rV nito mo 201 ed e a rmo Vla se A to r am on i Vla r em nito ed itor emo Armo oed mse a Vla
r e s o t i m n a o a l V dem e o m r A
4 1 20
VLAAMSE ARMOEDEMONITOR Studiedienst van de Vlaamse Regering Juni 2014
Samenstelling Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Studiedienst van de Vlaamse Regering Jo Noppe Verantwoordelijke uitgever Josée Lemaître Administrateur-generaal Boudewijnlaan 30 bus 23 1000 Brussel Depotnummer D/2014/3241/137 http://www.vlaanderen.be/svr
VOORWOORD Beste lezer, Ook dit jaar presenteren we trots onze Vlaamse Armoedemonitor. Trots, niet omwille van de cijfers, maar omdat we met deze gedetailleerde gegevens ons armoedebeleid beter kunnen afstemmen op de noden van onze samenleving en van mensen in armoede in het bijzonder. In
de
nieuwe
Armoedemonitor
lezen
we
dat
680.000
Vlamingen
onder
de
armoederisicodrempel leven. Dat brengt ons op een percentage van 10,9% van de bevolking waarmee we weer op het niveau van 2007 belanden. De helft van deze mensen is langdurig arm (minimum drie jaar in de vier meest recente jaren). Het armoedecijfer blijft de laatste jaren vrij constant. Opvallend is wel dat zonder sociale zekerheid de armoede in Vlaanderen 38% zou bedragen. Een sterke sociale zekerheid vormt dus een duidelijke buffer tegen armoede. Vlaanderen heeft de crisis relatief goed overleefd en behoort in de Europese Unie nog steeds bij de beste leerlingen van de klas: op dit moment doen enkel Tsjechië en Nederland beter. Hiermee behalen we nu al de doelstelling van het Pact 2020 dat het aandeel inwoners dat in Vlaanderen in armoede leeft in 2020 laag moet liggen in vergelijking met de best presterende EU-landen. Ter vergelijking: Duitsland klokt af op 16% mensen in armoede. Een andere doelstelling van het Pact 2020 is dat de inkomensongelijkheid tegen 2020 merkbaar moet dalen. In Europees perspectief halen we de top 5 van de best presterende EUlanden, zowel op basis van de inkomenskwintielverhouding (vergelijking tussen het inkomen van de 20% rijksten en de 20% armsten), als op basis van de Gini-coëfficiënt (maat die aangeeft hoe het inkomen verdeeld is over alle inkomensgroepen). Om de vicieuze cirkel van armoede te doorbreken, zette de Vlaamse Regering de afgelopen jaren sterk in op kinderarmoede. Kinderarmoedebestrijding bestrijkt alle mogelijke domeinen van huisvesting, gezondheid, onderwijs, vrijetijdsparticipatie, tot werk en scholing van de ouders, gezinsondersteuning enz. Op al deze domeinen moeten we overkoepelend blijven inzetten zodat toekomstige ouders en toekomstige kinderen uit de armoede geraken en vooral blijven. Het percentage kinderen onder de armoederisicodrempel schommelde de voorbije jaren tussen 10 en 11%. We hebben nog een heel eind af te leggen willen we tegen 2020 ons engagement voor de Europa 2020-strategie en het Vlaams Hervormingsprogramma halen. De Vlaamse Regering heeft zich er immers toe verbonden om het aantal kinderen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen.
1
De nieuwe cijfers tonen aan dat 140.000 kinderen in armoede leven. Tegen 2020 mogen dat er nog 60.000 zijn. De problematiek mag dus niet geminimaliseerd worden, het is een schande dat 280.000 kinderen in Vlaanderen zich geen week vakantie kunnen veroorloven en dat 1 kind op 5 in een gezin waar weinig of niet wordt gewerkt gezondheidszorg moet uitstellen om financiële redenen. De cijfers die nu voorliggen zijn gebaseerd op EU-SILC-enquête van 2012 (inkomens 2011). De impact van het Vlaamse kinderarmoedebeleid zou in de volgende jaren meer zichtbaar moeten worden. Naast deze doelgroep, zijn er nog andere groepen die we niet uit het oog mogen verliezen. Kijken we naar welke groepen het grootste risico lopen op om in armoede terecht te komen, dan komen we terecht bij gezinnen waar weinig of niet gewerkt wordt (bijna de helft heeft nu al een armoederisico), laaggeschoolden (armoederisico drie keer hoger dan hooggeschoolden), huurders (drie keer hoger dan eigenaars, 1/3 van de gezinnen in het laagste kwintiel besteedt meer dan 40% van hun inkomen aan woonkosten) en personen geboren buiten de EU (vier keer hoger dan personen geboren in de EU). Ook eenoudergezinnen, oudere koppels en personen geboren buiten de EU hebben het extra moeilijk. Zo leeft 40% van de personen in een eenoudergezin in een huis met structurele problemen. 130.000 65-plussers kampen met een te zware woonkost en 6% van hen leeft sociaal geïsoleerd. 100.000 mensen geboren buiten de EU (of 35% van deze groep) leven onder de armoedegrens. De schulden van de Vlaming blijven stijgen: 6% van de Vlamingen leeft in een gezin met minstens één achterstallige betaling in het afgelopen jaar voor huur of hypotheek, elektriciteit, water, gas of een andere lening. Dat komt overeen met ongeveer 380.000 personen. Daar waar de afsluitingen voor gas en elektriciteit min of meer stabiel blijven, blijven die voor water stijgen. In 2012 werden meer dan 5.000 mensen afgesloten van water, nochtans een basisbehoefte. De Armoedemonitor is hard en legt de armoedeproblematiek onomwonden bloot. Een maatschappij die zichzelf respecteert, moet met deze kostbare gegevens aan de slag. Hopelijk geeft de Armoedemonitor moed en ‘incentives’ om de armoedeproblematiek nog efficiënter aan te pakken, met een extra focus op kinderarmoede. Want de kinderen van vandaag zijn de ouders van morgen.
Ingrid Lieten Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding
2
Inleiding Dit is de vierde editie van de Vlaamse Armoedemonitor. Deze monitor wordt jaarlijks opgemaakt ter ondersteuning van het Vlaamse armoedebeleid en wil op een bevattelijke en overzichtelijke manier de armoedesituatie en –evolutie in Vlaanderen in kaart brengen en opvolgen. Waar mogelijk wordt de Vlaamse armoedesituatie vergeleken met de situatie in de 28 lidstaten van de Europese Unie. De Vlaamse Armoedemonitor is een omgevingsmonitor. Dat betekent dat niet de maatregelen van het armoedebeleid zelf in beeld worden gebracht, maar wel de bestaande armoedesituatie waaraan dat beleid iets wil veranderen. Op inhoudelijk vlak wordt uitgegaan van de multi-aspectualiteit van de armoedeproblematiek. Armoede is meer dan een tekort aan inkomen. Het verwijst naar een geheel van onderling verbonden vormen van uitsluiting op verschillende domeinen van het individuele en sociale leven. Financiële moeilijkheden zijn tegelijk vaak oorzaak en gevolg van achterstelling op het vlak van tewerkstelling, onderwijs, huisvesting, gezondheid en maatschappelijke participatie. Voor elk van deze levensdomeinen zijn indicatoren opgenomen. Aangezien de strijd tegen armoede bij kinderen een belangrijke prioriteit vormt van het Vlaamse armoedebeleid, bevat deze monitor ook een aantal indicatoren die specifiek focussen op de armoedesituatie van deze groep. De Vlaamse Armoedemonitor brengt verschillende armoede-indicatoren samen die gebruikt worden in Europese, federale of andere Vlaamse monitorrapporten. Het gaat onder meer om indicatoren uit het Pact 2020, de EU2020-strategie, de Interfederale Armoedebarometer en de Armoedebarometer van Decenniumdoelen 2017. Deze worden aangevuld met eigen accenten en aandachtspunten gebaseerd op de prioriteiten van het Vlaamse armoedebeleid. Dat uit zich onder meer in de visualisering en bespreking van de verschillende armoededoelstellingen die door de Vlaamse Regering in het kader van het Pact 2020 en het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie werden geformuleerd. De indicatoren in de Vlaamse Armoedemonitor zijn deels gebaseerd op gegevens uit administratieve databanken. Het gaat om gegevens van de VREG over energiearmoede, van de Nationale Bank van België over betalingsachterstand, van de FOD Sociale Zekerheid en POD Maatschappelijke Integratie over sociale bijstandsuitkeringen, van de VDAB over nietwerkende werkzoekenden, van het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen over ongekwalificeerde uitstroom en van Kind en Gezin over geboorten in kansarme gezinnen. De meeste indicatoren zijn echter gebaseerd op de resultaten van enquêtes. Het gaat ten eerste om de ‘European Union Statistics on Income and Living Conditions’ (EU-SILC). De EUSILC is een door Eurostat gecoördineerde jaarlijkse enquête die sinds 2004 in alle lidstaten van de Europese Unie de inkomenssituatie en levensomstandigheden in kaart brengt. De EU-SILC
3
wordt voor België uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek (ADSEI) van de FOD Economie. Voor de indicatoren over tewerkstelling en onderwijs wordt daarnaast gebruik gemaakt van de ‘Enquête naar de Arbeidskrachten – Labour Force Survey’ (EAK-LFS), het ‘Programme for the International Assessment of Adult Competencies’ (PIAAC) en het ‘Programme for International Student Assessment’ (PISA). Net als de EU-SILC is de EAK een door Eurostat gecoördineerde en voor België door ADSEI uitgevoerde enquête die erop gericht is om op Europees vlak vergelijkbare indicatoren te generen. PIAAC en PISA zijn door de OESO opgezette internationaal
gestandaardiseerde
beoordelingen
van
de
cognitieve
vaardigheden
van
respectievelijk de totale volwassen bevolking en de 15-jarigen. Voor de indicatoren rond maatschappelijke participatie wordt ten slotte gebruik gemaakt van de resultaten van de ‘Survey Sociaal-Culturele Verschuivingen in Vlaanderen’ (SCV-survey) van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Deze survey wordt jaarlijks afgenomen bij een representatief staal van de meerderjarige Nederlandstalige inwoners van het Vlaamse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Wij willen hierbij SVR-collega Guy Pauwels bedanken voor de berekening van de indicatoren gebaseerd op de SCV-survey. In deze editie van de Vlaamse Armoedemonitor wordt bij de presentatie van de EU-SILC-cijfers geen opdeling gemaakt naar huidige nationaliteit zoals in de vorige edities, maar naar geboorteland. Door enkel te kijken naar de huidige nationaliteit, blijft namelijk een behoorlijk grote groep buiten beeld: de vreemdelingen die in de loop der jaren de Belgische nationaliteit hebben verworven. De cijfers in deze editie van de Armoedemonitor naar geboorteland en die uit de vorige edities naar nationaliteit zijn daardoor niet vergelijkbaar. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat in surveyonderzoek bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen (zoals personen in collectieve huishoudens, personen zonder wettige verblijfsvergunning of dak- en thuislozen) niet of nauwelijks vertegenwoordigd zijn. Daarmee moet rekening gehouden worden bij de interpretatie van de armoedecijfers in deze monitor. De surveyresultaten zijn eveneens onderhevig aan de gebruikelijke statistische foutenmarge. Deze foutenmarge is groter naarmate de steekproef waarop de cijfers berekend worden, kleiner is. Daarom worden in deze Vlaamse Armoedemonitor enkel de gegevens voor de gehele Vlaamse
bevolking
tot
op
1
cijfer
na
de
komma
weergegeven.
De
gegevens
per
bevolkingsgroep worden afgerond tot op het procentpunt. Wanneer de percentages worden geëxtrapoleerd naar bevolkingsaantallen wordt om dezelfde reden afgerond op het niveau van 10.000 eenheden. Voor de belangrijkste armoede-indicatoren en voor de meest recente jaren worden ten slotte ook de bijhorende betrouwbaarheidsintervallen gevisualiseerd. Alle opmerkingen en suggesties over deze monitor kan u kwijt via
[email protected].
4
Vlaamse armoedesituatie en -evolutie De Vlaamse Regering heeft van de strijd tegen armoede een topprioriteit gemaakt. Zij wil de inkomenssituatie van de armste gezinnen verbeteren en ervoor zorgen dat alle Vlamingen volwaardig aan alle domeinen van de samenleving kunnen participeren. Er wordt in deze Vlaamse Armoedemonitor achtereenvolgens aandacht besteed aan de inkomensarmoede, de materiële deprivatie en inkomensverdeling, de betalingsachterstand en de sociale bijstand. Daarna komt de sociale uitsluiting aan bod op het vlak van tewerkstelling, huisvesting, onderwijs, gezondheid en maatschappelijke participatie. Tot slot wordt ingezoomd op de armoede bij kinderen.
1.
Financiële armoede en inkomensverdeling
1.1. Bevolking onder de armoederisicodrempel Om zicht te krijgen op de armoedesituatie van een land of regio wordt traditioneel aangegeven hoeveel mensen moeten rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Deze drempel is bepaald op 60 procent van het mediaan netto beschikbare gestandaardiseerde huishoudinkomen in het land. Er wordt vanuit gegaan dat personen die leven in een huishouden dat moet rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel een verhoogd risico op armoede lopen. Door het huishoudinkomen te standaardiseren wordt rekening gehouden met de grootte en samenstelling van het huishouden. De Belgische armoederisicodrempel lag volgens de EU-SILC-survey van 2012 voor een alleenstaande op 12.025 euro per jaar of 1.002 euro per maand. Omgerekend is dat voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen 2.104 euro per maand. Iets meer dan 1 op de 10 Vlamingen (11%) moest in 2012 zien rond te komen met een inkomen onder deze armoederisicodrempel (zie indicator I1). Dat komt overeen met ongeveer 680.000 personen. Het armoederisicopercentage (= het aandeel personen onder de armoederisicodrempel) is de afgelopen jaren vrij stabiel gebleven, al lijkt er na een beperkte daling tussen 2010 en 2011 weer sprake van een stijging tussen 2011 en 2012. Deze schommelingen zijn echter statistisch niet significant. Een vergelijking met de periode vóór 2004 is moeilijk wegens een wijziging in de databron. Wel is het zo dat tussen 1994 en 1997 het armoederisicopercentage licht daalde, waarna het tussen 1997 en 2001 stabiel bleef. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich
ertoe
verbonden
om
het
aantal
personen
met
een
inkomen
onder
de
armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 430.000 personen.
5
Het verschil in armoederisico tussen vrouwen en mannen blijft beperkt (zie indicator I2). Naar leeftijd scoren de leeftijdsgroepen tussen 18 en 64 jaar het best. Vooral personen ouder dan 65 jaar scoren opvallend minder goed. De minder goede positie van de Vlaamse ouderen blijkt tegelijk uit het feit dat bijna 1 op de 3 van het totale aantal personen onder de armoederisicodrempel 65 jaar of ouder is. Dit kan deels verklaard worden door het feit dat het armoederisicopercentage enkel rekening houdt met het ontvangen huishoudinkomen uit arbeid, vermogen, eigendom en sociale transfers, niet met de volledige waarde van eventueel beschikbare
spaartegoeden
of
eigendommen
of
met
de
eventuele
afwezigheid
van
woonuitgaven doordat de eigen woning al is afbetaald. Maar ook in Europees opzicht scoren de Vlaamse ouderen niet goed. Terwijl Vlaanderen bij de leeftijdsgroepen tot 50 jaar telkens de top haalt van de Europese rangschikking, zakt ze bij de personen van 65 jaar en ouder naar een 19de plaats in de ranglijst (zie indicator I5). Personen in eenoudergezinnen en oudere koppels lopen een hoger risico op armoede dan gemiddeld (zie indicator I2). Bij beide groepen moet ongeveer een vijfde zien rond te komen met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Naar aantal vormen de oudere koppels de grootste
groep
bij
de
personen
onder
de
armoederisicodrempel,
gevolgd
door
de
alleenstaanden. Werk vormt een belangrijke buffer tegen armoede. Het armoederisicopercentage ligt bij werkenden een pak lager dan bij werklozen, gepensioneerden en andere niet-actieven (zie indicator I2). Naar aantal vormen de niet-actieven de grootste groep onder de armoederisicodrempel,
kort
gevolgd
door
de
gepensioneerden.
Als
gekeken
wordt
naar
de
werkintensiteit op gezinsniveau blijkt het risico op armoede het hoogst te liggen bij leden van gezinnen waar niet of slechts zeer beperkt wordt gewerkt (werkintensiteit < 0,2). Bijna de helft van de personen in deze gezinnen loopt een verhoogd risico op armoede. Een job vormt echter geen sluitende bescherming tegen armoede. Dat blijkt uit het feit dat 90.000 Vlamingen die werken toch moeten rondkomen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel. Naast
tewerkstelling
beperkt
ook
scholing
het
armoederisico
(zie indicator
I2).
Het
armoederisicopercentage van personen met een diploma hoger onderwijs ligt bijna 3 keer lager dan dat van personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. Het armoederisicopercentage ligt bij huurders goed 3 keer hoger dan bij eigenaars. Ten slotte ligt het armoederisico bij personen geboren buiten de EU 4 keer hoger dan bij personen geboren in de EU (inclusief België). Het Vlaamse armoederisicopercentage (11%) lag in 2012 duidelijk lager dan het EU28gemiddelde (17%) (zie indicator I4). Vlaanderen haalt daarmee een derde plaats in de EUrangschikking na Tsjechië en Nederland. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat het aandeel inwoners in Vlaanderen dat leeft in armoede in 2020 laag
6
moet liggen in vergelijking met de best presterende EU-landen. Die doelstelling is vandaag al gehaald. Het is opvallend dat verschillende Oost- en Centraal-Europese landen (Tsjechië, Slovakije, Slovenië en Hongarije) niet beduidend slechter scoren dan de West- en Noord-Europese landen, terwijl de levensstandaard in die eerste groep landen toch lager ligt. Dat heeft te maken met het feit dat het hier gaat om een relatieve armoedemaat, berekend op basis van het mediaaninkomen in elk land afzonderlijk. Dat gebeurt vanuit de redenering dat een minimaal aanvaardbare levensstandaard - en dus ook de armoederisicodrempel - afhankelijk is van de specifieke sociaaleconomische situatie van het land in kwestie. Als de inkomenssituatie van de bevolkingsgroepen die in het Vlaamse Gewest een hoger risico lopen op armoede vergeleken wordt met de situatie van deze groepen in de 28 EU-lidstaten, dan blijkt een diffuus beeld (zie indicator I5). Bij de meeste groepen haalt Vlaanderen een plaats binnen de top 5 van de EU-rangschikking. Bij de oudere bevolkingsgroepen (65-plussers en leden van koppels waarvan minstens 1 partner ouder is dan 65 jaar) zakt Vlaanderen met een score onder het EU-gemiddelde weg naar de (lagere) middenmoot. Ook bij de personen geboren buiten de EU valt Vlaanderen ver terug in de Europese rangschikking. Bij de berekening van het armoederisicopercentage wordt traditioneel gebruik gemaakt van een armoederisicodrempel van 60% van het mediaan gestandaardiseerde netto beschikbare huishoudinkomen. Dat is een arbitraire keuze. Wie net boven deze 60%-drempel zit, komt hierdoor niet in beeld. Tegelijk is het zo dat wie beschikt over een inkomen dat maar net onder de armoederisicodrempel ligt, zich in een andere positie bevindt dan zij die moeten rondkomen met een inkomen dat een pak lager ligt dan de 60%-drempel. Om zicht te krijgen op de spreiding van de inkomens rond de armoederisicodrempel kan men daarom de hoogte van de drempel laten variëren. In 2012 bleek 19% van de Vlamingen te beschikken over een inkomen lager dan 70% van het nationaal mediaaninkomen, 6% over een inkomen lager dan 50% van het mediaaninkomen en 3% over een inkomen lager dan 40% van het mediaaninkomen (zie indicator I6). Die aandelen bleven de laatste jaren vrij stabiel. In Europees opzicht scoort Vlaanderen in de 3 gevallen telkens op het niveau van de best presterende lidstaten (zie indicator I7). Doordat de EU-SILC-survey werkt met een roterend panel – gezinnen worden verschillende jaren na elkaar bevraagd –, is het mogelijk om de inkomenssituatie van gezinnen over een aantal jaren heen te volgen. In 2011 (cijfers voor 2012 zijn nog niet beschikbaar) leefde 5% van de Vlamingen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel en in minstens 2 van de 3 voorgaande jaren (zie indicator I8). Dat komt overeen met ongeveer 310.000 personen. Als dat vergeleken wordt met het totale aandeel personen onder de armoederisicodrempel
in
2011
dan
blijkt
dat
de
helft
van
de
personen
onder
armoederisicodrempel in Vlaanderen zich in een positie van langdurige armoede bevindt.
7
de
Net als bij het totale aandeel personen onder de armoederisicodrempel haalt Vlaanderen ook bij het aandeel personen in langdurige armoede een 3de plaats in de EU-rangschikking (zie indicator I9). Het procentueel aandeel van de langdurige armoede in de totale armoede ligt in Vlaanderen wel iets hoger dan in de andere landen met een relatief lage score op het aandeel personen in langdurige armoede.
1.2. Subjectieve armoede In bovenstaande cijfers wordt op een objectieve manier nagegaan of het inkomen waarover mensen
beschikken
al
dan
niet
boven
een
bepaalde
drempel
ligt.
Maar
de
inkomensgerelateerde verwachtingen en behoeften verschillen van mens tot mens. De objectieve vergelijking van het beschikbare inkomen met de armoederisicodrempel wordt daarom best aangevuld met een subjectieve inschatting van het inkomen door de betrokkenen zelf. In 2012 leefde 15% van de Vlamingen in een huishouden dat zelf aangeeft (zeer) moeilijk rond te komen met het beschikbare inkomen (zie indicator I10). Dat komt overeen met ongeveer 960.000 personen. Deze cijfers liggen de laatste jaren duidelijk hoger dan in de periode 20062007. De evolutie op het vlak van subjectieve armoede wijkt dus enigszins af van de evolutie van het percentage personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel. In tegenstelling tot de objectieve armoederisicopercentages zijn de verschillen tussen de leeftijdsgroepen bij deze indicator niet zo groot (zie indicator I11). En terwijl het bij de armoederisicopercentages vooral de ouderen zijn die minder goed scoren, zijn het hier eerder de jongere leeftijdsgroepen. Ook alleenstaanden en zeker leden van eenoudergezinnen geven vaker dan andere huishoudtypes aan (zeer) moeilijk rond te komen. Wat socio-economische positie, opleiding en geboorteland betreft, lopen de resultaten van deze indicator grotendeels gelijk met de resultaten van de objectieve armoederisicopercentages. Personen die niet werken (zonder gepensioneerden) en leden van gezinnen waar niet of beperkt wordt gewerkt, hebben het moeilijker om rond te komen, net als laagopgeleiden, huurders en personen geboren buiten de EU. Het is ten slotte weinig verwonderlijk dat het aandeel personen in subjectieve armoede afneemt naarmate het inkomensniveau stijgt. Tegelijk geven de scores per inkomenskwintiel aan
dat
subjectieve
armoede
niet
beperkt
blijft
tot
de
personen
onder
de
armoederisicodrempel (die allen in het laagste inkomenskwintiel zitten). Ook in het 2de kwintiel geeft een relatief grote groep aan (zeer) moeilijk rond te komen. Er zijn in Vlaanderen relatief gezien minder personen die hun inkomenssituatie negatief beoordelen dan in de meeste EU-landen (zie indicator I13). Het Vlaamse Gewest haalt in de Europese rangschikking een 8ste plaats na de Scandinavische landen, Duitsland, Luxemburg,
8
Nederland en Oostenrijk. De verschillen tussen de lidstaten zijn opvallend groter dan bij de objectieve armoederisicopercentages. In Zweden en Finland leeft maar 7% van de inwoners in een huishouden dat moeite heeft om financieel rond te komen. In Griekenland en Bulgarije loopt dat op tot meer dan 65%. De Zuid-, Centraal- en Oost-Europese landen scoren op deze indicator, in tegenstelling tot bij de objectieve armoederisicopercentages, wel duidelijk minder goed dan de West- en Noord-Europese landen.
1.3. Ernstige materiële deprivatie Op Europees niveau werd enkele jaren geleden een armoede-indicator ontwikkeld die niet zozeer focust op het inkomen zelf, maar op het feit of men mede dankzij dit inkomen kan genieten van een minimale levensstandaard. Dat gebeurt door na te gaan hoeveel items uit een lijst van 9 basisitems elk gezin moet missen omwille van financiële redenen. Vervolgens wordt per land of regio het percentage individuen berekend dat leeft in een gezin dat niet beschikt over minstens 4 van deze 9 items. Volgens de EU-SILC van 2012 leefde 4% van de Vlamingen in een ernstig materieel gedepriveerd gezin (mist minstens 4 van 9 basisitems om financiële redenen) (zie indicator I14). Dat komt overeen met ongeveer 240.000 personen. Het aandeel ernstig gedepriveerden is tegenover 2010 duidelijk gestegen. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen in een ernstig materieel gedepriveerd gezin tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen dat leeft in een ernstig materieel gedepriveerd gezin moet dalen tot maximaal 120.000 personen. Als wordt gekeken naar de afzonderlijke items van de deprivatiemaat dan blijkt dat de items ‘een week vakantie per jaar kunnen betalen’ en ‘een onverwachte uitgave aankunnen,’ voor de meeste problemen zorgen (zie indicator I18). Groepen die minder goed scoren bij de objectieve armoederisicopercentages en de subjectieve armoede, doen dat ook op vlak van ernstige materiële deprivatie (zie indicator I15). Het gaat om leden van eenoudergezinnen, werklozen, gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, huurders, de laagste inkomensgroepen en personen geboren buiten de EU. In Europees opzicht scoort Vlaanderen op het vlak van ernstige materiële deprivatie behoorlijk goed (zie indicator I17). Het haalt een 6de plaats na Luxemburg, Nederland en de Scandinavische landen. De hoogste deprivatiescores worden opgetekend in de EU-lidstaten uit Centraal- en Oost-Europa.
9
1.4. Armoede volgens de EU2020-definitie In 2010 werd door de Europese Unie een plan opgesteld om van de Unie tegen 2020 een slimme, duurzame en inclusieve economie te maken: de zogenaamde EU2020-strategie. Daarbij werden 5 centrale doelstellingen naar voor geschoven op 5 verschillende domeinen. Eén van die doelstellingen heeft betrekking op armoede en sociale inclusie. De bedoeling is om tegen 2020 het aantal armen of sociaal uitgeslotenen in de hele Unie met 20 miljoen te verminderen. Daarvoor werd ook een nieuwe armoede-indicator uitgewerkt. Deze indicator beschouwt iemand als arm of sociaal uitgesloten als hij voldoet aan minstens 1 van volgende voorwaarden: 1. hij of zij leeft in een gezin met een inkomen onder de nationale armoederisicodrempel; 2. hij of zij leeft in een gezin met ernstige materiële deprivatie (het gezin mist minstens 4 items uit een lijst van 9 basisitems omwille van financiële redenen); 3. hij of zij is jonger dan 60 jaar en leeft in een gezin met een zeer lage werkintensiteit. Gemeten aan de hand van deze samengestelde EU2020-indicator leefde in 2012 16% van de Vlaamse bevolking in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19). Dat komt neer op ongeveer 1 miljoen personen. Daarmee haalt Vlaanderen een 3de plaats in de Europese rangschikking (zie indicator I22). Een deel van de personen in armoede of sociale uitsluiting voldoet tegelijk aan 2 of 3 van de genoemde voorwaarden. Goed 1% van de Vlamingen (80.000 personen) scoort negatief op alle 3 de criteria (zie indicator I23). Dat wil zeggen dat ze leven in een huishouden met een inkomen onder de armoededrempel, dat ernstig materieel gedepriveerd is en waar sprake is van een zeer lage werkintensiteit. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting volgens de EU2020-definitie tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting in Vlaanderen moet gedaald zijn tot maximaal 650.000 personen. Tegelijk gaat de Vlaamse Regering voor een 30%-reductie tegen 2020 op de 3 subindicatoren van de EU2020-indicator afzonderlijk. Dat betekent dus een 30%-reductie van het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel (zie indicator I1), een 30%-reductie van het aantal personen in ernstige materiële deprivatie (zie indicator I14) en een 30%-reductie van het aantal personen in een huishouden met zeer lage werkintensiteit (zie indicator A9).
1.5. Inkomensverdeling Bovenstaande gegevens hebben vooral betrekking op de situatie van de minst gegoede groepen maar zeggen weinig over de wijze waarop het beschikbare inkomen verdeeld is over de gehele bevolking. Een vaak gebruikte maat om de inkomensverdeling in een land of regio in
10
kaart te brengen, is de inkomenskwintielverhouding die het aandeel van het inkomen van de 20% rijksten in het totale inkomen vergelijkt met dat van de 20% armsten. Deze verhouding lag in Vlaanderen in 2012 op 3,6 (zie indicator I24). Dat betekent dat het totale inkomen van de 20% rijksten 3,6 keer hoger ligt dan het totale inkomen van de 20% armsten. Een andere maat voor de inkomensongelijkheid is de gini-coëfficiënt. Deze coëfficiënt kijkt niet enkel naar de inkomens van de 20% rijksten en armsten, maar brengt de inkomens van de gehele bevolking in rekening. De maat geeft een waarde tussen 0 en 100 waarbij 0 staat voor een samenleving waar iedereen een gelijk inkomen heeft en 100 voor een samenleving waar al het inkomen toekomt aan 1 persoon. Vlaanderen haalde in 2012 een waarde van 24,9 (zie indicator I26). In het Pact
2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat de
inkomensongelijkheid
tegen
2020
merkbaar
moet
dalen.
Sinds
2004
is
noch
de
inkomenskwintielverhouding, noch de gini-coëfficiënt significant gestegen of gedaald. In Europees perspectief blijft de Vlaamse inkomensongelijkheid beperkt. Vlaanderen haalt zowel op basis van de inkomenskwintielverhouding als op basis van de gini-coëfficiënt een plaats in de top 5 van best presterende EU-landen (zie indicatoren I25 en I27). 1.6. Betalingsproblemen en schulden Betalingsproblemen en schuldoverlast vormen vaak een belangrijk probleem voor mensen met een laag inkomen. Eind 2013 stonden 130.848 Vlamingen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België (zie indicator S1). Deze Centrale registreert alle kredieten die door natuurlijke personen worden afgesloten en de eventuele wanbetalingen met betrekking tot deze kredieten. Het aantal geregistreerde personen met betalingsachterstand is de afgelopen jaren duidelijk toegenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in deze cijfers enkel rekening wordt gehouden met kredieten (voor consumptie of hypotheek), maar niet met andere schulden zoals schulden voor huur, energiefacturen, gezondheidskosten, telefoon/internet of fiscale schulden. In de EU-SILC-survey wordt jaarlijks gevraagd naar achterstallige betalingen voor huur of hypotheek, elektriciteit, water of gas of aankopen op afbetaling of een andere lening. In 2012 leefde 6% van de Vlamingen in een gezin met minstens 1 achterstallige betaling in het afgelopen jaar (zie indicator S2). Dat komt overeen met ongeveer 380.000 personen. In tegenstelling tot de bovenstaande cijfers van de Nationale Bank wordt hier niet alleen rekening gehouden met kredieten maar ook met andere mogelijke schulden. Het percentage personen in een huishouden met achterstallen gaat de laatste jaren in stijgende lijn.
11
Het aandeel personen met achterstallige betalingen verschilt beperkt naar geslacht (zie indicator S3). Betreffende leeftijd is er een opvallende afname naarmate de leeftijd stijgt. Grote
gezinnen
hebben
vaker
achterstallige
betalingen
dan
personen
uit
andere
huishoudgroepen. Werklozen en niet-actieven (exclusief gepensioneerden) hebben vaker achterstallen dan gepensioneerden. Personen in gezinnen waar niet of beperkt wordt gewerkt, hebben vaker achterstallen dan personen in andere gezinnen, laagopgeleiden vaker dan hoogopgeleiden, huurders vaker dan eigenaars, de lagere inkomensgroepen vaker dan de hogere inkomensgroepen en personen geboren buiten de EU vaker dan personen geboren binnen de EU. In
vergelijking
met
de
andere
Europese
landen
blijft
het
aandeel
personen
met
betalingsproblemen in Vlaanderen eerder beperkt (zie indicator S4). Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland scoren nog iets beter dan Vlaanderen. Sinds 1999 bestaat de juridische procedure van collectieve schuldenregeling. Deze procedure werd in het leven geroepen om mensen die hun schulden niet meer de baas kunnen, de kans te geven om in de mate van het mogelijke hun schulden te betalen en tegelijk een menswaardig leven te leiden. Eind 2013 stonden er in Vlaanderen (inclusief het gerechtelijke arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde) in totaal 62.434 berichten van 'toelaatbaarheid van collectieve schuldenregeling' uit (zie indicator S1). Dat aantal is de voorbije jaren telkens met ongeveer 3.000 tot 5.000 eenheden toegenomen. De cijfers kunnen gezien worden als een aanwijzing van de meest extreme vorm van overmatige schuldenlast. 1.7. Sociale uitkeringen Sociale transfers spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van armoede. Zonder sociale uitkeringen zou 38% van de Vlaamse bevolking onder de armoederisicodrempel terecht komen (zie indicator U1). Als de pensioenen gezien worden als primaire inkomens en niet als transfers, gaat het nog steeds om 22% van de bevolking. Die aandelen blijven de laatste jaren min of meer stabiel. De sociale zekerheid zorgt onder meer voor een vervangingsinkomen bij loonverlies door pensionering, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Begin 2013 ontvingen goed 1,1 miljoen Vlamingen een pensioenuitkering (zie indicator U3). Het is gezien de vergrijzing van de bevolking weinig verwonderlijk dat dit aantal jaarlijks gestaag toeneemt. Het aantal door de RVA vergoede werklozen ligt sinds 2011 net onder de 300.000 personen. In 2009 en 2010 lag dat aantal iets boven die grens. Begin 2012 ontvingen bijna 110.000 Vlamingen een uitkering voor arbeidsongeschiktheid (incl. arbeidsongevallen en beroepsziekten). Dat aantal neemt de afgelopen jaren gestaag toe.
12
Naast de klassieke sociale uitkeringen (pensioenen, werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en kinderbijslag), probeert de overheid via de sociale bijstandsuitkeringen de inkomenssituatie van de minst gegoede groepen te verbeteren. Het gaat in eerste instantie om het leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het equivalent leefloon in het kader van het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH). Het RMH is er voor mensen die niet in aanmerking komen voor het RMI omdat ze niet voldoen aan bepaalde voorwaarden betreffende leeftijd, nationaliteit en arbeidsbereidheid. In de praktijk gaat het vooral om kandidaat-vluchtelingen en vreemdelingen met een verblijfsvergunning die niet ingeschreven zijn in het bevolkingsregister. In 2012 ontvingen in Vlaanderen per maand gemiddeld 23.230 personen een leefloon (zie indicator U4). Dat aantal is na een duidelijke stijging in 2009 en 2010 sinds 2011 weer iets gedaald. Nog eens gemiddeld 8.897 personen per maand ontvingen in 2012 een equivalent leefloon. Naast het (equivalent) leefloon kan het RMI en het RMH ook ingevuld worden via een tewerkstellingsmaatregel met tussenkomst van het OCMW. Het aantal tewerkstellingsmaatregelen is de voorbije jaren gestaag gestegen tot gemiddeld 5.593 per maand in 2012. Het aantal leefloontrekkers ligt bij vrouwen duidelijk hoger dan bij mannen (zie indicator U5). Het aantal 18-24-jarigen met een leefloon ligt niet veel lager dan het aantal leefloontrekkers bij de 45- tot 64-jarigen, ondanks het grote verschil in omvang van de 2 leeftijdsgroepen. Naar huishoudtype valt het grote aantal alleenstaande leefloontrekkers op. Dat is ook het geval bij het equivalent leefloontrekkers. De cijfers bevestigen ten slotte dat het equivalent leefloon vooral toegekend wordt aan niet-EU-burgers. Slechts een beperkt aantal 65-plussers ontvangt een leefloon omdat zij aparte regelingen kennen: het Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB) dat sinds 2002 geleidelijk vervangen wordt door de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO). Meestal gaat het om een toeslag bovenop het pensioen, zodat men een bedrag bekomt dat vergelijkbaar is met het leefloon. Het wordt toegekend aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt maar die door omstandigheden geen of geen voldoende loopbaan hebben kunnen opbouwen. Begin 2013 ging het samen om 58.906 ouderen (zie indicator U6). Personen met een handicap kunnen een beroep doen op een Inkomensvervangende Tegemoetkoming (IVT) indien zij geen arbeid kunnen verrichten en/of een Integratietegemoetkoming
(IT) indien
zij
bijkomende kosten
te dragen
hebben
vanwege
een
vermindering van hun zelfredzaamheid. Begin 2013 werd in Vlaanderen aan 79.102 personen een IVT en/of een IT uitgekeerd (zie indicator U6). Het aantal personen met een IVT en/of IT neemt de laatste jaren opvallend toe. Factoren die hierin mogelijk een rol spelen zijn de vergrijzing van de bevolking, een betere bekendheid van het stelsel en een snellere behandeling van de aanvragen.
13
De gewaarborgde gezinsbijslag ten slotte is bedoeld voor gezinnen die op basis van hun beroepsactiviteit geen enkel recht kunnen doen gelden op kinderbijslag of slechts een recht genieten op een bedrag dat lager ligt dan de gewaarborgde gezinsbijslag. Begin 2013 ging het om 4.838 rechtgevende kinderen (zie indicator U6).
2.
Sociale uitsluiting
Armoede uit zich niet alleen op financieel vlak maar gaat veelal gepaard met uitsluiting en achterstelling op heel wat andere domeinen. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de bestaande achterstelling op het vlak van tewerkstelling, huisvesting, gezondheid, onderwijs en maatschappelijke participatie.
2.1. Achterstelling op de arbeidsmarkt Werk vormt ontegensprekelijk een belangrijke buffer tegen armoede. Het risico om in armoede terecht te komen, ligt bij personen met een job beduidend lager. Dat bleek al uit de armoederisicopercentages van werkenden en niet-werkenden (zie indicator I2). De Vlaamse werkzaamheidsgraad schommelt sinds 2007 rond 72% (zie indicator A1). Bepaalde groepen – vooral ouderen, personen met een handicap, personen geboren buiten de EU en laaggeschoolden – blijven echter moeilijk toegang vinden tot de arbeidsmarkt. De lage werkzaamheidsgraad bij ouderen blijft een probleem. De Vlaamse arbeidsmarkt wordt gekenmerkt
door
een
specifiek
leeftijdsgebonden
arbeidspatroon.
Een
erg
hoge
arbeidsdeelname tussen 25 en 49 jaar zorgt in combinatie met een beperkte deelname bij jongeren en ouderen voor sterk samengedrukte loopbanen. De arbeidsdeelname van de 55tot 64-jarigen is de voorbije jaren wel duidelijk gestegen, waardoor nu 4 op de 10 personen in deze groep aan het werk is. Bij de laaggeschoolden en personen geboren buiten de EU is er de laatste jaren eerder sprake van een afname van de arbeidsdeelname. Bij de personen met een handicap gaat de arbeidsdeelname sinds 2010 weer vooruit. Uit de Europese vergelijking blijkt duidelijk dat de lage werkzaamheidsgraad bij ouderen en personen geboren buiten de EU de voornaamste pijnpunten blijven op de Vlaamse arbeidsmarkt (zie indicator A2). De afgelopen jaren kende de ILO-werkloosheidsgraad in Vlaanderen een fluctuerend verloop (zie indicator A3). De werkloosheidsgraad lag het hoogst in de periode 2004-2005. Het laagste niveau werd bereikt in 2008. In 2009 en 2010 steeg de werkloosheidsgraad sterk ten opzichte van 2008. In 2011 daalde de werkloosheidsgraad weer waarna hij in 2012 opnieuw licht steeg. De beperkte arbeidsdeelname van bovengenoemde kansengroepen vertaalt zich niet alleen in een lagere werkzaamheidsgraad, maar veelal ook in een hogere ILO-werkloosheidsgraad (zie indicator A4). Het verschil tussen de vrouwelijke en de totale werkloosheidsgraad is sinds 2009
14
nagenoeg volledig verdwenen. Bij de laaggeschoolden is er wel nog steeds sprake van een behoorlijk verschil. Maar het grootste verschil is te vinden bij de personen geboren buiten de EU. De werkloosheidsgraad lag in 2012 bij deze laatste groep bijna 4 keer hoger dan de totale werkloosheidsgraad. De werkloosheidsgraad van jongeren tussen 15 en 24 jaar is sinds 2011 na een sterke stijging in 2009 en 2010 weer gedaald. Ook de werkzaamheidsgraad van deze groep is relatief laag (28% in 2012), maar dat hangt voornamelijk samen met de lange schoolloopbaan van de jonge Vlamingen en is dus niet echt problematisch. De werkloosheidsgraad van jongeren is dat wel. Gebrek aan werkervaring speelt de jongeren parten. Daarenboven worden ze vaker aangeworven met een tijdelijk contract of als uitzendkracht zodat ze geregeld weer in de werkloosheid terechtkomen. De ouderen die niet werken, zitten voornamelijk in de inactiviteit en dus minder in de werkloosheid. Daardoor ligt de werkloosheidsgraad bij de 55- tot 64-jarigen - ondanks hun beperkte arbeidsdeelname - niet hoger dan de totale werkloosheidsgraad. Door de relatief lage totale werkloosheidsgraad in Vlaanderen ligt ook de werkloosheidsgraad van de verschillende groepen met een lagere arbeidsdeelname veelal ver onder het EUgemiddelde (zie indicator A5). De enige uitzondering hierop is de werkloosheidsgraad van personen geboren buiten de EU. Daar ligt de werkloosheidsgraad ongeveer op hetzelfde niveau als het EU-gemiddelde. Wat
de
langdurige
werkloosheidsgraad
betreft,
scoort
Vlaanderen
zeer
behoorlijk
in
vergelijking met de EU-lidstaten. Het haalt samen met Oostenrijk de eerste plaats in de EUrangschikking (zie indicator A6). De administratieve gegevens van de VDAB over het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) bevestigen grotendeels bovenstaande bevindingen (zie indicatoren A7 en A8). Onder invloed van de economische crisis liep het aantal NWWZ in 2009 en 2010 aanzienlijk op. In 2011 daalde het aantal NWWZ waarna dat aantal in 2012 weer licht steeg. De meest recente cijfers tonen aan dat die stijging zich in 2013 heeft doorgezet. In 2012 leefde 9% van de Vlamingen tot 60 jaar in een gezin met een zeer lage werkintensiteit (zie indicator A9). Dat komt overeen met ongeveer 450.000 personen. Dat aandeel lijkt tussen 2004 en 2008 gedaald maar tussen 2010 en 2012 weer iets gestegen. Deze schommelingen zijn echter statistisch niet significant. Net bij de gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, worden de hoogste armoederisicopercentages gemeten. In 2012 beschikte 48% van de leden van gezinnen met een zeer lage werkintensiteit over een inkomen onder de armoederisicodrempel (zie indicator I2). In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit tussen
15
2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 dat aantal gedaald moet zijn tot maximaal 250.000 personen. Bij het percentage personen in gezinnen met een zeer lage werkintensiteit bezet Vlaanderen in de Europese rangschikking een plaats in de betere middenmoot (zie indicator A11). Tewerkstelling mag dan wel een belangrijke buffer vormen tegen armoede, toch is het geen sluitende bescherming. Dat blijkt uit het feit dat 3% van de werkende Vlamingen (ongeveer 90.000
personen)
in
2012
moest
rondkomen
met
een
huishoudinkomen
onder
de
armoederisicodrempel (zie indicator A12). Dat aandeel ligt in Europees opzicht wel laag (zie indicator A14). Het armoederisicopercentage ligt duidelijk hoger bij laaggeschoolde werkenden, bij deeltijds werkenden (minder dan 30 uur per week), bij zelfstandigen en bij werkenden met een tijdelijk contract (zie indicator A13). 2.2. Huisvestingsproblemen Door Eurostat wordt de grens voor een te zware woonkost gelegd op 40% van het beschikbare huishoudinkomen. In 2012 leefde 8% van de Vlamingen in een huishouden met een te zware woonkost (zie indicator H1). Dat komt overeen met ongeveer 510.000 personen. Het aandeel en aantal personen met te zware woonkosten is sinds 2010 jaarlijks licht gestegen. Te zware woonkosten komen relatief vaker voor bij ouderen, alleenstaanden en leden van eenoudergezinnen, werklozen, gepensioneerden en andere niet-actieven, leden van gezinnen met lage werkintensiteit, laaggeschoolden, huurders, de laagste inkomensgroep en personen geboren buiten de EU (zie indicator H2). In Europees perspectief haalt Vlaanderen voor het probleem van te zware woonkosten een plaats in de betere middenmoot (zie indicator H3). Dat de woonkost behoorlijk kan doorwegen op het gezinsbudget blijkt ook uit het feit dat een aanzienlijke groep gezinnen problemen heeft met het betalen van de elektriciteits- of gasfactuur (zie indicator H4). Een klant die zijn energiekosten niet tijdig betaalt, krijgt een herinneringsbrief in de bus. Wie daarop binnen een bepaalde termijn niet reageert, krijgt een aangetekende ingebrekestelling. Reageert de klant ook hier niet op of komt hij de in een afbetalingsplan gemaakte afspraken niet na, dan mag de commerciële leverancier het contract met zijn klant opzeggen. Als de klant geen nieuwe commerciële leverancier vindt, dan neemt de netbeheerder in zijn rol van sociale leverancier de levering van elektriciteit en/of gas over. Eind 2013 ging het om 80.295 huishoudens voor elektriciteit en 58.421 voor gas. Het aantal door de netbeheerders van elektriciteit en gas voorziene huishoudens nam in 2012 voor het eerst in lange tijd weer af. Bij wanbetaling bij de sociale leverancier plaatst de netbeheerder een budgetmeter die de klant verplicht om vooraf te betalen voor de levering van elektriciteit en/of gas. Indien de klant niet vooraf betaalt, valt de stroomlevering terug op een minimale levering van 10 ampère. Het
16
wordt dan moeilijk om meerdere toestellen tegelijk te gebruiken. Bij gas wordt in het geval van
niet-betaling
via
de
budgetmeter
de
levering
helemaal
afgesloten.
Het
aantal
budgetmeters voor elektriciteit lag in 2013 iets lager dan in 2012. Eind 2013 verbruikte bijna 43.000 huishoudens stroom via een budgetmeter. In de loop van 2009 werden ook de eerste budgetmeters geplaatst voor de levering van gas. Eind 2013 ging het om 27.554 huishoudens. Dat aantal lag ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012. Bij blijvende wanbetaling kan een vraag tot volledige afsluiting voorgelegd worden aan de Lokale Adviescommissie (LAC) van de gemeente. In de wintermaanden worden in dergelijke situatie elektriciteit en gas niet afgesloten. In de loop van 2012 werden na LAC-advies 1.150 afnemers volledig afgesloten van de elektriciteitsvoorzieningen en 1.809 gezinnen van aardgastoevoer. Het aantal afgesloten afnemers voor elektriciteit en gas lag in 2013 respectievelijk beperkt hoger en ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012. Het aantal gezinnen waarvan de watertoevoer is afgesloten (met en zonder LAC-advies), is in de meest recente jaren wel sterk gestegen. In 2012 ging het in totaal om 5.074 gezinnen. Bij 4.202 gezinnen gebeurde de waterafsluiting na LAC-advies. Bijna een vijfde van de Vlaamse bevolking leefde in 2012 in een huis met structurele gebreken aan het dak, de ramen, deuren en muren, zonder adequate verwarming, met een gebrek aan elementair comfort of met een gebrek aan ruimte (zie indicator H5). Dat komt overeen met goed 1,2 miljoen personen. Dat aandeel is na een stijging in 2010 en 2011, in 2012 weer iets gedaald. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen dat woont in een huis met een gebrekkige kwaliteit tussen 2006 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal bewoners van dergelijke huizen gedaald moet zijn tot maximaal 690.000 personen. Het aandeel personen met huisvestingsproblemen neemt af met de leeftijd (zie indicator H6). Daarnaast zijn er meer problemen bij groepen die ook minder goed scoren op de andere indicatoren: de eenoudergezinnen, grote gezinnen en alleenstaanden, de werklozen en nietactieven (exclusief de gepensioneerden), de gezinnen waar slechts beperkt wordt gewerkt, de laaggeschoolden, de huurders, de laagste inkomensgroepen en de personen geboren buiten de EU.
2.3. Onderwijs Opleiding speelt een belangrijke rol in de strijd tegen armoede. Dat bleek al herhaaldelijk uit de uiteenlopende scores van hoog- en laagopgeleiden op de verschillende armoedeindicatoren.
17
Uit de resultaten van het grootschalige PISA-onderzoek van de OESO blijkt vooreerst dat Vlaanderen in vergelijking met andere Europese landen behoorlijk scoort als het gaat om leesvaardigheid en wiskundige prestaties van 15-jarigen. Wel nam het aantal laaggeletterde leerlingen tussen 2000 en 2012 licht toe (zie indicator O2). Bovendien valt een groot verschil op tussen meisjes en jongens: meisjes scoren beter dan jongens. Bij wiskundige geletterdheid draait de verhouding tussen jongens en meisjes om. Hier scoren jongens net iets beter dan meisjes. Ook het percentage laagpresteerders inzake wiskundige geletterdheid is de voorbije jaren toegenomen. Sinds kort volgt de OESO niet alleen de lees- en cijfervaardigheid van 15-jarigen maar ook de lees- en cijfervaardigheid van de volledige bevolking van 16 tot 65 jaar. Dat gebeurt via de PIAAC-survey. Ook Vlaanderen nam aan deze survey deel. Uit de eerste resultaten blijkt dat in 2012 15% van de Vlamingen van 16 tot 65 jaar beschouwd kunnen worden als laaggeletterd (zie indicator O1). Een gelijkaardig aandeel Vlamingen (14%) kan beschouwd worden als ‘laaggecijferd’. Als vergeleken wordt met het IALS-onderzoek uit 1996 blijkt dat de laaggeletterdheid in Vlaanderen sindsdien nagenoeg stabiel gebleven is. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om de laaggeletterdheid in Vlaanderen tegen 2020 te doen dalen tot 3% van de bevolking. Het totale aandeel schoolverlaters zonder diploma in Vlaanderen
daalde volgens de
administratieve SSL-gegevens de afgelopen jaren gestaag. De gegevens van de EAK-enquête tonen een iets ander beeld (zie indicator O3). Beide bronnen maken wel duidelijk dat mannen beduidend minder goed scoren dan vrouwen als het gaat om het vroegtijdig verlaten van de schoolbanken. In Europees opzicht haalt Vlaanderen een 9de plaats in de EU-rangschikking (zie indicator O4). 2.4. Gezondheid en zorg Het aandeel Vlamingen van 16 jaar en ouder dat zijn gezondheid als (zeer) slecht omschrijft, ligt de laatste jaren iets hoger dan in de periode 2006-2008 (zie indicator G1). In 2012 ging het om 7% van de Vlaamse bevolking. Bepaalde groepen zijn duidelijk minder tevreden over de eigen gezondheid (zie indicator G2). Dat de gezondheidssituatie verslechtert met de leeftijd lijkt voor de hand te liggen. Daaruit volgt ook een mindere score bij oudere koppels en gepensioneerden. De slechtere situatie van alleenstaanden houdt ten dele verband met leeftijd aangezien er in deze groep relatief veel ouderen zitten. Andere groepen die de eigen gezondheid vaker als (zeer) slecht omschrijven, zijn niet-actieven, leden van gezinnen met een zeer
lage
werkintensiteit,
laaggeschoolden,
huurders,
personen
uit
de
laagste
inkomensgroepen en personen geboren buiten de EU. Het geeft aan dat de gezondheidssituatie van een individu samenhangt met diens sociaaleconomische situatie. In de Europese rangschikking scoort Vlaanderen met een 5de plaats relatief goed (zie indicator G3).
18
Er bestaat voor een beperkt deel van de bevolking nog steeds een probleem van toegang tot de gezondheidszorg. In 2012 leefde 3% van de Vlamingen in een gezin dat in het voorbije jaar minstens 1 keer een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uitstellen omwille van financiële redenen. Dat komt overeen met ongeveer 190.000 personen (zie indicator G4). Dat aandeel is tegenover 2011 weer licht gedaald. Ook hier scoren enkele groepen opvallend minder goed: leden van eenoudergezinnen, werklozen, leden van gezinnen met lage werkintensiteit, huurders, personen uit de laagste inkomensgroep en personen geboren buiten de EU (zie indicator G5).
2.5. Maatschappelijke participatie Armoede en bestaansonzekerheid gaan ten slotte ook gepaard met achterstelling op het vlak van maatschappelijke integratie en participatie. Zo participeren de meest kwetsbare groepen minder aan cultuur, aan sport en aan het verenigingsleven. In 2013 nam bijna een kwart van de volwassen Vlamingen niet deel aan culturele activiteiten (zie indicator M1). Dat komt overeen met goed 1,1 miljoen Vlamingen. Het aandeel nietparticipanten ligt in 2013 op hetzelfde niveau als in 2011 en 2012, maar is sinds 2006 wel gestegen.
De
niet-participatie
aan
cultuur
ligt
beduidend
hoger
bij
ouderen
en
gepensioneerden, alleenstaanden, samenwonenden zonder kinderen, laaggeschoolden en personen uit de laagste inkomensgroepen (zie indicator M2). Een gelijkaardige situatie doet zich voor op het vlak van sportparticipatie. Ook daar zijn het vooral
de
ouderen
en
gepensioneerden,
alleenstaanden
en
alleenstaande
ouders,
laaggeschoolden en personen uit de laagste inkomensgroepen die minder participeren (zie indicator M4). Nochtans wordt sport hier ruim opgevat en omvat het ook activiteiten zoals wandelen en fietsen. Het totale aandeel Vlamingen dat niet sport, lag in 2013 op 43% van de volwassen bevolking (zie indicator M3). Het gaat om ongeveer 2,2 miljoen Vlamingen. Het aandeel niet-sporters is na een duidelijke stijging in de jaren daarvoor sinds 2012 weer afgenomen. Op het vlak van actieve deelname aan het verenigingsleven zien we min of meer hetzelfde beeld: werklozen, laagopgeleiden, huurders en personen uit de laagste inkomensgroepen zijn minder actief (zie indicator M6). In totaal blijkt iets minder dan de helft van de volwassen Vlamingen geen actief lid van 1 of meer verenigingen (zie indicator M5). Dat komt overeen met 2,4 miljoen personen. Het aandeel niet-participanten lag de voorbije jaren steeds net onder de helft van de Vlamingen, uitgezonderd in 2009 en 2011. De verschillen tussen groepen zijn minder uitgesproken - of lopen in een aantal gevallen zelfs in de andere richting - bij de intensiteit van sociale contacten met buren, familie en vrienden of kennissen (zie indicator M8). Het zijn niet de 65-plussers die het hoogste risico lopen op sociale isolatie, wel de 25- tot 49-jarigen. Er blijkt ook geen duidelijk verschil te zijn naar opleidings- en inkomensniveau. Werklozen scoren wel opvallend slechter dan de andere
19
groepen. Bijna 9% van de volwassen Vlamingen had in 2013 minder dan wekelijks contact met buren, familie, vrienden of kennissen (zie indicator M7). Het gaat om ongeveer 420.000 personen. Het aandeel Vlamingen dat risico loopt op sociale isolatie is na een opvallende stijging tussen 2010 en 2012, in 2013 weer gedaald. Het aandeel Vlamingen dat geen of zeer zelden gebruik maakt van internet daalt de laatste jaren behoorlijk snel, al lijkt de intensiteit van die daling in de meest recente jaren af te zwakken. Maar in 2013 maakt toch nog steeds een kwart van de volwassen Vlamingen niet regelmatig gebruik van internet (zie indicator M9). Dat komt overeen met ongeveer 1,2 miljoen personen. Het verschil naar leeftijd is zeer groot (zie indicator M10). Bij de jongste groep gaat het om een te verwaarlozen aandeel, bij de oudste groep om 70%. Daarmee verbonden is ook de hoge score van gepensioneerden en alleenstaanden. Er zijn daarnaast duidelijke verschillen naar geslacht, opleiding en inkomensniveau: de niet-participatie ligt bij mannen lager dan bij vrouwen, bij hoogopgeleiden lager dan bij laagopgeleiden en bij de hogere inkomensgroepen lager dan bij de lagere inkomensgroepen.
3.
Kinderarmoede
Aangezien kinderen een belangrijke aandachtsgroep vormen voor het Vlaamse armoedebeleid, zijn in de Vlaamse Armoedemonitor een aantal indicatoren opgenomen die specifiek focussen op de situatie van deze groep. Als het huishoudinkomen afgezet wordt ten opzichte van de Belgische armoederisicodrempel, blijkt de situatie van de Vlaamse kinderen niet opvallend af te wijken van de situatie van de totale bevolking (zie indicator K1). In 2012 woonde 11% van de Vlamingen van 0 tot 17 jaar in een huishouden met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Dat komt overeen met ongeveer 140.000 kinderen. Dat aandeel schommelt de voorbije jaren tussen 10% en 11%. In Europees opzicht scoort Vlaanderen op dit vlak zeer goed (zie indicator K3). In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal kinderen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal kinderen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 60.000 kinderen. Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling,
werkintensiteit
van
het
huishouden
en
geboorteland
en
opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recente edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
20
Uit deze oefening blijkt er op vlak van armoederisicopercentages bij de Vlaamse kinderen geen verschil naar geslacht en leeftijd (zie indicator K2). Naar huishoudtype zijn vooral de kinderen in eenoudergezinnen er minder goed aan toe. Dat geldt zeker ook voor kinderen in gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt. Ook kinderen die leven in een gezin waar geen van de volwassenen minstens een diploma hoger secundair onderwijs heeft, kinderen in een gezin dat de eigen woning huurt en kinderen in een gezin waarvan minstens 1 volwassene geboren is buiten de EU, scoren duidelijk minder goed. Het aandeel kinderen in een gezin dat zelf aangeeft moeilijk rond te komen, ligt beperkt hoger dan bij de totale bevolking (zie indicator K4). Het zijn dezelfde groepen kinderen als bij de objectieve armoederisicopercentages die minder goed scoren: kinderen in eenoudergezinnen, kinderen in gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, kinderen in laagopgeleide gezinnen, kinderen in gezinnen die huren en kinderen in niet-EU-gezinnen. Ook bij de cijfers over ernstige materiële deprivatie gaat het om dezelfde groepen kinderen die zich in een mindere positie bevinden (zie indicator K5). Het aandeel Vlaamse kinderen dat leeft in een gezin in ernstige materiële deprivatie blijft beperkt. Het gaat om 4% van de Vlaamse kinderen. Dat komt overeen met ongeveer
50.000 kinderen. De totaalscore op de
samengestelde ernstige materiële deprivatiemaat mag dan wel relatief laag liggen, toch leven 280.000 Vlaamse kinderen in een gezin dat zich geen week vakantie buitenshuis kan veroorloven of dat een onverwachte uitgave van 900 euro niet aankan (zie indicator K6). Bij de woonsituatie valt vooral op dat kinderen vaker in huizen wonen van mindere kwaliteit dan de totale bevolking (zie indicator K8). Op het vlak van woonkosten blijft het verschil met de totale bevolking beperkt (zie indicator K7). Betreffende woonkosten en kwaliteit van de huisvesting zijn het weer dezelfde groepen kinderen die minder goed scoren: kinderen in eenoudergezinnen, kinderen in gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, kinderen in laagopgeleide gezinnen, kinderen in gezinnen die huren en kinderen in niet-EU-gezinnen. Ten slotte blijkt er weinig verschil tussen het aandeel kinderen en het aandeel in de totale bevolking dat leeft in een gezin dat medische zorg moet uitstellen omwille van financiële redenen (zie indicator K9). Ook hier duiken weer dezelfde groepen kinderen op die zich in een mindere positie bevinden. Een alternatieve indicator die verschillende van de hierboven behandelde aspecten van de armoedesituatie bij kinderen tegelijk in rekening tracht te brengen, werd begin jaren 1990 ontwikkeld door Kind en Gezin (zie indicator K10). Aan de hand van het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de ouders, de ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het gezin, wordt nagegaan hoeveel kinderen geboren worden in een kansarm gezin. Een gezin
21
wordt als kansarm beschouwd als het op minstens 3 van de voorgenoemde criteria zwak scoort. Sinds 2010 wordt niet meer gewerkt met jaarcijfers maar met het gemiddelde van het jaar en de 2 voorgaande jaren. Dat zorgt voor robuustere resultaten. Om de verandering in de berekening te accentueren, spreekt Kind en Gezin nu van een kansarmoede-index. In 2013 haalde de index een score van 11,2. Dat betekent dat 11,2% van de geboorten in de periode 2011-2013 in het Vlaamse Gewest plaatsvond in een kansarm gezin. Ook voor de voorgaande jaren werd een indexscore berekend volgens de nieuwe formule. Daaruit blijkt dat de kansarmoede-index sinds 2005 behoorlijk sterk is toegenomen. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het percentage geboorten in kansarme gezinnen gedaald moet zijn tot maximaal 4%.
22
INDICATOREN
23
24
INDICATORENSET VLAAMSE ARMOEDEMONITOR Inkomensarmoede en inkomensverdeling I 1-5 Bevolking onder de armoederisicodrempel I 6-7 Diepte van de inkomensarmoede I 8-9 Bevolking in langdurige armoede I 10-13 Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie I 14-18 Ernstige materiële deprivatie I 19-23 Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie I 24-25 Inkomenskwintielverhouding (S80/S20) I 26-27 Gini-coëfficiënt Schulden en betalingsachterstand S1 Betalingsachterstand en collectieve schuldenregeling S 2-4 Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen Uitkeringen sociale zekerheid en bijstand U 1-2 Impact sociale transfers op armoederisicopercentage U3 Sociale zekerheid: vervangingsinkomens U 4-6 Sociale bijstand Arbeid A 1-2 A 3-5 A6 A 7-8 A 9-11 A 12-14
Werkzaamheidsgraad Werkloosheidsgraad (ILO) Langdurige werkloosheidsgraad (ILO) Niet-werkende werkzoekenden (VDAB) Zeer lage werkintensiteit Arme werkenden
Huisvesting H 1-3 Te zware woonkost H4 Energiearmoede: klanten sociale leveranciers, budgetmeters en afsluitingen H 5-6 Kwaliteit van de huisvesting Onderwijs O1 Laaggeletterdheid bij de totale bevolking O2 Laaggeletterdheid en zwakke wiskundige prestaties bij jongeren O 3-4 Ongekwalificeerde uitstroom Gezondheid en zorg G 1-3 Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie G 4-5 Uitstel gezondheidszorg om financiële redenen Maatschappelijke participatie M 1-2 Niet-participatie aan cultuur M 3-4 Niet-participatie aan sport M 5-6 Niet-participatie aan verenigingen M 7-8 Risico op sociale isolatie M 9-10 Geen internetgebruik Kinderarmoede K 1-3 Kinderen onder de armoederisicodrempel K4 Kinderen in subjectieve armoede K 5-6 Kinderen in ernstige materiële deprivatie K7 Kinderen in een gezin met te zware woonkost K8 Kinderen met slechte woningkwaliteit K9 Kinderen in gezin dat gezondheidszorg moet uitstellen om financiële redenen K 10 Kansarmoede-index van Kind en Gezin
25
26
Indicator I1
Bevolking onder de armoederisicodrempel: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012, doelstelling 2020
1.600.000
18
15 1.200.000 12 1.000.000
800.000
9
600.000 6 400.000
% personen onder armoederisicodrempel
Aantal personen onder armoederisicodrempel
1.400.000
3 200.000
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Aantal personen 640.000 670.000 690.000 660.000 610.000 620.000 650.000 610.000 680.000 % personen 10,8 11,3 11,4 10,9 10,0 10,1 10,4 9,8 10,9
2020
0
430.000
Toelichting De Belgische armoederisicodrempel (= 60% van het mediaan gestandaardiseerde huishoudinkomen) lag volgens de EU -SILC-survey van 2012 voor een alleenstaande op 12.025 euro per jaar of 1.002 euro per maand. Voor elke bijkomende volwassene in het huishoude n wordt dat bedrag verhoogd met een factor 0,5, voor elk kind met een factor 0,3. Voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen (1 + 0,5 + 0,3 + 0,3) ligt de armoederisicodrempel zo op 2.104 euro per maand (= 1.002 euro x 2,1). Er wordt vanuit gegaan dat personen die le ven in een huishouden dat moet rondkomen met een inkomen onder die drempel, een verhoogd risico lopen op armoede. Iets meer dan 1 op de 10 personen (11%) moest volgens de cijfers van de EU-SILC-survey van 2012 in Vlaanderen zien rond te komen met een inkomen onder deze armoederisicodrempel. Dat komt overeen met ongeveer 680.000 personen. Deze indicator wordt berekend op basis van het beschikbare huishoudinkomen in het jaar vóór de survey. De cijfers van de survey van 2012 hebben dus eigenlijk betrekking op het huishoudinkomen van 2011. Het armoederisicopercentage is de afgelopen jaren vrij stabiel gebleven, al lijkt er na een beperkte daling tussen 2010 en 20 11 weer sprake van een stijging tussen 2011 en 2012. Deze schommelingen zijn echter statistisch niet significant (zie de betrouwbaarheidsint ervallen aangegeven in de figuur). De vergelijking maken met de periode v óór 2004 is moeilijk wegens een breuk in de tijdreeks (overgang van de ECHP-survey naar de EU-SILC-survey). Wel is het zo dat tussen 1994 en 1997 het armoederisicopercentage licht is gedaald waarna h et tussen 1997 en 2001 min of meer stabiel is gebleven. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 h et aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 430.000 personen.
27
Indicator I2
Bevolking onder de armoederisicodrempel: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
% personen onder armoederisicodrempel 0
10
Totaal
11
Man
10
Vrouw
12
0-17 jaar
11
18-24 jaar
9
25-49 jaar
9
50-64 jaar
9
65 jaar en ouder Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw., jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin
22
11
Werkend
3
Werkloos
27
Gepensioneerd
15
Anders niet-actief
19
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
48
met lage werkintensiteit
30 14
met hoge werkintensiteit
2
met zeer hoge werkintensiteit
2 19
Middengeschoold
9
Hooggeschoold
6
Lid van gezin dat huis bezit
7
Lid van gezin dat huis huurt
24
Geboren in EU
60
20
6
Geboren buiten EU
50
13
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Laaggeschoold
40
8
8
met middelmatige werkintensiteit
30
17
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
20
9 35
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
28
Aantal personen met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
Aantal personen onder armoederisicodrempel x 1.000 0
100
Man
320
Vrouw
360
0-17 jaar
140
18-24 jaar
50
25-49 jaar
190
50-64 jaar
120
65 jaar en ouder
190
Alleenstaande
110
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
70 50
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
60
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
80
Werkend
90
500
90
Gepensioneerd
170
Anders niet-actief
200
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit *
220
met lage werkintensiteit
80
met middelmatige werkintensiteit
70
met hoge werkintensiteit
20 50
Laaggeschoold
280
Middengeschoold
160
Hooggeschoold
400
70
Lid van eenoudergezin
met zeer hoge werkintensiteit
300
150
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Werkloos
200
90
Lid van gezin dat huis bezit
350
Lid van gezin dat huis huurt
330
Geboren in EU
430
Geboren buiten EU
100
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
29
Indicator I3
Bevolking onder de armoederisicodrempel: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers, bij die groepen waarvan het armoederisicopercentage in 2012 minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene armoederisicopercentage
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2008-2012
% personen onder armoederisicodrempel 0
10
20
30
40
50
10
Totaal 11
2008 2009
19
65 jaar en ouder
2010 17
2011 2012 19
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar 20 29
Lid van eenoudergezin 22
20
Werkloos 27
16
Anders niet-actief 19
37
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit 48
17
Laaggeschoold 19
20
Lid van gezin dat huis huurt 24
25
Geboren buiten EU 35
30
60
Indicator I4
Bevolking onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel na sociale transfers en hoogte van de nationale armoederisicodrempel voor een alleenstaande in euro (bedrag per jaar)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
21 21 20
15
10
13 13 13 10 10
14 14 14 14 14
15 15 15 15 15
16 16
17 17
18 18
22
23 23
19 19 19
50.000
40.000
30.000
11 20.000
Griekenland
Spanje
Roemenië
Bulgarije
Italië
Kroatië
Letland
Portugal
Litouwen
Polen
Estland
VK
EU28
Ierland*
% personen onder armoederisicodrempel (linkse as)
Duitsland
Malta
Luxemburg
België
Cyprus
Zweden
Oostenrijk
Frankrijk
Hongarije
Finland
Slovenië
Slovakije
Denemarken
0 Vlaams Gewest
0 Tsjechië
10.000
Nederland
5
Hoogte van de armoederisicodrempel in euro
% personen onder armoederisicodrempel
25
Hoogte van de armoederisicodrempel in euro (rechtse as)
* Cijfer voor 2011.
Toelichting Het Vlaamse armoederisicopercentage (11%) lag in 2012 duidelijk lager dan het EU28-gemiddelde (17%). Vlaanderen haalde daarmee in 2012 een derde plaats in de EU-rangschikking, na Tsjechië en Nederland. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat het aandeel inwoners in Vlaanderen dat leeft in armoede in 2020 laag moet liggen in vergelijking met de best presterende EUlanden. Die doelstelling is vandaag al gehaald. Het is opvallend dat verschillende Oost- en Centraal-Europese landen (Tsjechië, Slovakije, Slovenië en Hongarije) niet beduidend slechter scoren dan de West- en Noord-Europese landen, terwijl de levensstandaard in die eerste groep landen toch lager ligt. Dat heeft t e maken met het feit dat het hier gaat om een relatieve armoedemaat, berekend op basis van het mediaaninkomen in elk land afzonderlij k. Dat gebeurt vanuit de redenering dat een minimaal aanvaardbare levensstandaard - en dus ook de armoederisicodrempel - afhankelijk is van de specifieke sociaaleconomische situatie van het land in kwestie. In de grafiek is op de rechteras de hoogte van de armoederisicodrempel in elk land af te lezen. Daaruit blijkt dat de armoederisicodrempel sterk verschilt van land tot land. Daarmee moet bij de i nterpretatie van de armoederisicopercentages zeker rekening gehouden worden.
31
Indicator I5
Bevolking onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel na sociale transfers, bij die groepen waarvan het armoederisicopercentage in het Vlaamse Gewest in 2012 minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene armoederisicopercentage
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
65-plussers
Leden van gezin met 2 volw., minstens 1 > 65 jaar 80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 LU HU NL SK SE FI FR LT EE IE* RO DK PL SI AT EU28 DE IT LV UK GR ES PT BE VL BG MT HR CY
NL CZ HU LU SK FR IE* LV PL DK EU28 ES DE AT RO UK IT EE GR VL MT PT SE BE FI LT SI HR BG CY
80
Werklozen
Leden van een eenoudergezin 80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 DK VL CY IE* BE NL FR PT SE PL HR IT SK AT FI GR ES CZ SI EU28 MT BG HU LU LV RO UK LT EE DE
CY DK VL FI SI PL SK NL AT HU UK PT CZ IE* EE BE SE EU28 FR ES DE LT RO HR IT LV BG LU MT GR
80
Leden van gezin met zeer lage werkintensiteit
Niet-actieven excl. werklozen/gepensioneerden 80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 CZ SI CY SK VL LU NL MT HU IE* AT DE LT FI BE PL BG IT EU28 ES LV FR PT UK HR DK EE SE GR RO
NL DK IE* LU CY UK RO VL AT PT CZ SI IT GR FR EU28 BE PL FI HU HR MT ES LT DE SK LV BG SE EE
80
* Cijfer voor 2011. BG IT EU28 ES LV
32
Laaggeschoolden
Leden van gezin dat huis huurt 80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 PL CZ NL DK SK AT VL UK HR EE RO MT FR DE HU EU28 FI IE* CY PT LT GR SE BG LU LV IT SI BE ES
NL MT CZ FR IE* PT VL LU DK AT FI SK UK BE IT EU28 SE DE ES HU EE CY SI PL LV GR LT RO HR BG
80
Personen geboren buiten de EU 80 70 60 50 40 30 20 10 SK* IE* PL HU MT LV PT LT BG DE NL CZ EE SI UK AT FR HR EU28 SE IT DK CY VL LU FI BE ES GR
0
* Cijfer voor 2011.
Toelichting Als de inkomenssituatie van de bevolkingsgroepen die in het Vlaamse Gewest een hoger risico lopen op armoede (minstens 1,5 keer het gemiddelde armoederisico) vergeleken wordt met de situatie van deze groepen in de 28 EU-lidstaten, dan blijkt een diffuus beeld. Bij de meeste groepen haalt Vlaanderen een plaats binnen de top 10 van de EU-rangschikking. Bij de oudere bevolkingsgroepen (65-plussers en leden van koppels waarvan minstens 1 partner ouder is dan 65 jaar) zakt Vlaanderen met een score onder het EU -gemiddelde weg naar de (lagere) middenmoot. Ook bij de personen geboren buiten de EU valt Vlaanderen ver terug in de Europese rangschikking.
33
FR PT UK HR DK EE SE GR RO
PL CZ NL DK SK AT VL UK HR EE RO MT FR DE HU EU28
Indicator I6
Diepte van de inkomensarmoede: evolutie
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder 40%, 50% en 70% van het nationaal mediaan gestandaardiseerd huishoudinkomen na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2006-2012
25
% personen onder drempel
20
15
10
5
0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Onder 70%-drempel
18,9
17,8
17,9
18,2
18,4
18,5
18,8
Onder 50%-drempel
5,9
5,3
4,9
4,8
4,9
5,0
5,7
Onder 40%-drempel
2,3
2,6
2,0
2,5
2,6
1,8
2,9
Toelichting Om zicht te krijgen op de spreiding van de inkomens rond de armoederisicodrempel en dus de diepte van de inkomensarmoede kan men de hoogte van de armoederisicodrempel (normaal 60% van het nationaal mediaaninkomen) laten variëren. In 2012 bleek 19% van de Vlamingen te beschikken over een inkomen lager dan 70% van het nationaal mediaaninkomen, 6% over een inkomen lager dan 50% va n het mediaaninkomen en 3% lager dan 40% van het mediaaninkomen. Die aandelen bleven de laatste jaren vrij stabiel. Net als bij de klassieke armoededrempel (60% van het nationaal mediaanikomen) scoort Vlaanderen ook bij de 40% -, bij de 50%- en bij de 70%-drempel op hetzelfde niveau als de best presterende EU-landen (zie indicator I7).
34
Indicator I7
Diepte van de inkomensarmoede: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder 40%, 50% en 70% van het nationaal mediaan gestandaardiseerd huishoudinkomen na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
30
5
5
5
6
6
8
IT
5
7
EE
4
LT
4
7
PT
FR
4
PL
CY
4
7
EU28
FI
4
AT
MT
3
SE
3
SK
3
DE
3
HU
3
SI
3
BE
3 CZ
3
LU
2
VL
10
IE*
20
NL
% personen onder 40%
40
8
9
10 11 11
8
9
SK
BE
CY
HU
AT
UK
DE
ES
8
GR
8
BG
8
LV
8
HR
DK
UK
8
12 12 10 10 11 11 11
IE*
0
30
7
7
7
8
8
DK
SE
FI
7
SI
6
MT
6
FR
5
LU
5
VL
10
CZ
20
NL
% personen onder 50%
40
16 14 14 15 15
ES
GR
BG
HR
LV
IT
PT
LT
EE
PL
EU28
0
% personen onder 70%
40
30
20
24 24 24 25 25 25 25 25 25 22 22 22 22 22 23 21 21 19 20 17 18
29 30 27 27 27 27 28 28
10
* Cijfer voor 2011.
35
RO
ES
BG
LV
HR
LT
IT
EE
PL
PT
LU
UK
MT
EU28
CY
BE
DE
SE
IE*
FI
FR
AT
HU
SI
DK
SK
VL
CZ
NL
0
Indicator I8
Bevolking in langdurige armoede: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers tijdens jaar x en tijdens minstens 2 van de 3 voorgaande jaren
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2007-2011
600.000
8
Aantal personen in langdurige armoede
7 500.000
400.000 5
300.000
4
3 200.000
% personen in langdurige armoede
6
2 100.000 1
0 Aantal personen % personen
2007
2008
2009
2010
2011
300.000
290.000
360.000
420.000
310.000
5,0
4,7
5,9
6,7
4,9
0
Toelichting Doordat de EU-SILC-survey een panelsurvey is – gezinnen worden verschillende jaren na elkaar bevraagd – is het mogelijk om de inkomenssituatie van gezinnen over een aantal jaren heen te volgen. In 2011 (cijfers voor 2012 zijn nog niet beschikbaar) leefde 5% van de Vlamingen in een gezin met een inkomen onder de armoededrempel in 2011 en in minstens 2 van de 3 voorgaande jaren. Dat komt overeen met ongeveer 310.000 personen. Als dat vergeleken wordt met het totale aandeel personen onder de armoededrempel in 20 11 dan blijkt de helft van het totaal aantal personen in armoede in Vlaanderen zich in een positie van langdurige armoede te bev inden.
36
Indicator I9
Bevolking in langdurige armoede: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel na sociale transfers tijdens jaar x en tijdens minstens 2 van de 3 voorgaande jaren en procentueel aandeel van de langdurige armoede in het totaal aantal personen onder de armoederisicodrempel in jaar x
DIMENSIES
Ruimte
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie (geen cijfers beschikbaar voor Frankrijk, Ierland en Kroatië) 2011
Tijd
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
BRON Voor meer informatie
20
80
15
60
14 12
50
11 11 11 11 11 10 10 10
10
9 8 7 6
5
8
8
8
8
40
9
8
7
30
6
5 4
70
20
4
Procentueel aandeel in totale armoede
% personen in langdurige armoede
17 17
10
% personen in langdurige armoede (linkse as)
Bulgarije
Roemenië
Italië
Portugal
Malta
Spanje
Cyprus
Griekenland
Estland
Polen
Duitsland
EU28
Letland
België
Hongarije
Slovakije
Finland
Nederland
Slovenië
Litouwen
VK
Luxemburg
Denemarken
Oostenrijk
Vlaams Gewest
Zweden
0 Tsjechië
0
Procentueel aandeel in totale armoede (rechtse as)
Toelichting Net als bij aandeel personen onder de armoededrempel (zie indicator I4) haalt Vlaanderen ook bij het aandeel personen in lang durige armoede een derde plaats in de EU28-rangschikking. Het procentueel aandeel van de langdurige armoede in de totale armoede ligt in Vlaanderen wel iets hoger dan in de andere landen met een relatief lage score op het aandeel personen in langdurige armoede.
37
Indicator I10
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
1.400.000
18 16 14
1.000.000 12 800.000
10
600.000
8 6
400.000 4 200.000
0 Aantal personen % personen
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
Aantal personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
1.200.000
2
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
790.000
750.000
710.000
580.000
900.000
930.000
870.000
930.000
960.000
13,1
12,5
11,7
9,6
14,9
15,2
14,1
15,0
15,3
0
Toelichting Bij de indicatoren I1 tot I9 wordt op een objectieve manier nagegaan of het inkomen waarover mensen beschikken al dan niet on der een bepaalde drempel ligt. Maar de inkomensgerelateerde verwachtingen en behoeften verschillen van mens tot mens. De objectieve vergelijking van het beschikbare inkomen met de armoederisicodrempel wordt daarom best aangevuld met een subjectieve inschatt ing van het inkomen door de betrokkenen zelf. In 2012 leefde 15% van de Vlamingen in een huishouden dat zelf aangeeft (zeer) moeilijk rond te komen met het beschikbare ink omen. Dat komt overeen met ongeveer 960.000 personen. Deze cijfers liggen de laatste jaren duidelijk hoger dan in de periode 2006 -2007. In tegenstelling tot het percentage personen onder de armoederisicodrempel dat berekend wordt op basis van het totale huishou dinkomen in het jaar voorafgaand aan de survey (bij de EU-SILC-survey van 2012 gaat het dus om het inkomen uit 2011), heeft de subjectieve armoedemaat betrekking op de situatie op het moment waarop de survey wordt afgenomen (de EU-SILC-survey van 2012 werd afgenomen medio 2012).
38
Indicator I11
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, huishoudinkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt 0
10
Totaal
15
Man Vrouw
15 16
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
18 15 16 13 13
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
21 9 12 38 16 8 18
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
10 33 13 22
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
48 35 21 14 8
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
21 15 8
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
10 34
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
36 22 11 7 2
Geboren in EU Geboren buiten EU
13 38
20
30
40
50
60
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
39
Aantal personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
Aantal personen dat (zeer) moeillijk rondkomt x 1.000 0
100
Man Vrouw
460 500
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
230 80 340 160 150
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
180 80 90 120 100 90 130
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
260 100 150 230
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
210 90 110 140 200
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
300 270 130
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
490 470
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel Geboren in EU Geboren buiten EU
200
300
400
500
600
700
450 270 140 80 20 600 110
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
40
Indicator I12
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen, bij die groepen waarvan het subjectieve armoedepercentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene subjectieve armoedepercentage
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest 2008-2012
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt 0
10
20
30
40
50
15
Totaal 15
2008 2009 2010
40
2011
Lid van eenoudergezin 38
2012
22
Werkloos 33 23
Anders niet-actief 22
35
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit 48
27
Lid van gezin dat huis huurt 34
37
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel 36 19
Lid van gezin in 2de inkomenskwintiel 22
41
Geboren buiten EU 38
41
60
Indicator I13
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
73 70
66
60 50 50
50 40 28 29
30 20 20
7
7
9
Luxemburg
10
10 11
Duitsland
20
22
31 32
34 34 35
38
52
55
58
42 40 41
24
15 13 14
42
Bulgarije
Griekenland
Kroatië
Hongarije
Letland
Roemenië
Malta
Cyprus
Portugal
Italië
Litouwen
Polen
Spanje
Slovakije
Tsjechië
Ierland*
EU28
Slovenië
België
Estland
VK
Frankrijk
Vlaams Gewest
Oostenrijk
Nederland
Denemarken
Finland
0 Zweden
% personen in huishouden dat (zeer) moeilijk rondkomt
80
Indicator I14
Ernstige materiële deprivatie: evolutie samengestelde maat
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9 items mist omwille van financiële redenen: 1 week vakantie buitenshuis per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon/GSM, een auto, de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (900 euro) kunnen doen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Aantal personen600.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
6
500.000
5
400.000
4
300.000
3
200.000
2
100.000
1
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Aantal personen 130.000 160.000 180.000 130.000 170.000 130.000 100.000 180.000 240.000 % personen 2,2 2,6 2,9 2,0 2,7 2,1 1,6 2,9 3,8
2020
% personen in ernstige materiële deprivatie
Aantal personen in ernstige materiële deprivatie
% personen
Vlaams Gewest 2004-2012, doelstelling 2020
0
120.000
Toelichting Op Europees niveau werd enkele jaren geleden een armoede-indicator ontwikkeld die niet zozeer focust op het inkomen zelf, maar op het feit of men mede dankzij dit inkomen kan genieten van een minimale levensstandaard. Dat gebeurt door na te gaan hoeveel items uit een lijst van 9 basisitems elk gezin moet missen omwille van financiële redenen. Vervolgens wordt per land of regio het percentag e individuen berekend dat leeft in een gezin dat niet beschikt over minstens 4 van de 9 items. Volgens de EU-SILC van 2012 leefde 4% van de Vlamingen in een ernstig materieel gedepriveerd gezin (mist minstens 4 van 9 basisi tems om financiële redenen). Dat komt overeen met ongeveer 240.000 personen. Het aandeel ernstig gedepriveerden is tegenover 2010 dui delijk gestegen. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen in een ernstige materieel gedepriveerd gezin tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen dat leeft in een ernstig materieel gedepriveerd gezin moet dalen tot maximaal 120.000 personen.
43
Indicator I15
Ernstige materiële deprivatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van 9 items mist omwille van financiële redenen (zie indicator I14), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, huishoudinkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen in huishouden in ernstige materiële deprivatie % personen in ernstige materiële deprivatie 0
5
Totaal
4
Man Vrouw
4 4
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
5 5 5 3 2
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
6 1 1 9 2 3 6
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
2 11 1 7
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
23 11 5 3 1
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
10
15
20
25
7 2 1
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
1 14
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
12 5 1 1 <1
Geboren in EU Geboren buiten EU
2 20
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
44
Aantal personen in huishouden in ernstige materiële deprivatie
Aantal personen in ernstige materiële deprivatie x 1.000 0
50
Man Vrouw
120 110
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
70 20 100 30 20
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
50 10 10 30 10 30 40
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
50 40 10 70
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
100 30 30 30 40
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
100 40 20
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
50 190
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
150 60 10 10 < 10
Geboren in EU Geboren buiten EU
110 60
100
150
200
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
45
Indicator I16
Ernstige materiële deprivatie: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van 9 items mist omwille van financiële redenen (zie indicator I14) bij die groepen waarvan het percentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene percentage
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2008-2012
% personen in ernstige materiële deprivatie 0
5
10
15
20
25
3
Totaal 4
2008 2009
4
2010
Alleenstaande 6
2011 11
2012
Lid van eenoudergezin 9
5
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen 6
4
Werkloos 11 6
Anders niet-actief 7
10
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit 23
7
Lid van gezin dat huis huurt 14
9
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel 12
21
Geboren buiten EU 20
46
Indicator I17
Ernstige materiële deprivatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9 items mist omwille van financiële redenen: 1 week vakantie buitenshuis per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (900 euro) kunnen doen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
50
40
30
30 26 26 20 20
20
7
9
9
9
Malta
7
8
Estland
7
8
Portugal
Frankrijk
6
Tsjechië
5
Slovenië
5
Duitsland
3
4
Oostenrijk
3
4
Vlaams Gewest
2
Finland
1
Denemarken
1
Zweden
10
België
14
Luxemburg
% personen in ernstige materiële deprivatie
44
10
15 15 15
11
* Cijfer voor 2011.
47
Bulgarije
Hongarije
Roemenië
Letland
Litouwen
Griekenland
Cyprus
Kroatië
Italië
Polen
EU28
Slovakije
VK
Ierland*
Spanje
Nederland
0
Indicator I18
Ernstige materiële deprivatie: score op afzonderlijke items
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden: 1. dat zich per jaar geen week vakantie buitenshuis kan veroorloven 2. dat zich geen maaltijd met vlees, kip, vis of vegetarisch alternatief kan veroorloven om de 2 dagen 3. dat niet beschikt over een wasmachine omwille van financiële redenen 4. dat niet beschikt over een kleuren-tv omwille van financiële redenen 5. dat niet beschikt over een telefoon of GSM omwille van financiële redenen 6. dat niet beschikt over een auto omwille van financiële redenen 7. dat tijdens het afgelopen jaar minstens 1 achterstallige betaling had inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) 8. dat het huis niet degelijk kan verwarmen omwille van financiële redenen 9. dat een onverwachte noodzakelijke uitgave (900 euro) niet uit eigen middelen kan betalen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen % personen 0 Geen week vakantie per jaar
5
10
15
20
19
Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen
3
Geen wasmachine
1
Geen TV
<1
Geen telefoon of GSM
<1
Geen auto
4
Achterstallige betalingen
6
Geen degelijke verwarming
4
Geen onverwachte uitgave aankunnen
15
Aantal personen Aantal personen x 1.000 0 Geen week vakantie per jaar Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen Geen wasmachine
200 1.200 170 70
Geen TV
20
Geen telefoon of GSM
< 10
Geen auto
280
Achterstallige betalingen
380
Geen degelijke verwarming
230
Geen onverwachte uitgave aankunnen
970
48
400
600
800
1.000
1.200
1.400
Indicator I19
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat voldoet aan minstens 1 van 3 onderstaande voorwaarden: 1. leeft in een gezin met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel na sociale transfers (zie indicator I1) 2. leeft in een gezin dat ernstig materieel gedepriveerd is (= mist minstens 4 van 9 items omwille van financiële redenen) (zie indicator I14) 3. is niet ouder dan 59 jaar en leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20 (zie indicator A9)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012, doelstelling 2020
20 18
1.400
16 1.200 14 1.000
12
800
10 8
600
6 400 4 200
0
% personen in armoede of sociale uitsluiting
Aantal personen in armoede of sociale uitsluiting x 1.000
1.600
2
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Aantal personen x 1.000 1.000 % personen 16,6
1.010
990
970
930
900
17,0
16,5
15,9
15,2
14,6
2010
2011
2012
2020
910
940
1.020
650
14,8
15,0
16,3
0
Toelichting De Europese Unie stelt zich in haar EU2020-strategie tot doel om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting tegen 2020 met 20 miljoen te verminderen. Het gaat om personen die leven in een huishouden met een gestandaardiseerd inkomen onder de nationale armoederisicodrempel en/of leven in een huishouden dat ernstig materieel gedepriveerd is en/of jonger zijn dan 60 jaar en lev en in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit. In 2012 ging het om 16% van de Vlamingen. Dat komt overeen met goed 1 miljoen personen. Tussen 2005 en 2009 is het aantal per sonen in armoede of sociale uitsluiting licht gedaald. Tot 2011 is dat aantal min of meer constant gebleven. Tussen 2011 en 2012 lijkt er weer sprake van een stijging. Deze schommelingen zijn echter statistisch niet significant. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 in Vlaanderen het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting volgens de EU2020-definitie gedaald moet zijn tot maximaal 650.000 personen. Tegelijk gaat de Vlaamse Regering voor een 30%-reductie tegen 2020 op de 3 subindicatoren van de EU2020-indicator afzonderlijk. Dat betekent dus een 30%-reductie van het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel (zie indicator I1), een 30% -reductie van het aantal personen in ernstige materiële deprivatie (zie indicator I14) en een 30%-reductie van het aantal personen in een huishouden met zeer lage werkintensiteit (zie indicator A9).
49
Indicator I20
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, huishoudinkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie % personen in armoede of sociale uitsluiting 0
20
Totaal
16
Man Vrouw
16 17
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
16 13 14 19 18
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
23 15 21 36 11 7 16
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
5 51 17 33
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
28 14 9
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
11 36
Geboren in EU Geboren buiten EU
60
80
100
100 36 17 4 4
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
40
63 10 5 3 1 14 46
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
50
Aantal personen in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie
Aantal personen in armoede of sociale uitsluiting x 1.000 0
100
Man Vrouw
490 540
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
210 70 300 250 200
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
190 140 150 110 70 80 120
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
130 160 190 340
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
450 90 90 40 90
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
410 250 150
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
520 500
200
300
400
500
600
700
800
900
Lid v
Werk
Werk
Gepen
Ander
Lid va
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel Geboren in EU Geboren buiten EU
met la
met m
met h
790 120 60 30 10 670 130
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
Gebo
51
Indicator I21
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen in armoede of sociale uitsluiting (zie definitie indicator I19) bij die groepen waarvan het percentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene percentage (personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit halen per definitie een score van 100% op deze indicator)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2008-2012
% personen in armoede of sociale uitsluiting 0
20
40
60
80
15
Totaal 16
2008 2009
39
2010
Lid van eenoudergezin
2011
36
2012
41
Werkloos 51
31
Anders niet-actief 33
24
Laaggeschoold 28
27
Lid van gezin dat huis huurt 36
59
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel 63
46
Geboren buiten EU 46
52
100
Indicator I22
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
49
50
% personen in armoede of sociale uitsluiting
42 40 35 32 32 30
27 27
20 15 15
16 16
17
18
19 19 19
20 20
21
22
23 23
24
28
29
36
33
30
25 25
10
* Cijfer voor 2011.
53
Bulgarije
Letland
Roemenië
Litouwen
Griekenland
Kroatië
Hongarije
Italië
Ierland*
Spanje
Cyprus
Polen
EU28
Portugal
VK
Estland
Malta
België
Slovenië
Slovakije
Frankrijk
Duitsland
Oostenrijk
Denemarken
Finland
Luxemburg
Zweden
Vlaams Gewest
Tsjechië
Nederland
0
Indicator I23
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: diagram
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat voldoet aan slechts 1 of tegelijk aan 2 of 3 van de voorwaarden om te behoren tot de groep personen in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Armoederisico Ernstige materiële deprivatie 7,0% 440.000
0,4% 30.000
2,1% 130.000
1,3% 80.000
1,7% 110.000
0,3% 20.000
3,4% 210.000
Zeer lage werkintensiteit
Toelichting In het Vlaamse Gewest leefden in 2012 volgens de EU2020-definitie 16% van de Vlamingen in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19). Dat komt overeen met goed 1 miljoen personen. Het gaat om de personen die leven in een huishouden met een gestandaardis eerd inkomen onder de nationale armoederisicodrempel en/of leven in een huishouden dat ernstig materieel gedepriveerd is en/of jon ger zijn dan 60 jaar en leven in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit. Een deel van deze personen voldoen tegelijk aan 2 of 3 van de genoemde criteria. Goed 1% van de Vlamingen (80.000 personen) s coort negatief op alle 3 de criteria. Dat wil zeggen dat ze leven in een huishouden met een inkomen onder de armoededrempel, dat er nstig materieel gedepriveerd is en waar sprake is van een zeer lage werkintensiteit.
54
Indicator I24
Inkomenskwintielverhouding (S80/S20): evolutie
Omschrijving
Verhouding van het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste kwintiel) in het totale inkomen tot het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste kwintiel) in het totale inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/240.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
6
Inkomenskwintielverhouding
5
4
3
2
1
0 S80/S20
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
3,6
3,5
3,7
3,5
3,6
3,5
3,6
3,5
3,6
Toelichting Er bestaan verschillende maten om de inkomensverdeling in een land of regio in kaart te brengen. Een in de Europese armoedepl annen vaak gebruikte maat is de inkomenskwintielverhouding (S80/S20) die het totale inkomen van de 20% rijksten vergelijkt met dat van de 20% armsten. Deze verhouding lag in Vlaanderen in 2012 op 3,6. Dat betekent dat het inkomen van de 20% rijksten 3,6 keer hoger li gt dan het inkomen van de 20% armsten. Dat cijfer blijft de voorbije jaren nagenoeg stabiel.
55
Indicator I25
Inkomenskwintielverhouding (S80/S20): Europese vergelijking
Omschrijving
Verhouding van het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste kwintiel) in het totale inkomen tot het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste kwintiel) in het totale inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/240.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
10
Inkomenskwintielverhouding
8 7,2
6
4
3,6 3,6 3,7 3,7 3,7 3,4 3,5
4,3 4,1 4,2 3,9 3,9 4,0
4,7 4,5 4,5 4,6
4,9
5,1
5,5 5,3 5,4 5,4 5,4
5,8
6,1
6,3
6,5 6,6
2
* Cijfer voor 2011.
56
Spanje
Letland
Griekenland
Roemenië
Portugal
Bulgarije
VK
Italië
Kroatië
Estland
EU28
Litouwen
Polen
Cyprus
Ierland*
Frankrijk
Duitsland
Denemarken
Oostenrijk
Luxemburg
Malta
Hongarije
België
Finland
Zweden
Slovakije
Vlaams Gewest
Tsjechië
Nederland
Slovenië
0
Indicator I26
Gini-coëfficiënt: evolutie
Omschrijving
Synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid).
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/239.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
40
35
30
Gini-coëfficient
25
20
15
10
5
0 Gini-coëfficiënt
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
24,9
24,5
24,9
23,9
25,3
24,4
24,9
24,5
24,9
Toelichting De gini-coëfficiënt is een maat die inzicht geeft in de wijze waarop het inkomen verdeeld is tussen de inwoners van een land of regio. Deze maat varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid). De gini-coëfficiënt is de voorbije jaren niet significant gestegen of gedaald in Vlaanderen. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat de inkomensongelijkheid en dus de gini -coëfficiënt tegen 2020 merkbaar zou dalen. Voorlopig is er in de cijfers geen sprake van een duidelijke daling.
57
Indicator I27
Gini-coëfficiënt: Europese vergelijking
Omschrijving
Synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid).
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/239.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
50
Gini-coëfficient
40
30
30 24
25 25 25 25 25
26
27 27 27
31 31 31 31 31
32 32
33 33 33
34 34
35 35
36
28 28 28 28
20
10
58
Letland
Spanje
Portugal
Griekenland
Bulgarije
Roemenië
VK
Estland
Italië
Litouwen
Polen
Cyprus
EU28
Kroatië
Ierland*
* Cijfer voor 2011.
Frankrijk
Duitsland
Denemarken
Oostenrijk
Luxemburg
Malta
België
Hongarije
Finland
Nederland
Tsjechië
Slovakije
Zweden
Vlaams Gewest
Slovenië
0
Indicator S1
Betalingsachterstand en collectieve schuldenregeling: evolutie
Omschrijving
Aantal geregistreerde personen met betalingsachterstand en aantal uitstaande berichten van toelaatbaarheid van collectieve schuldenregeling, telkens op 31 december
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Nationale Bank van België www.nbb.be
Vlaams Gewest 2007-2013
150.000
125.000
100.000
75.000
50.000
25.000
0
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Personen met betalingsachterstand
107.421
110.258
116.284
119.619
124.066
127.732
130.848
Berichten collectieve schuldenregeling*
38.315
41.197
45.595
50.909
55.425
59.096
62.434
* Cijfers inclusief het gerechtelijke arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.
Toelichting Schuldoverlast is vaak een belangrijk probleem voor mensen in armoede. Eind 2013 stonden 130.848 Vlamingen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België. Dez e Centrale registreert alle kredieten die door natuurlijke personen (voor privé doeleinden) worden afgesloten evenals de eventuele wanbe talingen met betrekking tot deze kredieten. Kredietgevers zijn verplicht de centrale te raadplegen vooraleer ze een krediet toekennen. Het aantal geregistreerde personen met betalingsachterstand is de afgelopen jaren duidelijk toegenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in deze cijfers enkel rekening wordt gehouden met kredieten (voor consumptie of hypothe ek), maar niet met andere schulden zoals schulden voor huur, energiefacturen, gezondheidskosten, telefoon/internet of fiscale schulden. Wie geconfronteerd wordt met overmatige schuldenlast of ernstige financiële moeilijkheden kan een beroep doen op de procedure van collectieve schuldenregeling. Eind 2013 stonden er in Vlaanderen (inclusief het gerechtelijke arrondissement Brussel -Halle-Vilvoorde) in totaal 62.434 berichten van 'toelaatbaarheid van collectieve schuldenregeling' uit. Dit cijfer kan gezien worden als een aanw ijzing voor de meest extreme vorm van overmatige schuldenlast.
59
Indicator S2
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige betaling inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) tijdens het afgelopen jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
600.000
8
7 500.000
400.000 5
300.000
4
3 200.000
% personen met achterstallen
Aantal personen met achterstallen
6
2 100.000 1
0 Aantal personen % personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
290.000
270.000
290.000
250.000
290.000
270.000
290.000
320.000
380.000
4,8
4,5
4,7
4,1
4,8
4,5
4,7
5,2
6,0
0
Toelichting In 2012 leefde 6% van de Vlamingen in een gezin met minstens 1 achterstallige betaling in het afgelopen jaar voor huur of hyp otheek, elekticiteit, water of gas of een andere lening. Dat komt overeen met ongeveer 380.000 personen. In tegenstelling tot de cijf ers van de Centrale voor Krediet aan Particulieren van de Nationale Bank over het aantal geregistreerde personen met betalingsachterstan d (zie indicator S1) wordt hier niet alleen rekening gehouden met kredieten maar ook met andere mogelijke schulden (huur, nutsvoorzieningen...).
60
Indicator S3
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige betaling (zie indicator S1), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, huishoudinkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen met achterstallen
% personen met achterstallen 0
5
Totaal
6
Man Vrouw
7 5
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
10 9 7 3 2
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
5 3 2 6 4 4 17
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
4 13 1 10
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
18 25 10 7 4
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
10
15
20
25
30
7 5 3
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
3 16
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
13 10 5 1 1
Geboren in EU Geboren buiten EU
4 26
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
61
Aantal personen met achterstallen
Aantal personen met achterstallen x 1.000 0
50
Man Vrouw
210 170
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
120 50 160 30 20
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
200
250
10 20 30 40 120 110 40 10 100 80 60 50 70 90 110 90 50
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
160 220
Geboren in EU Geboren buiten EU
150
40 30
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
100
160 130 60 20 10 170 70
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
62
Indicator S4
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige betaling inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) tijdens het afgelopen jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
45 39
35 30
30
31
32 32
26 24
25 20
20
6
7
7
8
8
Slovakije
VK
6
Zweden
4
5
Nederland
4
5
Duitsland
5
Luxemburg
10
Denemarken
15
Oostenrijk
% personen met achterstallen
40
9
10 10
11 11 11
12
13 13
14
21
15
* Cijfer voor 2010. * Cijfer voor 2011.
63
Cyprus
Griekenland
Bulgarije
Roemenië
Kroatië
Hongarije
Letland
Slovenië
Polen
Ierland*
Italië
Litouwen
EU28
Estland
Malta
Spanje
Finland
Portugal
Frankrijk
België
Tsjechië
Vlaams Gewest
0
Indicator U1
Impact sociale transfers op armoederisicopercentage: evolutie
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel voor alle sociale transfers, na pensioenen en voor andere sociale transfers, na alle sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
50
% personen onder armoederisicodrempel
40
30
20
10
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Voor alle sociale transfers
37,5
37,7
36,7
36,0
36,9
36,5
36,9
37,7
38,2
Na pensioenen, voor andere transfers
22,6
23,1
21,7
21,2
21,0
21,2
20,8
21,9
22,2
Na alle sociale transfers
10,8
11,3
11,4
10,9
10,0
10,1
10,4
9,8
10,9
Toelichting Sociale transfers spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van armoede. Zonder sociale uitkeringen zou 38% van de Vlaams e bevolking onder de armoederisicodrempel terecht komen. Als de pensioenen gezien worden als primaire inkomens en niet als transfers, gaa t het nog steeds om 22% van de bevolking. Die aandelen blijven de laatste jaren min of meer stabiel.
64
Indicator U2
Impact sociale transfers op armoederisicopercentage: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel voor alle sociale transfers, na pensioenen en voor andere sociale transfers, na alle sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
% personen onder armoederisicodrempel
60 50 50 50 51
50 37 38 38 38 38
40
45 45 45 45 45 46 46 46 43 43 44 44 44 42 42 42 42 40 41 41
34 30 20 10
IE*
RO
HU
LU
GR
HR
ES
PT
UK
LT
LV
IT
FR
AT
PL
Voor alle sociale transfers
EU28
DE
SI
SE
BG
FI
BE
EE
DK
SK
CZ
MT
VL
CY
NL
0
Na alle sociale transfers
% personen onder armoederisicodrempel
60 50 40
40 30 20
18
30 30 28 28 28 28 29 26 26 26 26 27 27 27 27 25 25 25 24 24 24 24 24 22 23 20 21
32
10
Na pensioenen, voor andere transfers * Cijfer voor 2011.
65
IE*
UK
HR
ES
LU
RO
LT
BE
Na alle sociale transfers
DK
FI
SE
HU
AT
GR
LV
BG
EU28
SI
PT
EE
CY
MT
IT
FR
DE
PL
VL
NL
SK
CZ
0
Indicator U3
Sociale zekerheid: vervangingsinkomens
Omschrijving
Aantal personen met een pensioenuitkering (inclusief IGO/GIB), aantal door de RVA vergoede werklozen en aantal begunstigden van een uitkering voor arbeidsongeschiktheid, telkens bij het begin van het jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA), Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) http://www.rva.be https://www.ksz-bcss.fgov.be/
Vlaams Gewest 2005-2013
1.200.000 1.100.000 1.000.000
Aantal begunstigden
900.000 800.000 700.000 600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
1.054.628
1.056.208
1.067.617
1.084.082
1.088.736
1.104.440
1.124.973
1.147.780
Door RVA vergoede werklozen
334.604
311.011
293.241
312.307
312.942
298.202
290.910
295.545
Arbeidsongeschiktheid
86.209
88.582
92.928
95.907
99.199
104.251
107.723
Pensioentrekkenden
Toelichting Sociale transfers spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van armoede. Zo zorgt de sociale zekerheid voor een vervangin gsinkomen bij loonverlies door pensionering, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Begin 2013 ontvingen goed 1,1 miljoen Vlamingen een pensioenuitkering. Het is gezien de vergrijzing van de bevolking weinig v erwonderlijk dat dit aantal jaarlijks gestaag toeneemt. Het aantal door de RVA vergoede werklozen ligt sinds 2011 net onder de 300.000 personen. In 2009 en 2010 lag dat aantal iets boven die grens. Naast de vergoede werklozen keert de RVA ook nog uitkeringen uit voor de ondersteuning van werknemers bij tijdelijke werkloosheid, opleiding of deeltijdse tewerkstelling met behoud van rechten en uitkeringen voor werknemers die met de steun v an de RVA de werktijd aanpassen via loopbaanonderbreking of tijdskrediet (in de figuur zijn enkel de door de RVA vergoede werklozen opg enomen). Begin 2012 ontvingen bijna 110.000 Vlamingen een uitkering voor arbeidsongeschiktheid (incl. arbeidsongevallen en beroepsziek ten). Dat aantal neemt de afgelopen jaren gestaag toe.
66
Indicator U4
Sociale bijstand: Recht op Maatschappelijke Integratie en Maatschappelijke Hulp - evolutie
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het (equivalent) leefloon en van tewerkstellingsmaatregelen in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
POD Maatschappelijke Integratie http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2685.htm
Vlaams Gewest 2005-2012
30.000
25.000
Aantal begunstigden
20.000
15.000
10.000
5.000
0
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Leefloon
21.891
22.232
21.863
22.349
24.933
25.859
24.167
23.230
Equivalent leefloon
16.516
13.955
11.411
7.707
7.479
9.396
9.960
8.897
Tewerkstelling
4.014
4.312
4.395
4.217
4.458
5.078
5.480
5.593
Toelichting Naast de klassieke sociale uitkeringen (pensioenen, werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en kinderbijslag), probeert de overheid via de sociale bijstand de armoedesituatie van de minst gegoede groepen te verbeteren . Het gaat vooreerst om het leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het eq uivalent leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH). Het RMH is er voor mensen die niet in aa nmerking komen voor het RMI omdat ze niet voldoen aan bepaalde voorwaarden inzake leeftijd, nationaliteit en arbeidsbereidheid. In de praktijk gaat het vooral om kandidaat-vluchtelingen en vreemdelingen met een verblijfsvergunning die niet ingeschreven zijn in het bevolkingregister. In 2012 ontvingen in Vlaanderen per maand gemiddeld 23.230 personen een leefloon. Dat aantal is na een duidelijke stijging tu ssen 2008 en 2010 in de meest recente jaren weer iets gedaald. Nog eens gemiddeld 8.897 personen per maand ontvingen in 2012 een equivalen t leefloon, een lichte daling tegenover 2011. Het gaat hier niet om het aantal personen dat recht heeft op het (equivalent) leefloon maar om het aantal personen dat het (e quivalent) leefloon effectief ontvangt. Om uiteenlopende redenen maakt een bepaald deel van de personen die recht hebben op het (equival ent) leefloon in de praktijk geen gebruik van dat recht. Hoe groot dat aandeel is, is echter moeilijk te schatten. Naast het (equivalent) leefloon kan het RMI en het RMH ook ingevuld worden via een tewerkstellingsmaatregel met tussenkomst v an het OCMW. Het aantal tewerkstellingsmaatregelen is de voorbije jaren gestaag gestegen.
67
Indicator U5
Sociale bijstand: Recht op Maatschappelijke Integratie en Maatschappelijke Hulp - situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het (equivalent) leefloon in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype en nationaliteit
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
POD Maatschappelijke Integratie http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2685.htm
Vlaams Gewest 2012
Aantal uitkeringstrekkers
0 Man
Vrouw
0-17 jaar
5.000
10.000
15.000
9.961 5.315 13.269 3.583
90 121
18-24 jaar
6.364 1.871
25-44 jaar
9.064 4.515
Leefloon
45-64 jaar
6.851 1.942
Equivalent leefloon
65 jaar en ouder
Alleenstaande
880 448
10.138 4.082
Samenwonende
6.609 2.193
Persoon met gezin ten laste
6.484 2.555
Belg
16.204 37
EU-burger (excl. Belg)
1.729 92
Niet-EU-burger
5.281 8.798
68
20.000
Indicator U6
Sociale bijstand: uitkeringen voor ouderen, personen met een handicap en kinderen
Omschrijving
Aantal begunstigden van de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) of het Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB), de Inkomensvervangende Tegemoetkoming aan Personen met een Handicap (IVT) en/of de Integratietegemoetkoming voor Personen met een Handicap (IT) en het aantal op de gewaarborgde gezinsbijslag rechtgevende kinderen (tot 24 jaar), telkens bij het begin van het jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON
Rijksdienst voor Pensioenen, FOD Sociale Zekerheid Directie-generaal Personen met een Handicap, Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/254.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/256.htm
Voor meer informatie
Vlaams Gewest 2006-2013
100.000
Aantal begunstigden
80.000
60.000
40.000
20.000
0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
IGO-GIB
50.936
50.228
53.187
55.407
55.078
56.231
56.902
58.096
IVT-IT
62.848
64.369
66.188
68.534
73.280
76.229
77.158
79.102
Gezinsbijslag
4.387
4.469
4.087
3.673
3.973
4.914
4.971
4.838
Toelichting Slechts een beperkt aantal 65-plussers ontvangt een leefloon omdat zij aparte regelingen kennen: het Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB) dat sinds 2002 geleidelijk vervangen wordt door de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO). Meestal gaat het om e en toeslag bovenop het pensioen, zodat men een bedrag bekomt dat vergelijkbaar is met het leefloon. Het wordt toegekend aan pers onen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt maar die door omstandigheden geen of geen voldoende loopbaan hebben kunnen opbouwen. Op 1 januari 2013 ging het samen om 58.096 ouderen. Het aantal uitgekeerde GIB’s gaat sinds 2002 elk jaar achteruit . Het aantal IGO’s schommelde tot 2007 rond 40.000, maar gaat sinds 2008 in stijgende lijn. Personen met een handicap kunnen een beroep doen op een Inkomensvervangende Tegemoetkoming (IVT) indien zij geen arbeid kunne n verrichten en/of een Integratietegemoetkoming (IT) indien zij bijkomende kosten te dragen hebben vanwege een vermindering van hun zelfredzaamheid. Begin 2013 werd in Vlaanderen aan 79.102 personen een IVT en/of een IT uitgekeerd. Het aantal personen met e en IVT en/of IT neemt de laatste jaren opvallend toe. Factoren die hierin mogelijk een rol spelen zijn de vergrijzing van de bevolki ng, een betere bekendheid van het stelsel en een snellere behandeling van de aanvragen. De gewaarborgde gezinsbijslag ten slotte is bedoeld voor gezinnen die op basis van hun beroepsactiviteit geen enkel recht kun nen doen gelden op kinderbijslag, of slechts een recht genieten op een bedrag dat lager ligt dan de gewaarborgde gezinsbijslag. Begin 2013 ging het om 4.838 rechtgevende kinderen.
69
Indicator A1
Werkzaamheidsgraad: evolutie en situatie van bevolkingsgroepen met lagere arbeidsdeelname
Omschrijving
Percentage werkenden (= personen die in de referentieweek van de bevraging minstens 1 uur arbeid hebben verricht) in de totale bevolking van 20 tot 64 jaar en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3456.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3461.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
80 70 60
% werkenden
50 40 30 20 10 0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Totaal
69,7
70,4
70,6
71,9
72,3
71,5
72,1
71,8
71,5
Vrouwen
61,5
62,8
63,4
64,9
66,1
65,7
66,7
66,4
66,2
55 tot 64 jaar
29,5
30,7
31,4
34,2
34,3
35,8
38,2
38,9
40,5
Laaggeschoolden*
52,4
52,3
52,2
54,2
53,3
52,5
53,3
52,0
51,7
49,2
51,2
51,4
56,3
53,4
53,4
53,0
51,8
37,5
33,5
38,6
38,7
Geboren buiten EU** Personen met handicap***
42,7
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs bij 25-64 jarigen. ** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27. *** Personen die hinder ondervinden in dagelijkse bezigheden door handicap, langdurige ziekte of aandoening. In 2007 cijfers voor 2de kwartaal, vanaf 2009 jaarcijfers.
Toelichting Sinds 2007 schommelt de totale werkzaamheidsgraad in Vlaanderen rond 72%. Een aantal groepen blijft echter ondervertegenwoord igd op de Vlaamse arbeidsmarkt: ouderen, personen met een handicap, personen geboren buiten de EU, laaggeschoolden en vrouwen. De lage werkzaamheidsgraad bij ouderen vormt een van de voornaamste pijnpunten op de arbeidsmarkt. De Vlaamse arbeidsmarkt wo rdt gekenmerkt door een specifiek leeftijdsgebonden arbeidspatroon. Een erg hoge arbeidsdeelname tussen 25 en 49 jaar zorgt in co mbinatie met een beperkte deelname bij jongeren en ouderen voor sterk samengedrukte loopbanen. De arbeidsdeelname van de 55 - tot 64-jarigen is de voorbije jaren wel duidelijk gestegen, waardoor nu 4 op de 10 personen in deze groep aan het werk is. Ook de arbeidsdee lname van vrouwen gaat er gestaag op vooruit. Bij de laaggeschoolden en personen geboren buiten de EU is er eerder sprake van een afnam e. Bij de personen met een handicap gaat de arbeidsdeelname sinds 2010 weer vooruit.
70
Indicator A2
Werkzaamheidsgraad: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage werkenden (= personen die in de referentieweek van de bevraging minstens 1 uur arbeid hebben verricht) in de bevolking van 20 tot 64 jaar naar verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3456.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3461.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (zonder Kroatië) 2012
Vrouwen
55- tot 64-jarigen 85
75
75
65
65
55
55
45
45
35
35
25
25 SE DE DK EE NL FI VK LV LT CY CZ IE EU27 PT BG FR ES AT SK RO LU VL IT BE PL HU GR MT SI
SE FI DK NL DE AT EE VK LT LV VL FR CY SI LU PT CZ EU27 BE BG IE PL SK HU RO ES IT MT GR
85
Geboren buiten de EU**
Laaggeschoolden* 85
75
75
65
65
55
55
45
45
35
35
25
25 CZ CY HU PT EE MT LT VK AT SI LU PL IT LV SK NL SE EU27 FI DK IE FR ES VL GR BE
SE PT LU NL DK CY DE VK AT FR FI RO EU27 LV VL IT EE MT ES GR BE SI IE CZ PL HU BG LT SK
85
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs van 25 tot 64 jaar. ** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27.
Toelichting Bij de vrouwen ligt de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen hoger dan het EU-gemiddelde en bij de laaggeschoolden op nagenoeg hetzelfde niveau als het EU-gemiddelde waardoor Vlaanderen voor deze groepen een plaats in de middenmoot van de EU-lidstaten inneemt. Bij de andere groepen blijkt een ander beeld. Dat de lage werkzaamheidsgraad bij ouderen een van de voornaamste pijnpunten is op de Vlaamse arbeidsmarkt is, blijkt duidelijk uit de vergelijking met de scores van de EU-lidstaten. Vlaanderen scoort met een werkzaamheidsgraad van 41% heel wat minder dan de meeste EU-lidstaten en het EU-gemiddelde. Hetzelfde geldt voor de situatie van de personen geboren buiten de Europese Unie. Ook bij deze groep scoort Vlaanderen niet goed in vergelijking met het gros van de EUlidstaten.
71
Indicator A3
Werkloosheidsgraad (ILO): evolutie van totale en (zeer) langdurige werkloosheid
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar gemeten volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor werk), percentage langdurige werklozen (langer dan 1 jaar) in de beroepsbevolking, percentage zeer langdurige werklozen (langer dan 2 jaar) in de beroepsbevolking
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/394.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
7
6
ILO-werkloosheidsgraad
5
4
3
2
1
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Totaal
5,4
5,5
5,0
4,4
3,9
5,0
5,2
4,3
4,6
Langdurig
2,2
2,3
2,1
1,6
1,4
1,5
1,9
1,6
1,5
Zeer langdurig
1,4
1,5
1,5
1,1
1,0
1,3
1,1
0,9
0,9
Toelichting De afgelopen jaren kende de ILO-werkloosheidsgraad in Vlaanderen een fluctuerend verloop. De werkloosheidsgraad lag het hoogst i n de periode 2004-2005. Het laagste niveau werd bereikt in 2008. In 2009 en 2010 steeg de werkloosheidsgraad sterk ten opzichte van 2 008. In 2011 daalde de werkloosheidsgraad weer waarna hij in 2012 opnieuw licht steeg. De langdurige werkloosheidsgraad volgt met enige vertraging grotendeels hetzelfde patroon als de totale werkloosheidsgraad en lag het hoogst in 2005. In 2012 ging het om 1,5% van de Vlaamse beroepsbevolking. De zeer langdurige werkloosheidsgraad ligt sinds 20 11 onder 1% van de beroepsbevolking.
72
Indicator A4
Werkloosheidsgraad (ILO): situatie van bevolkingsgroepen met lagere arbeidsdeelname
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar gemeten volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor werk) en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/393.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/395.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
25
% werklozen
20
15
10
5
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Totaal
5,4
5,5
5,0
4,4
3,9
5,0
5,2
4,3
4,6
Vrouwen
6,6
6,3
5,8
5,1
4,2
5,0
5,1
4,4
4,5
15 tot 24 jaar
13,6
14,2
12,5
11,7
10,5
15,7
15,6
12,7
12,8
55 tot 64 jaar
3,5
3,8
4,6
3,5
3,6
4,3
4,0
3,4
3,0
Laaggeschoolden*
7,6
8,6
8,1
6,7
6,6
7,7
9,0
8,0
7,9
19,7
19,4
15,7
14,8
16,9
17,7
15,0
17,4
Geboren buiten EU**
* Personen tussen 20 en 64 jaar met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. ** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27.
Toelichting De mindere arbeidsdeelname van vrouwen, laaggeschoolden en personen geboren buiten de EU vertaalt zich niet alleen in een lag ere werkzaamheidsgraad (zie indicator A1), maar ook in een hogere ILO-werkloosheidsgraad. Het verschil tussen de vrouwelijke en de totale werkloosheidsgraad is sinds 2009 nagenoeg volledig verdwenen. Bij de laaggesc hoolden is er wel nog steeds sprake van een behoorlijk verschil. Het grootste verschil is echter te vinden bij de personen geboren buite n de EU. De werkloosheidsgraad lag in 2012 bij deze laatste groep bijna 4 keer hoger dan de totale werkloosheidsgraad. De werkloosheidsgraad van jongeren tussen 15 en 24 jaar is sinds 2011 na een sterke stijging in 2009 en 2010 weer gedaald. Oo k de werkzaamheidsgraad van deze groep is relatief laag (28% in 2012), maar dat hangt voornamelijk samen met de lange schoolloopba an van de jonge Vlamingen en is dus niet echt problematisch. De werkloosheidsgraad van jongeren is dat wel. Gebrek aan werkervaring speelt de jongeren parten. Daarenboven worden ze vaker aangeworven met een tijdelijk contract of als uitzendkracht zodat ze geregeld we er in de werkloosheid terechtkomen. De ouderen die niet werken, zitten voornamelijk in de inactiviteit en dus minder in de werkloosheid. Daardoor ligt de werkloo sheidsgraad bij de 55- tot 64-jarigen - ondanks hun beperkte arbeidsdeelname - niet hoger dan de totale werkloosheidsgraad.
73
Indicator A5
Werkloosheidsgraad (ILO): Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar gemeten volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor werk) en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/393.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/395.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (zonder Kroatië) 2012
Totaal
Vrouwen
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 AT VL NL DE LU RO FI MT BE UK DK SE CZ EE SI FR EU27 HU BG PL IE CY LT IT LV SK PT ES GR
60
50
AT VL LU NL DE MT CZ RO BE DK FI UK SE SI FR PL EE EU27 IT HU CY BG LT SK IE LV PT GR ES
60
55- tot 64-jarigen
15- tot 24-jarigen 60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 DE AT NL VL DK MT LU FI CZ BE SI EE UK RO EU27 SE FR LT PL CY BG HU LV IE SK IT PT ES GR
AT VL RO BE NL UK SE IT DK CZ DE FI EE FR EU27 PL HU CY BG IE SK LT PT GR LV ES
60
Geboren buiten de EU**
Laaggeschoolden* 60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 NL RO LU VL MT AT DK UK FI IT DE CY BE SE FR SI PT EU27 PL EE HU LV IE GR CZ BG ES LT SK
CZ AT UK SI NL LU CY EE IT LT IE DK VL FR LV FI SE EU27 PT BE GR ES
60
* Personen tussen 20 en 64 jaar met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. ** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27.
Toelichting Door de relatief lage totale werkloosheidsgraad in Vlaanderen in vergelijking met de lidstaten van de EU ligt ook de werkloos heidsgraad van de verschillende groepen met een lagere arbeidsdeelname veelal (ver) onder het EU-gemiddelde. De enige uitzondering hierop is de werkloosheidsgraad van personen geboren buiten de Europese Unie. Daar ligt de werkloosheidsgraad ongeveer op hetzelfde niveau als het EU-gemiddelde.
74
Indicator A6
Langdurige werkloosheidsgraad (ILO): Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage langdurige werklozen (langer dan 1 jaar) in de beroepsbevolking van 15 tot 64 jaar
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (zonder Kroatië) 2012
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm
20
15
9
9
Slovakije
Bulgarije
8
Letland
7
8
Portugal
7
Litouwen
6
Italië
5
6
Estland
5
Hongarije
België
4
EU27
3
4
Slovenië
3
4
Polen
3
4
Frankrijk
3
Roemenië
Denemarken
3
Malta
Finland
3
Tsjechië
2
VK
2
Duitsland
2
Nederland
2
Zweden
1
2
Luxemburg
1
Oostenrijk
5
Cyprus
10
Ierland
11
Vlaams Gewest
75
Griekenland
0 Spanje
% langdurig werklozen
15
Indicator A7
Niet-werkende werkzoekenden (VDAB): evolutie van totale en (zeer) langdurige werkloosheid
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal bij de VDAB ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) van 18 tot 65 jaar, aantal langdurige NWWZ (langer dan 1 jaar) en aantal zeer langdurige NWWZ (langer dan 2 jaar)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
VDAB http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2171.htm
Vlaams Gewest 2004-2013
250.000
Aantal NWWZ
200.000
150.000
100.000
50.000
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
NWWZ
225.633
235.344
216.762
180.396
168.890
202.808
208.242
195.008
204.437
221.901
Langdurige NWWZ
92.761
101.318
104.049
84.121
71.683
79.003
89.734
85.534
86.207
92.619
Zeer langdurige NWWZ
48.840
57.851
62.207
57.663
48.536
47.618
51.300
52.536
52.641
54.198
Toelichting Net als de ILO-werkloosheidsgraad (zie indicator A3) kende ook het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) ingeschreven bij de VDAB de laatste 10 jaar een fluctuerend verloop. Het totale aantal NWWZ lag het hoogst in 2005 en het laagst in 2008. Onder i nvloed van de economische crisis liep het aantal NWWZ in 2009 en 2010 aanzienlijk op en bleef tot 2012 min of meer constant. In 2013 is het aantal NWWZ nog verder gestegen. Het aantal langdurige en zeer langdurige NWWZ lag in 2013 nagenoeg even hoog als in de periode 2010 -2012.
76
Indicator A8
Niet-werkende werkzoekenden (VDAB): situatie van bevolkingsgroepen met lagere arbeidsdeelname
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal bij de VDAB ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) van verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
VDAB - Arvastat http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/433.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/421.htm
Vlaams Gewest 2004-2013
150.000
125.000
Aantal NWWZ
100.000
75.000
50.000
25.000
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Vrouwen
120.211
126.563
116.008
96.402
88.144
97.257
100.086
95.129
96.702
102.655
Jonger dan 25 jaar
57.971
56.373
47.335
36.842
34.868
45.344
45.349
41.090
44.940
49.140
Ouder dan 50 jaar
27.435
39.988
45.962
45.592
45.315
49.323
52.439
51.788
50.919
52.910
Laaggeschoolden*
115.064
120.789
111.563
93.531
88.903
103.651
105.131
97.693
100.098
104.483
Allochtonen**
36.372
38.310
36.004
35.447
34.926
43.768
47.514
47.405
52.287
56.767
Arbeidsgehandicapten
24.172
27.788
28.022
27.520
28.488
30.788
29.880
27.858
26.623
29.220
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. ** Vóór 2007 gebaseerd op nationaliteit, vrijwillige registratie en een door de VDAB ontwikkeld naamherkenningsprogramma; na 2007 gaat het om personen met een huidige of vorige nationaliteit van buiten de EU27.
Toelichting Na een daling tussen 2005 en 2008 is het aantal NWWZ bij alle groepen gestegen tussen 2008 en 2009. Deze groepen volgen daarm ee de daling van het totaal aantal NWWZ in dezelfde periode (zie indicator A7). In 2010 lag het aantal NWWZ bij alle groepen nageno eg op hetzelfde niveau als in 2009. In 2011 nam het aantal NWWZ bij alle groepen af, al is die daling niet bij alle groepen even gr oot. Vooral bij de vrouwen, jongeren en laaggeschoolden nam het aantal NWWZ duidelijk af. Bij de ouderen en de allochtonen gaat het slechts om e en (zeer) beperkte daling. In 2012 en 2013 is er bij de meeste groepen weer sprake van een stijging, behalve bij de ouderen en bij de p ersonen met een arbeidshandicap.
77
Indicator A9
Zeer lage werkintensiteit: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 59 jaar dat leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20. De werkintensiteit is de verhouding van het aantal gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar tot het aantal maanden dat alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar zouden kunnen werken.
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Aantal personen800.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
12
10 600.000 8
400.000
6
4 200.000 2
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Aantal personen 500.000 470.000 460.000 470.000 360.000 380.000 370.000 410.000 450.000 % personen
10,4
10,0
9,7
9,9
7,7
8,0
7,7
8,5
2020
% personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
Aantal personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
% personen
Vlaams Gewest 2004-2012, doelstelling 2020
0
250.000
9,3
Toelichting In 2012 leefde 9% van de Vlamingen tot 60 jaar - goed voor ongeveer 450.000 personen - in een gezin met een zeer lage werkintensiteit. Dat aandeel lijkt tussen 2004 en 2008 gedaald maar tussen 2010 en 2012 weer gestegen. Deze schommelingen zijn echter statisti sch niet significant. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 dat aantal personen gedaald moet zijn tot maximaal 250.000 personen.
78
Indicator A10
Zeer lage werkintensiteit: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 59 jaar dat leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20 (zie indicator A9), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), opleiding (18+), bewonerstitel, inkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
% personen in gezin met zeer lage werkintensiteit 0
10
Totaal
9
Man
8
Vrouw
10
0-17 jaar
8
18-24 jaar
5
25-49 jaar
7
50-59 jaar
19
Alleenstaande
22
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
13
Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
26 5
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
2 5
Werkend
<1
Werkloos
57
Anders niet-actief
26
Laaggeschoold
23
Middengeschoold
7
Hooggeschoold
6
Lid van gezin dat huis bezit
6
Lid van gezin dat huis huurt
21
Lid van gezin in laagste kwintiel*
41
2de kwintiel
9
3de kwintiel
5
4de kwintiel hoogste kwintiel Geboren in EU Geboren buiten EU
20
2 1 9 22
* Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
79
30
40
50
60
70
Aantal personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
Aantal personen in gezin met zeer lage werkintensiteit x 1.000 0
100
Man
200
Vrouw
240
0-17 jaar
100
18-24 jaar
30
25-49 jaar
160
50-59 jaar
170
Alleenstaande
90
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
90
Lid van eenoudergezin
80
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
30
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
30
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
30
Werkend
< 10
Werkloos
120
Anders niet-actief
220
Laaggeschoold
160
Middengeschoold
110
Hooggeschoold
80
Lid van gezin dat huis bezit
220
Lid van gezin dat huis huurt
230
Lid van gezin in laagste kwintiel*
300
2de kwintiel
70
3de kwintiel
50
4de kwintiel
20
hoogste kwintiel
10
Geboren in EU
280
Geboren buiten EU
60
* Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
80
200
300
400
Indicator A11
Zeer lage werkintensiteit: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 59 jaar dat leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20. De werkintensiteit is de verhouding van het aantal gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar tot het aantal maanden dat alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar zouden kunnen werken.
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
24
25
20 16
Roemenië
8
8
9
Finland
Polen
Slovakije
8
9
Estland
7
9
Malta
7
9
Nederland
7
9
Vlaams Gewest
7
Slovenië
7
Cyprus
6
Tsjechië
6
Zweden
10
Oostenrijk
15
Luxemburg
% personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
30
10 10 10 10
11 11
12
13 13 13
14 14 14
5
* Cijfer voor 2011.
81
Ierland*
Spanje
Kroatië
België
Griekenland
VK
Bulgarije
Letland
Hongarije
Litouwen
Denemarken
Italië
EU28
Portugal
Duitsland
Frankrijk
0
Indicator A12
Arme werkenden: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 16 jaar en ouder dat als werkend wordt beschouwd met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
5
125.000
4
100.000 3 75.000 2 50.000
1
25.000
0 Aantal werkenden % werkenden
% werkenden onder armoederisicodrempel
Aantal werkenden onder armoederisicodrempel
150.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
80.000
70.000
90.000
80.000
100.000
80.000
90.000
80.000
90.000
3,3
3,0
3,8
3,1
3,9
3,2
3,5
3,1
3,4
0
Toelichting Uit de armoederisicopercentages bleek al dat werk een belangrijke buffer vormt tegen armoede (zie indicator I2). Het risico o p armoede ligt bij personen met een job beduidend lager dan bij werklozen, gepensioneerden en andere niet -actieven. Maar al lijkt het hier te gaan om een laag percentage (3% in 2012), dit komt overeen met een behoorlijk grote groep: ongeveer 90.000 Vlamingen moeten ondanks het feit dat ze aan het werk zijn toch zien rond te komen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel. Omgekeerd betekent dit dat een vrij grote groep van de personen onder de armoederisicodrempel al aan he t werk is.
82
Indicator A13
Arme werkenden: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat als werkend wordt beschouwd met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers, naar geslacht, leeftijd, opleiding, aantal werkuren per week, statuut en type contract
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage werkenden met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel % werkenden onder de armoederisicodrempel 0
2
Totaal
3
Man Vrouw
4 3
16-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar
1 4 3
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
9 3 2
Werkweek van 30 uur of meer Werkweek van minder dan 30 uur
3 6
Werknemer Zelfstandige
4
6
8
10
12
14
2 13
Vast arbeidscontract Tijdelijk arbeidscontract
2 8
Aantal werkenden met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel Aantal werkenden onder de armoederisicodrempel x 1.000 0 Man Vrouw 16-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar
20
40
50 40 < 10 70 20
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
30 30 20
Werkweek van 30 uur of meer Werkweek van minder dan 30 uur
60 20
Werknemer Zelfstandige
50 30
Vast arbeidscontract Tijdelijk arbeidscontract
40 10
83
60
80
Indicator A14
Arme werkenden: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat als werkend wordt beschouwd met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
20
19
15
15 12 11 8
Estland
9
EU28
8
9
VK
8
Oostenrijk
Litouwen
8
Cyprus
8
Frankrijk
8
Duitsland
6
Zweden
6
7
Bulgarije
6
7
Slovenië
Malta
Hongarije
6
Slovakije
5
Kroatië
5
Ierland*
5
Denemarken
5
België
5
5
7
9
Letland
10 10 10
10
Nederland
% werkenden onder armoederisicodrempel
25
4 3
* Cijfer voor 2011.
84
Roemenië
Griekenland
Italië
Spanje
Polen
Luxemburg
Portugal
Finland
Tsjechië
Vlaams Gewest
0
Indicator H1
Te zware woonkost: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
1.000.000
12
10
Aantal personen met te zware woonkosten
8 600.000 6 400.000 4
200.000
0 Aantal personen % personen
% personen met te zware woonkosten
800.000
2
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
570.000
370.000
420.000
420.000
580.000
360.000
400.000
440.000
510.000
9,9
6,6
7,5
7,3
9,5
5,9
6,5
7,1
8,2
0
Toelichting Door het Europese statistiekbureau Eurostat wordt de grens voor een te zware woonkost gelegd op 40% van het beschikbare huishoudinkomen. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met de 'naakte' woonkosten (betalingen voor de lening en huur) m aar ook met uitgaven voor verzekeringen, verplichte lasten, regulier onderhoud en herstellingen, belastingen en betalingen voor nutsvoorzieningen (water, elektriciteit, gas en verwarming). In 2012 leefde 8% van de Vlamingen in een huishouden met een te zware woonkost. Dat komt overeen met ongeveer 510.000 persone n. Het aandeel en aantal personen met te zware woonkosten is sinds 2009 weer licht gestegen.
85
Indicator H2
Te zware woonkost: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen met te zware woonkosten % personen met te zware woonkosten 0
10
Totaal
8
Man Vrouw
8 9
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
6 7 8 8 12
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
23 6 9 20 6 3 4
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
5 18 12 11
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
27 16 5 3 4
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
11 9 6
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
3 26
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel Geboren in EU Geboren buiten EU
20
30
40
30 8 3 1 <1 8 14
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
86
Aantal personen met te zware woonkosten
Aantal personen met te zware woonkosten x 1.000 0
100
Man Vrouw
240 270
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
80 40 170 100 130
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
190 50 70 60 30 30 30
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
130 50 140 110
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
120 40 30 30 110
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
170 170 100
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
160 350
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
370 100 30 10 < 10
Geboren in EU Geboren buiten EU
390 40
200
300
400
500
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
87
Indicator H3
Te zware woonkost: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
33
30
25
20 17 17 14 14 14
8
8
8
8
Estland
Italië
Slovenië
7
Zweden
5
7
VK
5
7
Oostenrijk
5
6
Kroatië
5
Frankrijk
3
Finland
3
Luxemburg
5
Malta
10
Vlaams Gewest
15
Cyprus
% personen in huishouden met te zware woonkosten
35
8
8
9
10
18
15
11 11 11 11
* Cijfer voor 2011.
88
Griekenland
Duitsland
Denemarken
Bulgarije
Roemenië
Spanje
Nederland
Letland
Hongarije
EU28
België
Polen
Tsjechië
Slovakije
Litouwen
Portugal
Ierland*
0
Indicator H4
Energiearmoede - klanten sociale leveranciers, budgetmeters en afsluitingen: evolutie
Omschrijving
Het aantal huishoudelijke afnemers van elektriciteit en gas dat wordt beleverd door de netbeheerders in hun rol van sociale leverancier, het aantal ingeschakelde budgetmeters en stroombegrenzers, telkens op 31 december en het aantal van de elektriciteit-, gas- en watertoevoer afgesloten huishoudelijke afnemers in de loop van het jaar (bij gas en elektriciteit na LAC-advies, bij water met en zonder LAC-advies)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
VREG en VMM www.vreg.be
Vlaams Gewest 2008-2013
www.vmm.be
Elektriciteit
Gas
100.000
80.000
60.000
40.000
20.000
0
Klanten sociale leverancier
Budgetmeters
Stroombegrenzers
Klanten sociale leverancier
2008
60.026
36.059
2.728
41.521
2009
72.978
40.341
2.509
50.721
4.488
2010
76.575
41.200
2.790
54.680
18.190
2011
82.287
43.999
1.661
59.069
24.220
2012
80.571
44.039
2.081
58.028
27.232
2013
80.295
42.891
2.175
58.421
27.554
Budgetmeters
Afgesloten huishoudelijke afnemers* 10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
Elektriciteit
Gas
Water
2008
1.429
3.387
381
2009
923
3.122
791
2010
1.857
2.836
2.362
2011
1.169
1.865
4.888
2012
981
1.809
5.074
2013
1.150
1.695
* Bij gas en elektriciteit enkel afsluitingen na LAC-advies, bij water afsluitingen met en zonder LAC-advies.
89
Toelichting Het aantal door de netbeheerders van elektriciteit en gas voorziene huishoudens nam in 2012 voor het eerst in lange tijd weer af. Het gaat enkel om klanten van wie het leveringscontract werd opgezegd door de commerciële leverancier omwille van wanbetaling die geen nieuwe commerciële leverancier hebben gevonden en die zoals wettelijk bepaald verder worden beleverd door de netbeheerders in hun ro l van sociale leverancier. Eind 2013 ging het om 80.295 huishoudens voor elektriciteit en 58.421 voor gas. Dat komt overeen met res pectievelijk 3,0% en 3,4% van het totaal aantal huishoudelijke afnemers. Bij de meeste van de door de netbeheerder van elektriciteit voorziene huishoudens werd een budgetmeter geplaatst. Tot en met 2006 vereiste de regelgeving dat bij klanten van de netbeheerder dadelijk een budgetmeter geïnstalleerd werd. Begin 2007 werd de w etgeving aangepast waardoor enkel nog een budgetmeter geplaatst wordt bij afnemers die hun facturen ook bij de netbeheerders niet corr ect betalen. Het aantal budgetmeters voor elektriciteit lag in 2013 iets lager dan in 2012. Eind 2013 verbruikte bijna 43.000 hui shoudens stroom via een budgetmeter. In de loop van 2009 werden ook de eerste budgetmeters geplaatst voor de levering van gas. Eind 20 13 ging het om 27.554 huishoudens. Dat aantal lag ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012. Eind 2013 verbruikten nog 2.175 Vlaamse g ezinnen elektriciteit via een stroombegrenzer. Hun verbruik werd daardoor begrensd tot een vermogen van 10 ampère. Bij wanbetaling bij de netbeheerder dient een vraag tot afsluiting van een klant voorgelegd te worden aan de Lokale Adviescom missie van de gemeente (LAC). Het aantal na LAC-advies afgesloten afnemers voor elektriciteit en gas lag in 2013 respectievelijk beperkt ho ger en ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012. Het aantal van de watertoevoer afgesloten gezinnen daarentegen is in de meest recen te jaren wel sterk gestegen. Bij de waterafsluitingen gaat het om cijfers over afsluitingen met en zonder LAC-advies. In 2012 gebeurde 4.202 van de 5.074 waterafsluitingen na LAC-advies. Cijfers over waterafsluitingen na LAC-advies voor de voorgaande jaren zijn niet beschikbaar.
90
Indicator H5
Kwaliteit van de huisvesting: evolutie
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huis met één of meerdere van volgende problemen: gebrek aan elementair comfort (bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de woning zelf), gebrek aan ruimte (minder dan 1 kamer per lid van het gezin), minstens 1 van 4 mogelijke structurele problemen (lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en deuren)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012, doelstelling 2020
28
24 1.500 20
16 1.000 12
8 500
% personen met huisvestingsproblemen
Aantal personen met huisvestingsproblemen x 1.000
2.000
4
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2020
Aantal personen x 1.000
1.130
1.320
1.370
1.460
1.310
1.100
1.410
1.480
1.260
690
% personen
18,8
22,0
22,9
24,7
21,4
19,5
22,9
23,8
20,1
0
Toelichting Bijna een vijfde van de bevolking in het Vlaamse Gewest (19%) leefde in 2012 in een huis met structurele problemen, een gebre k aan basiscomfort en/of een gebrek aan ruimte. Dat aandeel is na een stijging in 2010 en 2011, in 2012 weer iets gedaald. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen dat woont in een huis met een gebrekk ige kwaliteit tussen 2006 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal bewoners van dergelijke huizen geda ald moet zijn tot maximaal 690.000 personen.
91
Indicator H6
Kwaliteit van de huisvesting: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huis met gebrekkige kwaliteit (zie indicator H5), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, inkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen met huisvestingsproblemen
% personen 0
10
Totaal
20
Man Vrouw
20 20
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
26 22 21 16 15
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
26 12 13 40 15 18 25
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
17 27 16 24
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
37 41 26 22 15
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
24 18 14
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
15 37
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
34 27 19 12 9
Geboren in EU Geboren buiten EU
17 39
20
30
40
50
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
92
Aantal personen met huisvestingsproblemen
Aantal personen x 1.000 0
200
Man Vrouw
620 640
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
320 120 450 200 170
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
210 110 90 130 90 200 180
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
440 90 190 250
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
170 110 140 220 380
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
350 330 230
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
750 510
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
420 340 230 150 110
Geboren in EU Geboren buiten EU
800 110
400
600
800
1.000
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
93
Indicator O1
Laaggeletterdheid bij de totale bevolking: evolutie
Omschrijving
Percentage personen van 16 tot 65 jaar die onder niveau 2 scoren op de geletterdheidsschaal van de International Adult Literacy Survey (IALS 1996) en het Programme for the International Assessment of Adult Competencies (PIAAC 2012)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
IALS & PIAAC, OESO http://www.piaac.ugent.be/over-piaac
Vlaams Gewest 1996-2012, doelstelling 2020
20
% laaggeletterden
15
15,0
14,8
10
5 3,0
0 IALS 1996
PIAAC 2012
2020
Toelichting In 2012 is in Vlaanderen 15% van de volwassenen tussen 16 en 65 jaar laaggeletterd. Het gaat om personen die scoren onder niv eau 2 op de PIAAC-geletterdheidsschaal. Dat niveau wordt beschouwd als de drempel voor functionele geletterdheid. Volwassenen die onder dit niveau presteren, beschikken niet over de vaardigheden om volwaardig deel te nemen aan de moderne maatschappij. Het opnemen van vragen uit eerdere geletterdheidsonderzoeken in de PIAAC-testen maakt het mogelijk om de Vlaamse PIAAC-resultaten van 2012 te vergelijken met die van IALS uit 1996. De verdeling van de Vlaamse bevolking overheen de leesvaardigheidsniveaus veranderde niet tussen beide onderzoeken: zowel in 1996 als in 2012 bereikt 15% van de ondervraagden de benchmark van niveau 2 niet en k an dus beschouwd worden als laaggeletterd. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om de laaggeletterdheid in Vlaanderen tegen 2020 te doen dal en tot 3% van de bevolking.
94
Indicator O2
Laaggeletterdheid en zwakke wiskundige prestaties bij jongeren: evolutie
Omschrijving
Percentage leerlingen van 15 jaar die onder niveau 2 scoren op de gecombineerde leesvaardigheidschaal en de gecombineerde wiskundige geletterdheidschaal van het Programme for International Student Assessment (PISA)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
PISA, OESO http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/992.htm
Vlaams Gewest 2000-2012
% leerlingen onder niveau 2
Leesvaardigheid 20 15 10 5 0
2000
2003
2006
2009
2012
Totaal
11,6
12,4
14,1
13,4
13,7
Meisjes
8,0
9,8
9,8
9,7
9,9
Jongens
14,8
14,8
18,0
16,9
17,4
Wiskundige geletterdheid*
% leerlingen onder niveau 2
20 15 10 5 0
2003
2006
2009
2012
Totaal
11,4
11,9
13,5
15,4
Meisjes
11,8
12,5
15,3
15,9
Jongens
11,1
11,4
11,9
14,8
* Geen cijfers voor 2000 beschikbaar.
Toelichting Hoewel Vlaanderen in vergelijking met andere Europese landen behoorlijk scoort qua geletterdheid van 15 -jarigen, nam het aantal laaggeletterde leerlingen (leerlingen onder niveau 2 op de gecombineerde leesvaardigheidsschaal) tussen 2000 en 2012 licht to e. Bovendien valt het grote verschil op tussen meisjes en jongens: meisjes scoren beter dan jongens. Bij wiskundige geletterdhei d draait de verhouding tussen jongens en meisjes om. Hier scoren jongens het best. Ook het percentage laagpresteerders inzake wiskundige geletterdheid is de voorbije jaren toegenomen.
95
Indicator O3
Ongekwalificeerde uitstroom: evolutie
Omschrijving
Percentage jongeren van 18 tot 24 jaar met maximaal een diploma lager secundair onderwijs dat geen verder onderwijs volgt en tijdens de afgelopen 4 weken niet deelgenomen heeft aan een opleiding (EAK-gegevens) en percentage 22-jarigen dat niet beschikt over een kwalificatie van het niveau secundair onderwijs en zich niet meer in het leerplichtonderwijs bevindt (SSL-gegevens)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON
EAK, Algemene Directie Statistiek Steunpunt Studie en Schoolloopbanen (SSL) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm http://www.steunpuntloopbanen.be
Voor meer informatie
Vlaams Gewest 2004-2012
EAK-gegevens
% jongeren
20
15
10
5
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Totaal
11,0
10,7
10,0
9,3
8,6
8,6
9,6
9,6
2012 8,7
Mannen
13,3
13,2
11,9
10,9
9,6
9,9
11,4
12,1
10,5
Vrouwen
8,7
8,0
8,1
7,6
7,5
7,2
7,7
7,0
6,8
2011*
2012*
SSL-gegevens
% jongeren
20
15
10
5
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
13,6
13,6
14,1
14,4
14,1
13,4
12,7
Mannen
16,9
16,7
17,6
17,9
17,6
16,4
15,5
Vrouwen
10,2
10,3
10,5
10,6
10,4
10,2
9,9
* Nog geen cijfers beschikbaar voor 2011 en 2012.
Toelichting Het aandeel vroegtijdige schoolverlaters kan worden gemonitord op basis van surveygegevens (EAK -gegevens) of administratieve gegevens (SSL-gegevens). De EAK-gegevens geven aan dat het aandeel schoolverlaters zonder diploma in Vlaanderen in 2012 iets lager ligt d an in 2010 en 2011. Het gaat om 9% van de 18- tot 24-jarigen. Vrouwen scoren duidelijk beter dan mannen. De administratieve gegevens verzameld door het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen (SSL) geven hogere cijfers. Dat is mogelij k een gevolg van het feit dat bij de SSL-gegevens geen rekening wordt gehouden met opleidingen buiten het leerplichtonderwijs en dat er in tegenstelling tot bij de EAK-gegevens niet gewerkt wordt met een bevraging van de betrokkene zelf maar met gegevens gebaseerd op administratieve databanken. Volgens de SSL-gegevens is er in 2010 sprake van 13% vroegtijdige schoolverlaters in Vlaanderen. Dat aandeel neemt de laatste jaren beperkt af. Net als bij de EAK-gegevens valt ook hier het grote verschil op tussen vrouwen en mannen.
96
Indicator O4
Ongekwalificeerde uitstroom: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage jongeren (18-24 jaar) met maximaal een diploma lager secundair onderwijs dat geen verder onderwijs volgt en tijdens de afgelopen 4 weken niet deelgenomen heeft aan een opleiding
DIMENSIES
Ruimte
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (zonder Kroatië)
Tijd
2012
BRON Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm
Totaal 40
21
23
25
17 18 8
9
9
9
6
8
9
6
8
5
7
4 Slovenië
Tsjechië
Polen
Litouwen
Zweden
Oostenrijk
Luxemburg
Vlaams Gewest
Nederland
Finland
Denemarken
20
Slovakije
% jongeren
30
10
14 12 12 12 13 13 10 11 11 11 11 11
Malta 18
Malta
Spanje
Portugal 17
Roemenië
Italië
Roemenië
VK
Bulgarije
EU27
België
Frankrijk
Hongarije
Cyprus
Letland
Griekenland
Estland
Duitsland
Ierland
0
Vrouwen 40
21
Zweden
Vlaams Gewest
Cyprus
Estland
Nederland
9
Italië
Letland
8
Portugal
Luxemburg
8
Bulgarije
Tsjechië
7
VK
Slovakije
7
Hongarije
7
EU27
7
Frankrijk
7
15
11
12
14
10
11
13
10
Duitsland
6
België
6
Griekenland
6
Ierland
5
10
Finland
5
7
4 Polen
10
Oostenrijk
20
Denemarken
% jongeren
30
Spanje
0
Mannen 40 29 27 28 21
8
8
8
9
Litouwen
Zweden
6
Oostenrijk
6
Polen
5
Tsjechië
10
Slovakije
20
Slovenië
14 14 14 15 15 15 12 12 13 10 10 11 11 11 11 11
17 18
Spanje
Malta
Portugal
Italië
Roemenië
VK
Cyprus
Letland
EU27
België
Estland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
97
Bulgarije
Duitsland
Denemarken
Luxemburg
Vlaams Gewest
Finland
0 Nederland
% jongeren
30
Indicator G1
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht omschrijft
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
600.000
8
6 400.000
300.000
4
200.000 2
% personen met (zeer) slechte gezondheid
Aantal personen met (zeer) slechte gezondheid
500.000
100.000
0 Aantal personen % personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
320.000
280.000
270.000
270.000
280.000
330.000
310.000
340.000
330.000
6,6
5,7
5,4
5,4
5,5
6,5
6,2
6,7
6,5
0
Toelichting In 2012 omschreven bijna 7% van de Vlamingen van 16 jaar en ouder hun gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht. Dat komt overeen met ongeveer 330.000 personen. Dat aandeel ligt in de periode 2009-2011 iets hoger dan in de periode 2006-2008.
98
Indicator G2
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht omschrijft, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, inkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen met (zeer) slechte gezondheid
% personen met (zeer) slechte gezondheid 0
5
Totaal
7
Man Vrouw
6 8
16-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
1 3 9 13
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
11 6 10 6 3 2 1
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
1 8 12 12
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
21 12 4 2 1
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
12 6 3
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
5 12
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
13 10 5 3 2
Geboren in EU Geboren buiten EU
6 12
10
15
20
25
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
99
Aantal personen met (zeer) slechte gezondheid
Aantal personen x 1.000 0
100
Man Vrouw
140 190
16-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
< 10 70 110 140
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
90 50 80 10 10 10 < 10
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
40 20 140 120
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
80 30 10 20 20
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
170 100 50
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
190 140
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
130 100 50 30 20
Geboren in EU Geboren buiten EU
300 30
200
300
400
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
100
Indicator G3
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht omschrijft
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
30
25 21 20
18 15 15
15
9
9
9
9
9
Frankrijk
België
Oostenrijk
Griekenland
8
Duitsland
8
VK
7
8
Spanje
7
Finland
3
7
Luxemburg
3
7
Cyprus
5
Malta
6
Vlaams Gewest
10
Denemarken
12 12 12
Ierland*
% personen met (zeer) slechte gezondheid
26
16 16
13 13
10 10
4
* Cijfer voor 2011.
101
Kroatië
Litouwen
Estland
Portugal
Letland
Hongarije
Polen
Tsjechië
Slovakije
Italië
Slovenië
EU28
Bulgarije
Roemenië
Zweden
Nederland
0
Indicator G4
Uitstel gezondheidszorg om financiële redenen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden waarvan één van de leden in het voorbije jaar een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2004-2012
6
400.000
4 300.000
200.000 2
100.000
0 Aantal personen % personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
150.000
90.000
80.000
70.000
110.000
110.000
120.000
250.000
190.000
2,5
1,5
1,3
1,2
1,8
1,7
1,9
4,0
3,0
% personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
Aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
500.000
0
Toelichting In 2012 leven 3% van de Vlamingen (ongeveer 190.000 personen) in een huishouden dat gezondheidszorgen heeft moeten uitstellen om financiële redenen. Dat aandeel is tegenover 2011 weer licht gedaald.
102
Indicator G5
Uitstel gezondheidszorg om financiële redenen: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden waar één van de leden in het voorbije jaar een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, inkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
% personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen 0
5
Totaal
3
Man Vrouw
3 3
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
4 4 4 2 1
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
4 2 1 6 3 3 4
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
2 10 1 5
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
16 13 4 2 1
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
6 3 1
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
1 9
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel Geboren in EU Geboren buiten EU
10
15
20
8 5 2 1 <1 2 7
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
103
Aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen x 1.000 0 Man Vrouw
20
40
60
80
100
120
140
100 90
0-17 jaar 18-24 jaar 25-49 jaar 50-64 jaar 65 jaar en ouder
50 20 70 30 10
Alleenstaande Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar Lid van eenoudergezin Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
30 20 10 20 20 30 30
Werkend Werkloos Gepensioneerd Anders niet-actief
50 30 10 50
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit* met lage werkintensiteit met middelmatige werkintensiteit met hoge werkintensiteit met zeer hoge werkintensiteit
70 30 20 20 30
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
80 50 20
Lid van gezin dat huis bezit Lid van gezin dat huis huurt
60 130
Lid van gezin in laagste kwintiel** 2de kwintiel 3de kwintiel 4de kwintiel hoogste kwintiel
90 60 30 10 < 10
Geboren in EU Geboren buiten EU
110 20
* * Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
104
Indicator M1
Niet-participatie aan cultuur: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 jaar tot 85 jaar dat niet participeert aan cultuur. Het gaat om personen die niet minstens 1 keer per jaar 1 van volgende cultuuractiviteiten ondernemen: het bijwonen van een opera of klassiek concert, een pop- of rockconcert, een jazz- of bluesconcert, een folkoptreden of traditioneel concert, een dans- of balletvoorstelling, een theatervoorstelling, museumbezoek, bibliotheekbezoek en bioscoopbezoek.
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/629.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2013
2.000
30
1.500 20
1.000
15
10 500 5
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal personen x 1.000
920
930
850
910
950
1.040
1.010
1.130
1.130
1.130
% personen
19,4
19,7
17,8
19,0
19,6
21,4
20,6
22,9
22,7
22,7
Toelichting In 2013 namen 23% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 1,1 miljoen personen) niet deel aan culturele activiteiten. Het aandeel niet-participanten ligt in 2013 op hetzelfde niveau als in 2011 en 2012, maar is sinds 2006 wel duidelijk gestegen.
105
0
% niet-cultuurparticipanten
Aantal niet-cultuurparticipanten x 1.000
25
Indicator M2
Niet-participatie aan cultuur: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat niet participeert aan cultuur (zie indicator M1), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/629.htm
Vlaamse Gemeenschap 2013
% niet-cultuurparticipanten 0
10
Totaal
23
Man
22
Vrouw
23
18-24 jaar
<1
25-49 jaar
10
50-64 jaar
26
65 jaar en ouder
46
Alleenstaand
33
Met partner zonder kinderen
31
Alleenstaande ouder
26
Met partner en kinderen
14
Inwonend bij ouders
3
Werkend
10
Werkloos
26
Gepensioneerd
43
Anders niet-actief
21
Laaggeschoold
47
Middengeschoold
17
Hooggeschoold
4
Eigenaar
22
Huurder
27
Lid van gezin in laagste kwintiel*
37
2de kwintiel
34
3de kwitiel
22
4de kwintiel
14
hoogste kwintiel
20
9
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
106
30
40
50
Indicator M3
Niet-participatie aan sport: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat niet aan sport doet (inclusief fietsen en wandelen)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2515.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2013
3.500
60
50
2.500 40 2.000 30 1.500 20
% personen dat niet sport
Aantal personen dat niet sport x 1.000
3.000
1.000
10
500
0
2004
2005
2006
Aantal personen x 1.000
1.810
2.000
% personen
38,3
42,1
2007*
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2.010
2.050
2.340
2.310
2.470
2.230
2.150
42,1
42,4
48,2
47,3
50,0
44,9
43,1
0
* Niet bevraagd in 2007.
Toelichting In 2013 deed 43% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 2,2 miljoen personen) niet aan sport. Sport wordt hierbij ruim opgevat: ook wandelen en fietsen wordt als sportbeoefening beschouwd. Het aandeel niet-sporters is na een duidelijke stijging tot 2011 in 2012 en 2013 weer afgenomen.
107
Indicator M4
Niet-participatie aan sport: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat niet aan sport doet (inclusief fietsen en wandelen), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2515.htm
Vlaamse Gemeenschap 2013
% personen dat niet sport 0
10
Totaal
43
Man
38
Vrouw
48
18-24 jaar
27
25-49 jaar
37
50-64 jaar
40
65-85 jaar
61
Alleenstaand
53
Met partner zonder kinderen
45
Alleenstaande ouder
53
Met partner en kinderen
42
Inwonend bij ouders
28
Werkend
36
Werkloos
46
Gepensioneerd
55
Anders niet-actief
38
Laaggeschoold
59
Middengeschoold
41
Hooggeschoold
29
Eigenaar
41
Huurder
51
Lid van gezin in laagste kwintiel*
57
2de kwintiel
53
3de kwitiel
44
4de kwintiel
33
hoogste kwintiel
29
20
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
108
30
40
50
60
70
Indicator M5
Niet-participatie aan verenigingen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat van geen enkele vereniging actief lid is
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/634.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2013
60
3.000
50
2.500 40 2.000 30 1.500 20 1.000 10
500
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal personen x 1.000
2.230
2.340
2.240
2.390
2.290
2.450
2.260
2.640
2.370
2.430
% personen
47,2
49,4
46,9
49,8
47,4
50,5
46,1
53,6
47,7
48,8
% personen dat van geen enkele verenigng actief lid is
Aantal personen dat van geen enkele vereniging actief lid is x 1.000
3.500
0
Toelichting In 2013 was 49% van de Vlamingen van 18 jaar tot 85 jaar (ongeveer 2,4 miljoen personen) van geen enkele vereniging actief li d of bestuurslid. Het aandeel Vlamingen dat niet participeert aan verenigingen lag de voorbije jaren steeds net onder de helft, ui tgezonderd in 2009 en 2011.
109
Indicator M6
Niet-participatie aan verenigingen: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat van geen enkele vereniging actief lid is, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/634.htm
Vlaamse Gemeenschap 2013
% personen dat van geen enkele vereniging actief lid is 0
10
Totaal
49
Man
45
Vrouw
53
18-24 jaar
43
25-49 jaar
50
50-64 jaar
44
65-85 jaar
54
Alleenstaand
56
Met partner zonder kinderen
48
Alleenstaande ouder
56
Met partner en kinderen
45
Inwonend bij ouders
46
Werkend
45
Werkloos
68
Gepensioneerd
53
Anders niet-actief
45
Laaggeschoold
56
Middengeschoold
51
Hooggeschoold
39
Eigenaar
46
Huurder
61
Lid van gezin in laagste kwintiel*
59
2de kwintiel
52
3de kwitiel
51
4de kwintiel
44
hoogste kwintiel
39
20
30
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
110
40
50
60
70
80
Indicator M7
Risico op sociale isolatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat minder dan wekelijks contact heeft met buren, met nietinwonende familie of met vrienden/kennissen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2013
12
10 600.000 8
400.000
6
4 200.000
% personen met risico op sociale isolatie
Aantal personen met risico op sociale isolatie
800.000
2
0 Aantal personen % personen
2004*
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
370.000
390.000
320.000
310.000
370.000
340.000
440.000
540.000
420.000
7,9
8,2
6,7
6,5
7,7
6,9
8,9
10,8
8,5
0
* Niet bevraagd in 2004.
Toelichting In 2013 had 9% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 420.000 personen) minder dan wekelijks contact met zijn of haar buren, niet-inwonende familie en/of vrienden of kennissen. Deze groep loopt een verhoogd risico op sociale isolatie. Het aandeel Vlamin gen dat risico loopt op sociale isolatie is na een opvallende stijging tussen 2010 en 2012, in 2013 weer gedaald.
111
Indicator M8
Risico op sociale isolatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat minder dan wekelijks contact heeft met buren, met nietinwonende familie of met vrienden/kennissen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
Vlaamse Gemeenschap 2013
% personen met risico op sociale isolatie 0
3
Totaal
9
Man
8
Vrouw
9
18-24 jaar
9
25-49 jaar
11
50-64 jaar
7
65-85 jaar
6
Alleenstaand Met partner zonder kinderen Alleenstaande ouder Met partner en kinderen Inwonend bij ouders
6
9
10 7 14 9 10
Werkend
9
Werkloos
19
Gepensioneerd
6
Anders niet-actief
9
Laaggeschoold
7
Middengeschoold
9
Hooggeschoold
9
Eigenaar
7
Huurder
14
Lid van gezin in laagste kwintiel*
10
2de kwintiel
6
3de kwitiel
8
4de kwintiel
9
hoogste kwintiel
8
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
112
12
15
18
21
Indicator M9
Geen internetgebruik: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat tijdens de laatste 3 maanden geen internet heeft gebruikt
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2915.htm
Vlaamse Gemeenschap 2004-2013
50
2.500
40
2.000 30 1.500 20 1.000
10
500
0
% personen dat geen internet gebruikt
Aantal personen dat geen internet gebruikt x 1.000
3.000
2004*
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal personen x 1.000
1.850
1.900
1.660
1.610
1.380
1.340
1.300
1.230
1.220
% personen
39,1
39,9
34,7
33,3
28,5
27,4
26,3
24,7
24,5
0
* Niet bevraagd in 2004.
Toelichting In 2013 had 25% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar en ouder (ongeveer 1,2 miljoen personen) in de laatste 3 maanden voor de bevraging geen gebruik gemaakt van het internet. Het aandeel niet-internetgebruikers neemt de voorbije jaren duidelijk af.
113
Indicator M10
Geen internetgebruik: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat tijdens de laatste 3 maanden geen internet heeft gebruikt, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2915.htm
Vlaamse Gemeenschap 2013
% personen dat geen internet gebruikt 0
10
Totaal
25
Man
20
Vrouw
29
18-24 jaar 4
50-64 jaar
18
65-85 jaar
70
Alleenstaand
47
Met partner zonder kinderen
36
Alleenstaande ouder
21
Met partner en kinderen
6
Inwonend bij ouders
3
Werkend
5
Werkloos
19
Gepensioneerd
61
Anders niet-actief
19
Laaggeschoold
54
Middengeschoold
15 4
Eigenaar
24
Huurder
27
Lid van gezin in laagste kwintiel*
46
2de kwintiel
42
3de kwitiel
23
4de kwintiel
11
hoogste kwintiel
30
1
25-49 jaar
Hooggeschoold
20
5
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
114
40
50
60
70
80
Indicator K1
Kinderen onder de armoederisicodrempel: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
300.000 Aantal personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
16
250.000 12 200.000
150.000
8
100.000 4
%kinderen onder armoederisicodrempel
Aantal kinderen onder armoederisicodrempel
% personen
Vlaams Gewest 2004-2012, doelstelling 2020
50.000
0 Aantal kinderen % kinderen % totale bevolking
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
130.000 140.000 120.000 140.000 120.000 120.000 140.000 130.000 140.000 10
12
10
11
10
10
11
10
11
10,8
11,3
11,4
10,9
10,0
10,1
10,4
9,8
10,9
2020
0
60.000
Toelichting In 2012 leefde 11% van de Vlaamse kinderen van 0 tot 17 jaar in een gezin met een huishoudinkomen onder de armoederisicodremp el. Dat komt overeen met ongeveer 140.000 kinderen. Dat aandeel schommelt de voorbije jaren tussen 10% en 11%. Deze schommelingen zij n statistisch niet significant. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal kinderen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal kinderen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 60.000 kinde ren.
115
Indicator K2
Kinderen onder de armoederisicodrempel: situatie per groep
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2010-2012
% kinderen onder de armoederisicodrempel
% personen onder armoederisicodrempel 0
10
0-99 jaar
10
0-17 jaar
11
Jongens
11
Meisjes
11
0-2 jaar
12
3-5 jaar
13
6-11 jaar
10
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
24
Kind bij koppel met 1 kind
7
Kind bij koppel met 2 kinderen
5
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
12
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
66
met lage werkintensiteit
33
met middelmatige werkintensiteit
22
met hoge werkintensiteit
30
40
50
60
70
6
met zeer hoge werkintensiteit
Kind in laagopgeleid gezin**
20
2
40
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
8
Kind in gezin dat woning bezit
5
Kind in gezin dat woning huurt
31
Kind in EU-gezin***
7
Kind in niet-EU-gezin
35
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
116
Aantal kinderen onder de armoederisicodrempel
Aantal kinderen onder armoederisicodrempel x 1.000 0
20
0-17 jaar
140
Jongens
70
Meisjes
70
0-2 jaar
30
3-5 jaar
30
6-11 jaar
40
12-17 jaar
40
Kind in eenoudergezin
40
Kind bij koppel met 1 kind
10
Kind bij koppel met 2 kinderen
20
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
50
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
50
met lage werkintensiteit
20
met middelmatige werkintensiteit
40
met hoge werkintensiteit
10
met zeer hoge werkintensiteit
20
Kind in laagopgeleid gezin**
50
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
80
Kind in gezin dat woning bezit
50
Kind in gezin dat woning huurt
90
Kind in EU-gezin***
80
Kind in niet-EU-gezin
60
40
60
80
100
120
140
160
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recente edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
117
Indicator K3
Kinderen onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 17 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie 2012
40
% kinderen onder armoederisicodrempel
35 30
30 26 21 21 20
17 17 17 13
10
10
14 14 14
18
22 22 22 22
23 23 23
27
28
24
19 19
15 15
11 11
* Cijfer voor 2011.
118
Roemenië
Spanje
Bulgarije
Griekenland
Italië
Malta
Letland
Hongarije
Luxemburg
Kroatië
Portugal
Slovakije
Polen
EU28
Litouwen
VK
Frankrijk
Oostenrijk
Estland
Ierland*
België
Zweden
Duitsland
Cyprus
Tsjechië
Slovenië
Finland
Nederland
Denemarken
Vlaams Gewest
0
Indicator K4
Kinderen in subjectieve armoede
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2010-2012
% kinderen in subjectieve armoede
% personen in subjectieve armoede 0
10
0-99 jaar
15
0-17 jaar
17
Jongens
17
Meisjes
17
0-2 jaar
17
3-5 jaar
16
6-11 jaar
17
12-17 jaar
17
Kind in eenoudergezin
43
Kind bij koppel met 1 kind
14
Kind bij koppel met 2 kinderen
30
40
50
60
7
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
17
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
55
met lage werkintensiteit
44
met middelmatige werkintensiteit
25
met hoge werkintensiteit
20
met zeer hoge werkintensiteit
20
8
Kind in laagopgeleid gezin**
46
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
13
Kind in gezin dat woning bezit
10
Kind in gezin dat woning huurt
43
Kind in EU-gezin***
14
Kind in niet-EU-gezin
35
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
119
Aantal kinderen in subjectieve armoede
Aantal kinderen in subjectieve armoede x 1.000 0
50
0-17 jaar
210
Jongens
100
Meisjes
110
0-2 jaar
40
3-5 jaar
30
6-11 jaar
60
12-17 jaar
70
Kind in eenoudergezin
60
Kind bij koppel met 1 kind
20
Kind bij koppel met 2 kinderen
30
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
60
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
40
met lage werkintensiteit
20
met middelmatige werkintensiteit
40
met hoge werkintensiteit
40
met zeer hoge werkintensiteit
60
Kind in laagopgeleid gezin** Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
100
150
200
250
60 150
Kind in gezin dat woning bezit
90
Kind in gezin dat woning huurt
120
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte Kind in EU-gezin*** 150 van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft Kindhet in gezin niet-EU-gezin 60 nationaliteit van buiten de EU. *** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. * Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recent e edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
120
Indicator K5
Kinderen in ernstige materiële deprivatie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van 9 items mist omwille van financiële redenen (zie indicator I14), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2010-2012
% kinderen in ernstige materiële deprivatie
% personen in ernstige materiële deprivatie 0
5
0-99 jaar
3
0-17 jaar
4
Jongens
4
Meisjes
4
0-2 jaar
3
3-5 jaar
4
6-11 jaar
4
12-17 jaar
4
Kind in eenoudergezin
9
Kind bij koppel met 1 kind
1
Kind bij koppel met 2 kinderen
1
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
6
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
19
met lage werkintensiteit
10
met middelmatige werkintensiteit
6
met hoge werkintensiteit
5
met zeer hoge werkintensiteit
1
Kind in laagopgeleid gezin**
10
15
20
13
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
3
Kind in gezin dat woning bezit
1
Kind in gezin dat woning huurt
15
Kind in EU-gezin***
3
Kind in niet-EU-gezin
10
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
121
Aantal kinderen in ernstige materiële deprivatie
Aantal kinderen in ernstige materiële deprivatie x 1.000 0
10
0-17 jaar
50
Jongens
30
Meisjes
20
0-2 jaar
10
3-5 jaar
10
6-11 jaar
10
12-17 jaar
20
Kind in eenoudergezin
10
Kind bij koppel met 1 kind
20
30
40
50
60
< 10
Kind bij koppel met 2 kinderen
10
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
20
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
20
met lage werkintensiteit
10
* Werkintensiteit (W): het aantal gewerkte maanden in een met werkelijk middelmatige werkintensiteit 10 jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken. met hoge werkintensiteit 10 ** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft nationaliteit van buiten de EU. met zeer hoge werkintensiteit 10
*** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. Kind in laagopgeleid gezin**
20
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
30
Kind in gezin dat woning bezit
10
Kind in gezin dat woning huurt
40
Kind in EU-gezin***
30
Kind in niet-EU-gezin
20
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recent e edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
122
Indicator K6
Kinderen in ernstige materiële deprivatie: score op afzonderlijke items
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden: 1. dat zich per jaar geen week vakantie buitenshuis kan veroorloven 2. dat zich geen maaltijd met vlees, kip, vis of vegetarisch alternatief kan veroorloven om de 2 dagen 3. dat niet beschikt over een wasmachine omwille van financiële redenen 4. dat niet beschikt over een kleuren-tv omwille van financiële redenen 5. dat niet beschikt over een telefoon of GSM omwille van financiële redenen 6. dat niet beschikt over een auto omwille van financiële redenen 7. dat tijdens het afgelopen jaar minstens 1 achterstallige betaling had inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen) 8. dat het huis niet degelijk kan verwarmen omwille van financiële redenen 9. dat een onverwachte noodzakelijke uitgave (900 euro) niet uit eigen middelen kan betalen
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2012
Percentage kinderen
% personen 0
5
10
15
22 19 4 3 2 1 <1 <1 <1 <1 4 4 10 6 5 4 22 15
Geen week vakantie per jaar Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen Geen wasmachine Geen TV Geen telefoon of GSM Geen auto Achterstallige betalingen Geen degelijke verwarming Geen onverwachte uitgave aankunnen
20
25
Kinderen Totale bevolking
Aantal kinderen Aantal kinderen x 1.000 0 Geen week vakantie per jaar Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen
100 280 50
Geen wasmachine
20
Geen TV
< 10
Geen telefoon
< 10
Geen auto Achterstallige betalingen Geen degelijke verwarming Geen onverwachte uitgave aankunnen
50 120 60 280
123
200
300
400
Indicator K7
Kinderen in een gezin met te zware woonkost
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2010-2012
% kinderen met te zware woonkost
% personen met te zware woonkost 0
10
0-99 jaar
7
0-17 jaar
6
Jongens
5
Meisjes
6
0-2 jaar
7
3-5 jaar
8
6-11 jaar
7
12-17 jaar
3
Kind in eenoudergezin Kind bij koppel met 1 kind
5 3
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
4
met lage werkintensiteit
40
31 12
met middelmatige werkintensiteit
4
met hoge werkintensiteit
4
met zeer hoge werkintensiteit
3
Kind in laagopgeleid gezin**
30
19
Kind bij koppel met 2 kinderen
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
20
14
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
5
Kind in gezin dat woning bezit
2
Kind in gezin dat woning huurt
18
Kind in EU-gezin***
5
Kind in niet-EU-gezin
12
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
124
Aantal kinderen met te zware woonkost
Aantal kinderen met te zware woonkost x 1.000 0
20
0-17 jaar
70
Jongens
30
Meisjes
40
0-2 jaar
20
3-5 jaar
20
6-11 jaar
20
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
30
Kind bij koppel met 1 kind
10
Kind bij koppel met 2 kinderen
10
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
10
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
20
met lage werkintensiteit
10
met middelmatige werkintensiteit
10
met hoge werkintensiteit
10
met zeer hoge werkintensiteit
20
Kind in laagopgeleid gezin**
20
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
50
Kind in gezin dat woning bezit
20
Kind in gezin dat woning huurt
50
Kind in EU-gezin***
50
Kind in niet-EU-gezin
20
40
60
80
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recente edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
125
Indicator K8
Kinderen met slechte woningkwaliteit
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huis met een gebrekkige kwaliteit (zie indicator H5), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2010-2012
% kinderen met huisvestingsproblemen
% personen met huisvestingsproblemen 0
10
0-99 jaar
21
0-17 jaar
28
Jongens
26
Meisjes
29
0-2 jaar
30
3-5 jaar
27
6-11 jaar
29
12-17 jaar
26
Kind in eenoudergezin
42
Kind bij koppel met 1 kind
18
Kind bij koppel met 2 kinderen
15
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
32
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
49
met lage werkintensiteit
53
met middelmatige werkintensiteit
41
met hoge werkintensiteit
31
met zeer hoge werkintensiteit
18
Kind in laagopgeleid gezin**
54
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
25
Kind in gezin dat woning bezit
21
Kind in gezin dat woning huurt
52
Kind in EU-gezin***
24
Kind in niet-EU-gezin
52
20
30
40
50
60
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
126
Aantal kinderen met huisvestingsproblemen
Aantal kinderen met huisvestingsproblemen x 1.000 0
100
0-17 jaar
350
Jongens
170
Meisjes
180
0-2 jaar
70
3-5 jaar
60
6-11 jaar
110
12-17 jaar
110
Kind in eenoudergezin
60
Kind bij koppel met 1 kind
30
Kind bij koppel met 2 kinderen
70
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
40
met lage werkintensiteit
40
met middelmatige werkintensiteit
70
met hoge werkintensiteit
60
Kind in laagopgeleid gezin**
300
400
120
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
met zeer hoge werkintensiteit
200
130
70
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
280
Kind in gezin dat woning bezit
200
Kind in gezin dat woning huurt
140
Kind in EU-gezin***
260
Kind in niet-EU-gezin
90
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recent e edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
127
Indicator K9
Kinderen in gezin dat gezondheidszorg moet uitstellen om financiële redenen
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden waarvan één van de leden in het voorbije jaar een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest 2010-2012
% kinderen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
% personen 0
5
0-99 jaar
3
0-17 jaar
4
Jongens
4
Meisjes
4
0-2 jaar
4
3-5 jaar
6
6-11 jaar
4
12-17 jaar
3
Kind in eenoudergezin
6
Kind bij koppel met 1 kind
2
Kind bij koppel met 2 kinderen
2
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
5
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
21
met lage werkintensiteit
20
met middelmatige werkintensiteit
6
met hoge werkintensiteit
3
met zeer hoge werkintensiteit
1
Kind in laagopgeleid gezin**
10
15
20
25
30
11
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
3
Kind in gezin dat woning bezit
2
Kind in gezin dat woning huurt
14
Kind in EU-gezin***
3
Kind in niet-EU-gezin
9
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
128
Aantal kinderen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
Aantal kinderen x 1.000 0
10
0-17 jaar
50
Jongens
30
Meisjes
20
0-2 jaar
10
3-5 jaar
10
6-11 jaar
20
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
10
Kind bij koppel met 1 kind
20
30
40
50
60
< 10
Kind bij koppel met 2 kinderen
10
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
20
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
10
met lage werkintensiteit
10
met middelmatige werkintensiteit
10
met hoge werkintensiteit
10
met zeer hoge werkintensiteit
10
Kind in laagopgeleid gezin**
10
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
40
Kind in gezin dat woning bezit
10
Kind in gezin dat woning huurt
40
Kind in EU-gezin***
40
Kind in niet-EU-gezin
10
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85). ** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs. *** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recent e edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
129
Indicator K10
Kansarmoede-index van Kind en Gezin: evolutie
Omschrijving
Aantal kinderen geboren in een kansarm gezin volgens de criteria van Kind en Gezin in jaar X en de jaren X-1 en X-2 en die wonen in het Vlaams Gewest op 31 december van jaar X gedeeld door het totaal aantal kinderen geboren in die 3 jaar en die wonen in het Vlaams Gewest op 31 december van jaar X (in percentages)
DIMENSIES
Ruimte Tijd
BRON Voor meer informatie
Kind en Gezin http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/259.htm
Vlaams Gewest 2001-2013, doelstelling 2020
12 11,2 10,5 9,8
10
Kansarmoede-index
8,6 7,9
8
8,2
7,4 6,9 6,0
6,3
6,4
6,4
6,5
6
4,0
4
2
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2020
Toelichting Kind en Gezin ontwikkelde begin jaren 1990 een indicator die verschillende aspecten van de sociaaleconomische situatie van pa sgeborenen tegelijk in rekening tracht te brengen. Aan de hand van het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de ouders, de ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het gezin, wordt nagegaan hoeveel kinderen gebo ren worden in een kansarm gezin. Een gezin wordt als kansarm beschouwd als het op minstens 3 van de voorgenoemde criteria zwak sc oort. Sinds 2010 wordt niet meer gewerkt met jaarcijfers maar met het gemiddelde van het jaar en de 2 voorgaande jaren. Dat zorgt v oor robuustere resultaten. Om de verandering in de berekening te accentueren, spreekt Kind en Gezin nu van een kansarmoede -index. In 2013 haalde de index een score van 11,2. Dat betekent dat 11,2% van de geboorten in de periode 2011 -2013 in het Vlaamse Gewest plaatsvond in een kansarm gezin. Ook voor de voorgaande jaren werd een indexscore berekend volgens de nieuwe formule. Daaruit blijkt dat de kansarmoede-index sinds 2005 behoorlijk sterk is toegenomen. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede tussen 20 08 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het percentage geboorten in kansarme gezinnen gedaald moet zijn tot max imaal 4%.
130
rV nito mo 201 ed e a rmo Vla se A to r am on i Vla r em nito ed itor emo Armo oed mse a Vla
r e s o t i m n a o a l V dem e o m r A
4 1 20