voor dit onderzoek gelden. De meeste respons was in de wijken Schilderswijk, Laak, Transvaal en Escamp. De gesprekken werden door interviewers van het Haags enquêtebureau Colourview afgenomen in de periode juli-augustus van dit jaar. De interviewers waren zoveel mogelijk afkomstig uit de eigen etnische groep van de respondenten. Voorafgaand aan de gesprekken zijn de respondenten door de dienst SZW in kennis gesteld van het onderzoek. Daarna hebben de interviewers telefonisch en persoonlijk afspraken gemaakt en gesprekken gevoerd met de respondenten. De gesprekken zijn - waar nodig - in de eigen taal gevoerd. Voor een schematisch overzicht van de achtergrondkenmerken van de respondenten, zie bijlage 1. Samenlevingsvorm Van de respondenten behoort respectievelijk tot het huishoudtype ‘paar met inwonende kinderen’ (n=12), ‘paar zonder thuiswonende kinderen’ (n=5) en het ‘meergeneratiehuishouden’ (n=4). Alleenstaanden komen voornamelijk voor onder de Nederlandse en Surinaamse respondenten, alleenstaande ouders bij de Turken en Antillianen en gezinnen met thuiswonende kinderen bij de Marokkanen. De meergeneratiehuishoudens komen voor bij de Antillianen en Surinamers en bestaan uit twee of drie generaties: de respondent (in drie van de gevallen een vrouw), een volwassen dochter of zoon en/of kleinkinderen. In één geval woont de respondent bij de moeder in. Bij elkaar heeft meer dan de helft van de huishoudens inwonende kinderen, waarvan acht tenminste één kind van jonger dan vijf jaar in huis hebben.7 Bij een uitsplitsing naar groep blijkt dat de ouderen (65 jaar en ouder) geen inwonende partner hebben. Dit zijn allemaal niet-Nederlandse oudere vrouwen. Opleiding De meerderheid van de respondenten heeft formeel onderwijs gevolgd. Ruim tweederde heeft tot en met de basisschool onderwijs genoten en eenderde heeft lager beroepsonderwijs en de mulo/mavo doorlopen.
Leeftijd De meeste respondenten zijn jonger dan 65 jaar. 85% (n=50) van de respondenten behoort tot deze categorie. Tot de categorie 65 jaar en ouder behoren alleen mensen met een niet-Nederlandse achtergrond (één Marokkaan en acht Surinamers). Geslacht De respondenten zijn bijna allemaal van het vrouwelijk geslacht (n=43). Relatief veel vrouwen zijn alleenstaand (n=17) of alleenstaand ouder (n=17). De mannen hebben in meerderheid een gezin met thuiswonende kinderen (n=8).
7
Een deel van de steekproef bestond uit gezinnen met kinderen ouder dan 5 jaar.
31
Geboorteland De meerderheid van de respondenten (n=48) heeft een niet-Nederlandse achtergrond. Dat is conform het bijstandsbestand: de meerderheid van de cliënten van de dienst SZW is allochtoon. Uit het oogpunt van vergelijking is gekozen voor vijf landen van herkomst: Nederland (n=11), Marokko (n=12), Turkije (n=12), Suriname (n=14) en de Antillen (n=10). De niet-Nederlanders behoren allemaal tot de eerste generatie en wonen gemiddeld 20 jaar in Nederland.8 Ten tijde van hun vestiging in Nederland beschikte tweederde over een diploma, dat zij in hun geboorteland hadden behaald. Arbeidspositie en arbeidsverleden Slechts een klein aantal respondenten (n=3) heeft op het moment van de interviews betaald werk. Het gaat hier om twee vrouwen en één man die tot een eenoudergezin of een meergeneratiehuishouden behoren. Ze werken in loondienst en verrichten uiteenlopende activiteiten, die tussen 3 uur en 38 uur per week in beslag nemen. De overgrote meerderheid (n=56) heeft op het moment van de interviews geen betaald werk. Toch heeft een groot aantal respondenten (n=45) wel werkervaring. Alleen is deze niet recent. Zij hebben gemiddeld 16 jaar geleden voor het laatst betaald werk verricht. Zij hebben verschillende banen gehad in de land- en tuinbouw, horeca en schoonmaak. Heel veel respondenten hebben daarom vooral klachten aan het bewegingsapparaat. Daarnaast noemen de respondenten klachten die met de luchtwegen te maken hebben. Psychische klachten (o.a. het gevolg van een negatief zelfbeeld en echtscheiding), zorg voor kinderen, worden - op lichamelijke klachten na - het meest genoemd. Van de niet-Nederlanders heeft bijna de helft van degenen die vroeger in Nederland hebben gewerkt, in het geboorteland gewerkt. Inkomstenbronnen De belangrijkste inkomstenbron van de respondenten is de Abw-uitkering. Het is de belangrijkste bron voor de alleenstaande ouders in de steekproef, terwijl de AOW-uitkering - in combinatie met de Abwuitkering- bij de oudere alleenstaanden in de steekproef de belangrijkste inkomstenbron vormt. Dit is vooral het geval bij oudere allochtone vrouwen. De meeste van hen hebben weinig of geen AOWrechten in Nederland opgebouwd. Daarnaast hebben zij in Nederland geen of weinig pensioen via werk gespaard. Hierdoor is hun inkomen ontoereikend en wordt hun AOW aangevuld tot bijstandsniveau. Overige inkomstenbronnen zijn AAW/WAO, aanvullend pensioen, loon/salaris, werkloosheidsuitkering en alimentatie. Er zijn veel inkomenscombinaties. Inkomstenbronnen van de respondenten en hun combinaties ‘ ‘ ‘ ‘ ‘ ‘ ‘ ‘ ‘
alleen bijstand alleen loon/salaris alleen AAW/WAO loon of salaris + bijstand loon of salaris + AAW/WAO AAW of WAO + bijstand AOW + bijstand alimentatie + bijstand werkloosheidsuitkering
Aantal 40 1 3 1 1 2 9 1 1
Totaal
59
8
Iemand wordt tot de eerste generatie gerekend als hij/zij in het buitenland is geboren (CBS, 2002).
32
De alleenstaanden en de respondenten in de meergeneratiehuishoudens hebben relatief het minste inkomen. Individueel ontvangen zij een maandelijks inkomen tussen i 779,44 en i 818,94.9 De huishoudens met jonge thuiswonende kinderen hebben een inkomen dat ligt tussen i1114,19 en i 1169,90 per maand, terwijl het maandelijkse inkomen van de alleenstaande ouders varieert tussen i1002,77 en i1052,91.
9
Er zijn geen gegevens beschikbaar voor het totale inkomen van de meergeneratiehuishoudens. Daarom zijn hier alleen de inkomsten van de individuele leden gerapporteerd.
33
5. Rondkomen van het huishoudinkomen: enkele strategieën Welke speelruimte hebben huishoudens met een laag inkomen? Welke creativiteit leggen zij aan de dag om ondanks het geringe inkomen in hun basisbehoeften te voorzien? In de hoofdstukken 5, 6 en 7 komen de respondenten aan het woord en wordt hun perceptie van de situatie beschreven. Zoals te verwachten was, vinden respondenten het rondkomen met een laag inkomen heel erg moeilijk. Het gevoel wordt door de Nederlanders en niet-Nederlanders verschillend verwoord. Nederlanders schamen zich voor het feit dat ze afhankelijk zijn van de bijstand. Het gevoel dat ze om geld bedelen en een ‘kaart in een kaartenbak zijn’ overheerst. De niet-Nederlanders die in inkomsten zijn achteruitgaan, omdat zij zijn afgekeurd en zo afhankelijk zijn geworden van een bijstandsinkomen, ervaren deze situatie als denigrerend. Enerzijds kunnen zij met het verminderde inkomen nauwelijks meer een moeder of vader, of achtergelaten kinderen in het herkomstland onderhouden, anderzijds kunnen zij zich de luxe van ‘toen’ niet meer permitteren. Dat laatste geldt trouwens ook voor de Nederlanders die eerder hebben gewerkt. Meer dan driekwart van de respondenten zegt moeilijk tot zeer moeilijk rond te komen. Deze situatie geldt voor de meeste huishoudtypen. De meerderheid van de respondenten in de meergeneratiehuishoudens zegt het nog (net) te redden.10 In feite hanteren de meeste respondenten en hun huishoudens verschillende combinaties van bezuinigingsstrategieën, die variëren van prijsbewust kopen, verminderen van luxe, concentreren op de harde kern van de uitgaven tot het verminderen van sociale contacten. Daarbij is het eigen netwerk van belang: zonder sociaal vangnet is het zeer moeilijk rondkomen. Maar dat betekent niet dat bovengenoemde combinaties van bezuinigingsstrategieën voor iedereen gelden. Datgene wat men voor het huishouden belangrijk vindt, bepaalt de keuze voor de gevolgde strategieën. Prijsbewust kopen De meeste respondenten kopen prijsbewust. De wijze waarop zij dat doen, is opvallend. Respondenten ontplooien allerlei activiteiten om zo voordelig mogelijk te kopen. De informatie hierover halen zij uit reclamefolders en via mond-tot-mondreclame. De lichte boodschappen doen ze veelal lopend. Voor de zware boodschappen gaan de respondenten meestal met de fiets, auto11 of openbaar vervoer. Met uitzondering van de alleenstaanden en de huishoudens met jonge kinderen is duidelijk dat de huishoudens in teamverband werken als het om de boodschappen gaat. Reclamefolders worden door één lid van het huishouden doorgespit en het is ook steeds dezelfde persoon die deze informatie verzamelt. Die wordt vervolgens besproken met de overige (volwassen) leden van het huishouden, waarna één van de andere leden de boodschappen gaat halen. Soms worden de boodschappen gezamenlijk gedaan. Soms worden overige familie of vrienden, die over een auto beschikken, bij de boodschappen betrokken. Onderstaande fragmenten zijn een indruk: Mijn vrouw houdt reclamespotjes en folders nauwlettend in het oog. Ik ga ongeveer 3 keer per week naar de markt voor hetzelfde. Wij doen onze boodschappen in de goedkopere winkels. Daar kom ik regelmatig voor het vergelijken van de prijzen. Alleen Aldi is in de buurt, dus om bij de overige goedkope winkels te komen, moet ik langere afstanden afleggen. Om dat te doen, maak ik gebruik van openbaar vervoer. (Marokkaanse man, met vrouw en thuiswonende kinderen, 46 jaar)
Veel respondenten besteden er veel tijd en energie aan om voordelig in te kopen. Er zijn echter mensen voor wie dat niet is weggelegd. Hierbij valt te noemen (alleenstaande) ouderen en mensen met een lichamelijke handicap of dieet.
10
Het is overigens niet duidelijk of deze respondenten slechts voor zichzelf spreken of dat zij bedoelen dat hun hele huishouden net of gemakkelijk kan rondkomen. Vermoedelijk krijgen deze respondenten veel hulp van familie. 11
Zeven huishoudens, waarvan de meeste met kinderen, hebben een auto.
34
Omdat ik zo moeilijk loop, ben ik afhankelijk van anderen. Voor boodschappen bel ik de taxibus of ik vraag mijn kinderen of ze me naar de winkel willen brengen. (Surinaamse vrouw, alleenstaand, 69 jaar) Ik ga op zoek naar koopjes en koop afgeprijsde groenten en fruit. Maar sommige spullen kan je moeilijk goedkoper kopen, bijvoorbeeld diabeetspullen. Die worden nooit afgeprijsd. (Surinaamse vrouw, alleenstaand, 72 jaar)
Concentreren op de harde kern Vaste lasten De belangrijkste en onvermijdelijke onkostenpost zijn de vaste lasten.12 Dit zijn uitgaven die regelmatig moeten worden gedaan en waar slechts beperkt op kan worden bezuinigd. In het onderzoek is het woonlastenniveau gemiddeld i 400. Het is niet mogelijk om veel op de vaste lasten te bezuinigen, maar toch proberen de respondenten de hoogte ervan te drukken. Dit doen ze door minder vaak te douchen, af te wassen, te stoken of te bellen. Ik bezuinig op gas en licht. In de winter staat de verwarming maar een paar uurtjes aan. Ik doe dikke kleren aan. Overal heb ik spaarlampen en ik douche ook weinig. (Nederlandse vrouw, alleenstaand, 57 jaar) De wasmachine ga ik pas na 23.00 uur draaien: water gebruik ik met beleid. Bij het afwassen gebruik ik een teiltje (Turkse vrouw, alleenstaande ouder, 46 jaar) We laten de lampen niet te lang branden, we douchen kort en we nemen geen extra lasten op ons als auto- en brandverzekering. (Surinaamse vrouw, meergeneratiehuishouden, 56 jaar) Ik gebruik heel weinig energie en water. Verder ga ik af en toe logeren bij de kinderen. Hierdoor bespaar ik ook. (Surinaamse vrouw, alleenstaand, 73 jaar) Ik gebruik het water uit de wasmachine en het afwaswater om de wc door te spoelen. Ik doe het licht uit als ik de kamer uitga en ik gebruik regenwater voor planten. (ook voor het milieu) (Nederlandse vrouw, alleenstaande ouder, 49 jaar)
Maar niet iedereen bezuinigt op deze lasten. Dat is meestal moeilijk als er kinderen aanwezig zijn. Ik probeer een normaal leven te leiden. Ik bespaar niet op gas en licht en water, hoe moet ik dat doen? (Marokkaanse vrouw, alleenstaande ouder, 35 jaar)
Voeding Op voeding en drank wordt eveneens bezuinigd. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door een warme maaltijd door brood te vervangen. Koken voor meerdere dagen is een andere manier van goedkoop eten. Theezakjes worden langer gebruikt of jus d’orange wordt aangelengd met water. In veel Nederlandse huishoudens is brood een belangrijke warme maaltijdvervanger. Pasta wordt veel door hen gegeten, omdat dat - naar hun eigen zeggen - goedkoper is dan rijst of aardappelen. Het zelf bakken van brood wordt goedkoper gevonden. In veel niet-Nederlandse huishoudens wisselt men de eigen gerechten af met brood, om het zo goedkoop te houden. De meeste Turkse en Marokkaanse huishoudens bakken hun brood zelf of ze kopen ‘goedkoop’ brood in de supermarkt (niet bij de bakker). Ze eten dat soms dagen achtereen als vervanging van de warme maaltijden. In dezelfde huishoudens schept men het eten vaak op een grote schaal, waaruit het hele gezin eet. Dat is volgens henzelf goedkoper. Bovendien houdt deze wijze van eten een traditie in stand. Sommige Turkse en Marokkaanse huishoudens kopen het vlees liever in grote hoeveelheden in. Respondenten eten goedkoop. Daarbij proberen ze uit te gaan van datgene wat ze gewend zijn te eten. Het lukt niet altijd om de traditionele gerechten uit het eigen land te koken. De ingrediënten zijn te duur 12
In dit onderzoek is uitgegaan van het basispakket, bestaande uit huur, hypotheek, gas, elektriciteit,
water.
35
om het vertrouwde eetpatroon te behouden. Men kiest ter afwisseling voor goedkopere (bekende) Nederlandse groenten, soep uit een pak en minder of soms helemaal geen vlees. We eten altijd samen, zoals je dat gewoonlijk doet in onze cultuur. Verder bakken we zelf ons brood en eten we niet elke dag vlees. (Marokkaanse man, paar met thuiswonende kinderen, 49 jaar)
Ik eet veel brood en koop weinig Surinaamse groenten, want die zijn duur. Ik eet maar 1 keer per dag een warme maaltijd. (Surinaamse vrouw, alleenstaand, 72 jaar)
Familie is - zoals uit het onderzoek blijkt - een belangrijk vangnet. Zij biedt financiële en emotionele steun. Eten bij familie is ook een bezuinigingsstrategie voor huishoudens. Voor sommige alleenstaanden zijn de uitwonende kinderen hierin een belangrijke uitkomst, voor jonge gezinnen zijn dat de ouders. Kleding en schoeisel De uitgaven waar alle respondenten het meest op besparen, zijn kleding en schoeisel. In de meeste gevallen worden tweedehandse kleding en schoeisel gekocht, krijgt men deze van familie of koopt men ze nieuw tijdens vakantie in het herkomstland. In vergelijking met autochtone respondenten krijgen nietNederlanders vaker kleding en schoenen van familie. Alle respondenten klagen erover dat ze niet in staat zijn een goede winterjas en goede winterschoenen te kopen. Het zijn artikelen die dagelijks worden gebruikt en daardoor ook makkelijker slijten, maar goede kleren en schoenen zijn duur. Aan goede kleding en schoeisel ontlenen sommige niet-Nederlanders zelfs hun zelfrespect, omdat ze daarmee kunnen aantonen dat ze in staat zijn om mee te doen. Zij zien het bijvoorbeeld als een schande wanneer buitenstaanders aan hun kleding en schoenen kunnen zien dat zij een laag inkomen hebben. Merkkleding, mooie avondkleding en lederen schoenen zijn artikelen waar deze niet-Nederlanders daarom met tegenzin op beknibbelen. Opvoeding van de kinderen Ouders willen - als het om de opvoeding van de kinderen gaat - niet altijd bezuinigen. Ouders zijn niet alleen steeds in een strijd verwikkeld om en met hun kinderen, maar ook met zichzelf. Enerzijds willen ze dat hun kinderen een normaal leven leiden en met alles (kunnen) meedoen. Ze zijn bang dat hun kinderen, door hun zuinige gedrag, afgaan tegenover vriendjes en klasgenootjes of op het slechte pad gaan. De meeste ouders klagen over het feit dat ze geen aparte kamer (met passend meubilair, zoals een bureau) voor de kinderen hebben. Zij klagen dat zij hun kinderen geen zakgeld kunnen geven, en geen merkkleding, schoeisel, duur speelgoed (zoals Nintendo voor de jongens), het lidmaatschap van verenigingen of extra cursussen voor ze kunnen betalen. Het bezoek aan recreatieparken wordt tot een minimum beperkt, zelfs als huishoudens over een Ooievaarspas beschikken. Anderzijds zijn ouders bang dat zijzelf tegenover anderen afgaan als zij bijvoorbeeld niet dezelfde (of zelfs betere) kinderspullen kunnen kopen als anderen hebben gekocht. Ouders worden in hun idee over de ideale opvoeding van hun kinderen vaak geleid door normen en waarden, en verwachtingspatronen, die soms haaks staan op de feitelijke bestaanssituatie. Het idee dat het weinige inkomen hen niet altijd in staat stelt om afdoende in de behoeften van de kinderen te voorzien, leidt ertoe dat ze hun schuldgevoel compenseren met het soms doen van “buitensporige” uitgaven, zoals de eenmalige aanschaf van dure merkkleding, schoeisel en (duur) speelgoed. Dit compensatiegedrag wordt nog eens versterkt door het feit dat ze de kinderbijslag niet aan de kinderen kunnen besteden. In heel veel gevallen gaat de kinderbijslag op aan vaste lasten, de aanzuivering van tekorten op de girorekening, het terugbetalen van leningen bij vrienden, familie of de bank en aan onverwachte uitgaven. Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen huishoudens met kinderen uit de diverse landen. Toch lijken Nederlanders en niet-Nederlanders verschillende prioriteiten te stellen als het gaat om de behoeften van de kinderen. Zo hechten de niet-Nederlanders aan nieuwe kleding en schoeisel, zakgeld en speelgoed, terwijl de Nederlanders zaken als lidmaatschappen van verenigingen, cursussen en een abonnement op het openbaar vervoer belangrijker lijken te vinden.
36
Dat je tegen je kinderen vaak nee moet zeggen, vind ik het ergste wat er bestaat. Ik ben gehandicapt waardoor ik heel veel onkosten heb. Ik heb twee geestelijk gehandicapte kinderen, voor wie ik allerlei onkosten maak. Extra geld voor leuke dingen voor hen heb ik dus niet. (Nederlandse vrouw, alleenstaande ouder, 34 jaar) Ik kan niet alles kopen wat de kinderen zouden willen hebben. Ik moet op de prijzen letten. Het is moeilijk om de kinderen teleur te moeten stellen. Ik word daar somber en verdrietig van. (Turkse vrouw, alleenstaande ouder, 42 jaar) Mijn kinderen kunnen niet op sportschool. Pretparken, e.d. zijn te duur, ondanks de Ooievaarspas. De kinderen zij hier de dupe van. (Nederlandse vrouw, alleenstaande ouder, 39 jaar) Mijn dochter wil alleen merkkleding als alle andere kinderen van haar leeftijd, maar dat kan niet omdat ik hoge medische uitgaven heb. (Turkse vrouw, alleenstaande ouder, 41 jaar)
De kinderen begrijpen niet dat ze niet alles kunnen krijgen wat ze willen. Meestal, als we buiten de deur gaan, of als we naar tv zitten te kijken, zien de kinderen allerlei leuke spulletjes die ze graag willen hebben. Maar die kan ik helaas niet voor ze kopen. (Antilliaanse vrouw, alleenstaande ouder, 43 jaar)
Om hun kinderen toch tegemoet te komen, proberen sommige ouders op inventieve wijze oplossingen aan te dragen voor dit dilemma. Dat doen ze zo: In plaats van nieuwe kleren kopen wij tweedehandse merkkleren. Verjaardagen van de kinderen worden gewoon thuis gevierd met de familie. Ik stuur de kinderen niet altijd naar kinderfeestjes, omdat ik niet altijd geld heb voor een cadeau. Als ik soms geen geld heb voor een cadeau neem ik etenswaren mee. Dan kunnen de kinderen toch genieten. (Marokkaanse vrouw, paar met kinderen, 49 jaar) Het is wel lastig dat ik geen (kwaliteits)kleren en cadeautjes voor mijn kind kan kopen. Ik moet genoegen nemen met spullen van mindere kwaliteit. Voor leuk en betaalbaar speelgoed gaan we de koopjes af. (Antilliaanse vrouw, alleenstaande ouder, 41 jaar)
Duurzame consumptiegoederen Een geringe reservecapaciteit is bij de onderzochte groep ook te zien bij het bezit van enkele duurzame gebruiksartikelen, zoals de wasmachine, de vaste telefoon, de televisie en de magnetron. Het gaat om spullen die, volgens de meerderheid van de respondenten, onontbeerlijk zijn. Niet alle gebruiksartikelen worden door de respondenten aangeschaft. 94% (gelijk aan het landelijk gemiddelde) van de respondenten heeft de beschikking over een wasmachine en 91% (landelijk is dat 98% voor mensen met een laag inkomen) over een televisie. Bijna alle respondenten hebben telefoon: driekwart van de respondenten heeft een vaste telefoonaansluiting, terwijl 19% uitsluitend een mobiele telefoon heeft. Het totaal aantal mobiele telefoonhouders in de steekproef is ruim 40% (tegen 65% landelijk). Opvallend is hier het bezit van een mobiele telefoon in het eenoudergezin. 74% van de alleenstaande ouders heeft een mobiele telefoon. Daar is de meerderheid van niet-Nederlandse komaf. In enkele gevallen zijn de aanschafkosten vergoed door familie (zuster, dochter of zoon) die de mening is toegedaan dat het betreffende familielid bereikbaar moet zijn. De meeste respondenten hebben de mobiele telefoons zelf aangeschaft. De mobiele telefoons zijn ongeveer twee jaar oud. De magnetron is tegenwoordig niet weg te denken uit de keuken. Meer dan de helft van de respondenten, namelijk 54% (landelijk is dat 60% voor mensen met een laag inkomen) beschikt over een magnetron. Hij is vooral populair bij alleenstaanden en eenoudergezinnen. De overige consumptiegoederen, zoals een auto (12%), een vaatwasser (7%), een computer (17%) en een diepvriezer (42%) zijn bij een minderheid van de respondenten te vinden. De auto is aanwezig in de huishoudens met kinderen (vooral de niet-Nederlandse) en de diepvriezer bij alleenstaanden en eenoudergezinnen. Daarnaast besparen respondenten op ‘kleinere’ zaken, zoals de kapper, abonnementen, meubilair, behang, vloerbedekking en attributen voor gehandicapten. Vakantie
37
De meeste respondenten kunnen nauwelijks geld vrijmaken voor vakantie. Vakantiegeld gaat vaak op aan de vaste lasten, de dagelijkse boodschappen, achterstallige huur of onbetaalde energierekeningen, nieuw meubilair of het wordt gespaard voor onverwachte uitgaven. Als men toch op vakantie gaat, rijdt men vaak mee met familie of krijgt men een ticket van een zoon of dochter. Opnieuw valt op hoe belangrijk de familie is voor de niet-Nederlanders. De niet-Nederlanders gaan frequenter op vakantie, die meestal in het herkomstland wordt doorgebracht. Maar vakantie in het herkomstland valt vaak duur uit vanwege de extra uitgaven (o.a. ziektekosten, cadeautjes, eerste behoeften van levensonderhoud) die er tijdens het verblijf ten behoeve van familie aldaar worden gemaakt. Voor de Nederlanders ligt dat anders. Zij gaan ook op vakantie, alleen is dat niet zo frequent als bij de niet-Nederlanders. In plaats daarvan maken ze dagtrips met de familie, bijvoorbeeld naar Duinrell, Scheveningen of Zuiderpark. Een fragment: Ik gebruik mijn vakantiegeld om achterstallige schulden te betalen. Ik kan niet op reis gaan of nieuwe kleren kopen. In alles komt een stagnatie. Ik voel op alle vlakken de armoede. (Nederlandse, vrouw, alleenstaande ouder, 39 jaar)
Afnemende sociale contacten De respondenten bezuinigen niet alleen op de zogenaamde luxe items, maar ook op posten die te maken hebben met de maatschappelijke participatie en het verenigingsleven. De meeste respondenten zijn geen lid van een vereniging of de bibliotheek. De meesten zijn dat ook nooit geweest. Ze doen bijna nooit vrijwilligerswerk en bezoeken nauwelijks het wijkcentrum of het buurthuis. Dit is niet alleen het gevolg van de noodzaak om te besparen, maar heeft net zo goed te maken met de etno-culturele achtergrond van respondenten. Daarbij is, bijvoorbeeld, de rolverdeling tussen mannen en vrouwen van belang. Zo geven de niet-Nederlandse (ook oudere) vrouwen aan dat het niet gangbaar is (was) dat ‘je als vrouw aan dit soort dingen doet (deed). Je zorgt (zorgde) voor de kinderen en doet (deed) het huishouden.’ Voor de oudere Nederlandse vrouwen zijn zorg voor de kinderen en voor het huishouden belangrijke redenen geweest om vroeger niet actief te zijn in het verenigingsleven. Enkele respondenten waren vroeger wel actief in het maatschappelijke - of verenigingsleven. Voor een deel is de afnemende belangstelling terug te voeren op de noodzaak tot bezuinigen, voor een deel spelen factoren als ziekte en ouderdom een rol. De respondenten noemen maatschappelijke participatie en verenigingsleven vaak als bezuinigingsposten. Voor sociale contacten geldt dit in veel mindere mate. Hoewel de respondenten klagen dat ze minder dan vroeger in staat zijn om uit te gaan, en feestjes en verjaardagen te bezoeken, hechten ze veel waarde aan de familie. Dat geldt vooral voor de niet-Nederlandse respondenten. Het familieleven neemt een centrale plaats in hun leven in. Dat bewijst bijvoorbeeld het feit dat zij regelmatig familieleden bezoeken, ook als deze niet in Den Haag wonen. De instandhouding van familierelaties wordt mogelijk gemaakt, omdat veel niet-Nederlanders dichtbij elkaar wonen: in dezelfde wijk of elders in Den Haag. In het familienetwerk vindt een continue uitwisseling van goederen en diensten plaats (bijvoorbeeld kleding tegen oppas). Aan de ene kant biedt de familie ondersteuning. Aan de andere kant voelen deze respondenten de sociale druk om zelf iets voor hun familie te doen. Dit uit zich op verschillende manieren: het ondersteunen van familieleden in het land van herkomst en met enige regelmaat de familie thuis uit te nodigen voor het eten, omdat men zich daartoe verplicht voelt. De hechte familiebanden hebben dus niet alleen voordelen, zij brengen extra financiële verplichtingen met zich mee en oefenen daardoor nog meer druk uit op de reeds bestaande dagelijkse kosten. Een voorbeeld: Zonder hulp van familie kan ik echt niet rondkomen. In Nederland blijf je arm met een bijstandsuitkering. Je moet zien uit te vinden hoe je met zo weinig geld rond kan komen. Soms schaam ik me om mensen thuis uit te nodigen. Uitnodigen kost geld. Onze cultuur is zo anders. (Marokkaanse man, paar met thuiswonende kinderen, 35 jaar).
Tijdsbesteding
38
Wat zijn de consequenties van een laag inkomen voor het vrijetijdsgedrag? Het voorafgaande maakt duidelijk dat veel respondenten minder of helemaal niet participeren in het verenigings- en uitgaansleven.13 Meestal is voor het eerste ook geen belangstelling. De respondenten kunnen slechts een gering aantal vrijetijdsactiviteiten ontplooien. De weinige activiteiten die ze ondernemen zijn samen te vatten onder de noemers televisiekijken, hobby’s en allerlei bezigheden buiten de deur zoals tuinieren, uitgaan, naar de bioskoop, bezoek aan het buurthuis en wandelen. De meeste mensen die bezigheden buiten de deur noemen, geven als reden hiervoor dat ze er zo even tussenuit te zijn en zo niet de hele dag aan de eigen situatie herinnerd worden. Ik wandel vaak naar de stad en de markt. Je kunt wel rondkijken, maar kopen kun je toch niets. (Surinaamse vrouw, alleenstaande ouder, 39 jaar) We hebben een volkstuintje. Hier verbouwen mijn vrouw en ik groenten. Dat doen we zo nodig elke dag om de tijd te verdrijven. (Turkse man, paar met thuiswonende kinderen, 59 jaar)
Televisie neemt een belangrijke plaats in de tijdsbesteding van de respondenten in. Televisiekijken doorbreekt het isolement en heeft daarom een hoge prioriteit. Het is niet alleen tijdverdrijf, maar ook een manier om contact te onderhouden met de buitenwereld (o.a. met het land van herkomst) en een belangrijke informatiebron. De hobby’s van de respondenten kosten weinig geld. De activiteiten die veelvuldig worden genoemd, zijn: haken, puzzelen, schilderen, lezen, koken en planten verzorgen. De eerste drie hobby’s worden vooral genoemd door de Nederlanders met een hobby. Het valt op dat relatief weinig Nederlandse respondenten een hobby hebben. Het proces van budgetteren De meeste respondenten proberen rond te komen door hun financiële situatie te beheersen en aan te passen. In dit proces is het zaak dat de financiële huishouding zo goed mogelijk wordt gerationaliseerd. Er zijn twee groepen te onderscheiden in dit proces van aanpassing en beheersing. De eerste groep slaagt er niet in om zonder leningen, roodstaan of uitgestelde betalingen rond te komen. Deze situatie doet zich vooral voor in de huishoudens met (jonge, soms chronisch zieke) kinderen. De tweede groep weet de uitgaven sterk te rationaliseren en is in staat om zonder schulden rond te komen. Dit geldt met name voor de alleenstaande Nederlanders en de paren zonder thuiswonende kinderen. Het budgetteren in de verschillende huishoudens met een partner vindt meestal in gezamenlijk overleg plaats. Dan wordt besproken welke uitgaven prioriteit krijgen, en hoe en wanneer die zullen worden betaald. Er zijn enkele huishoudens die - uit angst voor achterstallige betalingen - het beheer over de vaste lasten aan de dienst SZW overlaten. In sommige huishoudens beheert en beslist de mannelijke partner over de uitgaven. Hierdoor is de vrouwelijke partner niet altijd op de hoogte van eventuele schulden of tekorten op de girorekening. Dit komt maar in enkele huishoudens voor, maar het vermoeden bestaat dat allerlei financiële transacties die buiten één van de partners om plaatsvinden, nadelige gevolgen kunnen hebben als deze huishoudens uit elkaar vallen.
13
Vragen over bezoeken aan het koffiehuis en de moskee zijn niet expliciet gesteld.
39
6. Strategieën om financiële tekorten aan te vullen De respondenten in dit onderzoek maken van verschillende strategieën gebruik om aan extra geld te komen. De term strategie impliceert dat respondenten een uitgewerkt plan hebben. Niets is minder waar. Zij handelen eerder impulsief. De term strategie wordt hier gebruikt om het ad hoc handelen van respondenten achteraf te kunnen definiëren. De strategieën die de respondenten gebruiken om aan extra geld te komen variëren van (incidentele) geldleningen tot doorlopende kredieten. Onderscheid kan worden gemaakt tussen informele en formele strategieën. Bij de informele strategieën benaderen de respondenten familie, vrienden, kennissen, buren en de buurtwinkel voor hulp.14 Bij de formele strategieën kloppen zij aan bij bankinstellingen, de dienst SZW en postorderbedrijven. De wijzen waarop de respondenten aan extra geld proberen te komen, zijn niet vastomlijnd. Als zij behoefte hebben aan geld, gaan zij in de regel eerst het informele circuit af. Als het informele circuit niet voldoende geld oplevert, dan raadplegen zij pas het formele circuit. Het komt overigens ook voor dat mensen beide circuits tegelijkertijd gebruiken. Strategieën om geldtekorten aan te vullen
abs
Informele strategieën - familie - vrienden/kennissen - buren - buurtwinkel - loten - zwart werk - sparen - geen
32 15 3 2 1 3 1 9
Formele strategieën - roodstaan - bijzondere bijstand - goederen op afbetaling - persoonlijke lening/doorlopend krediet - bankleningen - voorschotten op de uitkering - verpanden van sieraden - geen
22 17 11 9 4 3 1 4
De redenen waarom mensen over extra geld willen beschikken, lopen uiteen. In de meeste gevallen gaat het om onvoorziene uitgaven in verband met een kapotte wasmachine, tv of versleten kleding en schoeisel. Maar het gaat ook om de aanschaf van voeding, de mogelijkheid om op vakantie te gaan, een ziek familielid in het herkomstland te bezoeken, uitstaande schulden te betalen en/of huurachterstanden in te lopen. Informele strategieën Familie, vrienden en kennissen De meest gebruikte informele strategie om aan geld te komen is door aan te kloppen bij familie. Die familie bestaat uit de (schoon)ouders, volwassen kinderen, een zuster of een broer. Meer dan de helft van de respondenten krijgt financiële steun van familie. De hulp bestaat niet alleen uit geld. Voorbeelden van materiële hulp zijn: kleding, schoeisel, duurzame consumptiegoederen en levensmiddelen (zie hoofdstuk 5). De financiële en materiële steun van familie is zowel van structurele als incidentele aard. 14
Nogmaals: zwart werken is als mogelijke informele strategie niet ter discussie geweest in dit onderzoek.
40
De financiële hulp kan een gift of een geldlening zijn. Bij geldleningen gaat het vaak om kleine bedragen. De respondent spreekt dan af dat hij/zij het geleende bedrag terugbetaalt wanneer de bijstandsuitkering, de kinderbijslag of het vakantiegeld is uitbetaald. Deze mondelinge afspraken gelden ook voor alle andere informele strategieën. Het lenen van geld bij familie komt het meest voor bij de Surinaamse respondenten, in het bijzonder de alleenstaande ouderen. Naast familie wordt er ook geld bij vrienden en/of kennissen geleend. Dat geldt voor 15 respondenten. Daarvan zijn de niet-Nederlanders (vooral Surinamers) en de eenoudergezinnen in de meerderheid. Sommige respondenten betrekken de familie liever niet bij hun financiële problemen en vragen daarom anderen dan de familie om geld. Dit doen zij onder meer bij de buren en de buurtwinkel. Buren Drie respondenten lenen geld bij de directe of andere buren. De buren bij wie geld wordt geleend, behoren tot dezelfde etnische groep als deze respondenten. Soms maken zij ook gebruik van de diensten van die buren, zoals hulp bij oppas, boodschappen en koken. Zij zijn allen niet-Nederlanders. Het gaat hier om een alleenstaande oudere Surinaamse vrouw, die burenhulp in de vorm van diensten vraagt. De twee Turkse gezinnen (één eenoudergezin en één paar met kinderen) met kinderen lenen alleen geld. De buurtwinkel Ook de buurtwinkel verschaft nuttige diensten als kredietverschaffer. Hoewel maar twee respondenten van deze mogelijkheid gebruik maken, is het vermoeden dat de buurtwinkel voor veel meer mensen met een laag inkomen een belangrijke en snelle manier is om aan noodzakelijke levensmiddelen te komen. Een mannelijke respondent heeft daar gebruik van gemaakt en bij de Turkse winkelier voeding en dranken op de pof gekocht. Zo heeft hij een uitstaande schuld van ruim i4000. Hij betaalt deze schuld nu af door het ene gat met een ander te vullen. Kopen van loten Eén respondent koopt regelmatig loten in de hoop in één keer rijk te worden. Het gaat hier om een Nederlandse alleenstaande vrouw van 64 jaar. Formele strategieën Alternatieve, meer formele methoden om aan extra geld te komen zijn: roodstaan, bijzondere bijstand, uitgestelde betaling via postorderbedrijven, lening bij de Gemeentelijke Krediet Bank, voorschotten op de bijstandsuitkering en het verpanden van sieraden. Roodstaan De meest gebruikte formele strategie om aan geld te komen is roodstaan. 22 respondenten staan regelmatig rood. Roodstaan komt relatief meer voor in de Marokkaanse huishoudens. Bij een uitsplitsing naar leeftijd valt op dat eenderde van de groep ouderen (65 plus) roodstaan met andere manieren van geldlenen combineert. Die andere manieren zijn: lenen van vrienden en goederen op afbetaling kopen. Bijzondere bijstand 17 respondenten doen een beroep op de bijzondere bijstand en heeft zo consumptiegoederen gekocht. Met name de Turken maken van deze mogelijkheid gebruik om huisraad te kopen. Goederen op afbetaling Een andere belangrijke formele manier om aan geld te komen, is via uitgestelde betalingen of een postorderbedrijf. Het gaat om het op krediet kopen van consumptiegoederen, zoals een televisie, wasmachine en/of magnetron. 11 respondenten maken van deze mogelijkheid gebruik. Het zijn in meerderheid de Surinamers die op deze manier aan extra geld komen. Persoonlijke lening of doorlopend krediet 9 respondenten hebben een persoonlijke lening of doorlopend krediet. Ook hier valt op dat met name Antillianen en autochtone Nederlanders van deze mogelijkheid gebruik maken.
41
Bankleningen Slechts weinig (n=4) huishoudens vragen en krijgen een persoonlijke lening bij de bank. Van de vier respondenten, die op deze manier geldlenen, hebben twee een lening bij de Gemeentelijke Krediet Bank. In het eerste geval gaat het om een lening die buiten medeweten van de respondent om door haar partner is afgesloten. Ze weet daarom ook niet waar de lening voor is bedoeld. Het tweede geval betreft een alleenstaande moeder, die een lening bij de Gemeentelijke Krediet Bank, een persoonlijke lening én een lening bij vrienden/familie heeft. Voorschotten op de uitkering Sommige respondenten vragen een voorschot aan op hun uitkering. De drie respondenten die van deze mogelijkheid gebruik maken, zijn alle Turken. Ze behoren tot verschillende gezinstypen, namelijk alleenstaand, alleenstaande ouder en paar met kinderen. Verpanden van sieraden Een andere mogelijkheid om aan geld te komen is het verpanden van gouden en/of zilveren sieraden via de Gemeentelijke Krediet Bank. Eén respondent maakt hiervan gebruik. De verschillende strategieën die de respondenten zo gebruiken om aan (extra) geld te komen, kunnen leiden tot betalingsachterstanden. 25% (n=15) van de respondenten heeft hiermee te kampen. Het gaat hier in het bijzonder om Antilliaanse en Turkse respondenten. De achterstanden ontstaan wanneer extra geld nodig is voor het betalen van de vaste lasten zoals huur, verzekeringen en energie. De meeste respondenten vragen dan doorlopend krediet of persoonlijke lening aan, of lenen extra geld van familie en vrienden. Achterstanden ontstaan ook wanneer er geen geld is om kapotte goederen, zoals meubilair en elektrische apparaten te vervangen of om andere betalingsachterstanden, zoals eerdere leningen in te lopen. De Stadsenquete laat lagere percentages zien. Daaruit blijkt dat 15% van alle Haagse burgers betalingsachterstanden/schulden heeft. Risicogroepen worden volgens de Stadsenquete niet alleen gevormd door jongeren, maar ook door mensen met een laag inkomen en mensen van buitenlandse afkomst. Landelijk onderzoek laat ditzelfde beeld zien. Daaruit blijkt dat vooral jongeren, eenoudergezinnen en mensen van buitenlandse afkomst betalingsachterstanden/schulden hebben en dat het in bijna de helft van de gevallen gaat om mensen met een bijstandsuitkering. Schuldvorming komt vaker voor onder lage inkomensgroepen waartoe meestal mensen met een niet-Nederlandse herkomst behoren (zie ook SoZaWe Rotterdam 2002). Dat in voorliggend onderzoek schulden vooral voorkomen onder cliënten van buitenlandse komaf wordt door deze andere onderzoeken bevestigd. De helft van de respondenten heeft eerst financiële hulp gezocht bij de dienst SZW voor het bekostigen van meubilair, het aanvragen van een voorschot op de uitkering of bijzondere bijstand. In de gevallen waar de aanvraag voor financiële hulp niet is ingewilligd, houden de respondenten de dienst SZW verantwoordelijk voor ontstane financiële problemen, d.w.z. betalingsachterstanden.
42
7. Beleving van de leefsituatie De combinatie van een problematische gezondheid, een geringe opleiding, de voortdurende geldtekorten, de afhankelijkheid van familie en instellingen, geringe maatschappelijke participatie en geringe vakantiemogelijkheden leidt tot een leefsituatie, die de meeste respondenten als beknellend ervaren. Dat is te merken aan de antwoorden op de vraag hoe zij hun eigen leefsituatie beleven. Slechts een kwart van de respondenten is tevreden, terwijl 35% vindt dat het wel gaat. 40% is duidelijk ontevreden. De ontevredenheid over de eigen leefsituatie hangt samen met het lage inkomen en de beperkingen die daaruit voortvloeien. Hoewel de respondenten voor hun bestaan afhankelijk zijn van de overheid zien zij diezelfde staat als oorzaak van hun kwetsbare financiële situatie. De respondenten voelen zich in de steek gelaten door de overheid omdat die in hun beleving niet genoeg voor hen zorgt. Concreet voelen zij een grote afstand tussen hun beleving en de manier waarop de dienst SZW met hun gevoelens en noden omgaat. Daardoor ontwikkelen zij een sterke aversie jegens de overheid. Eén van de opmerkingen die respondenten regelmatig maken heeft betrekking op de financiële kant van de zaak. In grote lijnen komt het erop neer dat zij vinden dat de overheid (lees dienst SZW) niet moeilijk moet doen en de mensen in de bijstand ook een normaal leven zou moeten gunnen. Dat normale leven kan - in hun beleving - het beste worden bereikt als de uitkering wordt verhoogd, de regelgeving versoepeld, de voorlichting verbeterd, voorzieningen voor bredere lagen in de bijstand toegankelijk(er) worden, de negatieve houding van het personeel verbetert en activering naar (aangepast) werk wordt aangepakt. Het beleid van de dienst SZW, de gestegen kosten voor levensonderhoud, extra financiële lasten in geval van ziekte, het angstvallig vermijden van confrontaties met de overige leden van het huishouden en het gevoel dat men er alleen voor staat, dragen bij aan het gevoel dat men in een neerwaartse spiraal is terechtgekomen. Daaraan ontsnappen, lijkt onmogelijk. Een fragment: De prijzen (voor eerste levensbehoeften) zijn omhoog gegaan, maar het inkomen is hetzelfde gebleven. Ik heb suikerziekte, ik moet daarom aan een bepaald dieet, terwijl dieetproducten te duur zijn. Mijn uitkering schiet te kort. Ik kan die extra kosten niet helemaal met mijn uitkering betalen.(Turkse, vrouw, alleenstaand, 61 jaar)
Het gevoel van machteloosheid uit zich ook in een gedrag, waarbij de respondenten zich van de buitenwereld afsluiten. Zij zoeken het liefst met familie, en beslist zonder inmenging van buitenstaanders, naar oplossingen voor hun situatie. Een respondent reageert als volgt: Het heeft helemaal geen zin om hier met jullie over te praten. Noch u noch de Sociale Dienst kan iets voor mij doen. Uiteindelijk ben ik degene die het altijd zelf oplost. (Marokkaan, man, paar met thuiswonend kinderen, 46 jaar)
De onvrede met de huidige leefsituatie leeft het meest bij de alleenstaande moeders. De beperkingen van een laag inkomen voelen zij voornamelijk bij onkostenposten waar zij geen controle over kunnen uitoefenen. Dieetkosten i.v.m. diabetes en onderwijskosten zijn daar een voorbeeld van. Daarnaast is er de onmacht om ‘niet aan de slag te kunnen gaan’ en het gevoel dat men alle beslissingen en overwegingen met betrekking tot de uitgaven steeds alleen moet maken. Voorstellen van de respondenten tot het verbeteren van de situatie hebben betrekking op het beleid van de dienst SZW en op de eigen mogelijkheden. In het algemeen wordt voorgesteld om de uitkering categorisch te verhogen. Daarnaast pleit men voor een beleid waarin meer aandacht is voor de problemen van grote gezinnen. Weer anderen zijn de mening toegedaan dat de dienst meer oppasmogelijkheden zou moeten regelen. Sommige respondenten stellen dat inspraak met betrekking tot het armoedebeleid gewenst is. Het armoedebeleid kan in hun ogen alleen vruchten afwerpen als de mensen om wie het gaat, ook worden gehoord. Naast voorstellen met betrekking tot het beleid, stellen sommige respondenten dat zij zelf mogelijkheden zien om hun situatie te verbeteren. Zo noemen zij opnieuw trouwen, beter worden en verhuizen naar een ‘betere buurt’.
43
Bij de onvrede over de leefsituatie is ook gekeken naar de herkomst. Hier valt op dat alle etnische groepen ontevreden zijn. Het meest ontevreden zijn de niet-Nederlanders. Door de verschillende etnische groepen wordt voorgesteld om het beleid van de Haagse dienst SZW te versoepelen (bijvoorbeeld verhoging van de uitkering en kwijtschelden van schulden) en toe te spitsen op de specifieke situaties van bijstandsontvangers (bijvoorbeeld meer aandacht voor ouderen). De niet-Nederlanders zien zichzelf het meest als slachtoffer van de economische teruggang en het totale beleid. Het lijkt alsof iedereen tegen hen samenspant. Heel veel oplossingen zoeken zij daarom in de beleidssfeer. Niet iedereen kan mogelijkheden verzinnen om uit de eigen problematische situatie te komen. Deze groep respondenten die geen beleidsvoorstellen doen berust in hun situatie. De beleving van de buurt Een ander belangrijk aspect van de leefsituatie is de directe oriëntatie op de eigen woonomgeving. Bij de beleving van de buurt is een aantal factoren belangrijk. Voor de meeste respondenten zijn de etnische samenstelling van de buurt, veilig wonen, speelvoorzieningen en de mate van overlast van belang. Ruim 80% van de respondenten heeft redelijk tot goed contact met de buren. Een groter percentage krijgt zelfs veel hulp van de buren. De directe oriëntatie op de woonomgeving lijkt te leiden tot sterke bindingen tussen buurtbewoners die tot dezelfde etnische groep behoren of met wie communicatie in het Nederlands gemakkelijk verloopt. Een aantal Nederlandse en Surinaamse respondenten ergert zich aan het feit dat andere buurtbewoners geen moeite doen om het Nederlands te leren. Volgens hen leidt dit gedrag tot hokjesvorming en/of apathie onder de buurtbewoners. Anderen isoleren zich juist ten opzichte van de eigen buurt. Deze respondenten sluiten zich bijna helemaal af: zij bemoeien zich niet met andere buurtbewoners, maar wel met mensen uit andere buurten. 70% van de respondenten zegt dat ze zich veilig voelt en dat het prettig wonen is in de buurt. Dat gevoel drukken ze uit door de buurt en de veiligheidsaspecten daarvan een gemiddelde van 6 toe te kennen. Nederlanders en Marokkanen zijn het meest positief: zij geven de buurt respectievelijk 7,1 en 7,3. De Turken zijn het minst positief: zij geven de buurt gemiddeld 4,4 als cijfer. Cijfers van het CBS over de woonsituatie in geheel Nederland laten een ander beeld zien. Gevraagd is, onder andere, naar de subjectieve meningen over de woonomgeving. Van de niet-Westerse allochtonen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) zijn juist de Marokkanen het minst tevreden over hun woonomgeving, ervaren zij de meeste overlast van directe en andere buren en voelen zij zich het minste thuis. Een verklaring voor deze discrepantie is niet direct te geven. Wel moet worden opgemerkt dat deze cijfers betrekking hebben op 1998 (er zijn geen recentere cijfers beschikbaar). Voorts kan het zijn dat de resultaten uit het armoedebelevingsonderzoek voortvloeien uit de samenstelling van de steekproef.
44
8. Conclusies en aanbevelingen Om rond te komen moeten huishoudens met een laag inkomen gebruik maken van verschillende strategieën. Deze strategieën zijn voornamelijk ad hoc van aard en gericht op het beknibbelen op de uitgaven en op het verkrijgen van extra geld om onvoorziene uitgaven of voortdurende geldtekorten te dekken. De voortdurende behoefte aan geld is grotendeels te verklaren omdat de langdurige afhankelijkheid van de bijstand een financieel kwetsbare positie oplevert. Geld voor plotselinge uitgaven zoals voor een kapotte wasmachine of - zoals de respondenten aangeven - om de gestegen kosten voor levensonderhoud bij te benen, is er niet. Daarom voelen de respondenten zich genoodzaakt om via allerlei additionele bronnen aan extra geld te komen. Deze leefsituatie ervaren de respondenten als beknellend. Hun problematische gezondheid in combinatie met hun geringe opleiding leidt hen naar een leefsituatie met voortdurende geldtekorten, de afhankelijkheid van familie en instellingen, afbrekende sociale contacten en een buurt waarin probleemgroepen zich lijken te concentreren. In hun pogingen om rond te komen vallen mensen met een laag inkomen veelal terug op het familienetwerk. Dit netwerk stelt vooral de niet-Nederlanders in staat om aan extra geld te komen. Tegelijkertijd verschaft het hen een veilig gevoel, een gevoel van geborgenheid tegenover de Nederlandse maatschappij die, veel meer dan de ‘eigen’ maatschappij, wordt gekenmerkt door individualisering, structurele differentiatie en een zakelijk mentaliteit. Daarover hebben zij geen controle. De machteloosheid, die vele van deze respondenten ervaren, komt tot uiting in een gevoel van berusting. Mogelijkheden om uit de neerwaartse spiraal te komen, waarin zij zichzelf zien, bedenken zij ook niet. En zij laten daarom de regie over aan de dienst SZW. De groepen die de meeste moeite hebben met het rondkomen, zijn de niet-Nederlanders, alleenstaanden en de eenoudergezinnen. Het zijn deze categorieën, die zich vooral moeten bedienen van de vele andere alternatieven om aan geld te komen en die hen in een financieel lastig parket brengen. Onder de alleenstaanden bevindt zich een groep oudere niet-Nederlanders met voortdurende financiële problemen. Dit onderzoek onder bijstandscliënten van Nederlandse en niet-Nederlandse herkomst laat zien dat de financiële situatie als problematisch wordt ervaren. Sociale netwerken vormen niet altijd afdoende oplossing voor de cultuurspecifieke geldproblemen. Schuldvorming wordt dan onvermijdelijk. Deze situatie geldt niet alleen voor de mensen in de steekproef. Resultaten uit de Stadsenquete wijzen erop dat het voor mensen met een bijstandsuitkering per definitie moeilijk is om rond te komen en dat 65plussers, laag opgeleiden en mensen van buitenlandse komaf risicogroepen zijn. In de beleving van de respondenten wordt de moeilijke financiële situatie veroorzaakt door de negatieve houding die de overheid jegens hen aanneemt. Volgens hen heeft de dienst SZW weinig oog voor hun noden en problemen en staan ambtenaren te ver af van de realiteit van bijstandscliënten. De volgende aanbevelingen kunnen worden geformuleerd: ‘ In het bestaande inburgeringsprogramma meer gewicht geven aan het onderdeel ‘De Nederlandse samenleving’, dat bijvoorbeeld opnieuw wordt opgepakt op de wijkkantoren in de vorm van ‘consultancy’. Niet-Nederlanders hebben bepaalde verwachtingspatronen met betrekking tot de Nederlandse samenleving, verwachtingen die niet altijd stroken met de realiteit. In dat programma zou aandacht kunnen worden besteed aan hoe je jezelf in de Nederlandse samenleving moet handhaven. ‘ Het verder uitwerken van het idee rondom de Budgettelefoon of het meldpunt Budgethulpverlening. Met ingang van 1 oktober a.s. start de afdeling GKB (sector I&H) met deze integrale hulpverlening. Dit is een belangrijk punt, want mensen hebben het gevoel dat ze er alleen voor staan. Budgethulpverlening stimuleert het gevoel dat de respondenten samen met de dienst SZW kunnen zoeken naar een voortijdige opsporing en oplossing van hun budgettaire problemen. Daarbij zijn informatie in de eigen taal en een integrale aanpak met Maatschappelijk Werk en de wijkkantoren gewenst. Op dit punt is reeds een aanvang gemaakt. In de wijken
45
‘
‘
Schilderswijk en Escamp probeert de dSZW met de hulp van intermediaire organisaties na te gaan hoe budgettaire problemen bij uitkeringsgerechtigden kunnen worden aangepakt. Continue begeleiding van cliënten. Het beleid van de dienst SZW zet voornamelijk financiële instrumenten in tegen armoedebestrijding, terwijl duidelijk behoefte is aan een informatiepunt waar men terecht kan voor het bespreken van problemen van allerlei aard. Via de voorgenomen intensivering van de deelonderzoeken kan daar invulling aan worden gegeven. Het ontwikkelen en/of stimuleren van vaardigheden die mensen opnieuw in zichzelf moeten doen geloven en hen actief doen worden. Mensen geven al te gemakkelijk hun ‘fighting spirit’ op waardoor ze te snel belanden in een fase van berusting en naar de dienst SZW wijzen als panacee. In dit verband kan worden gewezen naar de trajecten die in het kader van sociale activering worden ingezet met de bedoeling om mensen uit hun isolement te halen.
46
Geraadpleegde literatuur -Armoedemonitor 2002, Doelgroep, bereik en effectiviteit van het Utrechtse minimabeleid. Gemeente Utrecht. -Armoedemonitor 2001. Gemeente Den Haag. Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten. Den Haag. Armoede in de val, Nyfer, Breukelen april 2002 - CBS statline. - Een onderzoek naar de bestedingsmogelijkheden van huishoudens met een minimuminkomen. Nibud. 2002. - Engbersen, G (red., 1999), Arm Nederland. Armoede en verzorgingsstaat. Amsterdam University Press. Amsterdam. - Engbersen, G & R. Van der Veen (1987), Moderne armoede. Stenfert Kroese B.V. Leiden/Antwerpen - Engbersen, G (red., 1997), Arm Nederland. De kwetsbaren. Amsterdam University Press. Amsterdam. - Engbersen, G (red., 2000), Arm Nederland. Balans van het armoedebeleid. Amsterdam University Press. Amsterdam. - Gowricharn, R (2000), De grenzen van de polder. Over armoede onder allochtonen. Forum, Utrecht. - Onderzoeksrapport naar het niet-gebruik van de Ooievaarspas. Natacia Flijders, Den Haag augustus 2002 - Op weg naar werk. Een onderzoek naar activeringsmogelijkheden en -wensen van fase 4/0 cliënten. Mei 2002. Gemeente Den Haag. Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten. Afdeling Bijstandszaken. Den Haag. - Sociaal-economische maandstatistiek. jaargang 19, juli 2002. CBS - UNDP (2000), Human Development Poverty Report: Overcoming Human Poverty. New York - Van huis uit digitaal, SCP, Den Haag april 2002 - Vreeswijk, A e.a. (2002), Jaarboek Grotestedenbeleid. ISEO. Rotterdam - Wiendels, F (2000), De sociale inbedding van armoede. Lopend promotie-onderzoek naar armoede, kansarmen, leefsituatie, sociale participatie en sociale uitsluiting. Universiteit van Amsterdam. Amsterdamse School voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek.
47
Bijlage 2 Kenmerken van de respondenten %
%
Geslacht 1. man 2. vrouw
Opleiding 29 S geen onderwijs 71 S basisonderwijs S lager beroepsonderwijs S mavo/mulo S havo/vwo S middelbaar beroepsonderwijs S hoger beroepsonderwijs S wetenschappelijk onderwijs
29 32 17 12 2 5 2 -
Leeftijd S S S S
Wijkkantoor 25 S Centrum 39 S Segbroek 20 15 S Laak S Transvaal S Schilderswijk S Escamp S Haagse Hout S Scheveningen
jonger dan 40 jaar 40 jaar - 57,5 jaar 57,5 jaar - 65 jaar 65 jaar en ouder
Land van herkomst S Nederland S Turkije S Marokko S Suriname S Antillen
Huishoudtype
3 5 24 15 34 15 2 -
Inkomstenbronnen S alleen bijstand S alleen loon/salaris S alleen AAW/WAO S loon of salaris + bijstand S loon of salaris + AAW/WAO S AAW of WAO + bijstand S AOW + bijstand S alimentatie + bijstand S werkloosheidsuitkering
19 20 20 24 17
Ned
S S S S S
Land van herkomst Tur Mar Sur
alleenstaand 45 17 17 paar zonder thuiswonende kinderen 18 17 8 paar met thuiswonende kinderen -25 67 alleenstaande ouder 36 42 8 meergeneratiehuishouden ---Opm. Door afrondingen kan het totaal op 1% of minder dan 100% uitkomen
48
57 --29 14
68 2 5 2 2 3 15 2 2
Ant
tot.
20 -10 50 20
32 8 20 32 7