Armoedemonitor Den Haag 2014
Vestiging Groningen (tevens postadres) Stavangerweg 23-5 9723 JC Groningen T: (050) 525 24 73 F: (050) 525 29 73 Vestiging Amersfoort T: @:
(033) 454 66 65
[email protected]
Colofon "Armoedemonitor Den Haag 2014" Een onderzoek naar de doelgroep en het beleid voor armoede in de gemeente Den Haag Uitgave Deze publicatie is een uitgave van KWIZ. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en / of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van KWIZ. Bij overname is bronvermelding verplicht. Datum Maart 2014 Projectnummer Armoedemonitor 2013-131101 Opdrachtgever De gemeente Den Haag Auteurs Anne-Wil Hak Tessa Schoot Uiterkamp Wim Zijlema (databewerking)
2
Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding Samenvatting 1 Huishoudens in Den Haag 1.1 Kenmerken alle huishoudens 1.2 Minimahuishoudens 1.3 Langdurige minima 1.4 Kinderen 1.5 Krachtwijken 2 Instrumenten voor financiële ondersteuning 2.1 Regelingen voor het minimabeleid 2.2 Bijzondere bijstand 2.3 Langdurigheidstoeslag 2.4 Collectieve Ziektekostenverzekering 2.5 Schoolkostenregeling 2.6 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen 2.7 Ooievaarspas 2.8 Tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten 2.9 Cumulatief gebruik inkomensondersteuning 2.10 Minnelijke Schuldhulpverlening 2.10.1 Kengetallen minnelijke schuldhulpverlening 2.10.2 Kinderen en SHV 2.11 Overlap Wmo 2.12 Stichting Leergeld 2.13 Werkende WWB’ers 3 Instroom en uitstroom onder minima 3.1 Dynamiek in de minimapopulatie 3.2 Kenmerken instromers 3.3 Kenmerken uitstromers 3.4 In- en uitstroom van minima naar stadsdeel 3.5 Gebruik regelingen ‘zittenblijvers’ Bijlage 1 Kenmerken doelgroep tot 130 procent van het minimum Bijlage 2 Kenmerken doelgroep tot 105 procent van het minimum Bijlage 3 Verantwoording en definities Bijlage 4 Risicogroepen
3
4 5 6 10 10 12 17 19 21 24 24 24 27 28 29 31 32 34 35 38 38 40 42 44 46 50 50 51 53 55 56 57 59 61 64
Voorwoord
In het voorwoord van de vorige armoedemonitor gaf ik aan hoe belangrijk het is om in tijden van werkloosheid en economisch zwaar weer de vinger aan de pols te houden en vast te stellen welke ontwikkelingen zich in de Haagse huishoudens hebben voorgedaan. Er is een groeiende groep waarvan het inkomen onder invloed van de crisis daalt. Deze huishoudens hebben veelvuldig een beroep moeten doen op hulp. Gelukkig is het aantal huishoudens dat langdurig van een laag inkomen moet rondkomen licht gedaald. Binnen de groep armen zie ik een verschuiving plaatsvinden naar de groep onder 65 jaar, waaronder de huishoudens met kinderen. Het aantal huishoudens ouder dan 65 jaar met een laag inkomen daalt omdat steeds meer ouderen een aanvullend pensioen hebben. Zorgwekkend is dat één op de vijf kinderen in onze stad opgroeit in armoede. Ik vind het belangrijk dat kinderen kunnen meedoen in de stad. De ondersteuning van gezinnen met kinderen zal dan ook onverminderd belangrijk blijven. Door samen met scholen en maatschappelijke organisaties burgers te wijzen op aanwezige voorzieningen wil ik het bereik van de Haagse minimaregelingen nog verder vergroten. Een laag inkomen mag geen reden zijn om niet te kunnen deelnemen, om aan de zijlijn te staan. Daarnaast ben ik nog steeds van mening dat een baan de beste weg uit armoede is. Voor mij geldt als belangrijkste uitgangspunt dat de gemeente Den Haag zorgt voor een goed en solide vangnet voor Hagenaars, die dat echt nodig hebben. De armoedemonitor is en blijft hierin een onmisbaar instrument. H.P.M. Kool Wethouder Sociale Zaken, Werkgelegenheidsprojecten en Economie
4
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Inleiding Gemeenten vervullen een belangrijke rol bij zowel de bestrijding als de preventie van armoede: zij hebben de zorgplicht om de leefsituatie en het toekomstperspectief van kwetsbare burgers te verbeteren. Door de korte afstand tot de inwoners, is de gemeente in staat de armoedeproblematiek binnen haar grenzen in kaart te brengen en hiervoor aangepast beleid te ontwikkelen. Algemeen inkomensbeleid is de verantwoordelijkheid van het Rijk, maar gemeenten kunnen in aanvulling hierop met maatwerk individuele huishoudens ondersteunen. Zo heeft de gemeente de mogelijkheid om voor bepaalde doelgroepen categoriale maatregelen te treffen. Dit geldt voor ouderen, chronisch zieken en gezinnen met kinderen. Voor deze laatste groep dient de ondersteuning gericht te zijn op participatie. Daarnaast is er generiek beleid mogelijk voor alle minima, zoals een collectieve ziektekostenverzekering. De gemeente Den Haag voert een actief armoedebeleid, zowel qua uitvoering als evaluatie. De gemeente Den Haag wil zicht blijven houden op de ontwikkeling van de omvang en de samenstelling van de doelgroep voor het armoedebeleid, inclusief het gebruik van inkomensondersteunende regelingen. In dat kader is deze Armoedemonitor samengesteld. Deze tweejaarlijkse monitor geeft een uitgebreid beeld van de doelgroep voor en het bereik van het minimabeleid. De cijfers in dit rapport hebben betrekking op het jaar 2013 en worden vergeleken met 2011, 2009 en 2007. Onder minimahuishoudens verstaan wij in dit rapport alle mensen met een inkomen van 110 procent van het Wettelijk sociaal minimum (Wsm). De kenmerken van de huishoudens met een inkomen tot 105 procent en tot 130 procent van het minimum worden in bijlagen weergegeven.1 Opzet van het onderzoek In dit onderzoek zijn de registraties van de verschillende regelingen aan elkaar gekoppeld, zodat een samenhangend inzicht ontstaat in de minimapopulatie en haar gebruik van de diverse regelingen. Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksmethodiek verwijzen we naar bijlage 3. Leeswijzer Na de samenvatting wordt in het eerste hoofdstuk de doelgroep voor het minimabeleid beschreven aan de hand van een aantal kenmerken. Vervolgens worden in hoofdstuk twee alle regelingen die de gemeente uitvoert in beeld gebracht. In hoofdstuk drie beschrijven we de in- en uitstroom onder de minima. In bijlage 1 staan tabellen over de omvang en samenstelling van de groep minima met een inkomen tot 130 procent. Bijlage 2 bevat dezelfde gegevens maar dan voor huishoudens met een inkomen tot 105 procent. In bijlage 3 geven we een uitgebreide verantwoording van de onderzoeksmethodiek. Bijlage 4 bevat een overzicht per wijk en per buurt van de meest belangrijke gegevens uit deze monitor. De laatste bijlage (bijlage 5) geeft de risicogroepen weer.
1 In deze monitor wordt bij de beschrijving van de minimahuishoudens altijd uitgegaan van het Wettelijk sociaal minimum (Wsm). Voor de leesbaarheid wordt de toevoeging Wsm niet altijd genoemd, maar wordt gesproken over een huishouden met een inkomen tot resp. 105, 110 of 130 procent.
5
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Samenvatting Het aantal minimahuishoudens tot 110 procent van het Wettelijk sociaal minimum (Wsm) is in 2013 met 500 huishoudens toegenomen. Omdat de bevolking ook is gegroeid, is het aandeel minimahuishoudens met 17 procent gelijk gebleven. Het aandeel en aantal kinderen dat in armoede opgroeit, is ten opzichte van 2011 gestegen. In totaal groeien 23.540 kinderen op in een gezin met een laag inkomen; dat is ruim 22 procent van alle kinderen. Het aantal langdurige minima is gedaald, dit heeft deels te maken met het feit dat er minder oudere minima zijn. Andere reden is dat er een nieuwe groep is ingestroomd, deze groep huishoudens heeft grotendeels een bijstandsuitkering. Kenmerken minimahuishoudens In totaal zijn er 44.270 huishoudens die moeten rondkomen van een minimum inkomen tot 110%. Dit is 17 procent van alle huishoudens in Den Haag. Tabel S1 Kenmerken minimahuishoudens 2013 Aantal Minimahuishoudens Bron inkomen
44.270 Aantal
WWB AOW Ander inkomen Huishoudtype Alleenstaand Eenoudergezin Meerpersoons zonder kinderen Meerpersoons met kinderen Leeftijd 18-27 jaar 27-40 jaar 40-65 jaar 65 jaar en ouder
19.928 9.637 14.705
Percentage bevolking 17% Percentage minima 45% 22% 33%
23.824 6.059 7.680 6.707
54% 14% 17% 15%
3.425 9.236 21.972 9.637
7% 21% 50% 22%
Aantal WWB-ers gestegen Van de minimahuishoudens tot 110 procent leeft 45 procent van een bijstandsuitkering; het aantal en aandeel is de afgelopen jaren toegenomen. Het aandeel huishoudens met alleen AOW2 is afgenomen naar het niveau van 2007. Ook landelijk zien we dat het aandeel oudere minima afneemt. Huishoudens met een ander inkomen, bijvoorbeeld uit werk of WW is ten opzichte van 2011 iets toegenomen. Eenoudergezinnen meer kans op armoede Net als in de voorgaande jaren behoren eenoudergezinnen in Den Haag vaker tot een minimahuishouden dan andere huishoudtypen. Van alle eenoudergezinnen leeft 45 procent op een inkomen tot 110 procent. Dit is drie procent hoger dan in 2011. Alleenstaanden vormen de grootste groep onder de minima, 54 procent valt in deze categorie. Het aandeel minima onder alle alleenstaanden is de afgelopen jaren Er zijn 3.173 (2011: 2.932, 2009: 2.838) huishoudens die naast hun AOW een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen. Zij worden in dit rapport gerekend tot de AOW’ers. Dit zijn voornamelijk huishoudens met een buitenlandse herkomst, die niet vanaf hun vijftiende jaar in Nederland wonen en daarom geen recht hebben op een volledige AOW-uitkering.
2
6
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
toegenomen van 17 procent in 2007 naar 19 procent in 2013. Het aandeel meerpersoonshuishoudens zonder kinderen is onder de minima afgenomen. Aandeel minimahuishoudens ouder dan 65 daalt Als we kijken naar de leeftijdsverdeling, is te zien dat de meeste minima zich in de leeftijdscategorie 40 tot 65 jaar bevinden. Van alle huishoudens in deze leeftijdscategorie leeft 19 procent van een inkomen tot maximaal 110 procent. Het aandeel minima in de leeftijdscategorie ouder dan 65 jaar is 17 procent, gelijk aan het gemeentelijk gemiddelde. Het aandeel minima in de leeftijdsgroepen 18 jaar tot 40 jaar ligt onder het gemeentelijk gemiddelde. In Stadsdelen Centrum en Escamp wonen de meeste minima Kijken we naar de verdeling van de huishoudens over de gehele stad dan zien we dat qua aantal de meeste huishoudens in de stadsdelen Centrum en Escamp wonen. Het aandeel minimahuishoudens in deze stadsdelen ligt net als voorgaande jaren ver boven het stedelijke gemiddelde Tabel S2 Minimahuishoudens per stadsdeel 2013 Stadsdeel Aantal Scheveningen 2.603 Haagse Hout 2.673 Centrum 14.096 Segbroek 3.420 Loosduinen 2.804 Escamp 12.717 Laak 4.631 Leidschenveen-Ypenburg 1.326 Totaal 44.270
Percentage 6% 6% 32% 8% 6% 29% 11% 3% 100%
Daling langdurige minima In Den Haag behoort 67 procent van alle minimahuishoudens tot de langdurige minima. Ten opzichte van 2011 is er sprake van een forse daling, in dat jaar ging het om 77 procent. In getal zijn 29.838 huishoudens langdurig aangewezen op een minimuminkomen. Het aantal ingestroomde minima, dat korter dan een jaar op een dergelijk inkomen leeft, is gestegen naar 6.708 huishoudens. Eén op de vijf kinderen groeit op in een minimahuishouden Van de 105.613 kinderen die Den Haag in 2013 telt, groeien er 23.540 op in een huishouden met een minimuminkomen, dit is ruim 22 procent van alle kinderen in de gemeente. In 2011 was dit 21 procent. Van alle kinderen die opgroeien in een eenoudergezin, leeft 49 procent van een minimuminkomen (2011: 47 procent). Kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar leven vaker in een minimahuishouden dan jongere kinderen. Krachtwijken meer minima Van alle huishoudens in de krachtwijken heeft 33 procent een inkomen tot 110 procent van het sociaal minimum, dit ligt boven het gemeentelijk gemiddelde van 17 procent. In 2011 was dit 32 procent. Vooral in de Schildersbuurt wonen relatief veel minima, namelijk 45 procent van alle huishoudens. Ook het aantal kinderen dat opgroeit in een minimahuishouden, ligt in de krachtwijken (ver) boven het stedelijk gemiddelde met 43 procent. Dit is tweemaal zo hoog als gemiddeld in Den Haag. Dit beeld zagen we in 2011 ook.
7
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Bereik minimabeleid Het bereik van de meeste regelingen is redelijk stabiel gebleven ten opzichte van 2011. Het gebruik van de langdurigheidstoeslag en de collectieve ziektekostenverzekering is gestegen. Hoewel het gebruik van de Ooievaarspas is gedaald, is dit nog wel de regeling met het hoogste bereik. Bij de bijzondere bijstand zien we een duidelijk afname van het gebruik. Dit heeft te maken met de focus van de gemeente Den Haag op de categoriale regelingen: die gaan voor de bijzondere bijstand. Deze beleidsverandering heeft zeker zijn vruchten afgeworpen. Figuur S1 Percentage gebruik minimahuishoudens per voorziening
Gebruik regelingen ‘zittenblijvers’ De personen die zowel in 2011 als in 2013 tot de minima met een inkomen tot maximaal 110 procent behoren, maken in 2013 meer gebruik van de kwijtschelding, langdurigheidstoeslag, collectieve ziektekostenverzekering en bijzondere bijstand dan in 2011. Minnelijke Schuldhulpverlening De doelgroep voor de minnelijke schuldhulpverlening bestaat uit alle huishoudens met problematische schulden. In Den Haag heeft 1 procent van alle huishoudens in 2013 gebruikgemaakt van de schuldhulpverlening, dit zijn 2.549 huishoudens, ruim 100 huishoudens minder dan in 2011. Dit betreft de huishoudens die op enig moment in 2013 in een minnelijk schuldhulpverleningstraject zaten. Kijken we naar de minima onder hen, dan zijn de gebruikspercentages hoger. Van alle minimahuishoudens met een inkomen tot 105 procent maakt bijna 5 procent gebruik van minnelijke schuldhulpverlening, evenals in 2011. Van minima met een inkomen tot 130 procent is dit 3,5 procent. In bijna 39 procent van de huishoudens in een schuldhulpverleningstraject met een inkomen tot maximaal 110 procent van het sociaal minimum, is sprake van een (eenouder-) gezin. Deze groep is daarmee sterk oververtegenwoordigd. Onder alle minima is hun aandeel 29 procent. Van alle kinderen in Den Haag woont 1,4 procent in een huishouden met problematische schulden, nagenoeg evenveel als in 2011 (1,5 procent). Onder de minimakinderen tot 110 procent is dit ruim 5 procent. Kinderen in eenoudergezinnen en kinderen in de leeftijdscategorie 0-4 jaar zijn oververtegenwoordigd onder de huishoudens die gebruikmaken van minnelijke schuldhulpverlening
8
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) Er zijn in totaal 25.373 huishoudens die gebruikmaken van de Wmo. Van deze huishoudens heeft 55 procent (13.961 huishoudens) een inkomen tot 130 procent van het sociaal minimum. Van alle minimahuishoudens tot 130 procent ontvangt 23 procent een verstrekking op grond van de Wmo. Dit betekent dat er bij bijna een kwart van de minimahuishoudens sprake is van een of meer personen die hulpbehoevend zijn. Net zoals in 2011 is 69 procent van de gebruikers 65-plus, en 28 procent tussen de 40 en 65 jaar oud. Dit komt ook overeen met het landelijke beeld. Tabel S3. Gebruik voorzieningen minimahuishoudens tot 110% Wsm WWB Minimaregelingen Wmo Minnelijke schuldhulpverlening Totaal
Aantal 19.928 2.673 14.096 3.420 44.270
Percentage 45% 6% 32% 8% 100%
In- en uitstroom In tegen stelling tot de rest van het rapport, dat over huishoudens gaat, wordt de in- en uitstroom van minima berekend op persoonsniveau. Van alle inwoners met een inkomen tot maximaal 110 procent die in 20113 behoorden tot de minimapopulatie is twee jaar later in totaal 27 procent uitgestroomd. Er is 29 procent ingestroomd. Dit betekent dat de uitstroom ruim twee procentpunten lager ligt dan de instroom. Vooral onder de WWB’ers ligt de instroom aanzienlijk hoger dan de uitstroom. Ook onder huishoudens met een overig inkomen is de instroom groter dan de uitstroom. Daarentegen ligt bij de AOW’ers de uitstroom hoger dan de instroom. Instroom Tussen eind 2011 en eind 2013 zijn er totaal zijn 24.621 personen ingestroomd. Hiervan kan 70 procent worden verklaard door inkomensdaling. Daarnaast stroomt 9 procent in door geboorte en 24 procent door verhuizing naar Den Haag. Uitstroom Van de in 2011 bekende minima tot 110 procent in Den Haag zijn in totaal 22.691 personen uitgestroomd uit deze inkomenssituatie. Ongeveer 35 procent van deze uitstroom is het gevolg van verhuizing of overlijden, een kwart heeft in 2013 een hoger inkomen dan 130 procent en 40 procent heeft een inkomen van 110 tot 130 procent. In- uitstroom naar stadsdeel De stijging van het aantal minima als percentage van het totaal aantal minima is het grootst in Leidschenveen-Ypenburg (+6 procent), gevolgd door Laak (+2 procent). In Scheveningen en Loosduinen is sprake van de grootste daling van het aandeel minima (resp. -6 procent en -2 procent).
3
Peildatum: 31-12-2011
9
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
1 Huishoudens in Den Haag Dit hoofdstuk beschrijft de samenstelling en achtergrondkenmerken van de huishoudens in Den Haag. Allereerst geven we een beschrijving van de kenmerken van alle inwoners in Den Haag. Vervolgens komen de minimahuishoudens met een inkomen tot 110 procent Wsm aan bod. De ontwikkelingen van de voorgaande jaren worden ook beschreven. Waar mogelijk worden de uitkomsten vergeleken met landelijke cijfers.
1.1 Kenmerken alle huishoudens Het aantal inwoners in de gemeente Den Haag groeit gestaag; in 2013 wonen er in totaal 505.930 personen in 257.845 huishoudens. De huishoudgrootte ligt, kenmerkend voor een grote stad, onder het landelijk gemiddelde van 2,2 personen.4 Dit is in de afgelopen jaren niet veranderd. Tabel 1.1.1 Aantal huishoudens en inwoners Den Haag5 Categorie 2007 Aantal huishoudens 244.192 Aantal inwoners 472.960 Gemiddelde huishoudgrootte 1,9
2009 250.766 486.045 1,9
2011 255.912 499.608 2,0
2013 257.845 505.930 2,0
Huishoudtype Ten opzichte van de voorgaande jaren is de huishoudsamenstelling in Den Haag niet veranderd. Kenmerkend voor een grote stad wonen in Den Haag beduidend meer alleenstaanden en is het aandeel meerpersoonshuishoudens met kinderen veel lager dan het landelijk gemiddelde.6 Tabel 1.1.2 Huishoudens naar type Huishoudtype Alleenstaand Eenoudergezin Meerpersoons zonder kinderen Meerpersoons met kinderen Totaal Aantal huishoudens
2007 2009 Percent. Percent. 49% 49% 5% 5% 28% 28% 18% 18% 100% 100% 244.192 250.766
4
2011 Percent. 49% 5% 28% 18% 100% 255.912
2013 Landelijk Aantal Percent. 124.441 48% 37% 13.355 5% 7% 71.858 28% 29% 48.191 19% 27% 257.845 100% 100%
Bron CBS. Alle gegevens in de tabellen in deze monitor zijn gebaseerd op de gekoppelde gemeentelijke bestanden, tenzij anders aangegeven. Landelijke cijfers zijn afkomstig van het CBS. 6 Voor eenoudergezinnen geldt dat de cijfers niet vergelijkbaar zijn met de landelijke percentages. Het CBS hanteert geen leeftijdscriterium bij het begrip eenoudergezin en telt dus ook ouder-kind relaties mee tussen volwassenen personen. KWIZ hanteert als criterium voor een eenoudergezin dat het jongste inwonende kind jonger dan 18 jaar is. In bijlage 3 staan alle definities en bepalingen gespecificeerd die zijn gebruikt voor dit onderzoek. 5
10
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Leeftijd Tabel 1.1.3 Leeftijdsopbouw huishoudens naar leeftijd oudste lid van het huishouden Categorie 2007 2009 2011 Percent. Percent. Percent. Aantal 18 tot 27 jaar 10% 10% 10% 24.692 27 tot 40 jaar 26% 25% 25% 62.372 40 tot 65 jaar 43% 44% 44% 114.431 65 jaar en ouder 21% 21% 21% 56.350 Totaal 100% 100% 100% 257.845 Huishoudens 244.192 250.766 255.912
2013 Percent. 10% 24% 44% 22% 100%
Tabel 1.1.4 Leeftijdsopbouw huishoudens naar leeftijd referentielid van het huishouden7 Categorie Landelijk Aantal Percentage tot 25 jaar 403.142 5% 25 tot 40 jaar 1.697.718 22% 40 tot 65 jaar 3.573.914 47% 65 jaar en ouder 1.894.597 25% Totaal 7.569.371 100% Vergeleken met de rest van Nederland wonen in Den Haag vrij veel jongeren. Stadsdelen en krachtwijken De verdeling van de huishoudens naar stadsdeel laat exact dezelfde percentages zien als in 2011. Tabel 1.1.5 Huishoudens naar stadsdeel Categorie 2007 Percent. Scheveningen 11% Haagse Hout 10% Centrum 20% Segbroek 12% Loosduinen 10% Escamp 20% Laak 8% Leidschenveen-Ypenburg 8% Totaal 100% Huishoudens 244.192
2009 Percent. 11% 10% 20% 13% 9% 23% 8% 6% 100% 250.766
2011 Percent. 11% 9% 20% 13% 8% 23% 8% 7% 100% 255.912
2013 Aantal Percent. 28.354 11% 24.291 9% 52.169 20% 34.471 13% 21.642 8% 59.121 23% 20.278 8% 17.519 7% 257.845 100%
Tabel 1.1.6 geeft de verdeling van alle huishoudens naar krachtwijk weer. Bouwlust/ Vredelust, Morgenstond en Moerwijk vormen samen het gebied Zuidwest. In voorgaande monitoren was dit gebied
7
In deze monitor leggen wij de grens voor jongeren bij 27 jaar, in aansluiting op de wet WIJ. Het CBS hanteert een iets andere leeftijdsindeling.
11
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
niet uitgesplitst naar deze drie wijken – voor de huidige armoedemonitor zijn de cijfers van deze jaren alsnog uitgesplitst. Tabel 1.1.6 Huishoudens naar krachtwijk Categorie 2007 Aantal Percent. Transvaal 6.942 12% Schildersbuurt 14.284 24% Stations/ Rivierenbuurt 5.363 9% Bouwlust/ Vrederust 12.703 21% Morgenstond 9.775 16% Moerwijk 11.224 19% Totaal 60.291 100%
Aantal 6.831 14.581 5.836 13.461 9.883 10.644 61.236
2009 Percent. 11% 24% 10% 22% 16% 17% 100%
Aantal 7.065 14.393 5.838 13.767 10.010 10.778 61.851
2011 Percent. 12% 23% 10% 22% 16% 17% 100%
Aantal 7.080 13.921 6.842 13.623 9.932 10.828 62.226
2013 Percent 11% 23% 11% 22% 16% 17% 100%
De verdeling van alle huishoudens naar krachtwijken is weinig veranderd in de loop van de jaren.
1.2 Minimahuishoudens De volgende paragrafen geven een aantal specifieke kenmerken weer van de minimahuishoudens tot 110 procent. In de bijlagen 1 en 2 staan de kenmerken van de huishoudens tot 105 en tot 130 procent Wsm. Aantal en aandeel minimahuishoudens Het aantal minimahuishoudens is in 2013 toegenomen. Omdat de bevolking de afgelopen jaren is gegroeid is het aandeel minimahuishoudens tot 110 procent met 17 procent nagenoeg gelijk gebleven. In totaal zijn er in 2013 ongeveer 500 minimahuishoudens bijgekomen. Tabel 1.2.1 Inkomensverdeling minima Den Haag Categorie Huishoudens 2007 2009 Tot 105% 35.994 15% 31.793 13% 105-110% 9.493 4% 10.309 4% 110-130% 8 10.952 4% 13.594 5% Totaal tot 130% 56.439 23% 55.696 22%
31.090 12.692 11.264 55.046
Hoger dan 130% Totaal
200.866 255.912
187.753 244.192
77% 100%
195.070 250.766
78% 100%
2011 12% 5% 4% 22% 78% 100%
33.970 10.300 16.325 60.595
2013 13% 4% 6% 23%
197.250 257.845
77% 100%
De bepaling van het aantal huishoudens met een inkomen tot 130 procent Wsm wordt gebaseerd op de huishoudens die een Ooievaarspas hebben. Omdat we niet beschikken over de exacte inkomensbepaling betreft dit cijfer een schatting. 8
12
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Inkomensbron9 Tabel 1.2.2 Inkomensbron van huishoudens met een inkomen tot 110 procent Inkomensbron 2007 2009 2011 Aantal % Aantal % Aantal % WWB 15.692 35% 15.831 38% 18.059 41% AOW 10.167 22% 12.411 29% 12.473 29% Ander inkomen 19.628 43% 13.860 33% 13.250 30% Totaal 45.487 100% 42.102 100% 43.782 100%
2013 Aantal % 19.928 45% 9.63710 22% 14.705 33% 44.270 100%
Van de minimahuishoudens tot 110 procent leeft 45 procent van een bijstandsuitkering. Zowel het aandeel WWB’ers onder alle minima als het absolute aantal huishoudens met een bijstandsuitkering is de afgelopen jaren toegenomen. De meeste huishoudens die zijn ingestroomd hebben een WWB-uitkering. Verder is te zien dat het aandeel huishoudens met AOW11 is afgenomen naar het niveau van 2007. Ook landelijk zien we dat het aandeel oudere minima afneemt en dat het aantal 65-plus huishoudens met Aanvullende Inkomensondersteuning redelijk stabiel blijft. We zien dit ook terug bij de instroom van 65-plussers, die is in 2013 ook flink lager dan in 2011. Het aantal huishoudens met een ander inkomen, bijvoorbeeld uit werk of WW, is ten opzichte van 2011 iets toegenomen. Huishoudtype Meer dan de helft van de minimahuishoudens is alleenstaand (tabel 1.2.3). Het aandeel huishoudens met kinderen is ten opzichte van 2011 iets gestegen. Tabel 1.2.3 Huishoudens naar huishoudtype met een inkomen tot 110 procent Huishoudtype Minimahuishoudens 2007 2009 2011 Aantal % Aantal % Aantal % Alleenstaand 20.371 45% 22.461 54% 24.129 55% Eenoudergezin 6.983 15% 5.189 12% 5.485 13% Meerpers. hh – kind 10.665 23% 8.449 20% 7.929 18% Meerpers. hh + kind 7.468 16% 6.003 14% 6.239 14% Totaal 45.487 100% 42.102 100% 43.782 100%
2013 Aantal 23.824 6.059 7.680 6.707 44.270
% 54% 14% 17% 15% 100%
(Meerpers. hh – kind = meerpersoonshuishouden zonder kind(eren) en Meerpers. hh + kind = meerpersoonshuishouden met kind(eren))
9
Zie bijlage 3 voor de bepaling van het aantal minimahuishoudens en de inkomensbron. De landelijke belastingdienst levert geen gegevens meer van personen die alleen AOW hebben. De voorgaande jaren zijn deze gegevens wel meegekomen. Wij kunnen nu niet de instroom zien vanuit de belastingdienst. Wel heeft de gemeente Den Haag een nieuwe regeling ingevoerd voor chronisch zieken en ouderen. De instroom bij deze regeling van het aantal ouderen compenseert grotendeels het gemis van de belastingdienstgegevens. Tevens zien we ook dat het aantal 65-plus huishoudens met een aanvullende inkomensondersteuning (AIO) redelijk stabiel blijft. We gaan er in het onderzoek dan ook vanuit dat de daling van het aantal 65-plus huishoudens correct is. 11 Er zijn 3.173 (2011: 2.932, 2009: 2.838) huishoudens die naast hun AOW een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen. Zij worden in dit rapport gerekend tot de AOW’ers. Dit zijn voornamelijk huishoudens met een buitenlandse herkomst, die niet vanaf hun vijftiende jaar in Nederland wonen en daarom geen recht hebben op een volledige AOW-uitkering. 10
13
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 1.2.4 Aandeel minimahuishoudens op totale huishoudpopulatie naar huishoudtype met een inkomen tot 110 procent Huishoudtype Aandeel minimahuishoudens op totale huishoudpopulatie in Den Haag naar huishoudtype 2007 2009 2011 2013 Aandeel Aandeel Aandeel Totaal minima Totaal minima Totaal minima Totaal Alleenstaand 119.783 17% 122.828 18% 124.419 19% 124.441 Eenoudergezin 12.469 56% 12.683 41% 12.919 42% 13.355 Meerpers. hh – kind 67.762 16% 69.639 12% 70.907 11% 71.858 Meerpers. hh + kind 44.178 17% 45.616 13% 47.667 13% 48.191 Totaal 244.192 19% 250.766 17% 255.912 17% 257.845
Aandeel minima 19% 45% 11% 14% 17%
(Meerpers. hh – kind = meerpersoonshuishouden zonder kind(eren) en Meerpers. hh + kind = meerpersoonshuishouden met kind(eren))
Bij eenoudergezinnen is de kans groter op armoede dan in andere gezinnen: bijna 1 op de 2 eenoudergezinnen in Den Haag leeft op het minimum. Dit aandeel is ten opzichte van 2009 en 2011 gestegen. Leeftijd Net als in de voorgaande jaren bevindt de grootste groep minimahuishoudens zich in de leeftijdscategorie van 40 tot 65 jaar: de helft van de minima valt in deze leeftijdsgroep. Ten opzichte van 2011 is zowel het aandeel als het absolute aantal minimahuishoudens in deze leeftijdsgroep gestegen, van 19.790 in 2011 naar 21.972 in 2013. Tabel 1.2.5 Leeftijdsopbouw huishoudens naar leeftijd oudste lid met een inkomen tot 110 procent Leeftijdscategorie Minimahuishoudens 2007 2009 2011 2013 Aantal % Aantal % Aantal % Aantal % 18 – 27 jaar 3.798 8% 3.222 8% 3.227 7% 3.425 7% 27 – 40 jaar 9.205 20% 7.698 18% 8.292 19% 9.236 21% 40 – 65 jaar 22.318 49% 18.771 45% 19.790 45% 21.972 50% 65 jaar en ouder 10.167 22% 12.411 29% 12.473 29% 9.637 22% Totaal 45.487 100% 42.102 100% 43.782 100% 44.270 100%
Tabel 1.2.6 Aandeel minimahuishoudens op totale huishoudpopulatie naar leeftijd oudste lid met een inkomen tot 110 procent Huishoudtype Aandeel minimahuishoudens op totale huishoudpopulatie in Den Haag naar leeftijd oudste lid 2007 2009 2011 2013 Aandeel Aandeel Aandeel Aandeel Totaal minima Totaal minima Totaal minima Totaal minima 18 – 27 jaar 25.220 15% 26.085 12% 25.457 13% 24.692 14% 27 – 40 jaar 62.852 15% 63.579 12% 63.664 13% 62.372 15% 40 – 65 jaar 104.745 21% 109.238 17% 113.039 18% 114.431 19% 65 jaar en ouder 51.375 20% 51.864 24% 53.752 23% 56.350 17% Totaal 244.192 19% 250.766 17% 255.912 17% 257.845 17%
14
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Het aandeel minimahuishoudens tussen de 40 en 65 jaar zit iets boven het gemiddelde en het aandeel minima ouder dan 65 jaar is gedaald, dit was ook al te zien bij de daling van het aantal AOW-huishoudens. Stadsdelen en wijken Kijken we naar de verdeling van de huishoudens over de gehele stad dan zien we dat qua aantal de meeste huishoudens in de stadsdelen Centrum en Escamp wonen. Het aandeel minimahuishoudens in deze stadsdelen ligt net als voorgaande jaren ver boven het stedelijke gemiddelde (tabel 1.2.8). Tabel 1.2.7 Huishoudens met een inkomen tot 110 procent Categorie Minimahuishoudens 2007 2009 Aantal % Aantal % Scheveningen 2.802 6% 2.675 6% Haagse Hout 2.729 6% 2.761 7% Centrum 15.314 34% 13.238 31% Segbroek 3.413 8% 3.435 8% Loosduinen 3.132 7% 3.000 7% Escamp 12.290 27% 11.795 28% Laak 4.839 11% 4.203 10% Leidschenveen-Ypenburg 968 2% 995 2% Totaal 45.487 100% 42.102 100%
Aantal 2.759 2.672 13.925 3.406 2.929 12.393 4.522 1.173 43.782
2011 % 6% 6% 32% 8% 7% 28% 10% 3% 100%
Aantal 2.603 2.673 14.096 3.420 2.804 12.717 4.631 1.326 44.270
2013 % 6% 6% 32% 8% 6% 29% 11% 3% 100%
Tabel 1.2.8 Aandeel minimahuishoudens op totale huishoudpopulatie met een inkomen tot 110 procent Huishoudtype Aandeel minimahuishoudens op totale huishoudpopulatie in Den Haag per stadsdeel 2007 2009 2011 2013 Aandeel Aandeel Aandeel Aandeel Totaal minima Totaal minima Totaal minima Totaal minima Scheveningen 27.546 10% 27.684 10% 27.831 10% 28.354 9% Haagse Hout 23.445 12% 23.785 12% 23.999 11% 24.291 11% Centrum 49.920 31% 51.107 26% 51.635 27% 52.169 27% Segbroek 30.157 11% 33.623 10% 33.993 10% 34.471 10% Loosduinen 24.307 13% 21.279 14% 21.379 14% 21.642 13% Escamp 55.628 22% 57.942 20% 59.366 21% 59.121 22% Laak 19.159 25% 19.802 21% 20.617 22% 20.278 23% LeidschenveenYpenburg 14.030 7% 15.544 6% 17.081 7% 17.519 8% Totaal 244.192 19% 250.766 17% 255.912 17% 257.845 17% In het stadsdeel Centrum wonen relatief meer minima dan gemiddeld in de gemeente. Ruim 27 procent van de huishoudens in dit stadsdeel is minima. Ook onder huishoudens in de stadsdelen Escamp en Laak ligt het aandeel minima hoger dan gemiddeld in de rest van de gemeente Den Haag. Dit beeld zien we jaarlijks terug. Tabel 1.2.9 laat het aandeel minima per wijk zien, waarbij de wijken met het grootste aandeel minima bovenaan staan. Net als in voorgaande jaren wonen er relatief veel minima in de wijken Schildersbuurt, Transvaalkwartier en Moerwijk. Daarnaast wonen, net als in 2009, in de wijken Zorgvliet, Vogelwijk en het Benoordenhout relatief weinig minima.
15
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 1.2.9 Verdeling huishoudens met een inkomen tot 110 procent Wsm Aantal Percentage Aandeel minima binnen de wijk Schildersbuurt 6.330 14,3% 45,5% Moerwijk 3.735 8,4% 34,5% Transvaalkwartier 2.319 5,2% 32,8% Binckhorst 62 0,1% 31,5% Morgenstond 2.717 6,1% 27,4% Bouwlust/ Vredelust 3.594 8,1% 26,4% Groente- en Fruitmarkt 501 1,1% 23,0% Stationsbuurt 1.558 3,5% 22,8% Laakkwartier en Spoorwijk 4.569 10,3% 22,8% Centrum 2.220 5,0% 19,5% Mariahoeve en Marlot 1.598 3,6% 19,1% Duindorp 461 1,0% 16,7% Regentessekwartier 1.140 2,6% 15,1% Waldeck 1.434 3,2% 15,0% Zeeheldenkwartier 929 2,1% 14,1% Valkenboskwartier 826 1,9% 13,1% Rustenburg en Oostbroek 1.154 2,6% 13,0% Loosduinen 1.106 2,5% 12,8% Scheveningen 1.149 2,6% 12,4% Bezuidenhout 885 2,0% 10,0% Wateringseveld 787 1,8% 9,8% Haagse Bos 32 0,1% 9,6% Leyenburg 730 1,6% 9,3% Ypenburg 929 2,1% 9,3% Kraayenstein 200 0,5% 8,5% Bohemen, Meer en Bos 200 0,5% 7,0% Belgisch park 250 0,6% 6,5% Geuzen- en Statenkwartier 437 1,0% 6,5% Westbroekpark/ Duttendel 64 0,1% 6,0% Archipelbuurt 187 0,4% 5,7% Vruchtenbuurt 256 0,6% 5,6% Willemspark 51 0,1% 5,6% Duinoord 165 0,4% 5,5% Van Stolkpark en Scheveningsebos 23 0,1% 5,4% Leidschenveen 393 0,9% 5,4% Bomen- en Bloemenbuurt 402 0,9% 5,3% Hoornwijck 3 0,0% 4,4% Kijkduin en Ockenburgh 23 0,1% 3,3% Benoordenhout 158 0,4% 2,4% Zorgvliet 3 0% 1,4% Vogelwijk 18 0% 0,9% Forepark 1 0% 0,9% Totaal 44.270 100,0% 17,0%
16
2011 43,4% 32,8% 31,9% 29,9% 25,7% 26,1% 20,2% 26,0% 21,7% 19,7% 19,0% 17,8% 14,2% 15,8% 13,6% 13,8% 11,7% 13,5% 13,2% 10,2% 9,9% 12,4% 10,1% 8,3% 9,1% 8,1% 7,3% 7,1% 6,7% 7,2% 5,8% 5,8% 5,5% 8,2% 4,9% 6,3% 11,1% 6,9% 2,4% 1,3% 1,5% 0,8% 17,0%
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
1.3 Langdurige minima In deze paragraaf beschrijven we de kenmerken van de huishoudens die langdurig afhankelijk zijn van een minimuminkomen. Tabel 1.3.1 Huishoudens met een inkomen tot 110 procent naar duur inkomen Categorie Minimahuishoudens 2007 2009 2011 Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel Tot en met 1 jaar 5.471 12% 6.007 14% 2.282 5% 1 tot en met 3 jaar 15.355 34% 6.675 16% 7.600 18% Meer dan 3 jaar 23.941 54% 29.420 70% 33.900 77% Totaal 44.767 100,0% 42.102 100,0% 43.782 100%
Aantal 6.708 7.724 29.838 44.270
2013 Aandeel 15% 18% 67% 100%
Een ruime meerderheid van de huishoudens behoort tot de langdurige minima: twee derde van alle minimahuishoudens leeft meer dan drie jaar van een inkomen tot 110 procent. Het aandeel langdurige minima is in 2013 afgenomen, dit heeft ten dele te maken met het feit dat er minder 65-plushuishoudens zijn, maar ook met de instroom van nieuwe minimahuishoudens. Kijken we bijvoorbeeld naar de jaren 2007 en 2009 dan is het percentage vergelijkbaar. Tabel 1.3.2 Langdurige minima inkomen tot 110 procent Categorie Langdurige minimahuishoudens 2007 2009 2011 2013
WWB AOW Ander inkomen Totaal Huishoudens
%
%
%
Aantal
%
50% 32% 18% 100% 23.941
40% 40% 20% 100% 29.420
40% 40% 20% 100% 33.900
14.212 7.697 7.929 29.838
47% 26% 27% 100%
Het aandeel langdurige minima dat van een bijstandsuitkering rond moet komen is toegenomen: bijna 50 procent. Ook hier zien we een daling van het aandeel langdurige huishoudens met alleen AOW. Tabel 1.3.3 Aandeel langdurige minima naar inkomensbron Categorie Aandeel langdurige minima op totale minimapopulatie tot 110% 2007 2009 2011 2013 Totaal AanTotaal AanTotaal AanTotaal Aanminima deel minima deel minima deel minima deel WWB 15.692 76% 15.831 75% 18.059 75% 19.928 71% AOW 10.167 76% 12.411 94% 12.473 96% 9.637 80% Ander inkomen 19.628 22% 13.860 43% 13.250 64% 14.705 54% Totaal 45.487 53% 42.102 70% 43.782 77% 44.270 67% Het aandeel langdurige minima is voor elke groep lager dan in 2011. AOW’ers vormen nog wel de grootste groep onder de langdurige minimahuishoudens, 80 procent van alle 65-plussers is langdurig op een minimum inkomen aangewezen. Van alle WWB’ers is het aandeel langdurige minima eveneens hoog: 71 procent van alle bijstandsgerechtigden leeft al langer dan drie jaar van het minimum.
17
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 1.3.4 Langdurige minima met inkomen tot 110 procent naar type huishouden Categorie Langdurige minimahuishoudens 2009 Alleenstaand Eenoudergezin Meerpers. hh – kind Meerpers. hh + kind Totaal
Aantal 16.679 3.524 5.818 3.399 29.420
% 57% 12% 20% 11% 100%
2011 Aantal 18.685 4.054 6.418 4.743 33.900
2013
% 55% 12% 19% 14% 100%
Aantal 16.034 4.041 5.289 4.474 29.838
% 54% 13% 18% 15% 100%
(Meerpers. hh – kind = meerpersoonshuishouden zonder kind(eren) en Meerpers. hh + kind = meerpersoonshuishouden met kind(eren))
De verdeling van de langdurige minimahuishoudens naar type huishouden komt nagenoeg overeen met die van 2011. Alleenstaanden vormen meer dan de helft van alle langdurige minima, gevolgd door meerpersoonshuishoudens zonder kinderen. Tabel 1.3.5 Aandeel langdurige minima naar type huishouden Categorie Aandeel langdurige minima op totale minimapopulatie tot 110% 2009 2011 2013
Alleenstaand Eenoudergezin Meerpers. hh – kind Meerpers. hh + kind Totaal
Totaal Aande Totaal Aanminima el minima Deel
Totaal Aande minima el
22.461 5.189 8.449 6.003 42.102
23.824 6.059 7.680 6.707 44.270
74% 68% 69% 57% 70%
24.129 5.485 7.929 6.239 43.782
77% 74% 81% 76% 77%
67% 67% 69% 67% 67%
Onder de langdurige minima is weinig spreiding tussen de huishoudtypes te zijn: het aandeel huishoudens dat langdurig op een minimuminkomen is aangewezen is voor elk huishoudtype even hoog. In 2011 waren de meerpersoonshuishoudens zonder kinderen nog oververtegenwoordigd. Tabel 1.3.6 Langdurige minima met inkomen tot 110 procent naar leeftijd Categorie Langdurige minimahuishoudens 2007 2009 2011 2013 % % % Aantal % 18 - 27 jaar 27 - 40 jaar 40 - 65 jaar 65 jaar en ouder Totaal Huishoudens
2% 14% 50% 34% 100% 23.941
3% 11% 45% 40% 100% 29.420
3% 15% 46% 36% 100% 33.900
1.026 5.173 15.942 7.697 29.838
4% 17% 53% 26% 100%
Vergeleken met 2011, is het aandeel 65-plussers onder de langdurige minima kleiner en de groep 40 tot 65-jarigen groter.
18
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 1.4.7 Aandeel langdurige minima naar leeftijd Categorie Aandeel langdurige minima op totale minimapopulatie tot 110% 2007 2009 2011 2013 Totaal AanTotaal AanTotaal Aande Totaal Aande minima deel minima deel minima el minima el 18 - 27 jaar 3.798 17% 3.222 27% 3.227 34% 3.425 30% 27 - 40 jaar 9.205 41% 7.698 50% 8.292 62% 9.236 56% 40 - 65 jaar 22.318 53% 18.771 70% 19.790 79% 21.972 73% 65 jaar en ouder 10.167 76% 12.411 94% 12.473 96% 9.637 80% Totaal 45.487 53% 42.102 70% 43.782 77% 44.270 67% De oververtegenwoordiging van AOW’ers vinden we uiteraard ook terug in de leeftijdsverdeling van de langdurige minima. Onder huishoudens met jongeren tot 27 jaar, bevinden zich relatief weinig langdurige minima.
1.4 Kinderen Hieronder gaan we nader in op de groep kinderen tot 18 jaar dat opgroeit in een minimahuishouden. Tabel 1.4.1 Aantal kinderen in huishoudens met inkomen tot 110% Categorie 2007 Kinderen in Den Haag 98.616 Kinderen in minimahuishoudens 27.020 Aandeel kinderen in minimahuishoudens 27,4 %
2009 100.789 21.024 20,9%
2011 104.102 22.296 21,4%
2013 105.613 23.540 22,4%
Het percentage kinderen dat opgroeit in een minimahuishouden is ten opzichte van 2011 toegenomen. Ruim 22 procent van alle kinderen in Den Haag leeft in een gezin dat moet rondkomen van een inkomen tot 110 procent. Naar leeftijd maken we onderscheid in kinderen tot 4 jaar, van 4 tot 12 jaar (basisschoolleeftijd) en 12 tot 18 jaar (voortgezet onderwijs). Tabel 1.4.2 Kinderen in minimahuishoudens naar leeftijd Categorie 2009 2011 Aantal % Aantal % 0-4 jaar 4.137 20% 4.106 18% 4-12 jaar 9.469 45% 9.890 45% 12-18 jaar 7.418 35% 8.300 37% Totaal 21.024 100% 22.296 100%
Aantal 4.459 10.418 8.663 23.540
2013 % 19% 44% 37% 100%
De verdeling van kinderen in een minimahuishouden naar leeftijd is nagenoeg gelijk aan die van 2011. Kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar vormen de grootste groep. Absoluut gezien zien we in elke leeftijdscategorie een stijging van het aantal minimakinderen.
19
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 1.4.3 Aandeel kinderen in minimahuishoudens naar leeftijd Categorie Aandeel minimakinderen binnen alle kinderen in Den Haag 2011 2013 2009 Totaal Aandeel Totaal Aandeel Totaal Aandeel kinderen kinderen kinderen 0-4 jaar 25.267 16% 26.545 15% 26.397 17% 4-12 jaar 44.887 21% 46.171 21% 47.066 22% 12-18 jaar 30.635 24% 31.386 26% 32.150 27% Totaal 100.789 21% 104.102 21% 105.613 22% Kinderen in de leeftijdscategorie tot 4 jaar groeien minder vaak op in een minimahuishouden dan oudere kinderen. Wel is er een stijging te zien ten opzichte van 2011. Kinderen in de leeftijd tussen de 12 en 18 jaar groeien in Den Haag relatief vaker op in een minimahuishouden dan jongere kinderen: van alle kinderen in deze leeftijdscategorie leeft 27 procent in een huishouden met een minimuminkomen. Tabel 1.4.4 Kinderen in minimahuishoudens naar huishoudtype Categorie Eenoudergezin Meerpers. hh + kind Totaal
2009 Aantal % 8.886 42% 12.138 58% 21.024 100%
2011 Aantal % 9.337 42% 12.959 58% 22.296 100%
2013 Aantal % 10.101 43% 13.439 57% 23.540 100%
Evenals in 2009 en 2011 groeien de meeste minimakinderen op in een gezin met twee ouders. Tabel 1.4.5 Aandeel kinderen in minimahuishoudens naar huishoudtype Categorie Aandeel minimakinderen binnen alle kinderen in Den Haag 2011 2013 2009 Totaal Aandeel Totaal Aandeel Totaal Aandeel kinderen kinderen kinderen 20.431 Eenoudergezin 19.649 45% 19.828 47% 49% 85.182 Meerpers. hh + kind 81.140 15% 84.274 15% 16% 105.613 Totaal 100.789 21% 104.102 21% 22% Van alle kinderen die opgroeien in een eenoudergezin leeft bijna de helft in een minimahuishouden. Van alle kinderen die opgroeien in een gezin met twee ouders, is dat ongeveer een op de zeven. Dit beeld is vergelijkbaar met de cijfers van 2009 en 2011. De volgende tabel geeft het aandeel minimakinderen per wijk weer. Ook hier staan de wijken met het grootste aandeel minimakinderen bovenaan.
20
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 1.4.6 Verdeling kinderen in huishoudens met een inkomen tot 110% naar wijk Wijk Aantal Percentage Aandeel alle kinderen Schildersbuurt 4.698 20,0% 53,7% Binckhorst 22 0,1% 53,7% Moerwijk 1.884 8,0% 44,4% Stationsbuurt 569 2,4% 39,1% Centrum 823 3,5% 38,3% Bouwlust/ Vrederust 2.349 10,0% 37,6% Transvaalkwartier 1.522 6,5% 37,4% Morgenstond 1.200 5,1% 34,7% Laakkwartier en Spoorwijk 2.755 11,7% 32,5% Mariahoeve en Marlot 638 2,7% 29,8% Groente- en Fruitmarkt 396 1,7% 27,9% Waldeck 516 2,2% 22,9% Rustenburg en Oostbroek 810 3,4% 20,0% Zeeheldenkwartier 327 1,4% 19,9% Loosduinen 539 2,3% 18,7% Regentessekwartier 391 1,7% 18,6% Valkenboskwartier 600 2,5% 18,4% Scheveningen 425 1,8% 15,9% Bezuidenhout 398 1,7% 15,7% Duindorp 167 0,7% 14,2% Leyenburg 314 1,3% 12,4% Wateringseveld 608 2,6% 10,5% Ypenburg 721 3,1% 8,7% Hoornwijck 2 0,0% 6,3% Leidschenveen 319 1,4% 5,1% Geuzen- en Statenkwartier 130 0,6% 4,6% Bomen- en Bloemenbuurt 118 0,5% 4,6% Bohemen, Meer en Bos 25 0,1% 4,5% Vruchtenbuurt 90 0,4% 4,5% Belgisch Park 61 0,3% 4,4% Kraayenstein 34 0,1% 4,4% Willemspark 6 0,0% 3,5% Kijkduin en Ockenburgh 10 0,0% 2,8% Duinoord 30 0,1% 2,2% Archipelbuurt 17 0,1% 1,7% Westerbroekpark/ Duttendel 3 0,0% 1,0% Benoordenhout 19 0,1% 0,7% Vogelwijk 4 0,0% 0,3% Totaal 23.540 100,0% 21,4% In de Schildersbuurt groeit de helft van de kinderen op in een minimahuishouden.
1.5 Krachtwijken In deze paragraaf gaan we verder in op de minimahuishoudens in de krachtwijken.
21
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 1.5.1 Huishoudens in krachtwijken met een inkomen tot 110 procent Categorie Minimahuishoudens 2007 2009 2011 2013
Transvaal Schildersbuurt Stations/ Rivierenbuurt Bouwlust/ Vredelust Morgenstond Moerwijk Totaal Huishoudens
% 12% 33% 8% 17% 13% 17% 100% 21.201
% 12% 32% 7% 18% 13% 18% 100% 18.737
% 11% 32% 8% 18% 13% 18% 100% 19.791
Aantal 2.319 6.330 1.558 3.594 2.717 3.735 20.253
% 12% 31% 8% 18% 13% 18% 100%
In de krachtwijken wonen in totaal 20.253 minimahuishoudens, dit is 46 procent van alle minimahuishoudens in Den Haag. De grootste groep van deze minimahuishoudens woont net als in de voorgaande jaren in de Schilderbuurt. Tabel 1.5.2 Aandeel minimahuishoudens naar krachtwijk Categorie Aandeel minimahuishoudens op totale populatie naar krachtwijk 2007 2009 2011 2013 Totaal Totaal Totaal Totaal huishou AanhuisAanHuisHuisdens deel houdens deel houdens Aandeel houdens Aandeel Transvaal 6.605 37% 6.831 31% 7.065 32% 7.080 33% Schildersbuurt 14.291 49% 14.581 42% 14.393 44% 13.921 45% Stations/ Rivierenbuurt 5.492 32% 5.836 24% 5.838 26% 6.842 23% Bouwlust/ Vredelust 12.688 28% 13.461 25% 13.767 26% 13.623 26% Morgenstond 9.740 29% 9.883 26% 10.010 26% 9.932 27% Moerwijk 10.670 33% 10.644 31% 10.778 33% 10.828 34% Totaal 59.486 36% 61.236 31% 61.851 32% 62.226 33% Van alle huishoudens in de krachtwijken heeft een derde een inkomen tot 110 procent, evenals in 2011. Dit ligt boven het gemeentelijk gemiddelde van 17 procent. In de voorgaande paragrafen is de Schildersbuurt al genoemd als wijk waar veel minimahuishoudens wonen. Dit beeld is de afgelopen jaren niet veranderd. De meeste minimakinderen in een krachtwijk wonen ook in de Schildersbuurt, gevolgd door Bouwlust/ Vredelust. (tabel 1.5.3)..
22
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 1.5.3 Kinderen in minimahuishoudens in krachtwijken met inkomen tot 110% Categorie Minimakinderen 201112 2013 % Aantal % Transvaal 13% 1.522 13% Schildersbuurt 41% 4.698 38% Stations/ Rivierenbuurt 4% 569 5% Bouwlust/ Vredelust 19% 2.349 19% Morgenstond 8% 1.200 10% Moerwijk 15% 1.884 15% Totaal 100% 12.222 100% Huishoudens 11.929 Tabel 1.5.4 Aandeel kinderen in minimahuishoudens naar krachtwijk Categorie Aandeel minimakinderen naar alle kinderen naar krachtwijk 2011 2013 Totaal Totaal kinderen Aandeel kinderen Aandeel Transvaal 3.898 40% 4.074 37% Schildersbuurt 9.259 53% 8.743 54% Stations/ Rivierenbuurt 1.373 39% 1.455 39% Bouwlust/ Vredelust 6.049 37% 6.242 38% Morgenstond 3.288 30% 3.457 35% Moerwijk 4.177 42% 4.247 44% Totaal 28.044 43% 28.218 43% Kinderen die opgroeien in een krachtwijk, vooral in de Schildersbuurt, hebben meer kans om dat in minimahuishouden te doen dan kinderen die in andere wijken wonen. In de Schildersbuurt is het aandeel groot. Ten opzichte van 2011 is het aandeel minimakinderen in de krachtwijken wel gelijk gebleven. Tussen de krachtwijken is wel enig verschil: ten opzichte van 2011 is het aandeel minimakinderen in Transvaal gedaald en in Morgenstond is dit aandeel juist gestegen.
12
Voor de jaren 2007 en 2009 was het niet meer mogelijk Zuidwest uit te splitsen naar Bouwlust/ Vredelust, Morgenstond en Moerwijk
23
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
2 Instrumenten voor financiële ondersteuning De inwoners van de gemeente Den Haag kunnen gebruikmaken van een aantal regelingen om het inkomen te verhogen of de lasten te verlagen. Dit hoofdstuk beschrijft het gebruik van deze regelingen en welke bedragen hieraan verbonden zijn. Waar mogelijk wordt vergeleken met de resultaten in 2011, 2009 en 2007.
2.1 Regelingen voor het minimabeleid Er zijn verschillende soorten regelingen voor het minimabeleid in de gemeente Den Haag. De uitvoering is meestal lokaal, maar enkele regelingen worden landelijk uitgevoerd. De verschillende regelingen hebben inkomensgrenzen die zijn afgeleid van de WWB normen. De volgende tabel geeft dit in procenten weer. Tabel 2.1.1 Overzicht inkomensgrenzen en doelgroepgrootte per regeling Categorie Inkomensgrens13 Doelgroep (in aantal huishoudens) Bijzondere bijstand 105%14 60.595 Langdurigheidstoeslag 110% 22.141 Schoolkostenregeling 110% 11.237 Ooievaarspas 130% 60.595 Kwijtschelding 105% 33.970 Collectieve Ziektekosten 110% 44.270 Chronisch zieken en gehandicapten 110% n.v.t. Schuldhulpverlening n.v.t. n.v.t. Wmo n.v.t. n.v.t. Ten opzichte van 2011 is er in het minimabeleid van Den Haag een aantal veranderingen doorgevoerd. Zo is de tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten in 2012 weer heringevoerd, nadat deze in 2011 was afgeschaft. Daarnaast is de focus van de bijzondere bijstand verschoven naar categoriale regelingen. Voor de Ooievaarspas geldt dat er jaarlijkse een eigen bijdrage is ingevoerd van €12,50 voor volwassenen tussen de 18 en 65 jaar. Ouderen die een Ooievaarspas hebben kunnen gratis reizen met het openbaar vervoer van HTM in Den Haag. Reizigers hebben hiervoor wel een OV-chipkaart nodig.
2.2 Bijzondere bijstand Het bijzondere bijstand beleid is erop gericht om mensen een, op hun specifieke situatie afgestemde, inkomensvoorziening op minimumniveau te garanderen. Daarbij wordt als het ware bepaald in hoeverre het feitelijke inkomen door bijzondere omstandigheden of kosten in de praktijk beneden het minimumniveau komt. De doelgroep voor de bijzondere bijstand zijn alle burgers met een laag inkomen en relatief hoge noodzakelijke kosten.
13 Het inkomen van AOW’ers ligt iets hoger dan de bijstandsnorm (100 procent Wsm). Omdat ook huishoudens met alleen een AOW-uitkering (zonder aanvullend pensioen) recht hebben op kwijtschelding nemen wij bij de berekening van het bereik alle huishoudens met een inkomen tot 105 procent van het sociaal minimum mee. 14 In principe wordt er voor de bijzondere bijstand geen inkomensgrens gehanteerd. Ook mensen met een inkomen boven de 105 procent hebben recht op bijzondere bijstand, en het bedrag dat aan bijstand wordt verstrekt is dan afhankelijk van iemands draagkracht. In de praktijk blijkt dat inkomens boven de 130 procent door deze draagkrachtnorm niet meer in aanmerking komen voor de bijzondere bijstand.
24
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 2.2.1 Verstrekkingen bijzondere bijstand Categorie 2009 201115 Incidenteel 23.652 7.821 Periodiek 3.370 1.370
201316 7.075 17517
In 2013 zijn er in totaal 7.075 incidentele verstrekkingen in het kader van de bijzondere bijstand gedaan, en 175 verstrekkingen in het kader van periodieke bijzondere bijstand. Deze daling heeft te maken met het feit de focus op de categoriale regelingen is gelegd. Soort verstrekkingen bijzondere bijstand De verstrekkingen in het kader van de bijzondere bijstand zijn onder te verdelen in een aantal soorten. In figuur 2.2.1 is de verdeling van de bijzondere bijstand naar soort weergegeven. Figuur 2.2.1 Verstrekkingen bijzondere bijstand
In 2013 is de bijzondere bijstand het meest verstrekt voor kosten die gerelateerd zijn aan financiële transacties, zoals schulden en rechtshulp. Op de tweede plaats staan de verstrekkingen in het kader van een directe levensbehoefte, zoals verwarmingskosten en kosten voor kleding, maar ook incidentele leningen. Het aandeel van deze groep verstrekkingen is gedaald in vergelijking met 2011. Bereik bijzondere bijstand minima In beginsel komt iedereen in aanmerking voor bijzondere bijstand, wanneer kan worden aangetoond dat het om noodzakelijke kosten gaat die boven de draagkracht komen. In Den Haag hebben in 2013 in totaal 3.722 huishoudens gebruikgemaakt van de bijzondere bijstand. In tabel 2.2.2 geven we het relatieve gebruik weer binnen de doelgroep met een inkomen tot 105 procent. Huishoudens met een inkomen tot 105
15 Door een andere manier van berekenen ontbreken de cijfers van 2007, de cijfers zijn hierdoor niet vergelijkbaar. De cijfers over 2009 zijn aangepast. Meerdere verstrekkingen (periodiek en incidenteel) per persoon en per type verstrekking in een jaar zijn als één geteld. 16 We tellen het totaal aantal verstrekkingen. 17 In voorgaande jaren viel hulp bij het huishouden (periodiek) ook onder de bijzondere bijstand. In 2013 is dit niet meer het geval. Dit verklaart het grote verschil in aantal periodieke bijzondere bijstand.
25
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
procent hebben sowieso recht op volledige vergoeding vanuit de bijzondere bijstand (mits de uitgaven noodzakelijk zijn) daarom zetten we het gebruik af tegen deze doelgroep. Tabel 2.2.2 Gebruik bijzondere bijstand Categorie 2007 Minima tot 105% 35.994 Gebruik bijzondere bijstand 17.892 Percentage bereik 50%
2009 31.793 12.428 39%
2011 31.090 5.392 17%
2013 33.970 3.754 11%
De afgelopen jaren is het gebruik van de bijzondere bijstand sterk afgenomen. In 2013 heeft 11 procent van de doelgroep gebruikgemaakt van de bijzondere bijstand, tegen 17 procent in 2011. Het bijstandsbeleid is de laatste jaren aangescherpt: de gemeente probeert burgers eerst te helpen door middel van het verstrekken van categoriale regelingen, alvorens ze een vergoeding krijgen vanuit de individuele bijzondere bijstand. Hierdoor wordt er minder gebruikgemaakt van de bijzondere bijstand. Kenmerken huishoudens die gebruikmaken van de bijzondere bijstand Wanneer de huishoudens nader worden bekeken zien we het volgende beeld. • Huishoudens met een overig inkomen zijn oververtegenwoordigd, zij maken het vaakst gebruik van de bijzondere bijstand. AOW’ers maken naar verhouding minder gebruik van de bijzondere bijstand, drie procent van de doelgroep; • Gezinnen met kinderen maken relatief meer gebruik van de bijzondere bijstand dan alleenstaanden of meerspersoonshuishoudens zonder kinderen; • Naar leeftijd maken de huishoudens tussen de 27 en de 40 jaar gemiddeld het meest gebruik van de bijzondere bijstand. Verdeling over de stadsdelen De verschillen in gebruik tussen de stadsdelen onderling zijn niet zo groot zoals te zien is in onderstaande figuur. Figuur 2.2.2 Gebruik bijzondere bijstand als percentage van de minima (105 procent) per stadsdeel
26
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
2.3 Langdurigheidstoeslag De langdurigheidstoeslag is bedoeld als inkomensondersteuning voor mensen die langdurig afhankelijk zijn van een inkomen op bijstandsniveau. Tot de doelgroep behoort iedereen tussen de 21 en 65 jaar, die gedurende een periode van 36 maanden of langer een minimuminkomen (tot 110 procent van het Wsm) ontvangt. De langdurigheidstoeslag is bedoeld voor verantwoorde uitgaven zoals het vervangen van een koelkast of tv en het betalen van schulden. Bereik langdurigheidstoeslag Onder de doelgroep verstaan we hier alle langdurige minima met een inkomen tot 110 procent, met een leeftijd tussen de 21 en 65 jaar. Het gaat in totaal om 22.141 huishoudens. Tabel 2.3.1 Bereik langdurigheidstoeslag Categorie 2009 Doelgroep 17.754 Gebruik doelgroep 9.421 Percentage bereik 53%
2011 21.921 13.143 60%
2013 22.141 15.526 69%
Als we het gebruik afzetten tegen de totale doelgroep dan maakt 70 procent gebruik van de langdurigheidstoeslag. Dat zijn in totaal 15.256 huishoudens. Vergeleken met 2011 is het bereik met negen procent toegenomen. Kenmerken huishoudens die gebruikmaken van de langdurigheidstoeslag • 70 procent van de gebruikers heeft een WWB-uitkering. Van de huishoudens met een WWBuitkering die recht hebben op de langdurigheidstoeslag, maakt 75 procent hier ook daadwerkelijk gebruik van; • Meerpersoonshuishoudens zonder kinderen zijn oververtegenwoordigd onder de gebruikers, gezinnen met kinderen blijven juist achter in hun gebruik; • Naar leeftijd is 74 procent van de huishoudens tussen de 40 en de 65 jaar. Ruim 70 procent van de doelgroep in deze leeftijdscategorie maakt gebruik van de langdurigheidstoeslag. Figuur 2.3.1 Bereik langdurigheidstoeslag als percentage van de doelgroep per stadsdeel
27
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
In Scheveningen, stadsdeel Centrum en Loosduinen ligt het bereik van de langdurigheidstoeslag het hoogst. Dit was ook in 2011 en 2009 het geval. Het bereik is in Segbroek het meest gestegen, vergeleken met 2011. Het aandeel minima dat in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg gebruikmaakt van de toeslag is met 64 procent het laagst.
2.4 Collectieve Ziektekostenverzekering Huishoudens met een minimuminkomen (tot 110 procent) kunnen zich aansluiten bij een collectieve ziektekostenverzekering van IZA Cura Den Haag of Azivo. Beide zorgverzekeraars bieden een basisverzekering inclusief een aanvullende verzekering. De kosten van diverse eigen bijdragen worden ook vergoed. De gemeente betaalt mee aan de premie en betaalt het eigen risico van de deelnemer. Deze collectieve ziektekostenverzekering is voor huishoudens met een inkomen tot 110 procent. Iedere andere Hagenaar, met een inkomen boven de 110 procent en lager dan 130 procent, kan zich voor hetzelfde pakket verzekeren via IZA Cura Ooievaar. De gemeente draagt dan echter niet bij aan de premie. Bereik IZA Cura Den Haag & Azivo Het aantal huishoudens dat gebruikmaakt van IZA Cura Den Haag bedraagt in 2013 in totaal 17.524 (binnen deze huishoudens gaat het om 32.304 betalende verzekerden). Daarnaast hebben 7.507 huishoudens gebruikgemaakt van AZIVO (12.815 betalende verzekerden). Tabel 2.4.2 Bereik collectieve ziektekostenverzekering Categorie 2007 2009 Doelgroep 45.487 42.102 Gebruik IZA Cura Den Haag 13.317 12.653 Gebruik Azivo Totaal gebruik Czkv Percentage bereik
13.317 29%
12.653 30%
2011 43.592 15.943 3.318
2013 44.270 17.524 7.507
19.261 44%
24.859 56%
Het bereik van de collectieve ziektekostenverzekering is de afgelopen jaren enorm toegenomen. In 2013 maakt 56 procent van de doelgroep gebruik van de collectieve ziektekostenverzekering. In 2011 was dat 44%. Kenmerken huishoudens die gebruikmaken van de IZA Cura Den Haag en AZIVO Een nadere analyse van de gebruikers van deze regeling geeft het volgende beeld. • Het bereik onder de AOW’ers is met 68 procent het grootst; • Meerpersoonshuishoudens met en zonder kinderen maken relatief het meest gebruik van deze verzekering, vooral meerpersoons zonder kinderen zijn met een gebruik van 71 procent oververtegenwoordigd. In absolute zin zijn de alleenstaanden in de overhand. Bijna 51 procent van de IZA Cura en AZIVO deelnemers is alleenstaand, evenals in 2011; • Naar leeftijd zien we ook dat de groep 65-plussers relatief het grootst is. Huishoudens tot 27 jaar en tussen de 27 en 40 jaar blijven ver achter in hun gebruik. Absoluut gezien is de grootste groep verzekerden tussen de 40 en 65 jaar; • Verreweg het grootste deel: 84 procent van de gebruikers, behoort tot de langdurige minima.
28
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Stadsdelen Net als in 2007 en 2009 is het bereik het hoogste in de stadsdelen Centrum, Laak en Escamp. Net als in 2007 is het aandeel gebruikers in Scheveningen relatief laag. In 2009 gold dat vooral voor het stadsdeel Haagse Hout. Figuur 2.4.1 Gebruikers IZA Cura Den Haag als percentage van de minima (110 procent) per stadsdeel
2.5 Schoolkostenregeling De schoolkostenregeling is bestemd voor huishoudens met een laag inkomen en schoolgaande kinderen. De tegemoetkomingen zijn bestemd voor: • Schoolkosten basisschool; • Schoolkosten voortgezet onderwijs; • Startpakket brugklas; • Schoolkosten MBO. De doelgroep voor deze regeling zijn huishoudens met een inkomen tot 110 procent. De hoogte van de vergoeding hangt af de leeftijd van het kind. De maximale tegemoetkoming bedraagt voor kinderen in het basisonderwijs € 50, -, voor kinderen in het voortgezet onderwijs € 150, - en voor kinderen op het MBO € 150, - per jaar. De vergoeding voor het eenmalige startpakket voor brugklassers bedraagt € 300, - per kind. Bereik schoolkostenregeling Het aantal huishoudens dat gebruik heeft gemaakt van de schoolkostenregeling in 2013 is 7.430. In deze huishoudens wonen 13.393 kinderen tussen de 4 en de 18 jaar. De doelgroep bestaat uit 11.237 huishoudens met schoolgaande kinderen.
29
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 2.5.2 Bereik schoolkostenregeling Categorie 2007 Doelgroep 12.363 Gebruik doelgroep 5.452 Percentage bereik 44%
2009 12.485 5.306 43%
2011 12.739 8.890 70%
2013 11.237 7.430 66%
Het bereik van de schoolkostenregeling is in vergelijking met 2011 met vier procent gedaald. In 2011 kwamen ook huishoudens met een inkomen tot 130 procent in aanmerking voor een (lagere) vergoeding vanuit de schoolkostenregeling. Kenmerken huishoudens die gebruikmaken van de schoolkostenregeling •
•
•
Bijna 48 procent van de tegemoetkomingen gaat naar eenoudergezinnen, ongeveer evenveel als in 2011. Eenoudergezinnen maken iets meer gebruik van de schoolkostenregeling dan gezinnen (resp. 67 procent en 64 procent); Ruim 54 procent van de gebruikers heeft een WWB-uitkering, tegen 47 procent in 2009. Relatief gezien zijn WWB-huishoudens ook de grootste groep gebruikers, 73 procent heeft in 2013 gebruikgemaakt van de schoolkostenregeling; Ruim 82 procent van de gezinnen die gebruikmaken van de schoolkostenregeling behoort tot de langdurige minima. Dit is veel meer dan in 2011, toen 70 procent een langdurig minimahuishouden vormde.
Figuur 2.5.1 Bereik schoolkostenregeling als percentage van de minima met kinderen per stadsdeel
In het stadsdeel Centrum ligt het bereik van de schoolkostenregeling het hoogst. Het aandeel minima dat in het stadsdeel Scheveningen gebruikmaakt van deze regeling is het laagst.
30
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
2.6 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Burgers met een inkomen op of onder het sociaal minimum kunnen kwijtschelding aanvragen voor gemeentelijke belastingen. Onder deze belastingen vallen de onroerende zaakbelastingen voor eigenaren, de aanslag voor het rioolrecht, afvalstoffenheffing en de hondenbelasting. Voor de kwijtschelding zijn ten opzichte van de WWB andere (lagere) vermogensgrenzen gedefinieerd. Het totale vermogen mag niet meer bedragen dan € 2.269. Kengetallen kwijtschelding In het jaar 2013 zijn in totaal 26.981 heffingen kwijtgescholden. Ruim 3.000 meer dan in 2011. Deze zijn verdeeld over 24.391 huishoudens (tabel 2.6.1). Tabel 2.6.1 Gebruik en bedragen kwijtschelding Categorie 2007 2009 Aantal Bedrag (€) Aantal Afvalstoffenheffing 24.609 6.604.252 24.419 OZB gebruikers 26 2.082 37 Rioolrecht 19 1.928 39 OZB eigenaren 41 Hondenbelasting 440 Totaal 24.654 6.608.262 24.976
Bedrag (€) 6.606.841 5.137 4.131 3.396 47.772 6.667.277
2011 Aantal 22.932 20 44 46 655 23.697
Bedrag (€) 5.838.600 1.335 5.059 3.300 69.975 5.918.269
2013 Aantal 25.320 504 76 75 1.006 26.981
Er wordt voornamelijk kwijtschelding verleend voor de afvalstoffenheffing. In 2013 is in totaal een bedrag kwijtgescholden van € 6.649.705, -. Dit is ruim een half miljoen meer dan in 2011. Bereik kwijtschelding De wettelijke grens om in aanmerking te komen voor de kwijtscheldingsregeling ligt bij 100 procent van het van toepassing zijnde sociaal minimum. Ook 65-plussers met alleen AOW komen in aanmerking voor kwijtschelding. De AOW ligt feitelijk iets hoger dan de bijstandsnorm, vandaar dat de doelgroep voor de kwijtschelding bestaat uit alle huishoudens met een inkomen tot 105 procent. Dit zijn 33.970 huishoudens. Tabel 2.6.2 Bereik kwijtschelding Categorie Doelgroep kwijtschelding Gebruik doelgroep Percentage bereik
2007 31.896 23.779 75%
2009 31.756 22.872 72%
2011 31.090 21.998 71%
2013 33.970 24.391 72%
Het bereik van de kwijtschelding is in 2013 met 72 procent stabiel gebleven. Kenmerken huishoudens die gebruikmaken van de kwijtschelding • Het bereik onder huishoudens met een overig inkomen is met 91 procent flink hoger dan onder de andere huishoudtypes; • Huishoudens met kinderen maken relatief meer gebruik van de kwijtschelding dan huishoudens zonder kinderen. In 2011 zagen we dit beeld ook; • De grootste groep gebruikers is tussen de 40 en 65 jaar, zowel in absolute als in relatieve zin; • Langdurige minima zijn sterk oververtegenwoordigd, relatief maken zij met 80 procent het meest gebruik van de kwijtschelding.
31
Bedrag (€) 6.236.399 287.403 9.545 5.870 110.487 6.649.705
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 2.6.1 Bereik kwijtschelding als percentage van de minima (tot 105 procent) per stadsdeel
In het stadsdeel Centrum ligt het bereik van de kwijtschelding met 77 procent het hoogst. Ook in de voorgaande jaren werd er in het stadsdeel Centrum het meest gebruikgemaakt van de kwijtschelding. In Segbroek, wordt relatief het minst gebruikgemaakt van de kwijtschelding.
2.7 Ooievaarspas Doel van de Ooievaarspas is om mensen met een laag inkomen door middel van kortingen deel te laten nemen aan sportieve, culturele en recreatieve activiteiten. De uitvoering van het convenant ‘Kinderen doen mee’ is in Den Haag volledig ondergebracht in de Ooievaarspas. Ook het gratis openbaar vervoer voor ouderen met een laag inkomen is verbonden aan deze pas. De doelgroep voor een gratis pas bestaat sinds 2009 uit alle huishoudens met een inkomen tot 130 procent. Kengetallen Ooievaarspas In 2013 is aan 46.027 huishoudens een of meerdere passen verstrekt. Dit is een daling ten opzichte van 2011 van ruim 1.200 huishoudens (2012: 45.984 huishoudens). Ook het aantal pashouders binnen deze huishoudens is gedaald, van 83.30018 in 2011 naar 80.200 in 2013 (2012: 78.500 passen). Deze daling kan voor een deel verklaard worden door de invoering van de eigen bijdrage voor de Ooievaarspas in 2013. Deze eigen bijdrage is inmiddels ook weer afgeschaft.
18
Dit cijfer is gecorrigeerd ten opzichte van het vorige rapport, toen betrof het een schatting.
32
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 2.7.1 Gebruik Ooievaarspas Categorie Aantal passen Aantal huishoudens Gem. aantal passen per huishouden
2007 67.167 39.607 1,7
2009 77.389 44.667 1,7
2011 83.300 47.230 1,8
2013 80.200 46.027 1,7
Onder de 46.027 huishoudens met een Ooievaarspas bevinden zich ook 10.307 huishoudens die de OVchipkaart voor het gratis openbaar vervoer voor 65-plussers hebben geactiveerd. Zij beschikken in 2013 over een bruikbare OV-kaart. Bereik Ooievaarspas De doelgroep bestaat uit alle huishoudens met een inkomen tot 130 procent van het minimum (tabel 2.7.2). Van deze doelgroep maakt in 2013 76 procent gebruik van de Ooievaarspas. Tabel 2.7.2 Bereik Ooievaarspas Categorie Doelgroep Aantal huishoudens met Ooievaarspas Percentage bereik
2007 56.439
2009 55.696
2011 55.046
2013 60.595
39.607 70 %
44.667 80%
47.230 86%
46.027 76%
Kenmerken huishoudens Ooievaarspas De huishoudens die één of meer Ooievaarspassen hebben ontvangen hebben de volgende kenmerken: • WWB’ers en AOW’ers hebben veel vaker een Ooievaarspas dan huishoudens met een overig inkomen. Van deze laatste groep heeft slechts 51 van de doelgroep een pas; • Eenoudergezinnen en alleenstaanden maken het vaakst gebruik van de pas. Vergeleken met 2011 is het relatieve gebruik van gezinnen met kinderen gedaald, in 2011 vormden zij nog relatief de grootste groep gebruikers; • Van alle 65-plus huishoudens met een laag inkomen maakt 90 procent (2011: 91 procent) gebruik van de pas. Onder jongeren bevinden zich relatief weinig pashouders. Van alle huishoudens tot 27 jaar heeft ‘slechts’ 46 procent een Ooievaarspas, evenveel als in 2011; • Ruim 57 procent van de huishoudens die een Ooievaarspas bezitten, heeft langer dan drie jaar een minimum inkomen. In 2011 was dit nog 76 procent. Relatief gezien vormen langdurige minima ook de grootste groep onder de pasbezitters.
33
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Stadsdeel Figuur 2.7.1 Bereik Ooievaarspas als percentage van de minima (tot 130 procent) per stadsdeel
In Scheveningen zijn er iets meer huishoudens met een Ooievaarspas dan in de andere stadsdelen.
2.8 Tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten De tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten maakt deel uit van de Ooievaarspas. De regeling is bestemd voor alle chronisch zieken en gehandicapten, met een inkomen tot 110 procent. Personen die een aanvraag doen voor deze regeling, moeten een Wmo-beschikking of een CIZ-indicatie hebben. In 2009 en 2007 gold nog de voorwaarde dat iemand jonger dan 65 moet zijn om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming. Op basis van de beschikbare gegevens kan de volledige doelgroep niet in beeld worden gebracht. Het bereik kan dus ook niet worden berekend. Kengetallen tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten In 2013 zijn er aan 9.309 huishoudens 10.133 verstrekkingen gedaan (tabel 2.9.1). In 2007 en 2009 bestond deze regeling ook, maar was de doelgroep beperkter. In 2013 konden ook 65-plussers gebruikmaken van de tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. In het verleden was er voor deze leeftijdsgroep nog een aparte regeling (de ouderentoeslag). Daarom vergelijken we niet met eerdere jaren, dit zou een vertekend beeld opleveren. Tabel 2.9.1 Kengetallen tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten Categorie 2013 Aantal verstrekkingen 10.133 Aantal huishoudens 9.309 Aantal verstrekkingen per huishouden 1,09
34
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Kenmerken gebruikers huishoudens tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten • Meer dan de helft van de gebruikers komt rond van een AOW-uitkering, 30 procent ontvangt een WWB-uitkering; • Twee derde van de huishoudens die deze tegemoetkoming ontvangt is alleenstaand; • Aansluitend is ook meer dan de helft van de huishoudens 65 jaar of ouder. Slechts zeven procent is jonger dan 40 jaar; • Een derde van de huishoudens woont in stadsdeel Centrum. Ruim een kwart woont in Escamp. Stadsdeel Figuur 2.8.1 Bereik chronisch zieken en gehandicapten als percentage van de minima (tot 130 procent) per stadsdeel
In de stadsdelen Centrum en Escamp wordt relatief veel gebruikgemaakt van de tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.
2.9 Cumulatief gebruik inkomensondersteuning In deze paragraaf wordt weergegeven van hoeveel voorzieningen de minimahuishoudens tegelijkertijd gebruikmaken. Dit wordt het cumulatieve gebruik genoemd. Eerst geven we een overzicht van het bereik van de regelingen.
35
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 2.9.1 Percentage gebruik minimahuishoudens per voorziening
In figuur 2.9.1 is te zien dat het bereik van de ooievaarspas onder de minimahuishoudens het hoogst is, evenals in de voorgaande jaren. Hierna volgt de kwijtschelding. Het gebruik van de kwijtschelding, langdurigheidstoeslag en de collectieve ziektekostenverzekering zijn gestegen in 2013. Het bereik van de collectieve ziektekostenverzekering is het sterkst toegenomen. Het aandeel minima dat gebruikmaakt van de bijzondere bijstand en is veruit het laagst, net zoals in de vorige jaren. Aantal regelingen per huishouden19 Om het (niet)gebruik in beeld te brengen kijken we naar het totaal aantal verstrekkingen dat de huishoudens met een minimuminkomen hebben ontvangen. Het fonds voor ouderen en het fonds voor gehandicapten zijn in 2011 afgeschaft. Om de vier jaren met elkaar te kunnen vergelijken zijn de jaren 2007 en 2009 aangepast door het fonds voor ouderen en het fonds voor gehandicapten buiten beschouwing te laten. Daarnaast wordt de langdurigheidstoeslag ook niet meegenomen.
19
Het totale gebruik van inkomensondersteunende regelingen wordt berekend op basis van de huishoudens met een inkomen op het sociale minimum (105%). Dit is namelijk de groep die recht heeft op alle regelingen.
36
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 2.9.2 Totaal gebruik van alle regelingen per huishouden
Bijna 5 procent van de minimahuishoudens maakt van geen enkele regeling gebruik. Gemiddeld is het aantal regelingen per huishouden ten opzichte van 2011 licht gedaald, van 2,4 in 2011, naar 2,3 in 2013. Overige kenmerken minimahuishoudens cumulatief gebruik In figuur 2.9.3 wordt het gemiddelde gebruik van regelingen weergegeven per huishouden, ingedeeld naar inkomensbron, huishoudtype, leeftijd en duur van het minimuminkomen. Over het algemeen is het beeld hetzelfde als in de voorgaande jaren. Huishoudens met een WWB-uitkering maken meer gebruik van regelingen dan huishoudens met een ander inkomen of AOW. Huishoudens met kinderen maken meer gebruik van inkomensondersteuning dan anderen. Naar leeftijd is het gebruik het hoogst in de groep tussen de 40 en 65 jaar. Ook langdurige minima maken vaker gebruik van de inkomensondersteunende regelingen dan huishoudens die korter van een minimuminkomen moeten rondkomen.
37
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 2.9.3 Kenmerken minimahuishoudens cumulatief gebruik gemeentelijke voorzieningen
2.10 Minnelijke Schuldhulpverlening De doelgroep voor minnelijke schuldhulpverlening bestaat uit alle huishoudens met problematische schulden. De hulp die deze huishoudens krijgen, bestaat onder andere uit schuldbemiddeling, het regelen van een saneringskrediet en/of het aanbieden van budgetbeheer. Voor dit onderdeel hebben we gegevens ontvangen van de kredietbank20, net zoals in 2011. Voor de armoedemonitor van 2009 zijn gegevens van Den Haag OpMaat gebruikt, waardoor we voor dit onderdeel alleen kunnen vergelijken met de cijfers van 2011. 2.10.1 Kengetallen minnelijke schuldhulpverlening Zowel het aantal als het aandeel huishoudens dat in een minnelijke schuldhulpverleningstraject zit, is de afgelopen jaren stabiel gebleven: in 2013 betrof dit 2.549 huishoudens, 125 minder dan in 2011. Dit is 1 procent van alle huishoudens in Den Haag, evenals in 2011. Onder de minimahuishoudens is het aandeel huishoudens in de minnelijke schuldhulpverlening een stuk hoger. De huishoudens met de krapste beurs hebben het vaakst minnelijke schuldhulpverlening nodig, 5,1 procent van deze huishoudens heeft in 2013 op een of andere wijze ondersteuning gehad van de kredietbank. Zowel absoluut als relatief is dit een stijging ten opzichte van 2011. Ook bij minimahuishoudens tot 130 procent zien we een absolute stijging van het aantal huishoudens dat in 2013 in de minnelijke schuldhulpverlening zat.
20
Deze cijfers komen uit Allegro.
38
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 2.10.1 Kengetallen minnelijke schuldhulpverlening Categorie 2011 Aantal Gebruik Aandeel huish. SHV SHV Tot 105% 31.090 1.456 4,7% Tot 110% 43.782 1.683 3,8% Tot 130% 55.046 1.916 3,5% Overige huishoudens Alle huishoudens
200.866 255.912
758 2.674
0,4% 1,0%
2013 Aantal huish. 33.970 44.270 60.595
Gebruik SHV 1.725 1.935 2.140
Aandeel SHV 5,1% 4,4% 3,5%
197.250 257.845
409 2.549
0,2% 1,0%
Kenmerken huishoudens die gebruikmaken van minnelijke schuldhulpverlening • Bijna 39 procent van de huishoudens in de minnelijke schuldhulpverlening met een inkomen tot 110 procent van het sociaal minimum, is een huishouden met kinderen. Deze groep is daarmee sterk oververtegenwoordigd. Onder alle minima is hun aandeel ongeveer 29 procent; • Ruim 70 procent van de minima (tot 110 procent) onder de ontvangers van minnelijke schuldhulpverlening ontvangt een WWB-uitkering. Onder alle minima is dit 45 procent; • De grootste groep van de minimahuishoudens in de minnelijke schuldhulpverlening valt in de leeftijdscategorie van 40 tot 65 jaar (56 procent); • De kenmerken van de gebruikers van schuldhulpverlening met een hoger inkomen wijken niet veel af van die van de minima. Wel is het aandeel eenoudergezinnen lager en het aandeel meerpersoonshuishoudens zonder kinderen iets hoger. Zoals te zien is in figuur 2.10.1 is in de stadsdelen Laak, Escamp en Centrum het aandeel het grootst, net als in 2011. Wanneer we kijken naar het gebruik van de minnelijke schuldhulpverlening onder minimahuishoudens met een inkomen tot 110 procent per wijk, zien we dat in de wijken Scheveningen en Escamp het aandeel het grootst is. In 2011 was het aandeel SHV’ers tot 110 procent het grootst in de wijken Leidschenveen-Ypenburg en Haagse Hout.
39
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 2.10.1 Aandeel minnelijke schuldhulpverlening als percentage van alle huishoudens en alle minimahuishoudens tot 110 procent per stadsdeel
2.10.2 Kinderen en SHV Zoals hierboven al werd genoemd is bijna 39 procent van de huishoudens in de minnelijke schuldhulpverlening met een inkomen tot 110 procent van het sociaal minimum, een huishouden met kinderen. Onderstaande tabel geeft het aandeel huishoudens met kinderen in de minnelijke schuldhulpverlening weer. Onder alle gezinnen met kinderen maakt 1,4 procent gebruik van een vorm van schuldhulpverlening (2011: 1,5 procent), tegen één procent onder alle huishoudens in Den Haag. Van de huishoudens met kinderen en een inkomen tot 105 procent maakt 7,4 procent gebruik van schuldhulpverlening, een stijging ten opzichte van 2011. Tabel 2.10.3 Kengetallen minnelijke schuldhulpverlening en gezinnen met kinderen Categorie 2013 2011 Aantal Aantal gezinnen Gebruik Aandeel gezinnen Gebruik met kind. SHV SHV met kind. SHV Tot 105% 7.885 525 6,7% 8.672 643 Tot 110% 11.685 623 5,3% 12.766 749 Tot 130% 14.577 714 4,9% 16.204 801 Overige huishoudens Alle huishoudens
46.009 60.586
190 904
0,4% 1,5%
45.342 61.546
90 891
Aandeel SHV 7,4% 5,9% 4,9% 0,2% 1,4%
In de 891 huishoudens met kinderen die in aanraking komen met schuldhulpverlening wonen in totaal 1.697 kinderen. Van alle kinderen is dit 1,6 procent (2011: 1.628 kinderen, een aandeel van 1,5 procent). Onderstaand geven we een aantal kenmerken van deze kinderen weer.
40
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 2.10.4 Kinderen in gezinnen met minnelijke schuldhulpverlening naar leeftijd Categorie Kinderen in gezinnen met SHV Aandeel SHV binnen alle kinderen Alle kinderen Tot 110% Alle kinderen Tot 110% % Totaal Kinderen Aantal % Aantal kinderen Aandeel tot 110% Aandeel 0-4 jaar 414 24% 342 24% 26.397 2% 4.459 8% 4-12 jaar 812 48% 703 49% 47.066 2% 10.418 7% 12-18 jaar 471 28% 393 27% 32.150 1% 8.663 5% Totaal 1.697 100% 1.438 100% 105.613 2% 23.540 6% Kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar wonen minder vaak in een huishouden dat in de minnelijke schuldhulpverlening zit (1 procent tegen 2 procent gemiddeld). Onder de minimakinderen zien we hetzelfde beeld terug. Jonge kinderen leven relatief vaker in een huishouden met schulden dan oudere kinderen, 8 procent tegen 5 procent gemiddeld. Tabel 2.10.5 Kinderen in gezinnen met minnelijke schuldhulpverlening naar huishoudtype Categorie Kinderen in gezinnen met SHV Aandeel SHV binnen alle kinderen Alle kinderen Tot 110% Alle kinderen Tot 110% % Totaal Kinderen Aantal % Aantal kinderen Aandeel tot 110% Aandeel Eenoudergezin 799 47% 757 53% 20.431 4% 10.101 7% Meerpers. hh + kind 898 53% 681 47% 85.182 1% 13.439 5% Totaal 1.697 100% 1.438 100% 105.613 2% 23.540 6% Onder de kinderen in een huishouden tot 110 procent zijn kinderen in eenoudergezinnen oververtegenwoordigd. Dit zien we zowel voor alle kinderen die in een gezin met schuldhulpverlening wonen als onder de kinderen in een minimahuishouden.
41
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 2.10.2 Aandeel minnelijke schuldhulpverlening als percentage van alle kinderen en alle minimakinderen tot 110 procent per stadsdeel
Bovenstaande figuur laat zien hoeveel procent van alle kinderen in Den Haag en hoeveel procent van alle minimakinderen tot 110 procent, in een huishouden met schulden woont. Wat direct opvalt, is dat kinderen in een minimahuishouden vaker in een huishouden met schulden wonen dan alle kinderen in Den Haag (zoals ook naar voren kwam in tabel 2.9.3). Kijken we naar alle kinderen dan is het aandeel dat in een huishouden met schulden woont in de stadsdelen Centrum, Loosduinen en Laak het grootst. Onder de minimakinderen is het aandeel in Scheveningen, Loosduinen en Haagse Hout het hoogst.
2.11 Overlap Wmo De doelgroep voor de Wmo is gedeeltelijk overlappend met de doelgroep voor het minimabeleid. Daarom geven we in deze paragraaf het gebruik van minimavoorzieningen weer onder de gebruikers van de Wmo met een minimuminkomen. Tabel 2.11.1 geeft de inkomens weer van de huishoudens die gebruikmaken van de Wmo. Vervolgens is in deze tabel het aandeel van de Wmo-gebruikers van het totaal aantal huishoudens per inkomensgroep te zien. Tabel 2.11.1 Inkomensverdeling Wmo-gebruikers Wmo-huishoudens Inkomen
2009
2011
2013
Minima tot 105% 105% - 110% 110% - 130% Totaal tot 130%
% 34,9% 8,1% 15,8% 58,8%
% 28,7% 13,4% 11,2% 54,2%
Aantal 7.543 2.065 4.353 13.961
Hoger dan 130% Totaal Huishoudens
41,2% 45,8% 11.412 100,0% 100,0% 25.373 24.293 20.776
42
% 29,7% 8,1% 17,2% 55,0%
Aandeel Wmo’ers op huishoudens in Den Haag 2009 2011 2013 Totaal aantal Aandeel Aandeel huishoudens 26,6% 19,2% 33.970 19,2% 22,9% 10.300 28,2% 22,4% 16.325 25,6% 20,5% 60.595
Aandeel Wmo 22,2% 20,0% 26,7% 23,0%
45,0% 100,0%
5,1% 9,7%
5,8% 9,8%
4,7% 8,1%
197.250 257.845
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Er zijn in totaal 25.373 huishoudens in 2013 die gebruikmaken van de Wmo, dit is bijna 4.600 huishoudens meer dan in 2011. Van alle huishoudens die gebruikmaken van deze regeling heeft 55 procent een inkomen tot 130 procent van het sociaal minimum (2011: 54 procent). Van alle minimahuishoudens ontvangt bijna een kwart een verstrekking op grond van de Wmo (2011: 20,5 procent). Dit betekent dat er dus bij een op de vier van alle minimahuishoudens sprake is van een of meer personen die hulpbehoevend zijn, dit was in 2011 het geval bij een op de vijf van de minimahuishoudens. In onderstaande tabel is het gebruik van de minimaregelingen door de minima onder de Wmo-doelgroep gespecificeerd. Tabel 2.11.2 Gebruik regelingen door minimahuishoudens onder de Wmo-doelgroep Regelingen Gebruik Totale Bereik minima minimaregelin doelgroep regelingen onder gen onder Wmo-minima Wmo-doelgroep Wmo-minima Bijzondere bijstand 598 7.543 8% Langdurigheidstoeslag 3.257 3.789 86% Schoolkostenregeling 934 1.253 75% Ooievaarspas 12.089 13.961 87% Kwijtschelding 5.967 7.543 79% Collectieve Ziektekosten 6.631 9.608 69% Fonds voor chronisch zieken en gehandicapten 7.718 -
Bereik minimaregelingen totaal
11% 69% 66% 76% 72% 56% -
De minimahuishoudens onder de Wmo-doelgroep maken relatief vaker gebruik van de verschillende inkomensondersteunende regelingen, op de bijzondere bijstand na. Vooral het gebruik van de langdurigheidstoeslag en collectieve ziektekostenverzekering ligt onder de doelgroep met een Wmovoorziening hoger dan onder alle minima. Kenmerken huishoudens die gebruikmaken van Wmo-voorzieningen • Bijna 69 procent van de gebruikers is ouder dan 65 en nog eens 28 procent is tussen de 40 en de 65 jaar. Dit is in overeenstemming met het landelijke beeld, en wijkt niet af van de verdeling van 2011; • Van alle 65-plus huishoudens die gebruikmaken van de Wmo, heeft 30 procent een inkomen tot 110 procent Wsm en in totaal 51 procent een inkomen tot 110 procent Wsm; • Twee derde van de mensen die een voorziening heeft in het kader van de Wmo is alleenstaand. Tot slot geven we in onderstaande tabel het aandeel Wmo als percentage van alle 65-plussers en alle minima 65-plussers per stadsdeel weer. Hierbij valt op dat onder alle 65-plussers met name in Scheveningen, Haagse Hout en Leidschenveen-Ypenburg relatief weinig gebruik wordt gemaakt van Wmovoorzieningen. In de stadsdelen Centrum, Escamp en Laak is sprake van een relatief hoog gebruik van de Wmo. Dit beeld zagen we ook in 2011. Kijken we naar het aandeel Wmo onder 65-plussers met een inkomen tot 110 procent is te zien dat in de stadsdelen Centrum, Segbroek en Loosduinen relatief veel gebruik wordt gemaakt van de Wmo.
43
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 2.11.1 Aandeel Wmo als percentage van alle 65-plussers en alle minima 65-plussers tot 110 procent per stadsdeel
2.12 Stichting Leergeld Stichting Leergeld Den Haag is een lokale stichting die zich in samenwerking met de Gemeente Den Haag, lokale fondsen, het bedrijfsleven en particulieren richt op kinderen van 4 tot 18 jaar uit gezinnen met een laag inkomen (tot 130 procent). Door verstrekkingen in natura wordt ervoor gezorgd dat ook deze kinderen kunnen meedoen21. In de volgende tabel geven we zowel het aantal verstrekkingen van Stichting Leergeld weer, als het aantal huishoudens dat deze verstrekkingen heeft ontvangen. De cijfers betreffen het jaar 2013 en we maken onderscheid naar het soort verstrekking.
21
Bron: Stichting Leergeld Den Haag.
44
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 2.12.1 Verstrekkingen Stichting Leergeld 2013 Soort verstrekking Verstrekkingen Aantal Aandeel Fietsverstrekking 1.027 11,3% Vouchers sport en cultuur 3.544 38,9% Winterkleding 1.578 17,3% Computerset 1.196 13,1% Bijzondere verstrekkingen 180 2,0% Set bonnen Linda Foundation 122 1,3% PC reparatie/ update naar Windows 7 796 8,7% Sinterklaasfilm en een cadeautje 571 6,3% Schoolcampusbon 30 0,3% Fietsreparatie 33 0,4% Kerstdiner Parkhotel 42 0,5% Totaal 9.119 100,0%
Huishoudens Aantal Aandeel22 445 21,8% 1.229 60,3% 367 18,0% 613 30,1% 65 3,2% 14 0,7% 401 126 12 13 5 2.037
19,7% 6,2% 0,6% 0,6% 0,2% -
In 2013 heeft Stichting Leergeld 9.119 verstrekkingen in natura gedaan. Het grootste deel hiervan (39 procent) waren vouchers voor sport en cultuur, in totaal zijn er 3.544 van dit soort vouchers verstrekt. Ook winterkleding (1.578 verstrekkingen) en de computerset (1.196 verstrekkingen) zijn vaak verstrekt aan minimahuishoudens. Kijken we naar huishoudens, dan zien we dat deze 9.119 verstrekkingen aan 2.037 huishoudens zijn gedaan. Logischerwijs zien we ook bij de huishoudens dat het grootste aandeel vouchers de sport en cultuur vouchers zijn. Gemiddeld heeft een huishouden vier verstrekkingen gekregen van stichting leergeld in 2013. In de volgende tabel geven we de kenmerken weer van deze 2.037 huishoudens.
22 Omdat sommige huishoudens meerdere soorten verstrekkingen hebben ontvangen, telt het aandeel bij de huishoudens niet op tot 100 procent.
45
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 2.12.1 Kenmerken huishoudens verstrekking Stichting Leergeld
Meer dan de helft van de huishoudens die een verstrekking van Stichting Leergeld hebben gekregen ontvangt een WWB-uitkering. Meerpersoonshuishoudens met kinderen komen iets vaker voor dan eenoudergezinnen. Als we dit echter afzetten tegen alle eenoudergezinnen met een inkomen tot 130 procent, dan zien we dat eenoudergezinnen zelfs iets vaker gebruikmaken van Stichting Leergeld dan meerpersoonshuishoudens met kinderen (resp. 12,9 procent en 12,3 procent). Ten slotte valt op dat de meeste huishoudens die gebruik hebben gemaakt van Stichting Leergeld in stadsdeel Centrum wonen, gevolgd door Escamp. Van alle huishoudens tot 130 procent in stadsdeel Centrum, heeft in 2013 ruim 4 procent een verstrekking van Stichting Leergeld ontvangen. 2.13 Werkende WWB’ers In deze paragraaf geven we voor de jaren 2011, 2012 en 2013 weer hoeveel huishoudens die rondkomen van een WWB-uitkering, daarnaast ook inkomen hebben uit arbeid. Dit kan structureel inkomen uit arbeid zijn, maar ook periodiek (zoals seizoensgebonden arbeid) of zeer onregelmatig, bijvoorbeeld als iemand twee maanden per jaar iets bijverdient. De volgende tabel geeft weer hoeveel maanden (let op, dit zijn niet per se aaneengesloten maanden) een huishouden in 2011, 2012 en 2013 inkomsten uit loondienst heeft gehad naast de WWB-uitkering. Zijn er meerdere personen in een huishouden die hebben gewerkt, dan tellen we deze maanden bij elkaar op23. Daarnaast laat de tabel ook het gemiddelde netto loonbedrag zien per maand van het betreffende jaar. Voor de jaren 2011 en 2012 zal het daadwerkelijke aantal huishoudens iets hoger liggen dan onderstaand gepresenteerd. Dit heeft te maken met het koppelen van de bestanden. Omdat wij voor de koppeling werken met een GBA van 1 januari 2014, kan het zijn dat huishoudens die in 2011 of 2012 loon naast hun 23
Voorbeeld: Achmed en Anna zijn getrouwd en komen rond van een WWB-uitkering. Achmed heeft in januari, februari en mei gewerkt naast zijn uitkering (in totaal heeft hij € 900 nettoloon gekregen). Anna heeft in mei, juni en november loon vergaard, voor een totaal nettoloon van €1200 . Samen hebben zij 6 maanden gewerkt en gemiddeld € 350 per maand nettoloon gekregen.
46
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
WWB-uitkering hebben gehad, niet meer te koppelen zijn (bijvoorbeeld omdat ze verhuisd zijn, ze komen in elk geval niet meer in de GBA voor). Daarom zal het daadwerkelijke aantal huishoudens in de eerdere jaren iets hoger liggen. Wel kunnen we het daadwerkelijke aantal personen weergeven dat in het betreffende jaar loon heeft gehad naast zijn/ haar WWB-uitkering. Tabel 2.13.1 Werkende WWB’ers naar aantal maanden inkomen Totaal aantal maanden Huishoudens 2011 Huishoudens 2012 loon naast WWB Aantal Aandeel Aantal Aandeel 1 t/m 3 maanden 854 40,1% 993 39,2% 4 t/m 6 maanden 400 18,8% 514 20,3% 7 t/m 9 maanden 243 11,4% 294 11,6% 10 maanden of langer 632 29,7% 732 28,9% Totaal 2.12924 100% 2.53325 100%
Huishoudens 2013 Aantal 1032 585 336 969 2.92226
Aandeel 35,3% 20,0% 11,5% 31,2% 100%
In alle drie de jaren heeft de grootste groep slechts 1, 2 of 3 maanden van het jaar inkomen gehad naast hun WWB-uitkering. Gevolgd door de groep huishoudens die in totaal 10 maanden of langer van het jaar inkomen hadden. Tabel 2.13.2 Werkende WWB’ers naar gemiddeld netto maandloon Gemiddeld netto Huishoudens 2011 Huishoudens 2012 maandloon Aantal Aandeel Aantal Aandeel 0 tot 100 euro 596 28,0% 698 27,6% 100 tot 200 euro 658 30,9% 731 28,9% 200 tot 300 euro 339 15,9% 457 18,0% 300 tot 400 euro 203 9,5% 238 9,4% 400 euro of meer 333 15,6% 409 16,1% Totaal 2.129 100% 2.533 100%
Huishoudens 2013 Aantal 763 824 565 300 470 2.922
Aandeel 26,1% 28,2% 19,3% 10,3% 16,1% 100%
De grootste groep WWB-huishoudens verdient gemiddeld 0 tot 200 euro netto per maand. In het volgende gaan we dieper in op de huishoudens die in 2013 loon naast hun uitkering hadden. Tabel 2.13.3 Werkende WWB’ers in 2013 naar gemiddeld netto maandloon en aantal maanden loon Gemiddeld netto Huishoudens 2013 maandloon 1 tm 3 mnd 4 tm 6 mnd 7 tm 9 mnd > 9 mnd 21,7% 18,2% 0 tot 100 euro 35,2% 25,8% 31,0% 29,0% 100 tot 200 euro 27,6% 26,3% 19,0% 21,1% 200 tot 300 euro 16,7% 21,4% 12,5% 11,9% 300 tot 400 euro 8,5% 9,4% 15,8% 19,9% 400 euro of meer 12,0% 17,1% Totaal 100% 100% 100% 100% N 1.032 585 336 969
24
Dit betreft 2.347 personen. Dit betreft 2.820 personen. 26 Dit betreft 3.095 personen. 25
47
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Hoe meer maanden iemand loon uit arbeid heeft, hoe hoger het gemiddeld maandbedrag aan nettoloon is. Huishoudens die 1, 2 of 3 maanden hebben gewerkt in 2013 hebben in 35 procent van de gevallen een gemiddeld nettoloon van 0 tot 100 euro, terwijl bij huishoudens die 10 maanden of meer hebben gewerkt dit aandeel met 19 procent een stuk lager is. Ook toont de tabel aan dat de huishoudens die gemiddeld 400 euro of meer per maand loon krijgen, vaker 10 maanden of langer hebben gewerkt. Van de 2.922 huishoudens die in 2013 hebben gewerkt, hebben op de peildatum van het onderzoek (1 januari 2014) 2.559 (88 procent) nog steeds een inkomen tot 105 procent Wsm. Dit betekent dat 363 huishoudens een hoger inkomen hebben gekregen, 12 procent van de totale groep. Deze huishoudens hebben nu een inkomen boven de 105 procent en zijn uitgestroomd uit de WWB. Onderstaand geven we een aantal kenmerken weer van de 2.922 huishoudens die in 2013 op enig moment inkomen hebben gehad naast hun WWB-uitkering. Figuur 2.13.1 Kenmerken werkende WWB’ers 2013
Te zien is dat de meeste werkende WWB’ers een alleenstaand huishouden vormen en tussen de 40 en 65 jaar oud zijn. Verder wonen zij voornamelijk in stadsdeel Centrum en Escamp. In 2011, 2012 en 2013 hebben 4.893 huishoudens één of meerdere maanden loon ontvangen naast hun bijstandsuitkering. Onderstaande tabel geeft aan hoeveel maanden deze huishoudens in totaal loon hebben gekregen over deze periode van drie jaar.
48
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel 2.13.4 Aantal maanden loon werkende WWB’ers Totaal aantal maanden Huishoudens loon naast WWB Aantal Aandeel 1 t/m 6 maanden 2.688 54,9% 7 t/m 12 maanden 906 18,5% 13 t/m 18 maanden 477 9,7% 18 t/m 24 maanden 276 5,6% 25 maanden of meer 546 11,2% Totaal 4.893 100,0% Meer dan de helft van de huishoudens die in 2011, 2012 en/ of 2013 naast hun bijstandsuitkering hebben gewerkt, heeft dat minder dan zeven maanden in totaal gedaan.
49
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
3 Instroom en uitstroom onder minima Dit hoofdstuk beschrijft het verloop van de Haagse minima in het jaar 2013. Hiervoor zijn bestanden vergeleken van 31-12-2011 en van 31-12-2013. In tegenstelling tot andere hoofdstukken die over huishoudens gaan, gaat het in dit hoofdstuk over personen.27 Tevens wordt er een vergelijking gemaakt met het verloop van minima tussen 31-12-2009 en 31-12-2011. Deze cijfers duiden we aan als de in- en uitstroom in 2011. Uitleg over instroom en uitstroom De instroom van nieuwe minima kan plaatsvinden door een daling van het (gezins)inkomen, echtscheiding, de geboorte van een kind in een huishouden met een minimuminkomen of door verhuizing van iemand met een minimuminkomen naar de gemeente Den Haag. Bij de uitstromers gaat het om personen van wie het inkomen is gestegen boven 110 procent van het minimum. Dit kan gebeuren door werkaanvaarding, loonsverhoging, uitbreiding van een baan, hogere inkomsten als zelfstandige of als gevolg van gezinsvorming. Ook kan uitstroom worden veroorzaakt door overlijden en door verhuizing naar een andere gemeente. Deze laatste twee categorieën zijn wegens gebrek aan gegevens niet uit te splitsen.
3.1 Dynamiek in de minimapopulatie De volgende tabel geeft het aandeel personen weer dat in is ingestroomd of uitgestroomd. Voor het jaar 2013 is het aantal instromers of uitstromers uit de minimapopulatie is daartoe gedeeld door het aantal minima (in personen) op 31-12-2011, en voor de instroom en uitstroom in 2011 is het aantal vergeleken met de minima op 31-12-2009. Tabel 3.1.1 Aandeel instroom en uitstroom tot 110% Wsm (personen) Categorie 2011 2013 Aandeel als % van minima Aandeel als % van minima Instroom 34,0% 29,4% Uitstroom 31,2% 27,1% Saldo 2,8% 2,3% Van alle inwoners met een inkomen tot 110 procent die op 31-12-2011 behoorden tot de minimapopulatie is twee jaar later in totaal 27 procent uitgestroomd. Er is 29 procent ingestroomd. De uitstroom ligt bijna twee procentpunten lager dan de instroom.28 Zowel de instroom als de uitstroom is in 2013 lager dan in 2011, toen het verloop van minima in de gemeente groter was. Vooral de instroom was in 2011 groot. Voor een groot gedeelte worden de in- en uitstroom verklaard door een verhoging of verlaging van het inkomen (zoals zal blijken uit de volgende paragrafen). Onderstaande figuur laat het type inkomen van de in- en uitstromers zien.
27 Onderzoekstechnisch gezien worden in dit hoofdstuk alle personen die eind 2011 leefden in een minimahuishouden vergeleken met de groep personen die eind 2013 in een dergelijk huishoudens woonden. Feitelijk gezien onderscheiden we daarbij instromers, blijvers en uitstromers. 28 Het percentage van een procent mag, omdat hier op persoonsniveau geanalyseerd wordt en er sprake is van geboorte, sterfte en migratie, uiteraard niet vergeleken worden met de stijging van 0,05 procent van het aandeel minimahuishoudens in het jaar 2013.
50
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 3.1.1 Instroom en uitstroom naar inkomensbron
Figuur 3.1.1 laat zien dat de instroom van WWB’ers veel hoger ligt dan de uitstroom. In 2013 zijn meer WWB’ers ingestroomd dan in 2011 (resp. 9.884 om 9.173). De grootste instroom komt in beide jaren door de mensen met een overig inkomen. Kijken we naar de uitstroom, dan zien we dat de uitstroom onder personen met AOW hoger is dan de instroom. Vergeleken met 2011, is er in 2013 meer uitstroom van AOW’ers geweest en zijn er juist minder personen met een overig inkomen uitgestroomd.
3.2 Kenmerken instromers In deze paragraaf gaan we nader in op de kenmerken van de groep die is ingestroomd. We starten met een overzicht van het aantal personen en de reden waarom men instroomt naar een inkomenssituatie op het wettelijke sociaal minimum. Tabel 3.2.1 Instroom van minima naar oorzaak Categorie 2011 Aantal Aandeel instromers instromers Instroom door inkomensdaling 20.370 74% Instroom door geboorte 1.987 7% Instroom door verhuizing naar Den Haag 5.246 19% Totaal 27.603 100%
Aantal instromers 17.368 2.114 5.139 24.621
2013 Aandeel instromers 70% 9% 21% 100%
In 2013 zijn er in totaal 24.621 personen ingestroomd (2011: 27.603). Van de totale instroom in Den Haag is 30 procent het gevolg van geboorte of verhuizing. Het overgrote deel van de instroom, in totaal 70 procent, komt door verlaging van het inkomen. Vergeleken met 2011 is de instroom door inkomensdaling in 2013 fors lager, zowel in aantal als in aandeel. De daling van de instroom van 27.603 (2011) naar 24.621 (2013) kan dan ook bijna volledig verklaard worden door een daling in deze groep. Achtergrondkenmerken van de instromers
51
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
De volgende figuur geeft de achtergrondkenmerken weer van de groep die door inkomensverlaging, zijn ingestroomd vanuit de gemeente Den Haag zelf. Instroom door geboorte is niet meegenomen. Figuur 3.2.1 Instroom Den Haagse burgers op wettelijk sociaal minimum
Van de groep die instroomt op een minimuminkomen leeft een derde in 2013 in een huishouden waaraan een WWB-uitkering wordt verstrekt; 6 procent van de instroom komt voor rekening van 65 plussers en de instroom vanuit een ander inkomen is met bijna 61 procent het grootst. Vergeleken met 2011 is het aandeel WWB’ers dat instroomt groter. Van de instromers in 2013 is 23 procent alleenstaand, 19 procent een alleenstaande ouder, 21 procent leeft in een meerpersoonshuishouden zonder kinderen en 37 procent in een meerpersoonshuishouden met kinderen. Vergeleken met 2011 zien we een iets groter aandeel instroom van eenoudergezinnen terwijl alleenstaanden een kleinere groep vormen onder alle instromers door verlaging van inkomen. De volgende figuur geeft de achtergrondkenmerken weer van de groep van 5.139 personen met een minimuminkomen die naar Den Haag zijn verhuisd.
52
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 3.2.2 Instroom op wettelijk sociaal minimum door mensen die naar Den Haag verhuizen
Bijna 59 procent van de instromers in het jaar 2013 ontvangt aan het eind van dat jaar een WWB-inkomen. Ongeveer vijf procent heeft AOW en 36 procent van de instromers heeft een overig inkomen. Deze verdeling zagen we ook onder de instromers in 2011. Gezinnen met kinderen (30 procent) en alleenstaanden (29 procent) vormen de grootste groep onder de instromers vanwege verhuizing. Ook hier is het verschil met 2011 klein.
3.3 Kenmerken uitstromers Hieronder staat het overzicht van het aantal personen dat is uitgestroomd en de reden. Tabel 3.3.1 Uitstroom van minima naar oorzaak Categorie Aantal uitstromers Uitstroom door verhoging inkomen 12.710 Uitstroom door verhoging inkomen (tot 130%) 5.384 Uitstroom door verhuizing/ overlijden 7.139 Totaal 25.287
2011 Aandeel uitstromers 50% 21% 28% 100%
Aantal uitstromers 5.702 9.067 7.922 22.691
2013 Aandeel uitstromers 25% 40% 35% 100%
Van de minima in Den Haag stromen tussen 2011 en 2013 totaal 22.691 personen uit deze inkomenssituatie (2009 tot 2011: 25.287 personen). Opvallend is het verschil in uitstroom door verhoging van het inkomen: het aantal personen dat om deze reden uitstroomde is in 2013 twee keer zo klein als in 2011. De uitstroom vanwege verhoging inkomen tot 130 procent is in 2013 fors hoger dan in 2011, 40 procent van de totale uitstroom. Bijna 35 procent van de uitstroom in 2013 is een gevolg van verhuizing of overlijden.29
29
Het onderzoeksbestand biedt geen mogelijkheid om deze categorie te splitsen.
53
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Achtergrondkenmerken van de uitstromers De volgende figuur geeft de achtergrondkenmerken weer van de personen die zijn uitgestroomd door verhoging van het inkomen. Figuur 3.3.1 Uitstroom Den Haagse burgers door verhoging inkomen
Van de groep die uitstroomt naar een hoger inkomen had 53 procent overig inkomen en 15 procent een WWB-uitkering had. Het aandeel personen met een overig inkomen dat in 2011 uitstroomde, was met 73 procent flink hoger. Wel is in beide jaren de uitstroom van mensen met een overig inkomen flink hoger dan de uitstroom van mensen met een WWB of AOW-uitkering. In beide jaren vormen meerpersoonshuishouden zonder kinderen en gezinnen met kinderen de grootste groep onder de uitstromers door verhoging inkomen. De volgende figuur geeft de belangrijkste karakteristieken van de personen zijn uitgestroomd door verhuizing buiten Den Haag of door overlijden. Er is weinig verschil in de kenmerken van deze personen tussen 2011 en 2013. Ruim een derde van alle uistromers om deze redenen is alleenstaand.
54
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Figuur 3.3.2 Uitstroom van minima door verhuizing of overlijden
3.4 In- en uitstroom van minima naar stadsdeel De volgende tabel geeft het aandeel personen naar stadsdeel weer dat in het jaar 2013 is ingestroomd of uitgestroomd. Het aantal instromers of uitstromers uit de minimapopulatie is daartoe gedeeld door het aantal minima (in personen) op 31-12-2011. Ook wordt het saldo per stadsdeel vergeleken met twee jaar geleden. Tabel 3.4.1 In- en uitstroom van minima naar stadsdeel tot 110% Categorie Instroom Uitstroom Saldo (abs.) Saldo (%) 2013 Scheveningen 1.187 1.430 -243 -6% Haagse Hout 1.356 1.365 -9 0% Centrum 6.986 6.459 527 +2% Segbroek 1.950 1.882 68 1% Loosduinen 1.336 1.453 -117 -2% Escamp 7.881 6.720 1161 +5% Laak 2.962 2.579 383 +4% Leidschenveen-Ypenburg 963 801 162 +6% Totaal 24.621 22.689 1932 +2%
Saldo (%) 2011 0% -4% +5% -1% -5% +3% +6% +10% +3%
In de stadsdelen Centrum, Segbroek, Escamp, Laak en Leidschenveen-Ypenburg is het saldo van in- en uitstroom in 2013 positief. In deze stadsdelen zijn tussen eind 2011 en eind 2013 per saldo meer minima bijgekomen. Tussen 2009 en 2011 was het aantal minima in deze stadsdelen ook al gegroeid. De stijging van het aantal minima als percentage van het totaal aantal minima in het stadsdeel was aan het eind van 2013 het grootst in Leidschenveen-Ypenburg (+6 procent), gevolgd door Escamp (+5 procent). In Scheveningen en Loosduinen, is sprake van een daling van het aantal minima (resp. -65 procent en -2 procent).
55
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
3.5 Gebruik regelingen ‘zittenblijvers’ In deze paragraaf wordt het gebruik van de gemeentelijke regelingen onder de personen die zowel in 2011 als in 2013 in een minimahuishouden wonen weergegeven. Het bereik geven we weer op huishoudniveau. Figuur 3.5.1 Gebruik regelingen ‘zittenblijvers’
Te zien is dat de huishoudens die in 2011 en 2013 minima zijn, in 2013 meer gebruikmaken van de kwijtschelding, de langdurigheidstoeslag, de collectieve ziektekostenverzekering en de bijzondere bijstand.
56
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Bijlage 1 Kenmerken doelgroep tot 130 procent van het minimum Tabel B1.1 Aantal en aandeel huishoudens Inkomen Aantal tot 105% 33.970 105 tot 110% 10.300 110 tot 130% 16.325 Overig 197.250 Totaal 257.845
Aandeel 13% 4% 6% 77% 100%
Tabel B1.2 Huishoudens naar inkomensbron Inkomensbron Aantal WWB 19.928 AOW 17.539 Ander inkomen 23.128 Totaal 60.595
Aandeel 33% 29% 38% 100%
Tabel B1.3 Huishoudens naar type Huishoudtype Aantal Alleenstaand 31.492 Eenoudergezin 6.927 Meerpersoons zonder kinderen 12.899 Meerpersoons met kinderen 9.277 Totaal 60.595
Aandeel 52% 12% 21% 15% 100%
Tabel B1.4 Leeftijdsopbouw huishoudens naar leeftijd oudste lid van het huishouden Leeftijdscategorie Aantal Aandeel 18 tot 27 jaar 4.496 7% 27 tot 40 jaar 11.777 20% 40 tot 65 jaar 26.783 44% 65 jaar en ouder 17.539 29% Totaal 60.595 100%
57
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel B1.5 Huishoudens naar stadsdeel Categorie Aantal Scheveningen 4.075 Haagse Hout 3.634 Centrum 17.602 Segbroek 5.071 Loosduinen 4.270 Escamp 17.798 Laak 6.248 Leidschenveen-Ypenburg 1.896 Onbekend 1 Totaal 60.595
Aandeel 7% 6% 29% 8% 7% 30% 10% 3% 0% 100%
Tabel B1.6 Huishoudens naar krachtwijk Categorie Transvaal Schildersbuurt Stations/ Rivierenbuurt Bouwlust/ Vrederust Morgenstond Moerwijk Totaal
Aantal 2.982 7.634 1.930 5.071 3.610 4.804 26.031
Aandeel 11% 29% 7% 20% 14% 19% 100%
58
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Bijlage 2 Kenmerken doelgroep tot 105 procent van het minimum Tabel B2.1 Aantal en aandeel huishoudens Inkomen Aantal tot 105% 33.970 105 tot 110% 10.300 110 tot 130% 16.325 Overig 197.250 Totaal 257.845
Aandeel 13% 4% 6% 77% 100%
Tabel B2.2 Huishoudens naar inkomensbron Inkomensbron Aantal WWB 19.928 AOW 7.432 Ander inkomen 6.610 Totaal 33.970
Aandeel 59% 22% 19% 100%
Tabel B2.3 Huishoudens naar type Huishoudtype Aantal Alleenstaand 19.491 Eenoudergezin 4.527 Meerpersoons zonder kinderen 5.807 Meerpersoons met kinderen 4.145 Totaal 33.970
Aandeel 57% 13% 17% 12% 100%
Tabel B2.4 Leeftijdsopbouw huishoudens naar leeftijd oudste lid van het huishouden Leeftijdscategorie Aantal Aandeel 18 tot 27 jaar 2.549 8% 27 tot 40 jaar 6.933 20% 40 tot 65 jaar 17.056 50% 65 jaar en ouder 7.432 22% Totaal 33.970 100% Tabel B2.6 Huishoudens naar stadsdeel Categorie Aantal Scheveningen 1.897 Haagse Hout 2.137 Centrum 11.351 Segbroek 2.520 Loosduinen 1.989 Escamp 9.627 Laak 3.522 Leidschenveen-Ypenburg 927 Totaal 33.970
Aandeel 6% 6% 34% 7% 6% 28% 10% 3% 100%
59
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Tabel B2.7 Huishoudens naar Krachtwijk Categorie Aantal Transvaal 1.819 Schildersbuurt 5.087 Stations/ Rivierenbuurt 1.319 Bouwlust/ Vrederust 2.750 Morgenstond 2.148 Moerwijk 2.972 Totaal 16.095
Aandeel 11% 32% 8% 17% 13% 19% 100%
60
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Bijlage 3 Verantwoording en definities In deze bijlage geven wij een verantwoording van het uitgevoerde onderzoek. Onderzoeksdoel Het primaire doel van dit onderzoek is de bepaling van het aantal huishoudens met een inkomen tot 110 en 130 procent van het voor hun huishoudtype geldende bijstandsnorm, dat voldoet aan de criteria voor het minimabeleid. Op de tweede plaats moeten de uitkomsten inzicht bieden in de mate van (niet-)gebruik van bestaande inkomensondersteunende en participatiebevorderende voorzieningen. Een laatste (uitvoerings) vereiste is dat de monitor herhaalbaar dient te zijn. Hierdoor is het mogelijk om de ontwikkelingen in de doelgroep in de tijd te volgen. Onderzoeksmethodiek Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen: • bevolkingsgegevens vanuit de gemeentelijke basisadministratie (GBA); • inkomensgegevens vanuit de registraties van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten, de SVB (AIO) en de afdeling belastingen (inzake kwijtschelding van gemeentelijke heffingen. • gebruiksgegevens uit de registratie van de Wmo en de schuldhulpverlening; • CBS, SCP en VROM. Met behulp van de gecombineerde informatie is vervolgens in een aantal bewerkingsstappen een geanonimiseerd onderzoeksbestand gecreëerd dat de basis vormde voor deze rapportage. Stap 1 In de eerste bewerkingsstap wordt de informatie uit de genoemde registratiebronnen aan het actuele GBA bestand gekoppeld, op persoonsniveau. Op deze wijze wordt inzichtelijk welke personen gebruikmaken of gebruik hebben gemaakt van welke regelingen. Op basis hiervan kan ook het inkomen van deze persoon worden bepaald of bij benadering worden bepaald. Stap 2 In stap 2 wordt aan de hand van de GBA een analysebestand op huishoudniveau gemaakt. We onderscheiden 4 huishoudtypes: alleenstaanden, eenoudergezinnen, meerpersoonshuishoudens met kinderen en meerpersoonshuishoudens zonder kinderen. De operationele definities van deze begrippen treft u verderop in deze verantwoording aan. Stap 3 Aan de hand van de gebruiksgegevens van regelingen per huishouden, wordt vastgesteld of het huishouden tot de minima moet worden gerekend. De hoogte van het inkomen wordt gezet op een percentage van het geldende sociaal minimum. Dit is afhankelijk van de bron van het inkomen. Voor de bepaling of een huishouden tot de minima behoort gelden de volgende criteria: - Alle huishoudens met een lopende WWB-uitkering op de peildatum; - Alle 65+ huishoudens met alléén een AOW-uitkering, volgens opgave van de belastingdienst; - Alle huishoudens die op de peildatum AIO ontvangen van de SVB; - Alle huishoudens die het afgelopen jaar kwijtschelding hebben gehad van de gemeentelijke heffingen; - Alle huishoudens die gebruikmaken – of afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt – van bijzondere bijstand;
61
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
-
Alle huishoudens die afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt van een speciale minimaregeling.
Stap 4 Het feitelijke gebruik van voorzieningen op huishoudniveau wordt vastgesteld. Indien één persoon binnen het huishouden gebruik heeft gemaakt van een bepaalde voorziening, wordt dit toegerekend naar het hele huishouden. Voorbeeld: Binnen een gezin heeft een verstrekking voor bijzondere bijstand plaatsgevonden op naam van de man en kwijtschelding van belasting op naam van de vrouw. In dat geval heeft het huishouden zowel gebruikgemaakt van bijzondere bijstand als van kwijtschelding. Stap 5 De duur op het inkomen wordt bepaald. Het gebruik van de regelingen in de afgelopen drie jaren wordt geanalyseerd. Is er in die periode min of meer aaneengesloten gebruikgemaakt van een of meerdere regelingen, dan wordt het aantal maanden waarin dit het geval is berekend en weergegeven. Zie hieronder bij ‘berekening van de duur van het inkomen’. Statistisch kader In tegenstelling tot wat gangbaar is bij sociaal wetenschappelijk onderzoek is dit rapport gebaseerd op gegevens van de totale bevolkingspopulatie. Dat betekent dat de vermelde aantallen en percentages niet getoetst hoeven te worden op statistische betrouwbaarheid en altijd de feitelijke situatie weergeven. Operationele definitie huishouden Het bepalen van het soort en type huishouden gebeurt aan de hand van gegevens uit de bevolkingsadministratie en wel op de volgende wijze: • indien één persoon op een adres woont, is duidelijk dat er sprake is van een alleenstaande; • personen op één adres waartussen geregistreerde ouder-kindrelaties of echtrelaties bestaan worden tot een gezamenlijk huishouden gerekend; • indien er één meerderjarige op een adres woont met een ouder-kindrelatie tellen we een eenoudergezin; • als er vier of meer meerderjarigen op een adres wonen, gaan we ervan uit dat er meerdere huishoudens op dit adres gevestigd zijn; • indien er drie meerderjarigen zonder echtrelatie op één adres wonen, kijken we naar de gemiddelde leeftijd. Ligt die onder de 27 jaar dan rekenen we iedere persoon als een afzonderlijk (studenten)huishouden. Ligt deze boven de 27 jaar dan tellen we één meerpersoons huishouden. • als er minimaal 20 personen op een gezamenlijk adres wonen, registreren we een institutioneel huishouden, tenzij de gemiddelde leeftijd van alle bewoners hoger is dan 65 jaar. Iedere bewoner wordt dan als afzonderlijk huishouden meegeteld (gehuwden tellen als één huishouden). Huishoudsoort Naar soort huishouden maken we onderscheid tussen alleenstaanden, meerpersoons huishoudens met en zonder kinderen en eenoudergezinnen. Zelfstandig huishouden Een zelfstandig huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien.
62
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Institutioneel huishouden Tot de institutionele huishoudens behoren adressen met minimaal 20 personen, waarbij de gemiddelde leeftijd jonger is dan 65 jaar. Hiertoe behoren bijvoorbeeld opvangcentra, penitentiaire inrichtingen, kindertehuizen en internaten. In de bevolkingsoverzichten in deze rapportage zijn deze personen meegeteld. In de hoofdstukken waar de inkomensverdeling in termen van huishoudens wordt besproken blijven zij buiten beschouwing. Besteedbaar inkomen (CBS) Besteedbaar inkomen is het bruto inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (zoals alimentatie) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. Het bruto inkomen omvat winst uit onderneming, bruto inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals AOW, Anw, WAO/WIA, studiefinanciering, kinderbijslag en huursubsidie). Inkomensbron In dit onderzoek worden de termen WWB, AOW en ‘ander’ inkomen gebruikt. Voor de bijstandsgerechtigden is de inkomensbron direct vast te stellen. De AOW inkomensgrondslag is bepaald op basis van de leeftijd van de huishoudoudste. De 65+ huishoudens die tevens een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen rekenen we eveneens tot deze categorie. Alle overige inkomens zijn vervolgens onder de noemer ‘ander’ inkomen gebracht. Wanneer het inkomen van een huishouden alleen bestaat uit AOW dan wordt het huishouden tot de minimapopulatie gerekend. Berekening van de duur van het minimuminkomen De duur van de periode waarin een huishouden op het minimuminkomen leeft, wordt berekend aan de hand van een combinatie van gegevens uit verschillende bronnen. Een sluitende definiëring in termen van een volledig onafgebroken periode is niet altijd mogelijk. Indien de periode tussen het gebruik van de ene regeling en de andere maximaal 30 dagen is, wordt dit daarom toch als aaneengesloten periode gezien. Wettelijk sociaal minimum Het wettelijk sociaal minimum is de actuele bijstandsnorm voor het betreffende huishoudtype. Deze normbedragen worden halfjaarlijks vastgesteld. Voor 65-plussers is de netto AOW-uitkering het normbedrag voor het wettelijke sociale minimum.
63
Bijlage 4 Risicogroepen In deze bijlage worden een aantal risicogroepen beschreven geredeneerd vanuit inkomen, werk en de zorgbehoefte. Aantallen risicogroepen In dit onderzoek nemen wij de volgende elementen mee: inkomenssituatie, aantal jaren op het minimum, gezondheid (Wmo) en schuldensituatie, bij het bepalen van de risicogroepen. Daarnaast maken we een onderscheid tussen huishoudens ouder of jonger dan 65 jaar. Onderstaand een korte uitleg over de verschillende risicogroepen. De definities van de groepen wijken enigszins af van die van voorgaande jaren. Daarom kunnen de cijfers ook niet één op één vergeleken worden met die van 2011. De definities zijn hetzelfde voor zowel de 65-min huishoudens als voor 65-plus huishoudens. Hoog risico Huishoudens die langer dan drie jaar een laag inkomen hebben (tot 110 procent Wsm) en daarnaast een Wmo-indicatie hebben en/ of gebruikmaken van schuldhulpverlening hebben een hoog risico om in sociaal isolement te geraken. Verhoogd risico Huishoudens die tussen 1 en 3 jaar een inkomen tot 110 procent hebben en eveneens een Wmo-indicatie hebben en/ of gebruikmaken van schuldhulpverlening lopen een verhoogd risico. Enig risico In deze categorie vallen huishoudens jonger dan 65 jaar die minder dan een jaar een inkomen tot 110 procent hebben en daarnaast in de schuldhulpverlening zitten en/ of een Wmo-indicatie hebben. Laag risico Huishoudens in deze categorie lopen een laag risico om in sociaal isolement te geraken. Dit zijn huishoudens die geen Wmo-indicatie hebben en geen gebruikmaken van de schuldhulpverlening. Ze maken gebruik van geen of van één inkomensondersteunende regeling. De duur van het minimuminkomen speelt geen rol. Geen risico Tot slot zijn er huishoudens die behoren tot de categorie geen risico. Het gaat dan om huishoudens met een minimuminkomen (de duur speelt geen rol), die geen Wmo-indicatie hebben en ook niet in de schuldhulpverlening zitten. Daarnaast maken ze gebruik van minimaal twee inkomensondersteunende regelingen.
64
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
Onderstaande tabel geeft het aantal huishoudens naar risicogroep weer. Tabel B5.1 Aantallen risicogroepen tot 110% Wsm Categorie Huishoudens jonger dan 65 jaar Aantal Aandeel Hoog risico 4.744 14% Verhoogd risico 890 3% Enig risico 433 1% Laag risico 9.599 28% Geen risico 18.967 55% Totaal 34.633 100%
Huishoudens van 65 jaar en ouder Aantal Aandeel 4.108 43% 211 2% 878 9% 1.468 15% 2.972 31% 9.637 100%
Van de huishoudens jonger dan 65 jaar met een inkomen tot 110 procent valt 17 procent in de hoge of verhoogde risicogroep. Meer dan de helft van de 65-min huishoudens loopt geen risico: zij maken van twee of meer inkomensondersteunende regelingen gebruik en hebben geen Wmo-indicatie en zitten niet in de schuldhulpverlening. Onder de 65-plus minimahuishoudens heeft 43 procent drie jaar of langer een minimuminkomen én heeft een Wmo-indicatie of volgt een schuldhulpverleningstraject. Deze 4.108 huishoudens hebben daarom een hoog risico om in een sociaal isolement te raken. De gemeente kan ervoor kiezen om deze groepen binnen haar beleid extra aandacht te geven. Kenmerken risicogroepen Hoog risico De huishoudens jonger dan 65 jaar hebben in 68 procent van de gevallen een WWBuitkering. Deze groep maakt gemiddeld gebruik van drie inkomensondersteunende regelingen. Van de 65-plus huishoudens in deze categorie is 77 procent alleenstaand. Vier procent van de 65-plussers maakt van geen enkele inkomensondersteunende regeling gebruik. Verhoogd risico 56 procent van de huishoudens jonger dan 65 jaar met een verhoogd risico, heeft een WWB-uitkering. Het percentage alleenstaanden is 50 procent. Van de huishoudens ouder dan 65 jaar is 62 procent alleenstaand. Enig risico Van de huishoudens onder de 65 jaar heeft twee derde een overig inkomen. Ruim 57 procent is alleenstaand en drie kwart is tussen de 40 en 65 jaar oud. Van de 65-plus huishoudens is 82 procent alleenstaand. Nagenoeg alle 65-plus huishoudens maken van een of meerdere inkomensondersteunende regelingen gebruik. Laag risico Een derde van de huishoudens onder de 65 jaar ontvangt een WWB-uitkering en ruim 53 procent van de totale groep is tussen de 18 en 40 jaar oud. Ruim 85 procent heeft gebruikgemaakt van één inkomensondersteunende regeling.
65
Armoedemonitor Den Haag 2014
KWIZ
_________________________________________________________________________________________________
De huishoudens met een laag risico ouder dan 65 jaar zijn in 74 procent van de gevallen alleenstaand. Bijna 78 procent van deze groep maakt gebruik van één inkomensondersteunende regeling. Geen risico Van de huishoudens jonger dan 65 jaar, komt 68 procent rond van een bijstandsuitkering. Ongeveer twee derde van deze huishoudens valt in de leeftijdscategorie van 40 tot 65 jaar. Ruim 30 procent maakt van 2 inkomensondersteunende regelingen gebruik, de overige huishoudens van 3 of meer. Van de 65-plus huishoudens is 62 procent alleenstaand. Bijna 42 procent heeft van twee regelingen gebruikgemaakt, de overige 58 procent van drie of meer regelingen.
66