n roe 4 G Gr 201 0 re n in 2 nd e an a l laa in V in V mie mie on o c ee ren oen Grr e i m o n o 4 c 1 e 0 2 e n n e e r o r e G an d a l V in Studiedienst van de Vlaamse Regering
Samenstelling Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Studiedienst van de Vlaamse Regering Veerle Beyst Kim Creminger Verantwoordelijke uitgever Josée Lemaître Administrateur-generaal Boudewijnlaan 30 bus 23 1000 Brussel Depotnummer D/2014/3241/343 http://www.vlaanderen.be/svr
MONITOR GROENE ECONOMIE 1. Inleiding Dit is de eerste editie van de monitor groene economie. Hiermee willen we een beeld schetsen van hoe het gesteld is met de vergroening van de economie in Vlaanderen. Deze topic staat zowel op internationaal, Europees als Vlaams niveau op de beleidsagenda. Zo is groene economie een van de prioritaire onderwerpen in het huidige Milieubeleidsplan 2011-2015 (MINA). Ook in het volgende Milieubeleidsplan (MINA-5) wordt dit opgenomen als een van de hoofdthema’s. Het nieuwe Regeerakkoord 2014-2019 wil door middel van vergroening van de economie in het algemeen en van de fiscaliteit in het bijzonder, milieuvervuiling ontraden en bestraffen en milieuzorg belonen en bevorderen. Er werd samen met de departementen LNE en EWI, de Studiedienst van de Vlaamse Regering, het Agentschap Ondernemen, OVAM en ECOOM een project opgestart om de vergroening van de economie te monitoren. Een belangrijk en beleidsrelevant kader voor groene groei wordt aangereikt door de Green Growth Strategy van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In dit kader heeft de OESO een uitgebreide indicatorenset opgezet om de vergroening van de economie in bepaalde regio’s en landen in kaart te brengen. De OESO en de United Nations Environment Programme (UNEP) werkten nauw samen met andere organisaties zoals de Wereldbank, Eurostat, het Europees Milieuagentschap en de United Nations Statistics Division om een gemeenschappelijke set kernindicatoren voor groene economie te ontwikkelen. In het boek Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND 2014) werd een focus gewijd aan ‘vergroening van de economie in Vlaanderen’.
2. Waarom een vergroening van de economie monitoren? Het huidig economisch systeem is erop gericht met een zo efficiënt mogelijke inzet van productiefactoren (arbeid, kapitaal, grondstoffen…), zoveel mogelijk productie van goederen en diensten te realiseren. Consumptie van deze geproduceerde goederen en diensten zorgt ervoor dat onze materiële behoeften vervuld geraken, waardoor welvaart gecreëerd wordt. De creatie van maximale welvaart wordt in de hedendaagse economie als doel vooropgesteld en heeft de Westerse landen de voorbije decennia een hoog welvaartsniveau opgeleverd. Dit betekent niet noodzakelijk dat we ook een hoog welzijnsniveau ervaren. Wij kopen namelijk vaak producten die het minimaliseren van hun milieu-impact niet als hoofdkenmerk hebben. Veelal zijn ze zo ontworpen dat ze gebruik maken van ‘nieuwe’ grondstoffen, dat ze tijdens hun levensloop veel hulpbronnen (water, energie,..) gebruiken en dat ze na hun gebruik als afval eindigen. Dit economisch systeem wordt ook wel een lineaire economie genoemd. Het lineaire model is op lange termijn onhoudbaar, grondstoffen zijn immers beperkt voorradig. Bovendien kan de natuur niet ongelimiteerd afval en schadelijke stoffen opnemen. Oorspronkelijk gebruikte het economisch systeem de natuurlijke omgeving zonder die fundamenteel aan te tasten, maar de grenzen van wat het natuurlijk systeem kan dragen komen dichterbij. Het doorgedreven proces van welvaartscreatie is zo op een aantal vlakken een bedreiging geworden voor de natuurlijke omgeving of heeft die reeds op onomkeerbare wijze aangetast. Grondstoffen worden duurder en natuurlijke hulpbronnen (materialen, energie, water, ruimte…) worden steeds schaarser. Het proces
3
van welvaartscreatie verstoort zo bepaalde evenwichten en kan zorgen voor een afname van het welzijn. Zowel uit ethische als pragmatische oogpunten kunnen we de natuurlijke omgeving van de mens niet blijven in gevaar brengen. Als we de toenemende vraag naar producten op de huidige wijze blijven beantwoorden, geraken de natuurlijke hulpbronnen waarop onze samenleving steunt, uitgeput en kunnen we het huidige proces van welvaartscreatie niet volhouden. Bovendien leidt de negatieve impact van het proces van welvaartscreatie op de natuurlijke omgeving globaal gezien tot een netto welzijnsverlies, zodat de economie in principe contraproductief wordt. Er dringt zich dus een heroriëntering van de lineaire economie naar een groene economie op. In een groene economie is het welvaartscreatieproces erop gericht een positieve bijdrage te leveren aan een globale welzijnsverhoging op korte én lange termijn. In een groene economie vormt de kwaliteit en leveringszekerheid van natuurlijke hulpbronnen (materialen, energie, water, ruimte …) en ecosysteemdiensten geen probleem meer. Een groene economie is veerkrachtig, robuust en respecteert de grenzen van onze planeet. Groene economie is gebaseerd op een nieuwe dynamiek die de milieu gerelateerde uitdagingen niet als een bedreiging ziet maar als een opportuniteit. Deze uitdagingen vereisen vernieuwende, creatieve oplossingen en innovatieve ondernemers. Ze bieden daardoor nieuwe kansen voor een zinvolle economische ontwikkeling. Een groen economisch systeem heeft geen voortschrijdende nadelige invloed meer op het ecologisch systeem en het welvaartscreatieproces draagt opnieuw bij tot een verhoogd welzijn. Een vergroening van de economie veronderstelt in essentie een systeemverandering en dus niet louter een optimalisatie van het bestaande systeem. Er moet samenhangend ingezet worden op een vergroening van de 3 bouwstenen van ons economisch systeem: 1) de producten en diensten (wat we produceren en consumeren), 2) de productie (hoe we produceren) en 3) de consumptie (hoe we consumeren). Het hele economische systeem (alle sectoren, alle actoren) moet daarbij gevat worden. Via het indicatorenkader van de OESO kan de mate waarin deze 3 bouwstenen reeds 'vergroend' zijn gemonitord worden. 3. Het indicatorenkader van de OESO Het meetkader van de OESO is gebaseerd op een uitgewerkt model van het huidige economisch systeem, zoals in onderstaande figuur schematisch wordt weergegeven. Economische input wordt hierbij via het productieproces omgezet in economische output, zijnde goederen en diensten. Voorbeelden van inputs zijn arbeid, kapitaal (zoals machines e.d.) maar ook vanuit het natuurlijk kapitaal (niet-hernieuwbare en hernieuwbare hulpbronnen zoals bossen, dieren, ertsen, water …) wordt input aan het productiesysteem geleverd. Het natuurlijk kapitaal heeft ook regulerende functies (sink functions in het schema) zoals het bufferen en in zekere mate afvangen van luchtvervuiling, watervervuiling zuiveren, het klimaat reguleren of lawaai bufferen. De OESO maakte de selectie van indicatoren op basis van hun beleidsrelevantie, wetenschappelijke correctheid en meetbaarheid. Het OESO-meetkader bestaat uit 5 sets. Een eerste en vrij algemene set heeft betrekking op de globale socio-economische context van een bepaalde regio of een bepaald land. Binnen deze set komen hoofdzakelijk de ‘klassieke’ en alom bekende economische indicatoren voor, zoals het bbp, werkzaamheidsgraad en andere kenmerken
4
van economische groei. Als aanvullende indicator op het bbp wordt voor Vlaanderen ook de index of sustainable economic welfare (ISEW) opgenomen. Figuur 1: Meetkader OESO
Bron: OESO (2011). De volgende vier sets van indicatoren hebben betrekking op de vraag in welke mate de onderzochte regio reeds een transitie maakt naar een groene economie of op welk vlak de regio goed scoort of vooral nog kan groeien in de richting van een groene economie. Een eerste groep van indicatoren betreft de milieu- en hulpbronnenproductiviteit. Deze indicatoren zijn een maat voor het al of niet productief omspringen van onze economie met de gebruikte hulpbronnen (energie, materialen, ruimte…). Een tweede groep indicatoren meet in welke mate het natuurlijk kapitaal wordt uitgeput om goederen en diensten (m.a.w. de output van het economisch productieproces) en dus welvaart te creëren. Een derde groep indicatoren brengt de milieudimensie van leefkwaliteit of de directe impact van het milieu op de mens in beeld. Een vierde groep indicatoren bespreekt de opportuniteiten die uit deze milieuoverwegingen ontstaan en in hoeverre het overheidsbeleid hier op inspeelt. Hieronder verstaan we innovatie, technologie, de groene sector en groene beleidsinstrumenten. Uit de lange lijst indicatoren van het OESO-meetkader werden voor Vlaanderen enkele belangrijke indicatoren gekozen. Naast databeschikbaarheid op regionaal vlak hielden we rekening met de relevantie voor het Vlaamse beleid. Waar een Vlaamse invulling niet mogelijk was, is er gekozen voor een variant van de indicator of een proxy. Hier en daar werden eigen indicatoren toegevoegd aan het meetkader. Je vindt alle ingevulde indicatoren in het Excel-bestand.
5
Figuur 2: overzicht indicatoren groene economie voor Vlaanderen
Bron: OESO (2013), SVR.
6
4. Synthese Vlaanderen doet het economisch goed en behoort tot de Europese top wanneer het gaat over materiële welvaart. Uit alternatieve indicatoren zoals de ISEW blijkt wel dat deze welvaart niet automatisch leidt tot een hoger welzijn. Hulpbronnenefficiëntie is een cruciale vereiste wanneer we willen komen tot een vergroening van de economie. In Vlaanderen zijn het energiegebruik en de CO2-emissies ontkoppeld van de economische activiteit. Toch blijft de energieproductiviteit van Vlaanderen relatief laag ten opzichte van de meeste andere EU-lidstaten. In 2012 heeft Vlaanderen na Finland de laagste energieproductiviteit van de West-Europese lidstaten (EU15). Een belangrijke oorzaak voor dit lage cijfer is de energie-intensieve industrie zoals de chemie, de ijzer- en staalnijverheid en de voedingsnijverheid. Een belangrijk deel van haar productie wordt geëxporteerd, het energiegebruik en de samenhangende uitstoot worden echter toegerekend aan het Vlaamse Gewest. Het aandeel hernieuwbare energie stijgt maar fossiele brandstoffen blijven dominant in de energiemix. De inspanningen rond recyclage en hergebruik lonen maar er zijn toch nog waardevolle materialen die eindigen als afvalstof. Voor Vlaanderen geldt bovendien dat ruimte een zeer schaars goed is, maar een eenduidige verbetering van de ruimteproductiviteit is voorlopig nog niet waar te nemen. Bij de indicatoren over hulpbronnenproductiviteit is het moeilijk te zeggen wat de oorzaak is van een productiviteitsstijging. Is er echt sprake van een vergroening van de economie? Ligt dat aan bepaalde sectoren en halen zij daar ook concurrentievoordelen uit? Het bbp is de voorbije decennia vooral gestegen door technologische vooruitgang, omdat er meer geïnnoveerd wordt en er een hogere arbeidsproductiviteit is. Daarnaast is er in Vlaanderen een sterke verschuiving geweest in de economie, van industrie naar diensten. Diensten kunnen over het algemeen meer toegevoegde waarde creëren op een beperktere oppervlakte, met minder energieverbruik of schadelijke emissies. De trend van meer waardecreatie per eenheid bebouwde oppervlakte, per eenheid CO2-uitstoot enzovoort. heeft dus meer te maken met de structuur van de economie en minder met een structurele vergroening van het economische systeem. De druk op het natuurlijk kapitaal blijft hoog in Vlaanderen. Vele ecosystemen zijn aan het degraderen. Vooral in regio’s als Vlaanderen, met een hoge bevolkingsdichtheid en waar veranderingen in landgebruik leiden tot een toenemende fragmentatie van natuurlijke habitats, wordt de biodiversiteit bedreigd. Er wordt ook te veel van het beschikbare zoetwater onttrokken waardoor er sprake is van waterstress. Milieucondities en milieu gerelateerde risico’s hebben een impact op de gezondheid van de mens. Hoewel de blootstelling aan vervuilende polluenten is afgenomen, blijft de ziektelast door milieufactoren hoog. Overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen komen nog regelmatig voor in stedelijke hotspots door de concentratie van industriële activiteiten en het verkeer. We besluiten dat de overheid nog heel wat werk voor de boeg heeft om bedrijven en burgers meer te overtuigen om te kiezen voor groene productie en consumptie. De Europese Commissie stelt voor om de zware belastingdruk op arbeid te verlagen en te vervangen door milieu- of andere groene
7
belastingen. Daarnaast moet worden ingezet op een gedragsverandering bij de consument door in te spelen op hun bewust en onbewust consumptiepatroon. Op basis van deze indicatorenset trachten we de vergroening van de economie in Vlaanderen in kaart te brengen. Het is een eerste vingeroefening en ze is nog niet volledig. Zo heeft de OESO voor een aantal indicatoren nog geen methodiek opgesteld. Sommige indicatoren kunnen voor Vlaanderen nog niet berekend worden. Er is ook nood om nieuwe of andere indicatoren uit te werken en bestaande indicatoren verder te verdiepen om de resultaten beter te kunnen interpreteren. Tot nu toe is er bij de indicatoren over hulpbronnenproductiviteit enkel gekeken naar de aanbodszijde of de aan productiegerelateerde emissies en verbruiken. De aan consumptiegerelateerde milieu-impact is nog een lacune. Het effect van de import van consumptiegoederen is daarom nog niet in te schatten. Een andere lacune zijn indicatoren om het materialenbeleid op te volgen. Op Europees niveau wordt hier ook nog volop aan gewerkt. Het natuurlijk kapitaal wordt momenteel in kaart gebracht door indicatoren die vooral de toestand van de stocks beschrijven. Op termijn is het de bedoeling de waarde van het natuurlijke kapitaal op een gemonetariseerde manier weer te geven. Met betrekking tot eco-innovatie en andere beleidsinstrumenten die de vergroening kunnen stimuleren, zijn er nog mogelijkheden om extra indicatoren op te nemen.
8
MONITOR GROENE ECONOMIE
Hoe deze monitor gebruiken? Elke indicator bestaat uit 2 tabbladen. Op het eerste tabblad vindt u de metadata horende bij de indicator. De metadata omvatten o.a. de definitie, de meetmethode, bron... Op het tweede tabblad vindt u de data, een tabel of grafiek en een bespreking van de indicator. Wanneer u op de hyperlink van een indicator klikt, komt u in het eerste tabblad met de metadata terecht.
1 Socio-economische context en kenmerken van groei 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 1.11 1.12 1.13 1.14
Economische groei, productiviteit en competitiviteit
Arbeidsmarkt, opleiding en inkomen
reëel bbp landbouw, % bruto toegevoegde waarde industrie, % bruto toegevoegde waarde diensten, % bruto toegevoegde waarde bbp, in koopkrachtpariteiten arbeidsproductiviteit proxy: geharmoniseerde competitiviteitsindicator inflatie: geharmoniseerde consumptieprijsindex (proxy voor België) index voor duurzame economische welvaart arbeidsmarktparticipatie werkloosheidsgraad ouderen-afhankelijkheidsratio levensverwachting bij geboorte inkomensongelijkheid: Ginicoëfficiënt
2 Milieu- en hulpbronnenproductiviteit CO2-productiviteit Koolstof- en energieproductiviteit Energie-productiviteit
Hulpbronnen-productiviteit
Materiaalproductiviteit (niet-energie) Waterproductiviteit Ruimteproductivi-teit
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13
CO2-emissies CO2-productiviteit CO2-intensiteit energieproductiviteit energie-intensiteit hernieuwbare energievoorziening aandeel hernieuwbare elektriciteit hoeveelheid restafval per inwoner hoeveelheid primair bedrijfsafval afvalrecuperatie (huishoudelijk afval) afvalrecuperatie (bedrijfsafval): afval dat tweede leven krijgt toegevoegde waarde per eenheid waterverbruik productiviteit van bebouwde oppervlaktes
3 Natuurlijk kapitaal Hernieuwbare stocks Niet-hernieuwbare stocks Biodiversiteit en ecosystemen
Zoetwater voorraden Minerale voorraden Landvoorraden Dieren in het wild
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
water stress, totale zoetwater abstractie aandeel ingezette alternatieven voor oppervlaktedelfstoffen evolutie bodembezetting bedreigde zoogdieren bedreigde vogels bedreigde vaatplanten
4 Milieukwaliteit Milieu en gezondheid, risico's
Gezondheidsproblemen en gerelateerde kosten
Milieudiensten
Toegang tot drinkwater en afvalwaterbehande- 4.4 ling
4.1 4.2 4.3
verloren gezonde levensjaren door milieuvervuiling blootstelling van de bevolking aan luchtvervuiling, PM10, PM2,5 blootstelling van de bevolking aan luchtvervuiling, ozon bevolking aangesloten op een waterzuiveringsinstallatie
5 Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten Technologie en innovatie Milieugoederen en diensten Internationale financiële stromen
Patenten voor groene groei Productie van milieugoederen en diensten Internationale financiële stromen voor groene groei Milieutaksen
Prijzen en transfers Energieprijzen Opleiding en ontwikkelen van bekwaamheid
5.1 5.2 5.3
groene patenten tewerkstellingsgraad in bepaalde milieusectoren omzet in de milieu- en energiesector Buitenlandse directe investeringen
5.4 5.5 5.6 5.7
niveau en structuur van de milieubelastingen bereidheid om financiële inspanningen te leveren voor het milieu prijzen en taksen van brandstoffen voor het wegverkeer
5.8
levenslang leren
5.9
milieubewustzijn
9
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.1 Reëel bbp (Index 2005 = 100)
Definitie
Het reëel bbp is het (nominaal) bbp gecorrigeerd voor prijsevolutie en wordt uitgedrukt in volumes of in reële prijzen.
Gewenste richting
Toename van het reëel bbp
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest; internationaal vergelijkbaar
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1990 (vanaf 1995 op basis van ESR 95 concept, 1990-1994 geretropoleerde cijfers op basis van ESR 79 concept)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar.
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
Het bbp wordt geschat op basis van jaarrekeningen van de bedrijven + schattingen voor de niet-jaarrekeningplichtige bedrijven (op basis van BTW, RSZ, …)
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
10
200.000 BBP IN VOLUME (ketting€ met referentiejaar 2005) 180.000 160.000 140.000
120.000 100.000 80.000 60.000
40.000 20.000 0
6 (in mln €) Reëel bbp Vlaams Gewest groei indices (2005 = 100) indices (1990 = 100) 1990 126.881,8 72,8 100,0 5 1991 129.108,2 1,8 74,1 101,8 1992 130.837,8 1,3 75,1 103,1 4 1993 129.946,5 -0,7 74,5 102,4 3 1994 135.090,6 4,0 77,5 106,5 1995 139.397,8 3,2 80,0 109,9 2 1996 141.189,9 1,3 81,0 111,3 1997 147.814,4 4,7 84,8 116,5 1998 150.366,9 1,7 86,3 118,5 1 1999 156.099,9 3,8 89,5 123,0 2000 161.982,8 3,8 92,9 127,7 0 2001 162.526,1 0,3 93,2 128,1 2002 164.538,9 1,2 94,4 129,7 -1 2003 165.802,0 0,8 95,1 130,7 2004 171.553,0 3,5 98,4 135,2 -2 2005 174.329,2 1,6 100,0 137,4 2006 179.378,5 2,9 102,9 141,4 -3 2007 185.769,8 3,6 106,6 146,4 2008 187.051,0 0,7 107,3 147,4 -4 2009 181.175,5 -3,1 103,9 142,8 199019911992199319941995199619971998199920002001200220032004200520062007200820092010201120122013 2010 185.207,3 2,2 106,2 146,0 2011 189.740,6 2,4 108,8 149,5 2012 189.751,7 0,0 108,8 149,5 2013 190.370,1 0,3 109,2 150,0 Reëel bbp in mln. euro (links) Economische groei in % (rechts)
Bespreking Tussen 1990 en 2013 steeg in Vlaanderen het reëel bbp. In de jaren van de financieel-economische crisis, daalde het bbp. De economische groei, dit is de groei van het reëel bbp, is een belangrijke indicator om uitspraken te doen over de gezondheid van een economie. Bij daling van de economische groei, spreken we van een laagconjunctuur. In de voorbije decennia valt vooral de lage (of zelfs negatieve) economische groei op tijdens de jaren 2000-2003 (de dotcom-bubble) en sinds de crisis van 2008, In de meest recente jaren blijft de economische groei laag en trekt de economie moeilijk aan.
11
Thema Indicator
Socio-economische context en kenmerken van groei 1.2 Aandeel van de landbouw in de totale bruto toegevoegde waarde en in de totale tewerkstelling
Definitie
Aandeel landbouw in bruto toegevoegde waarde: Verhouding van de bruto toegevoegde waarde in de landbouw tot de totale bruto toegevoegde waarde. Aandeel landbouw in totale werkgelegenheid: Verhouding van de werkgelegenheid in de landbouw tot de totale werkgelegenheid. Landbouw: gedefinieerd volgens A38 (Nace 2008): Sectie 'AA' (landbouw, bosbouw en visserij)
Gewenste richting Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses Hermreg: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar.
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
Toegevoegde waarde: op basis van administratieve bronnen (jaarrekeningen, BTW-gegevens, ...); Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen.
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
12
Bruto toegevoegde waarde in basisprijzen (lopende : Vlaams Gewest(in %) Aandeel van deprijzen) landbouw, Vlaams Gewest (In miljoen €) 3,0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Bruto toegevoegde waarde in landbouw,1.806,3 bosbouw en 1.830,5 visserij 2.021,4 1.928,9 1.711,6 2.055,1 2.070,7 1.859,4 2,5 Totale bruto toegevoegde waarde 106.705,3 107.989,2 113.753,4 117.659,8 122.175,3 129.158,3 133.333,8 137.497,6 Aandeel bruto toegevoegde waarde in de landbouw 1,69 1,70 1,78 1,64 1,40 1,59 1,55 1,35 2,0
Bezoldigde werkgelegenheid : Vlaams Gewest 1,5 (In personen) 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 1,0 Werkgelegenheid in de landbouw 60.591 58.977 57.933 57.449 57.075 55.769 54.753 53.637 Totale werkgelegenheid 2.213.648 2.225.973 2.244.534 2.291.363 2.322.679 2.373.249 2.408.495 2.403.168 Aandeel werkgelegenheid van de landbouw2,74 2,65 2,58 2,51 2,46 2,35 2,27 2,23 0,5
0,0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 aandeel landbouw in bruto toegevoegde waarde
aandeel landbouw in totale tewerkstelling
Bespreking Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij in de bruto toegevoegde waarde en in de tewerkstelling ligt zeer laag. In 2013 bedraagt het aandeel van de landbouw in de bruto toegevoegde waarde 0,93 %. Dat van de tewerkstelling ligt iets hoger met 1,53 %. Toch dalen beide aandelen opmerkelijk, en dat sinds 1995. In de Vlaamse economie vindt er steeds meer en meer een verschuiving plaats van de primaire en secundaire sector naar de tertiaire sector.
13
Thema Indicator
Socio-economische context en kenmerken van groei 1.3 Aandeel van de industrie in de totale bruto toegevoegde waarde en in de totale tewerkstelling
Definitie
Aandeel industrie in de bruto toegevoegde waarde: Verhouding van de bruto toegevoegde waarde in de industrie tot de totale bruto toegevoegde waarde. Aandeel industrie in totale tewerkstelling: Verhouding van de werkgelegenheid in de industrie tot de totale werkgelegenheid. Industrie: gedefinieerd volgens NACE rev. 1.1: Sectie 'D' + 'CB' (winning van niet-energiehoudende delfstoffen) - 'DF' (aardolieraffinage en kernenergie)
Gewenste richting
Stijging toegevoegde waarde, behoud tewerkstelling industrie
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar.
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
Toegevoegde waarde: op basis van administratieve bronnen (jaarrekeningen, BTW-gegevens, ...); Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen.
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
14
Bruto toegevoegde waarde in basisprijzen (lopende prijzen) : Vlaams Gewest Aandeel industrie, Vlaams Gewest (In miljoen €) 30 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Bruto toegevoegde waarde 25.716,4 in de industrie 25.917,1 27.458,6 27.593,2 27.916,6 29.420,1 29.230,4 29.804,4 29.227,5 25 Totale bruto toegevoegde 106.705,3 waarde 107.989,2 113.753,4 117.659,8 122.175,3 129.158,3 133.333,8 137.497,6 141.814,3 Aandeel industriële bruto toegevoegde 24,1 waarde 24,0 24,1 23,5 22,8 22,8 21,9 21,7 20,6 20 in %
Totale binnenlandse werkgelegenheid : Vlaams Gewest 15 (In personen) 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Werkgelegenheid in de industrie 470.148 463.620 460.527 459.686 455.291 460.543 465.371 446.072 431.671 10 Totale werkgelegenheid2.213.648 2.225.973 2.244.534 2.291.363 2.322.679 2.373.249 2.408.495 2.403.168 2.396.245 Aandeel5 industriële werkgelegenheid 21,2 20,8 20,5 20,1 19,6 19,4 19,3 18,6 18,0 0
Aandeel industriële bruto toegevoegde waarde
Aandeel industriële werkgelegenheid
Bespreking Het aandeel van de industrie neemt trendmatig af in de tijd. Dat is te verklaren door 1° uitbesteding van niet-industriële activiteiten aan de tertiaire sector (vb. catering); 2° sterkere concurrentie omwille van meer internationale activiteiten: dat drukt de prijzen; 3° relatief sterkere vraag naar persoonsgerichte diensten door een welvarender en ouder wordende bevolking.
In 2008 en 2009 daalde het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde sterker omwille van de crisis die vooral de uitvoergerichte activiteiten trof (dus meer de industrie). In de jaren 2010 en 2011 stabiliseerde het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde, maar de conjunctuurverzwakking van 2012 en 2013 trof opnieuw de industrie harder, met een dalend aandeel van deze sector in de bruto toegevoegde waarde als gevolg. Het aandeel van de industrie in de totale werkgelegenheid neemt continu af.
15
Thema Indicator
Socio-economische context en kenmerken van groei 1.4 Aandeel van de diensten in de totale bruto toegevoegde waarde en in de totale tewerkstelling
Definitie
Aandeel diensten in totale bruto toegevoegde waarde: Verhouding van de bruto toegevoegde waarde in de tertiaire sector tot de totale bruto toegevoegde waarde. Aandeel diensten in tewerkstelling: Verhouding van de werkgelegenheid in de tertiaire sector tot de totale werkgelegenheid. Diensten: gedefinieerd als marktdiensten + niet-marktdiensten. Volgens NACE 2008 op A38-niveau: sectie GG t.e.m. TT
Gewenste richting Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar.
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
Toegevoegde waarde: op basis van administratieve bronnen (jaarrekeningen, BTW-gegevens, ...); Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen.
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
16
Bruto toegevoegde waarde in basisprijzen (lopende prijzen) : Vlaams Gewest Aandeel diensten, Vlaams Gewest (in %) (In miljoen €) 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 78 Bruto toegevoegde waarde in de dienstenbedrijfstakken 68.608,8 69.388,9 72.940,7 76.727,9 80.685,1 85.179,3 89.736,1 93.420,7 76 Totale bruto toegevoegde waarde 106.705,3 107.989,2 113.753,4 117.659,8 122.175,3 129.158,3 133.333,8 137.497,6 Aandeel bruto toegevoegde waarde in de diensten 64,3 64,3 64,1 65,2 66,0 65,9 67,3 67,9 74 Totale binnenlandse werkgelegenheid : Vlaams Gewest 72 (In personen) 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 70 Werkgelegenheid in de dienstenbedrijfstakken 1.508.387 1.530.037 1.553.739 1.601.400 1.635.407 1.678.892 1.708.845 1.726.306 Totale werkgelegenheid 2.213.648 2.225.973 2.244.534 2.291.363 2.322.679 2.373.249 2.408.495 2.403.168 68 Aandeel werkgelegenheid van de diensten 68,1 68,7 69,2 69,9 70,4 70,7 71,0 71,8 66 64 62 60 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Aandeel diensten in bruto toegevoegde waarde
Aandeel diensten in werkgelegenheid
Bespreking Het aandeel van de tertiaire sector neemt sterk toe in de tijd, en dit zowel voor de toegevoegde waarde als voor de werkgelegenheid. Waar het aandeel van de tertiaire sector in de bruto toegevoegde waarde in 2000 nog neerkwam op 65,9 %, is dit in 2013 toegenomen tot 74,1 %. Voor de werkgelegenheid zien we een toename van 70,7 % tot 77,1 %. Net zoals in alle andere ontwikkelde economieën, is er in Vlaanderen een toenemende tertiairisering aan de gang. Bovendien bleek de tertiaire sector beter bestand tegen de financieel-economische crisis dan de andere sectoren.
17
Thema Indicator Definitie
Socio-economische context en kenmerken van groei 1.5 bbp in koopkrachtpariteiten De bbp-cijfers worden hierbij aangepast waarbij rekening gehouden wordt met de koopkrachtverschillen tussen landen. Deze indicator is internationaal vergelijkbaar.
Gewenste richting
Een toename van het bbp in kkp
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest, deze indicator kan vergeleken worden met andere landen en regio's.
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De Hermregdata voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar. Op basis van de AMECO-databank wordt de verhouding van het bbp in kkp t.ov. het bbp van België ook toegepast op Vlaanderen.
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
De verhouding van bbp in kkp ten opzichte van het bbp voor België wordt toegepast op Vlaanderen. Dit is ook de methode die Eurostat toepast voor het berekenen van het bbp in kkp voor andere regio's van de EU-lidstaten.
Bron data Meer informatie
AMECO, 27/08/2014 - gewesten: HERMREG, jun 2014 http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
18
jaar bbp in kkp (in miljoen euro kkp) Bbp in kkp (in mln. euro), Vlaams Gewest 1995 108.619,4 1996 111.505,0 250.000 1997 118.905,5 1998 121.614,0 1999 128.481,4 200.000 2000 141.196,0 2001 144.101,6 2002 151.537,2 2003 151.957,5 150.000 2004 157.131,1 2005 161.955,8 2006 169.456,9 100.000 2007 178.211,3 2008 178.780,9 2009 171.333,9 2010 183.480,4 50.000 2011 190.501,5 2012 195.158,7 2013 195.437,2 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Bespreking Het bbp in koopkrachtpariteiten is een interessante indicator in een internationale context, omdat het prijsverschillen tussen landen uitvlakt. We zien dat het bbp in koopkrachtpariteiten een gelijkaardige evolutie kent als het nominaal bbp voor het Vlaams Gewest, met een inzinking in 2008-2009 door de crisis. Tussen 2012 en 2013 is het bbp in kkp quasi niet gegroeid.
19
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.6 Arbeidsproductiviteit
Definitie
Bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon, uitgedrukt in kettingeuro's met referentiejaar 2005.
Gewenste richting
Een toename van de arbeidsproductiviteit in reële termen
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar.
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
Bruto toegevoegde waarde uit de jaarrekeningen van de bedrijven + schattingen voor de niet-jaarrekeningplichtige bedrijven. Selectie voor Vlaams Gewest. (op basis BTW, RSZ, …). Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen.
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
20
tabel + grafiek Arbeidsproductiviteit (in kettingeuro's met referentiejaar 2005), Vlaams Gewest Vlaams Gewest Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro's (referentiejaar 2005) 66.000 in miljoen euro 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 64.000
#### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### ####
62.000 Totale werkgelegenheid 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 60.000 #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### 58.000 Arbeidsproductiviteit 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### 56.000 54.000 52.000
Bespreking De arbeidsproductiviteit is de belangrijkste determinant van de Vlaamse welvaart. Op lange termijn gaat de arbeidsproductiviteit doorgaans in stijgende lijn, en dit tot en met 2007. In 2008 en meer nog in 2009 was er een inzinking als gevolg van de financieel-economische crisis. Nadien volgde een gedeeltelijk herstel. Maar de zwakke conjunctuur zorgde voor lage (of licht negatieve) groeicijfers in 2012 en 2013. Het gevolg was dat de reële arbeidsproductiviteit in die jaren vrij constant bleef. Het Vlaamse Gewest staat op een 3de plaats (na correctie voor pendel) in vergelijking met de 15 innovatieve benchmarkregio's in 2010, na West- en Zuid-Nederland. Het Vlaamse Gewest behoort dus tot de top 5.
21
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.7 Geharmoniseerde competitiviteitsindicator (Harmonized Competitiveness Indicator of HCI) / gebaseerd op de consumptieprijsindex
Definitie
De HCI is een maat voor de prijs- en kostencompetitiviteit van een land. De HCI voor het Vlaamse Gewest wordt berekend ten opzichte van een ruime set van 56 handelspartners. De reeks start in januari 2004. De Vlaamse HCI is in sterke mate afgestemd op de berekeningen van de HCI's van de eurolanden door de Europese Centrale Bank (ECB). Een exacte vergelijkbaarheid is niet mogelijk omdat de ECB het basismateriaal voor de berekeningen niet vrijgeeft en enkel de methode omschrijft in een aantal papers. Een daling van de HCI wijst op een verbeterende concurrentiekracht. Dat kan doordat de inflatie lager is in het Vlaamse Gewest in vergelijking met de meeste of de belangrijkste van de partnerlanden, doordat de wisselkoers van de euro gunstig evolueert ten opzichte van de niet-eurolanden of doordat er zich wijzigingen voordoen in het handelspatroon (meer handel met landen die qua inflatie en/of wisselkoers ongunstiger evolueren). Het omgekeerde is uiteraard waar voor een stijging van de Vlaamse HCI.
Gewenste richting
Een lagere HCI (= competitievere Vlaamse economie)
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest (zegt iets over de prijs- en kostencompetiviteit van de Vlaamse economie). Er zijn ook HCI's voor de eurolanden, maar die zijn niet strikt 100% vergelijkbaar.
Vergelijking tijd
Maandcijfers sedert 2004
Frequentie en stiptheid
De Vlaamse HCI wordt jaarlijks door SVR berekend in mei. De recentste waarde voor de berekeningen slaat dan op januari/februari.
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
Het gaat is essentie om een gewogen reële wisselkoers (gewogen = naar een korf van handelspartners). Daarbij wordt rekening gehouden met inflatieverschillen met de handelspartners en met de intensiteit van de handelsrelaties. De export wordt zodanig verrekend dat rekening wordt gehouden met 'derde markteffecten' of de concurrentie die het Vlaams Gewest ondervindt op derde markten van andere exporteurs.
Bron data
SVR op basis van UNCTAD, Eurostat, INR en OESO.
Meer informatie
http://www.ecb.int/stats/exchange/hci/html/index.en.html
22
tabel + grafiek Vlaams Gewest ### maa jan 1 feb 1 apr mei jun 1 jul aug sep 1 okt nov dec 1 ### maa jan feb 1 apr mei jun 1 jul aug 1,06 sep 1 okt nov dec 1 ### maa jan feb 1 apr mei jun 1 jul aug sep 1 okt nov 1,04### dec 1 jan feb maa 1 apr mei jun 1 jul aug sep 1 okt nov dec 1 jan feb 1,02### maa 1 apr mei jun 1 jul aug sep 1 okt nov dec 1 ### maa jan feb 1 apr mei jun 1 1 jul aug sep 1 okt nov dec 1 ### maa jan feb 1 apr mei jun 1 jul aug sep 1 0,98 okt nov dec 1 ### apr jan feb 1 maa 1 mei juni juli 1 augustus september oktober 1 november december 0,96### januari 1 februari maart april 1 mei juni juli 1 augustus september oktober 1 november december ### januari 1 februari maart 0,94 april 1 mei juni juli 1 augustus september oktober 1 november december ### januari 1 februari maart april 1 mei juni 0,92 juli augustus1
Geharmoniseerde competitiviteitsindicator (HCI) Vlaams Gewest
0,9
Bespreking De HCI moet zo gelezen worden dat een daling wijst op een verbeterde concurrentiekracht. Dit kan omwille van volgende redenen: * een lagere inflatie in het Vlaamse Gewest in vergelijking met de meeste handelspartners; * een gunstige evolutie van de wisselkoers van de euro ten opzichte van de niet-eurolanden; * wijzigingen in het handelspatroon, bijvoorbeeld een groter gewicht van landen die qua inflatie en wisselkoers ongunstig evolueren; * een combinatie van bovenstaande Het omgekeerde is uiteraard waar voor een stijgende HCI. Concreet is de verzwakking van de Vlaamse HCI in 2009 en in de eerste helft van 2010 in belangrijke mate te wijten aan de goedkopere US dollar. De HCI verbeterde vervolgens tot in de zomer van 2012 door de daling van de euro ten opzichte van de US dollar. Ook de afname van de inflatieverschillen met belangrijke handelspartners speelt een rol. Vanaf het najaar van 2012 tot in de lente van 2013 verslechterde de HCI opnieuw. Dit kwam door de appreciatie van de euro ten opzichte van de Japanse Yen, de Chinese Yuan en de US dollar. Vanaf de zomer 2013 tot en met maart 2014 deed de Vlaamse HCI het opnieuw minder goed. De voornaamste redenen zijn de depreciërende dollar en Yen. Maar toch bevond het niveau van de Vlaamse HCI zich nog steeds onder dit van 2008-2009 (dat wil dus zeggen dat de competitiviteitspositie dan nog slechter was). Vanaf april 2014 tot heden is er opnieuw een kentering ten goede: de verbeterening in de Vlaamse HCI is te wijten aan de depreciatie van de euro ten opzichte van de munten van de voornaamste niet-euro handelspartners (dollar, yen, pond, yuan, Indische roepia...)
23
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.8 Inflatie: Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP)
Definitie
De geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) is een maatstaf die een correcte vergelijking mogelijk maakt tussen de inflatiegraden van de lidstaten van de Europese Unie. Deze index is een indicator voor de prijsstabliteit in de lidstaten van de Eurozone en wordt door de ECB gebruikt voor haar monetair beleid. De index wordt berekend op basis van een methodologie die geharmoniseerd is over de lidstaten heen. Deze index is niet beschikbaar op gewestelijk niveau. Het cijfer voor België wordt gebruikt als proxy voor Vlaanderen.
Gewenste richting
De ECB streeft een inflatie na dat net geen 2% moet zijn. Dit wordt beschouwd als een gezond inflatiecijfer.
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Rijk
Vergelijking tijd
Maandcijfers sedert 2002
Frequentie en stiptheid
De Belgische HICP wordt maandelijks berekend door de FOD Economie, Middenstand en Energie
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
De HICP meet de evolutie in de prijzen van een bepaalde korf van goederen en diensten aangekocht door de huishoudens. Het gewicht van de geconsumeerde goederen en diensten in deze korf wordt bepaald op basis van de consumptie door de huishoudens volgens de huishoudbudgetenquête waarvan de posten geharmoniseerd zijn op Europees vlak.
Bron data
NBB, Belgostat
Meer informatie
www.nbb.be
24
2000 7 0,3 2,1 2,5 2,3 2,4
HICP, België 2001 (in %)
3 1,7 3,5 4 4 3,7
3
2,7 2,5 2,2 3 3,1
3 2,8 2,5 1,9 1,9 1,8
2
2002 2,6
6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3
Bespreking Tussen 1995 en 2014 kende de inflatie in België, die in dit geval als proxy voor de inflatie in Vlaanderen gebruikt wordt, een sterk fluctuerend verloop. In periodes van hoogconjunctuur zien we dat de inflatie sterk toeneemt, in periodes van laagconjunctuur en de daarmee gepaard gaande verslechterende economische situatie neemt de inflatie sterk af. In 2014 krijgen we voor het eerst sinds jaren een inflatie die zeer dicht bij 0 % ligt. Men vreest voor het eerst voor deflatie. Deflatie kan nefast zijn voor de prille economische groei. Deflatie impliceert dat prijzen dalen, waardoor consumenten de neiging kunnen hebben om (belangrijke) aankopen uit te stellen. Economen spreken pas over deflatie als de prijzen structureel dalen, en dat laatste is momenteel nog niet het geval omdat de dalende prijzen vooral het gevolg zijn door de dalende energie- en voedselprijzen.
25
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.9 Index voor duurzame economische welvaart (ISEW, index for Sustainable Economic Welfare)
Definitie
De ISEW is een aangepast bruto binnenlands product (bbp), dat de werkelijke economische welvaart, zoals die door de mensen wordt ervaren, beter weergeeft. Het normale bbp houdt geen rekening met de inbreng van onbetaalde arbeid, meer bepaald huishoudelijke arbeid, of met de productie van goederen en diensten door de overheid. Daarom wordt bij de bestedingen van de huishoudens, zoals die normaal in de berekening van het bbp worden opgenomen, een raming gevoegd van de waarde van de huishoudelijke arbeid en van de waarde van de overheidsdiensten. Anderzijds vergroten “defensieve” uitgaven, zoals de strijd tegen de inkomensonzekerheid, niet echt de welvaart maar houden die enkel in stand. Die uitgaven worden dus in mindering gebracht. Ten slotte houdt het bbp geen rekening met de inkomensongelijkheid. Ook dat wordt door de ISEW gecorrigeerd: wanneer de inkomensongelijkheid toeneemt, neemt de reële economische welvaart van de mensen af. Daarenboven is het bbp blind voor economische consequenties op lange termijn: economische groei kan ten koste gaan van het milieukapitaal dat aan toekomstige generaties wordt doorgegeven. De ISEW corrigeert die afwijking door de depreciatie van het natuurlijk kapitaal af te trekken.
Gewenste richting
Toename van de ISEW
Dimensies
ISEW per capita, bbp per capita
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest; Beperkte internationale vergelijkbaarheid omwille van verschillen in de methodologie.
Vergelijking tijd
1990-2012
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
16/07/2014
Meetmethode
De ISEW vertrekt van de private consumptieve bestedingen in de veronderstelling dat deze een goede inschatting geven van de psychische diensten die consumenten ervaren bij het gebruik van goederen en diensten. Maar om te komen tot de ‘echte’ baten zijn er aanpassingen nodig. De waarde van huishoudelijke arbeid, de welvaartsverliezen door inkomensongelijkheid en uitgaven met een defensieve aard worden in rekening gebracht. De ‘echte’ kosten van economische activiteiten hebben voornamelijk betrekking op de achteruitgang van het milieu en de uitputting van het natuurlijk kapitaal. De ISEW houdt rekening met wateren luchtverontreiniging, de kosten van klimaatverandering, de aantasting van de ozonlaag en de vervangingskost voor het gebruik van niethernieuwbare energiebronnen.
Bron data Meer informatie
MIRA, Hogeschool Gent http://www.milieurapport.be/Upload/main/0_onderzoeksrapporten/2014/R apport_ISEW_Vlaanderen_Update_2014_TW.pdf http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRA-T/gevolgen-voor-mensnatuur-en-economie/milieu-en-economie/duurzame-economischewelvaart/index-voor-duurzame-economische-welvaart-voor-vlaanderen/
26
ISEW30000 per capita bbp per capita
voor duurzame economische (ISEW) 1995 1990 Index 1991 1992 1993welvaart 1994 1996 1997 5376,4 5539,7 5566,3 5641,6 5769,1 5863,6 6053,6 6217,8 19976,7 20219,2 20339,9 20098,0 20813,2 21406,9 21563,6 22439,5
25000 20000 € 15000 10000 5000 0
ISEW per capita
bbp per capita
Bespreking Tussen 1990 en 2012 steeg in Vlaanderen het bbp per capita gestaag met ongeveer 28%. Tussen 2008 en 2012 kromp het bbp/capita ten gevolge van de financieel-economische crisis. De Index voor Duurzame Economische Welvaart voor Vlaanderen kende een ander verloop. Tussen 1990 en 2012 steeg de ISEW per capita met 16%. De duurzame economische welvaart in Vlaanderen nam toe tot het jaar 2000, om nadien terug te vallen. Tussen 2002 en 2008 daalde de ISEW/capita met bijna 15% door een toename van de inkomensongelijkheid. In 2009 steeg de ISEW/capita opvallend sterk (+10,5%) als gevolg van de financieeleconomische crisis (de kosten van onze economische activiteiten namen af). Het bbp per capita daalde toen sterk door de crisis. In 2010 daalde de ISEW/capita sterk (-10,9%) om de volgende 2 jaren ongeveer op een stabiel niveau te blijven- een contrast met de daling van het bbp/capita in deze periode.
27
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.10 Arbeidsmarktparticipatie: werkzaamheidsgraad
Definitie
De werkzaamheidsgraad meet het aantal werkenden ten opzichte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (20-64 jaar)
Gewenste richting
Toename van de werkzaamheidsgraad
Dimensies
%
Vergelijking ruimte
Internationaal vergelijkbaar
Vergelijking tijd
2000-2013
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
16/10/2014
Meetmethode toegepast voor Vlaanderen Bron data
Cijfers in kaart gebracht na bevraging (Labour Force Survey)
Meer informatie
http://www.werk.be/cijfers/vlaanderen-2020/werkzaamheid/totaal
FOD Economie - ADSEI - EAK, Eurostat LFS (Bewerking Departement WSE/Steunpunt WSE)
28
Werkzaamheidsgraad (in %) Werkzaamheidsgraad totaal (20-64 jaar) in de EuropeseVlaanderen Unie, 2000-2012 73 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek - EAK, Eurostat LFS (Bewerking Departement WSE/Steunpunt WSE) 72 71
Update Eurostat 20/06/2013
(%) 70 Totaal
Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels H. Gewest België
69
2000 68,9 60,5 59,2 65,3
2001 68,6 60,4 58,2 65,0
2002 68,6 60,1 58,9 65,0
2003 68,1 60,6 57,5 64,7
2004 69,7 60,3 58,6 65,6
2005 70,4 61,6 59,4 66,5
2006 70,6 61,6 57,9 66,5
2007 71,9 62,6 59,4 67,7
2008 72,3 62,8 60,2 68,0
2009 71,5 61,7 59,5 67,1
2010 72,1 62,2 59,2 67,6
68
67 66 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Bespreking Het behalen van een globale werkzaamheidsgraad van 76% bij de 20-64-jarigen tegen 2020 maakt de kerndoelstelling uit van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. Bij het bepalen van deze streefnorm werd uitgegaan van de werkzaamheidsgraad van 2008, die toen 72,3% bedroeg en al een half decennium aan het groeien was. In 2013 komt de werkzaamheidsgraad met 71,9% onder dit startpunt. Door de wereldwijde economische malaise stokte ook de Vlaamse werkzaamheidsgraad in de meest recente jaren.
29
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.11 Werkloosheidsgraad, in %
Definitie
het aandeel van de werklozen (15-64 jaar) in de beroepsbevolking (15-64 jaar). Beroepsbevolking: het aantal personen dat actief is op de arbeidsmarkt, hetzij als werkende hetzij als werkloze (werkzoekende). Werkloze (in de ILObetekenis), iedere persoon die in de referentieweek geen bezoldigde betrekking had, actief op zoek is naar een betrekking (minstens één sollicitatie in de periode van vier weken die eindigt met de referentieweek) en beschikbaar zou zijn om binnen de twee weken te beginnen te werken.
Gewenste richting
verlaging van de werkloosheidsgraad
Dimensies Vergelijking ruimte
in % Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1999-2013
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
16/10/2014
Meetmethode
EAK-survey (Enquête Arbeidskrachten of Labour Force Survey), die op Europees niveau wordt georganiseerd.
Bron data
FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/393.htm
30
Vlaams Gewest 6
1999
2000
2001
2002
5,4
4,3
4,0
4,9
Werkloosheidsgraad, in % 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
5,7
5,4
5,5
5,0
4,4
3,9
5,0
5
4 3 2
1 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Bespreking In 2013 steeg de globale ILO-werkloosheidsgraad (15-64 jaar) in het Vlaamse Gewest verder tot 5,1%. Net zoals de voorgaande jaren waren Vlamingen op beroepsactieve leeftijd minder vaak op zoek naar een job dan gemiddeld genomen in de Europese Unie.
31
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.12 Ouderen-afhankelijkheidsratio
Definitie
Populatie (20-64 jaar)/ Populatie (65 jaar en ouder): deze ratio geeft aan hoeveel personen uit de actieve leeftijdsgroep instaan voor een oudere.
Gewenste richting
Toename van de ouderen-afhankelijkheidsratio
Dimensies
geen
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1999-2013
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
16/10/2014
Meetmethode
wettelijke bevolking op basis van het Rijksregister
Bron data
FOD Economie - ADSEI
Meer informatie
http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/structuur/woonplaats/
32
jaar populatie 65+ 5,0 populatie 20-64 4,5 Vlaams Gewest 4,0 ouderen-afhankelijkheidsratio 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
Ouderen-afhankelijkheidsratio 1991 1992 1993
1990 816.247
833.521
850.525
866.511
1994 881.492
1995 899.189
1996 920.125
3.510.121 4,3
3.529.468 4,2
3.545.635 4,2
3.561.489 4,1
3.570.611 4,1
3.574.129 4,0
3.568.488 3,9
Bespreking De ouderen-afhankelijkheidsratio is tussen 1990 en 2013 met 26,6% afgenomen en bedraagt in 2013 3,2. Dit wil zeggen dat er voor elke 65-plusser 3,2 Vlamingen op arbeidsleeftijd zijn.
33
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.13 Levensverwachting bij de geboorte
Definitie
gemiddeld aantal jaren dat een pasgeborene verwacht wordt te leven, wanneer die heel zijn of haar leven de sterfterisico's kent.
Gewenste richting
stijging van de levensverwachting
Dimensies
mannen, vrouwen
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2011
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
18/02/2014
Meetmethode
berekening op basis van gegevens uit het Rijksregister
Bron data
WVG, Agentschap Zorg en Gezondheid
Meer informatie
http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/sterfte_leven/tafels/ http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Algemenesterftecijfers/Levensverwachting/
34
Agentschap voor Zorg en Gezondheid: Levensverwachting bij2000 geboorte, in aantal 2001 jaren Mannen 86 Vrouwen 84
75,7 81,5
76,1 81,9
2002
2003 76,5 81,9
76,3
81,8
82 80 78 76 74 72 70 2000
2001
2002
2003
2004
2005
Mannen
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Vrouwen
Bespreking Een jongen die in 2011 geboren werd, heeft in Vlaanderen een levensverwachting van 78,9 jaar. Meisjes hebben bij hun ge boorte een levensverwachting van 83,7 jaar. Meisjes hebben een hogere levensverwachting aangezien de vrouwelijke sterftecijfers lager liggen. De voorsprong van vrouwen op mannen wordt met de jaren kleiner: de levensverwachting van mannen steeg de afgelopen 10 jaar meer dan die van vrouwen.
35
Thema
Socio-economische context en kenmerken van groei
Indicator
1.14 Ginicoëfficiënt
Definitie
De ginicoëfficiënt is een maat die inzicht geeft in de wijze waarop het inkomen verdeeld is tussen de inwoners van een land of regio. Het is een synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid).
Gewenste richting
Een daling van de Ginicoëfficiënt
Dimensies
Individuen
Vergelijking ruimte
De EU-SILC-enquête maakt vergelijkingen met het Waalse Gewest, België als geheel en de andere EU28-landen mogelijk.
Vergelijking tijd
De EU-SILC-enquête werd opgestart in 2004 en daarna jaarlijks herhaald. De meest recente cijfers zijn afkomstig van SILC 2012. De gegevens over inkomen hebben telkens betrekking op het jaar voorafgaand aan de survey.
Frequentie en stiptheid
De tijdigheid is strikt bepaald via Verordening (EG) nr. 1177/2003 van 16 juni 2003. De data van het transversale gedeelte verstrekken de lidstaten voor enquêtejaar N bij voorkeur binnen elf maanden na de gegevensverzameling aan Eurostat. De uiterste termijn is 30 november van jaar N+1 voor lidstaten waar de gegevens via doorlopende enquêtes of aan de hand van registers op het eind van jaar N worden verzameld en 1 oktober van jaar N+1 voor de overige lidstaten. De data van het longitudinale gedeelte verstrekken de lidstaten voor eind maart van jaar N+2.
Laatst gewijzigd
9/10/2014
Meetmethode
Survey
Bron data
ADSEI en Eurostat
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm http://statbel.fgov.be/silc/ http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/income_social_inclusion_l iving_conditions/data/main_tables
36
Ginicoëfficiënt in het Vlaamse Gewest, 2004-2012 Ginicoëfficiënt in het Vlaams Gewest, 2004-2007 40 2004 2005 2006 2007 2008 24,9 24,5 24,9 23,9 25,3 30 24,9
24,5
24,9
2004
2005
2006
23,9
2009 2010 24,4 24,9
25,3
24,4
24,9
24,5
24,9
2008
2009
2010
2011
2012
20
10
0 2007
Bespreking De ginicoëfficiënt is een maat die inzicht geeft in de wijze waarop het inkomen verdeeld is tussen de inwoners van een land of regio. Deze maat varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid). De ginicoëfficiënt is de voorbije jaren niet significant gestegen of gedaald in Vlaanderen. De vergelijking maken met de periode voor 2003 is moeilijk wegens een breuk in de tijdreeks (overgang van de ECHP-survey naar de EU-SILC-survey). In Europees opzicht scoort Vlaanderen behoorlijk goed. In 2012 haalde enkel Slovenië nog een iets lagere score dan het Vlaamse Gewest.
37
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.1 CO2-emissies (index 2005=100) Het gaat hier om de CO2-emissies door de verbranding van fossiele brandstoffen. Het zijn directe emissies, uitgestoten op Vlaams grondgebied, exclusies bunkers, sinks en indirecte effecten.
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
afname van de CO2-emissies CO2-equivalenten Vlaams Gewest 1990-2012 jaarlijks 18/04/2014 Data over broeikasgasemissies worden jaarlijks gerapporteerd aan het secretariaat van de UNFCCC met 1990 als basisjaar.
Bron data Meer informatie
LNE
38
Uitstoot CO2 door verbranding brandstoffen (Vlaanderen), kton CO2 CO2-emissies, indexin 2005=100 105 CO2-emissies (kton) index 100 2005=100
2012
2011
2010
64.072 87,7
64.535 88,3
70.839 96,9
95 90 85 80 75
Bespreking Tussen 2005 en 2012 zijn de CO2-emissies veroorzaakt door de verbranding van fossiele brandstoffen met 13,3% gedaald. Deze emissies vormen het grootste aandeel van de broeikasgasemissies en veroorzaken mee de klimaatverandering.
39
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.2 CO2-productiviteit (index 2005=100) De CO2-productiviteit geeft de verhouding weer tussen het Bruto Binnenlands Product (bbp) en de CO2-emissies. Het gaat hier om de CO2emissies door de verbranding van fossiele brandstoffen. Het zijn directe emissies, uitgestoten op Vlaams grondgebied, exclusies bunkers, sinks en indirecte effecten.
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
toename van de CO2-productiviteit CO2-equivalenten Vlaams Gewest 1990-2012 jaarlijks 23/09/2014 Data over broeikasgasemissies worden jaarlijks gerapporteerd aan het secretariaat van de UNFCCC met 1990 als basisjaar. BBP in kettingeuro's (ref. 2005)
Bron data Meer informatie
LNE, SVR http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/economie/bijlage n/conjkernindicatoren/SVR-BBP.xls
40
CO2-productiviteit, index 2005=100 Uitstoot 130 CO2 door verbranding brandstoffen (Vlaanderen), in kton CO2 CO 2-emissies (kton) 120 index 2005=100 110 bbp (Vlaanderen) in kettingeuro's (referentiejaar 2005) (in 1.000 euro's) 100 Berekening juni 2014 index 2005=100 90 CO2-productiviteit (€/kg) 80 index 2005=100 70
2012
64.072 87,7 189751700 108,8 3,0 124,1
60
CO2-emissies
bbp
CO2-productiviteit
Bespreking De CO2-productiviteit (bbp/emissies) toont hoe efficiënt er wordt omgegaan met energetische hulpbronnen. Tussen 2005 en 2012 zijn de CO2-emissies veroorzaakt door de verbranding van fossiele brandstoffen met 13,3% gedaald. Deze emissies vormen het grootste aandeel van de broeikasgasemissies en veroorzaken mee de klimaatverandering. Het bbp nam tussen 2005 en 2012 met 8,8% toe. De CO2productiviteit (€ per kg CO2) is daardoor toegenomen met 24%. Er wordt dus meer economische waarde gecreëerd met minder CO2-uitstoot.
41
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.3 CO2-intensiteit (index 2005=100) De CO2-intensiteit geeft de vehouding weer tussen de CO2-emissies in jaar x en het gemiddeld aantal inwoners in jaar x. Het gaat hier om de CO 2emissies door de verbranding van fossiele brandstoffen. Het zijn directe emissies, uitgestoten op Vlaams grondgebied, exclusies bunkers, sinks en indirecte effecten.
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
afname van de CO2-intensiteit CO2-equivalenten Vlaams Gewest 1990-2012 jaarlijks 18/04/2014 Data over broeikasgasemissies worden jaarlijks gerapporteerd aan het secretariaat van de UNFCCC met 1990 als basisjaar.
Bron data Meer informatie
LNE, SVR
42
CO2-intensiteit (index 2005=100) Uitstoot 110 CO2 door verbranding brandstoffen (Vlaanderen), in kton CO2
2012
2011
2010
CO2-emissies (kton) 100 2005=100 index gemiddelde bevolking 90 index 2005=100 CO80 2-intensiteit (ton/capita) index 2005=100 70
64.072 87,7
64.535 88,3
70.839 96,9
6.366.312
6.328.702
6.279.311
105,0 10,1 83,5
104,4 10,2 84,6
103,6 11,3 93,6
60
CO2-emissies
gemiddelde bevolking
CO2-intensiteit
Bespreking Tussen 2005 en 2012 zijn de CO2-emissies veroorzaakt door de verbranding van fossiele brandstoffen met 13,3% gedaald. Deze emissies vormen het grootste aandeel van de broeikasgasemissies en veroorzaken mee de klimaatverandering. De CO2-intensiteit (emissies per inwoner) is gedaald met 16,5%.
43
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.4 Energieproductiviteit op Vlaams niveau, index 2005=100 De energieproductiviteit geeft de verhouding weer tussen het Bruto Binnenlands Product (bbp) en het Bruto Binnenlands Energiegebruik (BBE).
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
verhoging van de energieproductiviteit Vlaams Gewest 1990, 1994-2013 Jaarlijks 31/07/2014 Berekening op basis van de Vlaamse energiebalans. Energiebalans Vito, SVR http://www.emis.vito.be/rapport-energiebalans-vlaanderen http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1579.htm
44
Energieproductiviteit van de economie (index Energieproductiviteit van de economie (index 2005=100) 2005=100) 120 115 110 105 BBP 100 95 90
2013*
BBE (kgoe) BBE (index 2005=100) (1.000 kettingeuro's, referentiejaar 2005) BBP (index 2005=100) Energieproductiviteit (1000 euro/toe) Energieproductiviteit (index 2005=100)
37.410.432.789
2012
2011
2010
36.638.960.543
37.689.882.488
39.794.114.837
95,5
93,5
96,2
101,5
190370100,0
189751700
189740600,0
185207300,0
109,2
108,8
108,8
106,2
5,088690128 5,178959697 5,034258201 4,654137949 114,4
116,4
113,2
104,6
85 *: voorlopig cijfer 80 75
BBE
bbp
2013*
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1990
70
energieproductiviteit
Bespreking Het Bruto Binnenlands Energiegebruik bedroeg 37.410 ktoe in 2013, 4,5% minder dan in 2005 en 6% minder dan in 2010. Dit is 30,6% meer dan in 1990 en 2,1% meer dan in 2012. In sectoren waarbij het buitenklimaat een rol speelt (voornamelijk de huishoudens, de tertiaire en de landbouwsector) is er een stijging van het energieverbruik omwille van het koudere weer in 2013 tegenover 2012. De energieproductiviteit geeft een goed beeld van de energieafhankelijkheid van de economie. De energieproductiviteit vergelijkt het bruto binnenlands product (bbp) met het bruto binnenlands energiegebruik (BBE). Met uitzondering van 2010 (heropleving van de economie na het crisisjaar 2009 en bovendien een zeer koud jaar) is er sinds 2003 een ontkoppeling tussen de economische groei en het energiegebruik. In 2013 ligt de energieproductiviteit 14,4% hoger dan in 2005. Dit is zowel het gevolg van structurele effecten (verschuivingen van het belang van sectoren in de Vlaamse economie) als van een toegenomen energie-efficiëntie (verminderd energiegebruik per eenheid product of dienst). Vooral in een aantal industriële sectoren en de elektriciteitssector nam de energie-efficiëntie de voorbije jaren toe.
45
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.5 Energie-intensiteit (index 1990=100) De energie-intensiteit geeft de verhouding weer tussen het Bruto Binnenlands Energiegebruik (BBE) van jaar x en het gemiddeld aantal inwoners in jaar x.
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
verlaging van de energie-intensiteit Vlaams Gewest 1990, 1994-2013 Jaarlijks 31/07/2014 Berekening op basis van de Vlaamse energiebalans en het Rijksregister Energiebalans Vito, SVR http://www.emis.vito.be/rapport-energiebalans-vlaanderen
46
1 PJ 23884589,66 kgoe Energie-intensiteit per capita (index 1990=100) energie-intensiteit per capita 2013*
150 BBE (PJ) 140 BBE (kgoe) 130 BBE (index 1990=100) gemiddelde bevolking 120 bevolking (index 1990=100) 110 energie-intensiteit (kgoe per capita) 100energie-intensiteit (index 1990=100) 90 *: voorlopig cijfer 80
2012
2011
2010
1.534
1.578
1.666
37.410.432.789
36.638.960.543
37.689.882.488
39.794.114.837
130,6
127,9
131,6
138,9
6.396.282,00
6.366.312
6.328.702
6.279.311
111,2
110,6
110,0
109,1
5.848,8
5.755,1
5.955,4
6.337,3
117,5
115,6
119,6
127,3
70 60
BBE
bevolking
energie-intensiteit
Bespreking Tussen 1990 en 2013 is het energiegebruik met bijna 31% toegenomen terwijl de bevolking met 11,2% toenam. Tussen 2005 en 2012 (met uitzondering van het jaar 2010) is er een absolute ontkoppeling tussen de bevolkingsgroei en het energiegebruik.
47
Thema Indicator
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.6 Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het finaal energiegebruik
Definitie
Het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen wordt berekend als de som van: * het bruto eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen * het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling * het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer
Streefwaarde
De Europese richtlijn van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen legt België op om tegen 2020 13% van het bruto finaal energiegebruik te halen uit hernieuwbare energiebronnen. België – dat deze doelstelling nog niet heeft vertaald naar doelstellingen voor de gewesten en de federale overheid – kan zelf bepalen hoe deze doelstelling verder wordt gespecificeerd naar groene stroom, groene warmte en hernieuwbare energie in transport.
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
Elektriciteit, verwarming en koeling, vervoer Vlaams Gewest 2005-2013 Jaarlijks 22/09/2014 Registratie Inventaris duurzame energie in Vlaanderen, Vito http://www.emis.vito.be/inventaris-duurzame-energie
48
Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in finaal gebruik 2005 Elektriciteit (1) Bruto groene stroom productie (GWh) Bruto finaal elektriciteitsverbruik (GWh)
% groene stroom
Verwarming en koeling (2) Bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling (PJ) Bruto finaal energieverbruik voor verwarming en koeling (PJ)
% groene warmte
Vervoer (3) Eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in vervoer (PJ) Finaal energieverbruik van vervoer (PJ)
% groen transport
Hernieuwbare energie (1+2+3) Totaal hernieuwbare energie (PJ) Totaal bruto finaal energieverbruik (PJ)
% hernieuwbare energie / totaal bruto finaal energieverbruik
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013*
1.089 1.573 1.739 2.190 3.102 3.584 4.366 58.524 60.181 60.383 60.247 56.826 61.628 59.236
6.046 59.505
6222,6 59447,1
28,4
1,9%
2,6%
2,9%
3,6%
5,5%
5,8%
7,4%
10,2%
16,0
16,8
17,9
19,3
20,8
25,7
20,7
24,5
588
585
551
556
528
581
518
523
10,5%
562,9
2,7%
2,9%
3,3%
3,5%
3,9%
4,4%
4,0%
4,7%
5,0%
0,0 186,2
0,0 190,1
2,1 194,4
2,3 188,2
5,7 185,1
7,9 187,7
7,3 188,1
8,8 190,0
9,3 192,3
0,0%
0,0%
1,1%
1,2%
3,1%
4,2%
3,9%
4,6%
4,8%
19,9 1.033
22,5 1.040
26,3 1.014
29,5 1.014
37,6 964
46,5 1.038
43,7 970
55,0 976
60,1 1015,9
1,9%
2,2%
2,6%
2,9%
3,9%
4,5%
4,5%
5,6%
5,9%
*: voorlopige cijfers Bespreking De Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie van 2009 legt België op om tegen 2020 13% van het bruto finaal energiegebruik te halen uit hernieuwbare energiebronnen. België – dat deze doelstelling nog niet heeft vertaald naar doelstellingen voor de gewesten en de federale overheid – kan zelf bepalen hoe deze doelstelling verder wordt gespecificeerd naar groene stroom, groene warmte & koeling en hernieuwbare energie in transport (zowel biobrandstoffen als groene stroom voor elektrische voertuigen). In 2013 bedroeg dit aandeel in Vlaanderen 5,9%. In 2013 bedroeg de totale bruto productie van groene stroom 6.222,6 GWh, een toename met bijna 3% ten opzichte van 2012. Dit betekent een aandeel van 10,5% in het Vlaamse bruto elektriciteitsverbruik. Productie op basis van biologisch materiaal – biomassa, biogas en de organische fractie van het huisvuil – blijft met een aandeel van 55% de productie van groene stroom domineren. Dit grote aandeel is vooral toe te schrijven aan de co-verbranding van biomassa in klassieke elektriciteitscentrales. Ondertussen doet de installatie van nieuwe zonnepanelen en windturbines het aandeel zonne-, wind-, en waterenergie oplopen van 16% in 2005 tot 45% in 2013. Vooral de toename in de productie van zonne-energie valt op (x14 tussen 2009 en 2013). Het bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling bedraagt in 2013 28,4 PJ, een stijging met 16% ten opzichte van 2012. Dit is 5% van het bruto finaal energieverbruik voor verwarming en koeling.
De Richtlijn Hernieuwbare Energie van 2009 legt elke EU lidstaat op om tegen 2020 minstens 10% hernieuwbare energie in te zetten in het weg- en spoorvervoer. Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer (biobrandstoffen en groene stroom) ten opzichte van het finale energieverbruik in het vervoer bedraagt 4,8% in 2013. Momenteel gaat het hierbij vooral om biobrandstoffen. Voor Vlaanderen wordt het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer in 2013 op 9,3 PJ geschat. Dit eindverbruik omvat enerzijds het verbruik aan bio-ethanol en biodiesel (9,1 PJ) en anderzijds de hernieuwbare fractie van de aangewende elektriciteit voor elektrische vormen van transport (0,2 PJ).
49
Thema Indicator
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.7 Aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de totale elektriciteitsconsumptie
Definitie
elektriciteitsproductie door het aanwenden van zon, windkracht, waterkracht en biomassastromen
Streefwaarde
De Europese richtlijn van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen legt België op om tegen 2020 13% van het bruto finaal energiegebruik te halen uit hernieuwbare energiebronnen. België – dat deze doelstelling nog niet heeft vertaald naar doelstellingen voor de gewesten en de federale overheid – kan zelf bepalen hoe deze doelstelling verder wordt gespecificeerd naar groene stroom, groene warmte en hernieuwbare energie in transport.
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
Elektriciteit Vlaams Gewest 2005-2013 Jaarlijks 23/09/2014 Registratie Inventaris duurzame energie in Vlaanderen, Vito http://www.emis.vito.be/inventaris-duurzame-energie
50
Aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de totale elektriciteitsconsumptie Elektriciteit (1) Bruto groene stroom productie (GWh) Bruto finaal elektriciteitsverbruik (GWh)
% groene stroom
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013*
1.089
1.573
1.739
2.190
3.102
3.584
4.366
6.046
6222,6
59.505
59447,1
58.524 60.181 60.383 60.247 56.826 61.628 59.236
1,9%
2,6%
2,9%
3,6%
5,5%
5,8%
7,4%
10,2%
10,5%
Bespreking De Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie van 2009 legt België op om tegen 2020 13% van het bruto finaal energiegebruik te halen uit hernieuwbare energiebronnen. België – dat deze doelstelling nog niet heeft vertaald naar doelstellingen voor de gewesten en de federale overheid – kan zelf bepalen hoe deze doelstelling verder wordt gespecificeerd naar groene stroom, groene warmte & koeling en hernieuwbare energie in transport (zowel biobrandstoffen als groene stroom voor elektrische voertuigen). In 2013 bedroeg de totale bruto productie van groene stroom 6.222,6 GWh, een toename met bijna 3% ten opzichte van 2012. Dit betekent een aandeel van 10,5% in het Vlaamse bruto elektriciteitsverbruik. Productie op basis van biologisch materiaal – biomassa, biogas en de organische fractie van het huisvuil – blijft met een aandeel van 55% de productie van groene stroom domineren. Dit grote aandeel is vooral toe te schrijven aan de co-verbranding van biomassa in klassieke elektriciteitscentrales. Ondertussen doet de installatie van nieuwe zonnepanelen en windturbines het aandeel zonne-, wind-, en waterenergie oplopen van 16% in 2005 tot 45% in 2013. Vooral de toename in de productie van zonne-energie valt op (x14 tussen 2009 en 2013).
51
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.8 hoeveelheid restafval per inwoner (kg/capita) restafval = niet-selectief ingezameld huishoudelijk afval dat aan huis wordt opgehaald
Streefwaarde Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
150 kg/capita tegen 2015 Vlaams Gewest 1991-2012 jaarlijks 23/09/2014 afvalstoffen-enquête bij gemeenten OVAM http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1112.htm
52
400 Restafval (kg/inw)
Hoeveelheid restafval per inwoner 1991 1992
1993
1994
1995
331,22
330,00
333,77
334,65
325,02
150
150
150
150
150
Doelstelling 2015 350 300 250 200 150 100 50
Restafval (kg/inw)
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
0
Doelstelling 2015
Bespreking In 2012 werd er 149 kg restafval per inwoner ingezameld. In de periode 2000-2012 daalde de hoeveelheid restafval met 42 kg per inwoner. In het MINA-plan 4 wordt tegen 2015 een doelstelling van 150 kg restafval per inwoner gehanteerd.
53
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.9 hoeveelheid primair bedrijfsafval (miljoen ton) primaire bedrijfsafvalstoffen exclusief bouw- en sloopafval, slib en grond en exclusief secundaire grondstoffen en nieuwe grondstoffen. Primair bedrijfsafval is afval dat ontstaat op het moment dat een product voor het eerst afval wordt (bij de eerste producent dus).
Gewenste richting
Het MINA-plan 4 stelt dat de hoeveelheid primair bedrijfsafval tegen 2015 moet verminderen t.o.v. 2005-2007.
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
Vlaams Gewest 2004-2012 2-jaarlijks 23/09/2014 melding van bedrijfsafvalstoffen OVAM http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1119.htm
54
Primaire bedrijfsafvalstoffen 12 Doelstelling 2015
2004 2005 Hoeveelheid primaire bedrijfsafvalstoffen
2006
2007
9,23
9,90
8,94
8,79
9,21
9,21
9,21
9,21
10 8 6 4 2 0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Primaire bedrijfsafvalstoffen
2010
2011
2012
Doelstelling 2015
Bespreking De grootste afvalstroom in Vlaanderen is afkomstig van bedrijven. Primair bedrijfsafval is afval dat ontstaat op het moment dat een product voor het eerst afval wordt (bij de eerste producent dus). Vanaf 2012 is de nieuwe grondstoffenregeling in voege, waarbij bepaalde materialen als ze aan welbepaalde voorwaarden voldoen hun afvalstatus verliezen bij hun productie en als nieuwe grondstof gemeld worden. Ongeveer de helft van het primair bedrijfsafval bestaat uit bouw- en sloopafval, slib en grond. Tussen 2004 en 2012 daalde de hoeveelheid primair bedrijfsafval (excl. bouw- en sloopafval, slib en grond en exclusief nieuwe en secundaire grondstoffen) met bijna een vijfde.
55
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.10 afvalrecuperatie (huishoudelijk afval) huishoudelijk afval dat gerecycleerd, gecomposteerd of hergebruikt wordt
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
toename van afvalrecuperatie Vlaams Gewest 1991-2012 jaarlijks 23/09/2014 afvalstoffen-enquête bij gemeenten OVAM http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1112.htm
56
Afvalrecuperatie, miljoen ton1992 1991 Hergebruik, recyclage, composteren 4 Verbranden 3,5 Storten 3
0,401348611 0,843869705 1,094151241
0,5157577 0,8820796 1,052809812
1993
1994
0,613578319 0,823105079 1,189176006
0,748981544 0,840943411 1,220008792
Voorbehandeling (drogen-scheiden) 2,5
2 *:1,5voorlopige cijfers 1 0,5 0
Hergebruik, recyclage, composteren
Verbranden
Storten
Voorbehandeling (drogen-scheiden)
Bespreking In 2012 ging 68% van het huishoudelijk afval naar een of andere vorm van materiaalrecuperatie. Verbranding van restafval gebeurde voor 86,6% in verbrandingsinstallaties met energierecuperatie. Sinds 2006 geldt er een absoluut stortverbod voor brandbaar huishoudelijk restafval. Hierdoor is de gestorte hoeveelheid restafval zeer sterk afgenomen tot 2% van de totale hoeveelheid ingezameld restafval in 2012. Het gaat voornamelijk over niet-brandbaar grofvuil dat nog gestort wordt.
57
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.11 afvalrecuperatie (bedrijfsafval) primair bedrijfsafval dat na twee verwerkingsstappen een nieuw leven krijgt via hergebruik, recyclage, compostering of gebruik als secundaire grondstof of nieuwe grondstof
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
toename van afvalrecuperatie
Bron data Meer informatie
OVAM http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1119.htm
Vlaams Gewest 2004-2012 2-jaarlijks 23/09/2014 melding van bedrijfsafvalstoffen en melding van grondstoffen; Vanaf 2012 is de nieuwe grondstoffenregeling in voege, waarbij bepaalde materialen als ze aan welbepaalde voorwaarden voldoen hun afvalstatus verliezen bij hun productie en als nieuwe grondstof gemeld worden.
58
Bedrijfsafval dat tweede leven krijgt, % 2007 2008 aandeel afval dat een tweede leven 80 krijgt (%)
63
66
2009
2010
67
68
70 60 50 40 30 20 10 0 2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bespreking Het aandeel van het totaal primair bedrijfsafval dat na twee verwerkingsstappen een nieuw leven krijgt via hergebruik, recyclage, compostering of gebruik als secundaire grondstof of nieuwe grondstof bedroeg in 2012 74%. Dat is een stijging met 4% ten opzichte van 2010. De sterke stijging in 2012 heeft te maken met de nieuwe grondstoffen die vroeger niet of minder gemeld werden en de materialen die beter in kaart gebracht zijn.
59
Thema
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit
Indicator Definitie
2.12 waterproductiviteit, index 2005=100 bbp per eenheid waterverbruik; bbp in kettingeuro's met referentiejaar 2005
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
toename van de waterproductiviteit totaal waterverbruik excl. koelwater Vlaams Gewest 2000-2010 jaarlijks 31/03/2014 VMM-MIRA, SVR http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/milieuthemas/waterkwantiteit/wa terverbruik/waterverbruik/ http://www.milieurapport.be/nl/mira-kernset/ http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/economie/bijlage n/conjkernindicatoren/SVR-BBP.xls
60
Waterproductiviteit, index 2005 = 100
120 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
757
748
748
743
753
749
769
101
100
100
99
101
100
103
161.982.800
162.526.100
164.538.900
165.802.000
171.553.000
174.329.200
179.378.500
93
93
94
95
98
100
103
214
217
220
223
228
233
233
92
93
95
96
98
100
100
Totaal 100 waterverbruik (zonder koelwater), miljoen m³
80 2005=100 Index bbp in 1.000 kettingeuro's 60 (referentiejaar 2005) Index bbp40per eenheid verbruikt water (€/m³) Index 20
0 2000
2001
2002
2003 2004 2005 2006 2007 totaal waterverbruik (miljoen m³) bbp in 1.000 kettingeuro's (referentiejaar 2005)
2008
2009
2010
Bespreking Tussen 2000 en 2005 was het waterverbruik vrij stabiel. In de periode 2006-2009 daalde het totale waterverbruik maar deze trend zette zich niet door in 2010. Het bbp vertoont een gestage groei tussen 2000 en 2010, behalve in het crisisjaar 2009. Daardoor is de waterproductiviteit (bbp/waterverbruik) in diezelfde periode gestegen. Er is dus een ontkoppeling tussen de economische groei en het waterverbruik. In 2010 steeg het bbp minder snel dan het waterverbruik en is de productiviteit dan ook terug gezakt.
61
Thema Indicator Definitie
Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.13 Ruimteproductiviteit: productiviteit van de bebouwde oppervlakte BBP/bebouwde oppervlakte en gemiddeld aantal inwoners/bebouwde oppervlakte (index 2005=100)
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
hogere ruimteproductiviteit Vlaams Gewest 1990-2011 jaarlijks 23/09/2014 fiscale en administratieve gegevens ADS, FOD Financiën (kadaster), SVR
62
index 2005=100 1990Ruimteproductiviteit, 1995 1999
120
2.876,26
Bebouwde gronden en aanverwante terreinen (1), km²
3.111,36
3.266,85
2000
2001
3.303,69
2002
3.335,62
2003
3.361,94
3.392,65
bebouwde oppervlakte (index 2005=100)
83,63
90,46
94,98
96,06
96,98
97,75
98,64
bbp (kettingeuros ref 2005), in 1000 euro
126881800
139397800,0
156099900,0
161982800,0
162526100,0
164538900,0
165802000,0
72,78287286
79,96239299
89,54317464
92,91776708
93,22941882
94,38401599
95,10856472
5.753.796
5.873.232
5.933.545
5.946.402
5.962.667
5.984.167
6.005.789
95
97
98
98
98
99
99
44,113467 87,032206 2000,4436 113,51926
44,802851 88,392304 1887,6734 107,11988
47,78300197 94,27189379 1816,289239 103,0690389
49,030872 96,733837 1799,9272 102,14054
115
bbp 110(index 2005=100)
gemiddelde bevolking bevolking (index 2005=100) 105 bbp/bebouwde opp (miljoen euro/km²) bbp/bebouwde opp (index 2005=100) 100 aantal inwoners/bebouwde opp 95 inwoners/bebouwde opp (index 2005=100)
48,72440506 48,94165274 48,87093043 96,12920387 96,5578155 96,41828626 1787,573674 1779,97436 1770,23481 101,4395156 101,008277 100,4555864
(1)90behalve verspreide landbouwgebouwen 85 80
75 70 1990
1995
1999
bebouwde oppervlakte
2000
2001 bbp
2002
2003
bevolking
2004
2005
2006
bbp/bebouwde oppervlakte
2007
2008
2009
2010
inwoners/bebouwde oppervlakte
Bespreking De bebouwde oppervlakte is in de jaren 1990 sterk gestegen. Binnen de bebouwde oppervlakte is wonen de grootste ruimtegebruiker. De bevolking is eerder gestaag en continue gestegen. Vanaf 2000 hebben beide lijnen een gelijkaardig verloop waardoor het aantal inwoners per bebouwde oppervlakte redelijk constant blijft. We slagen er dus niet in om de ruimteproductiviteit voor wonen te verbeteren. Enkel de laatste 2 jaren stijgt de bevolking wat sneller dan de bebouwde oppervlakte. Het bbp vertoont een sterke groei behalve in het crisisjaar 2009. De indicator bbp/bebouwde oppervlakte heeft een grilliger verloop maar in het algemeen is er een stijgende trend. Er is dus meer waardecreatie per eenheid bebouwde oppervlakte. Het bbp is in de laatste decennia echter vooral gestegen omdat we technologische vooruitgang hebben, omdat er meer geïnnoveerd wordt en omdat er een hogere arbeidsproductiviteit is. Daarnaast is er in Vlaanderen een sterke verschuiving geweest in de economie, van industrie naar diensten. Diensten kunnen over het algemeen meer toegevoegde waarde creëren op een beperktere oppervlakte. De trend van meer waardecreatie per eenheid bebouwde oppervlakte heeft dus meer te maken met de structuur van de economie dan met een betere invulling van de ruimte.
63
2011
Thema Indicator Definitie
Natuurlijk kapitaal 3.1 Waterexploitatie-index, in % Waterwinning als % van de bruto jaarlijkse beschikbaarheid, ook gekend als de watergebruiksintensiteit. De bruto jaarlijkse beschikbaarheid = precipitatie - evapotranspiratie + inflow via rivieren gemiddeld over meerdere jaren.
Gewenste richting
Verlagen van de waterexploitatie-index. Men spreekt van waterstress bij een watergebruiksintensiteit vanaf 20%. Vanaf 40% heerst er ernstige waterstress.
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
Vlaams Gewest laatst beschikbare jaar onregelmatig 18/07/2014 De basisgegevens voor het berekenen van deze indicator worden verzameld via de Joint Questionnaire Inland Waters van OESO/Eurostat. VMM-MIRA, Eurostat, Europese Commissie, OESO http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4291.htm
64
Vlaams Gewest België (2009)
35,0 30,98 0
Italië (2008)
30,7
Spanje (2010)
30,2
Vlaams Gewest Polen (2012) België (2009) Duitsland (2010) Italië (2008) Frankrijk (2011)Spanje (2010) Portugal (2007) Polen (2012) Nederland (2010) Duitsland (2010) Tsjechië (2012) Frankrijk (2011) Engeland en Portugal Wales (2011) (2007) Hongarije (2012) Nederland (2010) Oostenrijk (2007) Tsjechië (2012) Denemarken (2012) Engeland en Wales (2011) Luxemburg (2012) Hongarije (2012) Finland (2007) Oostenrijk (2007) Zweden (2010) (2012) SlovakijeDenemarken (2012) Luxemburg (2012) Finland (2007) Zweden (2010) Slovakije (2012)
Waterexploitatie-index, in % 5
10
15
20
25
30
35
40
18,8 17,6 15,2 12,4 11,6 11,5 11 4,3 4 4 2,7 2 1,4 0,8
Bespreking De hoeveelheid beschikbaar water hangt af van de hoeveelheid neerslag die valt, het deel dat daarvan verdampt en de hoeveelheid water die via rivieren en grondwater een land binnenstroomt. In Vlaanderen wordt 35% van het jaarlijks beschikbare water onttrokken. Er is wel een groot verschil tussen consumptief watergebruik (vb. irrigatie) en niet-consumptief gebruik (vb. koelwater). Wanneer koelwater niet wordt opgenomen, bedraagt de waterexploitatie-index 7%.
65
Thema Indicator Definitie Gewenste richting
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
Natuurlijk kapitaal 3.2 Verhouding verbruik alternatieve grondstoffen versus totale inzet van primaire delfstoffen en alternatieve grondstoffen (%) Een toename in de periode 2010-2015 van het aandeel ingezette alternatieve oppervlaktedelfstoffen, gemiddeld over alle delfstoffen (voortschrijdend gemiddelede over drie jaar) Vlaams Gewest 2010, 2011 tweejaarlijks vanaf 2011 20/08/2013 enquête bij producenten, handelaren en verbruikers van primaire delfstoffen en alternatieve grondstoffen Dep LNE, Monitoringssysteem duurzaam oppervlaktedelfstoffenbeleid, jaarverslag 2012 (p 144) http://www.lne.be/themas/natuurlijkerijkdommen/oppervlaktedelfstoffen/monitoringsysteem-duurzaamoppervlaktedelfstoffenbeleid-1/grondstoffenenquete_2012
66
primaire delfstoffen alternatieve (kton) grondstoffen (kton) A B B/(A+B)*100 2010 30.687 32.322 51,30% 2011 34.101 40.210 54,1%
Bespreking Het Monitoringsysteem Duurzaam Oppervlaktedelfstoffenbeleid brengt in kaart hoe groot de totale behoefte aan minerale grondstoffen in Vlaanderen is en in welke mate die wordt ingevuld door Vlaamse primaire delfstoffen, alternatieve grondstoffen en import- en exportstromen. In totaal werden in Vlaanderen in 2011 74,3 miljoen ton primaire delfstoffen en alternatieve grondstoffen ingezet. Hiervan zijn 54% alternatieve grondstoffen, waarbinnen 30% bouw- en sloopafval en 70% overige alternatieven.
67
Thema Indicator Definitie Gewenste richting Dimensies
Natuurlijk kapitaal 3.3 Bodembezettting kadastrale oppervlakte, in % van de totale oppervlakte
Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
Vlaams Gewest 1990-2011 jaarlijks 20/02/2014 fiscale en administratieve gegevens ADS, FOD Financiën (kadaster) http://statbel.fgov.be/nl/binaries/METADATA%20statistiek%20bodem_conversi on_tcm325-200290.pdf http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/environnement/downl oadbare_bestanden/bodemgebruik.jsp
verschillende ruimtegebruiken zoals woongebied, nijverheidsgebouwen, nietbebouwde oppervlakte…
68
Bodembezetting 100% Woongebied
90% Nijverheidsgebouwen en -terreinen, steengroeven, handelsgebouwen Terreinen 80% voor vervoer en telecommunicatie Openbare gebouwen en terreinen behalve vervoer, telecommunicatieen technische voorzieningen 70% Gemengd gebruik + technische voorzieningen
60%
Recreatiegebied en andere open ruimte Niet-bebouwd
50%
1990 8,16%
1995 9,27%
2,70% 7,33%
3,09% 7,48%
7,62%
0,79% 0,53% 1,75% 78,73%
0,86% 0,56% 1,74% 76,99%
0,9% 0,58% 1,76% 75,57%
2001 10,41%
2000 10,3%
2002 10,53%
3,38% 3,41% 7,64% 7,66%
3,34%
0,90% 0,59% 1,76% 75,33%
0,90% 0,59% 1,77% 75,14%
2003 10,68%
2004 10,80%
2005
2006
10,9%
11,1%
Niet-bebouwd 3,43% 3,46% 3,47% 3,49% 7,70% 7,72% 7,74% 7,76% Recreatiegebied en andere open ruimte
2007 11,2% 3,5% 7,8%
0,91% 0,91% 0,9% 0,9% 0,9% Gemengd gebruik 0,60% 0,59%+ technische 0,59% voorzieningen 0,60% 0,6% 1,77% 1,78% 1,79% 1,79% 1,8% 74,91% 74,74% 74,57% 74,38% 74,2% Openbare gebouwen en terreinen behalve vervoer-, telecommunicatie- en technische voorzieningen
40%
Terreinen voor vervoer en telecommunicatie
30% Nijverheidsgebouwen en -terreinen, steengroeven, handelsgebouwen
20%
Woongebied
10% 0% 1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bespreking Met een bevolkingsdichtheid van 470 inwoners per km² is ruimte een schaars goed in Vlaanderen. In 2011 was 73,4% van Vlaanderen niet-bebouwd. De niet-bebouwde oppevlakte is vooral landbouwgrond . Binnen de bebouwde oppervlakte is wonen de grootste ruimtegebruiker. 11,7% van de Vlaamse oppervlakte is woongebied. Op de tweede plaats komt telecommunicatie en vervoer.
69
Thema Kernindicatoren Definitie
Natuurlijk kapitaal 3.4 bedreigde zoogdieren (%) Rode Lijst status van zoogdieren: percentage bedreigde zoogdieren
Gewenste richting
Mina-4: In 2015 is de toestand van bedreigde en beschermde soortengroepen verbeterd
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
Vlaams Gewest 1994 zeer onregelmatig en weinig frequent 26/09/2014 waarnemingen, collectiegegevens, literatuurgegevens INBO http://www.inbo.be/content/page.asp?pid=FAU_ZOO_start http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2201.htm
70
Rode Lijst Zoogdieren aantal Bedreigd Ernstig bedreigd Momenteel niet bedreigd Verdwenen Vermoedelijk bedreigd Zeldzaam Uitgestorven in Vlaanderen Totaal
% 6 7 32 4 5 1 7 62
9,7 11,3 51,6 6,5 8,1 1,6 11,3
Bespreking De Rode Lijst van de zoogdieren dateert al van 1994. 11,3% van de gekende zoogdieren was toen uitgestorven. 21% van de zoogdieren was ernstig bedreigd of bedreigd.
71
Thema Kernindicatoren Definitie
Natuurlijk kapitaal 3.5 bedreigde broedvogels (%) Rode Lijst status van broedvogels: percentage bedreigde broedvogels
Gewenste richting
Mina-4: In 2015 is de toestand van bedreigde en beschermde soortengroepen verbeterd
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
opdeling in IUCN categorieën Vlaams Gewest 2004 zeer onregelmatig, weinig frequent 26/09/2014 waarnemingen, collectiegegevens, literatuurgegevens
Bron data Meer informatie
INBO http://www.inbo.be/files/Bibliotheek/51/170551.pdf http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2201.htm
72
Rode Lijst broedvogels aantal Bedreigd Met uitsterven bedreigd Momenteel niet bedreigd Kwetsbaar Onvoldoende gekend Zeldzaam Uitgestorven in Vlaanderen Achteruitgaand Totaal
% 7,4 9,9 55,6 7,4 1,9 9,9 3,7 4,3
12 16 90
12 3 16 6 7 162
Bespreking De Rode Lijst van de broedvogels dateert van 2004. Bijna 4% van de toen gekende broedvogels was uitgestorven. 28% van de broedvogels is met uitsterven bedreigd of bedreigd.
73
Thema Kernindicatoren Definitie
Natuurlijk kapitaal 3.6 bedreigde vaatplanten (%) Rode Lijst status van vaatplanten: percentage bedreigde vaatplanten
Gewenste richting
Mina-4: In 2015 is de toestand van bedreigde en beschermde soortengroepen verbeterd
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
opdeling in IUCN categorieën Vlaams Gewest 2006 zeer onregelmatig, weinig frequent 26/09/2014 waarnemingen, collectiegegevens, literatuurgegevens INBO http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?lang= nl&detail=587&id_structuur=47 http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2201.htm
74
Rode Lijst vaatplanten Verdwenen Met verdwijnen bedreigd Bedreigd Kwetsbaar Zeldzaam Achteruitgaand Momenteel niet bedreigd Onvoldoende gekend Totaal
aantal 56 108 69 40 203 34 634 14 1151
% 4,9 9,4 6,0 3,5 17,6 3,0 55,1 1,2
Bespreking De Rode Lijst van de vaatplanten dateert van 2006. Bijna 5% van de toen gekende vaatplanten was uitgestorven. 15,4% van de vaatplanten is met uitsterven bedreigd of bedreigd.
75
Thema Indicator Definitie
Milieukwaliteit 4.1 Aantal verloren gezonde levensjaren als gevolg van milieuvervuiling Verloren gezonde levensjaren: het aantal gezonde levensjaren die een populatie verliest door vroegtijdige sterfte of ziekte rekening houdend met de ernst en de duur van de ziekte
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
Significante daling van het aantal verloren gezonde levensjaren Verschillende milieupolluenten Vlaams Gewest 2004 en 2010 Onregelmatig 11/04/2013 Berekening op basis van dosis-effectrelaties VMM-MIRA op basis van VITO http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRA-T/gevolgen-voor-mensnatuur-en-economie/milieu-mens-en-gezondheid/verloren-gezondelevensjaren-evaluatie-van-de-volksgezondheid/gezondheidseffecten-doormilieuverstoring-dalys/
76
Centrale schatting
Stressor
Gezondheidseffecten door milieuverstoringen (DALY's), 2010 DALYs
fijn stof
dioxines; 2%
geluid
79424
lood; 2%
7348
UV; 3%
passief roken
6613
radon; 4%
radon
3845
UV
passief dioxines
3706
roken; 6%
2592
lood
2155
hitte
991
geluid; 7% schimmels en vocht
812
CO
613
ozon benzeen
566
fijn stof; 73%
12
EMF
2
nikkel
1
arseen
1
cadmium
1
formaldehyde
1
fijn stof geluid passief roken radon UV dioxines lood hitte schimmels en vocht CO ozon benzeen EMF nikkel arseen cadmium formaldehyde
Bespreking De ziektelast door de verschillende milieupolluenten samen bedraagt 108.863 DALY’s voor de Vlaamse bevolking op jaarbasis. Omgerekend per inwoner van Vlaanderen bedraagt dit jaarlijks 5 verloren gezonde levensdagen of iets meer dan een verloren gezond levensjaar in een volledig leven. Dit totaal is zo’n 8 % van de totale ziektelast in Vlaanderen. De kosten lopen hiervoor op tot zo’n 3,6 % van het bruto binnenlands product van Vlaanderen. Fijn stof, geluid en passief roken hebben de grootste gezondheidseffecten. Voor zowel ziektelast als kosten blijkt fijn stof de belangrijkste polluent, die verantwoordelijk is voor ongeveer drie kwart van het totaal aantal DALY’s. Het gaat hierbij niet alleen om PM10 maar ook om de kleinere fractie PM2,5. Een vorige studie uit 2004 berekende 1,1 verloren levensjaren op een volledig mensenleven of 5,5 dagen per jaar. Er is dus sprake van een lichte daling.
77
Thema Indicator Definitie
Milieukwaliteit 4.2 blootstelling aan PM10 en PM2,5 PM10 en PM2,5: stofdeeltjes met een aërodynamische diameter kleiner dan respectievelijk 10 en 2,5 µm. De aërodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje. Blootstelling van de bevolking aan PM10 (%) en ruimtelijke jaargemiddelde concentratie PM2,5.
Streefwaarde
In 2020 een vermindering van de jaargemiddelde concentratie PM 10 met 25% t.o.v. 2007. De jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m³ mag sinds 2005 niet meer overschreden worden. De daggrenswaarde van 50 µg/m³ mag slechts 35 keer per jaar overschreden worden. De jaargemiddelde concentratie van PM2,5 mag vanaf 2015 niet hoger zijn dan 25 µg/m³. De WHO beveelt zelfs een jaargemiddelde concentratie van 10 µg/m³ aan.
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
Alle meetstations voor PM10, telemetrische meetstations voor PM2,5 Vlaams Gewest PM10: 1997-2013; PM2,5: 2005-2013 jaarlijks (x-1) 25/07/2014 In Vlaanderen zijn een aantal meetstations ingeplant om de algemene kwaliteit van de omgevingslucht op te volgen nl. de zogenaamde telemetrische meetstations. Op basis van uurwaarden wordt de jaargemiddelde concentratie berekend. Daarbij dienen beide halfuren beschikbaar te zijn voor de berekening van de uurwaarde. Enkel de jaargemiddelden van stations die 50% of meer data hebben, worden weerhouden. Op basis van deze stations wordt een virtueel gemiddelde over Vlaanderen berekend en wordt het aantal dagen bepaald met overschrijding van de dagnorm van 50 µg/m³. Voor het toetsen van het aantal meetpunten met een overschrijding van de jaarnorm, worden alle meetstations gebruikt. Voor PM2,5 worden de ruimtelijke jaargemiddelde concentraties voor Vlaanderen berekend met het RIO-c interpolatiemodel. Dit gebeurt op basis van de ruimtelijke jaargemiddelde concentraties PM10, eveneens berekend met het interpolatiemodel. Deze PM10-concentraties worden dan omgerekend naar PM2,5-concentraties op basis van een verhouding tussen PM2,5 en PM10 van 0,7. Voor PM2,5 worden ook de waarden van de telemetrische meetstations gegeven.
Bron data Meer informatie
VMM-MIRA, IRCEL http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2145.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5142.htm http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/milieuthemas/verspreiding-vanzwevend-stof/concentratie-zwevend-stof-in-de-lucht/jaargemiddelde-pm25concentratie-in-lucht/ http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/milieuthemas/verspreiding-vanzwevend-stof/gevolgen-voor-de-mens-door-verspreiding-van-zwevendstof/percentage-van-de-bevolking-blootgesteld-aan-tehogeconcentratiespm10/
78
Blootstelling aan PM10 PM10
120
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
99
90
51
41
61
57
96
47
19
41
56
3
100
% bevolking blootgesteld aan een daggemiddelde 80 van 50 µg/m3, concentratie gedurende meer dan 35 dagen
%
60
PM2,5 40 ruimtelijke jaargemiddelde concentratie
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
20
doelstelling 2015 gezondheidswaarde (WGO) 0
21
22
21
18
17
17
17
15
25 10
25 10
25 10
25 10
25 10
25 10
25 10
25 10
15 25 10
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Concentratie PM2,5 30 25 µg/m³
20 15 10 5 0 2005
2006
2007
2008
ruimtelijke jaargemiddelde concentratie
2009
2010
doelstelling 2015
2011
2012
2013
gezondheidswaarde (WGO)
Bespreking De jaargemiddelde concentratie geeft een beeld van de langetermijnblootstelling aan fijn stof. De daggemiddelde waarde van 50 µg/m³ PM10 mag slechts 35 keer per jaar overschreden worden. In 2013 werd de daggrenswaarde 23 keer overschreden. Op 3 meetpunten werd gedurende meer dan 35 dagen een daggemiddelde concentratie van meer dan 50 µg/m³ gemeten. Slechts 0,03% van de bevolking werd gedurende meer dan 35 dagen blootgesteld aan een daggrenswaarde van meer dan 50 µg/m³. De PM2,5concentraties lagen in 2013 op alle meetplaatsen onder de doelstelling van 25 µg/m³. De hoogste ruimtelijk jaargemiddelde PM2,5-concentraties situeren zich vooral in de Antwerpse agglomeratie en de Antwerpse haven en in de omgeving van de Gentse kanaalzone.
79
Thema Indicator Definitie
Milieukwaliteit 4.3 Blootstelling aan ozon aandeel van de bevolking (%) dat blootgesteld is aan maximale 8u gemiddelde ozonconcentraties > 120 µg/m³ (NET60ppb-max 8u)
Streefwaarde
Een dagelijkse maximale 8u-gemiddelde ozonconcentratie van > 120 µg/m³ mag hoogstens 25 dagen per jaar voorkomen
Dimensies
0 dagen, tussen 1 en 10 dagen, tussen 11 en 20 dagen, tussen 21 en 25 dagen, tussen tussen 26 en 35 dagen, meer dan 35 dagen
Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
Vlaams Gewest 1990-2013 jaarlijks 28/07/2014 De ozonconcentraties worden continu gemeten in de telemetrische luchtmeetnetten.
Bron data Meer informatie
VMM-MIRA, IRCEL http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/milieuthemas/fotochemischeluchtverontreiniging-ozon/ozonconcentraties-en-bescherming-vanvolksgezondheid/aandeel-van-de-bevolking-blootgesteld-aan-net60ppbmax8u/ http://www.irceline.be/~celinair/dutch/homenrl_nojava.html
80
1990 1991 Blootstelling 1992 1993aan1994 1995 1996 ozon (NET60ppb max1997 8u) 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 93% 1% 22% 12% 0% 7% 0% 53% 2% 92% 3% 47% 0% 5% 35% 10% 7% 43% 78% 51% 0% 92% 34% 46% 76% 8% 36% 53% 4% 88% 63% 16% 0% 39% 0% 30% 9% 0% 49% 0% 15% 0% 40% 0% 17% 7% 2% 68% 0% 18% 0% 8% 67% 0% 17% 0% 6% 0% 21% 0% 45% 0% 0% 6% 0% 0% 0% 0% 24% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 34% 0% 0%
100% 0 1 < x ≤ 10 11 < x ≤ 20 21 < x ≤ 25 | MLTD | 80% 25 < x ≤ 35 > 35 dagen NET60ppb
60%
40%
20%
0
1 < x ≤ 10
11 < x ≤ 20
21 < x ≤ 25 | MLTD |
25 < x ≤ 35
> 35 dagen NET60ppb
Bespreking Ozon is schadelijk voor mensen, planten en materialen. Door zijn sterk oxiderend vermogen kan ozon acute gezondheidseffecten veroorzaken zoals ademhalingsproblemen, (tijdelijke) longfunctievermindering of ontstekingsreacties in de longen. Herhaalde en langdurige blootstelling aan hoge ozonconcentraties kan leiden tot onherstelbare longschade. 2013 was een eerder gunstig ozonjaar, 70 % van de bevolking werd op 10 dagen of minder blootgesteld aan maximale 8-uursgemiddelde concentraties hoger dan 120 µg/m3. In de voorbije zeven jaar werd niemand in Vlaanderen gedurende meer dan 25 dagen blootgesteld aan dergelijke concentraties. Dit in tegenstelling tot de jaren 1990, 1995, 2003 en 2006. Toen werd telkens meer dan 70 % van de Vlaamse bevolking op meer dan 25 dagen blootgesteld aan te hoge ozonconcentraties.
81
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
0%
Thema Indicator Definitie
Milieukwaliteit 4.4 Zuiveringsgraad huishoudens percentage van de inwoners waarvan het afvalwater, na transport via het riolerings- en collecteringsnetwerk, effectief gezuiverd wordt in een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
zuiveringsgraad verhogen
Bron data Meer informatie
VMM-MIRA http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/945.htm http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/milieuthemas/kwaliteitoppervlaktewater/belasting-van-oppervlaktewater/zuiveringsgraad-vanvlaanderen/
Vlaams Gewest 1990-2013 jaarlijks 27/06/2014 Het berekenen van de zuiveringsgraad gebeurt aan de hand van een GISanalyse. Op straatniveau wordt er gekeken of er een riolering aanwezig is. Dat wordt geaggregeerd op gemeentelijk niveau en uiteindelijk op gewestelijk niveau.
82
zuiveringsgraad 90
Zuiveringsgraad, in2000 % 1998 1999
1990
1996
1997
30
41
45
48
50
52
2001
2002
2003
2004
2005
56,6
59,5
61,7
63
64,4
80
70 60 50 40 30 20 10 0
Bespreking Sinds 1990 is de zuiveringsgraad sterk gestegen, van 30 % in 1990 naar 52 % in 2000 tot 80 % in 2013. Aangespoord door de Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater is in Vlaanderen dan ook sterk geïnvesteerd in de uitbreiding van de openbare waterzuivering. Het is in Vlaanderen niet de bedoeling om een zuiveringsgraad van 100% te behalen. Afgelegen woningen zullen met een IBA (individuele behandeling afvalwater) gezuiverd worden.
83
Thema
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten
Indicator
5.1 Evolutie in het aantal EPO-octrooiaanvragen in Vlaanderen, waaronder aantal aanvragen voor groene innovaties, index 1990 = 100, van 1990 tot 2010. Aandeel van aantal groene octrooiaanvragen ten opzichte van totaal aantal octrooiaanvragen.
Definitie
Een octrooi is een document, verleend door een officiële instantie, dat het recht toekent om anderen uit te sluiten van de aanmaak of het gebruik van een nieuw werktuig, apparaat of werkwijze (procédé) voor de duur van een nader bepaald aantal jaren. Het recht wordt verleend aan de uitvinder van het werktuig of de werkwijze na onderzoek van zowel de nieuwigheid als van de mogelijke bruikbaarheid ervan. Het recht besloten in het octrooi kan door de uitvinder aan iemand anders worden toegewezen, gewoonlijk zijn werkgever, een onderneming en/of worden verkocht of vergund voor gebruik door iemand anders. Dit recht kan worden afgedwongen hetzij door de bedreiging van een rechtszaak hetzij door de rechtszaak zelf voor schending van eigendomstitels. (vrij vertaald naar Zvi Griliches, Journal of Economic Literature, 1990; originele passage geciteerd in Vlaams Indicatorenboek 2009, p. 150). Groene patenten worden uitgereikt voor technologieën met betrekking tot: 1) Zorg voor het milieu (bestrijden van lucht- en waterverontreiniging, afvalbeheer, bodemsanering); 2) Tegengaan van de klimaatverandering en vermindering van de uitstoot; 3) Opwekken van hernieuwbare energie en verbeteren van de energie-efficiëntie; 4) Reductie van emissies en brandstof in het transport
Gewenste richting
Stijging
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Internationaal vergelijkbaar
Vergelijking tijd
1990-2010
Frequentie en stiptheid jaarlijks Laatst gewijzigd
17/10/2014
Meetmethode
Tellingen
Bron data
Bron: ECOOM, Patstat.
Meer informatie
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring (ECOOM)
https://www.ecoom.be/index.php?id=40&L=1
84
aantal octrooiaanvragen ## ## ## ## ## ## EPO GG_E17 10 18 8 22 31 22 1000totaal EPO ## ## ## ## ## ## aandeel ## ## ## ## ## ## 900 800 indexcijfer 700GG_E17 EPO EPO 600totaal
## ## ## ## ## ## ## Groene octrooiaanvragen 24 24 23 27 44 57 33 ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ##
## 29 ## ##
## 32 ## ##
## 29 ## ##
## 37 ## ##
## 40 ## ##
## 66 ## ##
## 48 ## ##
## 36 ## ##
6,0% 5,0%
## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ##
500
4,0%
3,0%
400
2,0%
300 200
1,0%
100 0
0,0%
Totaal octrooiaanvragen (links)
Groene octrooiaanvragen (links)
Aandeel groene octrooiaanvragen Bespreking Het aantal groene octrooien geeft een indicatie van het aantal groene innovaties. Het aantal octrooiaanvragen in Vlaanderen, waaronder ook aanvragen voor groene innovaties, is sterk toegenomen de jongste 20 jaar. Het aantal groene octrooiaanvragen is zelfs nog sterker toegenomen dan het totaal aantal aanvragen. Toch nemen de groene octrooiaanvragen in de meest recente jaren maar 5% in van het totaal aantal octrooiaanvragen.
85
Thema
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten
Indicator
5.2 tewerkstelling in de milieu- en hernieuwbare energiesector
Definitie
Met de milieusector worden hier alle ondernemingen bedoeld met een hoofd- of nevenactiviteit m.b.t.: afval en recuperatie, grondreiniging, lucht en klimaat, geur en geluid, adviesbureaus. Met de hernieuwbare energiesector worden alle ondernemingen bedoeld die goederen, diensten of technologieën leveren die gebruikt worden bij de opwekking van energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, nl.: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit oceanen, waterkracht, biomassa, storgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen.
Gewenste richting
Toename van de tewerkstelling in de milieu- en energiesector
Dimensies
In % van de totale tewerkstelling
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2008
Frequentie en stiptheid Nog te bepalen Laatst gewijzigd
30/10/2014
Meetmethode
De ondernemingen die tot de milieusector behoren, werden opgelijst op basis van ledenlijsten van federaties zoals FEBEM en VMC. De ondernemingen uit de hernieuwbare energiesector, zijn gekend via een databank van de SERV, ledenlijsten van ODE Vlaanderen en de VEA-databank voor milieuvriendelijke energieproductie. Via een enquête en beschikbare administratieve bronnen zoals jaarrekeningen werden hun tewerkstellinggegevens in kaart gebracht. Deze werden opgeteld en geëxtrapoleerd om de totale milieu- en energiesector in kaart te brengen.
Bron data
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)
Meer informatie
Rapport LNE over de milieusector: http://www.lne.be/themas/beleid/milieueconomie/linken/publicaties/rapport%20milieus ector%20artefact%20def%20web.pdf Rapport LNE over de hernieuwbare energiesector: http://www.lne.be/themas/beleid/milieueconomie/reguleringskosten/rapporthernieuwbare-energie.pdf
86
2008 Kernmilieusectoren Hernieuwbare-energiesector Totaal Milieusector Totale werkgelegenheid Aandeel in de totale werkgelegenheid
Aantal arbeidsplaatsen 26.710 10.192 36.902
Aantal VTE 23.229 8.864 32.093
2.588.142 1,4%
Bespreking Het departement LNE berekende in hun analyse van de milieu- en hernieuwbare energiesector in het jaar 2008, dat het totaal aantal arbeidsplaatsen gelijk was aan bijna 37.000. Omgerekend naar voltijds equivalenten kwam dit neer op ongeveer 32.000 arbeidsplaatsen. Ten opzichte van de totale tewerksteling in Vlaanderen bedraagt dit ongeveer 1,4 %. Gezien er nog geen update plaatsvond van deze nulmeting, kan de evolutie van het belang van de werkgelegenheid in de milieu- en hernieuwbare energiesector niet in kaart gebracht worden.
87
Thema
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten
Indicator
5.3 omzet in de milieu- en hernieuwbare energiesector
Definitie
Met de milieusector worden hier alle ondernemingen bedoeld met een hoofd- of nevenactiviteit m.b.t.: afval en recuperatie, grondreiniging, lucht en klimaat, geur en geluid, adviesbureaus. Met de hernieuwbare energiesector worden alle ondernemingen bedoeld die goederen, diensten of technologieën leveren die gebruikt worden bij de opwekking van energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, nl.: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit oceanen, waterkracht, biomassa, storgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen.
Gewenste richting
Toename van de omzet in de milieu- en energiesector
Dimensies
geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2008
Frequentie en stiptheid Nog te bepalen Laatst gewijzigd
30/10/2014
Meetmethode
De ondernemingen die tot de milieusector behoren, werden opgelijst op basis van ledenlijsten van federaties zoals FEBEM en VMC. De ondernemingen uit de hernieuwbare energiesector, zijn gekend via een databank van de SERV, ledenlijsten van ODE Vlaanderen en de VEA-databank voor milieuvriendelijke energieproductie. Via een enquête en beschikbare administratieve bronnen zoals jaarrekeningen werden hun omzetcijfers in kaart gebracht. Deze werden opgeteld en geëxtrapoleerd om de totale milieu- en hernieuwbare energiesector in kaart te brengen.
Bron data
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) Rapport LNE over de milieusector: http://www.lne.be/themas/beleid/milieueconomie/linken/publicaties/rapport%20mil ieusector%20artefact%20def%20web.pdf
Meer informatie
Rapport LNE over de hernieuwbare energiesector: http://www.lne.be/themas/beleid/milieueconomie/reguleringskosten/rapporthernieuwbare-energie.pdf
88
2008 Kernmilieusectoren Hernieuwbare-energiesector Totaal Milieusector
Omzet in miljoen € 5.190 5.074 10.264
Bespreking Het departement LNE berekende in hun studie betreffende de werkgelegenheid in de milieu- en hernieuwbare energiesector voor 2008, dat het totaal aantal arbeidsplaatsen gelijk was aan bijna 37.000, omgerekend naar voltijds equivalenten kwam dit neer op ongeveer 32.000 arbeidsplaatsen. Ten opzichte van de totale tewerksteling in Vlaanderen komt dit neer op ongeveer 1,4 %. Gezien er nog geen update plaatsvond van deze nulmeting, kan de evolutie van de werkgelegenheid in de milieu- en hernieuwbare energiesector niet in kaart gebracht worden.
89
Thema Indicator Definitie
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten 5.4 Aantal projecten en bedrag van de buitenlandse directe investeringen Het gaat om de investeringsprojecten die Flanders Investment and Trade (FIT) registreert uit allerhande bronnen (vakliteratuur, kranten, contacten, …).
Gewenste richting
Toename van het de buitenlandse directe investeringen (naar aantal projecten en bedrag)
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid
Geen Vlaams Gewest 2004 t.e.m. 2013 Kan jaarlijks berekend worden. Data voor jaar T zijn beschikbaar in tweede helft T+1.
Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
19/02/2014 Eigen registratie FIT FIT http://www.fitagency.be/
90
tabel + grafiek
Directe buitenlandse investeringen in het Vlaamse Gewest 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Aantal projecten 152 143 153 154 157 115 155 Investeringsbedrag (in 1,13 miljard €)1,44 2,78 1,37 2,11 1,16 2,03 250
2011 174 1,79
2012 159 1,67
3,0
2013 191 1,91
2,5
aantal projecten
200
150
153
154
191
2,11 157
2,03 155
174 1,79
159
1,91
1,67 1,5
115 1,16
1,37 100
2,0
1,0
50
0,5
0
investeringsbedrag (in mrd €)
2,78 1,74
0,0 2006
2007
2008
Aantal projecten
2009
2010
2011
2012
2013
Investeringsbedrag (in miljard €)
Bespreking Het aantal investeringsprojecten van buitenlandse investeerders klom in 2013 tot 191. Dat is het hoogste peil in tien jaar. Het investeringsbedrag fluctueert nogal. In 2013 bedroeg het € 1,91 miljard. Daarmee komt een einde aan de daling in 2011 en 2012. Het bedrag ligt ook ruim boven het tienjaars gemiddelde (€ 1,74 miljard). Greenfield investeringen blijven de belangrijkste vorm (44%), maar de uitbreidingsinvesteringen winnen aan belang, en vormen nu - net als de fusies en overnames 28% van de projecten. De belangrijkste landen die hier investeren zijn de Verenigde Staten (25%), gevolgd door Frankrijk (15%), Nederland (10%) en Duitsland (8%). De investeringen uit Azië en het Midden-Oosten zijn in opmars: 4 op de tien belangrijkste buitenlandse investeerders komt uit deze regio. Hun aantal investeringsprojecten groeide in 2013 met zo maar even 55%.
91
Thema
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten
Indicator
5.5 Niveau en structuur van de milieubelastingen
Definitie
Een milieugerelateerde belasting is elke verplichte betaling aan de overheid waar geen duidelijk voordeel tegenover staat, geheven op een belastingbasis die geacht wordt een specifieke milieurelevantie te hebben.
Gewenste richting Dimensies
In miljoen euro, reële prijzen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams gewest.
Vergelijking tijd
1990-2011 Opm. bij variaties doorheen de tijd. Inkomstenindicatoren geven weer hoeveel inkomsten de overheid heeft gehaald uit een bepaalde milieugerelateerde belasting. Het voordeel van de indicator is dat hij zich uitstekend leent voor internationale vergelijking door de tijd. Maar de indicator heeft het nadeel te variëren in functie van de factoren (belasting)tarief en hoeveelheid (vervuiling). Een stijging van de inkomstenindicator kan dus worden veroorzaakt door een vergroening van het belastingstelsel, maar evengoed door een toename van de vervuiling.
Frequentie en stiptheid driejaarlijks Laatst gewijzigd
16/10/2014
Meetmethode
We gebruiken voor de structuur van milieubelasting de totale inkomsten uit milieubelastingen voor Vlaanderen. De inkomsten werden uitgerekend in opdracht van MIRA op basis van data van Federale Overheidsdienst Financiën, Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG), Rekenhof, Agentschap Centrale Accounting, Studiedienst Vlaamse Regering. Ze zijn opgesplitst naar: Energiebelastingen: - Accijnzen (en bijdrage op de energie) op benzine, diesel, stookolie, aardgas, kolen, elektriciteit en andere energieproducten; - Federale bijdrage op elektriciteit en aardgas; - Eliaheffing (afgeschaft in 2008, dus niet opgenomen in figuur 2); - Overige heffingen op elektriciteit. Transportbelastingen: - Verkeersbelasting en aanvullende verkeersbelasting; - Belasting op inverkeersstelling; - Accijnscompenserende belasting (bestond tussen 1996 en 2005); - Eurovignet. Federale milieutaksen: - Federale milieutaksen op wegwerpfototoestellen, batterijen en verpakkingen van een aantal beroepsmatige nijverheidsproducten (inkten, lijmen en oplosmiddelen); - Verpakkingsheffing op wegwerpdrankverpakkingen; - Milieuheffing op wegwerpzakjes, wegwerpeetgerei, foliën voor huishoudelijk gebruik en aluminiumfolie. Vlaamse milieuheffingen: - Storten en verbranden van afval; - Grondwaterheffing; - Afvalwaterheffing; - Mestheffing; - Grindheffing.
Bron data Meer informatie
MIRA, HIVA http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/gevolgen-voor-mens-natuur-eneconomie/milieu-en-economie/vergroening-van-het-belastingstelsel/tarieven-vanmilieugerelateerde-belastingen/ http://www.milieurapport.be/upload/main/0_onderzoeksrapporten/2013/HIVA_vergroen ing_def_TW_red.pdf
92
Milieugerelateerde belastingen (in miljoen euro) Totaal Energiebelasti Transportbel Federale Vlaamse 1990 1667 1210 457 0 0 40001991 1890 1328 454 0 108 1992 2218 1515 483 0 220 2462 1624 584 0 254 35001993 1994 2581 1717 633 0 231 1995 2706 1797 674 0 235 30001996 2958 1827 817 0 314 1997 3134 1898 877 0 359 3215 1973 879 0 362 25001998 1999 3193 1959 885 2 347 3133 1920 886 1 326 20002000 2001 3151 1903 942 1 305 2002 3145 1887 959 1 299 15002003 3198 1931 959 0 308 2004 3503 2141 957 100 306 3441 2117 965 164 195 10002005 2006 3190 2058 864 138 130 2007 3171 2018 907 138 107 5002008 3014 1879 880 143 112 2009 2983 1801 929 142 111 3201 2044 913 142 102 02010 2011 3107 1950 926 138 93 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Totaal
Energiebelastingen
Federale milieutaksen
Vlaamse heffingen
Transportbelastingen
Bespreking Door milieubelastingen te heffen, probeert de overheid het gedrag van bedrijven en burgers te beïnvloeden. In 2011, werd 5 % van alle belastingen geïnd als milieubelasting. Daarmee behoort Vlaanderen tot één van de minder presterende leerlingen van de EU-klas. In Vlaanderen heeft het grootste deel van de milieubelastingen betrekking op energiebelastingen (62%), gevolgd door transportbelastingen (31%), federale milieutaksen (4,5%) en Vlaamse milieuheffingen (3,1%). Vooral de energiebelasting is lager dan in de rest van de Europese landen. Merk echter wel op dat de hoogte van de milieubelasting niet steeds aangeeft in welke mate de externe kost geïnternaliseerd wordt en dat dit dus een tekortkoming is van deze indicator. De milieubelastingen blijken vooral tussen 1990 en 2000 sterk toegenomen te zijn. Sinds het jaar 2000 echter fluctueren de totale inkomsten uit milieugerelateerde belastingen. In absolute cijfers zitten we op het niveau van de tweede helft van de jaren ‘90. De Vlaamse milieuheffingen zijn aanzienlijk gedaald in 2005 en 2006. Dit is te wijten aan de hervorming van de afvalwaterheffing die van een heffing in een bijdrage werd veranderd.
93
Thema Indicator
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten 5.6 Financiële bereidheid: bereidheid om iets te doen voor het milieu, in %
Definitie
Bereidheid om financiële inspanningen te leveren voor het milieu: bereidheid om een extra milieubelasting te betalen, bereidheid om milieuvriendelijke producten te kopen, zelfs al zijn die duurder dan milieuvervuilende producten, bereidheid om een milieutaks te betalen op vervuilende producten
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
stijging van de financiële bereidheid aandeel van de bevolking dat 0, 1, 2 of 3 financiële offers wil leveren Vlaams Gewest 1996, 2000, 2005, 2010, 2013 2 à 3-jaarlijks 7/02/2014 enquête (SCV-survey) SVR http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2650.htm
94
Financiële bereidheid
2005
2010
niet bereid
1996
17,6
2000 Financiële bereidheid
15,2
18,2
20,6
100%1 actie bereid
32,8
34,7
29,9
26,6
bereid 90%2 acties
21,8
24,1
23,8
22,6
bereid 80%3 acties
27,8
25,9
28,1
30,3
70% 60%
bereid 3 acties
50%
bereid 2 acties
40%
bereid 1 actie
30%
niet bereid
20% 10% 0% 1996
2000
2005
2010
2013
Bespreking In 2013 was bijna 20% van de Vlamingen niet bereid om een financiële inspanning te leveren voor het milieu. Daartegenover staat dat 32,3% van de Vlamingen bereid was om alle 3 genoemde financiële inspanningen te leveren. Dit is het hoogste aandeel sinds 1996.
95
Thema Indicator
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten 5.7 prijzen en taksen van brandstoffen voor het wegverkeer, in euro
Definitie
weergave en opmaak diesel- en benzineprijs, met onderverdeling in basiscomponentprijs,marge, belastingen (zonder BTW), BTW
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
diesel, euro 95 België vanaf 2003 jaarlijks, kwartaal update 1/04/2014 OESO http://www.energy.eu/fuelprices/
96
diesel 2 1,5
1 0,5 0
Diesel taksen (zonder btw) btw productprijs (crude + marge) 2003 0,294 0,131 0,331 2 2004 0,33 0,153 0,398 2005 0,35 0,18 1,50,51 2006 0,331 0,187 0,561 2007 0,323 0,19 0,581 1 2008 0,318 0,217 0,717 2009 0,349 0,177 0,495 0,5 2010 0,386 0,209 0,607 2011 0,424 0,25 0,766 0 2012 0,428 0,266 0,8382003 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013 0,428 0,256 0,792 taksen (zonder btw) btw productprijs (crude + marge)
euro 95 Euro 95 0,756 0,881 1,04 1,079 1,094 1,252 1,021 1,202 1,44 1,532 2004 2005 2006 1,476 taksen (zonder btw)
taksen (zonder btw) 2003 0,507 2004 0,555 2005 0,59 2006 0,592 2007 0,6 2008 0,6 2009 0,607 2010 0,614 2011 0,614 2012 0,614 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013 0,614 btw productprijs (crude + marge)
Prijs = totale maximum prijs betaald door de consument taxes (zonder btw) = belastingen/heffingen door overheid zonder belasting op de toegevoegde waarde Btw = belasting toegevoegde waarde crude oil price (1l) = prijs 1l basisproduct marge= kost voor raffineren, transporteren, opslaan, verdelen en verkoop aan eindverbruiker
Bespreking De prijs van de brandstoffen bepaalt gedeeltelijk het gedrag en de keuzes van de consument. Benzine is altijd duurder geweest dan diesel maar het prijsverschil tussen beide wordt kleiner. De taksen op diesel zijn tussen 2003 en 2013 gestegen met ruim 45%, de taksen op benzine met 21%. De productprijs stijgt echter het sterkst. Dit is de prijs van het basisproduct (1 liter brandstof) en de prijs voor raffineren, transporteren, opslaan, verdelen en de verkoop aan de eindgebruiker.
97
Thema Indicator
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten 5.8 Aandeel bevolking 25-64 jaar dat deelneemt aan opleidingen tijdens referteperiode van 4 weken voorafgaand aan enquête (levenslang leren), in % (EAK)
Definitie
De indicator geeft het aandeel weer van de bevolking in de leeftijdscategorie van 25 tot 64 jaar die in de referentieperiode van 4 weken een opleiding (vorming) heeft gevolgd. Opleiding (vorming) wordt ruim opgevat en omvat zowel een opleiding in het reguliere onderwijs als erbuiten. De aard van de opleiding speelt geen rol. Het hoeft dus niet noodzakelijk over beroepgerichte opleidingen te gaan.
Streefwaarde
PACT 2020: 15% van de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd tegen 2020
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd
Geen Geen 2006-2013 Het gaat over jaargemiddelden, dat wil zeggen over jaargemiddelden van de steekproef die gelijkmatig over het jaar wordt gespreid. In het verleden waren de jaarcijfers niet altijd beschikbaar en beperkte men zich tot cijfers die alleen betrekking hadden op het tweede kwartaal. Vanaf 2006 werd de definitie van opleiding licht aangepast in die zin dat de studenten in vakantie uit de streekproef worden uitgesloten, hetgeen voordien niet het geval was.
Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
Jaarlijks. Een update verschijnt in de eerste maanden na verloop jaar. 16/10/2014 EAK-survey (Enquête Arbeidskrachten of Labour Force Survey), die op Europees niveau wordt georganiseerd.
Bron data Meer informatie
ADS, bewerking Steunpunt WSE http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4637.htm
98
16
2006
2007
8,3
7,9
Levenslang 2008 2009 2010 2011 leren, 2012in %
2013 doelstelling 2020
15,0
Vlaams Gewest 14
7,6
7,4
8,2
7,5
6,8
7,1
15,0
12 10
8,3
8
7,9
8,2
7,6
7,5
7,4
6
6,8
7,1
4 2
0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
doelstelling 2020
Bespreking Het aandeel van de bevolking (25-64 jaar) dat deelneemt aan levenslang leren is in het Vlaamse Gewest internationaal vergeleken vrij laag . Sinds 2006 is van een stijgende trend vooralsnog geen sprake. In 2013 bedraagt het Vlaamse aandeel 7,1%. Het Pact stelt 15% als streefnorm tegen 2020 voorop.
99
Thema Indicator
Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten 5.9 Milieubewustzijn: bezorgdheid over het milieu als problematisch gegeven, in %
Definitie
Voor deze indicator worden 5 stellingen gebruikt die de onbezorgdheid over het milieu weergeven (een vorm van milieuoptimisme dus). De antwoorden op de stellingen variëren van 1 (helemaal oneens) tot en met 5 (helemaal eens). De somscore op de 5 stellingen wordt berekend. We krijgen een nieuwe variabele die waarden kan aannemen tussen 5 (helemaal oneens op de 5 stellingen) en 25 (helemaal eens op de 5 stellingen). Op basis van deze somscore maken we een indeling in 3 groepen: bezorgd (scores 5 tot en met 10), neutraal (scores 11 tot en met 15), onbezorgd (scores 16 tot en met 25)
Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
stijging van de bezorgdheid over het milieu bezorgd, neutraal, onbezorgd Vlaams Gewest 2000, 2005, 2010, 2013 2 à 3-jaarlijks 7/02/2014 enquête (SCV-survey) SVR http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3781.htm
100
2000
2005
2010
2013
bezorgd
18,4
13,9
13,3
16,1
neutraal
46,7
41,6
46,8
46,3
90 onbezorgd
34,9
44,6
39,9
37,7
100
Milieubewustzijn
80 70 60 %
bezorgd
50
neutraal
40
onbezorgd
30 20 10 0 2000
2005
2010
2013
Bespreking In 2013 was 16% van de Vlamingen bezorgd over het milieu. 37,7% was onbezorgd over het milieu. In 2000 was de bezorgdheid over het milieu groter dan in de andere jaren en de onbezorgdheid was toen lager dan in de andere jaren. De algemene trend tussen 2000 en 2010 is die van een afnemende bezorgdheid over het milieu. In 2013 lijkt die trend terug te keren in het voordeel van een grotere bezorgdheid over het milieu.
101
n roe 4 G Gr 201 0 re n in 2 nd e an a l laa in V in V mie mie on o c ee ren oen Grr e i m o n o 4 c 1 e 0 2 e n n e e r o r e G an d a l V in