VLAAMSE ARMOEDEMONITOR
Studiedienst van de Vlaamse Regering April 2013
Samenstelling Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Studiedienst van de Vlaamse Regering Jo Noppe Verantwoordelijke uitgever Josée Lemaître Administrateur-generaal Boudewijnlaan 30 bus 23 1000 Brussel Depotnummer D/2013/3241/088 http://www.vlaanderen.be/svr
VOORWOORD
Beste lezer,
Ook dit jaar biedt de Vlaamse Armoedemonitor van de Studiedienst van de Vlaamse Regering weerom een schat aan informatie. Dankzij deze nieuwe cijfers kunnen we de vinger aan de pols houden en ervoor zorgen dat we vanuit het beleid kort op de bal spelen. De
Vlaamse
Armoedemonitor
2013
bevestigt
de
hardnekkigheid
van
armoede,
toont
probleemgebieden aan maar levert ook een aantal hoopgevende elementen. De bevolking in Vlaanderen die onder de armoederisicodrempel leeft, daalde van 650.000 personen in 2010 naar 610.000 in 2011 en het percentage arme werkenden nam lichtjes af van 3,5% in 2010 naar 3,1% in 2011. Anderzijds zien we een stijging van het percentage van de bevolking dat leeft in een situatie van ernstige materiële deprivatie van 1,6% naar 2,9% en blijft het aantal personen met betalingsachterstand verder toenemen. De gevolgen van de moeilijke socio-economische situatie van vandaag laten zich dus nog steeds voelen en tonen aan dat er verder moet ingezet worden op de prioriteiten van het Vlaamse armoedebeleid. Deze situeren zich op die terreinen waar mensen echt nood hebben aan ondersteuning: werk, huisvesting, welzijn en onderwijs. De nieuwe Vlaamse Armoedemonitor laat ons duidelijk zien dat Vlaanderen het in Europees perspectief redelijk goed doet, maar dat neemt niet weg dat er nog heel wat werk aan de winkel is. Zo geeft de gezondheidssector reden tot bezorgdheid, want uit de cijfers blijkt dat 250.000 mensen in Vlaanderen gezondheidszorgen hebben moeten uitstellen om financiële redenen. Dat aandeel is tegenover de voorgaande jaren sterk gestegen. Extra inspanningen zijn hier aan de orde. In deze Vlaamse Armoedemonitor focussen we eveneens sterk op de doelgroep die mij het nauwst aan het hart ligt, namelijk onze kinderen. Vanuit Vlaanderen hebben we er duidelijk en onomwonden voor gekozen om van kinderarmoede een absolute prioriteit te maken, die we blijven aanhouden. Ook al zijn we wat kinderarmoede betreft de beste leerling van de Europese klas, toch vinden we het onaanvaardbaar dat vandaag in Vlaanderen 130.000 kinderen en jongeren onder de armoederisicodrempel leven. Tegelijk zien we dat het aantal geboorten in kansarme gezinnen blijft stijgen naar bijna 1 op de 10 geboorten in Vlaanderen. Nog sterker inzetten op de vroegste levensjaren én op jonge toekomstige ouders is dan ook de boodschap. Ons Actieplan Kinderarmoede moet hier soelaas bieden, evenals de verdere uitrol in heel Vlaanderen van een lokale aanpak van kinderarmoede in de cruciale fase van nul tot drie jaar. Het wetenschappelijk onderzoek is hier duidelijk: niet investeren in kinderarmoede is een gemiste kans, niet alleen voor 1
de kinderen zelf maar zeker ook voor de samenleving als geheel. Er moet werk worden gemaakt van een brede maatschappelijke mobilisatie rond dit thema. We hopen met deze Vlaamse Armoedemonitor iedereen ervan te overtuigen dat wij de strijd tegen armoede moeten blijven voortzetten vanuit alle beleidsniveaus en op alle beleidsdomeinen. Enkel via een integrale aanpak maken we kans op slagen. Het is en blijft een werk van lange adem maar we weigeren er ons bij neer te leggen en werken dus naarstig verder aan een structurele armoedebestrijding met respect voor de mensen in armoede zelf. Wij hopen hierbij iedereen te kunnen mobiliseren.
Ingrid Lieten Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding
2
Inleiding Dit is de derde editie van de Vlaamse Armoedemonitor. Deze monitor wordt jaarlijks opgemaakt ter ondersteuning van het Vlaamse armoedebeleid. De bedoeling is om op een bevattelijke en overzichtelijke manier de armoedesituatie en –evolutie in Vlaanderen in kaart te brengen en op te volgen. Waar mogelijk wordt de Vlaamse armoedesituatie vergeleken met de situatie in de 27 lidstaten van de Europese Unie. De Vlaamse Armoedemonitor is een omgevingsmonitor. Dat betekent dat niet de maatregelen van het armoedebeleid zelf in beeld worden gebracht, maar wel de bestaande armoedesituatie waaraan dat beleid iets wil veranderen. Op inhoudelijk vlak wordt uitgegaan van de multi-aspectualiteit van de armoedeproblematiek. Armoede is meer dan een tekort aan inkomen. Het verwijst naar een geheel van onderling verbonden vormen van uitsluiting op verschillende domeinen van het individuele en sociale leven. Financiële moeilijkheden zijn tegelijk vaak oorzaak en gevolg van achterstelling op het vlak van tewerkstelling, onderwijs, huisvesting, gezondheid en maatschappelijke participatie. Voor elk van deze levensdomeinen zijn indicatoren opgenomen. Aangezien de strijd tegen armoede bij kinderen een belangrijke prioriteit vormt van het Vlaamse armoedebeleid, bevat deze monitor ook een aantal indicatoren die specifiek focussen op de armoedesituatie van deze groep. De Vlaamse Armoedemonitor brengt verschillende armoede-indicatoren samen die gebruikt worden in Europese, federale of andere Vlaamse monitorrapporten. Het gaat onder meer om indicatoren uit het Pact 2020, de EU2020-strategie, de Interfederale Armoedebarometer en de Armoedebarometer van Decenniumdoelen 2017. Deze worden aangevuld met eigen accenten en aandachtspunten gebaseerd op de prioriteiten van het Vlaamse armoedebeleid. Dat uit zich onder meer in de visualisering en bespreking van de verschillende armoededoelstellingen die door de Vlaamse Regering in het kader van het Pact 2020 en het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie werden geformuleerd. De indicatoren in de Vlaamse Armoedemonitor zijn deels gebaseerd op gegevens uit administratieve databanken. Het gaat om gegevens van de VREG over energiearmoede, van de Nationale Bank van België over betalingsachterstand, van de FOD Sociale Zekerheid en POD Maatschappelijke Integratie over sociale bijstandsuitkeringen, van de VDAB over niet-werkende werkzoekenden, van het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen over ongekwalificeerde uitstroom en van Kind en Gezin over geboorten in kansarme gezinnen. De meeste indicatoren zijn echter gebaseerd op de resultaten van enquêtes. Het gaat ten eerste om de ‘European Union Statistics on Income and Living Conditions’ (EU-SILC). De EU-SILC is een door Eurostat gecoördineerde jaarlijkse enquête die sinds 2004 in alle lidstaten van de Europese Unie de inkomenssituatie en levensomstandigheden in kaart brengt. De EU-SILC wordt voor België uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek (ADSEI) van de FOD Economie.
3
Voor de indicatoren over tewerkstelling en onderwijs wordt daarnaast gebruik gemaakt van de ‘Enquête naar de Arbeidskrachten – Labour Force Survey’ (EAK-LFS) en het ‘Programme for International Student Assessment’ (PISA) van de OESO. Net als de EU-SILC is de EAK een door Eurostat gecoördineerde en voor België door ADSEI uitgevoerde enquête die erop gericht is om op Europees vlak vergelijkbare indicatoren te generen. PISA is een internationaal gestandaardiseerde beoordeling van de cognitieve vaardigheden van 15-jarigen. Voor de indicatoren rond maatschappelijke participatie wordt ten slotte gebruik gemaakt van de resultaten van de ‘Survey Sociaal-Culturele Verschuivingen in Vlaanderen’ (SCV-survey) van de Studiedienst van de Vlaamse Regering die jaarlijks afgenomen wordt bij de Nederlandstalige inwoners van het Vlaamse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Wij willen hierbij uitdrukkelijk SVR-collega Guy Pauwels bedanken voor de berekening van de indicatoren gebaseerd op de SCVsurvey. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in surveyonderzoek bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen (zoals personen in collectieve huishoudens, personen zonder wettige verblijfsvergunning of daken thuislozen) niet of nauwelijks vertegenwoordigd zijn. Daarmee moet rekening gehouden worden bij de interpretatie van de armoedecijfers in deze monitor. De surveyresultaten zijn eveneens onderhevig aan de gebruikelijke statistische foutenmarge. Deze foutenmarge is groter naarmate de steekproef waarop de cijfers berekend worden, kleiner is. Daarom worden in deze Vlaamse Armoedemonitor enkel de gegevens voor de gehele Vlaamse bevolking tot op 1 cijfer na de komma weergegeven. De gegevens per bevolkingsgroep worden afgerond tot op het procentpunt. Wanneer de percentages worden geëxtrapoleerd naar bevolkingsaantallen wordt om dezelfde reden afgerond op het niveau van 10.000 eenheden. Alle opmerkingen en suggesties over deze monitor kan u kwijt via
[email protected].
4
Vlaamse armoedesituatie en -evolutie De Vlaamse Regering heeft van de strijd tegen armoede een topprioriteit gemaakt. Zij wil de inkomenssituatie van de armste gezinnen verbeteren en ervoor zorgen dat alle Vlamingen volwaardig aan alle domeinen van de samenleving kunnen participeren. Er wordt in deze Vlaamse Armoedemonitor achtereenvolgens aandacht besteed aan de inkomensarmoede, de materiële deprivatie en inkomensverdeling, de betalingsachterstand en de sociale bijstand. Daarna komt de sociale uitsluiting aan bod op het vlak van tewerkstelling, huisvesting, onderwijs, gezondheid en maatschappelijke participatie. Tot slot wordt ingezoomd op de armoede bij kinderen.
1.
Financiële armoede en inkomensverdeling
1.1
Bevolking onder de armoederisicodrempel
Om zicht te krijgen op de armoedesituatie van een land of regio wordt traditioneel aangegeven hoeveel mensen moeten rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Deze drempel is bepaald op 60 procent van het mediaan netto beschikbare gestandaardiseerde huishoudinkomen in het land. Er wordt vanuit gegaan dat personen die leven in een huishouden dat moet rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel een verhoogd risico op armoede lopen. Door het huishoudinkomen te standaardiseren wordt rekening gehouden met de grootte en samenstelling van het huishouden. De Belgische armoederisicodrempel lag volgens de EU-SILC-survey van 2011 voor een alleenstaande op 12.005 euro per jaar of 1.000 euro per maand. Omgerekend is dat voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen 2.101 euro per maand. Iets minder dan 1 op de 10 Vlamingen (9,8%) moest in 2011 zien rond te komen met een inkomen onder deze armoederisicodrempel (zie indicator I1). Dat komt overeen met ongeveer 610.000 personen. Het armoederisicopercentage (= het aandeel personen onder de armoederisicodrempel) is de afgelopen jaren vrij stabiel gebleven, al lijkt er sprake van een lichte daling tussen 2010 en 2011. Ook tussen 2006 en 2008 is het percentage personen onder de armoederisicodrempel licht afgenomen. Een vergelijking met de periode vóór 2004 is moeilijk wegens een wijziging in de databron. Wel is het zo dat tussen 1994 en 1997 het armoederisicopercentage licht daalde, waarna het tussen 1997 en 2001 stabiel bleef. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 430.000 personen. Het verschil in armoederisico tussen vrouwen en mannen blijft beperkt (zie indicator I2). Naar leeftijd scoren de leeftijdsgroepen tussen 18 en 64 jaar het best. Vooral personen ouder dan
5
65 jaar scoren opvallend minder goed dan het gemiddelde. De minder goede positie van de Vlaamse ouderen blijkt tegelijk uit het feit dat 31% van het totale aantal personen onder de armoederisicodrempel 65 jaar of ouder is. Dit kan deels verklaard worden door het feit dat het armoederisicopercentage enkel rekening houdt met het ontvangen huishoudinkomen uit arbeid, vermogen, eigendom en sociale transfers, niet met de volledige waarde van eventueel beschikbare spaartegoeden of eigendommen of met de eventuele afwezigheid van woonuitgaven doordat de eigen woning al is afbetaald. Maar ook in Europees opzicht scoren de Vlaamse ouderen niet goed. Terwijl Vlaanderen bij de leeftijdsgroepen tot 50 jaar telkens de top haalt van de Europese rangschikking, zakt ze bij de personen van 65 jaar en ouder naar een 17de plaats in de ranglijst (zie indicator I5). Alleenstaanden, personen in eenoudergezinnen en oudere koppels lopen een hoger risico op armoede dan gemiddeld (zie indicator I2). Van de personen in eenoudergezinnen moet goed een vijfde zien rond te komen met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Naar aantal vormen de oudere koppels de grootste groep bij de personen onder de armoederisicodrempel, kort gevolgd door de alleenstaanden. Werk vormt een belangrijke buffer tegen armoede. Het armoederisicopercentage ligt bij werkenden een pak lager dan bij werklozen, gepensioneerden en andere niet-actieven (zie indicator I2). Naar aantal vormen de gepensioneerden de grootste groep onder de armoederisicodrempel, kort gevolgd door de andere niet-actieven. Als gekeken wordt naar de werkintensiteit op gezinsniveau blijkt het risico op armoede het hoogst te liggen bij leden van gezinnen waar niet of slechts zeer beperkt wordt gewerkt (werkintensiteit < 0,2). Liefst 4 op de 10 personen in deze gezinnen lopen een verhoogd risico op armoede. Een job vormt echter geen sluitende bescherming tegen armoede. Dat blijkt uit het feit dat 80.000 Vlamingen
die
werken
toch
moeten
rondkomen
met
een
huishoudinkomen
onder
de
I2).
Het
armoederisicodrempel. Naast
tewerkstelling
beperkt
ook
scholing
het
armoederisico
(zie
indicator
armoederisicopercentage van personen met een diploma hoger onderwijs ligt meer dan 4 keer lager dan dat van personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. Het armoederisicopercentage ligt bij huurders 3 keer hoger dan bij eigenaars. Ten slotte ligt het armoederisico bij niet-EU-burgers (personen die niet over de Belgische nationaliteit of over de nationaliteit van één van de andere EU-lidstaten beschikken) goed 5 keer hoger dan bij EU-burgers (inclusief Belgen). Het Vlaamse armoederisicopercentage (10%) lag in 2011 duidelijk lager dan het EU27-gemiddelde (17%) (zie indicator I4). Vlaanderen haalde daarmee in 2011 een met Tsjechië gedeelde eerste plaats in de EU27-rangschikking. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat het aandeel inwoners in Vlaanderen dat leeft in armoede in 2020 laag moet liggen in vergelijking met de best presterende EU27-landen. Die doelstelling is vandaag al gehaald. Het is opvallend dat verschillende Oost- en Centraal-Europese landen (Tsjechië, Slovakije, Hongarije en Slovenië) niet beduidend slechter scoren dan de West- en Noord-Europese landen, 6
terwijl de levensstandaard in die eerste groep landen toch lager ligt. Dat heeft te maken met het feit dat het hier gaat om een relatieve armoedemaat, berekend op basis van het mediaaninkomen in elk land afzonderlijk. Dat gebeurt vanuit de redenering dat een minimaal aanvaardbare levensstandaard - en dus ook de armoederisicodrempel - afhankelijk is van de specifieke sociaaleconomische situatie van het land in kwestie. Als de inkomenssituatie van de bevolkingsgroepen die in het Vlaamse Gewest een hoger risico lopen op armoede (minstens 1,5 keer het gemiddelde armoederisicopercentage) vergeleken wordt met de situatie van deze groepen in de 27 EU-lidstaten, dan blijkt een diffuus beeld (zie indicator I5). Bij de meeste groepen haalt Vlaanderen een plaats binnen de top 5 van de EU-rangschikking. Bij de oudere bevolkingsgroepen (65-plussers, leden van koppels waarvan minstens 1 partner ouder is dan 65 jaar en gepensioneerden) zakt Vlaanderen met een score onder het EUgemiddelde weg naar de (lagere) middenmoot. Ook bij de niet-EU-burgers valt Vlaanderen ver terug in de Europese rangschikking. Bij de berekening van het armoederisicopercentage wordt traditioneel gebruik gemaakt van een armoederisicodrempel
van
60%
van
het
mediaan
gestandaardiseerde
netto
beschikbare
huishoudinkomen. Dat is een arbitraire keuze. Wie net boven deze 60%-drempel zit, komt hierdoor niet in beeld. Tegelijk is het zo dat wie beschikt over een inkomen dat maar net onder de armoederisicodrempel ligt, zich in een andere positie bevindt dan zij die moeten rondkomen met een inkomen dat een pak lager ligt dan de 60%-drempel. Om zicht te krijgen op de spreiding van de inkomens rond de armoederisicodrempel kan men daarom de hoogte van de drempel laten variëren. In 2011 bleek 19% van de Vlamingen te beschikken over een inkomen lager dan 70% van het nationaal mediaaninkomen, 5% over een inkomen lager dan 50% van het mediaaninkomen en 2% over een inkomen lager dan 40% van het mediaaninkomen (zie indicator I6). Die aandelen bleven de laatste jaren vrij stabiel. In Europees opzicht scoort Vlaanderen steeds op het niveau van de best presterende lidstaten (zie indicator I7). Terwijl het aandeel personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2010 min of meer stabiel is gebleven in Vlaanderen, is het aandeel personen in langdurige armoede in die periode wel duidelijk gestegen. Doordat de EU-SILC-survey werkt met een roterend panel – gezinnen worden verschillende jaren na elkaar bevraagd –, is het mogelijk om de inkomenssituatie van gezinnen over een aantal jaren heen te volgen. In 2010 (cijfers voor 2011 zijn nog niet beschikbaar) leefde 7% van de Vlamingen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel in 2010 en in minstens 2 van de 3 voorgaande jaren (zie indicator I8). Dat komt overeen met ongeveer 420.000 personen. Als dat vergeleken wordt met het totale aandeel personen onder de armoederisicodrempel in 2010 dan blijkt dat 64% van de personen onder de armoederisicodrempel in Vlaanderen zich in een positie van langdurige armoede bevindt. Zoals gezegd haalt Vlaanderen inzake het totale aandeel personen onder de armoederisicodrempel samen met Tsjechië een gedeelde eerste plaats in de EU27-rangschikking. Wat het aandeel personen in langdurige armoede betreft, zakt het met een 7de plaats iets terug in de rangschikking (zie indicator I9). Opvallend is wel dat het procentueel aandeel van de langdurige 7
armoede in de totale armoede in Vlaanderen relatief hoog ligt, zeker als vergeleken wordt met landen met een relatief lage score op het aandeel personen in langdurige armoede.
1.2
Subjectieve armoede
In bovenstaande cijfers wordt op een objectieve manier nagegaan of het inkomen waarover mensen beschikken al dan niet boven een bepaalde drempel ligt. Maar de inkomensgerelateerde verwachtingen en behoeften verschillen van mens tot mens. De objectieve vergelijking van het beschikbare inkomen met de armoederisicodrempel wordt daarom best aangevuld met een subjectieve inschatting van het inkomen door de betrokkenen zelf. In 2011 leefde 15% van de Vlamingen in een huishouden dat zelf aangeeft (zeer) moeilijk rond te komen met het beschikbare inkomen (zie indicator I10). Dat komt overeen met ongeveer 930.000 personen. Deze cijfers liggen de laatste jaren duidelijk hoger dan in de periode 2006-2007. De evolutie op het vlak van subjectieve armoede wijkt dus enigszins af van de evolutie van het percentage personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Vrouwen leven vaker in huishoudens die zelf aangeven (zeer) moeilijk rond te komen (zie indicator I11). In tegenstelling tot de objectieve armoederisicopercentages zijn de verschillen tussen de leeftijdsgroepen bij deze indicator niet zo groot. Alleenstaanden en zeker leden van eenoudergezinnen geven vaker dan andere huishoudtypes aan (zeer) moeilijk rond te komen. Wat socio-economische positie, opleiding en nationaliteit betreft, lopen de resultaten van deze indicator grotendeels gelijk met de resultaten van de objectieve armoederisicopercentages. Personen die niet werken (zonder gepensioneerden) en leden van gezinnen waar niet of beperkt wordt gewerkt, hebben het moeilijker om rond te komen, net als laagopgeleiden, huurders en niet-EU-burgers. Het is weinig verwonderlijk dat het aandeel personen in subjectieve armoede afneemt naarmate het inkomensniveau stijgt. Tegelijk geven de scores per inkomenskwintiel aan dat subjectieve armoede niet beperkt blijft tot de personen onder de armoederisicodrempel (die allen in het laagste inkomenskwintiel zitten). Ook in het 2de kwintiel geeft een relatief grote groep aan (zeer) moeilijk rond te komen. Er zijn in Vlaanderen relatief gezien minder personen die hun inkomenssituatie negatief beoordelen dan in de meeste EU-landen (zie indicator I13). Het Vlaamse Gewest haalt in de Europese rangschikking een 8ste plaats na de Scandinavische landen, Luxemburg, Duitsland, Nederland en Oostenrijk. De verschillen tussen de lidstaten zijn opvallend groter dan bij de objectieve armoederisicopercentages. In Finland leeft maar 7% van de inwoners in een huishouden dat moeite heeft om financieel rond te komen. In Griekenland en Bulgarije loopt dat op tot meer dan 60%. De Zuid-, Centraal- en Oost-Europese landen scoren op deze indicator, in tegenstelling tot bij de objectieve armoederisicopercentages, wel duidelijk minder goed dan de West- en Noord-Europese landen.
8
1.3
Ernstige materiële deprivatie
Op Europees niveau werd enkele jaren geleden een armoede-indicator ontwikkeld die niet zozeer focust op het inkomen zelf, maar op het feit of men mede dankzij dit inkomen kan genieten van een minimale levensstandaard. Dat gebeurt door na te gaan hoeveel items uit een lijst van 9 basisitems elk gezin moet missen omwille van financiële redenen. Vervolgens wordt per land of regio het percentage individuen berekend dat leeft in een gezin dat niet beschikt over minstens 4 van de 9 items. Volgens de EU-SILC van 2011 leefde slechts 3% van de Vlamingen in een ernstig materieel gedepriveerd gezin (mist minstens 4 van 9 basisitems om financiële redenen) (zie indicator I14). Dat komt overeen met ongeveer 180.000 personen. Het aandeel ernstig gedepriveerden is tegenover 2010 iets gestegen. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen in een ernstige materieel gedepriveerd gezin tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen dat leeft in een ernstig materieel gedepriveerd gezin moet dalen tot maximaal 120.000 personen. Als wordt gekeken naar de afzonderlijke items van de deprivatiemaat dan blijkt dat de items ‘een week vakantie buitenshuis per jaar kunnen betalen’ en ‘een onverwachte uitgave aankunnen,’ voor de meeste problemen zorgen (zie indicator I18). Groepen die minder goed scoren bij de objectieve armoederisicopercentages en de subjectieve armoede, doen dat ook op vlak van ernstige materiële deprivatie (zie indicator I15). Het gaat om alleenstaanden, leden van eenoudergezinnen en grote gezinnen, werklozen, gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, huurders, de laagste inkomensgroepen en niet-EU-burgers. In Europees opzicht scoort Vlaanderen op het vlak van ernstige materiële deprivatie behoorlijk goed (zie indicator I17). Het haalt samen met Nederland, Denemarken en Finland een gedeelde 2de plaats na Luxemburg. De hoogste deprivatiescores worden opgetekend in de EU-lidstaten uit Centraal- en Oost-Europa.
1.4
Armoede volgens de EU2020-definitie
In de loop van 2010 werd door de Europese Unie een plan op tafel gelegd om van de Unie tegen 2020 een slimme, duurzame en inclusieve economie te maken: de zogenaamde EU2020-strategie. Daarbij werden 5 centrale doelstellingen naar voor geschoven op 5 verschillende domeinen. Eén van die doelstellingen heeft betrekking op armoede en sociale inclusie. De bedoeling is om tegen 2020 het aantal armen of sociaal uitgeslotenen in de hele Unie met 20 miljoen te verminderen.
9
Daarvoor werd ook een nieuwe armoede-indicator uitgewerkt. Deze indicator beschouwt iemand als arm of sociaal uitgesloten als hij voldoet aan minstens 1 van volgende voorwaarden: 1. hij of zij leeft in een gezin met een inkomen onder de nationale armoederisicodrempel; 2. hij of zij leeft in een gezin met ernstige materiële deprivatie (het gezin mist minstens 4 items uit een lijst van 9 basisitems omwille van financiële redenen); 3. hij of zij is jonger dan 60 jaar en leeft in een gezin met een zeer lage werkintensiteit. Gemeten aan de hand van deze samengestelde EU2020-indicator leefde in 2011 15% van de Vlaamse bevolking in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19). Dat komt neer op ongeveer 940.000 personen. Daarmee haalt Vlaanderen een met Tsjechië gedeelde 1ste plaats in de Europese rangschikking (zie indicator I20). In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting volgens de EU2020definitie tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting in Vlaanderen moet gedaald zijn tot maximaal 650.000 personen. Tegelijk gaat de Vlaamse Regering voor een 30%-reductie tegen 2020 op de 3 subindicatoren van de EU2020-indicator afzonderlijk. Dat betekent dus een 30%-reductie van het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel (zie indicator I1), een 30%-reductie van het aantal personen in ernstige materiële deprivatie (zie indicator I14) en een 30%-reductie van het aantal personen in een huishouden met zeer lage werkintensiteit (zie indicator A9).
1.5
Inkomensverdeling
Bovenstaande gegevens hebben vooral betrekking op de situatie van de minst gegoede groepen maar zeggen weinig over de wijze waarop het beschikbare inkomen verdeeld is over de gehele bevolking. Een vaak gebruikte maat om de inkomensverdeling in een land of regio in kaart te brengen, is de inkomenskwintielverhouding die het aandeel van het inkomen van de 20% rijksten in het totale inkomen vergelijkt met dat van de 20% armsten. Deze verhouding lag in Vlaanderen in 2011 op 3,5 (zie indicator I23). Dat betekent dat het totale inkomen van de 20% rijksten 3,5 keer hoger ligt dan het totale inkomen van de 20% armsten. Een andere maat voor de inkomensongelijkheid is de gini-coëfficiënt. Deze coëfficiënt kijkt niet enkel naar de inkomens van de 20% rijksten en armsten, maar brengt de inkomens van de gehele bevolking in rekening. De maat geeft een waarde tussen 0 en 100 waarbij 0 staat voor een samenleving waar iedereen een gelijk inkomen heeft en 100 voor een samenleving waar al het inkomen toekomt aan 1 persoon. Vlaanderen haalde in 2011 een waarde van 24,5 (zie indicator I25).
10
In
het
Pact
2020
inkomensongelijkheid
heeft tegen
de
Vlaamse 2020
Regering
merkbaar
zich
moet
als
dalen.
doelstelling Sinds
gesteld
2004
is
dat
de
noch
de
inkomenskwintielverhouding, noch de gini-coëfficiënt significant gestegen of gedaald. In Europees perspectief blijft de Vlaamse inkomensongelijkheid beperkt. Vlaanderen haalt zowel op basis van de inkomenskwintielverhouding als op basis van de gini-coëfficiënt een plaats in de top 5 van best presterende EU-landen (zie indicatoren I24 en I26).
1.6
Betalingsproblemen en schulden
Betalingsproblemen en schuldoverlast vormen vaak een belangrijk probleem voor mensen met een laag inkomen. Eind 2012 stonden 127.732 Vlamingen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België (zie indicator S1). Deze Centrale registreert alle kredieten die door natuurlijke personen worden afgesloten en de eventuele wanbetalingen met betrekking tot deze kredieten. Het aantal geregistreerde personen met betalingsachterstand is de afgelopen jaren duidelijk toegenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in deze cijfers enkel rekening wordt gehouden met kredieten (voor consumptie of hypotheek), maar niet met andere schulden zoals schulden voor huur, energiefacturen, gezondheidskosten, telefoon/internet of fiscale schulden. In de EU-SILC-survey wordt jaarlijks gevraagd naar achterstallige betalingen voor huur of hypotheek, elektriciteit, water of gas of aankopen op afbetaling of een andere lening. In 2011 leefde bijna 5% van de Vlamingen in een gezin met minstens 1 achterstallige betaling in het afgelopen jaar (zie indicator S2). Dat komt overeen met ongeveer 320.000 personen. In tegenstelling tot de bovenstaande cijfers van de Nationale Bank wordt hier niet alleen rekening gehouden met kredieten maar ook met andere mogelijke schulden. Het percentage personen in een huishouden met achterstallen is de laatste jaren nagenoeg stabiel gebleven. Het aandeel personen met achterstallige betalingen verschilt nauwelijks naar geslacht (zie indicator S3). Betreffende leeftijd is er een opvallende afname naarmate de leeftijd stijgt. Personen in eenoudergezinnen en grote gezinnen hebben vaker achterstallige betalingen dan personen uit andere huishoudgroepen. Werklozen en niet-actieven (exclusief gepensioneerden) hebben vaker achterstallen dan gepensioneerden. Personen in gezinnen waar niet of beperkt wordt gewerkt, hebben vaker achterstallen dan personen in andere gezinnen, laagopgeleiden vaker dan hoogopgeleiden, huurders vaker dan eigenaars, de lagere inkomensgroepen vaker dan de hogere inkomensgroepen, niet-EU-burgers vaker dan EU-burgers. In vergelijking met de andere Europese landen blijft het aandeel personen met betalingsproblemen in Vlaanderen beperkt (zie indicator S4). Enkel Luxemburg scoort nog iets beter dan Vlaanderen. Sinds 1999 bestaat de juridische procedure van collectieve schuldenregeling. Deze procedure werd in het leven geroepen om mensen die hun schulden niet meer de baas kunnen, de kans te geven om in de mate van het mogelijke hun schulden te betalen en tegelijk een menswaardig leven te
11
leiden. Eind 2012 stonden er in Vlaanderen (inclusief het gerechtelijke arrondissement BrusselHalle-Vilvoorde) in totaal 59.096 berichten van 'toelaatbaarheid van collectieve schuldenregeling' uit (zie indicator S1). Dat aantal is de voorbije jaren telkens met ongeveer 3.000 tot 5.000 eenheden toegenomen. De cijfers kunnen gezien worden als een aanwijzing van de meest extreme vorm van overmatige schuldenlast.
1.7
Sociale bijstandsuitkeringen
Naast de klassieke sociale uitkeringen (pensioenen, werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en kinderbijslag), probeert de overheid via de sociale bijstandsuitkeringen de inkomenssituatie van de minst gegoede groepen te verbeteren. Het gaat in eerste instantie om het leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het equivalent leefloon in het kader van het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH). Het RMH is er voor mensen die niet in aanmerking komen voor het RMI omdat ze niet voldoen aan bepaalde voorwaarden betreffende leeftijd, nationaliteit en arbeidsbereidheid. In de praktijk gaat het vooral om kandidaat-vluchtelingen en vreemdelingen met een verblijfsvergunning die niet ingeschreven zijn in het bevolkingsregister. In 2011 ontvingen in Vlaanderen per maand gemiddeld 24.069 personen een leefloon (zie indicator U1). Dat aantal is na een duidelijke stijging in 2009 en 2010 in 2011 weer iets gedaald. Nog eens gemiddeld 9.934 personen per maand ontvingen in 2011 een equivalent leefloon. In 2010 en 2011 is dat aantal duidelijk gestegen. Naast het (equivalent) leefloon kan het RMI en het RMH ook ingevuld worden via een tewerkstellingsmaatregel met tussenkomst van het OCMW. Het aantal tewerkstellingsmaatregelen is de voorbije jaren gestaag gestegen tot gemiddeld 5.426 per maand in 2011. Het aantal leefloontrekkers ligt bij vrouwen iets hoger dan bij mannen (zie indicator U2). Het aantal 18-24-jarigen met een leefloon ligt niet veel lager dan het aantal leefloontrekkers bij de 45- tot 64-jarigen, ondanks het grote verschil in omvang van de 2 leeftijdsgroepen. Naar huishoudtype valt het grote aantal alleenstaande leefloontrekkers op. Dat is ook het geval bij het equivalent leefloontrekkers. De cijfers bevestigen ten slotte dat het equivalent leefloon vooral toegekend wordt aan niet-EU-burgers. Slechts een beperkt aantal 65-plussers ontvangt een leefloon omdat zij aparte regelingen kennen: het Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB) dat sinds 2002 geleidelijk vervangen wordt door de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO). Meestal gaat het om een toeslag bovenop het pensioen, zodat men een bedrag bekomt dat vergelijkbaar is met het leefloon. Het wordt toegekend aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt maar die door omstandigheden geen of geen voldoende loopbaan hebben kunnen opbouwen. Begin 2012 ging het samen om 56.902 ouderen (zie indicator U3). Het aantal GIB’s gaat sinds 2002 elk jaar achteruit. Het aantal IGO’s schommelde tot 2007 rond 40.000, maar gaat sinds 2008 in stijgende lijn.
12
Personen
met
een
handicap
kunnen
een
beroep
doen
op
een
Inkomensvervangende
Tegemoetkoming (IVT) indien zij geen arbeid kunnen verrichten, en/of een Integratietegemoetkoming (IT) indien zij bijkomende kosten te dragen hebben vanwege een vermindering van hun zelfredzaamheid. Eind 2011 werd in Vlaanderen aan 77.158 personen een IVT en/of een IT uitgekeerd (zie indicator U3). Het aantal personen met een IVT en/of IT neemt de laatste jaren opvallend toe. Factoren die hierin mogelijk een rol spelen zijn de vergrijzing van de bevolking, een betere bekendheid van het stelsel en een snellere behandeling van de aanvragen. De gewaarborgde gezinsbijslag ten slotte is bedoeld voor gezinnen die op basis van hun beroepsactiviteit geen enkel recht kunnen doen gelden op kinderbijslag, of slechts een recht genieten op een bedrag dat lager ligt dan de gewaarborgde gezinsbijslag. Eind 2011 ging het om 4.971 rechtgevende kinderen (zie indicator U3).
2.
Sociale uitsluiting
Armoede uit zich niet alleen op financieel vlak maar gaat veelal gepaard met uitsluiting en achterstelling op heel wat andere domeinen. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de bestaande achterstelling
op
het
vlak
van
tewerkstelling,
huisvesting,
gezondheid,
onderwijs
en
maatschappelijke participatie.
2.1
Achterstelling op de arbeidsmarkt
Werk vormt ontegensprekelijk een belangrijke buffer tegen armoede. Het risico om in armoede terecht te komen, ligt bij personen met een job beduidend lager. Dat bleek al uit de armoederisicopercentages van werkenden en niet-werkenden (zie indicator I2). De Vlaamse werkzaamheidsgraad schommelt sinds 2007 rond 72% (zie indicator A1). Positief is wel dat de werkloosheidsgraad tegenover 2010 duidelijk is afgenomen (zie indicator A3). Toch blijven bepaalde groepen – vooral ouderen, niet-EU-burgers en personen met een handicap – moeilijk toegang vinden tot de arbeidsmarkt. De lage werkzaamheidsgraad bij ouderen blijft een probleem. De Vlaamse arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een specifiek leeftijdsgebonden arbeidspatroon. Een erg hoge arbeidsdeelname tussen 25 en 49 jaar zorgt in combinatie met een beperkte deelname bij jongeren en ouderen voor sterk samengedrukte loopbanen. De arbeidsdeelname van de 55- tot 64-jarigen is de voorbije jaren wel duidelijk gestegen, waardoor nu bijna 4 op de 10 personen in deze groep aan het werk is. Ook de arbeidsdeelname van vrouwen gaat er gestaag op vooruit. Bij de laaggeschoolden is er eerder sprake van een afname. Bij de nietEU-burgers en de personen met een handicap ging de arbeidsdeelname er in 2011 na een afname in de voorbije jaren weer op vooruit.
13
Uit de Europese vergelijking blijkt duidelijk dat de lage werkzaamheidsgraad bij ouderen en nietEU-burgers de voornaamste pijnpunten blijven op de Vlaamse arbeidsmarkt (zie indicator A2). De beperkte arbeidsdeelname van deze groepen vertaalt zich niet alleen in een lagere werkzaamheidsgraad, maar veelal ook in een hogere ILO-werkloosheidsgraad (zie indicator A4). Het verschil tussen de vrouwelijke en de totale werkloosheidsgraad is in 2011 echter volledig verdwenen. Bij de laaggeschoolden is er wel nog steeds sprake van een behoorlijk verschil. Het grootste verschil is echter te vinden bij de niet-EU-burgers. De werkloosheidsgraad lag in 2011 bij deze laatste groep bijna 5 keer hoger dan de totale werkloosheidsgraad. De werkloosheidsgraad van jongeren tussen 15 en 24 jaar is in 2011 na een sterke stijging in 2009 en 2010 weer gedaald. Ook de werkzaamheidsgraad van deze groep is relatief laag (29% in 2011), maar dat hangt voornamelijk samen met de lange schoolloopbaan van de jonge Vlamingen en is dus niet echt problematisch. De werkloosheidsgraad van jongeren is dat wel. Gebrek aan werkervaring speelt de jongeren parten. Daarenboven worden ze vaker aangeworven met een tijdelijk contract of als uitzendkracht zodat ze geregeld weer in de werkloosheid terechtkomen. De ouderen die niet werken, zitten voornamelijk in de inactiviteit en dus minder in de werkloosheid. Daardoor ligt de werkloosheidsgraad bij de 55- tot 64-jarigen - ondanks hun beperkte arbeidsdeelname - niet hoger dan de totale werkloosheidsgraad. Door de relatief lage totale werkloosheidsgraad in Vlaanderen ligt ook de werkloosheidsgraad van de verschillende groepen met een lagere arbeidsdeelname veelal ver onder het EU-gemiddelde (zie indicator A5). De enige uitzondering hierop is de werkloosheidsgraad van personen met een nationaliteit van buiten de Europese Unie. Daar ligt de werkloosheidsgraad op hetzelfde niveau als het EU-gemiddelde. Wat de langdurige werkloosheidsgraad betreft, scoort Vlaanderen zeer behoorlijk in vergelijking met de EU-lidstaten en duidelijk beter dan het EU-gemiddelde (zie indicator A6). De administratieve gegevens van de VDAB over het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) bevestigen grotendeels bovenstaande bevindingen (zie indicatoren A7 en A8). Onder invloed van de economische crisis liep het aantal NWWZ in 2009 en 2010 aanzienlijk op. In 2011 nam het aantal NWWZ weer af. Maar in 2012 is dat aantal toch weer iets gestegen. In 2011 leefde 9% van de Vlamingen tot 60 jaar in een gezin met een zeer lage werkintensiteit (zie indicator A9). Dat komt overeen met ongeveer 410.000 personen. Dat aandeel is tussen 2004 en 2008 duidelijk gedaald maar tussen 2010 en 2011 weer iets gestegen. Net bij de gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, worden de hoogste armoederisicopercentages gemeten. In 2011 beschikte 43% van de leden van gezinnen met een zeer lage werkintensiteit over een inkomen onder de armoederisicodrempel (zie indicator I2). In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 dat aantal gedaald moet zijn tot maximaal 250.000 personen. 14
Bij het percentage personen in gezinnen met een zeer lage werkintensiteit bezet Vlaanderen in de Europese rangschikking een plaats in de betere middenmoot (zie indicator A10). Tewerkstelling mag dan wel een belangrijke buffer vormen tegen armoede, toch is het geen sluitende bescherming. Dat blijkt uit het feit dat 3% van de werkende Vlamingen – ongeveer 80.000
personen
–
in
2011
moest
rondkomen
met
een
huishoudinkomen
onder
de
armoederisicodrempel (zie indicator A11). Dat aandeel ligt in Europees opzicht wel laag (zie indicator A13). Het armoederisicopercentage ligt duidelijk hoger bij laaggeschoolde werkenden, bij werkenden met een tijdelijk contract, bij deeltijds werkenden (minder dan 30 uur per week) en bij zelfstandigen (zie indicator A12).
2.2
Huisvestingsproblemen
Door Eurostat wordt de grens voor een te zware woonkost gelegd op 40% van het beschikbare huishoudinkomen. In 2011 leefde 7% van de Vlamingen in een huishouden met een te zware woonkost. Dat komt overeen met ongeveer 440.000 personen. Het aandeel en aantal personen met te zware woonkosten is sinds 2009 weer licht gestegen en ligt daarmee opnieuw op het niveau van vóór 2008 (zie indicator H1). Te zware woonkosten komen relatief vaker voor bij ouderen, alleenstaanden en leden van eenoudergezinnen,
werklozen,
leden
van
gezinnen
met
zeer
lage
werkintensiteit,
laaggeschoolden, huurders, de laagste inkomensgroepen en niet-EU-burgers (zie indicator H2). In Europees perspectief haalt Vlaanderen voor het probleem van te zware woonkosten een plaats in de middenmoot (zie indicator H3). Dat de woonkost behoorlijk kan doorwegen op het gezinsbudget blijkt ook uit het feit dat een aanzienlijke groep gezinnen problemen heeft met het betalen van de elektriciteits- of gasfactuur (zie indicator H4). Een klant die zijn energiekosten niet tijdig betaalt, krijgt een herinneringsbrief in de bus. Wie daarop binnen een bepaalde termijn niet reageert, krijgt een aangetekende ingebrekestelling. Reageert de klant ook hier niet op of komt hij de in een afbetalingsplan gemaakte afspraken niet na, dan mag de commerciële leverancier het contract met zijn klant opzeggen. Als de klant geen nieuwe commerciële leverancier vindt, dan neemt de netbeheerder in zijn rol van sociale leverancier de levering van elektriciteit en/of gas over. Eind 2012 ging het om 80.320 huishoudens voor elektriciteit en 57.804 voor gas (voorlopige cijfers). Het aantal door de netbeheerders van elektriciteit en gas voorziene huishoudens nam in 2012 voor het eerst in lange tijd weer af. Bij wanbetaling bij de sociale leverancier plaatst de netbeheerder een budgetmeter die de klant verplicht om vooraf te betalen voor de levering van elektriciteit en/of gas. Indien de klant niet vooraf betaalt, valt de stroomlevering terug op een minimale levering van 10 ampère. Het wordt dan moeilijk om meerdere toestellen tegelijk te gebruiken. Bij gas wordt in het geval van nietbetaling via de budgetmeter de levering helemaal afgesloten.
15
Het aantal budgetmeters voor elektriciteit lag in 2012 op hetzelfde niveau als in 2011. Eind 2012 verbruikte iets meer dan 44.000 huishoudens stroom via een budgetmeter. In de loop van 2009 werden ook de eerste budgetmeters geplaatst voor de levering van gas. Eind 2012 ging het om 27.125 huishoudens. Dat aantal nam de voorbije jaren duidelijk toe. Bij blijvende wanbetaling kan een vraag tot volledige afsluiting voorgelegd worden aan de Lokale Adviescommissie (LAC) van de gemeente. In de wintermaanden worden in dergelijke situatie elektriciteit en gas niet afgesloten. In de loop van 2011 werden 1.165 afnemers volledig afgesloten van de elektriciteitsvoorzieningen en 1.850 gezinnen van aardgastoevoer. Het aantal afgesloten afnemers voor elektriciteit en gas is in 2011 afgenomen. Het aantal gezinnen waarvan na wanbetaling de watertoevoer is afgesloten, steeg de afgelopen jaren sterk. In 2011 ging het om 4.886 gezinnen. Bijna een kwart van de Vlaamse bevolking leefde in 2011 in een huis met structurele gebreken aan het dak, de ramen, deuren en muren, zonder adequate verwarming, met een gebrek aan elementair comfort of met een gebrek aan ruimte (zie indicator H5). Dat komt overeen met bijna 1,5 miljoen personen. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen dat woont in een huis met een gebrekkige kwaliteit tussen 2006 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal bewoners van dergelijke huizen gedaald moet zijn tot maximaal 690.000 personen. Na een duidelijke daling van de cijfers in 2008 en 2009 is er in 2010 en 2011 echter weer sprake van een stijging. Het aandeel personen met huisvestingsproblemen neemt af met de leeftijd (zie indicator H6). Daarnaast zijn er meer problemen bij groepen die ook minder goed scoren op de andere indicatoren: de eenoudergezinnen, grote gezinnen en alleenstaanden, de werklozen en nietactieven (exclusief de gepensioneerden), de gezinnen waar slechts beperkt wordt gewerkt, de laaggeschoolden, de huurders, de laagste inkomensgroepen en de niet-EU-burgers.
2.3
Onderwijs
Opleiding speelt een belangrijke rol in de strijd tegen armoede. Dat bleek al herhaaldelijk uit de uiteenlopende scores van hoog- en laagopgeleiden op de verschillende armoede-indicatoren. Het is dan ook belangrijk de onderwijsprestaties van jongeren op te volgen. Uit de resultaten van het grootschalige PISA-onderzoek van de OESO blijkt in eerste instantie dat Vlaanderen in vergelijking met andere Europese landen behoorlijk scoort als het gaat om leesvaardigheid en wiskundige prestaties van 15-jarigen. Wel nam het aantal laaggeletterde leerlingen tot 2006 toe waarna het tussen 2006 en 2009 licht daalde (zie indicator O1). Bovendien valt een groot verschil op tussen meisjes en jongens: meisjes scoren beter dan jongens. Bij wiskundige geletterdheid draait de verhouding tussen jongens en meisjes helemaal om. Hier scoren jongens het beste. 16
Het
totale
aandeel
schoolverlaters
zonder
diploma
in
Vlaanderen
daalde
volgens
de
administratieve SSL-gegevens de afgelopen jaren gestaag. De gegevens van de EAK-enquête tonen een iets ander beeld (zie indicator O2). Beide bronnen maken wel duidelijk dat mannen beduidend minder goed scoren dan vrouwen als het gaat om het vroegtijdig verlaten van de schoolbanken. In Europees opzicht haalt Vlaanderen een 8ste plaats in de EU-ranking (zie indicator O3).
2.4
Gezondheid en zorg
Het aandeel Vlamingen van 16 jaar en ouder dat zijn gezondheid als (zeer) slecht omschrijft, ligt de laatste jaren iets hoger dan in de periode 2006-2008 (zie indicator G1). In 2011 ging het om 7% van de Vlaamse bevolking. Bepaalde groepen zijn duidelijk minder tevreden over de eigen gezondheid (zie indicator G2). Dat de gezondheidssituatie verslechtert met de leeftijd lijkt voor de hand te liggen. Daaruit volgt ook een mindere score bij oudere koppels en gepensioneerden. De slechtere situatie van alleenstaanden houdt ten dele verband met leeftijd aangezien er in deze groep relatief veel ouderen zitten. Andere groepen die de eigen gezondheid als (zeer) slecht omschrijven, zijn niet-actieven, leden van gezinnen met een zeer lage werkintensiteit, laaggeschoolden, huurders en personen uit de laagste inkomensgroep. Het geeft aan dat de gezondheidssituatie van een individu samenhangt met diens sociaaleconomische situatie. In de Europese rangschikking scoort Vlaanderen met een 6de plaats relatief goed (zie indicator G3). Er bestaat voor een beperkt deel van de bevolking nog steeds een probleem van toegang tot de gezondheidszorg. In 2011 leefde 4% van de Vlamingen in een gezin dat in het voorbije jaar minstens 1 keer een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uitstellen omwille van financiële redenen. Dat komt overeen met ongeveer 250.000 personen (zie indicator G4). Dat aandeel is tegenover de voorgaande jaren sterk gestegen. Ook hier scoren enkele groepen opvallend minder goed: leden van eenoudergezinnen, werklozen, leden van gezinnen met lage werkintensiteit, huurders en personen uit de laagste inkomensgroep (zie indicator G5).
2.5
Maatschappelijke participatie
Armoede en bestaansonzekerheid gaan ten slotte ook gepaard met achterstelling op het vlak van maatschappelijke integratie en participatie. Zo participeren de meest kwetsbare groepen minder aan cultuur, aan sport en aan het verenigingsleven.
17
In 2012 nam bijna een kwart van de volwassen Vlamingen niet deel aan culturele activiteiten (zie indicator M1). Dat komt overeen met goed 1,1 miljoen Vlamingen. Het aandeel niet-participanten ligt in 2012 op hetzelfde niveau als in 2011, maar is sinds 2006 wel duidelijk gestegen. De nietparticipatie aan cultuur ligt beduidend hoger bij ouderen en gepensioneerden, werklozen, alleenstaanden, samenwonenden zonder kinderen, laaggeschoolden en personen uit de laagste inkomensgroepen (zie indicator M2). Een gelijkaardige situatie doet zich voor op het vlak van sportparticipatie. Ook daar zijn het vooral de
ouderen
en
gepensioneerden,
werklozen,
alleenstaanden
en
alleenstaande
ouders,
laaggeschoolden en personen uit de laagste inkomensgroepen die minder participeren (zie indicator M4). Nochtans wordt sport hier ruim opgevat en omvat het ook ontspanningsactiviteiten zoals wandelen en fietsen. Het totale aandeel Vlamingen dat niet sport, lag in 2012 op 45% van de volwassen bevolking (zie indicator M3). Het gaat om ongeveer 2,2 miljoen Vlamingen. Het aandeel niet-sporters is na een duidelijke stijging in de voorbije jaren tussen 2011 en 2012 iets afgenomen. Op het vlak van actieve deelname aan het verenigingsleven zien we min of meer hetzelfde beeld: ouderen, werklozen, laagopgeleiden en personen uit de laagste inkomensgroepen zijn minder actief (zie indicator M6). In totaal blijkt iets minder dan de helft van de volwassen Vlamingen geen actief lid van 1 of meer verenigingen (zie indicator M5). Dat komt overeen met 2,4 miljoen personen. Het aandeel niet-participanten lag de voorbije jaren steeds net iets onder de helft van de Vlamingen, uitgezonderd in 2009 en 2011. De verschillen tussen groepen zijn minder uitgesproken - of lopen in een aantal gevallen zelfs in de andere richting - bij de intensiteit van sociale contacten met buren, familie en vrienden of kennissen (zie indicator M8). Het zijn niet de 65-plussers die het hoogste risico lopen op sociale isolatie, wel de 50- tot 64-jarigen. Er blijkt ook geen duidelijk verschil te zijn naar opleidings- en inkomensniveau. Bijna 11% van de volwassen Vlamingen had in 2012 minder dan wekelijks contact met buren, familie, vrienden of kennissen (zie indicator M7). Het gaat om ongeveer 540.000 personen. Het aandeel Vlamingen dat risico loopt op sociale isolatie is sinds 2010 opvallend gestegen. Het aandeel Vlamingen dat geen of zeer zelden gebruik maakt van internet daalt de laatste jaren behoorlijk snel. Maar in 2012 gaat het toch nog om een kwart van de volwassen Vlamingen (zie indicator M9). Dat komt overeen met ongeveer 1,2 miljoen personen. Het verschil naar leeftijd is zeer groot (zie indicator M10). Bij de jongste groep gaat het om een te verwaarlozen aandeel, bij de oudste groep om 67%. Daarmee verbonden is ook de hoge score van gepensioneerden en alleenstaanden.
Er
zijn
daarnaast
duidelijke
verschillen
naar
geslacht,
opleiding
en
inkomensniveau. De niet-participatie ligt bij mannen lager dan bij vrouwen, bij hoogopgeleiden lager dan bij laagopgeleiden en bij de hogere inkomensgroepen lager dan bij de lagere inkomensgroepen.
18
3.
Kinderarmoede
Aangezien kinderen een belangrijke aandachtsgroep vormen voor het Vlaamse armoedebeleid, zijn in de Vlaamse Armoedemonitor een aantal indicatoren opgenomen die specifiek focussen op de situatie van deze groep. Als het huishoudinkomen afgezet wordt ten opzichte van de Belgische armoederisicodrempel, blijkt de situatie van de Vlaamse kinderen slechts beperkt af te wijken van de situatie van de totale bevolking (zie indicator K1). In 2011 woonde 10% van de Vlamingen van 0 tot 17 jaar in een huishouden met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Dat komt overeen met ongeveer 130.000 kinderen. Dat aandeel schommelt de voorbije jaren tussen 10% en 11%. In Europees opzicht scoort Vlaanderen op dit vlak zeer goed (zie indicator K3). In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal kinderen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal kinderen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 60.000 kinderen. Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en nationaliteit en opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recente edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2009, EU-SILC 2010 en EU-SILC 2011) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen. Uit deze oefening blijkt er op vlak van armoederisicopercentages bij de Vlaamse kinderen geen verschil naar geslacht en leeftijd (zie indicator K2). Naar huishoudtype zijn vooral de kinderen in eenoudergezinnen er minder goed aan toe. Dat geldt zeker ook voor kinderen in gezinnen waar niemand werkt of slechts beperkt wordt gewerkt . Ook kinderen die leven in een gezin dat de eigen woning huurt, kinderen in een gezin waarvan minstens 1 volwassen lid een nationaliteit heeft van een land van buiten de Europese Unie en kinderen in een gezin waar geen van de volwassenen minstens een diploma hoger secundair onderwijs heeft, scoren duidelijk minder goed. Ook als de drempel op 40%, 50% of 70% van het mediaaninkomen wordt gezet, wijkt de inkomenssituatie van de Vlaamse kinderen weinig af van de situatie van de totale bevolking (zie indicator K4).
19
Het aandeel kinderen in een gezin dat zelf aangeeft moeilijk rond te komen, ligt wel beperkt hoger dan bij de totale bevolking (zie indicator K5). Het zijn dezelfde groepen kinderen als bij de objectieve armoederisicopercentages die minder goed scoren: kinderen in eenoudergezinnen, kinderen in gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, kinderen in gezinnen die huren, kinderen in niet-EU-gezinnen en kinderen in laagopgeleide gezinnen. Ook bij de cijfers over ernstige materiële deprivatie gaat het om dezelfde groepen kinderen die zich in een mindere positie bevinden (zie indicator K6). Het aandeel Vlaamse kinderen dat leeft in een gezin in ernstige materiële deprivatie blijft beperkt. Het gaat om 3% van de Vlaamse kinderen. Dat komt overeen met ongeveer 40.000 kinderen. De totaalscore op de samengestelde ernstige materiële deprivatiemaat mag dan wel relatief laag liggen, toch leven 270.000 Vlaamse kinderen in een gezin dat zich geen week vakantie kan veroorloven of dat een onverwachte uitgave van 850 euro niet aankan (zie indicator K7). Bij de woonsituatie valt vooral op dat kinderen vaker in huizen wonen van mindere kwaliteit dan de totale bevolking (zie indicator K9). Op het vlak van woonkosten blijft het verschil met de totale bevolking beperkt (zie indicator K8). Betreffende woonkosten en kwaliteit van de huisvesting zijn het weer dezelfde groepen kinderen die minder goed scoren: kinderen in eenoudergezinnen, kinderen in gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, kinderen in gezinnen die huren, kinderen in niet-EU-gezinnen en kinderen in laagopgeleide gezinnen. Ten slotte blijkt er weinig verschil tussen het aandeel kinderen en het aandeel in de totale bevolking dat leeft in een gezin dat medische zorg moet uitstellen omwille van financiële redenen (zie indicator K10). Ook hier duiken weer dezelfde groepen kinderen op die zich in een mindere positie bevinden. Een alternatieve indicator die verschillende van de hierboven behandelde aspecten van de armoedesituatie bij kinderen tegelijk in rekening tracht te brengen, werd begin jaren 1990 ontwikkeld door Kind en Gezin (zie indicator K11). Aan de hand van het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de ouders, de ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het gezin, wordt nagegaan hoeveel kinderen geboren worden in een kansarm gezin. Een gezin wordt als kansarm beschouwd als het op minstens 3 van de voorgenoemde criteria zwak scoort. Sinds 2010 wordt niet meer gewerkt met jaarcijfers maar met het gemiddelde van het jaar en de 2 voorgaande jaren. Dat zorgt voor robuustere resultaten. Ook worden geen absolute aantallen meer vrijgegeven, enkel procentuele aandelen ten opzichte van het totaal aantal geboorten. Om de verandering in de berekening te accentueren, spreekt Kind en Gezin nu van een kansarmoedeindex. In 2011 haalde de index een score van 9,7. Dat betekent dat 9,7% van de geboorten in de periode 2009-2011 in het Vlaamse Gewest plaatsvond in een kansarm gezin. Ook voor de voorgaande jaren werd een indexscore berekend volgens de nieuwe formule. Daaruit blijkt dat de kansarmoede-index sinds 2005 behoorlijk sterk is toegenomen.
20
In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het percentage geboorten in kansarme gezinnen gedaald moet zijn tot maximaal 4%.
21
22
INDICATOREN
23
24
Indicator I1
Bevolking onder de armoederisicodrempel: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2011, doelstelling 2020
14
12 800.000 10 600.000
8
6
400.000
4
% personen onder armoederisicodrempel
aantal personen onder armoederisicodrempel
1.000.000
200.000 2
0
2004
Aantal personen 640.000 % personen 10,8
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2020
670.000
690.000
660.000
610.000
620.000
650.000
610.000
430.000
11,3
11,4
10,9
10,0
10,1
10,4
9,8
0
Toelichting De Belgische armoederisicodrempel (= 60% van het mediaan gestandaardiseerde huishoudinkomen) lag volgens de EU -SILC-survey van 2011 voor een alleenstaande op 12.005 euro per jaar of 1.000 euro per maand. Voor elke bijkomende volwassene in het huishoude n wordt dat bedrag verhoogd met een factor 0,5, voor elk kind met een factor 0,3. Voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen (1 + 0,5 + 0,3 + 0,3) ligt de armoederisicodrempel zo op 2.101 euro per maand (= 1.000 euro x 2,1). Er wordt vanuit gegaan dat personen die le ven in een huishouden dat moet rondkomen met een inkomen onder die drempel, een verhoogd risico lopen op armoede. Iets minder dan 1 op de 10 personen moest volgens de cijfers van de EU-SILC-survey van 2011 in Vlaanderen zien rond te komen met een inkomen onder deze armoederisicodrempel. Dat komt overeen met ongeveer 610.000 personen. Deze indicator wordt berekend op basis van het beschikbare huishoudinkomen in het jaar voor de survey. De cijfers van de survey van 2011 hebben dus eigenlijk betrek king op het huishoudinkomen van 2010. Het armoederisicopercentage is de afgelopen jaren vrij stabiel gebleven, al lijkt er tussen 2010 en 2011 sprake van een lich te daling. Ook tussen 2006 en 2008 is het percentage personen onder de armoederisicodrempel licht afgenomen. De vergelijking maken met de pe riode voor 2004 is moeilijk wegens een breuk in de tijdreeks (overgang van de ECHP-survey naar de EU-SILC-survey). Wel is het zo dat tussen 1994 en 1997 het armoederisicopercentage licht is gedaald waarna het tussen 1997 en 2001 min of meer stabiel is gebleven. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 h et aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 430.000 personen.
25
Indicator I2
Bevolking onder de armoederisicodrempel: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
% personen onder armoederisicodrempel 0
10
Totaal
10
Man Vrouw
9 10
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
10 5 8 7 18
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
15 6 21 22 5 5 9
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
3 23 15 16
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
43 13 11 5 2
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
18 7 4
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
7 21
niet EU-burger EU-burger
47 9
20
30
40
50
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
26
Aantal personen met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel aantal personen onder armoederisicodrempel x 1.000 0
100
Man
290
Vrouw
320
0-17 jaar
130
18-24 jaar
30
25-49 jaar
170
50-64 jaar
190
Alleenstaande
120
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
70 40
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
50
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
60
Werkend
80 60
Gepensioneerd
170
Anders niet-actief
160
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit *
170
met lage werkintensiteit
30
met middelmatige werkintensiteit
70
met hoge werkintensiteit
50
met zeer hoge werkintensiteit
40
Laaggeschoold
260
Middengeschoold
140 70
Lid van gezin dat huis bezit
330
Lid van gezin dat huis huurt
290
EU-burger
440
niet-EU-burger
500
50
Lid van eenoudergezin
Hooggeschoold
400
140
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Werkloos
300
90
65 jaar en ouder
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
200
40
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
27
Indicator I3
Bevolking onder de armoederisicodrempel: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers, bij die groepen waarvan het armoederisicopercentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene armoederisicopercentage
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2008-2011
% personen onder armoederisicodrempel 0
10
20
30
40
50
10
Totaal 10
2008 2009
19
65 jaar en ouder
2010
18
2011 19
Alleenstaande 15 19
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar 21 29
Lid van eenoudergezin 22
20
Werkloos 23 17
Gepensioneerd 15 16
Anders niet-actief 16
35
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit 43
17
Laaggeschoold 18
20
Lid van gezin dat huis huurt 21
28
niet-EU-burger 47
28
Indicator I4
Bevolking onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel en hoogte van de nationale armoederisicodrempel voor een alleenstaande in euro (bedrag per jaar)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
50.000
20
15
10
13 13 13 10 10
14 14 14 14 14 14
15 15 15
16 16 16
17
18 18 18
19
20 20
21
22 22 22 40.000
30.000
11 20.000
% personen onder armoederisicodrempel (linkse as)
Spanje
Bulgarije
Roemenië
Litouwen
Griekenland
Italië
Letland
Polen
Portugal
EU27
Estland
Ierland*
Verenigd Koninkrijk
Malta
Duitsland
België
Cyprus
Zweden
Slovenië
Hongarije
Luxemburg
Finland
Frankrijk
Slovakije
Oostenrijk
Denemarken
0 Tsjechië
0 Nederland
10.000
Vlaams Gewest
5
hoogte van de armoederisicodrempel in euro
% personen onder armoederisicodrempel
25
hooge van de armoederisicodrempel in euro (rechtse as)
* Cijfer voor 2010.
Toelichting Het Vlaamse armoederisicopercentage (10%) lag in 2011 duidelijk lager dan het EU27-gemiddelde (17%). Vlaanderen haalde daarmee in 2011 zelfs een met Tsjechië gedeelde eerste plaats in de EU27-rangschikking. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat het aandeel inwoners in Vlaanderen dat leeft in armoede in 2020 laag moet liggen in vergelijking met de best presterende EU27-landen. Die doelstelling is vandaag al gehaald. Het is opvallend dat verschillende Oost- en Centraal-Europese landen (Tsjechië, Slovakije, Hongarije en Slovenië) niet beduidend slechter scoren dan de West- en Noord-Europese landen, terwijl de levensstandaard in die eerste groep landen toch lager ligt. Dat heeft t e maken met het feit dat het hier gaat om een relatieve armoedemaat, berekend op basis van het mediaaninkomen in elk land afzonderlij k. Dat gebeurt vanuit de redenering dat een minimaal aanvaardbare levensstandaard - en dus ook de armoederisicodrempel - afhankelijk is van de specifieke sociaaleconomische situatie van het land in kwestie. In de grafiek is op de rechteras de hoogte van de armoederisicodrempel in elk land af te lezen. Daaruit blijkt dat de armoederisicodrempel sterk verschilt van land tot land. Daarmee moet bij de i nterpretatie van de armoederisicopercentages zeker rekening gehouden worden.
29
Indicator I5
Bevolking onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel na sociale transfers, bij die groepen waarvan het armoederisicopercentage in het Vlaamse Gewest minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene armoederisicopercentage
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
65-plussers
Alleenstaanden 60
50
50
40
40 30 30 20
20 10
0
0 HU LU SK NL CZ LV FR IE* LT EE RO DE PL EU27 DK AT IT VL MT SE FI PT BE ES SI UK GR BG CY
VL LU HU NL CZ SK FR LV BE IE* MT RO IT AT ES GR UK PL EU27 EE LT DK PT SE CY DE FI SI BG
10
Leden van gezin met 2 volw., minstens 1 > 65 jaar 40
Leden van een eenoudergezin 60 50
30 40 20
30 20
10 10 0
CY DK VL FI AT SK PT PL HU IE* SI UK FR NL EE EU27 BG CZ IT SE DE BE ES LV RO LT GR LU MT
LU HU SK NL FI SE FR LT EE IE* RO DE SI LV DK AT PL EU27 IT UK PT VL MT ES BE GR BG CY
0
Werklozen 70
Gepensioneerden 40
60 30
50 40
20
30 20
10
10 0
LU HU SK NL CZ FR IE* LV RO IT PL DE EU27 DK VL LT EE AT ES BE FI MT PT SI SE GR UK BG CY
VL IE* DK NL PT CY FR BE SE ES AT LU SK MT FI PL GR SI EU27 CZ HU UK IT RO LV EE BG LT DE
0
* Cijfer voor 2010. EE AT
30
ES BE
Leden van een gezin met zeer lage werkintensiteit
Niet-actieven excl. werklozen en gepensioneerden
FI MT
40 30 20
80
PT
70
SI
60
SE
50
GR UK
40
BG
30 10
CY
20 10
0
IE* LU DK VL NL UK CY RO GR FR AT PT HU PL IT EU27 FI SI CZ ES MT BE SE LT SK LV DE EE BG
CZ CY VL LU SI SK MT HU NL AT IE* DE PL BE LV EU27 FR BG IT PT UK LT FI ES GR SE EE RO DK
0 CZ SK VL
Leden van gezin dat huis huurt
Laaggeschoolden
NL DK
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
PL CY MT UK IE* DE BG HU FR
NL DK LU VL FR MT CZ IE* PT SK FI AT HU IT SE EU27 BE DE LV ES EE UK SI LT PL CY GR RO BG
CZ SK VL AT NL DK PL CY MT UK IE* DE BG HU FR GR RO EU27 LU FI PT SE EE SI IT LV BE ES LT
GR RO EU27 LU FI PT
Niet-EU-burgers**
SE EE
60
SI
50
IT
40
LV BE
30
ES
20
LT
10 BG CZ HU LT LV IE* EE UK MT AT DE IT NL DK EU27 SI PT CY FI VL ES LU GR FR SE BE
0
* Cijfer voor 2010. ** Hier gaat het om 18-plussers, bij indicator I2 en I3 om 16-plussers.
Toelichting Als de inkomenssituatie van de bevolkingsgroepen die in het Vlaamse Gewest een hoger risico lopen op armoede (minstens 1,5 keer het gemiddelde armoederisico) vergeleken wordt met de situatie van deze groepen in de 27 EU-lidstaten, dan blijkt een diffuus beeld. Bij de meeste groepen haalt Vlaanderen een plaats binnen de top 5 van de EU-rangschikking. Bij de oudere bevolkingsgroepen (65-plussers, leden van koppels waarvan minstens 1 partner ouder is dan 65 jaar en gepensioneerden) zakt Vlaanderen met een score onder het EU gemiddelde weg naar de (lagere) middenmoot. Ook bij de niet-EU-burgers valt Vlaanderen ver terug in de Europese rangschikking.
31
Indicator I6
Diepte van de inkomensarmoede: evolutie
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder 40%, 50% en 70% van het nationaal mediaan gestandaardiseerd huishoudinkomen na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Aantal personen 25 % personen
Vlaams Gewest 2006-2011
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
% personen onder drempel
20
15
10
5
0
Onder 40% van het mediaaninkomen
Onder 50% van het mediaaninkomen
Onder 70% van het mediaaninkomen
2006
2,3
5,9
18,9
2007
2,6
5,3
17,8
2008
2,0
4,9
17,9
2009
2,5
4,8
18,2
2010
2,6
4,9
18,4
2011
1,8
5,0
18,5
Toelichting Om zicht te krijgen op de spreiding van de inkomens rond de armoederisicodrempel en dus de diepte van de inkomensarmoede kan men de hoogte van de armoederisicodrempel (normaal 60% van het nationaal mediaaninkomen) laten variëren. In 2011 bleek 19% van de Vlamingen te beschikken over een inkomen lager dan 70% van het nationaal mediaaninkomen, 5% over een inkomen lager dan 50% va n het mediaaninkomen en 2% lager dan 40% van het mediaaninkomen. Die aandelen bleven de laatste jaren vrij stabiel. Net als bij de klassieke armoededrempel (60% van het nationaal mediaanikomen) scoort Vlaanderen ook bij de 40% -, bij de 50%- en bij de 70%-drempel op hetzelfde niveau als de best presterende EU-landen (zie indicator I7).
32
Indicator I7
Diepte van de inkomensarmoede: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder 40%, 50% en 70% van het nationaal mediaan gestandaardiseerd huishoudinkomen na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
30
4
4
5
SI
BE
SE
DE
SK
5
5
5
7
EE
4
6
PL
3
6
EU27
3
PT
3
UK
3
6
DK
3
MT
CZ
3
FR
NL
3
AT
3
HU
3
CY
2
LU
2
FI
10
IE*
20
VL
% personen onder 40%
40
8
8
9
9
10 10 11
ES
RO
LV
BG
LT
GR
IT
0
30
8
8
8
9
10 10 11 11 11
DE
SI
8
BE
SE
8
UK
8
IE*
8
MT
8
SK
7
CY
7
DK
5
7
HU
5
7
AT
5
6
FR
10
LU
20
FI
% personen onder 50%
40
15 16 16 13 14 14 14
BG
RO
ES
GR
LT
LV
IT
PT
PL
EE
EU27
NL
VL
CZ
0
% personen onder 70%
40 30 20
30 28 29 29 29 26 26 26 27 27 25 25 24 24 24 24 22 22 22 23 23 20 21 21 21 19 19 17 18
10
33
BG
RO
ES
GR
IT
LT
EE
LV
PL
PT
IE*
EU27
BE
UK
DE
* Cijfer voor 2010.
MT
CY
LU
SE
HU
FI
FR
DK
SI
AT
SK
VL
CZ
NL
0
Indicator I8
Bevolking in langdurige armoede: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers tijdens jaar x en tijdens minstens 2 van de 3 voorgaande jaren
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2007-2010
600.000
8
6 400.000 5 300.000
4 3
200.000
% personen in langdurige armoede
aantal personen in langdurige armoede
7 500.000
2 100.000 1 0 Aantal personen % personen
2007
2008
2009
2010
300.000
290.000
360.000
420.000
5,0
4,7
5,9
6,7
0
Toelichting Terwijl het aandeel personen met een inkomen onder de armoededrempel tussen 2008 en 2010 min of meer constant is gebleven in Vlaanderen (zie indicator I1), is het aandeel personen in langdurige armoede wel gestegen. Doordat de EU-SILC-survey een panelsurvey is – gezinnen worden verschillende jaren na elkaar bevraagd – is het mogelijk om de inkomenssituatie van gezinnen over een aantal jaren heen te volgen. In 2010 (cijfers voor 2011 zijn nog niet beschikbaar) leefde 7% van de Vlamingen in een gezin met een inkomen onder de armoededrempel in 2010 en in minstens 2 van de 3 voorgaande jaren. Dat komt overeen met ongeveer 420.000 personen. Als dat vergeleken wordt met het totale aandeel personen onder de armoededrempel in 2010 dan blijkt dat 64% van de personen in armoede in Vlaanderen zich in een positie van langdurige armoede bevinden.
34
Indicator I9
Bevolking in langdurige armoede: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage en aantal personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers tijdens jaar x en tijdens minstens 2 van de 3 voorgaande jaren
DIMENSIES
Ruimte
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (Geen cijfers beschikbaar voor Frankrijk en Ierland) 2010
Tijd BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
20
100
% personen in langdurige armoede
16
90 80
15 70
13 12
60
11 11 11 10 10 10
10
9 8 7 6
5
6
6
6
7
7
8
9
50
9
8
40
7
6
30
5
20 10
Roemenië
Bulgarije
Griekenland
Portugal
Italië
Spanje
Polen
Letland
EU27
Estland
Cyprus
Malta
Duitsland
België
Nederland
Finland
% personen in langdurige armoede (linkse as)
Litouwen
Verenigd Koninkrijk
Slovenië
Oostenrijk
Tsjechië
Vlaams Gewest
Slovakije
Luxemburg
Hongarije
Zweden
0 Denemarken
0
Procentueel aandeel langdurige armoede in totale armoede
18 18
Procentueel aandeel langdurige armoede in totale armoede (rechtse as)
Toelichting Terwijl Vlaanderen inzake het totale aandeel personen onder de armoededrempel samen met Tsjechië een gedeelde eerste plaats h aalt in de EU27-rangschikking (zie indicator I4), zakt het met een 7de plaats iets terug in de rangschikking als het gaat om het aandeel personen in langdurige armoede. Opvallend is ook dat het procentueel aandeel van de langdurige armoede in de totale armoede in Vlaanderen relatief hoog ligt, zeker als vergeleken wordt met landen met een relatief lage score op het aandeel personen in langdurige armoede.
35
Indicator I10
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest 2004-2011
1.200.000
16 14 12
800.000 10 600.000
8 6
400.000 4
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
aantal personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
1.000.000
200.000 2 0 aantal personen % personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
790.000
750.000
710.000
580.000
900.000
930.000
870.000
930.000
13,1
12,5
11,7
9,6
14,9
15,2
14,1
15,0
0
Toelichting Bij de indicatoren I1 tot I9 wordt op een objectieve manier nagegaan of het inkomen waarover mensen beschikken al dan niet on der een bepaalde drempel ligt. Maar de inkomensgerelateerde verwachtingen en behoeften verschillen van mens tot mens. De objectieve vergelijking van het beschikbare inkomen met de armoederisicodrempel wordt daarom best aangevuld met een subjectieve inschatt ing van het inkomen door de betrokkenen zelf. In 2011 leefde 15% van de Vlamingen in een huishouden dat zelf aangeeft (zeer) moeilijk rond te komen met het beschikbare ink omen. Dat komt overeen met ongeveer 930.000 personen. Deze cijfers liggen de laatste jaren duidelijk hoger dan in de periode 2006 -2007. In tegenstelling tot het percentage personen onder de armoederisicodrempel dat berekend wordt op basis van het totale huishou dinkomen in het jaar voorafgaand aan de survey (bij de EU-SILC-survey van 2011 gaat het dus om het inkomen uit 2010), heeft de subjectieve armoedemaat betrekking op de situatie op het moment waarop de survey wordt afgenomen (de EU-SILC-survey van 2011 werd afgenomen medio 2011).
36
Indicator I11
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt 0
10
Totaal
15
Man Vrouw
13 17
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
17 15 14 14 15
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
20 11 12 39 13 8 13
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
10 29 15 20
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
41 35 24 14 7
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
23 14 7
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
10 33
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
33 24 10 5 3
EU-burger niet-EU-burger
14 35
20
30
40
50
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
37
Aantal personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
aantal personen dat (zeer) moeillijk rondkomt x 1.000 0
100
Man Vrouw
410 520
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
220 80 310 170 160
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
170 110 80 120 90 80 100
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
260 80 160 200
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
160 90 140 150 180
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
320 270 110
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
480 460
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
410 290 120 60 40
EU-burger niet-EU-burger
200
300
400
500
600
700
800
690 30
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
38
Indicator I12
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen, bij die groepen waarvan het subjectieve armoedepercentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene subjectieve armoedepercentage
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest 2008-2011
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt 0
10
20
30
40
50
15
Totaal 15
2008 2009
40
Lid van eenoudergezin 2010
39
2011 22
Werkloos 29 23
Anders niet-actief 20
37
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit 41 31
met lage werkintensiteit 35 24
met middelmatige werkintensiteit 24
20
Laaggeschoold 23
27
Lid van gezin dat huis huurt 33
37
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel 33 19
Lid van gezin in 2de inkomenskwintiel 24
27
niet-EU-burger 35
39
60
Indicator I13
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
62 63 60 54
56 57
49
50 42 40 30
7
8
9
9
Zweden
Duitsland
Denemarken
10
10
Luxemburg
20
Finland
15 13 14
17
20 21
24
28 26 27
30 30
33 33
35
38 38
* Cijfer voor 2010.
40
Griekenland
Bulgarije
Hongarije
Letland
Cyprus
Roemenië
Portugal
Italië
Malta
Ierland*
Litouwen
Polen
Slovenië
Slovakije
Tsjechië
EU27
Spanje
Estland
België
Frankrijk
Verenigd Koninkrijk
Oostenrijk
Vlaams Gewest
0 Nederland
% personen in huishouden dat (zeer) moeilijk rondkomt
70
Indicator I14
Ernstige materiële deprivatie: evolutie samengestelde maat
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9 items mist omwille van financiële redenen: 1 week vakantie per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (850 euro) kunnen doen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Aantal personen600.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
6
500.000
5
400.000
4
300.000
3
200.000
2
100.000
1
0
2004
Aantal personen 130.000 % personen 2,2
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2020
160.000
180.000
130.000
170.000
130.000
100.000
180.000
120.000
2,6
2,9
2,0
2,7
2,1
1,6
2,9
% personen in ernstige materiële deprivatie
aantal personen in ernstige materiële deprivatie
% personen
Vlaams Gewest 2004-2011, doelstelling 2020
0
Toelichting Op Europees niveau werd enkele jaren geleden een armoede-indicator ontwikkeld die niet zozeer focust op het inkomen zelf, maar op het feit of men mede dankzij dit inkomen kan genieten van een minimale levensstandaard. Dat gebeurt door na te gaan hoeveel items uit een lijst van 9 basisitems elk gezin moet missen omwille van financiële redenen. Vervolgens wordt per land of regio het percentag e individuen berekend dat leeft in een gezin dat niet beschikt over minstens 4 van de 9 items. Volgens de EU-SILC van 2011 leefde slechts 3% van de Vlamingen in een ernstig materieel gedepriveerd gezin (mist minstens 4 van 9 basisitems om financiële redenen). Dat komt overeen met ongeveer 180.000 personen. Het aandeel ernstig gedepriveerden is tege nover 2010 iets gestegen. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen in een ernstige materieel gedepriveerd gezin tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen dat leeft in een ernstig materieel gedepriveerd gezin moet dalen tot maximaal 120.000 personen.
41
Indicator I15
Ernstige materiële deprivatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9 items mist omwille van financiële redenen: 1 week vakantie per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (850 euro) kunnen doen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen in huishouden in ernstige materiële deprivatie % personen in ernstige materiële deprivatie 0
5
Totaal
3
Man Vrouw
3 3
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
4 3 3 2 2
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
10
15
20
6 1 1 11 <1 1 6 1 8 2 4 12 8 5 4 1 4 2 1
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
1 10
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
8 4 1 <1 <1
EU-burger niet-EU-burger
2 15
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
42
Aantal personen in huishouden in ernstige materiële deprivatie
aantal personen in ernstige materiële deprivatie x 1.000 0 Man Vrouw 0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
25
50
75
100
125
150
80 100 50 10 70 30 20 50 10 10 30 < 10 < 10 40
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
40 20 20 40
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
50 20 30 40 20
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
60 40 20
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
40 130
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
100 60 20 < 10 < 10
EU-burger niet-EU-burger
110 10
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
43
Indicator I16
Ernstige materiële deprivatie: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9 items mist omwille van financiële redenen: 1 week vakantie per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (850 euro) kunnen doen, bij die groepen waarvan het percentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene percentage
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2008-2011
% personen in ernstige materiële deprivatie 0
5
10
15
20
3
Totaal 3
2008 2009
4
2010
Alleenstaande 6
2011
11
Lid van eenoudergezin 11 5
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen 6
4
Werkloos 8
11
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit 12 9
met lage werkintensiteit 8 3
met middelmatige werkintensiteit 5
7
Lid van gezin dat huis huurt 10
9
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel 8
10
niet-EU-burger 15
44
Indicator I17
Ernstige materiële deprivatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9 items mist omwille van financiële redenen: 1 week vakantie per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (850 euro) kunnen doen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
50
40
29
30
31
23 19
Spanje
Oostenrijk
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Duitsland
België
Tsjechië
Slovenië
9
9
EU27
Finland
6
8
Estland
5
8
Portugal
5
Denemarken
1
3
5
6
3
4
6
3
4
6
3
Nederland
10
Ierland*
20
Vlaams Gewest
% personen in ernstige materiële deprivatie
44
11 11 11
13
15
* Cijfer voor 2010.
45
Letland
Bulgarije
Roemenië
Litouwen
Hongarije
Griekenland
Polen
Italië
Cyprus
Slovakije
Malta
Zweden
0
Indicator I18
Ernstige materiële deprivatie: score op afzonderlijke items
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden: 1. dat zich per jaar geen week vakantie buitenshuis kan veroorloven 2. dat zich geen maaltijd met vlees, kip, vis of vegetarisch alternatief kan veroorloven om de 2 dagen 3. dat niet beschikt over een wasmachine omwille van financiële redenen 4. dat niet beschikt over een kleuren-tv omwille van financiële redenen 5. dat niet beschikt over een telefoon omwille van financiële redenen 6. dat niet beschikt over een auto omwille van financiële redenen 7. dat tijdens het afgelopen jaar minstens 1 achterstallige betaling had inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) 8. dat het huis niet degelijk kan verwarmen omwille van financiële redenen 9. dat een onverwachte noodzakelijke uitgave (850 euro) niet uit eigen middelen kan betalen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen % personen 0 Geen week vakantie per jaar
5
10
15
20
25
20
Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen
3
Geen wasmachine
1
Geen TV
1
Geen telefoon
<1
Geen auto
5
Achterstallige betalingen
5
Geen degelijke verwarming
4
Geen onverwachte uitgave aankunnen
16
Aantal personen aantal personen x 1.000 0 Geen week vakantie per jaar Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen Geen wasmachine Geen TV
200 1.120 160 60 30
Geen telefoon
20
Geen auto
310
Achterstallige betalingen
320
Geen degelijke verwarming
240
Geen onverwachte uitgave aankunnen
970
46
400
600
800
1000
1200
Indicator I19
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat voldoet aan minstens 1 van 3 onderstaande voorwaarden: 1. leeft in een gezin met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel (zie indicator I1) 2. leeft in een gezin dat ernstig materieel gedepriveerd is (= mist minstens 4 van lijst van 9 items* omwille van financiële redenen) (zie indicator I14) 3. is niet ouder dan 59 jaar en leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20. De werkintensiteit is de verhouding van het aantal gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar tot het aantal maanden dat alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar zouden kunnen werken (zie indicator A9) * 1 week vakantie per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen voor huur/hypotheek en nutsvoorzieningen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (850 euro) kunnen doen.
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2011, doelstelling 2020
18 16
1.200.000
14 1.000.000 12 800.000
10
600.000
8 6
400.000 4 200.000
0
2
2004
2005
2006
Aantal personen 1.000.00 1.010.00 990.000 % personen 16,6 17,0 16,5
2007
2008
2009
2010
2011
2020
970.000
930.000
900.000
910.000
940.000
650.000
15,9
15,2
14,6
14,8
15,0
47
0
% personen in armoede of sociale uitsluiting
aantal personen in armoede of sociale uitsluiting
1.400.000
Toelichting De Europese Unie stelt zich in haar EU2020-strategie tot doel om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting tegen 2020 met 20 miljoen te verminderen. Het gaat om de personen die leven in een huishouden met een gestandaardiseerd inkomen onder de nation ale armoederisicodrempel en/of leven in een huishouden dat ernstig materieel gedepriveerd is en/of jonger zijn dan 60 jaar en lev en in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit. Voor elke inwoners wordt dus eerst gekeken naar zijn of haar huishoudinkomen. Dat wordt vergeleken met de nationale armoederisicodrempel: zie indicator I1. Tegelijk wordt nagegaan of de persoon al dan niet leeft in een ernstig materieel gede priveerd huishouden. Dat heeft te maken met de levensstandaard van het huishouden. Een huishouden is ernstig materieel gedepriveerd al s het minstens 4 items uit een lijst van 9 basisitems moet missen omwille van financiële redenen: zie indicator I14. Ten slotte wordt voor alle personen jonger dan 60 jaar ook gekeken naar de werkintensiteit van het huishouden. Het gaat om he t aantal gewerkte maanden in het afgelopen jaar door alle volwassen leden van het huishouden tegenover het totaal aantal maanden dat z ij gewerkt konden hebben. Is die verhouding kleiner dan 0,2, dan is er sprake van een huishouden met zeer lage werkintensiteit: zie indicator A9. Volgens de EU2020-definitie wordt iemand beschouwd als arm of sociaal uitgesloten als aan minstens 1 van deze 3 voorwaarden is voldaan. In 2011 ging het om 15% van de Vlamingen. Dat komt overeen met ongeveer 940.000 personen. Tussen 2005 en 2009 is het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting licht gedaald. Daarna is dat aantal min of meer constant gebleven. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 in Vlaanderen het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting volgens de EU2020-definitie gedaald moet zijn tot maximaal 650.000 personen. Tegelijk gaat de Vlaamse Regering voor een 30%-reductie tegen 2020 op de 3 subindicatoren van de EU2020-indicator afzonderlijk. Dat betekent dus een 30%-reductie van het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel (zie indicator I1), een 30% -reductie van het aantal personen in ernstige materiële deprivatie (zie indicator I14) en een 30%-reductie van het aantal personen in een huishouden met zeer lage werkintensiteit (zie indicator A9).
48
Indicator I20
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen in armoede of sociale uitsluiting (zie definitie indicator I19)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie % personen in armoede of sociale uitsluiting 0
20
Totaal
15
Man Vrouw
15 16
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
15 11 13 17 19
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
24 11 22 39 8 6 12
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
5 44 18 32
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
40
60
80
100
100 21 14 7 3
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
26 13 8
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
11 31
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
59 10 4 2 1
EU-burger niet-EU-burger
14 59
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
49
Aantal personen in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie
aantal personen in armoede of sociale uitsluiting x 1.000 0
100
200
300
400
500
600
700
800
Man Vrouw
450 490
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
190 60 270 210 210
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
200 110 160 120 50 60 90
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
120 120 200 290
met la
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
390 50 90 70 60
Laagg
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
370 240 120
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
510 430
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
730 130 50 20 10
EU-burger niet-EU-burger
700 50
Werk
Werk
Gepen
Ander
Lid va
met m
met h
met z
Midde
Hoogg
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
50
Indicator I21
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen in armoede of sociale uitsluiting (zie definitie indicator I19) bij die groepen waarvan het percentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene percentage* * Personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit halen per definitie een score van 100% op deze indicator
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2008-2011
% personen in armoede of sociale uitsluiting 0
20
40
60
80
15
Totaal 15
2008
28
Alleenstaande
2009
24 39
2010
Lid van eenoudergezin 39
2011
41
Werkloos 44 31
Anders niet-actief 32
24
Laaggeschoold 26
27
Lid van gezin dat huis huurt 31
59
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel 59
41
niet-EU-burger 59
51
100
Indicator I22
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen in armoede of sociale uitsluiting (zie definitie indicator I19)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
49
% personen in armoede of sociale uitsluiting
50
40 40
40
27 27 28
30
20
21 21 21 19 19 19 20 18 17 17 15 15 16 16
30 31 31
33
23 23 24 24 24
10
* Cijfer voor 2010.
52
Bulgarije
Roemenië
Letland
Litouwen
Hongarije
Ierland*
Griekenland
Italië
Polen
Spanje
EU27
Portugal
Cyprus
Estland
Verenigd Koninkrijk
Malta
België
Slovakije
Slovenië
Duitsland
Frankrijk
Finland
Denemarken
Oostenrijk
Zweden
Luxemburg
Nederland
Tsjechië
Vlaams Gewest
0
Indicator I23
Inkomenskwintielverhouding (S80/S20): evolutie
Omschrijving
Verhouding van het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste kwintiel) in het totale inkomen, tot het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste kwintiel) in het totale inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/240.htm
Vlaams Gewest 2004-2011
5
inkomenskwintielverhouding
4 3,6
3,7 3,5
3,5
3,6
3,5
3,6
3,5
3
2
1
0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Toelichting Er bestaan verschillende maten om de inkomensverdeling in een land of regio in kaart te brengen. Een in de Europese armoedepl annen vaak gebruikte maat is de inkomenskwintielverhouding (S80/S20) die het totale inkomen van de 20% rijksten vergelijkt met dat van de 20% armsten. Deze verhouding lag in Vlaanderen in 2011 op 3,5. Dat betekent dat het inkomen van de 20% rijksten 3,5 keer hoger li gt dan het inkomen van de 20% armsten. Dat cijfer is nagenoeg stabiel gebleven sinds 2004.
53
Indicator I24
Inkomenskwintielverhouding (S80/S20): Europese vergelijking
Omschrijving
Verhouding van het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste kwintiel) in het totale inkomen, tot het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste kwintiel) in het totale inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/240.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
10
inkomenskwintielverhouding
8
6 5,0 5,1
4
4,1 3,9 3,9 4,0 3,7 3,8 3,8 3,8 3,5 3,5 3,5 3,6
5,3 5,3 5,3
5,8 5,6 5,7
6,0
6,2
6,5 6,6
6,8
4,5 4,6 4,3 4,4
2
* Cijfer voor 2010.
54
Spanje
Letland
Bulgarije
Roemenië
Griekenland
Portugal
Litouwen
Italië
Ierland*
Verenigd Koninkrijk
Estland
EU27
Polen
Frankrijk
Duitsland
Denemarken
Cyprus
Malta
Luxemburg
België
Hongarije
Slovakije
Oostenrijk
Nederland
Finland
Zweden
Slovenië
Tsjechië
Vlaams Gewest
0
Indicator I25
Gini-coëfficiënt: evolutie
Omschrijving
Synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid).
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/239.htm
Vlaams Gewest 2004-2011
30
25
24,9
24,5
24,9
2004
2005
2006
25,3 23,9
24,4
24,9
24,5
2009
2010
2011
gini-coëfficient
20
15
10
5
0 2007
2008
Toelichting De gini-coëfficiënt is een maat die inzicht geeft in de wijze waarop het inkomen verdeeld is tussen de inwoners van een land of regio. Deze maat varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid). De gini-coëfficiënt is de voorbije jaren niet significant gestegen of gedaald in Vlaanderen. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat de inkomensongelijkheid en dus de gini -coëfficiënt tegen 2020 merkbaar zou dalen. Voorlopig is er in de cijfers echter geen sprake van een duidelijke daling.
55
Indicator I26
Gini-coëfficiënt: Europese vergelijking
Omschrijving
Synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid).
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/239.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
50
gini-coëfficient
40
31 31 31 30 24 24
25 25
26 26 26 26 26
27 27 27
28
32 32
33 33 33 33
34 34 34
35 35
29 29
20
10
56
Letland
Bulgarije
Spanje
Portugal
Griekenland
Ierland*
Roemenië
Verenigd Koninkrijk
Italië
Litouwen
Estland
Polen
Frankrijk
EU27
Cyprus
* Cijfer voor 2010.
Duitsland
Denemarken
Malta
Luxemburg
België
Hongarije
Oostenrijk
Finland
Nederland
Slovakije
Tsjechië
Vlaams Gewest
Zweden
Slovenië
0
Indicator S1
Betalingsachterstand en collectieve schuldenregeling: evolutie
Omschrijving
Aantal geregistreerde personen met betalingsachterstand en aantal uitstaande berichten van toelaatbaarheid van collectieve schuldenregeling, telkens op 31 december
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Nationale Bank van België www.nbb.be
Vlaams Gewest 2007-2012
160.000
aantal personen en berichten
140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0
Personen met betalingsachterstand
Berichten van collectieve schuldenregeling*
2007
107.421
38.315
2008
110.258
41.197
2009
116.284
45.595
2010
119.619
50.909
2011
124.066
55.425
2012
127.732
59.096
* Cijfers inclusief het gerechtelijke arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.
Toelichting Schuldoverlast is vaak een belangrijk probleem voor mensen in armoede. Eind 2012 stonden 127.732 Vlamingen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België. Dez e Centrale registreert alle kredieten die door natuurlijke personen (voor privé doeleinden) worden afgesloten evenals de eventuele wanbe talingen met betrekking tot deze kredieten. Kredietgevers zijn verplicht de centrale te raadplegen vooraleer ze een krediet toekennen. Het aantal geregistreerde personen met betalingsachterstand is de afgelopen jaren duidelijk toegenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in deze cijfers enkel rekening wordt gehouden met kredieten (voor consumptie of hypothe ek), maar niet met andere schulden zoals schulden voor huur, energiefacturen, gezondheidskosten, telefoon/internet of fiscale schulden. Wie geconfronteerd wordt met overmatige schuldenlast of ernstige financiële moeilijkheden kan een beroep doen op de procedure van collectieve schuldenregeling. Eind 2012 stonden er in Vlaanderen (inclusief het gerechtelijke arrondissement Brussel -Halle-Vilvoorde) in totaal 59.096 berichten van 'toelaatbaarheid van collectieve schuldenregeling' uit. Dit cijfers kan gezien worden als een aan wijzing voor de meest extreme vorm van overmatige schuldenlast.
57
Indicator S2
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige betaling inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) tijdens het afgelopen jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2011
500.000
6
5
4 300.000 3 200.000 2
100.000
0 Aantal personen % personen
% personen met achterstallen
aantal personen met achterstallen
400.000
1
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
290.000
270.000
290.000
250.000
290.000
270.000
290.000
320.000
4,8
4,5
4,7
4,1
4,8
4,5
4,7
5,2
0
Toelichting In 2011 leefde goed 5% van de Vlamingen in een gezin met minstens 1 achterstallige betaling in het afgelopen jaar voor huur o f hypotheek, elekticiteit, water of gas of een andere lening. Dat komt overeen met ongeveer 320.000 personen. In tegenstelling tot de cijfers van de Centrale voor Krediet aan Particulieren van de Nationale Bank over het aantal geregist reerde personen met betalingsachterstand (zie indicator S1) wordt hier niet alleen rekening gehouden met kredieten maar ook met andere mogeli jke schulden (huur, nutsvoorzieningen...).
58
Indicator S3
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige betaling inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) tijdens het afgelopen jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen met achterstallen
% personen met achterstallen 0
5
Totaal
5
Man Vrouw
5 5
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
8 7 6 3 1
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
5 3 2 16 7 3 9
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
4 10 2 7
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
10 12 12 7 3
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
10
15
20
25
7 5 2
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
2 15
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
12 8 4 2 1
EU-burger niet-EU-burger
4 18
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
59
Aantal personen met achterstallen
aantal personen met achterstallen x 1.000 0 Man Vrouw 0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
50
250
40 20 10 50 50 30 60 110 30 20 60
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
90 90 30
EU-burger niet-EU-burger
200
100 40 130 40 10
40 30 70 80 80
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
150
160 160
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
100
110 210 140 100 40 30 10 210 20
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
60
Indicator S4
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige betaling inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) tijdens het afgelopen jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
35 30 25
25
26
32
27
19
20 17 15 9
9
9
Verenigd Koninkrijk
Malta
7
8
België
7
8
Slovakije
6
Oostenrijk
6
Denemarken
5
Tsjechië
5
Zweden
5
Duitsland
5
4
Nederland
10
Spanje
13
Vlaams Gewest
% personen met achterstallen
30
31
10 10
14 14 14
11 11
* Cijfer voor 2010.
61
Griekenland
Bulgarije
Roemenië
Cyprus
Letland
Hongarije
Slovenië
Polen
Ierland*
Italië
Estland
Litouwen
EU27
Finland
Portugal
Frankrijk
Luxemburg
0
Indicator U1
Recht op Maatschappelijke Integratie en Maatschappelijke Hulp: evolutie
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het (equivalent) leefloon en van tewerkstellingsmaatregelen in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
POD Maatschappelijke Integratie http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2685.htm
Vlaams Gewest 2006-2011
30.000
aantal begunstigden
25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0
leefloon
equivalent leefloon
tewerkstellingsmaatregelen
2006
22.230
13.940
4.312
2007
21.854
11.403
4.395
2008
22.346
7.701
4.207
2009
24.912
7.471
4.450
2010
25.816
9.382
5.038
2011
24.069
9.934
5.426
Toelichting Naast de klassieke sociale uitkeringen (pensioenen, werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en kinderbijslag), probeert de overheid via de sociale bijstand de armoedesituatie van de minst gegoede groepen te verbeteren . Het gaat vooreerst om het leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het eq uivalent leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH). Het RMH is er voor mensen die niet in aa nmerking komen voor het RMI omdat ze niet voldoen aan bepaalde voorwaarden inzake leeftijd, nationaliteit en arbeidsbereidheid. In de praktijk gaat het vooral om kandidaat-vluchtelingen en vreemdelingen met een verblijfsvergunning die niet ingeschreven zijn in het bevolkingregister. In 2011 ontvingen in Vlaanderen per maand gemiddeld 24.069 personen een leefloon. Dat aantal is na een duidelijke stijging in 2009 en 2010 weer iets gedaald. Nog eens gemiddeld 9.934 personen per maand ontvingen in 2011 een equivalent leefloon. In 2010 en 201 1 is dat aantal duidelijk gestegen. Het gaat hier niet om het aantal personen dat recht heeft op het (equivalent) leefloon maar om het aantal personen dat het (e quivalent) leefloon effectief ontvangt. Om uiteenlopende redenen maakt een bepaald deel van de personen die recht hebben op het (equival ent) leefloon in de praktijk geen gebruik van dat recht. Hoe groot dat aandeel is, is echter moeilijk te schatten. Naast het (equivalent) leefloon kan het RMI en het RMH ook ingevuld worden via een tewerkstellingsmaatregel met tussenkomst v an het OCMW. Het aantal tewerkstellingsmaatregelen is de voorbije jaren gestaag gestegen.
62
Indicator U2
Recht op Maatschappelijke Integratie en Maatschappelijke Hulp: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het (equivalent) leefloon in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
POD Maatschappelijke Integratie http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2685.htm
Vlaams Gewest 2011
aantal (equivalent) leefloners aantal 5.000uitkeringstrekkers 10.000
0 0
5.000
Man
10.094 5.801
Vrouw
13.975 4.132
0-17 jaar
102 119
18-24 jaar
6.483 1.986
25-44 jaar
9.161 5.143
45-64 jaar
7.425 2.247
65 jaar en ouder
898 440
Alleenstaande
10.557 4.244
Samenwonende
6.856 2.707
Persoon met gezin ten laste
6.655 2.938
Onbekend
Belg
10.000
niet-EU-burger
5.166 9.761
20.000
leefloon equivalent leefloon
16.653 35 2.239 151
15.000
1
45
EU-burger (excl. Belg)
15.000
63
20.000 25.000
Indicator U3
Uitkeringen voor ouderen, personen met een handicap en kinderen: evolutie
Omschrijving
Aantal begunstigden van de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO), het Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB), de Inkomensvervangende Tegemoetkoming aan Personen met een Handicap (IVT), de Integratietegemoetkoming voor Personen met een Handicap (IT) en het aantal op de gewaarborgde gezinsbijslag rechtgevende kinderen, op 1 januari (of waar aangegeven op 31 december van voorgaande jaar)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON
Rijksdienst voor Pensioenen, FOD Sociale Zekerheid Directie-generaal Personen met een Handicap, Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/254.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/256.htm
Voor meer informatie
Vlaams Gewest 2007-2012
aantal begunstigden
80.000
60.000
40.000
20.000
0
IGO
GIB
IVT-IT*
Gewaarborgde gezinsbijslag*
2007
40.846
9.382
64.369
4.469
2008
44.754
8.433
66.188
4.087
2009
48.016
7.391
68.534
3.673
2010
48.636
6.442
73.280
3.973
2011
50.552
5.679
76.229
4.914
2012
51.893
5.009
77.158
4.971
* Cijfers op 31 december van het voorgaande jaar.
Toelichting Slechts een beperkt aantal 65-plussers ontvangt een leefloon omdat zij aparte regelingen kennen: het Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB) dat sinds 2002 geleidelijk vervangen wordt door de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO). Meestal gaat het om e en toeslag bovenop het pensioen, zodat men een bedrag bekomt dat vergelijkbaar is met het leefloon. Het wordt toegekend aan pers onen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt maar die door omstandigheden geen of geen voldoende loopbaan hebben kunnen opbouwen. Op 1 januari 2012 ging het samen om 56.902 ouderen. Het aantal uitgekeerde GIB’s gaat sinds 2002 elk jaar achteruit . Het aantal IGO’s schommelde tot 2007 rond 40.000, maar gaat sinds 2008 in stijgende lijn. Personen met een handicap kunnen een beroep doen op een Inkomensvervangende Tegemoetkoming (IVT) indien zij geen arbeid kunne n verrichten en/of een Integratietegemoetkoming (IT) indien zij bijkomende kosten te dragen hebben vanwege een vermindering van hun zelfredzaamheid. Eind 2011 werd in Vlaanderen aan 77.158 personen een IVT en/of een IT uitgekeerd. Het aantal personen met ee n IVT en/of IT neemt de laatste jaren opvallend toe. Factoren die hierin mogelijk een rol spelen zijn de vergrijzing van de bevolki ng, een betere bekendheid van het stelsel en een snellere behandeling van de aanvragen. De gewaarborgde gezinsbijslag ten slotte is bedoeld voor gezinnen die op basis van hun beroepsactiviteit geen enkel recht kun nen doen gelden op kinderbijslag, of slechts een recht genieten op een bedrag dat lager ligt dan de gewaarborgde gezinsbijslag. Eind 2 011 ging het om 4.971 rechtgevende kinderen.
64
Indicator A1
Werkzaamheidsgraad: evolutie en situatie van bevolkingsgroepen met lagere arbeidsdeelname
Omschrijving
Percentage werkenden (= personen die in de referentieweek van de bevraging minstens 1 uur arbeid hebben verricht) in de totale bevolking van 20 tot 64 jaar en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3456.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3461.htm
Vlaams Gewest 2006-2011
80 70
% werkenden
60 50 40 30 20 10 0
Personen met handicap***
Totaal
Vrouwen
55 tot 64 jaar
Laaggeschoolden*
Niet-EU-burgers**
2006
70,6
63,4
31,4
52,5
45,0
2007
71,9
64,9
34,2
54,3
44,5
2008
72,3
66,1
34,3
53,4
47,2
2009
71,5
65,7
35,8
52,6
47,0
37,5
2010
72,1
66,7
38,2
53,3
44,4
33,5
2011
71,8
66,4
38,9
52,0
46,3
38,6
42,7
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. ** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27. *** Personen die hinder ondervinden in dagelijkse bezigheden door handicap, langdurige ziekte of aandoening. In 2007 cijfers voor 2de kwartaal, in 2009, 2010 en 2011 jaarcijfers.
Toelichting Sinds 2007 schommelt de totale werkzaamheidsgraad in Vlaanderen rond 72%. Een aantal groepen blijft echter ondervertegenwoord igd op de Vlaamse arbeidsmarkt: ouderen, personen met een handicap, personen met een nationaliteit van buiten de EU, laaggeschoolden en vrouwen. De lage werkzaamheidsgraad bij ouderen vormt een van de voornaamste pijnpunten op de arbeidsmarkt. De Vlaamse arbeidsmarkt wo rdt gekenmerkt door een specifiek leeftijdsgebonden arbeidspatroon. Een erg hoge arbeidsdeelname tussen 25 en 49 jaar zorgt in co mbinatie met een beperkte deelname bij jongeren en ouderen voor sterk samengedrukte loopbanen. De arbeidsdeelname van de 55 - tot 64-jarigen is de voorbije jaren wel duidelijk gestegen, waardoor nu bijna 4 op de 10 personen in deze groep aan het werk is. Ook de arbe idsdeelname van vrouwen gaat er gestaag op vooruit. Bij de laaggeschoolden is er eerder sprake van een afname. Bij de niet -EU-burgers en de personen met een handicap ging de arbeidsdeelname er in 2011 na een afname in de voorbije jaren weer op vooruit.
65
Indicator A2
Werkzaamheidsgraad: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage werkenden (= personen die in de referentieweek van de bevraging minstens 1 uur arbeid hebben verricht) in de bevolking van 20 tot 64 jaar naar verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3456.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3461.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
Vrouwen
55- tot 64-jarigen 85
75
75
65
65
55
55
45
45
35
35
25
25 SE DK FI NL DE AT UK EE CY LT VL LV PT SI FR EU27 LU CZ BE BG IE PL SK RO ES HU IT GR MT
SE DE DK EE FI UK NL CY LV LT IE PT CZ EU27 ES BG AT FR SK RO GR LU VL BE IT PL HU MT SI
85
Laaggeschoolden*
Niet-EU-burgers 85
75
75
65
65
55
55
45
45
35
35
25
25 CY CZ PT IT EE GR AT UK LV LU IE EU27 DE ES DK NL HU FI FR SE VL BE
PT CY SE NL DK LU DE AT UK FR FI GR EU27 VL ES MT RO IT LV EE BE SI IE CZ PL BG HU LT SK
85
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs.
Toelichting Bij de vrouwen ligt de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen hoger dan het EU-gemiddelde en bij de laaggeschoolden op nagenoeg hetzelfde niveau als het EU-gemiddelde waardoor Vlaanderen voor deze groepen een plaats in de middenmoot van de EU-lidstaten inneemt. Bij de andere groepen blijkt een ander beeld. Dat de lage werkzaamheidsgraad bij ouderen een van de voornaamste pijnpunten is op de Vlaamse arbeidsmarkt is, blijkt duidelijk uit de vergelijking met de scores van de EU-lidstaten. Vlaanderen scoort met een werkzaamheidsgraad van 39% heel wat minder dan de meeste EU-lidstaten en het EU-gemiddelde. Hetzelfde geldt voor de situatie van de personen met een nationaliteit van buiten de Europese Unie. Ook bij deze groep scoort Vlaanderen niet goed in vergelijking me t de EUlidstaten waarvoor cijfers beschikbaar zijn.
66
Indicator A3
Werkloosheidsgraad (ILO): evolutie van totale en (zeer) langdurige werkloosheid
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar gemeten volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor werk), percentage langdurige werklozen (langer dan 1 jaar) in de beroepsbevolking, percentage zeer langdurige werklozen (langer dan 2 jaar) in de beroepsbevolking
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/394.htm
Vlaams Gewest 2002-2011
7
6
% werklozen
5
4
3
2
1
0
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Werkloosheidsgraad
4,9
5,7
5,4
5,5
5,0
4,4
3,9
5,0
5,2
4,3
Langdurige werkloosheidsgraad
1,7
2,0
2,2
2,3
2,1
1,6
1,4
1,5
1,9
1,7
Zeer langdurige werkloosheidsgraad
1,1
1,2
1,4
1,5
1,5
1,1
1,0
1,3
1,1
0,9
Toelichting De afgelopen jaren kende de ILO-werkloosheidsgraad in Vlaanderen een fluctuerend verloop. De werkloosheidsgraad lag het hoogst i n de periode 2003-2005. Het laagste niveau werd bereikt in 2001 en in 2008. In 2009 en 2010 steeg de werkloosheidsgraad sterk ten opz ichte van 2008. In 2011 daalde de werkloosheidsgraad weer. De langdurige werkloosheidsgraad volgt met enige vertraging grotendeels hetzelfde patroon als de totale werkloosheidsgraad en lag het hoogst in 2005. In 2011 ging het om 1,7% van de Vlaamse beroepsbevolking. Hetzelfde geldt voor de zeer langdurige werklooshei d zij het dat de vertraging hier nog groter is. De zeer langdurige werkloosheidsgraad zakte in 2011 onder 1%.
67
Indicator A4
Werkloosheidsgraad (ILO): situatie van bevolkingsgroepen met lagere arbeidsdeelname
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar gemeten volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor werk) en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/393.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/395.htm
Vlaams Gewest 2006-2011
30
% werklozen
25 20 15 10 5 0
Totaal
Vrouwen
15 tot 24 jaar
55 tot 64 jaar
Laaggeschoolden*
Niet-EU-burgers**
2006
5,0
5,8
12,5
4,6
8,1
25,2
2007
4,4
5,1
11,7
3,5
6,7
21,4
2008
3,9
4,2
10,5
3,6
6,6
23,3
2009
5,0
5,0
15,7
4,3
7,7
21,6
2010
5,2
5,1
15,6
4,0
9,0
24,7
2011
4,3
4,4
12,7
3,4
8,0
19,9
* Personen tussen 20 en 64 jaar met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. ** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27.
Toelichting De mindere arbeidsdeelname van vrouwen, laaggeschoolden en personen met een nationaliteit van buiten de EU vertaalt zich niet alleen in een lagere werkzaamheidsgraad (zie indicator A1), maar ook in een hogere ILO-werkloosheidsgraad. Het verschil tussen de vrouwelijke en de totale werkloosheidsgraad is in 2011 echter volledig verdwenen. Bij de laaggeschoold en is er wel nog steeds sprake van een behoorlijk verschil. Het grootste verschil is echter te vinden bij de niet -EU-burgers. De werkloosheidsgraad lag in 2011 bij deze laatste groep bijna 5 keer hoger dan de totale werkloosheidsgraad. De werkloosheidsgraad van jongeren tussen 15 en 24 jaar is in 2011 na een sterke stijging in 2009 en 2010 weer gedaald. Ook d e werkzaamheidsgraad van deze groep is relatief laag (29% in 2011), maar dat hangt voornamelijk samen met de lange schoolloopba an van de jonge Vlamingen en is dus niet echt problematisch. De werkloosheidsgraad van jongeren is dat wel. Gebrek aan werkervaring speelt de jongeren parten. Daarenboven worden ze vaker aangeworven met een tijdelijk contract of als uitzendkracht zodat ze geregeld we er in de werkloosheid terechtkomen. De ouderen die niet werken, zitten voornamelijk in de inactiviteit en dus minder in de werkloosheid. Daardoor ligt de werkloo sheidsgraad bij de 55- tot 64-jarigen - ondanks hun beperkte arbeidsdeelname - niet hoger dan de totale werkloosheidsgraad.
68
Indicator A5
Werkloosheidsgraad (ILO): Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) gemeten volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor werk) en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/393.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/395.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
Totaal
Vrouwen 50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 VL NL AT DE LU MT RO FI BE UK DK SE CY CZ SI IT EU27 FR BG PL IE HU EE LT LV PT SK GR ES
AT VL NL LU DE MT CZ BE DK RO SE CY FI UK SI IT FR EU27 PL HU BG EE PT SK IE LV LT GR ES
50
15- tot 24-jarigen
55- tot 64-jarigen 50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 AT VL RO IT BE NL SE CY UK DK CZ FI DE FR EU27 PL GR HU BG IE SK PT EE LT LV ES
NL AT DE VL MT DK SI CZ BE FI UK EU27 FR EE CY SE RO PL HU BG IT LV IE PT LT SK GR ES
50
Laaggeschoolden*
Niet-EU-burgers 50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 NL CY LU MT VL RO AT DK IT UK SE FI BE PT DE FR SI EU27 GR PL CZ IE HU EE BG LV ES LT
CY AT UK IT NL DE IE DK VL EU27 LV FI EE GR PT FR BE SE ES
50
* Personen tussen 20 en 64 jaar met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs.
Toelichting Door de relatief lage totale werkloosheidsgraad in Vlaanderen in vergelijking met de lidstaten van de EU ligt ook de werkloosheidsgraad van de verschillende groepen met een lagere arbeidsdeelname veelal (ver) onder het EU-gemiddelde. De enige uitzondering hierop is de werkloosheidsgraad van personen met een nationaliteit van buiten de Europese Unie. Daar ligt de werkloosheidsgraad op hetzelfde niveau als het EU-gemiddelde.
69
Indicator A6
Langdurige werkloosheidsgraad (ILO): Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage langdurige werklozen (langer dan 1 jaar) in de beroepsbevolking
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm
9
9
9
Ierland
Griekenland
Letland
10
8
8
6
6
Portugal
Bulgarije
6
Malta
Roemenië
4
4
Italië
Duitsland
4
EU27
3
4
Frankrijk
3
4
Slovenië
3
4
Polen
3
Verenigd Koninkrijk
2
3
Tsjechië
2
Denemarken
Zweden
2
Finland
1
2
Cyprus
1
2
Nederland
1
Luxemburg
2
Vlaams Gewest
4
België
5
Oostenrijk
70
Litouwen
Estland
0 Hongarije
% langdurig werklozen
7
Indicator A7
Niet-werkende werkzoekenden (VDAB): evolutie van totale en (zeer) langdurige werkloosheid
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal bij de VDAB ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) van 18 tot 65 jaar, aantal langdurige NWWZ (langer dan 1 jaar) en aantal zeer langdurige NWWZ (langer dan 2 jaar)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
VDAB http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2171.htm
Vlaams Gewest 2002-2012
250.000
aantal NWWZ
200.000
150.000
100.000
50.000
0
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
NWWZ
187.023
207.806
225.633
235.344
216.762
180.397
168.889
202.809
208.242
195.008
204.437
Langdurige NWWZ
65.578
77.231
92.761
101.318
104.049
84.121
71.683
79.003
89.734
85.534
86.207
Zeer langdurige NWWZ
38.113
39.919
48.840
57.851
62.207
57.663
48.536
47.618
51.300
52.536
52.641
Toelichting Net als de ILO-werkloosheidsgraad (zie indicator A3) kende ook het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) ingeschreven bij de VDAB de laatste 10 jaar een fluctuerend verloop. Het totale aantal NWWZ lag het hoogst in 2005 en het laagst in 2008. Onder i nvloed van de economische crisis liep het aantal NWWZ in 2009 en 2010 aanzienlijk op. In 2011 nam het aantal NWWZ weer af. Maar in 2012 is dat aantal toch weer iets gestegen. Het aantal langdurige en zeer langdurige NWWZ lag in 2012 nagenoeg even hoog als in 2011.
71
Indicator A8
Niet-werkende werkzoekenden (VDAB): situatie van bevolkingsgroepen met lagere arbeidsdeelname
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal bij de VDAB ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) van verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
VDAB - Arvastat http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/433.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/421.htm
Vlaams Gewest 2007-2012
150.000
125.000
aantal NWWZ
100.000
75.000
50.000
25.000
0
Arbeidsgehandicapten
Vrouwen
Jonger dan 25 jaar
Ouder dan 50 jaar
Laaggeschoolden*
Allochtonen**
2007
96.402
36.842
45.592
93.531
35.447
2008
88.144
34.868
45.315
88.903
34.926
28.488
2009
97.257
45.344
49.323
103.651
43.768
30.788
2010
100.086
45.349
52.439
105.131
47.514
29.880
2011
95.129
41.090
51.788
97.693
47.405
27.858
2012
96.702
44.940
50.919
100.098
52.287
26.623
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. ** Het gaat om personen met een huidige of vorige nationaliteit van buiten de EU27.
Toelichting Bij alle groepen is het aantal NWWZ gestegen tussen 2008 en 2009. Deze groepen volgen daarmee de daling van het totaal aantal NWWZ in dezelfde periode (zie indicator A7). In 2010 lag het aantal NWWZ bij alle groepen nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2009. I n 2011 nam het aantal NWWZ bij alle groepen af, al is die daling niet bij alle groepen even groot. Vooral bij de vrouwen, jongeren en la aggeschoolden nam het aantal NWWZ duidelijk af. Bij de ouderen en de allochtonen gaat het slechts om een (zeer) beperkte daling. In 2012 is er bij de meeste groepen weer sprake van een stijging, behalve bij de ouderen en bij de personen met een arbeidshandicap.
72
Indicator A9
Zeer lage werkintensiteit: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat niet ouder is dan 59 jaar en leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20. De werkintensiteit is de verhouding van het aantal gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar tot het aantal maanden dat alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar zouden kunnen werken.
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Aantal personen800.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
12
10 600.000 8
400.000
6
4 200.000 2
0
2004
Aantal personen 500.000 % personen 10,4
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2020
470.000
460.000
470.000
360.000
380.000
370.000
410.000
250.000
10,0
9,7
9,9
7,7
8,0
7,7
8,6
% personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
aantal personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
% personen
Vlaams Gewest 2004-2011, doelstelling 2020
0
Toelichting In 2011 leefde bijna 9% van de Vlamingen tot 60 jaar - goed voor ongeveer 410.000 personen - in een gezin met een zeer lage werkintensiteit. Dat aandeel is tussen 2004 en 2008 duidelijk gedaald maar tussen 2010 en 2011 weer iets gestegen. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 dat aantal personen gedaald moet zijn tot maximaal 250.000 personen.
73
Indicator A10
Zeer lage werkintensiteit: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat niet ouder is dan 59 jaar en leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20. De werkintensiteit is de verhouding van het aantal gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar tot het aantal maanden dat alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar zouden kunnen werken.
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
25
23
20
14
8
8
8
Malta
9
Nederland
8
9
Vlaams Gewest
8
Portugal
7
Oostenrijk
7
Slovenië
7
Polen
5
7
Zweden
5
6
Roemenië
10
Slovakije
15
Tsjechië
% personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
30
9
10 10 10 10
11 11 11
12 12 12 12 12 12
* Cijfer voor 2010.
74
België
Ierland*
Litouwen
Spanje
Letland
Hongarije
Griekenland
Verenigd Koninkrijk
Duitsland
Denemarken
Bulgarije
Italië
EU27
Estland
Finland
Frankrijk
Cyprus
Luxemburg
0
Indicator A11
Arme werkenden: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat als werkend wordt beschouwd met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2011
5
125.000
4
100.000 3 75.000 2 50.000
1
25.000
0 Aantal werkenden % werkenden
% werkenden onder armoederisicodrempel
aantal werkenden onder armoederisicodrempel
150.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
80.000
70.000
90.000
80.000
100.000
80.000
90.000
80.000
3,3
3,0
3,8
3,1
3,9
3,2
3,5
3,1
0
Toelichting Uit de armoederisicopercentages bleek al dat werk een belangrijke buffer vormt tegen armoede (zie indicator I2). Het risico o p armoede ligt bij personen met een job beduidend lager dan bij werklozen, gepensioneerden en andere niet -actieven. Maar al lijkt het hier te gaan om een laag percentage (3% in 2011), dit komt overeen met een behoorlijk grote groep: ongeveer 80.000 Vlamingen moeten ondanks het feit dat ze aan het werk zijn toch zien rond te komen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel. Omgekeerd betekent dit dat een vrij grote groep van de personen onder de armoederisicodrempel al aan he t werk is.
75
Indicator A12
Arme werkenden: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat als werkend wordt beschouwd met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage werkenden met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
0
2
Totaal
3
Man Vrouw
3 3
18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar
4 3 2
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
6 4 2
Permanent arbeidscontract Tijdelijk arbeidscontract
% werkenden onder de armoederisicodrempel 4 6 8
10
12
2 10
Werkweek van 30 uur of meer Werkweek van minder dan 30 uur
3 7
Werknemer Zelfstandige
2 8
Aantal werkenden met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
aantal werkenden onder de armoederisicodrempel x 1.000 20 40 60
0 Man Vrouw
50 30
18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar
10 60 10
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
20 40 20
Permanent arbeidscontract Tijdelijk arbeidscontract
30 20
Werkweek van 30 uur of meer Werkweek van minder dan 30 uur
50 20
Werknemer Zelfstandige
60 20
76
80
Indicator A13
Arme werkenden: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen dat als werkend wordt beschouwd met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisodrempel
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
19
20
8
8
Bulgarije
Ierland*
9
9
EU27
8
Letland
8
Verenigd Koninkrijk
7
8
Estland
7
8
Duitsland
7
Cyprus
6
Zweden
6
Denemarken
6
Hongarije
4
6
Malta
4
6
Slovenië
4
5
Nederland
3
België
5
Finland
10
Frankrijk
15
Tsjechië
% werkenden onder armoederisicodrempel
25
10 10 10
11 11
12 12
* Cijfer voor 2010.
77
Roemenië
Spanje
Griekenland
Italië
Polen
Portugal
Litouwen
Luxemburg
Slovakije
Oostenrijk
Vlaams Gewest
0
Indicator H1
Te zware woonkost: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2011
12
10
800.000
8 600.000 6 400.000 4
200.000
0 aantal personen % personen
% personen met te zware woonkosten
aantal personen met te zware woonkosten
1.000.000
2
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
570.000
370.000
420.000
420.000
580.000
360.000
400.000
440.000
9,9
6,6
7,5
7,3
9,5
5,9
6,5
7,1
0
Toelichting Door het Europese statistiekbureau Eurostat wordt de grens voor een te zware woonkost gelegd op 40% van het beschikbare huishoudinkomen. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met de 'naakte' woonkosten (betalingen voor de lening en huur) maar ook met uitgaven voor verzekeringen, verplichte lasten, regulier onderhoud en herstellingen, belastingen en betalingen voor nutsvoorzieningen (water, elektriciteit, gas en verwarming). In 2011 leefde 7% van de Vlamingen in een huishouden met een te zware woonkost. Dat komt overeen met ongeveer 440.000 personen. Het aandeel en aantal personen met te zware woonkosten is sinds 2009 weer licht gestegen en ligt daarmee opnieuw op het niveau van voor 2008.
78
Indicator H2
Te zware woonkost: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen met te zware woonkosten
% personen met te zware woonkosten 0
10
Totaal
7
Man Vrouw
7 8
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
6 5 7 7 11
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
24 5 6 19 3 3 3
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
5 14 10 10
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
26 9 4 4 5
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
11 7 5
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
2 24
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
25 8 2 1 <1
EU-burger niet-EU-burger
7 15
20
30
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
79
Aantal personen met te zware woonkosten
aantal personen met te zware woonkosten x 1.000 0
100
Man Vrouw
210 240
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
70 30 150 80 110
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
200 40 40 60 20 30 20
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
120 40 110 90
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
100 20 20 40 110
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
160 130 70
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
120 330
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
310 100 20 20 < 10
EU-burger niet-EU-burger
360 10
200
300
400
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
80
Indicator H3
Te zware woonkost: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
24
25 20
20 15
7
7
Estland
8
8
Italië
7
Portugal
4
6
Vlaams Gewest
4
5
Frankrijk
3
5
Slovenië
3
5
Oostenrijk
5
Finland
10
Zweden
15
Luxemburg
% personen in huishouden met te zware woonkosten
30
8
9
10 10 10
11 11
12 12 12
16 16
13
* Cijfer voor 2010.
81
Griekenland
Denemarken
Verenigd Koninkrijk
Duitsland
Letland
Nederland
EU27
Spanje
Hongarije
België
Litouwen
Polen
Tsjechië
Roemenië
Bulgarije
Slovakije
Ierland*
Malta
Cyprus
0
Indicator H4
Energiearmoede - klanten sociale leveranciers, budgetmeters en afsluitingen: evolutie
Omschrijving
Het aantal huishoudelijke afnemers van elektriciteit en gas dat wordt beleverd door de netbeheerders in hun rol van sociale leverancier, het aantal ingeschakelde budgetmeters en stroombegrenzers, telkens op 31 december en het aantal van de elektriciteit-, gas- en watertoevoer afgesloten huishoudelijke afnemers in de loop van het jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
VREG en SERV-rapport 'Sociale aspecten waterbeleid' (november 2012) www.vreg.be www.serv.be
Vlaams Gewest 2007-2012
Elektriciteit
Ga s
100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0
Klanten sociale leverancier
Budgetmeters
Stroombegrenzers
Klanten sociale leverancier
2007
52.170
34.300
3.424
36.127
2008
60.026
36.059
2.728
41.521
2009
72.978
40.341
2.509
50.721
4.488
2010
76.575
41.200
2.790
54.680
18.190
2011
82.287
43.999
1.661
59.069
24.220
2012*
80.320
44.006
57.804
27.125
Budgetmeters
* Voorlopige cijfers.
Afgesloten huishoudelijke afnemers 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0
Elektriciteit
Gas
2006
749
1.222
2007
1.445
3.335
2008
1.429
3.387
2009
923
3.122
791
2010
1.857
2.836
2.362
2011
1.165
1.850
4.886
82
Water
Toelichting Het aantal door de netbeheerders van elektriciteit en gas voorziene huishoudens nam in 2012 voor het eerst in lange tijd weer af. Het gaat enkel om klanten van wie het leveringscontract werd opgezegd door de commerciële leverancier omwille van wanbetaling en die z oals wettelijk bepaald verder worden beleverd door de netbeheerders in hun rol van sociale leverancier. Eind 2012 ging het om 80.3 20 huishoudens voor elektriciteit en 57.804 voor gas (voorlopige cijfers). Bij de meeste van de door de netbeheerder van elektriciteit voorziene huishoudens werd een budgetmeter geplaatst. Tot en met 2006 vereiste de regelgeving dat bij klanten van de netbeheerder dadelijk een budgetmeter geïnstalleerd werd. Begin 2007 werd de w etgeving aangepast waardoor enkel nog een budgetmeter geplaatst wordt bij afnemers die hun facturen ook bij de netbeheerders niet corr ect betalen. Het aantal budgetmeters voor elektriciteit lag in 2012 op hetzelfde niveau als in 2011. Eind 2012 verbruikte iets me er dan 44.000 huishoudens stroom via een budgetmeter. In de loop van 2009 werden ook de eerste budgetmeters geplaatst voor de levering van gas. Eind 2012 ging het om 27.125 huishoudens. Dat aantal nam de voorbije jaren duidelijk toe. Na de kleine toename tussen 2009 en 2010 nam het aantal stroombegrenzers in 2011 sterk af. Die afname heeft te maken met het feit dat de netbeheerders tegenwoordig de voorkeur geven aan budgetmeters. Eind 2011 verbruikten nog 1.661 Vlaamse gezinnen elektricit eit via een stroombegrenzer. Hun verbruik werd daardoor begrensd tot een vermogen van 10 ampère. Bij wanbetaling bij de netbeheerder dient een vraag tot afsluiting van een klant voorgelegd te worden aan de Lokale Adviescom missie van de gemeente (LAC). Het aantal afgesloten afnemers voor elektriciteit en gas is in 2011 afgenomen. Het aantal na wanbetaling van de watertoevoer afgesloten gezinnen daarentegen is in 2011 wel sterk gestegen.
83
Indicator H5
Kwaliteit van de huisvesting: evolutie
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huis met één of meerdere van volgende problemen: gebrek aan elementair comfort (bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de woning zelf), gebrek aan ruimte (minder dan 1 kamer per lid van het gezin), minstens 1 van 4 mogelijke structurele problemen (lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en deuren)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2011, doelstelling 2020
28
24 1.500 20
16 1.000 12
8 500
% personen met huisvestingsproblemen
aantal personen met huisvestingsproblemen x 1.000
2.000
4
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2020
aantal personen x 1.000
1.130
1.320
1.370
1.460
1.310
1.100
1.410
1.480
690
% personen
18,8
22,0
22,9
24,7
21,4
19,5
22,9
23,8
0
Toelichting Bijna een kwart van de bevolking in het Vlaamse Gewest (24%) leefde in 2011 in een huis met structurele problemen, een gebrek aan basiscomfort en/of een gebrek aan ruimte. Dat aandeel is na een stijging tussen 2004 en 2007 en een daling tussen 2007 en 200 9, in 2010 en 2011 weer iets gestegen. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen dat woont in een huis met een gebrekk ige kwaliteit tussen 2006 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal bewoners van dergelijke huizen geda ald moet zijn tot maximaal 690.000 personen.
84
Indicator H6
Kwaliteit van de huisvesting: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huis met één of meerdere van volgende problemen: gebrek aan elementair comfort (bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de woning zelf), gebrek aan ruimte (minder dan 1 kamer per lid van het gezin), minstens 1 van 4 mogelijke structurele problemen (lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en deuren)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen met huisvestingsproblemen
% personen 0
10
Totaal
24
Man Vrouw
23 25
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
28 27 24 20 21
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
28 20 17 49 18 15 29
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
22 28 19 28
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
38 49 31 26 18
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
28 22 18
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
19 42
Laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
37 31 20 16 15
EU-burger niet-EU-burger
22 46
20
30
40
50
60
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
85
Aantal personen met huisvestingsproblemen
aantal personen x 1.000 0
200
Man Vrouw
700 790
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
350 140 520 250 220
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
230 180 120 150 120 150 210
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
560 80 220 250
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
150 130 190 270 450
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
400 410 290
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
900 590
Laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
470 390 250 200 180
EU-burger niet-EU-burger
400
600
800
1000
1200
1090 40
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
86
Indicator O1
Laaggeletterdheid en zwakke wiskundige prestaties bij jongeren: evolutie
Omschrijving
Percentage leerlingen van 15 jaar die niveau 1 of lager scoren op de gecombineerde leesvaardigheidschaal en de gecombineerde wiskundige geletterdheidschaal van het Programme for International Student Assessment (PISA)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
PISA, OESO http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/992.htm
Vlaams Gewest 2000, 2003, 2006, 2009 (resultaten 2012 beschikbaar in december 2013)
Leesvaardigheid
% leerlingen met niveau 1 of lager
20
15
10
5
0
Totaal
Meisjes
Jongens
2000
11,6
8,0
14,8
2003
12,4
9,8
14,8
2006
14,1
9,8
18,0
2009
13,4
9,7
16,9
Wiskundige geletterdheid
% leerlingen met niveau 1 of lager
20
15
10
5
0
Totaal
Meisjes
Jongens
2000 2003
13,0
2006
11,9
12,5
11,4
2009
13,5
15,3
11,9
Toelichting Hoewel Vlaanderen in vergelijking met andere Europese landen behoorlijk scoort qua geletterdheid van 15 -jarigen, nam het aantal laaggeletterde leerlingen (leerlingen met niveau 1 of lager op de gecombineerde leesvaardigheidsschaal) tot 2006 toe waarna h et tussen 2006 en 2009 licht daalde. Bovendien valt het grote verschil op tussen meisjes en jongens: meisjes scoren beter dan jongens. Bij wiskundige geletterdheid draait de verhouding tussen jongens en meisjes helemaal om. Hier scoren jongens het best.
87
Indicator O2
Ongekwalificeerde uitstroom: evolutie
Omschrijving
Percentage jongeren (18-24 jaar) met maximaal een diploma lager secundair onderwijs dat geen verder onderwijs volgt en tijdens de afgelopen 4 weken niet deelgenomen heeft aan een opleiding (EAK-gegevens) en percentage 22-jarigen dat niet beschikt over een kwalificatie van het niveau secundair onderwijs en zich niet meer in het leerplichtonderwijs bevindt (SSL-gegevens)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON
EAK, Algemene Directie Statistiek Steunpunt Studie en Schoolloopbanen (SSL) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm http://www.steunpuntloopbanen.be
Voor meer informatie
Vlaams Gewest 2006-2011
EAK-gegevens
% jongeren
20
15
10
5
0
Totaal
Vrouwen
Mannen
2006
10,0
8,1
11,9
2007
9,3
7,6
10,9
2008
8,5
7,5
9,6
2009
8,6
7,2
9,9
2010
9,6
7,7
11,4
2011
9,6
7,0
12,1
SSL-gegevens
% jongeren
20
15
10
5
0
Totaal
Vrouwen
Mannen
2006
14,1
10,5
17,6
2007
14,4
10,6
17,9
2008
14,1
10,4
17,6
2009
13,4
10,2
16,4
2010
12,7
9,9
15,5
88
Toelichting Het aandeel vroegtijdige schoolverlaters kan worden gemonitord op basis van surveygegevens (EAK-gegevens) of administratieve gegevens (SSL-gegevens). De EAK-gegevens geven aan dat het aandeel schoolverlaters zonder diploma in Vlaanderen in 2011 op hetzelfde niveau ligt als in 2010. Het gaat om 10% van 18- tot 24-jarigen. De kloof tussen mannen en vrouwen is wel nog toegenomen. Vrouwen scoorden al duidelijk beter dan mannen. En terwijl het aandeel schoolverlaters bij de vrouwen nog is afgenomen, is dat aandeel bij de mannen toegenomen. De administratieve gegevens verzameld door het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen (SSL) geven hogere cijfers. Dat is mogelijk een gevolg van het feit dat bij de SSL-gegevens geen rekening wordt gehouden met opleidingen buiten het leerplichtonderwijs en dat er in tegenstelling tot bij de EAK-gegevens niet gewerkt wordt met een bevraging van de betrokkene zelf maar met gegevens gebaseerd op administratieve databanken. Volgens de SSL-gegevens is er in 2010 sprake van 13% vroegtijdige schoolverlaters in Vlaanderen. Dat aandeel neemt de laatste jaren beperkt af. Net als bij de EAK-gegevens valt ook hier het grote verschil op tussen vrouwen en mannen.
89
Indicator O3
Ongekwalificeerde uitstroom: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage jongeren (18-24 jaar) met maximaal een diploma lager secundair onderwijs dat geen verder onderwijs volgt en tijdens de afgelopen 4 weken niet deelgenomen heeft aan een opleiding
DIMENSIES
Ruimte
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (geen cijfers voor Luxemburg en Slovenië) 2011
Tijd BRON Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm
Totaal 40 34 27 18
18
Italië
Bulgarije
15
VK
België
14
EU27
12
13
Griekenland
12
Frankrijk
Estland
12
Letland
Ierland
12
Duitsland
Finland
11
Hongarije
Denemarken
11
13
Cyprus
Vlaams Gewest
Zweden
10
Nederland
6
10
Litouwen
5
10
11
8
9
11
8
Oostenrijk
5
7
Polen
10
Slovakije
20
Roemenië
23
Tsjechië
% jongeren
30
Malta
Spanje
Portugal
0
Vrouwen 40 28 18
Portugal
15
Italië
EU27
14
VK
Duitsland
14
Bulgarije
Hongarije
8
11
Frankrijk
8
10
Griekenland
8
10
België
8
10
Ierland
Zweden
7
Finland
Slovakije
7
Cyprus
Tsjechië
7
Oostenrijk
5
Letland
5
Nederland
4
Denemarken
4 Polen
10
10
12
9
17
Roemenië
22 20
Vlaams Gewest
% jongeren
30
Mannen
Malta
Spanje
0
39
40 31 28
12
Bulgarije
Denemarken
Hongarije
Duitsland
Ierland
Frankrijk
België
Cyprus
EU27
Letland
16
16
VK
12
Vlaams Gewest
Oostenrijk
12
Finland
9
12
Nederland
8
15
11
Litouwen
7
Zweden
5
Polen
5
Slovakije
10
15
11
13
15
11
12
14
16
Griekenland
19
20
Tsjechië
21
90
Malta
Spanje
Portugal
Italië
0 Roemenië
% jongeren
30
Indicator G1
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht omschrijft
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2011
8
500.000 6 400.000
300.000
4
200.000 2
% personen met (zeer) slechte gezondheid
aantal personen met (zeer) slechte gezondheid
600.000
100.000
0 Aantal personen % personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
320.000
280.000
270.000
270.000
280.000
330.000
310.000
340.000
6,6
5,7
5,4
5,4
5,5
6,5
6,2
6,7
0
Toelichting In 2011 omschreven bijna 7% van de Vlamingen van 16 jaar en ouder hun gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht. Dat komt overeen met ongeveer 340.000 personen. Dat aandeel ligt in de periode 2009-2011 iets hoger dan in de periode 2006-2008.
91
Indicator G2
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht omschrijft
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen met (zeer) slechte gezondheid
% personen met (zeer) slechte gezondheid 0
5
Totaal
7
Man Vrouw
6 7
16-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
1 4 9 15
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
10 5 12 3 3 2 2
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
2 6 12 14
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
19 10 7 4 1
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
14 4 3
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
5 11
Laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
13 1 5 4 1
EU-burger niet-EU-burger
7 10
10
15
20
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
92
Aantal personen met (zeer) slechte gezondheid
aantal personen x 1.000 0
100
Man Vrouw
150 190
16-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
< 10 70 110 160
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
80 50 80 10 20 10 10
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
40 20 140 140
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
60 20 30 30 10
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
210 80 40
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
210 130
Laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
130 110 50 40 10
EU-burger niet-EU-burger
330 10
200
300
400
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
93
Indicator G3
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht omschrijft
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
20
19 18 17 16 16 15
15
14 13 13 13 12
8
8
8
8
8
Spanje
Finland
Luxemburg
Duitsland
Denemarken
9
9
Oostenrijk
8
Cyprus
9
Griekenland
10 10 10
10 6
6
Nederland
7
Verenigd Koninkrijk
% personen met (zeer) slechte gezondheid
25
5
5
4 3
* Cijfer voor 2010.
94
Portugal
Litouwen
Letland
Estland
Hongarije
Polen
Slovenië
Slovakije
Italië
Tsjechië
Bulgarije
EU27
België
Roemenië
Frankrijk
Vlaams Gewest
Zweden
Malta
Ierland*
0
Indicator G4
Uitstel gezondheidszorg om financiële redenen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden waarvan één van de leden in het voorbije jaar een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2011
5
4 300.000
3 200.000 2
100.000 1
0 Aantal personen % personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
150.000
90.000
80.000
70.000
110.000
110.000
120.000
250.000
2,5
1,5
1,3
1,2
1,8
1,7
1,9
4,0
% personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
400.000
0
Toelichting In 2011 leven 4% van de Vlamingen (ongeveer 250.000 personen) in een huishouden dat gezondheidszorgen heeft moeten uitstellen om financiële redenen. Dat aandeel is tegenover de voorgaande jaren sterk gestegen.
95
Indicator G5
Uitstel gezondheidszorg om financiële redenen: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden waar één van de leden in het voorbije jaar een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
% personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen 0
5
Totaal
4
Man Vrouw
4 4
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
6 4 5 3 3
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
6 2 2 8 2 1 5
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
2 10 3 7
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
15 17 7 3 1
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
15
20
6 4 2
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
2 11
Laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
10 7 2 1 <1
EU-burger niet-EU-burger
10
4 8
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
96
Aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen x 1.000 0
20
Man Vrouw
120 130
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
70 20 100 30 30
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
50 20 10 30 20 10 40
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
60 30 30 60
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
60 40 40 40 30
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
80 70 30
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
90 160
Laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel Hoogste kwintiel
120 90 20 10 < 10
EU-burger niet-EU-burger
10 170
40
60
80
100
120
140
160
180
* * Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
97
Indicator M1
Niet-participatie aan cultuur: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 jaar tot 85 jaar dat niet participeert aan cultuur. Het gaat om personen die niet minstens 1 keer per jaar 1 van volgende cultuuractiviteiten ondernemen: het bijwonen van een opera of klassiek concert, een pop- of rockconcert, een jazz- of bluesconcert, een folkoptreden of traditioneel concert, een dans- of balletvoorstelling, een theatervoorstelling, museumbezoek, bibliotheekbezoek en bioscoopbezoek.
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/629.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2012
2.000.000
25
15 1.000.000 10
500.000 5
0 Aantal personen % personen
2004
2005
2006
2007
2008
920.000
930.000
850.000
910.000
950.000
19,4
19,7
17,8
19,0
19,6
2009
2010
2011
2012
1.040.000 1.010.000 1.130.000 1.130.000 21,4
20,6
22,9
22,7
Toelichting In 2012 namen 23% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 1,1 miljoen personen) niet deel aan culturele activiteiten. Het aandeel niet-participanten ligt in 2012 op hetzelfde niveau als in 2011, maar is sinds 2006 wel duidelijk gestegen.
98
0
% niet-cultuurparticipanten
aantal niet-cultuurparticipanten
20 1.500.000
Indicator M2
Niet-participatie aan cultuur: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat niet participeert aan cultuur. Het gaat om personen die niet minstens 1 keer per jaar 1 van volgende cultuuractiviteiten ondernemen: het bijwonen van een opera of klassiek concert, een pop- of rockconcert, een jazz- of bluesconcert, een folkoptreden of traditioneel concert, een dans- of balletvoorstelling, een theatervoorstelling, museumbezoek, bibliotheekbezoek en bioscoopbezoek.
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/629.htm
Vlaamse Gemeenschap 2012
% niet-cultuurparticipanten 0
10
Totaal
23
Man
24
Vrouw
21
18-24 jaar
3
25-49 jaar
12
50-64 jaar
25
65 jaar en ouder
46
Met partner en kinderen
14
Met partner zonder kinderen
32
Alleenstaande ouder
23
Alleenstaand Inwonend bij ouders
33
Werkend
13 31
Gepensioneerd
42
Anders niet-actief
22
Laaggeschoold
48
Hooggeschoold
30
6
Werkloos
Middengeschoold
20
14 5
Eigenaar
22
Huurder
27
Laagste kwintiel*
43
2de kwintiel
35
3de kwitiel
21
4de kwintiel
12
Hoogste kwintiel
11
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
99
40
50
60
Indicator M3
Niet-participatie aan sport: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat niet aan sport doet (sport wordt hier ruim opgevat, omvat ook fietsen en wandelen)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2515.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2012
3.500.000
60
50
2.500.000 40 2.000.000 30 1.500.000
% personen dat niet sport
aantal personen dat niet sport
3.000.000
20 1.000.000 10
500.000
0
2004
2005
2006
Aantal personen 1.810.000 2.000.000 2.010.000 % personen 38,3 42,1 42,1
2007*
2008
2009
2010
2011
2012
0
2.050.000 2.340.000 2.310.000 2.470.000 2.230.000 42,4
48,2
47,3
50,0
44,9
* Niet bevraagd in 2007.
Toelichting In 2012 deed 45% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 2,2 miljoen personen) niet aan sport. Sport wordt hierbij ruim opgevat: ook wandelen en fietsen wordt als sportbeoefening beschouwd. Het aandeel niet-sporters is na een duidelijke stijging in de voorbije jaren tussen 2011 en 2012 iets afgenomen.
100
Indicator M4
Niet-participatie aan sport: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat niet aan sport doet (sport wordt hier ruim opgevat, omvat ook fietsen en wandelen)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2515.htm
Vlaamse Gemeenschap 2012
% personen dat niet sport 0
10
Totaal
45
Man
39
Vrouw
50
18-24 jaar
36
25-49 jaar
41
50-64 jaar
44
65-85 jaar
57
Met partner en kinderen
44
Met partner zonder kinderen
45
Alleenstaande ouder
58
Alleenstaand
52
Inwonend bij ouders
31
Werkend
39
Werkloos
55
Gepensioneerd
54
Anders niet-actief
47
Laaggeschoold
59
Middengeschoold
41
Hooggeschoold
33
Eigenaar
42
Huurder
54
Laagste kwintiel*
61
2de kwintiel
55
3de kwitiel
38
4de kwintiel
41
Hoogste kwintiel
32
20
30
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
101
40
50
60
70
Indicator M5
Niet-participatie aan verenigingen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat van geen enkele vereniging actief lid is
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/634.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2012
60
3.000.000
50
2.500.000 40 2.000.000 30 1.500.000 20 1.000.000 10
500.000
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
0
Aantal personen 2.230.000 2.340.000 2.240.000 2.390.000 2.290.000 2.450.000 2.260.000 2.640.000 2.370.000 % personen 47,2 49,4 46,9 49,8 47,4 50,5 46,1 53,6 47,7
Toelichting In 2012 was 48% van de Vlamingen van 18 jaar tot 85 jaar (ongeveer 2,4 miljoen personen) van geen enkele vereniging actief li d of bestuurslid. Het aandeel Vlamingen dat niet participeert aan verenigingen schommelde de voorbije jaren tussen 47% en 51%, met uitzondering van 2011.
102
% personen dat van geen enkele verenigng actief lid is
aantal personen dat van geen enkele vereniging actief lid is
3.500.000
Indicator M6
Niet-participatie aan verenigingen: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat van geen enkele vereniging actief lid is
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/634.htm
Vlaamse Gemeenschap 2012
% personen dat van geen enkele vereniging actief lid is 0
10
Totaal
48
Man
42
Vrouw
54
18-24 jaar
38
25-49 jaar
43
50-64 jaar
54
65-85 jaar
53
Met partner en kinderen
44
Met partner zonder kinderen
49
Alleenstaande ouder
56
Alleenstaand
52
Inwonend bij ouders
38
Werkend
42
Werkloos
63
Gepensioneerd
54
Anders niet-actief
52
Laaggeschoold
59
Middengeschoold
48
Hooggeschoold
35
Eigenaar
44
Huurder
61
Laagste kwintiel*
67
2de kwintiel
52
3de kwitiel
42
4de kwintiel
44
Hoogste kwintiel
37
20
30
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
103
40
50
60
70
80
Indicator M7
Risico op sociale isolatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat minder dan wekelijks contact heeft met buren, met nietinwonende familie of met vrienden/kennissen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2012
aantal personen met risico op sociale isolatie
800.000
12
10
8
400.000
6
4 200.000
% personen met risico op sociale isolatie
600.000
2
0 Aantal personen % personen
2004*
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
370.000
390.000
320.000
310.000
370.000
340.000
440.000
540.000
7,9
8,2
6,7
6,5
7,7
6,9
8,9
10,8
0
* Niet bevraagd in 2004.
Toelichting In 2012 had 11% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 540.000 personen) minder dan wekelijks contact met zijn of haar buren, niet-inwonende familie en/of vrienden of kennissen. Deze groep loopt een verhoogd risico op sociale isolatie. Het aandeel Vlamin gen dat risico loopt op sociale isolatie is sinds 2010 opvallend gestegen.
104
Indicator M8
Risico op sociale isolatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat minder dan wekelijks contact heeft met buren, met nietinwonende familie of met vrienden/kennissen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
Vlaamse Gemeenschap 2012
% personen met risico op sociale isolatie 0
3
Totaal
11
Man
11
Vrouw
11
18-24 jaar
9
25-49 jaar
11
50-64 jaar
15
65-85 jaar
7
Met partner en kinderen
12
Met partner zonder kinderen
10
Alleenstaande ouder
14
Alleenstaand
12
Werkend
13
Werkloos
13 5
Anders niet-actief
11
Laaggeschoold
10
Middengeschoold
10
Hooggeschoold
12
Eigenaar
11
Huurder
9
Laagste kwintiel* 2de kwintiel
9
9
Inwonend bij ouders
Gepensioneerd
6
10 9
3de kwitiel
9
4de kwintiel
12
Hoogste kwintiel
13
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
105
12
15
18
Indicator M9
Geen internetgebruik: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat tijdens de laatste 3 maanden geen internet heeft gebruikt
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2915.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2012
50
2.500.000
40
2.000.000 30 1.500.000 20 1.000.000
10
500.000
0 Aantal personen % personen
% personen dat geen internet gebruikt
aantal personen dat geen internet gebruikt
3.000.000
2004*
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
0
1.850.000 1.900.000 1.660.000 1.610.000 1.380.000 1.340.000 1.300.000 1.230.000 39,1
39,9
34,7
33,3
28,5
27,4
26,3
24,7
* Niet bevraagd in 2004.
Toelichting In 2012 had 25% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar en ouder (ongeveer 1,2 miljoen personen) in de laatste 3 maanden voor de bevraging geen gebruik gemaakt van het internet. Het aandeel niet-internetgebruikers neemt de voorbije jaren duidelijk af.
106
Indicator M10
Geen internetgebruik: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat tijdens de laatste 3 maanden geen internet heeft gebruikt
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2915.htm
Vlaamse Gemeenschap 2012
% personen dat geen internet gebruikt 0
10
Totaal
25
Man
22
Vrouw
28
18-24 jaar
6
50-64 jaar
24
65-85 jaar
67
Met partner en kinderen
10
Met partner zonder kinderen
38
Alleenstaande ouder
26
Alleenstaand
41
Inwonend bij ouders
6
Werkend
6
Werkloos
25
Gepensioneerd
60
Anders niet-actief
29
Laaggeschoold
51
Middengeschoold
15 6
Eigenaar
25
Huurder
25
Laagste kwintiel*
47
2de kwintiel
38
3de kwitiel
24
4de kwintiel
13
Hoogste kwintiel
30
2
25-49 jaar
Hooggeschoold
20
8
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
107
40
50
60
70
80
Indicator K1
Kinderen onder de armoederisicodrempel: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
300.000 Aantal personen % personen
Vlaams Gewest 2004-2011, doelstelling 2020
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
16
aantal kinderen onder armoederisicodrempel
12 200.000
150.000
8
100.000 4
%personen onder armoederisicodrempel
250.000
50.000
0 Aantal kinderen % kinderen % totale bevolking
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
130.000 140.000 120.000 140.000 120.000 120.000 140.000 130.000 10
12
10
11
10
10
11
10
10,8
11,3
11,4
10,9
10,0
10,1
10,4
9,8
2020
0
60.000
Toelichting In 2011 leefde 10% van de Vlaamse kinderen van 0 tot 17 jaar in een gezin met een huishoudinkomen onder de armoederisicodremp el. Dat komt overeen met ongeveer 130.000 kinderen. Dat aandeel schommelt de voorbije jaren tussen 10% en 11%. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal kinderen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal kinderen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 60.000 kinde ren.
108
Indicator K2
Kinderen onder de armoederisicodrempel: situatie per groep
Omschrijving
Percentage en aantal kinderen (0 tot 17 jaar) met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2009-2011, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2009-2011
% kinderen onder de armoederisicodrempel
% personen onder armoederisicodrempel 0
10
0-99 jaar
10
0-17 jaar
10
Jongens
10
Meisjes
11
0-2 jaar
13
3-5 jaar
13
6-11 jaar
12
12-17 jaar
12
Kind in eenoudergezin
6
Kind bij koppel met 2 kinderen
4
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
12
Kind in ander huishouden
18
Kind in gezin met W=0*
74
Kind in gezin met 0<W<0,5
36
40
50
60
10
Kind in gezin met W=1
3
Kind in gezin dat woning bezit
5
Kind in gezin dat woning huurt
29
Kind in EU-gezin**
30
25
Kind bij koppel met 1 kind
Kind in gezin met 0,5≤W<1
20
8
Kind in niet-EU-gezin
53
Kind in laagopgeleid gezin***
53
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
10
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
109
70
80
Aantal kinderen onder de armoederisicodrempel
aantal kinderen onder armoederisicodrempel x 1.000 0
20
0-17 jaar
130
Jongens
60
Meisjes
70
0-2 jaar
30
3-5 jaar
20
6-11 jaar
40
12-17 jaar
40
Kind in eenoudergezin
30
Kind bij koppel met 1 kind
10
Kind bij koppel met 2 kinderen
20
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
50
Kind in ander huishouden
20
Kind in gezin met W=0*
30
Kind in gezin met 0<W<0,5
20
Kind in gezin met 0,5≤W<1
40
Kind in gezin met W=1
20
Kind in gezin dat woning bezit
50
Kind in gezin dat woning huurt
80
Kind in EU-gezin**
40
60
80
100
120
140
100
Kind in niet-EU-gezin
30
Kind in laagopgeleid gezin***
50
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
80
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en nationaliteit en opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recen te edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2009, EU-SILC 2010 en EU-SILC 2011) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
110
Indicator K3
Kinderen onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 17 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie 2011
% kinderen onder armoederisicodrempel
40 33 29
30
20
18 15 15 15 15
20 20 20
19 19
21 21 21
22 22
23
24 24
25
26
27
16 16
12 12 10
10 10
111
Roemenië
Spanje
Bulgarije
Italië
Letland
Litouwne
Hongarije
Griekenland
Polen
Portugal
Malta
Slovakije
EU27
Luxemburg
Estland
* Cijfer voor 2010.
Ierland*
België
Frankrijk
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Oostenrijk
Nederland
Tsjechië
Slovenië
Cyprus
Zweden
Finland
Denemarken
Vlaams Gewest
0
Indicator K4
Diepte van de inkomensarmoede bij kinderen
Omschrijving
Percentage kinderen (0 tot 17 jaar) en percentage in de totale bevolking (0 tot 99 jaar) met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder 40%, 50% en 70% van het nationaal mediaan gestandaardiseerd huishoudinkomen na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Aantal personen
% personen onder drempel
% personen
25
20
15
10
5
0
Inkomen onder de 40%-drempel
Inkomen onder de 50%-drempel
Inkomen onder de 70%-drempel
Kinderen
2
6
18
Totale bevolking
2
5
19
Toelichting Om zicht te krijgen op de spreiding van de inkomens rond de armoederisicodrempel en dus de diepte van de inkomensarmoede kan men de hoogte van de armoederisicodrempel (normaal 60% van het nationaal mediaaninkomen) laten variëren. In 2011 bleek 18% van de Vl aamse kinderen te leven in een gezin met een inkomen lager dan 70% van het nationaal mediaaninkomen, 6% over een inkomen lager dan 50% van het mediaaninkomen en 2% lager dan 40% van het mediaaninkomen. Die aandelen wijken weinig of niet af van de situatie van de totale bevolking.
112
Indicator K5
Kinderen in subjectieve armoede
Omschrijving
Percentage en aantal kinderen (0 tot 17 jaar) dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2009-2011, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2009-2011
% kinderen in subjectieve armoede
% personen in subjectieve armoede 0
10
0-99 jaar
15
0-17 jaar
17
Jongens
17
Meisjes
17
0-2 jaar
16
3-5 jaar
17
6-11 jaar
17
12-17 jaar
17
Kind in eenoudergezin
39
Kind bij koppel met 1 kind Kind bij koppel met 2 kinderen
40
50
11 18
Kind in ander huishouden
32
Kind in gezin met W=0*
54
Kind in gezin met 0<W<0,5
53
Kind in gezin met W=1
30
7
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
Kind in gezin met 0,5≤W<1
20
18 8
Kind in gezin dat woning bezit
11
Kind in gezin dat woning huurt
40
Kind in EU-gezin**
16
Kind in niet-EU-gezin
40
Kind in laagopgeleid gezin***
61
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
20
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
113
60
70
Aantal kinderen in subjectieve armoede
aantal kinderen in subjectieve armoede x 1.000 0
50
0-17 jaar
210
Jongens
110
Meisjes
100
0-2 jaar
40
3-5 jaar
40
6-11 jaar
60
12-17 jaar
70
Kind in eenoudergezin
50
Kind bij koppel met 1 kind
20
Kind bij koppel met 2 kinderen
30
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
70
Kind in ander huishouden
40
Kind in gezin met W=0*
20
Kind in gezin met 0<W<0,5
30
Kind in gezin met 0,5≤W<1
80
Kind in gezin met W=1
50
Kind in gezin dat woning bezit
100
Kind in gezin dat woning huurt
110
Kind in EU-gezin**
100
150
200
250
180
Kind in niet-EU-gezin
20
Kind in laagopgeleid gezin***
50
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
80
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en nationaliteit en opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recen te edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2009, EU-SILC 2010 en EU-SILC 2011) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
114
Indicator K6
Kinderen in ernstige materiële deprivatie
Omschrijving
Percentage en aantal kinderen (0 tot 17 jaar) dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9 items mist omwille van financiële redenen: 1 week vakantie per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (850 euro) kunnen doen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2009-2011, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2009-2011
% kinderen in ernstige materiële deprivatie
% personen in ernstige materiële deprivatie 0
5
0-99 jaar
2
0-17 jaar
3
Jongens
3
Meisjes
3
0-2 jaar
3
3-5 jaar
3
6-11 jaar
5
12-17 jaar
4
Kind in eenoudergezin
9
Kind bij koppel met 1 kind
2
Kind bij koppel met 2 kinderen
1
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
5
Kind in ander huishouden
2
Kind in gezin met W=0*
10
15
20
25
25
Kind in gezin met 0<W<0,5
5
Kind in gezin met 0,5≤W<1
3
Kind in gezin met W=1
1
Kind in gezin dat woning bezit
1
Kind in gezin dat woning huurt
11
Kind in EU-gezin**
3
Kind in niet-EU-gezin
7
Kind in laagopgeleid gezin***
9
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
2
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU.
*** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
115
30
Aantal kinderen in ernstige materiële deprivatie
aantal kinderen in ernstige materiële deprivatie x 1.000 0
10
0-17 jaar
40
Jongens
20
Meisjes
20
0-2 jaar
10
3-5 jaar
10
6-11 jaar
10
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
10
Kind bij koppel met 1 kind
10
Kind bij koppel met 2 kinderen Kind bij koppel met 3 of meer kinderen Kind in ander huishouden
Kind in gezin met W=0*
20
30
40
50
< 10 20 < 10
10
Kind in gezin met 0<W<0,5
< 10
Kind in gezin met 0,5≤W<1
10
Kind in gezin met W=1
10
Kind in gezin dat woning bezit
10
Kind in gezin dat woning huurt
30
Kind in EU-gezin**
30
Kind in niet-EU-gezin
10
Kind in laagopgeleid gezin***
10
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
30
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU.
*** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en nationaliteit en opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recen te edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2009, EU-SILC 2010 en EU-SILC 2011) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
116
Indicator K7
Kinderen in ernstige materiële deprivatie: score op afzonderlijke items
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden: 1. dat zich per jaar geen week vakantie buitenshuis kan veroorloven 2. dat zich geen maaltijd met vlees, kip, vis of vegetarisch alternatief kan veroorloven om de 2 dagen 3. dat niet beschikt over een wasmachine omwille van financiële redenen 4. dat niet beschikt over een kleuren-tv omwille van financiële redenen 5. dat niet beschikt over een telefoon omwille van financiële redenen 6. dat niet beschikt over een auto omwille van financiële redenen 7. dat tijdens het afgelopen jaar minstens 1 achterstallige betaling had inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) 8. dat het huis niet degelijk kan verwarmen omwille van financiële redenen 9. dat een onverwachte noodzakelijke uitgave (850 euro) niet uit eigen middelen kan betalen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2011
Percentage kinderen
% personen 0
5
10
15
22 20 3 3 1 1 1 1 1 <1 5 5 8 5 5 4 22 16
Geen week vakantie per jaar Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen Geen wasmachine Geen TV Geen telefoon Geen auto Achterstallige betalingen Geen degelijke verwarming Geen onverwachte uitgave aankunnen
20
25
Kinderen Totale bevolking
Aantal kinderen aantal kinderen x 1.000 0 Geen week vakantie per jaar Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen
100 270 40
Geen wasmachine
10
Geen TV
10
Geen telefoon
10
Geen auto Achterstallige betalingen Geen degelijke verwarming Geen onverwachte uitgave aankunnen
70 100 70 270
117
200
300
400
Indicator K8
Kinderen in een gezin met te zware woonkost
Omschrijving
Percentage en aantal kinderen (0 tot 17 jaar) dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2009-2011, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2009-2011
% kinderen met te zware woonkost
% personen met te zware woonkost 0
10
0-99 jaar
7
0-17 jaar
5
Jongens
5
Meisjes
5
0-2 jaar
7
3-5 jaar
7
6-11 jaar
6
12-17 jaar
2
Kind in eenoudergezin Kind bij koppel met 1 kind
4 3
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
3
Kind in ander huishouden
6
Kind in gezin met W=0*
31
Kind in gezin met 0<W<0,5
15
Kind in gezin met 0,5≤W<1
3
Kind in gezin met W=1
2
Kind in gezin dat woning bezit
2
Kind in gezin dat woning huurt
16 4
Kind in niet-EU-gezin
19
Kind in laagopgeleid gezin***
12
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
30
16
Kind bij koppel met 2 kinderen
Kind in EU-gezin**
20
4
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
118
40
Aantal kinderen met te zware woonkost
aantal kinderen met te zware woonkost x 1.000 0
20
0-17 jaar
60
Jongens
30
Meisjes
30
0-2 jaar
20
3-5 jaar
10
6-11 jaar
20
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
20
Kind bij koppel met 1 kind
10
Kind bij koppel met 2 kinderen
10
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
10
Kind in ander huishouden
10
Kind in gezin met W=0*
10
Kind in gezin met 0<W<0,5
10
Kind in gezin met 0,5≤W<1
20
Kind in gezin met W=1
10
Kind in gezin dat woning bezit
20
Kind in gezin dat woning huurt
40
Kind in EU-gezin**
50
Kind in niet-EU-gezin
10
Kind in laagopgeleid gezin***
20
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
40
40
60
80
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en nationaliteit en opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recen te edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2009, EU-SILC 2010 en EU-SILC 2011) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
119
Indicator K9
Kinderen met slechte woningkwaliteit
Omschrijving
Percentage en aantal kinderen (0 tot 17 jaar) dat leeft in een huis met één of meerdere van volgende problemen: gebrek aan elementair comfort (bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de woning zelf), gebrek aan ruimte (minder dan 1 kamer per lid van het gezin), minstens 1 van 4 mogelijke structurele problemen (lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en deuren)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2009-2011, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2009-2011
% kinderen met huisvestingsproblemen
% personen met huisvestingsproblemen 0
10
0-99 jaar
22
0-17 jaar
28
Jongens
26
Meisjes
29
0-2 jaar
29
3-5 jaar
29
6-11 jaar
28
12-17 jaar
26
Kind in eenoudergezin
37
Kind bij koppel met 1 kind
19
Kind bij koppel met 2 kinderen
14
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
34
Kind in ander huishouden
58
Kind in gezin met W=0*
55
Kind in gezin met 0<W<0,5
74
Kind in gezin met 0,5≤W<1
33
Kind in gezin met W=1
16
Kind in gezin dat woning bezit
21
Kind in gezin dat woning huurt
50
Kind in EU-gezin**
26
Kind in niet-EU-gezin
64
Kind in laagopgeleid gezin***
53
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
24
20
30
40
50
60
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
120
70
80
Aantal kinderen met huisvestingsproblemen
aantal kinderen met huisvestingsproblemen x 1.000 0
100
0-17 jaar
340
Jongens
160
Meisjes
180
0-2 jaar
60
3-5 jaar
60
6-11 jaar
110
12-17 jaar
110
Kind in eenoudergezin
50
Kind bij koppel met 1 kind
30
Kind bij koppel met 2 kinderen
60
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
300
400
140
Kind in ander huishouden
60
Kind in gezin met W=0*
20
Kind in gezin met 0<W<0,5
50
Kind in gezin met 0,5≤W<1
150
Kind in gezin met W=1
100
Kind in gezin dat woning bezit
210
Kind in gezin dat woning huurt
130
Kind in EU-gezin**
300
Kind in niet-EU-gezin
40
Kind in laagopgeleid gezin***
70
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
200
270
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en nationaliteit en opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recen te edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2009, EU-SILC 2010 en EU-SILC 2011) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
121
Indicator K10
Kinderen in gezin dat gezondheidszorg moet uitstellen om financiële redenen
Omschrijving
Percentage en aantal kinderen (0 tot 17 jaar) dat leeft in een huishouden waarvan één van de leden in het voorbije jaar een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2009-2011, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2009-2011
% kinderen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
% personen 0
5
0-99 jaar
3
0-17 jaar
3
Jongens
3
Meisjes
4
0-2 jaar
4
3-5 jaar
5
6-11 jaar
3
12-17 jaar
3
Kind in eenoudergezin
5
Kind bij koppel met 1 kind
2
Kind bij koppel met 2 kinderen
1
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
5
Kind in ander huishouden
9
Kind in gezin met W=0*
15
20
25
26
Kind in gezin met 0<W<0,5
17
Kind in gezin met 0,5≤W<1
3
Kind in gezin met W=1
10
<1
Kind in gezin dat woning bezit
1
Kind in gezin dat woning huurt
12
Kind in EU-gezin**
3
Kind in niet-EU-gezin
9
Kind in laagopgeleid gezin***
7
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
2
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
122
30
Aantal kinderen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
aantal kinderen x 1.000 0
10
0-17 jaar
40
Jongens
20
Meisjes
20
0-2 jaar
10
3-5 jaar
10
6-11 jaar
10
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
10
Kind bij koppel met 1 kind
< 10
Kind bij koppel met 2 kinderen
< 10
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
20
Kind in ander huishouden
10
Kind in gezin met W=0*
10
Kind in gezin met 0<W<0,5
10
Kind in gezin met 0,5≤W<1
10
Kind in gezin met W=1
20
30
40
50
< 10
Kind in gezin dat woning bezit
10
Kind in gezin dat woning huurt
30
Kind in EU-gezin**
30
Kind in niet-EU-gezin
10
Kind in laagopgeleid gezin***
10
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
30
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en nationaliteit en opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recen te edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2009, EU-SILC 2010 en EU-SILC 2011) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
123
Indicator K11
Kansarmoede-index van Kind en Gezin: evolutie
Omschrijving
Aantal kinderen geboren in een kansarm gezin volgens de criteria van Kind en Gezin in jaar X en de jaren X-1 en X-2 en die wonen in het Vlaams Gewest op 31 december van jaar X, gedeeld door het totaal aantal kinderen geboren in die 3 jaar en die wonen in het Vlaams Gewest op 31 december van jaar X (in percentages)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Kind en Gezin http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/259.htm
Vlaams Gewest 2001-2011, doelstelling 2020
12
9,7
10
kansarmoede-index
8,6 7,9
8
8,2
7,4 6,0
6,3
6,4
6,4
6,5
6,9
6
4,0
4
2
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2020
Toelichting Kind en Gezin ontwikkelde begin jaren 1990 een indicator die verschillende aspecten van de sociaaleconomische situatie van pa sgeborenen tegelijk in rekening tracht te brengen. Aan de hand van het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de ouders, de ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het gezin, wordt nagegaan hoeveel kinderen gebo ren worden in een kansarm gezin. Een gezin wordt als kansarm beschouwd als het op minstens 3 van de voorgenoemde criteria zwak sc oort. Sinds 2010 wordt niet meer gewerkt met jaarcijfers maar met het gemiddelde van het jaar en de 2 voorgaande jaren. Dat zorgt v oor robuustere resultaten. Ook worden geen absolute aantallen meer vrijgegeven, enkel procentuele aandelen ten opzichte van het t otaal aantal geboorten. Om de verandering in de berekening te accentueren, spreekt Kind en Gezin nu van een kansarmoede -index. In 2011 haalde de index een score van 9,7. Dat betekent dat 9,7% van de geboorten in de periode 2009-2011 in het Vlaamse Gewest plaatsvond in een kansarm gezin. Ook voor de voorgaande jaren werd een indexscore berekend volgens de nieuwe formule. Daaruit blijkt dat de kansarmoede-index sinds 2005 behoorlijk sterk is toegenomen. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede tussen 20 08 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het percentage geboorten in kansarme gezinnen gedaald moet zijn tot max imaal 4%.
124