Oplegnotitie Armoedemonitor 2012 en Evaluatie preventief armoedebeleid Inleiding Armoedebeleid is voor gemeenten een vast onderwerp binnen de uitvoering van de sociale zekerheid. Als verzamelterm voor activiteiten komt het met stelligheid voor op elke gemeentelijke begroting. Zij het dat de omvang van de stelpost sterk varieert, niet alleen in absolute maar zeker ook in relatieve zin. Dat is zowel te wijten aan het feit dat niet elke gemeente een even groot belang ziet in de vooral financiële ondersteuning van haar meest kwetsbare categorie burgers, maar ook en wellicht zelfs vooral, omdat de term een paraplu vormt voor een uiteenlopende en intergemeentelijk niet makkelijk in standaardtermen te vangen groep aan activiteiten en producten. Iedere gemeente stelt voor zichzelf vast, a) wat armoede inhoudt en b) welke vormen van ondersteuning opportuun worden geacht. Ten aanzien van het eerste hanteert de gemeente Lelystad de volgende definitie: De beleidsdefinitie: Armoede is een complex verschijnsel met veelal samenhangende dimensies – zoals inkomen, maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, zelfredzaamheid, wonen en leefomgeving – waarin het toekomstperspectief een belangrijk onderscheidend kenmerk is, vooral in situaties waarin niet of nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van leefsituatie. Armoede in deze brede betekenis is sociale uitsluiting. Armoede in enge zin wordt beschouwd als een tekort aan financiële middelen. (Uit: nota ‘Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, Meedoen is mogelijk’) Het moge duidelijk zijn dat een definitie met een dergelijk omvangrijk palet aan aandachtsvelden niet altijd even makkelijk vertaald kan worden naar concrete, zeg maar ‘SMART’ definieerbare doelen. En waar dat wel lukt, ziet de gemeente zich de beperking van de financiële maar ook de principiële mogelijkheden opgelegd. Immers tot hoe ver wil je als gemeente reiken in de persoonlijke levenssfeer van de burger. Welk deel van diens eigen verantwoordelijkheid voor eigen leven acht je als gemeente ook deels een verantwoordelijkheid van jezelf? Hier tekenen zich de bekende discussiepunten af die we al jaren kennen uit de ontwikkelingshulp. Moet je nood lenigen of voorkomen, werk je curatief of preventief? Werkt curatieve ondersteuning – zoals aanvullende inkomensverstrekking – niet negatief op het zelfreddend vermogen van de burger? En leiden investeringen op preventieve maatregelen wel tot de lange termijn doelen die wij stellen, zijn ze werkelijk effectief? Armoedebeleid is tegelijkertijd aantrekkelijk en kwetsbaar. Aantrekkelijk omdat het getuigt van maatschappelijke betrokkenheid en bewogenheid. Maar kwetsbaar ook omdat de resultaten vaak zo moeilijk meetbaar zijn. Om die reden is er in 2011 al eerder onderzoek verricht naar de resultaten op het lokale curatieve armoedebeleid (o.a. bijzondere bijstand). Dat werd de armoedemonitor 2010. Deze monitor was de eerste opstap naar een gereguleerde meting op de verschillende elementen van het curatieve armoedebeleid en heeft de weg vrijgemaakt voor de tweede – nu grondiger opgezette – armoedemonitor van 2012 (zie bijlage 1). De uitvoering van het preventieve armoedebeleid is in 2011 per activiteit/ instrument voor het eerst geëvalueerd (nota ‘Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad (Spoor 1)). De periode van de uitvoering van het preventieve armoedebeleid is nog te kort om de resultaten vast te leggen in een armoedemonitor. Daarnaast is preventie moeilijker meetbaar doordat het lange termijnbeleid betreft dat wordt uitgevoerd volgens een integrale aanpak, waardoor meerdere instrumenten elkaar vanuit aanpalende beleidsterreinen versterken. De voorliggende evaluatie van de uitvoering van het preventieve armoedebeleid 2011-2014 (zie bijlage 2) heeft opnieuw plaatsgevonden aan de hand van een onderzoek naar de effecten per instrument/ activiteit. De gegevens uit de evaluatie kunnen wellicht in de toekomst onderdeel uitmaken van een armoedemonitor voor het preventieve armoedebeleid. Met de voorliggende Armoedemonitor 2012 (curatief beleid) en de evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid is een zowel beleidsmatige als methodische basis gelegd voor wat een periodieke – meerjaren – meting kan worden op de inspanningen die de gemeente zich getroost op het terugdringen van de armoede onder haar burgers. Inspanningen zowel in preventieve als curatieve zin, maar meer daarover verderop in deze notitie. Het is een open deur adagium dat bij een monitor/evaluatie slechts gemeten kan worden op wat er daadwerkelijk is gebeurd. Dat wil zeggen dat de monitor/ evaluatie behoudens de resultaten ook de
1
leerpunten reflecteert van het beleid. De vier kernvragen van de monitor/evaluatie leunen in die zin zwaar op de beleidsuitgangspunten die aan de basis liggen van de investeringen in de afgelopen jaren: 1. 2. 3. 4.
Wie wilden we bereiken? Wat wilden we voor ze doen? Wat hebben we gedaan? Waarin zijn we geslaagd / hebben we gefaald?
Hoe concreter de beleidsuitgangspunten, de definiëring van de doelgroepen en de kwantificering en kwalificering van het beoogd resultaat, des te concreter kan de monitor/evaluatie inzoomen op dat wat gerealiseerd is. En kijkend naar de opbrengsten van de monitor 2012 en de evaluatie preventief armoedebeleid kan geconstateerd worden dat de gemeente het zeker naar tevredenheid heeft gedaan. Natuurlijk, er is altijd ruimte voor verbetering, maar met de onderzoekstabellen uit de monitor en de evaluatiegegevens voor ogen kan niet anders dan worden vastgesteld dat er een helder inzicht is in welke doelgroepen gebruik gemaakt hebben van welke voorzieningen (preventief en curatief). Wat de termijneffecten zijn geweest van de ondersteunende maatregelen is niet overal absoluut te duiden, maar dat is vooral te wijten aan het feit dat we grenzen stellen aan de zaken die we (willen) registreren. Dat neemt overigens niet weg dat het goed is om nu, bij aanvang van de nieuwe collegeperiode de doelen nog eens goed op een rij te zetten en waar mogelijk van een nog beter meetbaar profiel te voorzien. Enkele (nieuwe) vragen voor de volgende monitor/evaluatie zouden bijvoorbeeld kunnen zijn:
Waar kunnen we vergelijken met landelijke cijfers (zodat we de lezer nog beter aan kunnen reiken hoe het beleid zich verhoudt tot dat in de rest van Nederland?) Kunnen de tabellen naast absolute cijfers en percentages ook nog andere – beleidsinhoudelijke – informatie leveren?
Uiteindelijk ligt het belang van elke monitor/evaluatie in de adviezen die eraan onttrokken kunnen worden en die vervolgens als pijlers onder het nieuwe of aanvullende beleid voor de volgende vier jaren kunnen worden gezet. Verbeteringen; aanscherpingen; eventuele verschuivingen tussen curatief en preventief; de aansluiting op nieuwe wetgeving waarin inkomensbeïnvloedende maatregelen zijn opgenomen; de mogelijkheden, maar ook de mogelijke vragen zijn legio. Wellicht dat de adviezen zoals die in hoofdstuk III van deze notitie zijn opgenomen een goede aanzet kunnen geven voor een nadere aanscherping van de volgende monitor/ evaluatie.
2
II
Armoedebeleid: de context.
Een beleidshistorisch perspectief. Het armoedebeleid van de gemeente Lelystad is zoals het nu in effect zichtbaar is binnen het ondersteuningsaanbod van de gemeente zelf en het maatschappelijk middenveld, de resultante van een groeiproces dat zich heeft uitgestrekt over een periode van 8 jaar en waarin de ervaringen uit de praktijk steeds zijn meegenomen om het beleid gaandeweg aan te scherpen. Een chronologisch beeld:
In 2006 is de gemeente Lelystad gestart met de invoering van armoedebeleid aan de hand van de door de raad vastgestelde nota ‘Integraal Armoedebeleid 2006; Meedoen mogelijk maken’. In 2009 heeft een herijking van dit beleid plaatsgevonden. Deze herijking is vastgelegd in de nota ‘Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, Meedoen is mogelijk’. In deze nota gaat het om het bieden van kansen, het meedoen aan de samenleving en het voorkomen van (het overerven van) armoede. De uitgangspunten en doelen van deze nota zijn door de gemeente samen met het maatschappelijk middenveld geïmplementeerd en uitgevoerd. Eind 2011 is de uitvoering van dit nieuwe beleid geëvalueerd. De nota ‘Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad (Spoor 1)’ is in maart 2012 vastgesteld door de Raad. In deze nota is ook beschreven op welke wijze het beleid wordt uitgevoerd voor de periode tot en met 2014. Met de Evaluatie Uitvoering Preventief Armoedebeleid 2011-2014 heeft dit onderzoek nu een vervolg gekregen (zie bijlage 2) Met de voorliggende Armoedemonitor 2012 worden de resultaten van de afgelopen jaren gemeten op het curatief beleid en getoetst op de vraag of er voldoende aanleiding bestaat tot het continueren – al dan niet herzien – van dit beleid (zie bijlage 1).
Het tweesporenbeleid: preventief en curatief in de armoedebestrijding. Al vroeg werd duidelijk dat armoedebeleid niet slechts beperkt kan blijven tot het lenigen van nood, het incidenteel aftoppen van kritische – meest financiële – pijnpunten bij de Lelystedelingen die leven op of soms zelfs onder de armoedegrens. De politieke overtuiging dat voorkomen beter is dan genezen werd dan ook vertaald naar een zogenaamd tweesporenbeleid. Dat wil zeggen, het armoedebeleid van de gemeente Lelystad wordt uitgevoerd langs twee productlijnen:
Het eerste spoor is het preventieve armoedebeleid en heeft als doel het terugdringen van (de overerving van) armoede door het bieden van kansen aan kinderen en hun ouders. Met kansen wordt hier dan vooral geduid op het vinden van dan wel behouden van aansluiting op reguliere maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs en sport. Maatschappelijk isolement is immers niet slechts symptomatisch maar vooral en tegelijkertijd ook oorzakelijk in het proces van overerving van armoede.
Het tweede spoor is het curatieve armoedebeleid en is bedoeld voor mensen die in een situatie van armoede verkeren, waarbij instrumenten (o.a. bijzondere bijstand) worden ingezet om hen in financiële zin te ondersteunen.
Spoor 1: Het Preventieve armoedebeleid. Het preventieve armoedebeleid raakt verschillende beleidsterreinen (o.a. gezondheid, onderwijs, cultuur en sport). De opzet van het armoedebeleid is dat deze beleidsterreinen naast de eigen beleidspecifieke doelstellingen ook de armoededoelstellingen opnemen in hun beleid en/of uitvoering. Het is de bedoeling om zo integraal mogelijk samen te werken, om stapelingseffecten te voorkomen. Doelgroep De doelgroep van het preventieve armoedebeleid zijn kinderen en hun ouders, met een licht risicoprofiel, die met een relatief eenvoudige stimulans en het bieden van perspectief, meer kansen hebben op volwaardig en zelfstandig burgerschap. Uit: nota ‘Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, Meedoen is mogelijk’ Het preventieve armoedebeleid richt zich vooral op de kinderen en hun ouders, waaraan (nog) geen professionele ondersteuning wordt gegeven, maar waarbij er wel signalen zijn dat ze extra ondersteuning kunnen gebruiken. Deze signalen of armoederisicofactoren kunnen met inkomen en schulden te maken hebben, maar ook met bijvoorbeeld de beheersing van de Nederlandse taal, ontwikkeling van het kind, huisvesting, opleidingsniveau van ouders en levensstijl.
3
Armoederisicoprofiel. Om te kunnen bepalen of een kind en/ of ouder(s) begeleiding nodig heeft om armoede en overerving te voorkomen is een operationeel werkkader geformuleerd in de vorm van een armoederisicoprofiel. Armoederisicoprofiel. Een kind (0-18 jaar) heeft een armoederisicoprofiel indien de ouders een armoederisicoprofiel hebben en/of het kind op een of meer ijk-leeftijden (0, 2, 4, 12, 15 en 18 jaar) ontwikkelingsachterstanden heeft en gedrag vertoont waardoor hij/ zij minder kans maakt om op de leeftijd van 18 jaar als zelfstandig burger in de maatschappij te kunnen functioneren. Daarbij is een aantal risicofactoren te noemen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Laag inkomen (tot 120% van bijstandsniveau). Lage opleiding van de ouders. Ongezond gedrag en levensstijl van de ouders en het kind. Achterstand in de cognitieve, sociale en motorische ontwikkeling van kinderen. Achterstand in de Nederlandse taalbeheersing van kinderen. Niet of slecht beheersen van de Nederlandse taal door ouders. Slechte huisvesting en onveilige woonomgeving. Schulden. Immigratie en/of (veelvuldig) verhuizen. Laaggeletterdheid en analfabetisme ouders.
Uit: nota ‘Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’ We spreken van een armoederisicoprofiel als er twee of meer risico’s op armoede zijn geconstateerd. Uitvoering. Het preventieve armoedebeleid ‘Meedoen is mogelijk’ wordt samen met het maatschappelijk middenveld uitgevoerd. Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met de belangrijke ontwikkel- en transitiefasen van een kind. Instrumenten gericht op de ontwikkeling van kinderen hebben het meeste rendement, wanneer deze interventies op jonge leeftijd worden ingezet. Vanuit het preventieve armoedebeleid worden interventies dan ook op een zo vroeg mogelijke leeftijd aangeboden. Het aanbod van instrumenten ten behoeve van de kinderen verloopt aaneengesloten van peuter tot jong volwassene, zodat zij optimale kansen krijgen om met een startkwalificatie de arbeidsmarkt op te komen. De uitvoering vindt plaats zoals beschreven in de nota “Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad (Spoor 1)”, vastgesteld 2012). De uitvoering bestaat uit de volgende activiteiten:
Het inzetten van instrumenten en activiteiten (o.a. School’s cool, Plustijd en Summer’s cool) ten behoeve van kinderen en hun ouders, die onder het armoederisicoprofiel vallen, om te zorgen dat zij niet in een achterstandsituatie terecht komen. Het versterken en onderhouden van het netwerk (o.a. conferentie, koffieochtend en nieuwsbrief). Het borgen van het preventieve armoedebeleid, waardoor professionals en vrijwilligers armoede beter kunnen signaleren en ook gericht kunnen doorverwijzen (waaronder het scholen van de professionals en vrijwilligers en het Kanspunt CJG).
In het onderstaande staan de activiteiten/ instrumenten van het preventieve armoedebeleid schematisch weergegeven. In het schema is ook zichtbaar dat hier sprake is van een doorlopende lijn.
4
Preventief Armoedebeleid Lelystad
Samenwerking Regiefunctie gemeente Lelystad Oprichten centraal actiepunt preventiebeleid (Kanspunt CJG) Toerusten professionals/ vrijwilligers Invoering armoederisicoprofiel/ borgen preventiebeleid
Kinderen 0-4 jaar Taalbeheersing Sociaal en cognitief competent gedrag
Kinderen 4-12 jaar Taalbeheersing Sociaal en cognitief competent gedrag Waarden en normen Begeleiden schakelmoment PO naar VO
Jongeren 12-18 jaar Sociaal en cognitief competent gedrag Waarden en normen Begeleiden schakelmoment VO naar MBO Omgaan met geld
Ouders Opvoed- en gezinsondersteuning Regelingen spoor 2 (financiële ondersteuning) Regelingen m.b.t. werk, participatie, taalbeheersing, e.d.
Instrumenten/ acties Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)
Instrumenten/ acties Plustijd School’s cool Summer’s cool Stimuleren naschoolse activiteiten
Instrumenten/ acties Cash Flow Schuldhulpverlening jeugd Goal! Summer’s cool Stimuleren naschoolse activiteiten
Instrumenten/ acties Home-Start Kanspunt CJG Verwijzen naar diverse regelingen (o.a. spoor 2)
Peuterspeelzaal Kinderdagopvang
Primair Onderwijs (PO)
Voortgezet Onderwijs (VO) Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO)
Spoor 2: Het curatieve armoedebeleid. Vanuit het curatieve armoedebeleid wordt inkomensondersteuning geboden in de vorm van bijzondere bijstand en langdurigheidtoeslag aan mensen met een laag inkomen (tot 120% van de geldende bijstandsnorm). Het recht op individuele bijzondere bijstand is vastgesteld in artikel 35 van de Wet Werk en Bijstand, dit wetsartikel bevat tevens de mogelijkheid om categoriaal bijstand te verlenen, zoals de participatiebijdrage voor kinderen. De langdurigheidtoeslag is vastgelegd in artikel 36 van de Wet Werk en Bijstand. De gemeente heeft beleidsruimte bij het vaststellen en aanscherpen van de randvoorwaarden voor het verlenen van bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand is een zogenaamde open-einde-regeling. Dit betekent dat een aanvraag niet mag worden afgewezen op grond van het feit dat het budget ontoereikend is. Aanvragen voor bijzondere bijstand dienen individueel te worden getoetst.
5
Doelgroep en Draagkracht voor bijzondere bijstand en minimaregelingen. De gemeente bepaalt zelf met welke middelen (inkomen en vermogen) rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de draagkracht voor het recht op bijzondere bijstand. Voor de verschillende regelingen worden als uitgangspunt steeds percentages van de geldende bijstandsnorm toegepast. Deze percentages worden deels ingegeven door de wet en deels door gemeentelijk beleid. Met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 worden ten aanzien van het bovenstaande de volgende wijzigingen doorgevoerd. Onder de Participatiewet worden de mogelijkheden tot het verstrekken van individuele bijzondere bijstand verruimd. De keerzijde bestaat in het afschaffen van de categoriale bijzondere bijstand. De participatiebijdrage zal derhalve uit de bijzondere bijstand worden getild en als zelfstandige inkomensondersteunende maatregel blijven bestaan. De langdurigheidtoeslag heet voortaan individuele inkomenstoeslag. De voorwaarden tot het verstrekken van deze toeslag worden aangescherpt. De gemeente dient zich rekenschap te geven van de krachten en bekwaamheden van de klant en diens inspanningen tot een verbetering van diens positie op de arbeidsmarkt. De participatiebijdrage, de individuele inkomenstoeslag tezamen met de tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang zullen worden gebundeld in de inkomensondersteunende maatregelenverordeningen die onder de Participatiewet zal worden afgevaardigd.
6
III
Bevindingen en adviezen
Resultaat preventief Armoede is erfelijk, generatie op generatie zit in de armoede, heeft problemen en de betrokken kinderen kampen al vanaf hun geboorte met verminderde kansrijkheid. Ze lopen niet alleen een economische achterstand op, maar ook sociaal, emotioneel, fysiek en qua veiligheid zijn de effecten zodanig dat ze op achterstand blijven staan. Maatschappelijk is dat ongewenst, niet alleen omdat iedereen gelijke kansen zou moeten hebben, maar ook omdat de maatschappelijke kosten groot zijn. Werkeloosheid, schulden, beroep op gezondheidszorg en dure overheidszorg hangen hiermee samen. Ook onveiligheid, in termen van slechte opvoeding voor kinderen, maar ook in termen van diefstal, bedreiging, etc., ligt op de loer. Daarom heeft Lelystad gekozen voor een bredere, maar ook een ‘diepgaander’ aanpak, waarbij verbinding is gelegd met het maatschappelijk middenveld. Voor kinderen die opgroeien in armoede is het risico dat zij later arm of sociaal uitgesloten zijn veel groter dan voor welvarender leeftijdsgenoten. Ook ervaren arme kinderen gedurende hun jeugd meer gezondheidsproblemen, doen zij minder mee aan allerlei sociale activiteiten, hebben zij vaak een lager opleidingsniveau en als volwassene minder vaak (vast) werk. Uit “voorbestemd tot achterstand? Armoede en sociale uitsluiting in de kindertijd en 25 jaar later, SCP 2011). Uit de evaluaties blijkt dat het inderdaad om een lange adem gaat, maar de effecten van de uitvoering van het preventieve armoedebeleid op de schoolloopbaan van de kinderen zijn/ worden steeds beter zichtbaar. Uit de evaluatie blijkt dat de eerste voorzichtige, maar nadrukkelijk positieve resultaten door maatschappelijke organisaties – waaronder het onderwijs – worden teruggegeven. De partners in het maatschappelijk middenveld zijn het eens dat het ingeslagen pad ook de juiste route is. Het bovengenoemde onderzoek geeft ook aan dat om het risico op armoede en sociale uitsluiting laag te houden het van belang blijft dat (arme) kinderen voldoende gelegenheid hebben een goede opleiding te volgen. Die is cruciaal voor de kansen aan het werk te komen en te blijven. Enkele voorbeelden uit de Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid 2011-2014 (zie bijlage 2) Plustijd. Op een enkele uitzondering na hebben alle leerlingen in meer of in mindere mate de vooraf gestelde doelen behaald. Naast de vorderingen die gemaakt zijn ten aanzien van de leerdoelen laten de leerlingen ook vooruitgang zien bij de taal/leesontwikkeling, rekenontwikkeling en werkhouding. Een opvallende bijvangst is de samenwerking, sociale omgang met elkaar en het zelfvertrouwen. Een percentage van 75% van de leerlingen laat in meer of in mindere mate een toename zien van het zelfvertrouwen, dit geeft de eigenlijke hoofddoelen van Plustijd een enorme impuls. Ook is de ouderbetrokkenheid door Plustijd gestimuleerd en versterkt. School’s cool. Alle kinderen van School’s Cool (120 kinderen) zitten nog op school, waarmee vroegtijdig schoolverlaten is voorkomen. Een percentage van 95% is doorgestroomd naar de tweede klas en vervolgklassen. Schuldhulpverlening Jeugd. In de periode 2011-2014 is aan in totaal 212 jongeren schuldhulpverlening zonder wachttijd geboden. Hiervan zitten er nog 63 in een lopende traject. De andere 149 trajecten zijn afgesloten waarvan 75% met een positief resultaat. Dat wil zeggen dat hun situatie stabiel is en ze zelfstandig verder kunnen. Wat betreft het kwantitatief (financieel) resultaat wordt opgemerkt dat de budgetten conform doelstellingen zijn ingezet. Er is geen sprake van een opvallende onder- of overbesteding. Resultaat curatief Uit de armoedemonitor blijkt dat er sprake is van een goed bereik. De beoogde doelgroepen vinden hun weg naar de voorzieningen, waarmee vastgesteld kan worden dat de beleidsdoelstellingen worden/zijn gerealiseerd. Voor wat betreft de toewijzing van de middelen aan de verschillende onderdelen van het curatief beleid moet geconstateerd worden dat er steeds meer een verschuiving plaatsvindt binnen het budget. Met name de kosten voor de schuldhulpverlening (met name bewindvoering) groeien exponentieel ten koste van de overige curatieve budgetten.
7
Enkele voorbeelden uit de Armoedemonitor 2012 (zie bijlage 1)
Van de in totaal 31.081 huishoudens die Lelystad telt, leven 3.953 op een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Dit is 12,7% van de totale huishoudpopulatie. Landelijk ligt dit percentage op 14,4 %. Een percentage van 10,8% heeft een inkomen tot 100% van het sociaal minimum. Landelijk ligt het percentage op 7,3%. Het percentage komt echter wel overeen met de situatie in Almere (12%). De inkomensgrenzen liggen daar iets anders dan in Lelystad, maar geven wel een redelijke vergelijking. Het bereik van de bijzondere bijstand is in Lelystad ten opzichte van het landelijke bereik hoog te noemen. Volgens de stapelingsmonitor van het CBS zijn er in Nederland 365.751 huishoudens die gebruik hebben gemaakt van bijzondere bijstand. Op een totaal van 1.055.710 huishoudens die rond moeten komen van 120% van het minimum houdt dit in dat 34,6% van de doelgroep gebruik heeft gemaakt van bijzondere bijstand. In Lelystad ligt het percentage van het bereik op 53%. Gemeentelijke regelingen zorgen er voor dat diverse huishoudtypen vrij besteedbare ruimte krijgen. Een aantal huishoudtypen (inkomen op sociaal minimum) heeft zonder de gemeentelijke regelingen al enige vrij besteedbare ruimte. Daarnaast is er een aantal huishoudens dat dankzij de gemeentelijke regelingen uit de rode cijfers kan komen. Voor sommige huishoudens blijft ook na de gemeentelijke bijdrage nog een maandelijks tekort bestaan.
Advies armoedebeleid De gemeente staat de komende periode voor diverse uitdagingen, zoals: a. de continuïteit. Hoe houd je de ingezette lijn vast? Het is een taai en langdurig probleem, dat meer tijd nodig heeft dan één beleidscyclus lang is; b. de integrale inzet, vanuit alle domeinen. Hoe zorg je dat alle afdelingen (blijven) meedoen en dat alle interventies (sociale dienst, wmo, schuldhulpverlening, leerplicht, etc.) convergeren?; c. de samenwerking met het maatschappelijk middenveld. Hoe kan de samenwerking met maatschappelijke organisaties structureel verder worden versterkt en uitgebouwd? Duidelijk is in ieder geval wat de twee belangrijkste pijlers zijn onder het succes van preventief beleid: a. De continuïteit van het beleid (de lange adem want het gaat om generaties); b. De continuïteit van de aanpak (een aaneengesloten ondersteuning van peuter tot jongvolwassene). De afgelopen jaren is er een goede samenwerking opgebouwd met de partners in het maatschappelijk middenveld ten behoeve van de preventie van armoede. Kinderen zijn begeleid en ondersteund via Plustijd, School’s cool, Schuldhulpverlening Jeugd, Summer’s cool en Cash Flow. Professionals, vrijwilligers en ouders konden terecht bij het Kanspunt CJG, expertisecentrum armoedepreventie, voor vragen over opvoedingsondersteuning, maatschappelijke zorg en financiële ondersteuning en gezinnen zijn ondersteund en verwezen via het Kanspunt CJG. Daarnaast is de cursus “Armoede onder de loep” aangeboden om professionals en vrijwilligers te scholen rondom de preventie van armoede. De bovengenoemde instrumenten/ activiteiten worden alleen vanuit het preventieve armoedebeleid uitgevoerd en worden dus niet via een ander proces aangeboden. Preventief beleid is lange-termijn-beleid en als zodanig onlosmakelijk met curatief beleid verbonden. Het uitgangspunt is – conform het adagium dat voorkomen altijd beter is dan genezen - dat de investering in preventief beleid op de lange termijn het effect heeft dat er minder geïnvesteerd hoeft te worden in curatief. De evaluatie laat in eerste – voorzichtige – signalen zien dat deze aanpak de juiste is. Met andere woorden; de investeringen op preventie renderen door het voorkomen van problemen, terwijl die op spoor 2 (curatief) veeleer bedoeld zijn om de symptomen van een bestaand (en veelal blijvend?) probleem te verzachten. De grootste maatschappelijke valkuil die we heden ten dage kennen is die van de overerving van armoede. Inmiddels is aangetoond dat maatschappelijk gedrag en (toekomst) perspectief causaal in verband staan met de inkomenspositie van de burger en – zelfs meer nog – diens kinderen. Spoor 1 is dus blijkens de uitkomsten van de evaluatie succesvol en een effectieve hefboom ter voorkoming van deze overerving door kinderen letterlijk naar een betere startpositie in het leven te brengen. Het advies is dan ook om door te zetten op preventief beleid.
8
Tijdens een workshop van de armoedeconferentie, eind 2013 met een groot aantal vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld, werd de vraag voorgelegd of het gezien de groeiende vraag naar curatieve ondersteuning niet tijd werd om het probleem bij de wortels aan te pakken; tegen de overerving van armoede dus. De eindconclusie was dat er meer ingezet moest worden op preventie, waarbij continuïteit en gemeenschappelijke aanpak gezien werden als de belangrijkste succes factoren. Daarnaast moeten we accepteren dat een kleine groep altijd curatief ondersteund moet worden, waarbij de gemeente de regie houdt over de besluitvorming. Gezien de bovenstaande resultaten is het aan te bevelen nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de vraag naar curatieve ondersteuning in de toekomst terug te dringen door het versterken van (de effecten van) het preventieve armoedebeleid. Hierbij worden ook de mogelijkheden voor deelname aan een jeugdcultuur- en/of jeugdsportfonds onderzocht.
9
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
Afdeling WIZ, 29 september 2014
Inhoud
1. 2. 3. 4. 4.1. 4.2. 4.3. 5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 6. 6.1. 6.2. 7.
Inleiding ....................................................................................................................................... 1 Samenvatting............................................................................................................................... 2 Hoofdpunten preventief armoedebeleid Lelystad ...................................................................... 6 Werkwijze evaluatie .................................................................................................................. 10 Scope ..................................................................................................................................... 10 Methodiek ............................................................................................................................. 10 Evaluatieonderdelen ............................................................................................................. 10 Resultaten ................................................................................................................................. 12 Samenwerking ....................................................................................................................... 12 Kinderen leeftijd 0-4 jaar ....................................................................................................... 16 Kinderen leeftijd 4-12 jaar ..................................................................................................... 17 Jongeren leeftijd 12-18 jaar................................................................................................... 25 Ouders ................................................................................................................................... 27 Inzicht effecten beleid ........................................................................................................... 29 Financiën ................................................................................................................................... 31 Besteding financiële middelen .............................................................................................. 31 Financiën 2015-2018 ............................................................................................................. 32 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................................... 33
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
1.
Inleiding
In 2006 is gemeente Lelystad gestart met de invoering van armoedebeleid aan de hand van de door de raad vastgestelde nota “Integraal Armoedebeleid 2006 ‘Meedoen mogelijk maken”. In 2009 heeft een herijking van dit beleid plaatsgevonden. Deze herijking is vastgelegd in de nota “Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’. Gemeente Lelystad heeft samen met het maatschappelijk middenveld de activiteiten uit de nota geïmplementeerd en uitgevoerd. Eind 2011 is de uitvoering van het beleid geëvalueerd. De nota “Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad (Spoor 1)’ is in maart 2012 vastgesteld door de Raad. In deze nota is ook beschreven op welke wijze het beleid wordt uitgevoerd voor de periode tot en met 2014. Met de voorliggende nota “Evaluatie Uitvoering Preventief Armoedebeleid 2011-2014” heeft dit onderzoek nu een vervolg gekregen. Hoewel ons armoedebeleid bestaat uit twee sporen, te weten spoor 1 voor het preventieve armoedebeleid en spoor 2 voor het curatieve beleid, gaat de evaluatie alleen over spoor 1. Voor spoor 2 wordt verwezen naar de Armoedemonitor 2012. In de voorliggende nota wordt de evaluatie van de uitvoering van het preventieve armoedebeleid beschreven over de periode 2011-2014. Ook wordt een advies uitgebracht over het vervolg van de uitvoering voor de periode 2015-2018. Het doel van de evaluatie is het verkrijgen van inzicht in de bereikte effecten, het op basis daarvan eventueel aanscherpen en wijzigen van de uitvoering van het beleid en het formuleren van vervolgstappen voor de uitvoering van het preventieve armoedebeleid voor de periode 2015-2018 met de daarbij behorende budgetten. De notitie start in hoofdstuk 3 met een beschrijving van de hoofdpunten uit het preventieve armoedebeleid. Vervolgens wordt de wijze waarop de evaluatie heeft plaatsgevonden beschreven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 staan de resultaten van de uitvoering van het preventieve armoedebeleid en in hoofdstuk 6 wordt een beeld gegeven van de bijbehorende financiën. Tot slot worden de conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 7 beschreven. De samenvatting van de evaluatie staat in hoofdstuk 2.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
1
2.
Samenvatting
Het armoedebeleid van de gemeente Lelystad wordt uitgevoerd volgens twee sporen. Het eerste spoor is het preventieve armoedebeleid en heeft als doel het terugdringen van (de overerving van) armoede door het bieden van kansen aan kinderen en hun ouders. Het tweede spoor is het curatieve armoedebeleid en is bedoeld voor mensen die in een situatie van armoede verkeren, waarbij instrumenten (o.a. bijzondere bijstand) worden ingezet om hen in financiële zin te ondersteunen. De voorliggende nota richt zich op het preventieve armoedebeleid. Spoor 1 is en wordt in samenwerking met het maatschappelijk middenveld uitgevoerd volgens de nota “Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’” en de “Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad (Spoor 1)”. In de voorliggende nota zijn conclusies en aanbevelingen gedaan op basis van de evaluatie van de uitvoering over de periode 2011-2014 en is een advies uitgebracht over het vervolg van de uitvoering voor de periode 2015-2018. Uitvoering preventief armoedebeleid De uitvoering van het preventieve armoedebeleid bestaat op hoofdlijnen uit de volgende activiteiten: Het inzetten van instrumenten en activiteiten (o.a. School’s cool, Plustijd en Summer’s cool) ten behoeve van kinderen en hun ouders, die onder het armoederisicoprofiel vallen, om te zorgen dat zij niet in een achterstandsituatie terecht komen. Het aanbod van instrumenten ten behoeve van de kinderen verloopt aaneengesloten van peuter tot jong volwassene, zodat zij optimale kansen krijgen om later zelfstandig in hun bestaan te kunnen voorzien. Het versterken en onderhouden van het netwerk (o.a. conferentie, koffieochtend en nieuwsbrief). Het borgen van het preventieve armoedebeleid, waardoor professionals en vrijwilligers armoede beter kunnen signaleren en ook gericht kunnen doorverwijzen (o.a. het scholen van de professionals en vrijwilligers en het Kanspunt CJG). Resultaten De belangrijkste resultaten staan samengevat weergeven in het onderstaande kader. Belangrijkste resultaten uitvoering preventief armoedebeleid 2011-2014 Samenwerking maatschappelijk middenveld Kanspunt CJG Kanspunt CJG (centraal actiepunt armoedebeleid) speelt een verbindende rol bij de uitvoering van het preventieve armoedebeleid. Professionals en vrijwilligers van diverse maatschappelijke organisaties weten Kanspunt CJG te vinden om gezinnen aan te melden voor ondersteuning of voor vragen op het terrein van opvoedingsondersteuning, maatschappelijke zorg en financiële ondersteuning. Ook ouders weten de weg naar Kanspunt CJG beter te vinden. De rol van Kanspunt CJG is hierbij steeds het snel en adequaat voorlichting geven, signaleren, doorverwijzen en de verbinding leggen tussen organisaties rondom een gezin. De samenwerking tussen de maatschappelijke organisaties en de gemeente Lelystad is door deze werkwijze verder versterkt. Trainingen “Armoede onder de loep” Jaarlijks zijn minimaal twee basis- en twee verdiepingstrainingen ‘Armoede onder de loep’ gegeven om professionals en vrijwilligers te scholen in taken rondom de armoedepreventie. Inmiddels hebben meer dan 280 partners (professionals en vrijwilligers) de basistraining en rond de 60 partners de verdiepingstraining gevolgd (o.a. vanuit onderwijs, welzijn, sport en maatschappelijk werk). De training draagt bij aan het effectiever kunnen signaleren van armoede en doorverwijzen en het verder versterken en uitbouwen van het netwerk rondom de uitvoering van het armoedebeleid. 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
2
Borgen preventief armoedebeleid/ armoederisicoprofiel Het borgen van het armoederisicoprofiel in de werkwijze van de jeugdgezondheidszorg en via de basis- en verdiepingstraining “Armoede onder de loep” verloopt goed en leidt tot een betere signalering van gezinnen die onder het armoederisicoprofiel vallen. Regie gemeente Lelystad De regiefunctie van gemeente Lelystad heeft geleid tot het integraal ontwikkelen en uitvoeren van het preventieve armoedebeleid, waardoor gezamenlijk is gewerkt aan de doelstellingen van het armoedebeleid en heeft geleid tot de opbouw van een netwerk rondom de armoedepreventie.
Kinderen 0-4 jaar Extra regeling VVE (Voor- en vroegschoolse educatie) Met de extra regeling voor VVE kunnen kinderen uit gezinnen met een laag inkomen gebruik maken van vier (in plaats van twee) dagdelen gratis VVE, om zo bij te dragen aan een optimale (talent) ontwikkeling van deze kinderen. Met de voorschoolse educatie wordt 84% van de doelgroep bereikt. Hiervan wordt een percentage van rond de 10% bereikt via de extra regeling VVE (vier dagdelen gratis) vanuit het preventieve armoedebeleid. De eerste uitkomsten laten bij de doelgroepkinderen een sterke verbetering zien op de taaltoetsen. Kinderen 4-12 jaar Plustijd (extra leertijd voor leerlingen met ontwikkelingsachterstanden bovenbouw basisschool) Het doel om leerachterstanden op met name het gebied van rekenen en taal terug te dringen is gehaald. Op een enkele uitzondering na hebben alle leerlingen in meer of in mindere mate de vooraf gestelde doelen behaald. Naast de vorderingen die gemaakt zijn ten aanzien van de leerdoelen laten de leerlingen ook vooruitgang zien bij de taal/leesontwikkeling, rekenontwikkeling en werkhouding. Een opvallende bijvangst is de samenwerking, sociale omgang met elkaar en het zelfvertrouwen. Een percentage van 75% van de leerlingen laat in meer of in mindere mate een toename zien van het zelfvertrouwen. Ook is de ouderbetrokkenheid door Plustijd gestimuleerd en versterkt. School’s cool (mentorproject overgang basisschool naar VO) Alle kinderen van School’s cool (120 kinderen) zitten nog op school, waarmee vroegtijdig schoolverlaten is voorkomen. Een percentage van 95% is doorgestroomd naar de tweede klas en vervolgklassen. In juni 2012 deden de kinderen van de eerste groep (2008) examen en hebben hun diploma behaald. Door 1½ jaar begeleiding is bij de meeste kinderen een verbetering in werkhouding en leervorderingen te zien. Ook is de ouderbetrokkenheid vergroot en is er meer structuur in het gezin gekomen. Tevens hebben vrijwel alle kinderen een goede vrijetijdsbesteding gevonden (de meeste kinderen zitten op een sportvereniging). Summer’s cool Er is jaarlijks een leuke en zinvolle dagbesteding geboden aan gemiddeld 70 jongeren van 10-14 jaar, die vanwege hun thuissituatie niet met vakantie kunnen gaan (verdeeld over drie weken). Ook is er bijgedragen aan de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en de beheersing van de Nederlandse taal door aan de jongeren sportieve, culturele en educatieve activiteiten aan te bieden. Hierdoor worden de vaardigheden zoveel mogelijk behouden en de jongeren kunnen op school hun eigen vakantieverhaal vertellen. Jongeren 12-18 jaar Schuldhulpverlening Jeugd In de periode 2011-2014 is aan in totaal 212 jongeren schuldhulpverlening zonder wachttijd geboden. Hiervan zitten er nog 63 in een lopend traject. De andere 149 trajecten zijn afgesloten waarvan 75% met een positief resultaat. Dat wil zeggen dat hun situatie stabiel is en ze zelfstandig verder kunnen. De jongeren worden naast de begeleiding bij de schulden tegelijkertijd begeleid door de verwijzende instantie op andere leefgebieden. Cash Flow Door middel van Cash Flow zijn leerlingen in de derde klas van het VO op interactieve wijze goed voorgelicht over het verantwoord omgaan met geld en de risico’s die er zijn om in schulden te raken. Een voorwaarde blijft dat de scholen de informatie verwerken in hun lessen. Summer’s cool wordt ook ingezet voor deze doelgroep (zie hierboven). Goal! (mentorproject overgang VO naar MBO) Goal! is in de schooljaren 2011-2012 en 2012-2013 in Lelystad uitgevoerd. Na de realisatie van 26 goede mentoraten is Goal! in 2013 beëindigd vanwege het aanmelden van onvoldoende jongeren door het VO. 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
3
Ouders Home-Start Home-Start is een programma voor opvoedingsondersteuning. Ervaren en getrainde vrijwilligers bieden ondersteuning en praktische hulp aan ouders met tenminste één kind van 6 jaar of jonger. Vanuit het preventieve armoedebeleid zijn jaarlijks 10% extra gezinnen begeleid via Home-Start. Stichting Leergeld Stichting Leergeld geeft financiële hulp aan ouders, met een inkomen op bijstandsniveau of net daarboven, van schoolgaande kinderen van 4 tot 18 jaar voor kosten die te maken hebben met sportieve of culturele activiteiten of met activiteiten die met het naar school gaan te maken hebben. Vanaf 2012 wordt jaarlijks een waarderingsubsidie gegeven aan Stichting Leergeld, waardoor er een goede samenwerking is ontstaan tussen Stichting Leergeld en afdeling WIZ en Kanspunt CJG. Taallessen ouders en preventie schulden In 2014 is (incidenteel) extra is ingezet op de armoederisicofactoren schulden en beheersing Nederlandse taal door ouders. Taallessen in de wijk, om ondermeer de ouderbetrokkenheid te vergroten, en de inzet van vrijwilligers bij de begeleiding van mensen op de wachtlijst voor schuldhulpverlening en nazorg na een schuldhulpverleningstraject zijn op basis van signalen van maatschappelijke organisaties ingezet om de genoemde risico’s te verkleinen.
Wat betreft het kwantitatief (financieel) resultaat wordt opgemerkt dat het structurele budget voor het preventief armoedebeleid conform doelstellingen zijn ingezet. Er is geen sprake van een opvallende onder- of overbesteding. Conclusies en aanbevelingen De effecten van de uitvoering van het preventieve armoedebeleid worden steeds beter zichtbaar. Uit de evaluatie blijkt dat de eerste voorzichtige, maar nadrukkelijk positieve resultaten door maatschappelijke organisaties – waaronder het onderwijs – worden teruggegeven. De partners in het maatschappelijk middenveld zijn het eens dat het ingeslagen pad ook de juiste route is. Twee belangrijkste pijlers voor het succes van het preventieve beleid zijn: a. De continuïteit van het beleid (de lange adem want het gaat om generaties); b. De continuïteit van de aanpak (een aaneengesloten ondersteuning van peuter tot jongvolwassene). Preventief beleid is lange termijnbeleid en als zodanig onlosmakelijk met curatief beleid verbonden. Het uitgangspunt is – conform het adagium dat voorkomen altijd beter is dan genezen - dat de investering in preventief beleid op de lange termijn het effect heeft dat er minder geïnvesteerd hoeft te worden in curatief. De evaluatie laat in eerste – voorzichtige – signalen zien dat deze aanpak de juiste is. Met andere woorden; de investeringen op preventie renderen door het voorkomen van problemen, terwijl die op spoor 2 (curatief) veeleer bedoeld zijn om de symptomen van een bestaand (en veelal blijvend) probleem te verzachten. Spoor 1 is dus blijkens de uitkomsten van de evaluatie succesvol en een effectieve hefboom ter voorkoming van deze overerving door kinderen letterlijk naar een betere startpositie in het leven te brengen. Het advies is dan ook om door te zetten op preventief beleid. Continueren Op grond van de positieve effecten van het preventieve armoedebeleid wordt voorgesteld om te behouden wat is bereikt en de huidige succesvolle activiteiten en instrumenten te continueren. Hierbij wordt opgemerkt dat op basis van evaluatie wordt bepaald of de inzet van vrijwilligers voor de begeleiding van mensen op de wachtlijst voor schuldhulpverlening en voor nazorg na een schuldhulpverleningstraject na 1 augustus 2015 kan worden voortgezet.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
4
Verder wordt hierbij opgemerkt dat voor het Kanspunt CJG verwacht wordt dat een deel van de werkzaamheden van het Kanspunt CJG verdwijnt en opgenomen wordt binnen de wijkgerichte aanpak jeugd (preventief jeugddomein) en/of AWBZ/WMO infrastructuur. Aanbevolen wordt om de werkzaamheden van Kanspunt CJG voorlopig te continueren en te onderzoeken op welke wijze aansluiting kan worden gezocht bij de verbinding die tot stand wordt gebracht tussen het CJG (basisvoorzieningen) en de sociale wijkteams. Een aantal taken van het Kanspunt CJG blijft echter nodig. Voor het behoud van de verworven resultaten dienen de coördinatiekosten van € 30.000 behouden te blijven. Daarnaast kan op de overige activiteiten (o.a. armoedeconferentie) een gering bedrag worden bezuinigd van € 5.000 per jaar. In totaal betekent dit voor 2015 een bezuiniging van € 75.000 en voor 2016 e.v. een bezuiniging van € 125.000. Deze bezuiniging is meegenomen in de conceptbegroting 2015-2018. Binnen het budget voor het preventieve armoedebeleid wordt een bedrag van € 17.500 gereserveerd voor de begeleiding van jongeren om een goede start te kunnen maken op het MBO.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
5
3.
Hoofdpunten preventief armoedebeleid Lelystad
Op 12 maart 2009 is de nota “Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’ vastgesteld. In deze nota gaat het om het bieden van kansen, het meedoen aan de samenleving en het voorkomen van (het overerven van) armoede. Gemeente Lelystad heeft samen met het maatschappelijk middenveld de activiteiten uit de nota geïmplementeerd en uitgevoerd. Eind 2011 is de uitvoering van het beleid geëvalueerd. De nota “Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad (Spoor 1)’ is in maart 2012 vastgesteld door de Raad. In deze nota is ook beschreven op welke wijze het beleid wordt uitgevoerd voor de periode tot en met 2014. In het onderstaande worden de hoofdpunten voor wat betreft het preventieve deel uit de bovengenoemde nota beschreven. Hierbij komen de definitie van armoede, de doelstelling, het kader, de doelgroep, het armoederisicoprofiel van (de uitvoering van) het beleid aan de orde. Dit alles tezamen vormt de basis voor de evaluatie. Definitie van armoede De definitie van armoede wordt in de nota’s als volgt geformuleerd: Armoede is een complex verschijnsel met veelal samenhangende dimensies – zoals inkomen, maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, zelfredzaamheid, wonen en leefomgeving – waarin het toekomstperspectief een belangrijk onderscheidend kenmerk is, vooral in situaties waarin niet of nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van leefsituatie. Armoede in deze brede betekenis is sociale uitsluiting. Armoede in enge zin wordt beschouwd als een tekort aan financiële middelen. Uit: nota “Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’” Doelstelling (preventief en curatief) armoedebeleid Het armoedebeleid van de gemeente Lelystad wordt uitgevoerd volgens twee sporen. Het eerste spoor is het preventieve armoedebeleid en heeft als doel het terugdringen van (de overerving van) armoede door het bieden van kansen aan kinderen en hun ouders. Het tweede spoor is het curatieve armoedebeleid en is bedoeld voor mensen die in een situatie van armoede verkeren, waarbij instrumenten (o.a. bijzondere bijstand) worden ingezet om hen in financiële zin te ondersteunen. Preventief armoedebeleid is lange termijn beleid en als zodanig onlosmakelijk met curatief beleid verbonden. Het uitgangspunt is – conform het adagium dat voorkomen altijd beter is dan genezen dat de investering in preventief beleid op de lange termijn het effect heeft dat er minder geïnvesteerd hoeft te worden in curatief. Kader Het preventieve armoedebeleid raakt verschillende beleidsterreinen (o.a. onderwijs). De opzet van het armoedebeleid is dat deze beleidsterreinen naast de eigen beleidsterreinspecifieke doelstellingen ook de armoededoelstellingen opnemen in haar beleid en/of uitvoering. Het is de bedoeling om zo integraal mogelijk samen te werken, om “stapelen” te voorkomen. Om de doelstellingen van het armoedebeleid te kunnen realiseren is afstemming tussen de verschillende beleidsterreinen, op beleids- en uitvoerend niveau, binnen de gemeentelijke organisatie essentieel.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
6
Doelgroep De doelgroep van het preventieve armoedebeleid zijn kinderen en hun ouders, met een licht risicoprofiel, die met een relatief eenvoudige stimulans en het bieden van perspectief, meer kansen hebben op volwaardig en zelfstandig burgerschap. Uit: nota “Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’” De doelgroep is in de nota aan de hand van belangrijke ontwikkel- en transitiefasen van een kind onderverdeeld in de onderstaande subgroepen. Hierbij zijn voor elke subgroep de volgende doelen benoemd: Kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar; Realiseren van een gemiddeld ontwikkelingsniveau voor taal, cognitie en motoriek op 4 jarige leeftijd. Kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar; Inhalen van opgelopen ontwikkelingsachterstanden, zodat zij op 12 jarige leeftijd op een gemiddeld basisschoolniveau van groep 8 functioneren. Jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar; Realiseren dat deze groep jeugdigen de school verlaten met een startkwalificatie. Ouders. De preventieve doelstellingen voor de ouders zijn een afgeleide van de doelstellingen voor de kinderen. Het preventieve armoedebeleid richt zich op de kinderen en hun ouders, waarbij er signalen zijn dat ze extra ondersteuning kunnen gebruiken. Deze signalen of armoederisicofactoren kunnen met inkomen en schulden te maken hebben, maar ook met bijvoorbeeld de beheersing van de Nederlandse taal, ontwikkeling van het kind, huisvesting, opleidingsniveau van ouders en levensstijl.
K in d er en en /o f ou d er s m et co m p l ex e p r ob lem at iek
Focus Armoedebeleid Spoor 1
K in d er en en /o f ou d er s m et ar m o ed er i si cop r o fi e l va st ge ste ld o p b as i s van on d er z oek m aat sch ap p e l ij k m id d e n ve ld Geen r i si cop r o fi el op b as is v an o n d er zo e k m a at sch ap p el i jk m id d en ve ld
Figuur 1: Doelgroep preventief armoedebeleid
Armoederisicoprofiel Om te kunnen bepalen of een kind (inclusief ouders) begeleiding nodig heeft om (overerving van) armoede te voorkomen is een operationeel werkkader geformuleerd in de vorm van een armoederisicoprofiel.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
7
Armoederisicoprofiel Een kind (0-18 jaar) heeft een armoederisicoprofiel indien de ouders een armoederisicoprofiel hebben en/of het kind op een of meer ijkleeftijden (0, 2, 4, 12, 15 en 18 jaar) ontwikkelingsachterstanden heeft en gedrag vertoont waardoor hij/ zij minder kans maakt om met de leeftijd van 18 jaar als zelfstandig burger in de maatschappij te kunnen functioneren. Daarbij is een aantal risicofactoren te noemen: 1. Laag inkomen (tot 120% van bijstandsniveau). 2. Lage opleiding van de ouders. 3. Ongezond gedrag en levensstijl van de ouders en het kind. 4. Achterstand in de cognitieve, sociale en motorische ontwikkeling van kinderen. 5. Achterstand in de Nederlandse taalbeheersing van kinderen. 6. Niet of slecht beheersen van de Nederlandse taal door ouders. 7. Slechte huisvesting en onveilige woonomgeving. 8. Schulden. 9. Immigratie en/of (veelvuldig) verhuizen. 10. Laaggeletterdheid en analfabetisme ouders. Uit: nota “Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’” We spreken van een armoederisicoprofiel als er twee of meer risico’s op armoede zijn geconstateerd. Uitvoering Het preventieve armoedebeleid ‘Meedoen is mogelijk’ wordt samen met het maatschappelijk middenveld uitgevoerd. Bij de uitvoering wordt zoals gezegd rekening gehouden met de belangrijke ontwikkel- en transitiefasen van een kind. Instrumenten gericht op de ontwikkeling van kinderen hebben het meeste rendement, wanneer deze interventies op jonge leeftijd worden ingezet. Vanuit het preventieve armoedebeleid worden interventies dan ook op een zo vroeg mogelijke leeftijd aangeboden. Het aanbod van instrumenten ten behoeve van de kinderen verloopt aaneengesloten van peuter tot jong volwassene, zodat zij optimale kansen krijgen om met een startkwalificatie de arbeidsmarkt op te komen.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
8
In het onderstaande staan de activiteiten/ instrumenten van het preventieve armoedebeleid schematisch weergegeven. In het schema is ook zichtbaar dat hier sprake is van een doorlopende lijn.
Preventief Armoedebeleid Lelystad
Samenwerking Regiefunctie gemeente Lelystad Oprichten centraal actiepunt preventiebeleid (Kanspunt CJG) Toerusten professionals/ vrijwilligers Invoering armoederisicoprofiel/ borgen preventiebeleid
Kinderen 0-4 jaar Taalbeheersing Sociaal en cognitief competent gedrag
Kinderen 4-12 jaar Taalbeheersing Sociaal en cognitief competent gedrag Waarden en normen Begeleiden schakelmoment PO naar VO
Jongeren 12-18 jaar Sociaal en cognitief competent gedrag Waarden en normen Begeleiden schakelmoment VO naar MBO Omgaan met geld
Ouders Opvoed- en gezinsondersteuning Regelingen spoor 2 (financiële ondersteuning) Regelingen m.b.t. werk, participatie, taalbeheersing, e.d.
Instrumenten/ acties Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)
Instrumenten/ acties Plustijd School’s cool Summer’s cool Stimuleren naschoolse activiteiten
Instrumenten/ acties Cash Flow Schuldhulpverlening Jeugd Goal! Summer’s cool Stimuleren naschoolse activiteiten
Instrumenten/ acties Home-Start Kanspunt CJG Verwijzen naar diverse regelingen (o.a. spoor 2)
Peuterspeelzaal Kinderdagopvang
Primair Onderwijs (PO)
Voortgezet Onderwijs (VO) Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO)
Figuur 2: Schematische weergave activiteiten preventief armoedebeleid
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
9
4.
Werkwijze evaluatie
In dit hoofdstuk staat de scope en methodiek van de evaluatie en op welke onderdelen de evaluatie heeft plaatsgevonden. 4.1. Scope De evaluatie betreft, zoals reeds eerder gesteld, het preventieve spoor van het armoedebeleid. Voor het curatieve spoor van het armoedebeleid wordt verwezen naar de Armoedemonitor 2012. De evaluatie richt zich op de activiteiten zoals omschreven in het beleid “Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’” en de“Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad (Spoor 1)”. Voor de aanpalende beleidsterreinen vindt de evaluatie binnen het reguliere proces plaats. 4.2. Methodiek In het kader van de armoedepreventie zet gemeente Lelystad verschillende instrumenten in. De evaluatie richt zich op de effecten van deze instrumenten. Doordat spoor 1 zich richt op de preventie van armoede en armoede een complex verschijnsel is met veelal samenhangende dimensies is het effect van het beleid niet eenvoudig meetbaar te maken. Dit heeft te maken met het lange termijnbeleid en de beleidskeuze voor een integrale aanpak, waardoor meerdere interventies elkaar vanuit aanpalende beleidsterreinen versterken. In de onderstaande figuur staat dit schematisch weergegeven. Beleid aanpalende beleidsterreinen gemeente Lelystad Acties gemeente Lelystad Armoedebeleid Acties maatschappelijk middenveld
Invloed op 10 armoederisicofactoren
Effect/ resultaat niet direct te herleiden tot afzonderlijke instrumenten
Beleid maatschappelijk middenveld
De evaluatie heeft plaatsgevonden aan de hand van een onderzoek per instrument. De onderzoeksgegevens geven zicht op deelname aan de ingezette instrumenten, of aan de vooraf opgestelde (prestatie)criteria is voldaan en of de doelstellingen zijn gerealiseerd. Op basis hiervan worden conclusies getrokken over de geschiktheid van de ingezette instrumenten voor de betreffende doelgroep en of ze voldoen aan de vooraf opgestelde verwachtingen. Hieruit volgt een advies over de inzet van de instrumenten voor de komende periode. Op basis van de resultaten kunnen directe conclusies worden getrokken over de inzet van de instrumenten. 4.3. Evaluatieonderdelen De evaluatie richt zich op de acties die staan in de nota “Herijking Integraal Armoedebeleid Lelystad 2008-2010, ‘Meedoen is mogelijk’” en de nota “Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
10
Lelystad (Spoor 1)”. In figuur 2 (hoofdstuk 3) zijn de activiteiten schematisch weergegeven. De activiteiten hebben zich gericht op de samenwerking die nodig is om het preventieve armoedebeleid uit te voeren. Daarnaast zijn er activiteiten ten behoeve van de afzonderlijke subdoelgroepen uitgevoerd. Aan de hand van dit schema worden de resultaten beschreven in hoofdstuk 5.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
11
5.
Resultaten
In hoofdstuk 5 staan de resultaten en conclusies van het uitgevoerde preventieve armoedebeleid over de periode 2011-2014 en de aanbevelingen voor de uitvoering van het beleid voor de periode 2015-2018 per instrument/ activiteit benoemd. De resultaten en conclusies worden aan de hand van het schema in hoofdstuk 3, waarin de activiteiten schematisch zijn weergegeven, benoemd. 5.1. Samenwerking De preventie van armoede raakt verschillende beleidsterreinen van gemeente Lelystad en organisaties in het maatschappelijk middenveld. Dit maakt dat het opbouwen en versterken van de samenwerking rondom de preventie van armoede ook in de periode 2011-2014 een belangrijk speerpunt is geweest. De samenwerking rust op vier pijlers: 1. De regiefunctie van de gemeente Lelystad; 2. Het verder ontwikkelen van het Kanspunt CJG (centraal actiepunt preventiebeleid); 3. Het toerusten van professionals en vrijwilligers; 4. De invoering van het armoederisicoprofiel/ het borgen van het preventiebeleid. 5.1.1.
Regiefunctie gemeente Lelystad De gemeente Lelystad, afdeling Werk Inkomen en Zorg in samenwerking met afdeling Beleid, heeft de regie bij de (door)ontwikkeling, implementatie, uitvoering en evaluatie van het preventieve armoedebeleid. De regiefunctie bij de uitvoering van het preventieve armoedebeleid heeft als doel om: De integrale werkwijze bij het uitvoeren van het beleid tot stand te brengen en vervolgens te bewaken. De betrokken partners op de hoogte te brengen van de ontwikkelingen binnen het preventieve armoedebeleid. De doelstellingen van het preventieve armoedebeleid gezamenlijk te realiseren. Resultaten De uitvoering van het beleid sluit aan bij aanpalende beleidsterreinen van de gemeente Lelystad. Dit is terug te zien in het beleid op diverse terreinen, zoals onderwijs en schuldhulpverlening, waarin de armoededoelstellingen zijn opgenomen. Daarnaast heeft de uitvoering van het preventieve armoedebeleid plaatsgevonden via bestaande professionele netwerken (o.a. onderwijs en jeugdgezondheidszorg), waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij bestaande werkprocessen van organisaties in het maatschappelijk middenveld. Om de samenwerking op te bouwen, te onderhouden en om informatie te delen zijn de volgende (communicatie)activiteiten verricht: Armoedeconferentie (jaarlijkse werkconferentie). Koffieochtend (jaarlijkse bijeenkomst met diverse partners). Nieuwsbrief “Meedoen is mogelijk” (een keer per jaar). Voorlichting en presentaties (met name door Kanspunt CJG). Alle genoemde activiteiten hebben geresulteerd in de opbouw van een netwerk rondom de preventie van armoede. In het netwerk zitten partners uit het onderwijs, sport en cultuur, welzijn, 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
12
kinderopvang, gezondheidszorg en re-integratie en participatie. Er is een database opgezet met adresgegevens van partners. Dit bestand is opgebouwd van 500 adressen in 2011 tot rond de 800 in 2014. Deze partners worden uiteraard betrokken bij en geïnformeerd over ontwikkelingen binnen het preventieve armoedebeleid. Conclusie De regiefunctie van gemeente Lelystad heeft geleid tot het integraal ontwikkelen en uitvoeren van het preventieve armoedebeleid, waardoor gezamenlijk is gewerkt aan de doelstellingen van het armoedebeleid en heeft geleid tot de opbouw van een netwerk rondom de armoedepreventie. 5.1.2.
Kanspunt CJG (Centraal actiepunt preventiebeleid) Voor de uitvoering van het preventieve armoedebeleid is een centraal actiepunt preventiebeleid opgericht. Dit centrale punt is op 1 december 2009 van start gegaan onder de naam Kanspunt CJG. In het Kanspunt zijn drie disciplines vertegenwoordigd CJG (coördinatie), afdeling WIZ van de gemeente Lelystad en MDF (maatschappelijke dienstverlening). De medewerkers van het Kanspunt CJG komen samen voor werkoverleg, maar werken vanuit hun eigen organisatie, waardoor zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden gewerkt. De doelstelling van Kanspunt CJG is het snel perspectief bieden aan kinderen en hun ouders, die vallen onder het armoederisicoprofiel. Kanspunt CJG behandelt vragen rondom opvoedingsondersteuning, maatschappelijke zorg en financiële ondersteuning van zowel ouders als van organisaties uit het maatschappelijk middenveld (professionals en vrijwilligers) en verwijst vervolgens door naar passende organisaties en/of projecten. Kanspunt CJG toetst of de doorverwijzing effectief is verlopen en volgt de mensen tot een jaar na aanvraag. Kanspunt CJG fungeert als expertisecentrum op het terrein van armoede en neemt dus geen taken over van andere organisaties, maar zorgt voor een snelle schakeling tussen de organisaties. Resultaten In de periode 2011-2014 hebben 137 (tot en met eerste half jaar 2014) gezinnen ondersteuning gekregen via Kanspunt CJG. Bij deze gezinnen was vaak sprake van problematiek, waarvoor vanuit meerdere organisaties ondersteuning of begeleiding nodig was. De gezinnen zijn door diverse organisaties in het maatschappelijk middenveld verwezen naar Kanspunt CJG. Naast de bovengenoemde ondersteuning is Kanspunt CJG benaderd door organisaties uit het maatschappelijk middenveld met vragen op de bovengenoemde terreinen. Dit leidt uiteraard niet altijd tot een aanmelding bij Kanspunt CJG. Organisaties kunnen op deze wijze, vanuit hun vertrouwensrelatie met de doelgroep, doorverwijzen. De beantwoording van de vragen zorgt wel voor een snelle schakeling tussen organisaties en het bieden van perspectief aan de doelgroep. Kanspunt CJG heeft in 2013 gemerkt dat professionals en vrijwilligers steeds vaker om advies vragen in plaats van over te gaan tot een aanmelding. Aan de hand van het advies kunnen organisaties vaak zelf verder en is een aanmelding bij het Kanspunt niet meer nodig. Dit betekent dat professionals en vrijwilligers steeds beter de weg kunnen vinden op het terrein van de armoedepreventie. Bij de start van het Kanspunt CJG was het doel ook om professionals en vrijwilligers te informeren en te scholen rondom de armoedepreventie, zodat zij zelf op de hoogte zijn van de mogelijkheden voor kinderen en hun ouders om (de overerving van) armoede te voorkomen en hier zelf ook actie op kunnen ondernemen. Vanaf 2014 is het Kanspunt ook gestart met het registreren van de (advies)vragen die worden behandeld. Het eerste kwartaal van 2014 laat zien dat er gemiddeld per maand 77 adviesgesprekken (exclusief netwerkgesprekken) worden gevoerd. Om de partners op de hoogte te stellen van de werkwijze van het Kanspunt CJG en het preventieve armoedebeleid wordt gebruik gemaakt van de netwerken van de medewerkers van het Kanspunt CJG en het samenwerkingsverband CJG. Daarnaast is gebruik gemaakt van de site van het Kanspunt CJG 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
13
(www.cjglelystad.nl), de trainingen “Armoede onder de loep”, de koffieochtenden, de nieuwsbrief ‘Meedoen is mogelijk’, informatiemarkten (o.a. over opvoeding), presentaties en voorlichtingen en de Kanspunt CJG krant. Ontwikkelingen In het kader van de drie grote decentralisatiedossiers: Participatiewet, WMO/AWBZ en Jeugdzorg, bereidt gemeente Lelystad zich voor op een omvangrijke taakverschuiving in het maatschappelijk domein. De werkzaamheden van het Kanspunt CJG raken deze ontwikkelingen. Het Centrum voor Jeugd en Gezin Lelystad (CJG) functioneert als toegang voor ouders en jeugdigen in het preventief jeugddomein (informatie, advies en lichte hulp en toeleiding naar hulp). De telefonische bereikbaarheid is 7 dagen per week, 24 uur per dag. Bij de inrichting van het CJG is gekozen voor een samenwerkingsverband van organisaties die in de basis werken met jeugd en een vertegenwoordiging van de jeugdzorg (voorschool, PO, VO, MEE, Welzijn, MDF, Icare JGZ, GGD JGZ, BJZ, Triade, Vitree). De toegang is geregeld op de vindplaatsen, bij de professionals (peuterspeelzaalleidsters, leerkrachten, consultatiebureauverpleegkundigen, CJG consulenten, jeugdartsen, jongerencoaches en schoolmaatschappelijk werkers). Vanuit het preventief armoedebeleid is het Kanspunt gekoppeld aan het CJG om recht te doen aan een integrale benadering van het geven van kansen aan kinderen om gezond en veilig op te groeien. Vragen die binnenkomen bij het CJG en waar men geen antwoord op heeft of die niet direct verwezen kunnen worden naar een organisatie binnen het CJG komen terecht bij het Kanspunt CJG. De samenwerking van de basisvoorzieningen voor de jeugd heeft zich doorontwikkeld tot een werkwijze waar professionals eenduidig met elkaar afspraken hebben, signaleren, zelf oplossen, samen oplossen en anders opschalen. Met de transitie Jeugdzorg geeft Lelystad vorm aan een nieuw jeugdstelsel (Kadernota Jeugdhulp: Kansrijk opgroeien in Lelystad). Jeugd & Gezinsteams vormen het hart van het stelsel. Zij bepalen de inzet van passende ondersteuning, verlenen ambulante hulp in zwaardere en complexe gevallen en zetten waar nodig gespecialiseerde hulp in. De basis (het preventief jeugddomein) zal worden doorontwikkeld tot een nog meer wijkgerichte benadering, met professionals die wortelen in de wijk. Daarbij wordt voortgebouwd op wat bereikt is in de CJG samenwerking. De laagdrempelige toegang in de wijk voor jeugdigen en gezinnen vereist dat er een verbinding komt met de sociale wijkteams. Per 2015 moet de verbinding van de basis jeugd met de sociale wijkteams zijn gemaakt. De periode daarna wordt gewerkt aan verdere integratie. Vanuit de ervaringen in de praktijk wordt bezien hoe ver die integratie kan gaan en of uiteindelijk samenvoeging mogelijk en wenselijk is. In deze ontwikkeling wordt ook betrokken hoe het Kanspunt CJG op effectieve wijze aangesloten blijft bij het preventief jeugddomein. In het nieuwe Lelystads Jeugdstelsel ’Kansrijk opgroeien in Lelystad’ is een sterke basis uitgangspunt. Het voornemen is dat voor het versterken van de basis in 2015 een aparte beleidsnota wordt opgesteld. De afstemming en aansluiting op elkaar van het preventief armoedebeleid en de ontwikkeling van de basis wordt hierin opgenomen. In brede zin dient samen met afdeling Beleid onderzocht te worden op welke wijze de verbinding met het (preventief) armoedebeleid kan worden behouden en versterkt in relatie tot de ontwikkelingen rondom de decentralisaties Jeugdzorg en AWBZ/ WMO. Ten aanzien van het Kanspunt CJG dient de aansluiting te worden gezocht bij de verbinding die tot stand wordt gebracht tussen het CJG (basisvoorzieningen) en de sociale wijkteams. Conclusie Kanspunt CJG speelt een verbindende rol bij de uitvoering van het preventieve armoedebeleid. Diverse maatschappelijke organisaties weten Kanspunt CJG te vinden om gezinnen aan te melden voor ondersteuning of voor vragen op het terrein van de preventie van armoede. De rol van Kanspunt CJG is hierbij steeds het snel en adequaat voorlichting geven, signaleren, doorverwijzen en de verbinding leggen tussen organisaties rondom een gezin. Ook speelt het Kanspunt CJG een 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
14
belangrijke rol bij de borging van het preventieve armoedebeleid. De samenwerking tussen de maatschappelijke organisaties en de gemeente Lelystad is door deze werkwijze verder versterkt. Dit blijkt ook uit de toename van het aantal partners binnen het netwerk. Samen met afdeling Beleid dient onderzocht te worden op welke wijze de verbinding tussen het preventief jeugddomein en het (preventief) armoedebeleid kan worden behouden en versterkt in relatie tot de ontwikkelingen rondom de decentralisaties jeugdzorg en AWBZ/ WMO. Ten aanzien van het Kanspunt CJG dient de aansluiting te worden gezocht bij de verbinding die tot stand wordt gebracht tussen het CJG (basisvoorzieningen) en de sociale wijkteams. 5.1.3.
Toerusten professionals en vrijwilligers (“Armoede onder de loep”) Om professionals en vrijwilligers te scholen in taken rondom de armoedepreventie is een training “Armoede onder de loep” ontwikkeld. De trainingen worden gegeven aan professionals en vrijwilligers van maatschappelijke organisaties die werkzaamheden uitvoeren die raakvlakken hebben met het armoedebeleid. Om adequaat armoede te kunnen signaleren en samen met de ouders kansen te bieden aan hun kinderen is het van belang om zicht te hebben op de risicofactoren voor armoede, wat het betekent om in armoede te leven en hoe je het gesprek hierover kunt aangaan. In de basistraining “Armoede onder de loep” komen deze onderwerpen in één dagdeel aan bod. Ook wordt er een relatie gelegd met de mogelijkheden van het Kanspunt CJG. In de verdiepingstraining gaan Stichting CliP/Stimulansz en het Kanspunt CJG aan de hand van (zelf ingebrachte) casussen in op de dilemma’s die professionals en vrijwilligers tegenkomen in hun werk op het terrein van de armoedepreventie. Er wordt ondermeer ingegaan op het thema ‘Eigen kracht’. Door de trainingen worden professionals en vrijwilligers meer toegerust om armoede te signaleren, het gesprek over de risico’s op armoede aan te gaan en adequaat door te verwijzen. Resultaten Er zijn minimaal twee basis- en twee verdiepingstrainingen per jaar gegeven. Inmiddels hebben meer dan 280 partners (professionals en vrijwilligers) de basistraining gevolgd (o.a. vanuit onderwijs, welzijn, sport en maatschappelijk werk). Er kwamen signalen van partners dat er behoefte was aan een verdiepingstraining. In 2012 is de verdiepingstraining ontwikkeld. Inmiddels hebben rond de 60 partners de verdiepingstraining gevolgd. Daarnaast worden er op verzoek ook maatwerktrainingen gegeven. De training draagt bij aan het effectiever kunnen signaleren van armoede en doorverwijzen en het verder versterken en uitbouwen van het netwerk rondom de uitvoering van het armoedebeleid. Iedere training wordt na afloop geëvalueerd. De deelnemers beoordelen de training positief en er zijn voldoende aanmeldingen voor minimaal twee basis- en twee verdiepingstrainingen per jaar. Conclusie Via de basis- en verdiepingstraining “Armoede onder de loep” zijn veel professionals en vrijwilligers van diverse organisaties geschoold in de armoedepreventie. Door middel van deze trainingen is het armoedebeleid zoveel mogelijk geborgd in de organisaties binnen het maatschappelijk middenveld en de gemeente. Wel dient er blijvend aandacht te zijn voor het scholen van de (nieuwe) medewerkers en vrijwilligers door middel van het blijven aanbieden van de trainingen (minimaal twee per jaar) om de kennis actueel te houden en te verdiepen. Hierdoor is de kans op signalering van gezinnen die vallen onder het risicoprofiel groter en blijft er zicht op de mogelijkheden voor deze doelgroep, waardoor verwijzingen effectief kunnen plaatsvinden en medeverantwoordelijkheid wordt gedragen. 5.1.4.
Invoering armoederisicoprofiel/ borging preventieve armoedebeleid De uitvoering van het preventieve armoedebeleid start bij de signalering van gezinnen die onder het armoederisicoprofiel vallen en het dragen van (mede)verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het armoedebeleid. Het armoederisicoprofiel is op de onderstaande wijze ingevoerd en geborgd. 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
15
Het armoederisicoprofiel is opgenomen in de werkwijze van de jeugdgezondheidszorg. Hierdoor is het signaleren van armoede een standaard onderdeel geworden van de gesprekken op het consultatiebureau en is armoede in gezinnen veel zichtbaarder geworden en kan beter worden geadviseerd of doorverwezen naar de mogelijkheden en kansen die er binnen Lelystad zijn. Doordat binnen de GGD het armoederisicoprofiel is ingevoerd, wordt de preventie van armoede ook vanuit hun rol op de scholen (als CJG) meegenomen. De coördinator Kanspunt CJG biedt inhoudelijke begeleiding aan de CJG consulenten en bewaakt de te volgen procedures en doet aanbevelingen om werkwijzen en/of procedures te verbeteren. Er wordt door de partners gewerkt met een handelingsadviezen kaart om adequaat te kunnen doorverwijzen naar de mogelijkheden die er voor ouders en kinderen in Lelystad zijn. De kaart wordt door diverse maatschappelijke organisatie gehanteerd en bijgesteld. Via deze werkwijze blijft het adequaat signaleren en doorverwijzen dicht bij het primaire proces van de betrokken organisaties. Ook wordt het preventieve armoedebeleid geborgd door de basis- en verdiepingstrainingen “Armoede onder de loep”. Conclusie Het borgen van het armoederisicoprofiel in de werkwijze van de jeugdgezondheidszorg en via de basis- en verdiepingstraining “Armoede onder de loep” verloopt goed en leidt tot een betere signalering van gezinnen die onder het armoederisicoprofiel vallen. Hierdoor kan er tijdig en adequaat worden geadviseerd en indien nodig worden doorverwezen naar een passende organisatie. 5.1.5.
Aanbevelingen Samenwerking De volgende aanbevelingen worden gedaan op basis van de conclusies met betrekking tot de samenwerking: 1. De regiefunctie van de gemeente Lelystad handhaven voor de centrale informatievoorziening en om de integrale werkwijze te borgen. 2. De werkzaamheden van Kanspunt CJG voorlopig continueren en onderzoeken op welke wijze aansluiting kan worden gezocht bij de verbinding die tot stand wordt gebracht tussen het CJG (basisvoorzieningen) en de sociale wijkteams. Verwacht wordt dat het Kanspunt als aparte entiteit verdwijnt en opgenomen wordt binnen de wijkgerichte aanpak jeugd (preventief jeugddomein) en/of AWBZ/WMO infrastructuur. Voor het behoud van de verworven resultaten blijft een aantal taken van het Kanspunt CJG nodig. 3. De basis- en verdiepingstraining “Armoede onder de loep” (minimaal twee keer per jaar) blijven aanbieden aan professionals en vrijwilligers van maatschappelijke organisaties, zodat kennis actueel blijft om te kunnen signaleren en vervolgens effectief te kunnen handelen en doorverwijzen. 4. Blijvend aandacht besteden aan het onderhouden en verder uitbouwen van de (structurele) samenwerking, onder andere door de diverse communicatieactiviteiten en de scholing van professionals en vrijwilligers (“Armoede onder de loep”). 5. Aandacht blijven houden voor de borging van het armoederisicoprofiel in de werkwijze van de jeugdgezondheidszorg en via de basis- en verdiepingstraining “Armoede onder de loep”. 5.2. Kinderen leeftijd 0-4 jaar Vanuit het preventieve beleid wordt voor de doelgroep van 0-4 jaar de extra regeling voor- en vroegschoolse educatie (VVE) ingezet. 5.2.1.
Extra regeling VVE Voor kinderen die aantoonbare achterstanden hebben, is het van belang om deel te nemen aan het educatieve (speelse) aanbod op peuterspeelzalen. Deze kinderen kunnen vier dagdelen naar een VVE 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
16
peuterspeelzaal, waarbij voor 2 dagdelen hoeft te worden betaald. Vanuit het preventieve armoedebeleid kunnen kinderen uit gezinnen met een laag inkomen gratis gebruik maken van deze 4 dagdelen VVE op de peuterspeelzaal. Het doel van de extra regeling VVE is kinderen uit gezinnen met een laag inkomen in de gelegenheid te stellen om gebruik te maken van vier dagdelen VVE, om zo bij te dragen aan een optimale (talent) ontwikkeling van deze kinderen. De aanvraag (inclusief inkomenstoets) voor gratis VVE verloopt via de SKL, om de drempel voor ouders zo laag mogelijk te houden. Resultaten In de periode 2011-2014 hebben 44 kinderen in 2011, 36 kinderen in 2012, 33 kinderen in 2013 en 51 kinderen in 2014 (aantal tot 1 augustus 2014) uit gezinnen met lage inkomens deelgenomen aan het project vanuit het preventieve armoedebeleid. In 2014 is een toename te zien van het aantal kinderen. Met de voorschoolse educatie wordt 84% van de doelgroep bereikt. Hiervan wordt een percentage van rond de 10% bereikt via de extra regeling VVE (vier dagdelen gratis) vanuit het preventieve armoedebeleid. De eerste uitkomsten laten bij de doelgroepkinderen een sterke verbetering zien op de taaltoetsen. Voor verdere informatie over (de resultaten van) VVE wordt verwezen naar de Onderwijsmonitor en de nota JongLeren. Ouders die in een traject zitten vanuit bijvoorbeeld re-integratie maken vaak gebruik van de kinderopvang, omdat de tijden van deze trajecten de tijden van de peuterspeelzaal vaak overstijgen. De ouders worden via afdeling WIZ van gemeente Lelystad gewezen op de mogelijkheid van VVE kinderopvang en actief toegeleid. Ouders en kinderen kunnen dan tegelijkertijd een traject volgen ter preventie van armoede. Conclusie Door de regeling voor VVE vanuit het preventieve armoedebeleid konden kinderen uit gezinnen met een laag inkomen vier dagdelen gratis deelnemen aan VVE op de peuterspeelzaal. Met de voorschoolse educatie wordt 84% van de doelgroep bereikt. Hiervan wordt een percentage van rond de 10% bereikt via de extra regeling VVE (vier dagdelen gratis) vanuit het preventieve armoedebeleid. De eerste uitkomsten laten bij de doelgroepkinderen een sterke verbetering zien op de taaltoetsen. 5.2.2.
Aanbevelingen ten aanzien van kinderen 0-4 jaar De volgende aanbeveling wordt gedaan ten aanzien van de activiteiten ten behoeve van de kinderen van 0-4 jaar: 1. De extra regeling voor gezinnen met een laag inkomen om gratis gebruik te maken van vier dagdelen VVE op de peuterspeelzaal continueren. 5.3. Kinderen leeftijd 4-12 jaar Voor de doelgroep van kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar wordt vanuit het preventieve armoedebeleid Plustijd, School’s cool en Summer’s cool ingezet. Ook worden de naschoolse activiteiten gestimuleerd. 5.3.1.
Plustijd Vanuit het preventieve armoedebeleid wordt binnen de brede school Plustijd ingezet. Het doel van Plustijd is kinderen in de groepen 5, 6, 7 en 8 van het basisonderwijs de kans te bieden om leerachterstanden op het gebied van taal, rekenen en begrijpend lezen in te lopen en het “leren leren” en het samenwerken te versterken, waardoor de werkhouding en het plezier in het leren positief wordt beïnvloed en de motivatie en zelfvertrouwen worden vergroot. Naast de doelen ten behoeve van de leerlingen wordt ook de ouderbetrokkenheid door Plustijd gestimuleerd. 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
17
Plustijd wordt in nauwe samenwerking met Studiecentrum Lelystad (coördinatie), negen VVEbasisscholen, Kanspunt CJG en de Gemeente Lelystad uitgevoerd. Plustijd wordt uitgevoerd vanaf schooljaar 2010-2011 en wordt in de vorm van extra leertijd binnen de brede school aangeboden. Vanaf schooljaar 2012-2013 wordt Plustijd gegeven op zeven basisscholen. In 2013-2014 draaiden uiteindelijk negen scholen mee. De aanpak van Plustijd is school specifiek. Plustijd is daarmee een project dat maatwerk verlangt. De scholen zijn en blijven op deze wijze primair verantwoordelijk voor het geven van onderwijs aan deze leerlingen. De ouders worden bij Plustijd ook nadrukkelijk betrokken bij de ontwikkeling van hun kinderen. Het is van belang om het sociale netwerk rondom kinderen zo sterk mogelijk te maken. Dit wordt ook bevestigd door de onderstaande onderzoekers. De pedagoog prof. dr. Micha de Winter geeft aan dat wetenschappelijk onderzoek laat zien dat kinderen zich beter ontwikkelen als ze opgenomen zijn in sociale netwerken, die groter zijn dan het gezin alleen. Als er bijvoorbeeld goede verbindingen zijn tussen ouders in de buurt en tussen ouders en school, dan presteren kinderen beter en hebben ze meer kans op maatschappelijk succes. Ook prof. dr. Jo Hermanns, hoogleraar opvoedkunde, geeft aan dat steunende sociale netwerken een sterke dam opwerpen tegen allerlei problemen. Plustijd is voor leerlingen uit de groepen 5, 6, 7 of 8 van het primair onderwijs met een leerachterstand van maximaal 6 maanden op taal en/ of rekenen en/of begrijpend lezen en/ of voor kinderen waarbij er signalen zijn vanuit het kind, gezin en/ of school dat extra begeleiding in de vorm van Plustijd wenselijk zou zijn om een goede start te kunnen maken op het voortgezet onderwijs. De leerlingen hebben de potentie om de ontwikkelingsachterstanden door extra leertijd in te lopen of vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn om een goede start op het voortgezet onderwijs te bewerkstelligen. Per leerling worden vooraf leerdoelen gesteld, die voor zover mogelijk worden getoetst aan het leerlingvolgsysteem van de school. De leerlingen krijgen bij Plustijd op niet-schoolse wijze twee uur per week na schooltijd les in kleine groepen van speciale gekwalificeerde leerkrachten. De leerlingen werken dan aan taal, rekenen en begrijpend lezen en ze leren hoe ze kunnen samenwerken. De leerlingen doen mee aan diverse projecten en nemen een kijkje in de keuken van bedrijven en instellingen. Ook krijgen de leerlingen les van gastsprekers, waardoor ze in aanraking komen met verschillende beroepen en voorbeeldrollen. Ouders zijn een heel belangrijke actor bij Plustijd. De aanwezigheid van ouders is een vereiste bij drie ouderbijeenkomsten die op de school worden gehouden en een educatief uitje in de buurt, waardoor de ouderbetrokkenheid wordt versterkt. Resultaten Per jaar worden met Plustijd rond de 90 tot 100 kinderen van de basisschool bereikt (negen scholen). De leerdoelen worden per leerling vooraf vastgesteld. Leerdoelen op het gebied van woordenschat en taalvaardigheid komen het meeste voor. Voor rekenvaardigheid werden er minder leerdoelen gesteld. Opvallend is dat ook een groot percentage doelen wordt gesteld op het gebied van zelfvertrouwen, samenwerken en sociale vaardigheden. Op een enkele uitzondering na hebben alle leerlingen in meer of in mindere mate de vooraf gestelde doelen op het terrein van taal- en rekenvaardigheid en/ of sociaal- emotionele ontwikkeling behaald. Om in beeld te brengen of leerlingen, naast de realisatie van de leerdoelen, ook vorderingen hebben gemaakt op andere gebieden is een resultaatmeter ontwikkeld. Bij Plustijd wordt voor iedere Plustijdleerling een nulmeting gedaan om het niveau van het kind te bepalen aan de start van Plustijd. Aan de hand van de resultaatmeter, ingevuld aan de hand van het leerlingvolgsysteem van de school, is te zien of leerlingen aan het einde van plustijd op hetzelfde niveau (nulmeting) zijn gebleven of dat leerlingen achter zijn gaan lopen of vooruitgang hebben geboekt. In de onderstaande 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
18
tabel is de gemiddelde vooruitgang te zien van de leerlingen van alle deelnemende scholen aan Plustijd. Resultaatmeter gemiddelden van de deelnemende scholen Taal/leesontwikkeling Begrijpend lezen Spelling Technisch lezen Rekenontwikkeling Hoofdrekenen Basisvaardigheden Werkhouding Zelfstandigheid Werkverzorging Tempo Inzet Concentratie Motivatie Sociaal-emotionele ontwikkeling Contact met medeleerlingen Contact met Plustijdleerkracht Samenwerking Behulpzaamheid Omgang met materialen Houdt zich aan de regels Zelfvertrouwen
Vooruitgang (in %) 44 53 58 52 46 64 48 62 59 70 51 61 34 61 42 39 42 75
Leerlingen van Plustijd hebben op alle scholen vooruitgang laten zien op de gebieden taal/leesontwikkeling, rekenontwikkeling, werkhouding en sociaal-emotionele ontwikkeling. Het doel waarvoor Plustijd is opgezet, namelijk het terugdringen van leerachterstanden op met name het gebied van rekenen en taal is duidelijk te zien in de resultaatmeter. Op het gebied van taal laten de leerlingen de volgende vorderingen zien: een percentage van 44 % van de leerlingen laat vooruitgang zien bij begrijpend Lezen, 53 % bij spelling en 58% bij technisch lezen. Doordat alle Plustijdleerkrachten veel met taal hebben gedaan, met name woordenschat, zien we dat taal en leesontwikkeling een sterke procentuele vooruitgang laat zien. Het blijft moeilijk alle groei volledig aan Plustijd te koppelen, maar het is duidelijk dat Plustijd hieraan een sterke bijdrage heeft geleverd. De resultaatmeter dient voor volgend schooljaar uitgebreid te worden met woordenschat. Hoofdrekenen en basisrekenvaardigheden zijn ook sterk gestegen. We wijten dit aan de individuele aandacht, maar vooral aan de niet schoolse wijze van aanbieden. De leerlingen rekenden in de winkel en gingen aan de slag met koken om de reken- en taalvaardigheden onder de knie te krijgen. Doordat ze nu zien dat rekenen overal aanwezig is, zijn ze veel meer gemotiveerd om hun best te doen. Een opvallende bijvangst is de samenwerking, sociale omgang met elkaar en het zelfvertrouwen. Alhoewel dit niet meteen een doelstelling is vanuit de projectdoelen, is dit wel een essentiële vooruitgang en zorgt dit in de klas voor nieuwe motivatie om sterker te worden en aan de slag te gaan. Een percentage van 75% van de leerlingen laat in meer of in mindere mate een toename zien van het zelfvertrouwen. Plustijd is ingezet om de risicokinderen te ondersteunen en ze een duwtje de goede kant op te geven, om uitval te voorkomen, achterstanden weg te werken en om hun blik te verbreden met 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
19
betrekking tot de maatschappij en voorbeeldrollen. Ze zijn veel met beroepen in aanraking geweest en hebben bedrijven van binnenuit bekeken. De leerlingen en hun ouders hebben de evaluatie enquêtes positief ingevuld. Ouders zagen hun kind groeien en waren in veel gevallen betrokken bij het project. Het blijft wel een moeilijk punt om alle ouders te betrekken. De leerlingen zijn door deelname aan Plustijd meer gemotiveerd om te leren, wat hun schoolprestaties op een positieve manier beïnvloedt. Leerlingen moeten bij Plustijd op zijn minst 85 procent aanwezigheid tonen. Het is voor de leerkracht belangrijk om de leerlingen niet meer dan 15 procent te missen, omdat er in de lesstof wordt gewerkt met een leerlijn die het meeste rendement behaalt bij een hoge aanwezigheid. Hier is door alle scholen aan voldaan, behalve één school in het schooljaar 2012-2013. Deze school heeft in 2013 ook besloten om niet meer deel te nemen aan Plustijd. Het aanbod van Plustijd was vergelijkbaar met het aanbod van de school, waardoor Plustijd onvoldoende meerwaarde had. Plustijd is vervolgens ingezet op een andere VVE-school. Conclusie Het doel om leerachterstanden op met name het gebied van rekenen en taal terugdringen is gehaald. Op een enkele uitzondering na hebben alle leerlingen in meer of in mindere mate de vooraf gestelde doelen behaald. Naast de vorderingen die gemaakt zijn ten aanzien van de leerdoelen laten de leerlingen ook vooruitgang zien bij de taal/leesontwikkeling, rekenontwikkeling en werkhouding. Een opvallende bijvangst is de samenwerking, sociale omgang met elkaar en het zelfvertrouwen. Een percentage van 75% van de leerlingen laat in meer of in mindere mate een toename zien van het zelfvertrouwen, dit geeft de eigenlijke hoofddoelen van Plustijd een enorme impuls. Ook is de ouderbetrokkenheid door Plustijd gestimuleerd en versterkt. Door deelname aan Plustijd worden de leerachterstanden verkleind en wordt de werkhouding en de sociaal-emotionele ontwikkeling versterkt, waardoor de leerlingen meer kans krijgen om een goede start te kunnen maken op het voortgezet onderwijs en dit ook vol te houden. Hierdoor wordt schooluitval zoveel mogelijk voorkomen en de kansen op succes vergroot. 5.3.2.
School’s cool De kern van School’s cool is dat risicokinderen in groep 8 van de basisschool een vrijwillige thuismentor krijgen toegewezen die hen gedurende een periode van 1½ jaar begeleidt naar en in het voortgezet onderwijs. Een risicokind in het kader van School’s cool is een kind dat in principe op de gebruikelijke wijze moet kunnen doorstromen naar het regulier voortgezet onderwijs, maar waar de basisschool zich zorgen over maakt. Een leerling kan door de school worden opgegeven voor deelname aan het project wanneer de leerkracht van groep 8 verwacht dat de leerling bij de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs extra begeleiding kan gebruiken. In het mentorproject wordt de leerling persoonlijk begeleid door een thuismentor (anderhalf uur per week). In het mentorproject gaat het om de relatie tussen de thuismentor, het kind en de ouder(s). Deze driehoek vormt de basis van het beoogde succes van het mentorproject. Het hoofddoel van School’s cool is om risicokinderen te ondersteunen bij de overgang naar het voortgezet onderwijs om daarmee schooluitval te voorkomen. Nevendoelen zijn: Kinderen leren leren door middel van huiswerkbegeleiding. Zelfstandigheid en zelfredzaamheid vergroten. Ouderbetrokkenheid vergroten. Stimuleren van vrijetijdsbesteding.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
20
Jaarlijks start in april een nieuwe groep van 20 kinderen met de begeleiding door de mentoren van School’s cool. In november ronden 20 kinderen jaarlijks hun traject af. School’s cool wordt uitgevoerd vanaf schooljaar 2008-2009. Hierbij wordt samengewerkt met 11 basisscholen en het voortgezet onderwijs (Arcus, De Rietlanden, Scholengemeenschap Lelystad en Groenhorst Lelystad). Resultaten Het hoofddoel van School’s cool is behaald. Alle kinderen van School’s cool zitten nog op school, waarmee vroegtijdig schoolverlaten is voorkomen. Vrijwel iedereen (95%) is doorgestroomd naar klas 2 en vervolgklassen. Slechts in een enkel geval moest een leerling leerjaar 1 overdoen (bijvoorbeeld vanwege langdurige afwezigheid door ziekte) of doorstromen naar een andere vorm van onderwijs, zoals het voortgezet speciaal onderwijs. In juni 2012 deden de kinderen van de eerste groep (2008) examen en zij hebben hun diploma behaald. Op grond van de ervaringen van de laatste 6 jaar hebben kinderen veel baat bij de begeleiding. In het onderstaande staan de belangrijkste resultaten. De resultaten zijn verkregen op grond van evaluaties, gesprekken en ervaringen. Alle 120 kinderen zitten nog op school. 95% van de kinderen gaat naar de volgende klas. 5% van de kinderen doet leerjaar 1 over. 25% van de kinderen zit op een hoger niveau dan het schooladvies van de basisschool. 70% van de kinderen zit op het niveau dat door de basisschool als schooladvies is gegeven. Kinderen hebben meer structuur gekregen in werken, plannen en leren. Kinderen hebben geleerd hoe hun huiswerk te maken. De motivatie heeft een positieve impuls gekregen, zelfvertrouwen is toegenomen en concentratie is verbeterd. Communicatieve vaardigheden zijn vergroot. Taalachterstand is verminderd. Sociaal-emotioneel gedrag is verbeterd. Enkele kinderen hebben een goede vrijetijdsbesteding gevonden door School’s cool. Samengevat: door 1½ jaar begeleiding is bij de meeste kinderen een verbetering in werkhouding en leervorderingen te zien. Waarderingscijfer van de kinderen is gemiddeld een 8,8 op een schaal van 1 tot 10. Voor School’s cool is de begeleiding van de ouder(s) net zo belangrijk als de begeleiding van het kind. Immers het kind maakt deel uit van het gezin en de rol van de ouder is essentieel in deze leeftijdsfase. Van begin tot eind worden de ouders erbij betrokken. Op grond van gesprekken, ervaringen en evaluatie zijn de volgende resultaten te zien: Er is meer structuur in het gezin. Ouder komt vaker op school. Ouder geeft vaker ondersteuning aan het kind. Kennis van het onderwijs/ de school is vergroot. Begrip voor hun kind is vergroot. Ouder kan haar/zijn zorg kwijt aan thuismentor, thuismentor is dan luisterend oor. Ouder heeft een voorbeeld aan de thuismentor. Ouder volgt adviezen thuismentor op.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
21
Samengevat: De opvoedingsondersteuning als onderdeel van School’s cool draagt bij aan de ouderbetrokkenheid en hiermee aan de ontwikkeling van het kind. Ouders ervaren goede ondersteuning van de thuismentor en waarderen School’s cool gemiddeld met een 8,8. De thuismentor is de derde schakel in de belangrijke driehoek kind-ouder-thuismentor. Zonder goede thuismentor geen goede begeleiding. De thuismentor staat centraal in de relatie met kind, ouder en (mentor van de ) school. Elke kind wordt begeleid door een thuismentor, die zorgvuldig wordt gescreend en opgeleid. Vanaf 2008 heeft dat geresulteerd in een vaste pool van een 50-tal thuismentoren. De thuismentoren zijn mannen en vrouwen tussen de 20 en 72 jaar met verschillende opleidingen en achtergronden. De thuismentoren zien de begeleiding als een verrijking van hun kennis in het omgaan met kinderen, ouders en andere culturen. De meeste thuismentoren blijven verbonden als mentor aan School’s cool. Thuismentoren hebben regelmatig contact met de schoolmentor van het kind in het voortgezet onderwijs. Essentieel is de begeleiding af te stemmen op datgene wat op school gebeurt, maar ook dat schoolmentoren in kunnen gaan op signalen van de thuismentor. Goede communicatie tussen thuismentor en voortgezet onderwijs is dus essentieel. School’s cool is een methode die evidence-based is. Diverse onderzoeken geven aan dat een mentorproject als School’s cool succesvol is als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. School’s cool Lelystad voldoet aan deze voorwaarden en blijft ook de landelijke ontwikkelingen volgen op dit terrein om School’s cool indien nodig verder te ontwikkelen en te verbeteren. Sardes heeft bijvoorbeeld in maart 2009 onderzoek gedaan naar de effecten op de middellange termijn van het Amsterdamse mentorprogramma School’s cool. De conclusie van dit onderzoek is dat er duidelijke effecten lijken te zijn van School’s cool. De deelnemers, van wie vooraf gevreesd werd dat ze voortijdig de school zouden verlaten, zitten bijna allemaal nog steeds op school. Een aanzienlijk deel heeft inmiddels de overgang naar het MBO gemaakt (Effecten van School’s cool op de middellange termijn, Sardes, maart 2009). In het meest recente onderzoek uit 2012 ‘Met mentoring naar de TOP! Evaluatieonderzoek stimuleringsprogramma mentorprojecten, Rijksuniversiteit Groningen’ worden onder andere de volgende conclusies getrokken: Jongeren hebben baat mij mentoring. Het hebben van een thuismentor vergroot het zelfvertrouwen en de schoolvaardigheden van jongeren. De jongeren zitten beter in hun vel, weten beter de weg te vinden op school en hun sociale vaardigheden verbeteren. De jongeren durven meer voor zichzelf op te komen en weten makkelijker contacten te leggen met anderen. De effecten reiken verder dan alleen het stimuleren van zelfredzaamheid. Mentoring trekt een nieuwe groep vrijwilligers aan die nog niet eerder vrijwilligerswerk hebben gedaan en draagt zo bij aan de versterking van een moderne civil society. Vertrouwen en een goede match zijn de sleutelbegrippen voor een goed resultaat. Mentorprojecten passen in de visies van gemeenten omtrent de vernieuwing van het sociaal domein waarin zelfredzaamheid en vrijwillige inzet van burgers gestimuleerd wordt. Op verzoek van de stichting School’s cool Nederland heeft het economisch adviesbureau LPBL een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) uitgevoerd (2014). Dit onderzoek laat zien dat iedere geïnvesteerde euro ruimschoots meer dan 1 euro aan baten oplevert. De baten stijgen wanneer leerlingen niet terugvallen naar een lager onderwijsniveau waar dat zonder de inzet van een thuismentor wel was gebeurd. De baten stijgen ook naarmate meer leerlingen een startkwalificatie halen. Belangrijk voor een positief batig saldo is wel dat School’s cool zich richt op leerlingen in een risicosituatie. Het School’s cool-programma blijkt een effectieve, relatief goedkope en renderende interventie te zijn om onderwijskansen te vergroten en schooluitval te verminderen. 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
22
Conclusie Het hoofddoel van School’s cool is behaald. Alle kinderen van School’s cool (120 kinderen) zitten nog op school, waarmee vroegtijdig schoolverlaten is voorkomen. Een percentage van 95% is doorgestroomd naar klas 2 en vervolgklassen. Slechts in een enkel geval (5%) moest een leerling leerjaar 1 overdoen (bijvoorbeeld vanwege langdurige afwezigheid door ziekte) of doorstromen naar een andere vorm van onderwijs, zoals het voortgezet speciaal onderwijs. In juni 2012 deden de kinderen van de eerste groep (2008) examen en hebben hun diploma behaald. Door 1½ jaar begeleiding is bij de meeste kinderen een verbetering in werkhouding en leervorderingen te zien. Voor School’s cool is de begeleiding van de ouder(s) net zo belangrijk als de begeleiding van het kind. Immers het kind maakt deel uit van het gezin en de rol van de ouder is essentieel in deze leeftijdsfase. Ook ouders hebben baat gehad bij de begeleiding door de thuismentor. Zo is bijvoorbeeld de ouderbetrokkenheid vergroot en is er meer structuur in het gezin gekomen. Tevens hebben vrijwel alle kinderen een goede vrijetijdsbesteding gevonden (de meeste kinderen zitten op een sportvereniging). 5.3.3.
Summer’s cool Summer’s cool is voor jongeren van 10 tot en met 14 jaar die vanwege hun thuissituatie niet met vakantie kunnen gaan (bijvoorbeeld vanwege de financiële situatie van de ouders) en weinig tot geen vakantieactiviteiten hebben. De kinderen zitten in groep 7 en 8 van het primair onderwijs en klas 1 en 2 van het voortgezet onderwijs. Het gaat om kinderen waarbij signalen zijn afgegeven, door bijvoorbeeld het kind, gezin en/ of school, waaruit blijkt dat Summer’s cool wenselijk zou zijn om te volgen tijdens de zomervakantie. Het doel van Summer’s cool is tweeledig: 1. Bieden van een leuke en zinvolle dagbesteding aan kinderen, die vanwege de thuissituatie niet op vakantie kunnen gaan. 2. Bijdragen aan de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en de beheersing van de Nederlandse taal van de kinderen door sportieve, culturele en educatieve activiteiten aan te bieden. Tijdens de zomervakantie kunnen vaardigheden wegzakken (o.a. op het gebied van taal). Summer’s cool draagt, door het aanbieden van de diverse activiteiten en het spelenderwijs leren, bij aan het zoveel mogelijk behouden van deze vaardigheden. Vanaf 2007 wordt Summer’s cool in Lelystad uitgevoerd. Summer’s cool wordt jaarlijks drie weken aangeboden. De projectleiding ligt bij Sportbedrijf Lelystad. In samenwerking met De Kubus, FlevoMeer Bibliotheek en Stichting Welzijn hebben zij in 2012 en 2013 Summer’s Cool georganiseerd en uitgevoerd. Voor 2014 heeft Stichting Welzijn zich vanwege onvoldoende capaciteit teruggetrokken. Resultaten Gemiddeld nemen er 70 jongeren per jaar deel aan Summer’s cool verdeeld over drie weken. De afgelopen twee jaren is te zien dat het aantal aanmeldingen toeneemt. In 2013 hebben 74 jongeren deelgenomen. Alle jongeren die zich hebben aangemeld konden deelnemen. De jongeren hebben tijdens Summer’s cool gedurende de activiteiten veel geleerd, waaronder samenwerken, communiceren, vrienden maken en grenzen verleggen. Ook hebben de deelnemers kunnen ervaren waar ze goed of minder goed in zijn en waar hun interesses /talenten liggen. Zowel de deelnemers als de ouders/ verzorgers hebben in de evaluaties aangegeven tevreden en enthousiast te zijn over Summer’s cool. Zij gaven aan het zeer waardevol en nuttig te vinden.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
23
Aandachtspunten die naar voren kwamen waren de schrijfvaardigheid van de jongeren en het niet of slecht ontbijten van enkele deelnemers. Samenwerking met het onderwijs dient opgebouwd te worden om een uitdagende en goede manier te ontwikkelen om de taalvaardigheid verder te stimuleren. Aan het ontbijt wordt aandacht besteed tijdens Summer’s cool. Vanaf 2013 is Aviocom sponsor van Summer’s cool. De bijdrage vanuit gemeente Lelystad blijft echter noodzakelijk om Summer’s cool uit te kunnen blijven voeren. Conclusie De doelen van Summer’s cool zijn behaald. Er is een inhoudelijk goede en zinvolle dagbesteding geboden aan gemiddeld 70 jongeren per jaar in de leeftijd van 10-14 jaar en er is bijgedragen aan de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en de beheersing van de Nederlandse taal van de kinderen door sportieve, culturele en educatieve activiteiten aan te bieden. Hierdoor worden de vaardigheden zoveel mogelijk behouden en de jongeren kunnen door hun deelname op school hun eigen vakantieverhaal vertellen. De samenwerking met het onderwijs dient verder uitgebouwd te worden, zodat optimaal gewerkt kan worden aan de taalvaardigheid tijdens Summer’s cool. Aangezien enkele deelnemers slecht of niet ontbijten blijft het raadzaam dit onderdeel in het programma te houden. Tot slot zal Sportbedrijf Lelystad actief blijven zoeken naar andere financieringsbronnen. 5.3.4.
Stimuleren naschoolse activiteiten Bij het stimuleren van naschoolse activiteiten raken het preventieve en curatieve spoor elkaar. In Lelystad kunnen ouders van kinderen van 4-18 jaar met een laag inkomen een participatiebijdrage aanvragen voor onder andere sport of culturele activiteiten of zaken die daarvoor nodig zijn zoals sportkleding. De partners van het armoedebeleid leiden ouders toe naar deze participatiebijdrage. In 2014/2015 worden de mogelijkheden voor deelname aan een jeugdcultuur- en/ of jeugdsportfonds onderzocht. Verder bieden de brede scholen tegen beperkt tarief verschillende activiteiten aan na schooltijd. Conclusie Door het gebruik maken de participatiebijdrage worden kinderen, die vallen onder het armoederisicoprofiel, in de gelegenheid gesteld om mee te doen met naschoolse activiteiten. Deze activiteiten hebben vaak een positief effect op de taalbeheersing, sociaal en cognitief competent gedrag en de waarden en normen. Ook biedt het vaak perspectief aan kinderen, doordat zij met nieuwe omgevingen en nieuwe mensen in aanraking komen. 5.3.5.
Aanbevelingen ten aanzien van kinderen 4-12 jaar Op basis van de bovengenoemde positieve effecten worden de volgende aanbevelingen gedaan ten aanzien van de activiteiten ten behoeve van de kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar: 1. Plustijd op de huidige negen basisscholen continueren en verder doorontwikkelen. 2. School’s cool volgens de huidige werkwijze continueren. 3. Summer’s cool continueren. Aanbevolen wordt om het onderwijs te betrekken bij de voorbereiding en uitvoering van Summer’s cool in verband met de taalvaardigheid. Vanwege het terugtrekken van Stichting Welzijn bij de uitvoering dient een oplossing te worden gevonden voor de invulling van deze taken (en expertise). 4. Stimuleren van de naschoolse activiteiten continueren, door met name de verwijzing naar de mogelijkheden en regelingen die er zijn op dit gebied. In het kader van het stimuleren van de naschoolse activiteiten worden de mogelijkheden voor deelname aan een jeugdcultuur- en/ of jeugdsportfonds onderzocht.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
24
5.4. Jongeren leeftijd 12-18 jaar Voor jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar worden Cash Flow en Schuldhulpverlening Jeugd ingezet. Ook Summer’s cool wordt voor deze groep ingezet (doelgroep 10-14 jaar). Goal! is ingezet tot en met 2013. Daarnaast worden ook de naschoolse activiteiten voor jongeren in deze leeftijdsgroep gestimuleerd. 5.4.1.
Cash Flow In het kader van het omgaan met geld zet gemeente Lelystad vanuit het preventieve armoedebeleid Cashflow in. Cash Flow is een voorlichting over het verantwoord omgaan met geld voor jongeren. De voorlichting wordt gegeven in de vorm van een theatervoorstelling door Theater Thot. Op interactieve wijze worden jongeren bewust gemaakt van de verleidingen (zoals reclame) en valkuilen (zoals lenen) op het gebied van het besteden van geld. Aansluitend op de voorlichting vinden er twee lessen plaats, waarin aandacht wordt besteed aan het verantwoord omgaan met geld. De voorlichting wordt gegeven aan de derde klassen van de scholen voor het voortgezet onderwijs. Resultaten Cash flow wordt gegeven vanaf schooljaar 2008-2009. Cash Flow wordt vanaf schooljaar 2013-2014 gegeven aan de derde klassen op de SGL, Arcus, Groenhorst en de Rietlanden. De VO scholen geven aan dat de boodschap goed overkomt bij de leerlingen en dat de informatie blijft ‘hangen’. De voorstelling is afgestemd op de verschillende niveaus binnen de scholen. Er dient wel aandacht te blijven voor de aansluiting van de voorstelling bij de verschillende niveaus. De voorstelling als voorlichting alleen is niet voldoende. Een uitwerking en verdieping tijdens lesuren is noodzakelijk om kinderen te wijzen op het bewust omgaan met geld. Om die reden is het van belang om het onderwerp in te bedden binnen een vakgebied op de scholen. De voorkeur gaat uit naar het integreren van het onderwerp in de economielessen. Via het preventieve armoedebeleid worden de voorstellingen gefinancierd. De lessen worden verzorgd door de school zelf, eventueel in samenwerking met Theater Thot. Het afgelopen jaar zijn de lessen op alle scholen structureel ingevuld. In het derde jaar van de Groenhorst vinden de voorbereidingen plaats voor het examenjaar. Groenhorst heeft aangegeven de voorlichting vanaf volgend schooljaar te willen geven aan de tweede klassen. Conclusie Door middel van de theatervoorstelling Cash Flow worden leerlingen op interactieve wijze goed voorgelicht over het verantwoord omgaan met geld en de risico’s die er zijn om in schulden te raken. Een voorwaarde blijft dat de scholen de informatie verwerken in hun lessen. Hier zal in de komende periode op blijven worden gemonitord. 5.4.2.
Schuldhulpverlening Jeugd In het kader van het omgaan met geld zet gemeente Lelystad vanuit het preventieve armoedebeleid de schuldhulpverlening voor de jeugd in. Het doel is om jongeren tot 27 jaar met financiële problemen, zonder wachttijd, schuldhulpverlening te bieden. Om uitval te voorkomen is het een voorwaarde dat de jongere ook wordt begeleid door de verwijzende instantie op andere leefgebieden. In de praktijk bleek dat jongeren bij de reguliere schuldhulpverlening vaak uitvielen of niet eens aankwamen. De wachttijd voor een traject was vaak een belemmering voor de begeleiding op andere leefgebieden.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
25
Resultaten In de periode 2011-2014 zijn er in totaal 212 jongeren aangemeld en toegelaten tot het project. Hiervan zitten er nog 63 in een lopend traject. De andere 149 trajecten zijn afgesloten waarvan 75% met een positief resultaat. Dat wil zeggen dat hun situatie stabiel is en ze zelfstandig verder kunnen. De volgende producten zijn, indien geïndiceerd, ingezet: Screening; Intake; Informatie en advies; Schuldregeling; Budgetbegeleiding; Budgetbeheer/Beschermingsbewind. Hoeveel jongeren er begeleid kunnen worden binnen het project is afhankelijk van de vraag van de jongere en de intensiteit van het traject. Alle aangemelde jongeren zijn meteen in traject genomen en begeleid binnen het project. Indien er geen ruimte meer was binnen het project is geschoven binnen de totale werkzaamheden van MDF op het terrein van de schuldhulpverlening. Gemiddeld zijn er rond de 60 jongeren per jaar begeleid binnen het project. Per jaar is eigenlijk ruimte voor gemiddeld 40 jongeren. De jongeren zijn door de volgende instanties aangemeld en begeleid: Kamers met Kansen 15 % Talentmanagers 50 % Welzijn Lelystad 25 % Maatschappelijk werk 5% Overig 5% In het schuldenpakket van een jongere zit in 90% van de gevallen schulden bij de zorgverzekering, gevolgd door schulden bij telefoonmaatschappijen en DUO. Aan deze schulden wordt o.a. in de voorlichting Cash Flow aandacht besteed. Conclusie In de periode 2011-2014 is aan in totaal 212 jongeren schuldhulpverlening zonder wachttijd geboden. Hiervan zitten er nog 63 in een lopend traject. De andere 149 trajecten zijn afgesloten waarvan 75% met een positief resultaat. Dat wil zeggen dat hun situatie stabiel is en ze zelfstandig verder kunnen. Voortgang van het project is van belang omdat jongeren snel worden begeleid bij hun financiële situatie en met deze werkwijze wordt voorkomen dat jongeren voortijdig uitvallen in de schuldhulpverlening of helemaal niet aankomen. Door de samenwerking met verschillende instanties die jongeren begeleiden wordt de stap naar schuldhulpverlening eerder gemaakt door de jongeren. De combinatie van schuldhulpverlening met begeleiding vanuit andere instanties leidt er toe dat jongeren het traject (beter) hebben volgehouden, dan wanneer alleen schuldhulpverlening wordt verleend. 5.4.3.
Summer’s cool en het stimuleren van naschoolse activiteiten Voor de resultaten, conclusies en aanbevelingen in relatie tot Summer’s cool en het stimuleren van naschoolse activiteiten wordt verwezen naar de vorige paragraaf. Deze activiteiten/ instrumenten worden namelijk ook ingezet voor de kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
26
5.4.4.
Mentorproject VMBO-MBO: GOAL! Met Goal! worden jongeren ondersteund bij het maken van de overstap van het voortgezet onderwijs naar het middelbaar beroepsonderwijs (VO-MBO). Het doel van GOAL! is het voorkomen van schooluitval in het eerste jaar van een vervolgopleiding MBO en hiermee het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Goal! richt zich op jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben om een goede start te kunnen maken op het MBO. De leerlingen zitten in het laatste jaar van het VO, dan wel het eerste jaar van het MBO. De vier scholen voor het voortgezet onderwijs in Lelystad en het ROC Flevoland namen deel aan dit project. De coach is een vrijwilliger, die getraind is door professionals om deze ondersteuning te bieden. Een traject duurt maximaal een jaar. Resultaten en conclusie Goal! is in de schooljaren 2011-2012 en 2012-2013 in Lelystad uitgevoerd. Na de realisatie van 26 mentoraten is Goal! in 2013 beëindigd. Ondanks goede afspraken en extra inspanningen zijn er onvoldoende jongeren aangemeld door het VO om Goal! voort te kunnen zetten. In de periode 2011-2013 zijn 26 jongeren begeleid door vrijwilligers van Goal! Van de 26 leerlingen die begeleid zijn via Goal! zaten er een jaar later in ieder geval 24 leerlingen op het MBO, waarmee het voortijdig schoolverlaten is voorkomen. Een jongere heeft het examenjaar opnieuw gedaan en een jongere is verhuisd uit Lelystad. Vooraf zijn leerdoelen vastgesteld en de jongeren zijn op diverse gebieden begeleid, zoals bij het maken van huiswerk, sociale vaardigheden of examenvrees/ faalangst. 5.4.5.
Aanbevelingen ten aanzien van jongeren 12-18 jaar Op basis van de bovengenoemde effecten worden de volgende aanbevelingen gedaan ten aanzien van de activiteiten ten behoeve van de jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar: 1. Cash Flow continueren, waarbij de scholen zorgdragen voor de invulling van de twee lessen die gekoppeld zijn aan de voorlichting over het verantwoord omgaan met geld. 2. Schuldhulpverlening Jeugd continueren met dezelfde partners. 3. Voor de aanbevelingen in relatie tot Summer’s cool en het stimuleren van naschoolse activiteiten wordt verwezen naar paragraaf 5.3.5. 4. De uitvoering van het preventieve armoedebeleid verloopt volgens een doorlopende lijn van peuter tot jong volwassenen. Om een goede kans te krijgen op de arbeidsmarkt is de overgang van het VO naar het MBO een belangrijk schakelmoment. Met de beëindiging van Goal! vindt er nu geen ondersteuning plaats voor jongeren die hierbij extra ondersteuning nodig hebben. Aanbevolen wordt om binnen het beschikbare budget een bedrag te reserveren om de begeleiding van jongeren om een goede start te kunnen maken op het MBO alsnog op te zetten. Het gaat hierbij om de jongeren waarbij signalen zijn geconstateerd dat zij extra ondersteuning nodig hebben om de overgang naar het MBO goed te kunnen maken . 5.5. Ouders Voor ouders wordt vanuit het preventieve armoedebeleid opvoed- en gezinsondersteuning, HomeStart, ingezet en zij worden verwezen naar de regelingen die er zijn op het gebied van onder andere financiële ondersteuning. Voor 2014 wordt (incidenteel) extra ingezet op de risicofactoren schulden en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal door ouders. 5.5.1.
Home-Start Home-Start is een programma voor opvoedingsondersteuning. Bij het Nederlands Jeugdinstituut wordt Home-Start vermeld als een effectieve jeugdinterventie. Ervaren en getrainde vrijwilligers bieden ondersteuning en praktische hulp aan ouders met tenminste één kind van 6 jaar of jonger. De gezinnen geven zélf aan op welke gebieden zij steun wensen: hun vragen staan centraal. Vanuit het preventieve armoedebeleid worden 10% extra gezinnen begeleid vanuit Home-Start. Resultaten en conclusie 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
27
In Lelystad wordt vanaf 2004 ingezet op Home-Start. Uit een analyse van de gezinnen die door Home-Start worden begeleid blijkt dat een groot deel van deze gezinnen onder het armoederisicoprofiel vallen of in de schuldhulpverlening zitten. Dit is de reden geweest om vanuit het preventieve armoedebeleid de begeleiding via Home-Start met 10% uit te breiden. Verdere uitbreiding van het aantal gezinnen is gezien de beschikbare capaciteit (vrijwilligers en coördinatie) niet haalbaar. Door de investering vanuit het armoedebeleid is het armoederisicoprofiel ingevoerd in de werkwijze en hebben vrijwilligers van Home-Start de training “Armoede onder de loep” gevolgd en konden er extra gezinnen worden begeleid. 5.5.2.
Stichting Leergeld Vanaf 2012 wordt jaarlijks een waarderingsubsidie gegeven aan Stichting Leergeld. Stichting Leergeld Lelystad is een onderdeel van een landelijke “leergeld” organisatie en zet zich in voor schoolgaande kinderen uit gezinnen met een inkomen op het niveau van bijstand. Stichting Leergeld is een vrijwilligersorganisatie en is afhankelijk van sponsorbijdragen, waardoor het budget is begrensd. Stichting Leergeld geeft financiële hulp aan ouders, met een inkomen op bijstandsniveau of net daarboven, van schoolgaande kinderen van 4 tot 18 jaar voor kosten die te maken hebben met sportieve of culturele activiteiten of met activiteiten die met het naar school gaan te maken hebben. Financiële hulp wordt alleen door Stichting Leergeld gegeven wanneer er geen andere ondersteuningsmogelijkheden meer zijn vanuit instanties. Het geld van Stichting Leergeld gaat rechtstreeks naar de instantie waaraan betaald moet worden en gaat dus niet naar het gezin om te voorkomen dat het geld ergens anders aan wordt besteed. Vanuit het preventieve armoedebeleid (Kanspunt CJG en afdeling WIZ) vindt er een samenwerking plaats met Stichting Leergeld. Resultaten De samenwerking tussen Stichting Leergeld en gemeente Lelystad (Kanspunt CJG) verloopt goed. Stichting Leergeld neemt bij vragen en indien nodig contact op met het Kanspunt CJG en/ of afdeling WIZ van gemeente Lelystad. Een aantal medewerkers van Stichting Leergeld heeft inmiddels al deelgenomen aan de training “Armoede onder de loep” om armoede beter te kunnen signaleren en gericht door te kunnen verwijzen. Conclusie De doelstelling van het preventieve armoedebeleid is het voorkomen van (de overerving van) armoede door het bieden van kansen aan kinderen, zodat zij later zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Hierbij zijn naschoolse activiteiten en het mee kunnen doen met activiteiten op school van belang. Op basis van evaluatie en de jaarverslagen van Stichting Leergeld kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden van Stichting Leergeld aansluiten bij deze doelstellingen van het (preventieve) armoedebeleid. De samenwerking tussen Stichting Leergeld en afdeling WIZ en Kanspunt CJG van gemeente Lelystad verloopt goed. De bijdrage van de gemeente blijft voor Stichting Leergeld van belang om de te verwachten aanvragers de komende jaren te kunnen helpen. Ook kan deze bijdrage Stichting Leergeld ondersteunen om andere sponsoren aan te trekken. 5.5.3.
Taaltraining WEB in de wijk De Plustijdscholen hebben aangegeven dat er behoefte is aan taaltrainingen in de wijk voor ouders van de basisschoolleerlingen. De taaltrainingen vanuit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) worden gegeven in het gebouw van het ROC. De drempel om naar het ROC te gaan is vaak te hoog voor ouders. In samenwerking met het ROC en afdeling Beleid van Gemeente Lelystad wordt in 2014 aan drie groepen taaltrainingen in de wijk gegeven in plaats van op het ROC. De overige lessen vanuit de WEB worden gegeven op het ROC zelf. De taaltrainingen in de wijk zijn bedoeld voor mensen met een lage opleiding die een grote afstand hebben tot de reguliere opleidingen in het gebouw van het 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
28
ROC, doordat ze door omstandigheden wijkgebonden zijn. De financiering loopt via de WEB gelden. Om aan een groep van 12 deelnemers extra taaltraining te kunnen geven in de wijk is één groep in 2014 gefinancierd via het preventieve armoedebeleid. De scholen bij Plustijd hebben gezorgd voor de werving van de ouders. De trainingen vinden plaats in de Atol, Zuiderzeewijk en de Finnjol. De deelnemers krijgen twee keer drie uur per week les gedurende een jaar (40 weken). Er zijn voldoende deelnemers voor de drie groepen. Het ROC heeft aangegeven dat de taaltrainingen goed verlopen. De taaltrainingen dragen bij aan de ouderbetrokkenheid. In 2014 wordt samen met afdeling Beleid en het ROC bezien of er vanuit de WEB gelden weer taallessen georganiseerd kunnen worden in de wijk en welke behoefte er is vanuit de scholen aan de taallessen in de wijk. 5.5.4.
Preventie schulden In de periode van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2015 wordt door de MDF een pilot gestart met het inzetten van vrijwilligers voor de begeleiding van mensen op de wachtlijst voor schuldhulpverlening en voor nazorg na een schuldhulpverleningstraject. Na een aanmelding bij MDF voor schuldhulpverlening wordt er in een screeningsgesprek beoordeeld of er een schuldenregeling kan worden opgestart. Als er een schuldenregeling kan worden gestart dan wordt de cliënt op de wachtlijst geplaatst. Om tijdens de wachtlijstperiode de financiële situatie te stabiliseren wordt een vrijwilliger ingezet. De ondersteuning richt zich op het stabiel houden van het huishoudboekje en het betalen van de vaste lasten. Wanneer een schuldhulpverleningstraject succesvol wordt beëindigd dan kan het zijn dat het voor een cliënt lastig is om alles, op het gebied van financiën, weer alleen te doen. Om terugval te voorkomen wordt een vrijwilliger, voor een vooraf vastgestelde periode, gekoppeld aan een exschuldenaar om mee te kijken of deze zijn inkomsten en uitgaven nog in balans heeft. Als dat met moeite lukt, kan de vrijwilliger ondersteuning bieden. 5.5.5.
Verwijzing naar andere regelingen/ activiteiten Vanuit het preventieve armoedebeleid worden ouders verwezen naar het bestaande opvoed- en opgroeiaanbod (cursussen en activiteiten die niet via het preventieve armoedebeleid worden aangeboden) en de regelingen die er zijn vanuit het curatieve armoedebeleid (o.a. participatiebijdrage en bijzondere bijstand). 5.5.6.
Aanbevelingen ten aanzien van de ouders De volgende aanbevelingen worden gedaan ten aanzien van de activiteiten ten behoeve van de ouders: 1. De extra begeleiding vanuit Home-Start in dezelfde vorm continueren. 2. Waarderingsubsidie en samenwerking met Stichting Leergeld continueren. 3. Taaltrainingen in de wijk (WEB) blijven organiseren in samenwerking met het ROC. 4. Op basis van evaluatie beoordelen of de inzet van vrijwilligers voor de begeleiding van mensen op de wachtlijst voor schuldhulpverlening en voor nazorg na een schuldhulpverleningstraject kan worden voortgezet na 1 augustus 2015. 5. Blijvend aandacht besteden aan het verwijzen van gezinnen naar kansen en mogelijkheden binnen Lelystad (zowel spoor 2 als opvoed- en opgroeiaanbod). 5.6. Inzicht effecten beleid Om het armoedebeleid meetbaar te maken zijn de volgende acties ondernomen: 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
29
De effecten van de inzet van de diverse instrumenten vanuit het preventieve armoedebeleid zijn kwantitatief en kwalitatief onderzocht. Voor spoor 2 is een armoedemonitor door afdeling Onderzoek en Statistiek van de gemeente Lelystad ontwikkeld. Aanbevolen wordt om deze monitor periodiek (eenmaal in de twee jaar) uit te voeren.
Het bepalen van de doelgroep voor het preventieve beleid is niet eenvoudig te bepalen. De doelgroep valt onder het armoederisicoprofiel, waardoor bij de doelgroepbepaling met meerdere risicofactoren rekening moet worden gehouden. Aanbevolen wordt om het kwantitatieve onderzoek de komende jaren gefaseerd uit te breiden op de volgende wijze: Het meten van de effecten zoveel mogelijk verder uitbreiden naar de effecten van de interventies op middellange termijn. Op termijn een armoedemonitor ontwikkelen voor het preventieve beleid die aansluiting heeft met de onderwijsmonitor.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
30
6.
Financiën
In hoofdstuk 6 wordt een beeld gegeven van de financiën, die gekoppeld zijn aan de verschillende instrumenten en acties in het kader van het preventieve armoedebeleid. 6.1. Besteding financiële middelen De projecten/ interventies vanuit het preventieve armoedebeleid worden conform de afspraken in de notitie ‘Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad (spoor 1)’ uitgevoerd. Goal! is per 1 januari 2014 beëindigd (zie paragraaf 5.4.4). Het budget voor Goal! van € 55.000 is met de bezuinigingen meegenomen. Het structurele budget was in 2013 € 535.000 en is met ingang van 1 januari 2014 naar beneden bijgesteld naar € 480.000. In de onderstaande tabel staan de volgende gegevens vermeld: Het structureel beschikbare budget vanaf 2014. Uitgaven voor 2014 (prognose). In de tabel staan de instrumenten en acties met bijbehorende kosten benoemd zoals ze vanaf 2014 worden uitgevoerd. Instrumenten/ acties Kanspunt CJG Training “Armoede onder de loep” Plustijd (negen basisscholen, extra ondersteuning leerlingen met ontwikkelingsachterstanden)
School’s cool (mentorproject PO naar VO) Summer’s cool Schuldhulpverlening Jeugd Cash Flow Home-Start (opvoedprogramma) Stichting Leergeld (waarderingsubsidie) Overige activiteiten, waaronder monitoring en communicatieactiviteiten (o.a. armoedeconferentie) Taallessen in de wijk (eenmalig 2014) Inzet vrijwilligers wachtlijstbegeleiding en nazorg (1-8-2014 tot 1-8-2015) Deelname aan VVE peuterspeelzaal/ kinderopvang Totaal
Budget 2014 e.v. 150.000 5.500 110.000
Prognose 2014 150.000 5.500 110.000
50.000
50.000
10.000 40.000 15.000 7.500 5.000 87.000
12.000 40.000 15.000 7.500 5.000 25.000 36.000 22.500
480.000
VVE budget 478.500
De uitvoering van het preventieve armoedebeleid is continue in ontwikkeling. Vanaf het begin van deze evaluatieperiode zijn projecten/ acties samen met het maatschappelijk middenveld geïmplementeerd, verder ontwikkeld en/ of uitgebreid. Jaarlijks zijn de projecten geëvalueerd en heeft er bijsturing plaatsgevonden. Op basis van deze evaluaties zijn er projecten gecontinueerd (o.a. School’s cool), geïntensiveerd en uitgebreid (o.a. Plustijd), beëindigd (o.a. Goal!) of minder actief ingezet (communicatieactiviteiten). Dit heeft er toe geleid dat aan de ene activiteit meer middelen zijn uitgegeven dan aan de andere. Voor 2014 is te zien dat er (incidenteel) extra is ingezet op de armoederisicofactoren schulden en beheersing Nederlandse taal door ouders. Er worden taallessen in de wijk gegeven om ondermeer de ouderbetrokkenheid te vergroten. Daarnaast worden er 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
31
vrijwilligers ingezet voor de begeleiding van mensen op de wachtlijst voor schuldhulpverlening en nazorg na een schuldhulpverleningstraject. Verwacht wordt dat bij de doorontwikkeling van het preventieve armoedebeleid verschuivingen binnen het budget zullen blijven plaatsvinden om het beleid zo effectief mogelijk te kunnen uitvoeren en op ontwikkelingen en signalen uit het maatschappelijk middenveld in te kunnen spelen. 6.2. Financiën 2015-2018 In de onderstaande tabel staan de instrumenten en acties met bijbehorende kosten benoemd voor de uitvoering van het preventieve armoedebeleid in de periode 2015-2018. Ten aanzien van het Kanspunt CJG wordt de komende periode verwacht dat het Kanspunt CJG als aparte entiteit verdwijnt en opgenomen wordt binnen de wijkgerichte aanpak jeugd (preventief jeugddomein) en/of AWBZ/WMO infrastructuur. Voor het behoud van de verworven resultaten dienen de coördinatiekosten van € 30.000 behouden te blijven. In de conceptbegroting 2015-2018 is rekening gehouden met deze bezuiniging op het Kanspunt CJG. Daarnaast wordt een gering bedrag bezuinigd op de overige activiteiten (o.a. conferentie). In totaal betekent dit voor 2015 een bezuiniging van € 75.000 en voor 2016 e.v. een bezuiniging van € 125.000. In de tabel is de bovengenoemde bezuiniging alvast meegenomen. Dit betekent dat voor 2015 een budget beschikbaar is voor de uitvoering van het preventieve armoedebeleid van € 405.000 en vanaf 2016 van € 355.000. Ook zijn de kosten voor de inzet van vrijwilligers voor de begeleiding van mensen op de wachtlijst voor schuldhulpverlening en voor nazorg na een schuldhulpverleningstraject meegenomen. Het is echter mogelijk dat deze inzet op grond van de resultaten niet wordt voortgezet na 1 augustus 2015. Binnen het beschikbare budget is een bedrag van € 17.500 gereserveerd voor de begeleiding van jongeren om een goede start te kunnen maken op het MBO. Instrumenten/ acties Kanspunt CJG Training “Armoede onder de loep” Plustijd (negen basisscholen, extra ondersteuning leerlingen met ontwikkelingsachterstanden)
School’s cool (mentorproject PO naar VO) Summer’s cool Schuldhulpverlening Jeugd Cash Flow Home-Start (opvoedprogramma) Stichting Leergeld (waardering subsidie) Overige activiteiten (o.a. conferentie, monitoring) Taallessen in de wijk (eenmalig in 2014) Deelname aan VVE peuterspeelzaal/ kinderopvang Preventie schulden: Inzet vrijwilligers wachtlijstbegeleiding en nazorg Begeleiding jongeren VO-MBO Totaal uitgaven Totaal budget Nog te besteden budget 29 september 2014
Prognose 2014
Prognose 2015
150.000 5.500 110.000
80.000 5.500 110.000
Prognose 2016-2018 e.v. 30.000 5.500 110.000
50.000
50.000
50.000
12.000 40.000 15.000 7.500 5.000 25.000
10.000 40.000 15.000 7.500 5.000 20.000
10.000 40.000 15.000 7.500 5.000 20.000
36.000 VVE budget
VVE budget
VVE budget
22.500 (vanaf 1-8-2014)
44.500
44.500
478.500 480.000 1.500
17.500 405.000 405.000 0
17.500 355.000 355.000 0
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
32
7.
Conclusies en aanbevelingen
In hoofdstuk 7 worden conclusies getrokken op basis van de uitgevoerde evaluatie en aanbevelingen gedaan voor de uitvoering van het beleid voor de periode van 2015-2018. De effecten van de uitvoering van het preventieve armoedebeleid worden steeds beter zichtbaar. Uit de evaluatie blijkt dat de eerste voorzichtige, maar nadrukkelijk positieve resultaten door maatschappelijke organisaties – waaronder het onderwijs – worden teruggegeven. De partners in het maatschappelijk middenveld zijn het eens dat het ingeslagen pad ook de juiste route is. Gemeente Lelystad heeft zich als een van de eerste gemeenten in Nederland sterk gericht op het uitwerken en uitvoeren van preventief armoedebeleid. Ook bestaat er in Lelystad een groot draagvlak onder ambtenaren en maatschappelijke organisaties, en hun inzet in het concretiseren van het beleid in de praktijk is enorm. Bij alle betrokkenen is er consensus over de wijze waarop samengewerkt kan worden aan de twee sporen van het armoedebeleid. Uit: het Onderzoek en advies in het kader van de Nederlandse Stedenestafette 2010 “Samen voor succes in armoedebestrijding: Lelystad”
Twee belangrijkste pijlers voor het succes van het preventieve beleid zijn: a) De continuïteit van het beleid (de lange adem want het gaat om generaties); b) De continuïteit van de aanpak (een aaneengesloten ondersteuning van peuter tot jongvolwassene). De afgelopen jaren is er een goede samenwerking opgebouwd met de partners in het maatschappelijk middenveld ten behoeve van de preventie van armoede. Kinderen zijn begeleid en ondersteund via Plustijd, School’s cool, Summer’s cool, Schuldhulpverlening Jeugd en Cash Flow. Professionals, vrijwilligers en ouders konden terecht bij het Kanspunt CJG, expertisecentrum armoedepreventie, voor vragen over opvoedingsondersteuning, maatschappelijke zorg en financiële ondersteuning en gezinnen zijn ondersteund en verwezen via het Kanspunt CJG. Daarnaast is de training “Armoede onder de loep” aangeboden om professionals en vrijwilligers te scholen rondom de preventie van armoede. De bovengenoemde instrumenten/ activiteiten worden alleen vanuit het preventieve armoedebeleid uitgevoerd en worden dus niet via een ander proces aangeboden. Daarnaast draagt het preventieve armoedebeleid bij aan de inzet van VVE, Home-Start, taaltrainingen voor ouders, preventie van schulden en de werkzaamheden van Stichting Leergeld. Ook zijn er diverse activiteiten verricht om het netwerk rondom de armoedepreventie te versterken en ouders te wijzen op de mogelijkheden die er zijn bijvoorbeeld voor financiële ondersteuning (spoor 2). Preventief beleid is lange termijn beleid en als zodanig onlosmakelijk met curatief beleid verbonden. Het uitgangspunt is – conform het adagium dat voorkomen altijd beter is dan genezen - dat de investering in preventief beleid op de lange termijn het effect heeft dat er minder geïnvesteerd hoeft te worden in curatief. De evaluatie laat in eerste – voorzichtige – signalen zien dat deze aanpak de juiste is. Met andere woorden; de investeringen op preventie renderen door het voorkomen van problemen, terwijl die op spoor 2 (curatief) veeleer bedoeld zijn om de symptomen van een bestaand (en veelal blijvend) probleem te verzachten. Spoor 1 is dus blijkens de uitkomsten van de evaluatie succesvol en een effectieve hefboom ter voorkoming van de overerving van armoede door kinderen letterlijk naar een betere startpositie in het leven te brengen. Het advies is dan ook om door te zetten op preventief beleid. 29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
33
Voor kinderen die opgroeien in armoede is het risico dat zij later arm of sociaal uitgesloten zijn veel groter dan voor welvarender leeftijdsgenoten. Ook ervaren arme kinderen gedurende hun jeugd meer gezondheidsproblemen, doen zij minder mee aan allerlei sociale activiteiten, hebben zij vaak een lager opleidingsniveau en als volwassene minder vaak (vast) werk. Om het risico op armoede en sociale uitsluiting laag te houden blijft het van belang blijft dat (arme) kinderen voldoende gelegenheid hebben een goede opleiding te volgen. Die is cruciaal voor de kansen aan het werk te komen en te blijven. Uit “voorbestemd tot achterstand? Armoede en sociale uitsluiting in de kindertijd en 25 jaar later, SCP 2011).
Het bovengenemde onderzoek bevestigd ook dat het van belang blijft om te investeren in preventief armoedebeleid om jongeren zoveel mogelijk gelijke kansen te geven en om maatschappelijke kosten te voorkomen (werkloosheid, schulden, gezondheidszorg, e.d.). Continueren Op grond van de positieve effecten van het preventieve armoedebeleid wordt voorgesteld om te behouden wat is bereikt en de huidige succesvolle activiteiten en instrumenten te continueren. Hierbij wordt opgemerkt dat op basis van evaluatie wordt bepaald of de inzet van vrijwilligers voor de begeleiding van mensen op de wachtlijst voor schuldhulpverlening en voor nazorg na een schuldhulpverleningstraject na 1 augustus 2015 kan worden voortgezet. Verder wordt opgemerkt dat voor het Kanspunt CJG verwacht wordt dat een deel van de werkzaamheden van het Kanspunt CJG verdwijnt en opgenomen wordt binnen de wijkgerichte aanpak jeugd (preventief jeugddomein) en/of AWBZ/WMO infrastructuur. Aanbevolen wordt om de werkzaamheden van Kanspunt CJG voorlopig te continueren en te onderzoeken op welke wijze aansluiting kan worden gezocht bij de verbinding die tot stand wordt gebracht tussen het CJG (basisvoorzieningen) en de sociale wijkteams. Een aantal taken van het Kanspunt CJG blijft echter nodig. Voor het behoud van de verworven resultaten dienen de coördinatiekosten van € 30.000 behouden te blijven. Daarnaast kan op de overige activiteiten (o.a. armoedeconferentie) een gering bedrag worden bezuinigd van € 5.000 per jaar. In totaal betekent dit voor 2015 een bezuiniging van € 75.000 en voor 2016 e.v. een bezuiniging van € 125.000. Deze bezuiniging is meegenomen in de conceptbegroting 2015-2018. Binnen het beschikbare budget is een bedrag van € 17.500 gereserveerd om de begeleiding van jongeren om een goede start te kunnen maken op het MBO alsnog op te zetten. Hierdoor wordt de kans vergroot dat jongeren die vallen onder het armoederisicoprofiel met een startkwalificatie op de arbeidsmarkt komen.
29 september 2014
Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid Lelystad 2011-2014
34
Armoedemonitor Lelystad 2012
Juni 2014 Onderzoek en Statistiek Gemeente Lelystad
1
Inhoudsopgave Inleiding.................................................................................................................................. 3 Samenvatting ......................................................................................................................... 5 Hoofdstuk 1: Doelgroep.......................................................................................................... 8 1.1 Omvang en kenmerken minimahuishoudens................................................................ 8 1.1.1 Verdeling naar huishoudens .................................................................................. 9 1.1.2 Verdeling naar bevolkingsgroep ............................................................................. 9 1.1.3 Verdeling naar inkomensbron ...............................................................................10 1.1.4 Verdeling naar leeftijd ...........................................................................................10 1.1.5 Verdeling naar wijk ...............................................................................................11 1.2 Kinderen in minimahuishoudens .................................................................................11 1.3 Langjarige minima .......................................................................................................12 1.4 Profielen belangrijkste doelgroepen ............................................................................13 Hoofdstuk 2: Regelingen en hun bereik ................................................................................ 14 2.1 Regelingen voor het minimabeleid ..............................................................................14 2.2. Bereik regelingen minimabeleid .................................................................................14 2.2.1 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen .............................................................15 2.2.2 Bijzondere bijstand ...............................................................................................15 2.2.3 Langdurigheidstoeslag ..........................................................................................16 2.2.4 Collectieve ziektekostenverzekering .....................................................................16 2.2.5 Bijdrage participatie kinderen ................................................................................17 2.2.6 Bijdrage participatie 65-plus ..................................................................................17 2.3 Cumulatief gebruik gemeentelijke voorzieningen ........................................................18 2.4 Overige voorzieningen ................................................................................................19 2.4.1 Kinderopvang........................................................................................................19 2.4.2 Wmo .....................................................................................................................20 2.4.3 Schuldhulpverlening..............................................................................................20 Hoofdstuk 3: Inkomenseffecten van voorzieningen .............................................................. 21 3.1 Kerngegevens .............................................................................................................21 3.2 Effecten regelingen .....................................................................................................22 Bijlage 1: Minimahuishoudens in Lelystad ............................................................................ 25 1.1 Kenmerken alle huishoudens ......................................................................................25 1.1.1 Huishoudtype ........................................................................................................25 1.2 Langjarige minima .......................................................................................................26 1.2.1 Bron van het inkomen ...........................................................................................26 1.2.2 Huishoudtype ........................................................................................................27 1.2.3 Leeftijd ..................................................................................................................27 1.2.4 Herkomst ..............................................................................................................27 1.3 Kinderen .....................................................................................................................28 1.4 Minimahuishoudens naar wijk .....................................................................................29 Bijlage 2: Kenmerken doelgroep tot 100 % van het sociaal minimum ................................... 31 Bijlage 3: Geografische spreiding ......................................................................................... 32 Bijlage 4: Verantwoording en definities ................................................................................. 33 4.1 Onderzoeksdoel ..........................................................................................................33 4.2 Onderzoeksmethodiek ................................................................................................33 4.3 Statistisch kader ..........................................................................................................34 4.4 Operationele definitie huishouden ...............................................................................34 4.5 Inkomensbron .............................................................................................................35 4.6 Berekening van de duur van het minimuminkomen .....................................................35 4.7 Definiëring etnische herkomst .....................................................................................35 4.8 Referentiegemeenten ..................................................................................................35 4.9 Landelijke vergelijking .................................................................................................36 Bijlage 5: Lijst van afkortingen .............................................................................................. 37 2
Inleiding De gemeente Lelystad vervult een belangrijke rol bij de bestrijding en preventie van armoede. Het is hierom van belang om een zo goed mogelijk beeld te hebben van de groep huishoudens die tot de minima behoort. Om deze reden is Onderzoek en Statistiek gevraagd een armoedemonitor op te stellen, waarin de volgende onderzoeksvragen worden beantwoord: 1. Wat zijn de omvang en de kenmerken van de doelgroep voor het armoedebeleid in de gemeente Lelystad? 2. Wat is het bereik van de bestaande regelingen onder de doelgroep? 3. Wat is het effect van de lokale regelingen op de financiële positie van de verschillende huishoudtypes? Het armoedebeleid van de gemeente Lelystad wordt uitgevoerd volgens twee sporen. Het eerste spoor is het preventieve armoedebeleid en heeft als doel het terugdringen van (de overerving van) armoede door het bieden van kansen aan kinderen. Het tweede spoor is het curatieve armoedebeleid en is bedoeld voor mensen die in een situatie van armoede verkeren, waarbij instrumenten (o.a. bijzondere bijstand) worden ingezet om hen in financiële zin te ondersteunen. De voorliggende monitor richt zich op het curatieve armoedebeleid. Voor de evaluatie van het preventieve armoedebeleid wordt verwezen naar de nota “Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid 2011-2014”. Opzet van het onderzoek In dit onderzoek zijn de registraties van zoveel mogelijk verschillende regelingen aan elkaar gekoppeld, zodat een samenhangend inzicht ontstaat in de minimapopulatie en het gebruik van de diverse regelingen. Het gaat om de volgende regelingen: Lopende Wet Werk en Bijstand (WWB)-uitkering op de peildatum 1 januari 2013. Aanvullende Inkomensvoorziening ouderen (AIO) ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de peildatum 1 januari 2013. Kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen in het peiljaar 2012. Bijzondere bijstand in het peiljaar jaar 2012. Bijdrage participatie voor 65-plus of 4 – 18 jaar in het peiljaar 2012. Een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksmethodiek staat in bijlage 4. In 2011 is al eerder onderzoek verricht naar de resultaten van het curatieve armoedebeleid (armoedemonitor 2010). Deze monitor was de eerste opstap naar een gereguleerde meting op de verschillende elementen van het curatieve armoedebeleid en heeft de weg vrijgemaakt voor de voorliggende tweede – nu grondiger opgezette – monitor van 2012. In deze monitor wordt voor zover mogelijk een vergelijking gemaakt met de gegevens uit 2010. Er is echter wel een belangrijk verschil tussen de gegevens uit 2010 en 2012. In 2010 is gebruik gemaakt van een bestand van de belastingdienst waarin de 65-plussers staan die geen andere vorm van inkomen hebben dan de Algemene Ouderdoms Wet (AOW). Deze data is echter voor 2012 niet beschikbaar, waardoor er minder zicht is op het aantal 65-plussers met een inkomen op het sociaal minimum. Verschillen tussen 2010 en 2012 zullen hierdoor deels verklaard kunnen worden. Voor de referentiegemeenten is gekozen om de vergelijking aan te gaan met gemeenten van ongeveer gelijke grote die op 1 januari 2013 ook in de WWB-Benchmark vertegenwoordigd zijn. Vergelijkingen kunnen hoofdzakelijk worden gemaakt met gegevens die via CBS te verkrijgen zijn. Waar vergelijking met de referentiegemeenten niet mogelijk was, is een vergelijking gemaakt met de buurgemeente Almere als dit relevant was. 3
Opbouw en inhoud armoedemonitor Na de samenvatting volgt in hoofdstuk 1 een beschrijving van de doelgroep van het armoedebeleid. Hierbij wordt aandacht besteed aan de omvang van de minimahuishoudens, de verdeling naar huishoudens, inkomensbron, bevolkingsgroep, leeftijd en wijk, de kinderen in minimahuishoudens en de langjarige minima. In hoofdstuk 2 komen de regelingen van het armoedebeleid aan bod en het bijbehorende bereik. Hierbij wordt ook het cumulatief gebruik van de regelingen benoemd. In hoofdstuk 3 staan de effecten van de inkomensondersteunende regelingen op de financiële positie van de minimahuishoudens in Lelystad. In de bijlagen staat een beschrijving van de onderzoeksmethodiek, een verklarende lijst van de gebruikte afkortingen en verdere achtergrondgegevens met betrekking tot de minimahuishoudens in Lelystad.
4
Samenvatting De armoedemonitor 2012 is opgesteld door Onderzoek en Statistiek en geeft een beeld van de omvang en de kenmerken van de doelgroep voor het armoedebeleid, het bereik van de bestaande regelingen onder de doelgroep en het effect van de lokale regelingen op de financiële positie van de verschillende huishoudtypes. Het armoedebeleid van de gemeente Lelystad wordt uitgevoerd volgens twee sporen. Het eerste spoor is het preventieve armoedebeleid en heeft als doel het terugdringen van (de overerving van) armoede door het bieden van kansen aan kinderen. Het tweede spoor is het curatieve armoedebeleid en is bedoeld voor mensen die in een situatie van armoede verkeren, waarbij instrumenten (o.a. bijzondere bijstand) worden ingezet om hen in financiële zin te ondersteunen. De voorliggende monitor richt zich op het curatieve armoedebeleid. Voor de evaluatie van het preventieve armoedebeleid wordt verwezen naar de nota “Evaluatie uitvoering preventief armoedebeleid 2011-2014”. Omvang en kenmerken minimahuishoudens De doelgroep voor het minimabeleid bestaat in 2012 in de gemeente Lelystad uit 3.953 huishoudens. Dit zijn alle huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. De minimahuishoudens vormen een aandeel van 12,7% van de totale huishoudpopulatie in Lelystad. Landelijk ligt dit percentage op 14,4 %. Een percentage van 10,8% heeft een inkomen tot 100% van het sociaal minimum. Landelijk ligt het percentage op 7,3%. Het percentage komt echter wel overeen met de situatie in Almere (12%). De inkomensgrenzen liggen daar iets anders dan in Lelystad, maar geven wel een redelijke vergelijking. In de verdeling naar huishoudtype vinden we relatief veel alleenstaanden en eenoudergezinnen onder de minima. In Lelystad is 41% van de minima alleenstaand en behoort 23% tot de categorie eenoudergezin. Van alle eenoudergezinnen moet 43% rondkomen van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Van de minimahuishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum leeft 46% van een bijstandsuitkering en ontvangt 19% een AOW. Ongeveer 36% heeft een ander inkomen. De grootste groep minimahuishoudens bevindt zich, absoluut gezien, in de leeftijdscategorie 45 tot 65 jaar, 40% van de minima valt in deze leeftijdsgroep. In de categorie 18 tot 27 jaar bevinden zich relatief de meeste minima. Wat betreft etnische herkomst ligt het aandeel allochtone huishoudens onder de minima op 48%. Het aandeel minima onder de niet-westers allochtone huishoudens is relatief hoog te noemen. Van alle huishoudens van niet-westerse afkomst leeft 28% van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. In de Zuiderzeewijk, Schepenwijk-Midden en het Stadshart wonen met respectievelijk 21, 18 en 18% relatief veel minima. In het Buitengebied, Lelystad-haven, Havendiep en Kustwijk met respectievelijk 4, 6, 8 en 10% is het aandeel minima lager dan het lokale gemiddelde van 13%. Kinderen Van de 17.476 jongeren tot 18 jaar die Lelystad telt, groeien er 2.677 op in een huishouden met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum, dit is 15% van alle kinderen in Lelystad. Een percentage van 64% van de kinderen in minimahuishoudens is van allochtone afkomst. Van alle niet-westers allochtone kinderen groeit bijna een derde op in een minimahuishouden en van alle autochtone kinderen is dit één op de tien. 5
Langjarige minima In Lelystad behoort 49% van alle minimahuishoudens tot de langjarige minima. Dit houdt in dat zij drie jaar of langer van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum rond hebben moeten komen. Op een totaal van 31.081 huishoudens in de gemeente gaat het om 6% van de gehele populatie. Landelijk gezien behoort 48% van de minimahuishoudens tot de langjarige minima, wat neerkomt op 7% van de totale huishoudpopulatie in Nederland. Er moet bij deze vergelijking wel rekening worden gehouden met het gegeven dat, doordat niet bekend is wie er rond moet komen van alleen een AOW, weinig zicht is op de groep 65-plussers in een minimasituatie. Deze groep heeft het grootste risico op een langdurige minimasituatie. CBS cijfers over 2011 en eerder laten zien dat het aandeel langjarige minima in Lelystad altijd hoger was dan het landelijk gemiddelde. Bereik van de regelingen Er bestaan verschillende soorten regelingen voor het minimabeleid, zowel landelijk als lokaal. In het onderzoek zijn de lokale regelingen meegenomen. Het bereik van de regelingen onder de minimahuishoudens is als volgt: Kwijtschelding gemeentelijke belastingen De kwijtschelding van gemeentelijke belastingen heeft in de gemeente Lelystad een bereik van 77% van alle minimahuishoudens tot 100% van het sociaal minimum. Bijzondere bijstand In 2012 hebben 2.105 huishoudens één of meerdere keren gebruikgemaakt van de bijzondere bijstand, ofwel 53% van de doelgroep. Het bereik van de bijzondere bijstand is in Lelystad ten opzichte van het landelijke bereik hoog te noemen. Volgens de stapelingsmonitor van het CBS zijn er in Nederland 365.751 huishoudens die gebruik hebben gemaakt van bijzondere bijstand. Op een totaal van 1.055.710 huishoudens die rond moeten komen van 120% van het minimum houdt dit in dat 34,6% van de doelgroep gebruik heeft gemaakt van bijzondere bijstand. In Lelystad ligt het percentage van het bereik op 53%. Langdurigheidstoeslag Van de langdurigheidstoeslag maakt 54% van de doelgroep gebruik. Collectieve ziektekostenverzekering Het bereik van de collectieve ziektekostenverzekering (CZV) is 32%. Bijdrage participatie De participatiebijdrage voor de kinderen heeft in de gemeente Lelystad een bereik van 57%. In totaal hebben 112 huishoudens gebruikgemaakt van de participatiebijdrage 65-plus, dit is 21% van de doelgroep. Kinderopvang Van de minimahuishoudens hebben er 208 gebruik gemaakt van de vergoeding voor kinderopvang. Wmo Van alle huishoudens maakt 7% gebruik van individuele voorzieningen in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Van de minimahuishoudens in Lelystad doet 15% een beroep op de Wmo. Inkomenseffecten van voorzieningen Voor acht verschillende huishoudtypes is in kaart gebracht wat het effect van de inkomensondersteunende voorzieningen op hun financiële positie is. Hieruit blijkt dat huishoudens met twee kinderen onder de 18 jaar die rond moeten komen van 100% van het sociaal minimum relatief het meeste baat hebben bij de lokale regelingen. Alleenstaande 6
ouders met jonge kinderen hebben in vergelijking met de andere minimahuishoudens de grootste vrij besteedbare ruimte. Gemeentelijke regelingen zorgen er voor dat diverse huishoudtypen vrij besteedbare ruimte krijgen. Een aantal huishoudtypen (inkomen op 100% of 120% van het sociaal minimum) heeft zonder de gemeentelijke regelingen al enige vrij besteedbare ruimte. Daarnaast is er een aantal huishoudens dat dankzij de gemeentelijke regelingen uit de rode cijfers kan komen. Voor sommige huishoudens blijft ook na de gemeentelijke bijdrage nog een maandelijks tekort bestaan.
7
Hoofdstuk 1: Doelgroep In dit hoofdstuk komen de omvang en de kenmerken van de minimahuishoudens aan de orde. In de gemeente Lelystad bestaan verschillende gemeentelijke regelingen. Een aantal van deze regelingen is bedoeld voor huishoudens op het sociaal minimum (bijstandsniveau). De maximumgrens voor gemeentelijke regelingen met betrekking tot het armoedebeleid is 120% hiervan (zie paragraaf 2.1). In deze monitor beschrijven we daarom de kenmerken van de doelgroep met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Waar mogelijk worden de uitkomsten vergeleken met gegevens uit referentiegemeenten (zie bijlage 4).
1.1 Omvang en kenmerken minimahuishoudens In deze paragraaf wordt de omvang van de minimapopulatie weergegeven en komt een verdeling van de minimahuishoudens naar huishoudtype, bevolkingsgroep, inkomensbron en leeftijd aan de orde. Ook wordt aangegeven waar de minimahuishoudens zich bevinden in Lelystad. Voor meer achtergrondgegevens wordt verwezen naar bijlage 1. In bijlage 2 geven we de belangrijkste kenmerken weer van de doelgroep tot 100% van het sociaal minimum. De volgende tabel bevat een overzicht van het aantal en aandeel minima en niet-minima huishoudens. Tabel 1.1 Inkomensverdeling minima in Lelystad Inkomen Huishoudens Tot 100% sociaal minimum 3.355 100 tot 120% 598 Subtotaal tot 120% 3.953 121% en hoger 27.128 Totaal 31.081
10,8% 1,9% 12,7% 87,3% 100%
Landelijk1 7,3% 7,1% 14,4% 85,6% 100%
Almere 12% 2% 14% 86% 100%
Van de in totaal 31.081 huishoudens die Lelystad telt, leven 3.953 op een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Dit is 12,7% van de totale huishoudpopulatie. Landelijk ligt dit percentage op 14,4%. Een percentage van 10,8% heeft een inkomen tot 100% van het sociaal minimum. Landelijk ligt het percentage op 7,3%. Het percentage komt echter wel overeen met de situatie in Almere (12%). De inkomensgrenzen liggen daar iets anders dan in Lelystad, maar geven wel een redelijke vergelijking. In Almere komt 12% rond van 105% en 2% tussen de 105 en 120% van het sociaal minimum. In vergelijking met 2010 is er nagenoeg niets veranderd in de grootte van de verschillende inkomensgroepen.
1
Cbs RIO 2011
8
1.1.1 Verdeling naar huishoudens In de volgende tabel is de minimapopulatie verdeeld naar type huishouden. Tabel 1.2 Huishoudens naar type Categorie Aantal Alleenstaand Eenoudergezin Meerpersoons zonder kinderen Meerpersoons met kinderen Onbekend Totaal
Aandeel van totaal
1629 923
41,2% 23,2%
Aandeel minima per type huishouden Lelystad 18,5% 43%
396
10,0%
4,4%
817
20,7%
8,1%
188 3.953
4,8% 100%
19,5% 12,7%
Aandeel minima per type huishouden Nederland 26,7% 34,6% 7,4% 4,9% 12,2% 15,1%
In tabel 1.2 is de minimapopulatie verdeeld over de verschillende huishoudens. Te zien is dat het grootste deel van de minima (41,2%) tot de alleenstaanden behoort. Dit komt voor een deel doordat dit type huishouden veel voorkomt in Lelystad. Van alle alleenstaanden behoort 18,5% tot de minima. Voor Nederland ligt dit op 26,7%. Dit verschil komt waarschijnlijk door het ontbreken van gegevens over AOW-ers in een minimapositie. Wat vooral opvalt is dat met name huishoudtypen met kinderen in Lelystad relatief gezien vaker tot de minima behoren dan het Nederlands gemiddelde. 1.1.2 Verdeling naar bevolkingsgroep In de volgende tabel is de minimapopulatie verdeeld naar etnische herkomst. Tabel 1.3 Minimahuishoudens naar bevolkingsgroep Categorie Minima Alle huishoudens Autochtoon Westers allochtoon Niet-westers allochtoon Niet gekwalificeerd Totaal
1884 427 1454 188 3.953
47,7% 10,8% 36,8% 4,8% 100%
66,6% 13,3% 16,9% 3,1% 100%
Aandeel naar bevolkingsgroep 9,1% 10,3% 27,6% 19,5% 12,7%
Onder de minimahuishoudens ligt het aandeel autochtone huishoudens op 48%, terwijl dit in 2010 nog op 53% lag. Het aandeel minima onder de niet-westers allochtone huishoudens is relatief hoog te noemen. Van alle huishoudens van niet-westerse afkomst leeft 28% van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Onder niet westers allochtonen is ook een toename te zien van het aantal minima, van 26% in 2010 naar 28% in 2012.
9
1.1.3 Verdeling naar inkomensbron Als we de huishoudens met een minimuminkomen tot 120% van het sociaal minimum uitsplitsen naar hoofdinkomen zien we de volgende verdeling. Tabel 1.4 Inkomensbron minima, inkomen tot 120% sociaal minimum Inkomensbron WWB AOW 2 Ander inkomen Totaal
Aantal 2012 1.806 730 1.417 3.953
Aandeel 2012 45,7% 18,5% 35,8% 100%
Aantal 2010 1.458 1.073 1.517 4.048
Aandeel 2010 36,0% 26,5% 37,5% 100%
Van de minimahuishoudens tot 120% leeft 46% van een bijstandsuitkering en ontvangt 19% een AOW. Ongeveer 36% heeft een ander inkomen. Tot deze categorie behoren huishoudens met een WW-uitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een laag inkomen uit werk. De afname van het aantal AOW-ers heeft te maken met het ontbreken van gegevens over de AOW-ers in een minimapositie. Wat opvalt is dat de groep minima met een bijstandsuitkering met meer dan 300 is toegenomen ten opzichte van 2010. In totaal is 6% van de Lelystadse huishoudens afhankelijk van een bijstandsuitkering. Hiermee zit Lelystad net iets boven het gemiddelde in de referentiesteden. Hier heeft 5% een bijstandsuitkering. 1.1.4 Verdeling naar leeftijd De onderstaande tabel geeft een overzicht van de huishoudens op basis van de leeftijd van de oudste persoon in het huishouden. Tabel 1.5 Leeftijdsopbouw minimahuishoudens naar leeftijd oudste lid van het huishouden Categorie 18 - 27 jaar 27 - 45 jaar 45 - 65 jaar 65 en ouder Totaal
Minima 296 1.277 1.591 788 3.953
Alle huishoudens 7,5% 32,3% 40,2% 19,9% 100%
4,2% 31,7% 41,1% 23,0% 100%
Aandeel minima per leeftijdscategorie 22,8% 13,0% 12,5% 11,0% 12,7%
Absoluut gezien bevindt de grootste groep minimahuishoudens zich in de leeftijdscategorie van 45 tot 65 jaar, 40% van de minima valt in deze leeftijdsgroep. De laatste kolom van de tabel geeft het aandeel minima per leeftijdscategorie weer ofwel het relatieve aantal minima per leeftijdsgroep. Hieruit blijkt dat het aandeel minima onder huishoudens in de leeftijdscategorie van 18 tot 27 jaar relatief hoog is.
2
Tot de AOW-ers worden de mensen gerekend die behoren tot de minima en waarbij de oudste persoon in het huishouden ouder is dan 65 jaar, tenzij er in dit huishouden ook een bijstandsuitkering wordt ontvangen. De groep minima met AOW zal in werkelijkheid groter zijn dan het aantal dat hier is vermeld.
10
1.1.5 Verdeling naar wijk De volgende tabel geeft voor elke wijk in Lelystad het percentage weer dat tot de minimapopulatie behoort. Tabel 1.6 Aantal huishoudens met een minimuminkomen tot 120% sociaal minimum naar wijk Wijk Minimahuishoudens Alle Aandeel huishoudens Zuiderzeewijk 470 11,9% 7,2% 21,1% Atolwijk
549
13,9%
12,5%
14,2%
Boswijk
582
14,7%
14,8%
12,6%
Waterwijk
654
16,5%
14,3%
14,7%
Schepenwijk-Midden
577
14,6%
10,5%
17,6%
Kustwijk
492
12,4%
16,1%
9,8%
Havendiep
370
9,4%
14,5%
8,2%
Lelystad-haven
121
3,1%
6,3%
6,2%
Stadshart
117
3,0%
2,1%
17,8%
21
0,5%
1,7%
3,9%
3.953
100%
100%
12,7%
Overig/Buitengebied Totaal
In de Zuiderzeewijk, Schepenwijk-Midden en Stadshart wonen relatief veel minima. In het Buitengebied, Lelystad-haven, Havendiep en Kustwijk is het aandeel minima lager dan het lokale gemiddelde. Hierbij moet worden opgemerkt dat er in de Waterwijk sprake is van een toename van 2%, terwijl het aandeel in Schepenwijk-Midden juist is afgenomen ten opzichte van 2 jaar geleden.
1.2 Kinderen in minimahuishoudens Tabel 1.7 Aantal kinderen in minimahuishoudens tot 120% van het sociaal minimum Categorie 2010 2012 Aantal Aandeel Aantal Kinderen in minimahuishoudens 2.442 13,9% 2.677 Kinderen in andere huishoudens 15.112 86,1% 14.799 Totaal 17.554 100% 17.476
Aandeel 15,3% 84,7% 100%
Van alle kinderen in Lelystad groeit 15,3% op in een minimahuishouden (inkomen tot 120% van het sociaal minimum). In 2010 lag dit percentage op 13,9%. Gekeken naar de leeftijd van de kinderen is er geen leeftijdsgroep die sterker vertegenwoordigd is. Dat wil zeggen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het aandeel kinderen dat opgroeit in een minimasituatie op korte termijn structureel zal toe- of afnemen. Tabel 1.8 Kinderen in (minima)huishoudens naar leeftijd Leeftijd kinderen Kinderen in minimahuishoudens 0-4 jaar 586 21,9% 4-12 jaar 1.284 48,0% 12-18 jaar 807 30,1% Totaal 2.677 100%
Alle kinderen 3.866 8.141 5.469 17.476
Aandeel 22,1% 46,6% 31,3% 100%
15,2% 15,8% 14,8% 15,3%
Van alle kinderen in Lelystad groeit 20% op in een eenoudergezin. Van alle kinderen in een minimumhuishouden is dit 60%. Dit betekent dat van alle kinderen die in een eenoudergezin 11
opgroeien, bijna één op de twee (47%) in een minimahuishouden leeft. Onder huishoudens met twee ouders ligt dit aandeel met 7% aanzienlijk lager. Tabel 1.9 Kinderen in (minima)huishoudens tot 120% van het sociaal minimum naar type huishouden Kinderen in Aandeel van Categorie Alle kinderen minimahuishouden groep Eenoudergezin 1.611 60% 3441 19,7% 46,8% Meerpersoons met kinderen 971 36% 13384 76,9% 7,3% Onbekend 95 4% 642 3,7% 14,5% Totaal 2.677 100% 17467 100% 15,3%
Van de kinderen in een minimahuishouden woont bijna 64% in een huishouden van buitenlandse afkomst (niet-westers of westers allochtoon). Als we kijken naar alle kinderen in Lelystad, is dit 42%. Van alle niet-westers allochtone kinderen groeit bijna 30% op in een minimahuishouden, van de autochtone kinderen is dit nog geen één op de tien. Zoals eerder vermeld is het aandeel kinderen dat opgroeit in een minimahuishouden gestegen van 14% naar 15%. Het lijkt er op dat deze stijging onder alle herkomstgroepen terug komt. Tabel 1.10 Kinderen in (minima)huishoudens naar herkomst van huishouden Kinderen in Categorie Alle kinderen Minimahuishouden (120% Autochtoon 879 9.555 32,8% 54,7% Westers allochtoon 314 2.450 11,7% 14,0% Niet-westers allochtoon 1.393 4.829 52,0% 27,6% Onbekend 93 642 3,5% 3,7% Totaal 2.677 100% 17.476 100%
Aandeel van groep 9,2% 12,8% 28,8% 14,5% 15,3%
1.3 Langjarige minima Van het totaal aantal minima in de gemeente is een deel langjarig afhankelijk van een minimuminkomen. Hieronder staan een aantal kenmerken van de groep langjarige minima met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Tabel 1.11 Minimahuishoudens tot 120% sociaal minimum, naar duur op het inkomen Categorie Tot een jaar 1 tot 3 jaar 3 jaar en langer Totaal
Minima huishoudens 874 1.137 1.942 3.953
22,1% 28,8% 49,1% 100%
In Lelystad leeft 49% van de minima huishoudens langer dan drie jaar op inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Op een totaal van 31.081 huishoudens in de gemeente gaat het om 6% van de gehele populatie. Landelijk gezien behoort 48% van de minimahuishoudens tot de langjarige minima, wat neerkomt op 7% van de totale huishoudpopulatie in Nederland. Er moet bij deze vergelijking wel rekening worden gehouden met het gegeven dat, doordat niet bekend is wie er rond moet komen van alleen een AOW, weinig zicht is op de groep 65-plussers in een minimasituatie. Deze groep heeft het grootste risico op een langdurige minimasituatie. CBS cijfers over 2011 en eerder laten zien dat het aandeel langjarige minima in Lelystad altijd hoger was dan het landelijk gemiddelde. Ten opzichte van 2010 is er een tweetal grote verschillen te zien. Het aantal mensen dat tot een jaar of tussen 1 en 3 jaar tot de minima behoort is in absolute getallen duidelijk groter dan in 2010 en tegelijkertijd is het aantal mensen dat 3 jaar of langer tot deze groep behoort 12
juist kleiner. Dat deze laatste groep kleiner is geworden heeft een methodologische oorzaak; het is in tegenstelling tot 2010 niet bekend welke AOW-ers alleen van een AOW rond moeten komen. Dat er meer mensen zijn die voor kortere of middellange tijd van een minimuminkomen rond moeten komen zal een gevolg van de aanhoudende crisis kunnen zijn. De groei van deze groep houdt in dat de groep die langer dan 3 jaar van een minimuminkomen moet rondkomen in de komende jaren waarschijnlijk zal toenemen.
1.4 Profielen belangrijkste doelgroepen Centraal uitgangspunt van het beleid van de gemeente in het kader van de WWB is dat een zelfstandig inkomen door werk de beste manier is om armoedeproblemen te voorkomen. Tegelijkertijd blijkt dat, in het bijzonder bij langdurige afhankelijkheid van (maximaal 120% van) het sociaal minimum, financiële problemen en daarmee samenhangende maatschappelijke problemen, zoals het niet deel kunnen nemen aan participatieactiviteiten (door kinderen) niet altijd te vermijden zijn. Het is van belang om het armoedebeleid optimaal af te stemmen op de karakteristieken van de minimahuishoudens.
Op basis van de analyses uit de bovengenoemde onderzoeksresultaten worden voor de gemeente Lelystad de volgende doelgroepen onderscheiden die als meest kwetsbaar omschreven kunnen worden op basis van de aantallen: Langjarige minima In Lelystad behoort 49% van alle minimahuishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum, tot de groep die langer dan 3 jaar op een dergelijk inkomen is aangewezen. Kinderen (met name die in eenoudergezinnen) Een percentage van 15% van alle kinderen in de gemeente groeit op in een huishouden met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Van alle eenoudergezinnen in Lelystad heeft 43% een inkomen op het sociaal minimum. Huishoudens met een niet-westerse achtergrond. Wat betreft etnische herkomst ligt het aandeel allochtone huishoudens onder de minima op 48%. Opvallend is het hoge aandeel minima in de groep niet-westers allochtone huishoudens. Van alle huishoudens van niet-westerse afkomst leeft 28% van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Groter is het verschil wanneer wordt gekeken naar het aandeel kinderen dat in armoede opgroeit. Bijna een op de drie kinderen in een niet-westers allochtoon huishouden leeft in een minimahuishouden. Bij autochtone kinderen is dit een op de tien.
13
Hoofdstuk 2: Regelingen en hun bereik Met het minimabeleid kunnen we tegemoet komen in bepaalde kosten voor inwoners van Lelystad met een laag inkomen waarmee we de financiële nood kunnen verlichten. Lelystedelingen kunnen mede door het minimabeleid meedoen aan de samenleving. In dit hoofdstuk staat het bereik van de verschillende voorzieningen en wordt ingegaan op de belangrijkste kenmerken van de gebruikersgroep.
2.1 Regelingen voor het minimabeleid Er bestaan verschillende soorten regelingen voor het minimabeleid, zowel landelijk als lokaal. In dit onderzoek zijn de lokale regelingen meegenomen. De verschillende regelingen hebben vaak inkomensgrenzen afgeleid van de betreffende WWB norm. De volgende tabel geeft dit in procenten weer, op basis van de situatie in 2012. Tabel 2.1 Inkomensgrenzen regelingen in 2012
Categorie Kwijtschelding Bijzondere bijstand Langdurigheidstoeslag Collectieve ziektekostenverzekering (cat.BB) Bijdrage participatie kinderen (categoriale BB) Bijdrage participatie ouderen (categoriale BB) Kinderopvang Wmo Schuldhulpverlening
Inkomensnorm t.o.v. sociaal minimum3 100% 120% 100% 110% 110% 110% 120% -
De inkomensgrenzen zijn als volgt vastgelegd: De inkomensgrens voor de kwijtschelding is door de landelijke overheid wettelijk vastgelegd. De inkomensgrens voor de categoriale bijzondere bijstand is in het gemeentelijk beleid vastgesteld op 110%. Dit is tevens de door de wetgever voorgeschreven maximale inkomensgrens. De inkomensgrens voor de langdurigheidstoeslag is in het gemeentelijk beleid vastgesteld op 100% (Verordening Langdurigheidstoeslag Lelystad 2012). Bij de vaststelling van het recht op individuele bijzondere bijstand wordt conform gemeentelijk beleid 35% van het inkomen in aanmerking genomen, voor zover dat inkomen, gerekend over een jaar, meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (beleidsregel B137).
2.2. Bereik regelingen minimabeleid In de volgende tabel staat een overzicht van het bereik van de regelingen in Lelystad en Almere, waar op overeenkomstige wijze armoedeonderzoek is uitgevoerd. Omdat de uitvoering van regelingen op kleine onderdelen verschilt, mogen de gepresenteerde percentages niet als absoluut worden beschouwd. Ze geven echter wel een redelijk betrouwbaar beeld van de voorkomende verschillen in het feitelijke bereik.
Het inkomen van AOW’ers ligt iets hoger dan de bijstandsnorm (100 procent sociaal minimum).Voor het gemak wordt deze groep, voor zover bekend, meegerekend tot de 100% sociaal minimum. 3
14
Tabel 2.2 Bereik regelingen in Lelystad en Almere Regelingen Lelystad 2010 Kwijtschelding 80,2% Bijzondere bijstand 60,6% Langdurigheidstoeslag 43,5% CZK 39,4% Bijdrage participatie kinderen 50,2% Bijdrage participatie ouderen 62,2%
Lelystad 2012 77,3% 53,3% 54,3% 31,9% 57,2% 21,0%
Almere 2012 60% 22% 54% 33% * *
* Geen regeling in deze gemeente
In het onderstaande wordt per regeling een toelichting gegeven. Hierbij worden de jaren 2010 en 2012 met elkaar vergeleken. 2.2.1 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Burgers met een inkomen op 100% van het sociaal minimum kunnen kwijtschelding aanvragen voor bepaalde gemeentelijke heffingen, te weten de onroerende-zaakbelastingen, afvalstoffenheffing en de rioolheffing. De kwijtschelding valt onder de doelstelling lastenverlichting en is bestemd voor burgers met een inkomen op bijstandsniveau. De doelgroep voor de kwijtscheldingsregeling bestaat uit 3.355 huishoudens, dit zijn de huishoudens met een inkomen tot 100% van het bijstandsniveau. Tabel 2.3 Bereik kwijtschelding Categorie Doelgroep Gebruik kwijtschelding Percentage bereik
2010 3.346 2.684 80,2%
2012 3.355 2.588 77,3%
Van de totale doelgroep heeft in 2010 ruim 80% gebruikgemaakt van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. In 2012 is dat gedaald naar 77%. Deze daling is opmerkelijk, gezien het gegeven dat er in 2010 meer 65-plussers als minima geïdentificeerd konden worden. We weten dat de groep 65-plussers die we niet hebben kunnen identificeren als minimahuishouden4 in ieder geval geen kwijtschelding heeft aangevraagd. De afname in bereik ten opzichte van 2010 is dus eigenlijk groter. 2.2.2 Bijzondere bijstand Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het inkomen niet toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover voor dergelijke kosten geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt. De doelgroep voor de bijzondere bijstand bestaat uit alle huishoudens met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm, dit zijn 3.953 huishoudens. Tabel 2.4 Bereik bijzondere bijstand Categorie Doelgroep Gebruik bijzondere bijstand5 Percentage bereik
2010 4.048 2.455 60,6%
2012 3.953 2.105 53,3%
In 2010 was het aantal geïdentificeerde oudere minima hoger, doordat bekend was wie alleen een AOW kreeg. Nu zijn van deze groep alleen diegene bekend die bijzondere bijstand, participatiebudget of kwijtschelding van gemeentebelasting heeft aangevraagd. 5 Inclusief leenbijstand, dit moet worden terugbetaald door de aanvrager. 4
15
In 2012 hebben 2.105 huishoudens één of meerdere keren gebruik gemaakt van de bijzondere bijstand6, dit is 53% van de geïdentificeerde doelgroep tegen 61% in 2010. In vergelijking met 2010 is het gebruik van de bijzondere bijstand dus afgenomen. Door de in 2011 doorgevoerde bezuinigingen binnen het minimabeleid is vanaf 2011 geen extra aandacht meer besteed om het bereik te verhogen. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de daling in bereik. In vergelijking met Almere is het bereik in Lelystad hoog te noemen. Daarnaast is het bereik in Lelystad ten opzichte van het landelijke bereik ook hoog te noemen. Volgens de stapelingsmonitor van het CBS zijn er in Nederland 365.751 huishoudens die gebruik hebben gemaakt van bijzondere bijstand. Op een totaal van 1.055.710 huishoudens die rond moeten komen van 120% van het sociaal minimum houdt dit in dat 34,6% van de doelgroep gebruik heeft gemaakt van bijzondere bijstand. 2.2.3 Langdurigheidstoeslag De langdurigheidstoeslag is bedoeld als inkomensondersteuning voor mensen die langdurig afhankelijk zijn van een inkomen op bijstandsniveau en geen uitzicht hebben op werk. Onder de doelgroep verstaan we hier alle minima die drie jaar of langer met een inkomen tot 100% van het sociaal minimum rond moeten komen en jonger zijn dan 65 jaar. De volgende tabel geeft het aantal verstrekkingen van de langdurigheidstoeslag weer. Tabel 2.5 Bereik langdurigheidstoeslag Categorie Doelgroep Gebruik langdurigheidstoeslag Percentage bereik
2010 1.586 690 43,5%
2012 1.378 7487 54,3%
Als het gebruik wordt afgezet tegen de totale doelgroep dan maakt 54% gebruik van de langdurigheidstoeslag. Dat zijn in totaal 748 huishoudens. Het bereik is ten opzichte van 2010 met 10% toegenomen. Het bereik is overeenkomstig met gemeente Almere. 2.2.4 Collectieve ziektekostenverzekering Lelystad biedt, in samenwerking met zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea en Menzis (Menzis is na 2010 aangesloten), een collectieve ziektekostenverzekering aan voor huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Deelnemers krijgen korting op het standaard verzekeringsaanbod. Onder de doelgroep van deze regeling vallen alle huishoudens tot 110% van het sociaal minimum. Dit zijn in totaal 3.670 huishoudens. Tabel 2.6 Bereik Collectieve ziektekostenverzekering Categorie Doelgroep Gebruik Czkv Percentage bereik
2010 4.048 1.593 39,3%
2012 3.670 1.171 31,9%
Van de totale doelgroep van 3.670 minimahuishoudens maakt bijna 31,9% gebruik van de regeling. Dat zijn in totaal 1.171 huishoudens. In 2010 lag dit percentage op 39,3%.
Bij de bijzondere bijstand is zowel de individuele als de categoriale bijzondere bijstand meegenomen 786 huishoudens hebben langdurigheidtoeslag ontvangen. Hiervan is echter bij 38 huishoudens in de loop van het jaar ofwel de oudste bewoner 65 jaar geworden, of een ouder iemand ingetrokken. Deze huishoudens worden niet betrokken in de verdere analyse m.b.t. langdurigheidstoeslag 6 7
16
2.2.5 Bijdrage participatie kinderen Huishoudens met ten laste komende schoolgaande kinderen (kinderen tussen de 4 en 18 jaar) met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum kunnen een beroep doen op de bijdrage participatie kinderen. Op grond van deze regeling kan er een bijdrage aangevraagd worden voor bijvoorbeeld de kosten van sportieve of culturele activiteiten. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld de kosten van de contributie van een sportvereniging of pianolessen. Ook kunnen benodigdheden voor het uitoefenen van een sport, bijvoorbeeld voetbalschoenen, betaald worden van deze bijdrage. Per jaar kan een gezin € 175,- per kind ontvangen. De doelgroep bestaat uit alle huishoudens met kinderen van 4 tot 18 jaar met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum, dit zijn 1.334 huishoudens. Tabel 2.7 Gebruik bijdrage participatie kinderen Categorie Doelgroep Gebruik participatie kinderen Percentage bereik
2010 1.300 653 50,2%
2012 1.334 763 57,2%
In 2012 heeft iets meer dan de helft van de doelgroep, 57%, gebruikgemaakt van de bijdrage participatie kinderen, namelijk 763 huishoudens. Hiermee is het bereik toegenomen. Het gebruik op persoonsniveau is als volgt: Tabel 2.8 Gebruik bijdrage participatie kinderen op persoonsniveau Categorie Doelgroep Gebruik participatie kinderen Percentage bereik
2010 2.442 1.460 59,8%
2012 2.598 1.601 61,6%
Van de 2.598 kinderen in een minimahuishouden tot 110% heeft ruim 61% gebruikgemaakt van de bijdrage participatie, wat overeenkomt met het bereik in 2010. 2.2.6 Bijdrage participatie 65-plus Naast de bijdrage participatie voor kinderen heeft de gemeente Lelystad ook een participatieregeling voor ouderen. 65-plussers met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum kunnen per jaar € 45,- ontvangen voor bijvoorbeeld een museumjaarkaart. De ouderen mogen de bijdrage besteden zoals ze het zelf willen. Deze bijdrage is komen te vervallen in 2014. Tabel 2.9 Gebruik bijdrage participatie 65-plus Categorie Doelgroep Gebruik participatie 65-plus Percentage bereik
2010 1.073 667 62,2%
2012 534 112 21,0%
In totaal hebben 112 huishoudens gebruikgemaakt van de bijdrage participatie voor ouderen, 21% van de doelgroep. Wanneer we kijken op persoonsniveau dan komen er 1.164 personen in aanmerking voor de regeling. Er zijn 142 individuele 65-plussers die hier gebruik van hebben gemaakt.
17
Tabel 2.10 Gebruik bijdrage participatie 65-plus op persoonsniveau Categorie Doelgroep Gebruik participatie 65-plus Percentage bereik
2012 1.571 879 56,0%
2012 1.164 142 12,2%
Zowel op individueel niveau als op het niveau van het huishouden is sprake van een grote daling. Dit is grotendeels te wijten aan gewijzigd beleid. Ten eerste is de bijdrage gehalveerd van € 90 naar € 45. Daarnaast was het voorheen zo dat iedereen die een aanvraag had gedaan in het daaropvolgende jaar geen nieuwe aanvraag hoefde in te dienen. In het kader van eigen verantwoordelijkheid van de burger moet nu iedereen elk jaar opnieuw een aanvraag indienen.
2.3 Cumulatief gebruik gemeentelijke voorzieningen In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van het bereik van de regelingen en van hoeveel voorzieningen de minimahuishoudens tegelijkertijd gebruikmaken. Dit wordt het cumulatieve gebruik genoemd. Figuur 2.1 Percentage gebruik minimahuishoudens per voorziening
In figuur 2.1 is te zien dat het bereik van de kwijtschelding onder de minimahuishoudens het hoogst is. Hierna volgt de bijdrage participatie voor kinderen en de langdurigheidstoeslag. Het aandeel minima dat gebruik heeft gemaakt van bijdrage participatie voor ouderen is het laagst, gevolgd door de collectieve ziektekostenverzekering. Aantal regelingen per huishouden Om het niet-gebruik in beeld te brengen kijken we naar het totaal aantal verstrekkingen dat de huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum hebben ontvangen.
18
Figuur 2.2 Totaal gebruik van alle regelingen per huishouden in 2010 en 2012
Bovenstaande figuur laat zien dat 9% van de huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum van geen enkele regeling gebruikmaakt in 2012. Deze huishoudens hebben een WWB- of AIO-uitkering en maken verder geen gebruik van het minimabeleid. In vergelijking met 2010 is deze groep in aandeel gegroeid. Toch is er sprake van een groei in het gemiddeld aantal regelingen waar gebruik van wordt gemaakt. Gemiddeld maken de minimahuishoudens gebruik van 1,9 regelingen. Dat ligt boven de 1,6 regelingen van 2010. Er is met name een stijging te zien van de huishoudens die gebruik maken van drie, vier of vijf regelingen. Er zijn dus twee bewegingen die gelijktijdig plaatsvinden. Ten eerste neemt bij vier voorzieningen het bereik af. Tegelijkertijd maakt de groep die wel gebruik maakt van een voorziening vaker van meerdere voorzieningen tegelijk gebruik.
2.4 Overige voorzieningen 2.4.1 Kinderopvang In 2012 werden de kosten voor kinderopvang voor circa twee derde vergoed via de belastingdienst en een derde door de gemeente voor doelgroepouders. Onder de doelgroepouders vallen de studerende ouders, de bijstandgerechtigden met reintegratieactiviteiten, tienermoeders en inburgeraars. Indien er sprake is van een sociaal medische indicatie is er geen recht op een bijdrage van het rijk, maar kan een gemeentelijke tegemoetkoming worden verstrekt. Vanaf 2013 kan voor de kosten van kinderopvang een tegemoetkoming bij het rijk worden aangevraagd ter hoogte van ca 90% (maximaal) van de daadwerkelijke kosten. Aan een tienermoeder of een ouder die een re-integratietraject volgt met behoud van uitkering, kan hier bovenop een aanvullende gemeentelijke tegemoetkoming worden verstrekt van ca 4,5 % van de daadwerkelijk kosten. Voor de sociaal medische indicatie is het bovenstaande ook van toepassing in 2013. Als bijzondere omstandigheden van toepassing zijn kan eventueel een (aanvullende) tegemoetkoming uit de bijzondere bijstand worden verstrekt.
19
Tabel 2.11 Gebruik kinderopvang Categorie Tot 120%
2010 97
2012 208
Er zijn in 2012 aanzienlijk meer huishoudens die gebruik maken van de financiële bijdrage voor de kinderopvang. In 2010 maakten hier 97 huishoudens gebruik van en in 2012 waren dit er 208. 2.4.2 Wmo De doelgroep voor de Wmo (individuele verstrekkingen) is gedeeltelijk overlappend met de doelgroep voor het minimabeleid. Daarom wordt in deze paragraaf het gebruik van minimavoorzieningen weergegeven onder de gebruikers van de Wmo met een inkomen van maximaal 120% van het sociaal minimum. De volgende tabel geeft de inkomens weer van de huishoudens die gebruikmaken van de Wmo. Vervolgens is in deze tabel het aandeel van de Wmo-gebruikers van het totaal aantal huishoudens per inkomensgroep te zien. Tabel 2.12 Inkomensverdeling Wmo-gebruikers Categorie Minima 120% Overige huishoudens Totaal
2010 Aantal Aandeel 684 33,1% 1.383 66,9% 2.067 100%
Aantal 527 1.615 2.142
2012 Aandeel 24,6% 75,4% 100%
Aandeel Wmo 2010 2012 16,9% 15,4% 4,9% 6,3% 6,4% 7,4%
In 2012 zijn er in totaal 2.142 huishoudens (7%) die gebruikmaken van de Wmo, ongeveer 80 huishoudens meer dan in 2010. Hiervan heeft een kwart een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm. Het is van belang om te bedenken dat een groot deel van de minima van 65 jaar en ouder niet geïdentificeerd zijn als minimumhuishoudens. Het aantal minima dat gebruik maakt van de Wmo zal dus waarschijnlijk een stuk hoger liggen. Een indicatie hiervoor is dat in 2010, toen het wel mogelijk was om deze groep minima te identificeren, een derde van de WMO gebruikers tot de minima behoorde. Van alle minimahuishoudens ontvangt 15% een verstrekking op grond van de Wmo. 2.4.3 Schuldhulpverlening In Lelystad wordt schuldhulpverlening aangeboden aan een ieder die dit nodig heeft. Hierbij wordt ingezet op zowel preventie als het daadwerkelijk oplossen van schulden. Tijdens een driejarig traject wordt ingezet op het versterken van het probleemoplossend vermogen van mensen om het perspectief voor de toekomst te vergroten en herhaling te voorkomen. Schuldhulpverlening wordt uitgevoerd door de Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF) of het Interkerkelijke Diaconaal Overleg (IDO), waarbij wordt samengewerkt door verschillende organisaties in Lelystad om zo vroeg mogelijk te signaleren en hulp te bieden in een vroegtijdig stadium. Naast deze minnelijke vorm van schuldhulpverlening dragen zij ook zorg voor toeleiding naar het wettelijke traject in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Eind 2012 zijn er bij IDO-Schuldhulpverlening (ISL) 108 mensen in trajectbegeleiding. Bij MDF zijn er in de loop van 2012 1916 mensen geweest die trajectbegeleiding hebben gekregen. De cijfers met betrekking tot de schuldhulpverlening komen uit de jaarverantwoording van IDO en MDF en zijn hierdoor niet aan individuele gevallen te koppelen. Er is afgesproken dit in de toekomst wel mogelijk te maken.
20
Hoofdstuk 3: Inkomenseffecten van voorzieningen In het voorgaande zijn de doelgroep en het gebruik van de verschillende inkomensondersteunende regelingen in beeld gebracht. In dit hoofdstuk staat de vraag centraal welk effect de verschillende inkomensondersteunende voorzieningen hebben op de financiële positie van de verschillende typen minimahuishoudens in de gemeente Lelystad.
3.1 Kerngegevens Om het inkomenseffect te kunnen meten maken we gebruik van twee kenmerken, namelijk: Huishoudtypen; Inkomensgegevens. In de voorgaande hoofdstukken zijn vier huishoudtypen onderscheiden, te weten alleenstaanden, eenoudergezinnen, meerpersoonshuishoudens zonder kinderen en meerpersoonshuishoudens met kinderen. In dit hoofdstuk wordt nog een extra onderscheid gemaakt naar 65-plus en 65-min huishoudens. De huishoudens met kinderen worden gesplitst naar huishoudens met kinderen tot 18 jaar en huishoudens met kinderen van 18 jaar en ouder. Dit omdat gemeentelijke regelingen verschillende vergoedingen kennen voor deze twee leeftijdscategorieën. Dit levert de volgende huishoudtypen8 op: Alleenstaande jonger dan 65 jaar. Alleenstaande 65+. Echtpaar met kinderen tot 18 jaar. Echtpaar met kinderen ouder dan 18 jaar. Echtpaar (<65) zonder kinderen. Echtpaar (>64) zonder kinderen. Alleenstaande ouder met kinderen tot 18 jaar. Alleenstaande ouder met kinderen ouder dan 18 jaar. In de gemeente Lelystad is een aantal regelingen toegankelijk voor huishoudens met een inkomen tot 100%, 110% of 120% van het sociaal minimum. De inkomenseffecten van de regelingen worden voor twee inkomensniveaus in beeld gebracht, namelijk voor 100% en 120% van het sociaal minimum. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen kortdurende en langjarige minimahuishoudens. Bij de langjarige minima wordt ervan uit gegaan dat deze een inkomen hebben op 100% van het sociaal minimum, omdat alleen deze groep recht heeft op langdurigheidstoeslag. Onderstaand staat aangegeven welke inkomsten- en uitgavenposten zijn meegenomen bij de berekening van de inkomenseffecten. Inkomsten De volgende inkomsten worden onderscheiden: Netto inkomen (100% bijstandsniveau en 120% bijstandsniveau). Landelijke regelingen: bestaande uit kinderbijslag, huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget. Gemeentelijke regelingen9. o Kwijtschelding afvalstoffenheffing, rioolheffing en waterschapsbelastingen. o Langdurigheidstoeslag. o Bijdrage participatie kinderen. Er zijn nog meer verschillende huishoudtypen te onderscheiden, maar de hier genoemde zijn de meest voorkomende. Er wordt van uit gegaan dat er geen aanvullende verzekering wordt genomen. Korting vanwege collectieve ziektekostenverzekering wordt daarom ook niet meegerekend. 8 9
21
o
Bijdrage participatie ouderen.
Bijzondere bijstand is niet opgenomen omdat bijzondere bijstand te maken heeft met bijzondere noodzakelijke kosten en sterk per huishouden kan verschillen. Om de financiële situatie van de verschillende huishoudtypen weer te geven wordt eerst aangegeven hoeveel iemand vrij te besteden heeft wanneer geen rekening wordt gehouden met de gemeentelijke regelingen. Daarna wordt voor elk huishoudtype aangeven welke regelingen voor het betreffende huishoudtype relevant is en wat het vrij te besteden bedrag is wanneer hier gebruik van wordt gemaakt. Het geschetste financiële plaatje is dus niet noodzakelijkerwijs het meest voorkomende plaatje, maar het best bereikbare. Om in beeld te brengen hoe groot het bereik is onder de verschillende huishoudtypen is in tabel 3.1 achter elke regeling een kolom opgenomen met het percentage van de doelgroep dat daadwerkelijk gebruik maakt van de regeling. Uitgaven Het Nibud onderscheidt vier soorten uitgaven: Vaste lasten Uitgaven die regelmatig terugkomen. Er ligt meestal een contract aan ten grondslag. Voorbeelden zijn huur10, energiekosten en verzekeringen. Reserveringsuitgaven Uitgaven die niet regelmatig voorkomen en waarvan de hoogte vooraf niet bekend is. Er moet in principe een bedrag voor gereserveerd worden. Voorbeelden zijn kosten voor inventaris en kleding. Huishoudelijke uitgaven Steeds terugkerende uitgaven aan bijvoorbeeld voeding, persoonlijke verzorging, etc. Uitgaven voor vrije bestedingen Uitgaven voor: openbaar vervoer, lidmaatschap sport of andere vereniging, lidmaatschap bibliotheek, krant, zakgeld voor kinderen en recreatie. Voor de uitgaven is waar mogelijk uitgegaan van lokale tarieven. Voorbeelden hiervan zijn de huur en de lokale heffingen. De andere bedragen zijn gebaseerd op berekeningen van het Nibud. Alleen de noodzakelijk geachte uitgaven zijn meegenomen, zodat inzichtelijk wordt gemaakt hoeveel geld er over blijft om vrij te besteden.
3.2 Effecten regelingen Deze paragraaf geeft een beeld van de financiële situatie van huishoudens met een inkomen van 100% en 120% van de bijstandsnorm. De onderstaande tabel geeft per inkomensgroep het bedrag aan dat overblijft als alle uitgaven van de inkomsten zijn afgetrokken. Hierbij willen we benadrukken dat het gaat om basale uitgaven. Bij het inkomen is uitgegaan van de bijstandsnorm van een zelfstandig wonend huishouden wat geen kosten deelt met een ander huishouden. De tweede kolom vermeld wat het bereik onder de doelgroep is van de verschillende regelingen.
10
De netto huurprijs is van Centrada.
22
Tabel 3.1 Overzicht vrije bestedingen per maand per huishoudtype naar inkomen (in €)** Huishoudtype Bereik 100% van 120% van Langjarige regeling sociaal sociaal minima minimum minimum Alleenstaande (< 65) Exclusief gemeente Inclusief kwijtschelding Inclusief langdurigheid
83% 53%
Alleenstaande ouder, twee kinderen < 18 jaar Exclusief gemeente Inclusief kwijtschelding Inclusief participatie Inclusief langdurigheid
82% 56% 50%
-49 -12
136
-49 -12 7
72 135 164
288
72 135 164 189
Alleenstaande ouder, twee kinderen > 18 jaar Exclusief gemeente 64 375 64 Inclusief kwijtschelding 69% 127 127 Inclusief langdurigheid 55% 152 Meerpersoons zonder kinderen (<65) Exclusief gemeente -52 212 52 Inclusief kwijtschelding 78% 11 11 Inclusief langdurigheid 45% 39 Meerpersoons, twee kinderen < 18 jaar Exclusief gemeente -92 172 -92 Inclusief kwijtschelding 69% -29 -29 Inclusief participatie 56% 0 0 Inclusief langdurigheid 58% 28 Meerpersoons, twee kinderen > 18 jaar Exclusief gemeente -100 255 -100 Inclusief kwijtschelding 50% -37 -37 Inclusief langdurigheid 38% -9 Alleenstaande 65+ Exclusief gemeente 49 252 49 Inclusief kwijtschelding 88% 86 86 Inclusief participatie 16% 90 90 Meerpersoons 65+ Exclusief gemeente 37 303 37 Inclusief kwijtschelding 90% 100 100 Inclusief participatie 20% 108 108 ** Indien een huishoudtype geen aanspraak kan maken op een bepaalde regeling, is de cel leeg gelaten.
Uit tabel 3.1 valt op te merken dat bij 100% sociaal minimum meerpersoonshuishoudens met thuiswonende kinderen boven de 18 het minst te besteden hebben en alleenstaande ouders met twee kinderen onder de 18 het meest. Op 120% van het sociaal minimum zijn het de alleenstaanden jonger dan 65 die het minst te besteden hebben. Deze verschuiving is het gevolg van een kleinere afhankelijkheid van landelijke toeslagen. In dit geval het kindgebonden budget en de kinderbijslag. 23
Kwijtschelding van gemeentebelasting is alleen voor huishoudens met een inkomen tot 100% van het sociaal minimum. Bijdrage participatie is alleen voor huishoudens met kinderen onder de 18 jaar of 65-plus huishoudens met een inkomen tot 110%. De financiële effecten van deze beide regelingen vallen daardoor in de kolom ‘100% van sociaal minimum’. Wanneer hier volledig gebruik van wordt gemaakt zijn de volgende effecten (exclusief langdurigheidtoeslag) te zien:
Huishoudens met kinderen onder de 18 jaar hebben €92,- in de maand meer te besteden. Meerpersoons 65+ huishoudens hebben €71,- in de maand meer te besteden. Eenpersoons 65+ huishoudens hebben €41,- in de maand meer te besteden.
Een aantal huishoudtypen op 100% van het sociaal minimum heeft zonder de gemeentelijke bijdrage al enige vrij besteedbare ruimte (alleenstaande ouder met kinderen onder of boven de 18 en alleenstaande en meerpersoons 65-plus huishoudens). Daarnaast is er een aantal huishoudens dat dankzij de gemeentelijke regelingen uit de rode cijfers kan komen (meerpersoonshuishoudens <65 met en zonder kinderen). Voor sommige huishoudens blijft ook na de gemeentelijke bijdrage nog een maandelijks tekort bestaan (alleenstaande <65 en meerpersoonshuishoudens met kinderen boven de 18). Wanneer de minimasituatie langer aanhoudt is de langdurigheidtoeslag ook voor de alleenstaande jonger dan 65 voldoende om uit de rode cijfers te komen. Meerpersoonshuishoudens met kinderen boven de 18 blijven ook in dat geval een maandelijks tekort houden. Of het financiële plaatje behaald wordt hangt af van of een huishouden gebruik maakt van de gemeentelijke regelingen. Met name meerpersoonshuishoudens met kinderen boven de 18 jaar maken relatief weinig gebruik van kwijtschelding van de gemeentebelasting en langdurigheidstoeslag. Ook alleenstaande ouders met kinderen van 18 jaar en ouder maken minder dan gemiddeld gebruik van de mogelijkheid tot kwijtschelding, net als meerpersoonshuishoudens met kinderen onder de 18. Maar zij maken dan in verhouding weer meer gebruik van langdurigheidstoeslag.
24
Bijlage 1: Minimahuishoudens in Lelystad In bijlage 1 wordt verder ingegaan op kenmerken van alle huishoudens en minimahuishoudens in de gemeente Lelystad. Waar mogelijk worden de uitkomsten vergeleken met gegevens uit referentiegemeenten11. Wanneer er verschillen zijn met de uitkomsten uit 2010 wordt dit in de tekst weergegeven.
1.1 Kenmerken alle huishoudens In de gemeente Lelystad wonen op 1 januari 2013 in totaal 75.787 personen in 31.08112 huishoudens. De gemiddelde huishoudgrootte komt daarmee uit op 2,4 personen. Dit ligt hoger dan het landelijk gemiddelde van 2,2 personen.13 Tabel A1.1 Aantal huishoudens en inwoners Lelystad Categorie Aantal huishoudens Aantal inwoners Gemiddelde huishoudgrootte
Aantal 31.081 75.787 2,4
1.1.1 Huishoudtype Als we kijken naar de huishoudsamenstelling in de gemeente Lelystad zien we de volgende verdeling. Tabel A1.2 Huishoudens naar type Huishoudtype Alleenstaand Eenoudergezin Meerpersoons zonder kinderen Meerpersoons met kinderen Anders Totaal
Percentage 28% 10% 29% 29% 3% 31.081
Referentie gemeenten 36% 8% 29% 27% 100%
Landelijk 37% 7% 29% 27% 1% 100%
De huishoudensamenstelling in Lelystad is anders dan landelijk gemiddeld. Zo zijn er in Lelystad minder alleenstaanden en meer eenoudergezinnen. De eenoudergezinnen zijn onder te verdelen in twee groepen. Eenoudergezinnen met kinderen onder de 18 jaar en eenoudergezinnen met kinderen van 18 jaar of ouder. In Lelystad behoort 7% van de huishoudens tot de eenoudergezinnen met kinderen onder 18 en 3% tot de eenoudergezinnen met oudere kinderen14. Het CBS maakt dit onderscheid niet, dus vergelijking met landelijke cijfers is hier niet mogelijk. 1.1.2 Herkomst De volgende tabel geeft de huishoudindeling naar etnische herkomst weer. Voor een inhoudelijke beschrijving van de categorieën verwijzen we naar bijlage 4.
Alkmaar, Alphen aan de Rijn, Capelle aan de IJssel, Den Helder, Gouda, Katwijk, Leeuwarden, Oss, Pijnacker-Nootdorp, Purmerend, Súdwest-Fryslan, Vlaardingen en Zutphen. 12 O&S cijfers. Deze cijfers wijken af van het CBS i.v.m. een andere rekensystematiek. 13 Bron CBS. 14 Wanneer minimaal 1 kind onder de 18 is, wordt een huishouden ondergebracht in de categorie eenoudergezinnen met kinderen onder de 18 jaar. 11
25
Tabel A1.3 Huishoudens naar bevolkingsgroep Categorie Autochtoon Westers allochtoon Niet-westers allochtoon Onbekend Totaal
Huishoudens 20.715 66,6% 4.133 13,3% 5.268 16,9% 965 3,3% 31.081 100%
Referentie gemeenten15 80% 8% 11%
Landelijk 76,2% 12,9% 10,9%
100%
100%
In ruim 30% van alle huishoudens in Lelystad woont minstens één gezinslid dat van allochtone afkomst (westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen) is. Ten opzichte van het landelijk gemiddelde ligt het aandeel allochtonen in Lelystad relatief hoog.
1.2 Langjarige minima Van het totaal aantal minima in de gemeente is een deel langjarig afhankelijk van een minimuminkomen. Hieronder beschrijven we een aantal kenmerken van de groep langjarige minima met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum.16 Tabel A1.4 Minimahuishoudens tot 120% sociaal minimum, naar duur op het inkomen Categorie Tot een jaar 1 tot 3 jaar 3 jaar en langer Totaal
Minima huishoudens 874 1.137 1.942 3.953
22,1% 28,8% 49,1% 100%
In Lelystad leeft 49% van de minimahuishoudens langer dan drie jaar van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Op een totaal van 31.081 huishoudens in de gemeente gaat het om 6% van de gehele populatie. 1.2.1 Bron van het inkomen Tabel A1.5 Langjarige minimahuishoudens naar type inkomen Inkomensbron WWB Ander inkomen Totaal
Langjarige minima 989 50,9% 953 49,1% 1.942 100%
Alle minima 1.806 2.147 3.953
Aandeel langjarig 54,7% 44,4% 49,1%
Van alle minimahuishoudens met een WWB inkomen is 55% langjarig op dit minimum aangewezen. Onder de andere minimahuishoudens is dit met 44% een duidelijk kleinere groep.
Cijfers voor referentiegemeenten verwijzen niet naar huishoudens, maar naar individuen. Let op. Dit is niet de groep die recht heeft op langdurigheidstoeslag. Deze toeslag is alleen voor mensen die minimaal 3 jaar op 100% van het sociaal minimum zitten 15 16
26
1.2.2 Huishoudtype Tabel A1.6 Langjarige minimahuishoudens naar type huishouden Categorie Langjarige minima Alle minima Alleenstaand 949 48,9% 1.629 Eenoudergezin 454 23,4% 923 Meerpersoons zonder kinderen 166 8,5% 396 Meerpersoons met kinderen 322 16,6% 817 Onbekend 51 2,6% 188 Totaal 1.942 100% 3.953
Aandeel langjarig 58,3% 49,2% 41,9% 39,4% 27,1% 49,1%
Wanneer we kijken naar de verdeling onder het type huishouden dan zien we dat, ondanks het ontbreken van de oudere minima, de alleenstaanden oververtegenwoordigd zijn onder langjarige minima. In vergelijking met 2010 zijn alleenstaanden en meerpersoonshuishoudens met of zonder kinderen minder vaak tot de langjarige minima te rekenen. 1.2.3 Leeftijd Tabel A1.7 Langjarige minimahuishoudens naar leeftijd Categorie Langjarige minima 18 - 26 jaar 67 3,5% 27 - 44 jaar 580 29,9% 45 - 64 jaar 847 43,6% 65 jaar en ouder 448 23,1% Totaal 1.942 100%
Alle minima 296 1.277 1.591 788 3.953
Aandeel langjarig 22,6% 45,4% 53,2% 56,9% 49,1%
Wanneer naar de leeftijd wordt gekeken, dan is te zien dat naarmate de leeftijd toeneemt het aandeel langjarige minima ook groter wordt. Onder 65-plussers is dit 57%. 1.2.4 Herkomst Tot slot kijken we naar de etnische achtergrond van de langjarige minima, dan zien we maar weinig verschil tussen de herkomstgroepen. In 2010 was er wel sprake van een oververtegenwoordiging van autochtonen. Toen behoorde 68% van de autochtone minimahuishoudens tot de huishoudens die langdurig moesten rondkomen van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Ook deze daling is te verklaren door het ontbreken van gegevens over de AOW-ers. Tabel A1.8 Langjarige minimahuishoudens naar herkomst Categorie Langjarige minima Autochtoon 964 49,6% Westers allochtoon 194 10,0% Niet-westers allochtoon 733 37,7% Onbekend 51 2,6% Totaal 1.942 100%
Alle minima 1884 427 1454 188 3.953
Aandeel langjarig 51,2% 45,4% 50,4% 27,1% 49,1%
27
1.3 Kinderen Hieronder nog wat extra gegevens met betrekking tot de groep kinderen in de leeftijd tot 18 jaar die opgroeit in een minimahuishouden. Tabel A1.9 Kinderen in minimahuishoudens naar type inkomen van de ouder(s) Categorie 2010 2012 Aantal Aandeel Aantal Aandeel WWB 1.136 46,5% 1.429 53,4% Ander inkomen 1.306 53,5% 1.248 46,6% Totaal 2.442 100% 2.677 100%
Naar bron van het inkomen zien we dat 54% van de kinderen in minimahuishoudens opgroeit in een huishouden afhankelijk van een bijstandsuitkering, een toename ten opzichte van de 47% in 2010. Het aantal kinderen dat opgroeit in een minimasituatie waarvan de ouders een andere bron van inkomen hebben dan WWB is daarentegen afgenomen sinds 2010. In de volgende tabel staat per wijk het aantal personen jonger dan 18 jaar. Tabel A1.10 Aantal kinderen in een minimahuishouden met een inkomen tot 120% sociaal minimum naar wijk Kinderen in Wijk Alle kinderen Aandeel minimahuishouden Zuiderzeewijk 436 16,3% 7% 34,3% Atolwijk
315
11,8%
11%
16,1%
Boswijk
324
12,1%
14%
13,6%
Waterwijk
489
18,3%
20%
14,2%
Schepenwijk-Midden
462
17,3%
10%
27,4%
Kustwijk
398
14,9%
16%
14,6%
Havendiep
159
5,9%
14%
6,6%
Lelystad-haven
54
2,0%
6%
4,8%
Stadshart
11
0,4%
0%
18,0%
Overig/Buitengebied
29
1,1%
2%
6,7%
2677
100%
100%
15,3%
Totaal
Van alle kinderen in Lelystad leeft 15% in een huishouden tot 120% van de bijstandsnorm. Uit de bovenstaande tabel valt af te lezen dat met name in de wijken Zuiderzeewijk en Schepenwijk-Midden het aandeel kinderen in minimahuishoudens hoger ligt dan het gemiddelde (resp. 34% en 27%).
28
1.4 Minimahuishoudens naar wijk De wijken zijn geanalyseerd naar afhankelijkheid van WWB, afkomst en huishoudtype. De laatste kolom (‘alle minima’) is ter vergelijking en geeft de gemiddelde waarde weer onder alle minimahuishoudens. Figuur A1.11 Aandeel minimahuishoudens dat afhankelijk is van WWB per wijk
In het Stadshart en Havendiep is het aandeel minimahuishoudens met een WWB uitkering aanzienlijk lager dan het lokale gemiddelde. Dit is mede het gevolg van de leeftijdsopbouw in deze wijken. Er wonen hier namelijk relatief veel 65-plussers. Het aandeel WWB’ers is in de Kustwijk, Waterwijk en overig/ buitengebied het hoogst, respectievelijk 51, 49 en 52% van de geïdentificeerde minima leeft van een WWB-uitkering. De volgende figuur geeft de verdeling van huishoudtypen weer. Figuur A1.12 Aandeel minimahuishoudens naar huishoudsamenstelling per wijk
In paragraaf 1.1.1 is te lezen dat onder de minima de meest voorkomende huishoudvorm die van de alleenstaanden is. Vervolgens zijn de eenoudergezinnen en meerpersoonshuishoudens met kinderen de meest voorkomende. Deze verdeling is niet door de gehele stad gelijk. Met name in het Stadshart, maar ook in Lelystad Haven en Havendiep, is het aandeel alleenstaanden duidelijk hoger dan in de rest van de stad. In het 29
buitengebied, Schepenwijk-Midden en Kustwijk zijn juist de eenoudergezinnen de meest voorkomende huishoudvorm. Meerpersoonshuishoudens met kinderen zijn in het buitengebied en de Atolwijk oververtegenwoordigd, terwijl deze in het Stadshart nauwelijks aanwezig zijn. Onder de minimahuishoudens in de Atolwijk en Havendiep komen meerpersoonshuishoudens zonder kinderen meer voor dan gemiddeld. Het volgende overzicht geeft de verdeling naar herkomst in de wijken weer. Figuur A1.13 Aandeel minimahuishoudens naar herkomst per wijk
De meest voorkomende herkomstgroep onder de minimahuishoudens is de groep autochtonen. Dit gaat echter niet voor alle wijken op. In de Zuiderzeewijk en de Atolwijk is de groep niet westers allochtonen het grootst. In Havendiep is het aandeel niet westers allochtonen onder de minima het laagst.
30
Bijlage 2: Kenmerken doelgroep tot 100 % van het sociaal minimum Tabel B1.1 Aantal en aandeel huishouden Inkomen Tot 100% sociaal minimum 100% tot 120% sociaal minimum Subtotaal tot 120% 121% en hoger Totaal
Huishoudens 3355 598 3953 27128 31081
10,8% 1,9% 12,7% 87,3% 100%
Tabel B1.2 Huishoudens naar inkomensbron Inkomensbron WWB AIO Ander Totaal
Aantal 1806 598 951 3355
Aandeel 53,8% 17,8% 28,3% 100%
Tabel B1.3 Huishoudens naar type Huishoudtype Alleenstaand Eenoudergezin Meerpersoons zonder kinderen Meerpersoons met kinderen Onbekend Totaal
Aantal 1419 794 323 671 148 3355
Aandeel 42,3% 23,7% 10,6% 20,0% 4,4% 100%
Tabel B1.4 Leeftijdsopbouw huishoudens naar leeftijd oudste lid van het huishouden Leeftijdscategorie Aantal 18 - 26 jaar 251 27 - 44 jaar 1061 45 - 64 jaar 1387 65 jaar en ouder 656 Totaal 3355
Aandeel 7,5% 31,6% 41,3% 19,6% 100%
Tabel B1.5 Huishoudens naar bevolkingsgroep Categorie Autochtoon Westers allochtoon Niet westers allochtoon Onbekend Totaal
Aandeel 47,0% 10,8% 37,8% 4,4% 100%
Aantal 1577 363 1267 148 3355
31
Bijlage 3: Geografische spreiding Tabel C1.1 Minimahuishoudens (120% sociaal minimum) naar sociale wijkteams Minimahuishoudens Stadsdeel
Minimahuishoudens
Alle huishoudens
Aandeel
Noordoost
1019
6103
16,7%
Zuidoost
1236
9053
13,7%
Noordwest
1069
8274
12,9%
729
7651
9,5%
3953
31081
12,7%
Zuidwest (incl. Stadshart) Totaal
32
Bijlage 4: Verantwoording en definities In deze bijlage geven wij een verantwoording van het uitgevoerde onderzoek.
4.1 Onderzoeksdoel Het primaire doel van dit onderzoek is de bepaling van het aantal huishoudens met een inkomen tot 120% van het voor hun huishoudtype geldende bijstandsnorm, dat voldoet aan de criteria voor het minimabeleid. Op de tweede plaats moeten de uitkomsten inzicht bieden in de mate van (niet-)gebruik van bestaande inkomensondersteunende en participatiebevorderende voorzieningen. Een laatste (uitvoerings)vereiste is dat de monitor herhaalbaar dient te zijn. Hierdoor is het mogelijk om de ontwikkelingen in de doelgroep in de tijd te volgen.
4.2 Onderzoeksmethodiek Voor het onderzoek is gebruikgemaakt van de volgende informatiebronnen: Bevolkingsgegevens vanuit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Inkomensgegevens vanuit de registraties van Sociale Zaken, de SVB (AIO) en de kwijtschelding van gemeentelijke heffingen. CBS, SCP en VROM. Nibud en MDF. Met behulp van de gecombineerde informatie is vervolgens in een aantal bewerkingsstappen een geanonimiseerd onderzoeksbestand gecreëerd dat de basis vormde voor deze rapportage. Stap 1 In de eerste bewerkingsstap wordt de informatie uit de genoemde registratiebronnen aan het actuele GBA bestand gekoppeld, op persoonsniveau. Op deze wijze wordt inzichtelijk welke personen gebruikmaken of gebruik hebben gemaakt van welke regelingen. Op basis hiervan kan ook het inkomen van deze persoon (bij benadering) worden bepaald. Stap 2 In stap 2 wordt aan de hand van de GBA een analysebestand op huishoudniveau gemaakt. We onderscheiden 4 huishoudtypes: alleenstaanden, eenoudergezinnen, meerpersoonshuishoudens met kinderen en meerpersoonshuishoudens zonder kinderen. De operationele definities van deze begrippen treft u verderop in deze verantwoording aan. Stap 3 Aan de hand van de gebruiksgegevens van regelingen per huishouden wordt vastgesteld of het huishouden tot de minima moet worden gerekend. De hoogte van het inkomen wordt gezet op een percentage van het geldende sociaal minimum. Voor de bepaling of een huishouden tot de minima behoort gelden de volgende criteria: - Alle huishoudens met een lopende WWB-uitkering op de peildatum. - Alle huishoudens die op de peildatum AIO ontvangen van de SVB.17 - Alle huishoudens die het afgelopen jaar kwijtschelding hebben gehad van de gemeentelijke heffingen. - Alle huishoudens die gebruikmaken – of in peiljaar jaar gebruik hebben gemaakt – van bijzondere bijstand. - Alle huishoudens die in het peiljaar jaar gebruik hebben gemaakt van de participatiebijdrage voor 65-plus of 18-. In 2010 kon nog gebruik worden gemaakt van een bestand waarin de 65+ huishoudens met alleen AOW stonden. Deze is voor 2012 niet meer beschikbaar. 17
33
Er is helaas geen toegang tot alle bronnen die het aantal minima in kaart kunnen brengen. De belangrijkste hiervan zijn de huursubsidie en het aantal AOW-ers dat geen ander inkomen heeft dan de AOW. De belastingdienst beschikt over deze data, maar een wettelijke grond om deze aan gemeenten te leveren ontbreekt. Gevolg is dat het aantal minima in werkelijkheid waarschijnlijk hoger zal liggen dan het aantal vermeld in deze rapportage. Stap 4 Het feitelijke gebruik van voorzieningen op huishoudniveau wordt vastgesteld. Indien één persoon binnen het huishouden gebruik heeft gemaakt van een bepaalde voorziening, wordt dit toegerekend naar het hele huishouden. Voorbeeld: Binnen een gezin heeft een verstrekking voor bijzondere bijstand plaatsgevonden op naam van de man en kwijtschelding van belasting op naam van de vrouw. In dat geval heeft het huishouden zowel gebruikgemaakt van bijzondere bijstand als van kwijtschelding. Stap 5 De duur op het inkomen wordt bepaald. Het gebruik van de regelingen in de afgelopen drie jaren wordt geanalyseerd. Is er in die periode min of meer aaneengesloten gebruikgemaakt van een of meerdere regelingen, dan wordt het aantal maanden waarin dit het geval is berekend en weergegeven. Zie hieronder bij ‘berekening van de duur van het inkomen’.
4.3 Statistisch kader In tegenstelling tot wat gangbaar is bij sociaal wetenschappelijk onderzoek is dit rapport gebaseerd op gegevens van de totale bevolkingspopulatie. Met andere woorden de gegevens zijn niet steekproefsgewijs gegenereerd. Dat betekent dat de vermelde aantallen en percentages niet getoetst hoeven te worden op statistische betrouwbaarheid en altijd de feitelijke situatie weergeven, of in ieder geval de situatie die kan worden afgeleid uit de beschikbare gegevens.
4.4 Operationele definitie huishouden Het bepalen van het soort en type huishouden gebeurt aan de hand van gegevens uit de bevolkingsadministratie en wel op de volgende wijze: Indien één persoon op een adres woont, is duidelijk dat er sprake is van een alleenstaande. Personen op één adres waartussen geregistreerde ouder-kindrelaties of echtrelaties bestaan worden tot een gezamenlijk huishouden gerekend. Indien er één meerderjarige op een adres woont met een ouder-kindrelatie tellen we een eenoudergezin. Als er drie of meer meerderjarige op een adres wonen en er sprake is van een familierelatie wordt dit gerekend tot de gezinnen met kinderen boven de 18 jaar. Indien er meerdere mensen op een adres wonen en er geen vermelding van een familierelatie is, dan wordt het huishouden niet gekwalificeerd. Huishoudsoort Naar soort huishouden maken we onderscheid tussen alleenstaanden, meerpersoons huishoudens met en zonder kinderen en eenoudergezinnen. Zelfstandig huishouden Een zelfstandig huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien. Institutioneel huishouden/ huishoudtype onbekend Wanneer op een adres meer dan twee personen wonen en er geen sprake is van een familierelatie, dan is er geen sprake van een regulier huishouden. Dit is een gedifferentieerde groep. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld opvangcentra, penitentiaire inrichtingen, 34
kindertehuizen en internaten, maar ook aan huizen waar kamers worden verhuurd of waarbij er op een andere manier meerdere zelfstandige huishoudens staan geregistreerd op één adres. In de bevolkingsoverzichten in deze rapportage zijn deze personen meegeteld. In de hoofdstukken waar de inkomensverdeling in termen van huishoudens wordt besproken blijven zij buiten beschouwing.
4.5 Inkomensbron In dit onderzoek worden de termen WWB, AIO en ‘ander’ inkomen gebruikt. Voor de bijstandsgerechtigden is de inkomensbron direct vast te stellen. Onder de huishoudens die vallen onder de noemer AIO worden alle huishoudens gerekend die een AIO ontvangen, aangevuld met de huishoudens waarbij de oudste bewoner ouder is dan 64 jaar. De 65+ huishoudens die tevens een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen rekenen we eveneens tot deze categorie. Alle overige inkomens zijn vervolgens onder de noemer ‘ander’ inkomen gebracht.
4.6 Berekening van de duur van het minimuminkomen De duur van de periode waarin een huishouden op het minimuminkomen leeft, wordt berekend aan de hand van een combinatie van gegevens uit verschillende bronnen. Een sluitende definiëring in termen van een volledig onafgebroken periode is niet altijd mogelijk. Het aantal jaar dat achtereen gebruik is gemaakt van voorzieningen voor minima geeft een goede indicatie. Voorbeeld: Wanneer een huishouden drie jaar achtereen gebruik heeft gemaakt van kwijtschelding van gemeentelijke belasting, dan wordt de lengte van de minimasituatie aangemerkt als drie jaar. Ditzelfde geldt wanneer een huishoudens in jaar 1 en 2 een WWB-uitkering heeft gehad en in jaar 3 een voorziening uit de bijzondere bijstand heeft genoten.
4.7 Definiëring etnische herkomst Een persoon wordt tot een niet-Nederlandse groep gerekend als diegene in het buitenland is geboren of als (minstens) één van beide ouders in het buitenland is geboren. Bij de indeling is de volgende categorisering gehanteerd: Niet-westerse allochtoon Allochtoon met als herkomstgroepering een van de landen in de werelddelen Afrika, ZuidAmerika en Azië (excl. Indonesië en Japan) of Turkije. Westerse allochtoon Allochtoon met als herkomstgroepering een van de landen in de werelddelen Europa (excl. Turkije), Noord-Amerika en Oceanië of Indonesië of Japan. Op grond van hun sociaaleconomische en sociaal-culturele positie worden allochtonen uit Indonesië en Japan tot de westerse allochtonen gerekend. Het gaat vooral om mensen die in het voormalig Nederlands-Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin. In deze rapportage wordt niet met individuen, maar met huishoudens gewerkt. Bovenstaande indeling wordt gebruikt om de huishoudens in te delen tot een bepaalde herkomstgroep. Wanneer alle mensen van een huishouden autochtoon zijn, is het huishouden autochtoon. Wanneer de vrouw des huizes een niet Nederlandse herkomst heeft, geldt haar herkomst als doorslaggevend voor de bepaling van de herkomst van het huishouden. Wanneer de vrouw de Nederlandse herkomst heeft, geldt de herkomst van de man.
4.8 Referentiegemeenten Als referentiegemeenten is gekozen om de vergelijking aan te gaan met gemeenten van ongeveer gelijke grote die op 1 januari 2013 ook in de WWB-Benchmark vertegenwoordigd zijn. Vergelijkingen kunnen hoofdzakelijk worden gemaakt met gegevens die via CBS te 35
verkrijgen zijn. Waar vergelijking met de referentiegemeenten niet mogelijk was, is een vergelijking gemaakt met de buurgemeente Almere als dit relevant was. De referentiegemeenten uit de WWB-Benchmark zijn: Alkmaar, Alphen aan de Rijn, Capelle aan de IJssel, Den Helder, Gouda, Katwijk, Leeuwarden, Oss, Pijnacker-Nootdorp, Purmerend, Súdwest-Fryslan, Vlaardingen en Zutphen. Op het moment van schrijven van dit rapport behoren ook De Walden en Friese Meren tot de benchmarkgemeenten. Dit zijn gemeenten die na 1 januari 2013 uit samenvoeging zijn ontstaan.
4.9 Landelijke vergelijking Vergelijking met landelijke cijfers is in veel gevallen moeilijk te maken. Deze cijfers komen vaak anders tot stand. Zo wordt er in ‘Kinderen in tel’ alleen gerekend met kinderen die opgroeien in een huishouden dat afhankelijk is van een (aanvullende) WWB uitkering. Het SCP hanteert in hun ‘Armoedesignalement’ een inkomensgrens die gebaseerd is op de hoogte van een bijstandsuitkering in 1970. Het CBS hanteert weer een andere methode. Om verwarring te voorkomen is alleen vergeleken met landelijke cijfers indien er daarbij wordt uitgegaan van een overeenkomstige methodiek (stapelingsmonitor), wanneer deze gebaseerd zijn op inkomstengegevens (Regionaal Inkomens Onderzoek) of wanneer het om een demografische weergave gaat (bevolkingsopbouw, etc.).
36
Bijlage 5: Lijst van afkortingen AIO
Aanvullende Inkomensvoorziening ouderen
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
GBA
Gemeentelijke Basis Administratie
SCP
Sociaal en Cultureel Planbureau
SVB
Sociale Verzekeringsbank
VROM
(Ministerie van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
WAO
Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WIA
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
WW
Werkloosheidswet
WWB
Wet werk en bijstand
37