Transect-rapport 328
Rijnsaterwoude, De Kluis - Herenweg (ong.) Gemeente Kaag en Braassem (Zuid-Holland) Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (IVO; verkennende en karterende fase)
1
Auteur Versie Projectcode Datum
H.G. Pape MA, drs. T. Nales Definitief 13080019 17-03-2014
Opdrachtgever
Gemeente Kaag en Braassem Westeinde 1 2371 AS Roelofarendsveen The Missing Link
Procesbegeleiding
Dhr. J. de Jong Pelmolenlaan 12-13 3447 GW Woerden Uitvoerder
Bevoegde overheid
Transect Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht Gemeente Kaag en Braassem
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer Beheer en plaats documentatie
58.425 Transect, Utrecht
Autorisatie Naam Drs. A.A. Kerkhoven (Senior archeoloog)
Datum
Paraaf
17-03-2014
ISSN: 2211-7067
© Transect, Utrecht Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
2
Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht
T: 030-7620705 F: 030-7620706 E:
[email protected]
Samenvatting In opdracht van de gemeente Kaag en Braassem heeft Transect in oktober 2013 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied “De Kluis” aan de Herenweg in Rijnsaterwoude (gemeente Kaag en Braassem). De aanleiding voor het onderzoek is een op handen zijnde bestemmingsplanwijziging op het terrein, die woningbouw in het plangebied mogelijk maakt. Naar aanleiding van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken: 1) Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Het plangebied ligt in een van oorsprong laatmiddeleeuws ontginningslint. Er zijn daarbij ten zuiden van het plangebied archeologische waarnemingen bekend, die bewoningsactiviteiten in die tijd op de dijk aantonen. Voor de overige archeologische perioden geldt in het plangebied een lage archeologische verwachting. Op grond van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied vanaf het begin van de 17e eeuw in ieder geval altijd onbebouwd is geweest. 2) Bij het veldonderzoek is aangetoond dat in de ondergrond van het plangebied tot een diepte van 105 en 165 cm –Mv natuurlijk veen aanwezig. Daarboven ligt in het plangebied op het natuurlijk veen een ogenschijnlijk opgebracht veendek, dat mogelijk relateert aan de ontginningskade (de Herenweg). In het veen wordt namelijk een bijmenging van zand waargenomen, die van nature er niet voor kan komen. Het opgebrachte veendek varieert in dikte van circa 55 tot 115 cm en wordt minimaal vanaf een diepte van 50 cm –Mv aangetroffen. 3) Tijdens het veldonderzoek zijn tevens aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen in de ondergrond van het plangebied. Direct aan de Herenweg zijn in boring 1 in het opgebrachte veen op een diepte van 100 cm –Mv kleine fragmenten grijsbakkend aardewerk aangetroffen. Dit aardewerk lijkt te dateren in de 12 e of 13e eeuw. In boring 2 en 5 zijn in hetzelfde niveau houtskool, kleine stukjes huttenleem (boring 2) en geglazuurd aardewerk (boring 5) waargenomen. De kans bestaat dat de aangetroffen resten te relateren zijn aan een eventueel aanwezige vindplaats in het plangebied. 4) Op basis van het veldonderzoek is tenslotte vastgesteld, dat de bodem in het plangebied slechts beperkt aangetast is. De boringen laten namelijk een relatief intacte bodemopbouw zien. Concluderend geldt voor het plangebied een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen. Advies Geadviseerd wordt om in het plangebied bodemingrepen zoveel mogelijk te beperken. Daarbij wordt aanbevolen om graafwerkzaamheden in het kader van een eventuele ontwikkeling in het plangebied 1 niet dieper uit te voeren dan 30 cm –Mv . Mocht in het kader van de vergunningverlening echter blijken dat deze diepte wordt overschreden en technische inpassing niet mogelijk is, dan verdient het de aanbeveling aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren (IVO- waarderend).
1
Er wordt een marge voorgesteld van 20 cm bovenop de minimale diepte, waarop zich archeologische resten kunnen bevinden (50 cm –Mv).
3
De wijze waarop dit aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd kan nader bepaald worden op basis van de omvang van de voorgenomen werkzaamheden, alsook op grond van de civieltechnische uitvoerbaarheid ervan (proefsleuven of eventueel in de vorm van een begeleiding; beide volgens KNAprotocol proefsleuven). Op dat moment zal de werkwijze voor dergelijk onderzoek vastgelegd moeten worden in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Kaag en Braassem dient te worden goedgekeurd.
4
Inhoud Samenvatting ...........................................................................................................................................................3 1.
Aanleiding ......................................................................................................................................................6
2.
Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek .....................................................................................7
3.
Afbakening plan- en onderzoeksgebied ........................................................................................................9
4.
Consequenties toekomstig gebruik .............................................................................................................10
5.
Beleidskader ................................................................................................................................................11
6.
Bodem en geomorfologie ............................................................................................................................12
7.
Archeologische waarden .............................................................................................................................14
8.
Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen .......................................................................16
9.
Gespecificeerde archeologische verwachting .............................................................................................20
10.
Resultaten booronderzoek ..........................................................................................................................21
11.
Beantwoording onderzoeksvragen .............................................................................................................24
12.
Conclusie en Advies .....................................................................................................................................25
13.
Geraadpleegde bronnen .............................................................................................................................26
Bijlage 1: Archeologische beleidskaart van de gemeente Kaag en Braassem ........................................................27 Bijlage 2: Geomorfologische kaart .........................................................................................................................29 Bijlage 3: Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) .............................................................................................30 Bijlage 4: Bodemkaart ............................................................................................................................................31 Bijlage 5: Archeologische verwachting en bekende waarden ................................................................................31 Bijlage 6: Boorpuntenkaart ....................................................................................................................................33 Bijlage 7: Boorstaten ..............................................................................................................................................34 Bijlage 8: Foto’s ......................................................................................................................................................38 Bijlage 9: Afkortingen in de boorstaat ...................................................................................................................39
5
1. Aanleiding In opdracht van de gemeente Kaag en Braassem heeft Transect2 in oktober 2013 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied “De Kluis” aan de Herenweg in Rijnsaterwoude (gemeente Kaag en Braassem). De aanleiding voor het onderzoek is een op handen zijnde bestemmingsplanwijziging op het terrein, die woningbouw in het plangebied mogelijk maakt. Bij een eventuele nieuwbouw kan grondverzet plaatsvinden, waardoor de bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Daarom is ter onderbouwing van het voorgenomen initiatief een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het vooronderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.
2
Transect Archeologie beschikt over een opgravingsvergunning voor booronderzoek ex artikel 45 van de Monumentenwet, verleend door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE).
6
2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO). Het Inventariserend Veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O). Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de archeologische verwachting. Binnen het Inventariserend Veldonderzoek wordt onderscheid gemaakt in twee fasen, namelijk een verkennende fase en een karterende fase. Tijdens de verkennende fase worden de bodemopbouw, bodemintactheid en het bodemreliëf in kaart gebracht. Tijdens de karterende fase wordt, voor zover mogelijk, de feitelijke aan- of afwezigheid van archeologische waarden vastgesteld. Het onderhavig onderzoek betreft een combinatie van de verkennende en karterende fase. Het onderzoek probeert hiermee aan de hand van feitelijke informatie antwoord te geven op de volgende vragen:
Is er sprake van bodemlagen waarin archeologische waarden kunnen voorkomen?
Zijn deze bodemlagen intact (en is de archeologie intact)?
Hoe diep liggen deze bodemlagen en in hoeverre zijn deze gevoelig voor de voorgenomen bodemingrepen?
Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?
Wat is de aard van de betreffende archeologische waarden?
Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?
Het resultaat van het archeologisch vooronderzoek is dit rapport met een conclusie omtrent het risico dat eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden verstoord als gevolg van de voorgenomen plannen. Op basis van dit rapport kan het bevoegd gezag een beslissing nemen in het kader van de planprocedure. Het rapport bevat waar mogelijk gegevens over de aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden.
7
Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2 (KNA 3.2). In dit kader is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS-2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en beschikbaar geologisch-geomorfologisch kaartmateriaal geraadpleegd. Deze informatie is aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur. Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4003 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.2 (KNA 3.2). De toegepaste methodiek in het veld wordt beschreven bij de beschrijving van de veldresultaten (Hoofdstuk 10).
8
3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied Gemeente
Kaag en Braassem
Plaats
Rijnsaterwoude
Toponiem
De Kluis (Herenweg tussen 69 en 71)
Kaartblad
31A
Centrumcoördinaat
105.947 / 468.329
Binnen het archeologisch bureauonderzoek wordt onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen plaatsvinden (figuur 1). Het onderzoeksgebied omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied en wordt bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de archeologische en bodemkundige situatie in het plangebied. Het onderzoeksgebied beslaat het plangebied en het omringende gebied, binnen een straal van circa 500 meter. Het plangebied betreft een onbebouwd grasland aan de Herenweg in Rijnsaterwoude, gelegen net ten noorden van de bebouwde kom. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Het plangebied grenst in het westen aan de Herenweg en in het oosten aan het Braassemermeer. De noord- en zuidgrens van het plangebied bestaan uit de perceelsgrenzen van de aanliggende kavels van Herenweg 69 en 71. Het plangebied, dat het hele perceel beslaat, heeft een oppervlakte van circa 1.870 m2. De exacte ligging ervan is terug te vinden in Bijlage 6.
Figuur 1: Topografische kaart van het plangebied (rood).
9
4. Consequenties toekomstig gebruik Kader
Bestemmingsplanwijziging
Planvorming
Geschikt maken voor nieuwbouw
Bodemverstorende werkzaamheden
Graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouwput, de aanleg van infrastructuur en nutsvoorzieningen
De gemeente Kaag en Braassem heeft plannen om het kavel aan de Herenweg (bekend als De Kluis, tussen de Herenweg 69 en 71) te verkopen ten behoeve van de nieuwbouw van een woning. Daarvoor wil zij het kavel reeds bouwrijp opleveren, hetgeen in dit kader wil zeggen dat aan alle vergunningsverplichtingen is voldaan. Hiervoor dient onder andere een bestemmingsplanwijziging van de huidige “groene bestemming” naar “wonen met tuin” plaats te vinden. Zodoende kan een geïnteresseerde partij direct starten met de ontwikkeling van het gebied. In het plangebied is één bouwkavel voorzien. Er zijn hiervan nog geen concrete plantekeningen beschikbaar, waardoor niet bekend is waar en in hoeverre graafwerkzaamheden in het plangebied zullen plaatsvinden. Ook is niet bekend of er kelders onder de bebouwing zullen worden aangelegd. Indien dit niet het geval blijkt te zijn zullen de graafwerkzaamheden ten behoeve van de nieuw te bouwen woning naar verwachting beperkt blijven tot circa 1,0 m –Mv.
10
5. Beleidskader Onderzoekskader
Bestemmingsplanwijziging
Beleidskader
Bestemmingsplan Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude
Onderzoeksgrens
150 m en 30 cm –Mv
2
In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2008 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Vanuit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling van deze verplichting en een verbreding van de zorgplicht voor archeologische waarden in het milieubeheer. Het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem inzake het plangebied staat verwoord in het bestemmingsplan Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude. De vertaalslag van beleid naar bestemmingsplan heeft plaatsgevonden in 2013, aan de hand van de gemeentelijke verwachtings- en beleidskaart. Op de verwachtingskaart is per zone vastgelegd welke archeologische verwachting een gebied heeft. Het plangebied is aangeduid als een zone met een hoge archeologische verwachting vanwege de ligging in een ontginningsas (in het bestemmingsplan: ‘Waarde – Archeologie 1’). Aan dit gebied zijn in het bestemmingsplan aanvullend vrijstellingcriteria geformuleerd. Initiatieven die kleiner zijn dan 150 m2 en waarbij bodemingrepen niet dieper reiken dan 30 cm –Mv worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Omdat de verwachte toekomstige ingreep de vrijstellingscriteria voor dit gebied overschrijdt, geldt op basis van het bestemmingsplan een archeologische onderzoeksplicht.
11
6. Bodem en geomorfologie Archeoregio
Hollands veengebied
Geomorfologische eenheid
Bebouwd, lage veenrestdijk (kaartcode 4K35)
Bodemeenheid
Bovenlandstrook (kaartcode |i BOVLAND)
Maaiveldhoogte
Circa 0,6 m –NAP
Grondwaterstand
-
Landschapsgenese Rijnsaterwoude – en daarmee het plangebied - maakt deel uit van het Hollands veengebied (Berendsen, 2005). Het ontstaan van dit landschap voert terug tot het einde van de laatste IJstijd, circa 10.000 jaar geleden. Het landschap bestond toen uit een reliëfrijk dekzandlandschap bestaande uit zandruggen,-koppen en -vlaktes. Dit reliëf is ontstaan als gevolg van grootschalige zandverstuivingen gedurende de laatste ijstijd, met name tussen 55.000 tot 15.000 jaar geleden. Door de verstuivingen werd over grote gebieden dekzand afgezet, dat geologisch gezien wordt gerekend tot de Formatie van Boxtel (De Mulder e.a., 2003). Aan het begin van het huidige geologische tijdvak, het Holoceen (10.000 jaar geleden tot heden) trad een sterke verbetering in het klimaat op, waardoor de gemiddelde jaartemperaturen begonnen te stijgen. Dit leidde tot een grootschalige afsmelting van het landijs, waarbij de vrijgekomen hoeveelheid smeltwater wereldwijd zorgde voor een sterke zeespiegelstijging. Met de stijging van de zeespiegel steeg in Nederland ook het grondwater, dat als het ware landinwaarts werd “opgestuwd”. Hierdoor kon het dekzandlandschap geleidelijk verdrinken. Er ontstonden zoetwatermeren en moerassen, waarin op grote schaal veenvorming optrad (Basisveen Laagpakket, De Mulder e.a., 2003). Gedurende het Atlanticum en het Vroeg Subboreaal (grofweg het Laat-Mesolithicum tot en met het Midden-Neolithicum), steeg de zee steeds verder en drong daarbij het achterland binnen. Er ontstond daardoor een soort lagune die in uiterlijk vergelijkbaar is aan de huidige Waddenzee. Na het Subboreaal (grofweg vanaf het Midden-Neolithicum) zwakte de stijging van de zeespiegel af, waardoor zich voor de kust strandwallen vormden. Deze strandwallen beschermden het achterland tegen overstromingen vanuit zee, waardoor een relatief rustig en vochtig milieu kon ontstaan. De aanhoudende stijging van het grondwater zorgde daarbij opnieuw voor uitgebreide vorming van veen, dat geologisch gezien tot het Hollandveen Laagpakket wordt gerekend (De Mulder e.a., 2003). Het veengebied werd daarbij doorsneden door kleine veenstroompjes die hoofdzakelijk afwaterden op de Oude Rijn (ten zuiden van Rijnsaterwoude) en ondervond tot aan de Middeleeuwen toe weinig landschappelijke verandering. Geomorfologie Op de geomorfologische kaart is het plangebied gekarteerd als bebouwd gebied (Bijlage 2). Gezien de verwachting dat het plangebied op de veenrestdijk c.q. het ontginningslint van Rijnsaterwoude ligt (zoals ten noorden van de bebouwde kom van Rijnsaterwoude het geval is), zal ook in het plangebied veen in de ondergrond aanwezig zijn. Er zullen ter plaatse van de dijk nog oorspronkelijke afzettingen en veen aanwezig kunnen zijn, welke juist aan weerszijden van het plangebied zijn verdwenen; ten oosten van de dijk door afgraving en droogmaking, ten westen door erosie als gevolg van de aanwezigheid van het Braassemermeer. Tussen de dijk en het omliggende land is daarbij sprake van hoogteverschillen, waarbij de veenrestdijk zichtbaar hoger in het huidige landschap ligt (www.ahn.nl; circa 4,5 m - NAP ten opzichte van het plangebied, dat op circa 0,6 m - NAP gelegen is, bijlage 3).
12
Bodem en grondwater Op de bodemkaart is het plangebied gekarteerd als een zogeheten bovenlandstrook, dat de volledige veenrestdijk van Rijnsaterwoude omvat. Op basis van een verwachting op veen in de ondergrond en aan de hand van bodemeenheden in de directe omgeving zijn over het algemeen veengronden te verwachten (kaartcode Vo, Bijlage 4). Veengronden komen vooral voor in het Hollandse veenlandschap en betreffen alle gronden die in de bovenste 80 cm voor meer dan de helft uit moerig materiaal bestaan (De Bakker, 1966). Omdat het gebied in de bebouwde kom gelegen is en deels bebouwd is, kunnen (delen van) het bodemprofiel zijn aangetast als gevolg van ingrepen in de bodem. Ook kunnen verschillende ophoogpakketten in het plangebied aanwezig zijn, die zijn aangebracht om de vochthuishouding te verbeteren en het gebied bewoonbaar te maken. Dergelijke ophoogpakketten kunnen gezien de ligging van het plangebied in een ontginningslint van archeologische waarde zijn. Moderne ophoogpakketten kunnen daarentegen voor zetting en vervorming van de oorspronkelijke bodemlagen gezorgd hebben, hetgeen een negatieve uitwerking kan hebben gehad op de mate van conservering van eventuele archeologische resten. Wel worden relatief hoge grondwaterstanden in het plangebied verwacht, dat met name de conservering van onverkoolde, organische archeologische resten ten goede komt (zoals bewerkt hout, leer en textiel).
13
7. Archeologische waarden Wettelijk beschermd monument
Nee
AMK-terrein
Nee
Verwachting gemeentelijke beleidskaart
Ontginningsas
Verwachting IKAW
Laag
Archeologische waarnemingen / vondstmeldingen
Geen
Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (ARCHIS-II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status. Het plangebied is eveneens niet opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). Op de gemeentelijke verwachtingskaart maakt het terrein deel uit van een ontginningsas, waardoor het een hoge archeologische verwachting toegekend heeft gekregen (Hornikx, 2013; bijlage 1). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied daarentegen een lage archeologische verwachting toegekend. Deze verwachting is echter alleen gebaseerd op de bodemkaart en op het voorkomen van veen in het plangebied. Met het voorkomen van een historisch ontginningslint is daarbij geen rekening gehouden. In het plangebied zijn voor zover bekend in het verleden geen archeologische waarnemingen gedaan en heeft niet eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 500 m) zijn daarentegen wel enkele onderzoeken en waarnemingen bekend (Bijlage 5). De meeste waarnemingen en onderzoeken bevinden zich daarbij ten zuiden van het plangebied en zijn alle te relateren aan de veenrestdijk, waarop ook het plangebied gelegen is. Op een afstand van 180 m ten zuiden van het plangebied bevindt zich een terrein van zeer hoge archeologische waarde (AMK terrein 16.110, toponiem Woudse Dom). Het terrein omvat de resten van een kerk en een kapel, die dateren in de 11e eeuw (Late Middeleeuwen). De resten van deze kerk bevinden zich onder de vloer van de kerk, die thans daar aanwezig is. De fundamenten van deze kerk zijn ontdekt toen men tijdens werkzaamheden aan de vloer in 1956 op deze resten stuitte. Bij deze werkzaamheden zijn ook enkele scherven aardewerk geborgen, die uit de Late Middeleeuwen dateren (ARCHIS waarnemingsnummer 8.671, Pingsdorf, roodgeglazuurd aardewerk en fragmenten kogelpot). De zeer hoge waardering van het terrein is te danken aan de goede staat van de fundamenten die toen zijn aangetroffen. Aan de Herenweg 119 – op een afstand van 340 m ten zuiden van het plangebied – heeft een archeologisch onderzoek in de vorm van zowel booronderzoek als proefsleuven plaatsgevonden. Bij dit onderzoek zijn tijdens het booronderzoek in opgebrachte veenzoden en aan de basis ervan fragmenten aardewerk aangetroffen. Het oudst aangetroffen aardewerk bevond zich op een diepte van circa 170 en 200 cm –Mv en betrof kogelpotaardewerk, dat zeer waarschijnlijk dateert in de e e Vroege Middeleeuwen, vermoedelijk in de 8 tot 10 eeuw na Chr. Erboven is op andere plekken bouwpuin aangetroffen, waardoor naar verwachting sprake zou kunnen zijn van meerdere bewoningsniveaus op die plek (ARCHIS waarnemingsnummer 404.372, onderzoeksmelding 15.895). Tijdens de opgraving, die volgde uit bovenstaand onderzoek, zijn in bebouwingsresten gevonden die dateren in de 17e eeuw. Mogelijk betrof het hier het rechtsgebouw van Rijnsaterwoude, hetgeen op grond van historisch kaartmateriaal uit 1641 werd vermoed. Een dieper vlak kon veiligerwijs niet worden aangelegd. Wel zijn tot een dieper niveau kijkgaten aangelegd om toch een beeld te krijgen 14
van de opbouw dieper in de dijk. Daar zijn eveneens ophooglagen en een strokuil aangetroffen met e e daarin resten van 12 - en 13 -eeuws aardewerk (onderzoeksmelding 16.210). Ook lag in de kuil een oude kloostermop. Het aantreffen van ophooglagen en een strokuil wijzen in ieder geval op activiteiten in die periode. Op een afstand van circa 700 m ten zuiden van het plangebied hebben ook enkele archeologische vooronderzoeken aan weerszijden van de Herenweg plaatsgevonden. Daar zijn op basis van de resultaten geen aanvullende maatregelen genomen, vanwege een omgewerkte of archeologisch gezien kansarme bodemopbouw (onderzoeksmelding 45.451 en 55.825)3.
3
Niet alle archeologische onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied zijn binnen dit kader behandeld, omdat de resultaten van de onderzoeken nog niet zijn vrijgegeven. Ook is niet alle documentatie omtrent deze onderzoeken in ARCHIS-2 volledig en raadpleegbaar. De geraadpleegde onderzoeken zijn echter representatief genoeg om een volledige archeologische verwachting van het plangebied te kunnen formuleren.
15
8. Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen Landschapstype
Dijk/ontginningslint
Historische bebouwing
Nee
Historisch gebruik
Boshakhout
Huidig gebruik
Grasland
Bodemverstoringen
Mogelijk door o.a. gebruik als hakhoutbos
Historische situatie Het oorspronkelijke landschap rondom Rijnsaterwoude bestond lange tijd uit een omvangrijk veenmoeras, dat werd doorsneden door kleine veenstroompjes als de Drecht, de Meije en de Aar. In het zuiden grensde het veenmoeras aan de Oude Rijn, die tot circa 1122 na Chr. voor de afvoer van Rijnwater zorgde (Dekker, 1980). Langs de Oude Rijn lagen hoge oeverwallen, die van oudsher al werden bewoond, maar ook langs de oevers van de veenstroompjes was bewoning mogelijk. Vanaf de e e rivierlopen is in de loop van de 10 tot en met 14 eeuw het grootste deel van het Hollands veengebied ontgonnen en in cultuur gebracht. Dit gebeurde onder leiding van de Graaf van Holland, die de woeste gronden uitgaf ter ontginning aan gegadigden. Daar stonden bepaalde voorwaarden tegenover, zoals een vaste koopsom of periodieke betaling, maar ook politieke voorwaarden. Deze handel werd in de Middeleeuwen ‘copen’ genoemd. De uitgang “-koop” of “-kop” is hierom vaak in toponiemen in het gebied terug te vinden. De ontginning was rationeel ingepland en vond plaats vanaf een vastgesteld ontginningslint, van waaruit percelen met een lengte van circa 1250 m en een breedte van 115 m werden aangelegd. De oudste ontginningen hebben in ieder geval bij Rijnsaterwoude en Leimuiden gelegen, beide gelegen op een hoger gelegen stuk veen (bovenland) bij het Braassemermeer. Het Braassemermeer is een natuurlijk meer, dat reeds vòòr de ontginningen in het veenlandschap aanwezig was (Markus en van Wallenburg, 1969). Rijnsaterwoude wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde van de Bisschop van Utrecht uit 1063 (Rinsaterwald), tezamen met Leimuiden (Liethemuton) en Woubrugge (Asclekerwald). Er zijn enkele archeologische aanwijzingen, die doen vermoeden dat de oorsprong van het dorp zelfs ouder kan zijn, maar dit is nog niet met zekerheid vastgesteld (zie voorgaand hoofdstuk). De Herenweg, de weg waaraan Rijnsaterwoude gelegen en gesticht is, vormde eveneens een belangrijke infrastructuur onder e meer ten behoeve van de handel. Ook zijn er reeds meldingen over een kapel in het dorp in de 11 e eeuw en de aanwezigheid van een volwaardige kerk in de 12 eeuw ter plaatse van de Woudse Dom. De omvang en de ruimtelijke ontwikkeling van het dorp (en het plangebied) zijn pas waar te nemen op grond van kaartmateriaal vanaf het begin van de 17e eeuw. Op basis van deze kaarten kon worden vastgesteld, dat vanaf het begin van de 17e eeuw geen bebouwing in het gebied aanwezig is geweest. Dit is op kaarten, die respectievelijk uit 1615, 1687 en 1734 dateren, duidelijk te zien. Deze kaarten zijn afgebeeld in figuren 2, 3 en 4.
16
Figuur 2: Uitsnede van een historische kaart uit 1615, van de hand van Balthasar Floris van Berkenrode. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
Figuur 3: Uitsnede van een historische kaart uit 1648. De kaart is van de hand van Johannes Dou. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
17
Figuur 4: Uitsnede van een historische kaart uit 1687. De kaart is van de hand van Johannes Dou. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
Figuur 5: Uitsnede van de kadastrale Minuut uit 1811-1832. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
18
Wat betreft de oude kaarten is niets met zekerheid te zeggen over het oorspronkelijk grondgebruik in het plangebied. Aan de hand van de oudste kadastrale kaart – het Minuutplan van 1811-1832 – valt af te leiden dat het plangebied in die tijd onbebouwd was. Er is sprake van een strokenverkaveling met een noord-zuid oriëntatie (figuur 5). De percelen waren destijds volgens de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel (OAT) in gebruik voor de verbouwing van hakhout. Dit beeld verandert niet in de e e e tweede helft van de 19 en de eerste helft van de 20 eeuw. Pas vanaf de tweede helft van de 20 eeuw is te zien hoe nagenoeg de hele strook tussen Herenweg en het Braassemermeer ter hoogte van Rijnsaterwoude bebouwd raakt (o.a. figuur 6). Het plangebied zelf blijft daarentegen onbebouwd als enige locatie in dit hele lint. Bodemverstoringen Het plangebied ligt momenteel braak. Of het vroegere gebruik van de locatie, in elk geval als percelen met hakhoutbos, voor bodemverstoringen heeft gezorgd – en zo ja, in welke mate – is op basis van het bureauonderzoek niet te zeggen. In BodemloketTM staan in ieder geval geen saneringen of ontgrondingen vermeld, die tot verstoring van de oorspronkelijke bodem in het plangebied hebben geleid.
Figuur 6: Het plangebied op de topografische kaart van 1969. De ligging van het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
19
9. Gespecificeerde archeologische verwachting (bureauonderzoek) Kans op archeologische waarden
Hoog
Periode
Late Middeleeuwen tot en met Nieuwe Tijd
Complextypen
Veen-restdijk/ontginningsas
Stratigrafische positie
Ophoogpakket
Diepteligging
Vanaf maaiveld
Aanwezigheid en dichtheid Het plangebied ligt in het historische ontginningslint van Rijnsaterwoude. Het ontstaan van dit lint is reeds terug te voeren in de Middeleeuwen. Pas vanaf toen werd het gebied bewoonbaar, aangezien het plangebied in de perioden daarvòòr een veenmoeras was. Terwijl in de omgeving van het Rijnsaterwoude op verschillende plaatsen vervening plaatsvond is de bovenlandstrook (de veenrestdijk) nooit afgegraven geweest. Archeologisch gezien betekent dit dat in het plangebied met name voor de Late Middeleeuwen een hoge archeologische verwachting geldt. Bij gravend onderzoek e e ten zuiden van het plangebied zijn onder meer resten van 12 - en 13 -eeuwse activiteiten waargenomen (Herenweg 119, gelegen binnen het onderzoeksgebied). Ook zijn daar op een dieper gelegen niveau scherven aangetroffen, die mogelijk in de Vroege Middeleeuwen dateren. Op grond van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied vanaf het begin van de 17e eeuw in ieder geval altijd onbebouwd is geweest, waardoor er naar verwachting geen nederzettingsresten uit de Nieuwe Tijd te verwachten zijn. Wel kunnen sporen van landgebruik (zoals greppels en gedempte sloten) aanwezig zijn. Stratigrafische positie Het archeologisch relevante niveau wordt gevormd door een pakket opgebracht materiaal (veenzoden en toemaak), dat vanaf het huidige maaiveld aangetroffen kan worden. Ook de basis van het veenpakket kan archeologisch interessant zijn. Daar en in het ophoogpakket kunnen archeologische resten uit de Middeleeuwen worden aangetroffen. De verwachting is dat het ophoogpakket - indien aanwezig – nog gaaf kan zijn vanwege een vermeende beperkte verstoring aan de Herenweg. Complextypen Voor wat betreft de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd worden nederzettingsterreinen (huisplaatsen op een ontginningslint) en sporen van landgebruik verwacht. Nederzettingsterreinen in het veengebied kenmerken zich door de aanwezigheid van een ophooglaag of cultuurlaag. De ophooglaag kan van aanzienlijke dikte zijn en is mede afhankelijk van de langdurigheid en/of intensiteit van eventuele bewoning op die plek. Bewoning uit de Late Middeleeuwen zal naar verwachting sporen van houtbouw in de bodem hebben achtergelaten, waardoor naar verwachting weinig baksteenresten in de bodem aanwezig zullen zijn. In de ophooglaag kan archeologisch vondstmateriaal aangetroffen worden, dat een indicatie geeft van de ouderdom van een laag. Het al dan niet aanwezig zijn van vondstmateriaal is hier echter niet bepalend of er sprake is van de aan- of afwezigheid van archeologische waarden. De opbouw en de mate van intactheid van de bodem (i.e. ophooglagen) is hiervoor meer van belang. Sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd zullen zich juist kenmerken door de aanwezigheid van een opgebracht pakket toemaak of de aanwezigheid van slootvullingen (gedempte greppels). Ook over de aanwezigheid van dit complextype kunnen slechts uitspraken worden gedaan op basis van de opbouw en mate van intactheid van de ondergrond in het plangebied.
20
10. Resultaten booronderzoek Onderzoeksmethodiek Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied, zoals deze is opgesteld in Hoofdstuk 9. Hiertoe is in het plangebied een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn daarbij gebruikt om zowel de bodemopbouw en de mate van intactheid van de bodem te bepalen als de aanwezigheid van archeologische resten vast te stellen. In totaal zijn in het plangebied vijf boringen gezet (boring 1 tot en met 5; zie Bijlagen 6 tot en met 9, sensu SIKB leidraad karterend booronderzoek, methode D1). De boringen zijn tot het grondwaterniveau (circa 60 tot 100 cm –Mv) handmatig gezet met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm, tot een maximale diepte van 400 cm –Mv. Beneden de grondwaterspiegel is gebruik gemaakt van een gutsboor met een diameter van 3 cm. De grondmonsters zijn vervolgens onderzocht door middel van verbrokkeling op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals bot, aardewerk, baksteen, bewerkt vuursteen en houtskool). De boringen zijn beschreven volgens de NEN5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008). Deze beschrijvingen zijn terug te vinden in Bijlage 9. De boringen zijn zo gelijkmatig mogelijk verdeeld over de oppervlakte van het plangebied. De ligging van de boringen is opgenomen in Bijlage 6. De hoogteligging ten opzichte van NAP van de boorpunten is afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN, www.ahn.nl). Bodemopbouw en lithologie Over het algemeen is vanaf een diepte van 105 tot 165 cm –Mv in de ondergrond van het plangebied veen aanwezig, dat hoofdzakelijk bestaat uit rietveen. Er zijn echter in boring 3 en 4 ook houtresten aangetroffen. Het veen is deels en op sommige plekken zelfs sterk verteerd, waardoor het veen een wisselende donker- tot zwartbruine kleur heeft gekregen. Plantenresten zijn ondanks dat nog zichtbaar aanwezig, met name aan de basis van het veenpakket waarin grote stukken riet aanwezig zijn. In boring 1 en 5 is onder het veen zeer slappe blauwgrijze klei aanwezig, die over het algemeen sterk siltig is. De klei is aanwezig vanaf een diepte van circa 3,7 m –Mv. Het betreffen hier wadafzettingen, die geologisch gezien tot het Laagpakket van Wormer behoren (als onderdeel van de Formatie van Naaldwijk; De Mulder e.a., 2003). Op grond van de slappe consistentie van het sediment, de blauwgrijze kleur en de “rotte eieren”-lucht (als gevolg van de vorming van waterstofsulfide-gas, H2S) heeft het sediment zich kunnen vormen onder zuurstofloze en natte condities. Bovenop het veenpakket ligt veen, waarin sprake is van een menging met zand. Ook heeft het in enkele boringen een losse structuur en lijkt het verdroogd (turf, boring 1). In boring 2 zijn geloogde zandkorrels in het veen aanwezig tussen 30 en 150 cm –Mv en in boring 1 zijn zandlaagjes in het veen op een diepte van 100 cm –Mv aanwezig. De aanwezigheid van dit zand doet vermoeden dat dit niet natuurlijk veen betreft, maar zoden die aangebracht zijn ter ophoging. In boring 3, 4 en 5 is tussen 50 en 150 cm –Mv ook sprake van een zandbijmenging in het veen, die ophoging doet vermoeden. Vanaf een diepte van 150 cm –Mv tot 155 cm –Mv kent het veen in boring 5 een lichtere kleur en zijn “verse” rietresten aanwezig. Mogelijk is hier niet sprake van veen, maar van mest. Tevens zijn archeologische indicatoren aangetroffen in het veen. Deze zullen in de volgende paragraaf worden besproken. Het vermoedelijk opgebrachte veen wordt in boringen 1 en 5 tenslotte afgedekt door een donkerblauwgrijs zandpakket met daarin steen, grind en baksteen. Het zand is opgebracht, maar met welk doel is niet bekend. Daarop en in de overige boringen is sprake van een 30 cm dikke bouwvoor, die bestaat uit sterk kleiig veen. Hierin zijn fragmenten baksteen, grind en plastic waar te nemen. 21
Archeologische indicatoren De opgeboorde kernen zijn geanalyseerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Ook zijn aan het maaiveld waarnemingen verricht op de aanwezigheid van archeologisch materiaal. Een overzicht van de vondsten staan weergegeven in tabel 1. In boring 1 zijn op een diepte van 100 cm – Mv enkele fragmenten grijsbakkend aardewerk aangetroffen. Dit aardewerk dateert vermoedelijk in de 12-13e eeuw (vondstnummer 1-100, figuur 7). Het materiaal bevindt zich in het opgebrachte veenpakket. Daarbij is op diezelfde diepte ook een klein fragment natuursteen en een stukje sintel gevonden. In boring 5 is op een diepte van 50 cm –Mv een fragment roodbakkend aardewerk aangetroffen. Het kenmerkt zich door loodglazuur en getuige het uiterlijk betreft het de rand van een pot of bord (vondstnummer 5-50). Ook zijn op die diepte een fragment verbrand natuursteen en enkele sintels aangetroffen. Tevens zijn in boring 2 in het vermeende opgebrachte veenpakket kleine fragmenten huttenleem en een fragment houtskool aangetroffen. In de overige boringen zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Wel is in boring 1 in de top van het opgebrachte donkerblauwgrijze zand veel grind aanwezig. Het lijkt sterk op een voormalige verharding in het plangebied, mogelijk een pad of iets dergelijks. Dit staat echter niet op de in het bureauonderzoek geraadpleegde kaarten weergegeven. Tabel 1: Aangetroffen archeologische indicatoren in het plangebied (gedetermineerd door drs. A.A. Kerkhoven). Het vondstnummer is opgebouwd uit het boorpuntnummer en de diepte waarop het is aangetroffen, gescheiden door een verbindingsteken. Wanneer in plaats van de diepte “X” staat vermeld, duidt dit op een vondst aan het maaiveld bij een boring.
Interpretatie De resultaten van het veldonderzoek lijken de hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek te bevestigen. Het pakket veenzoden, dat in het terrein op het natuurlijk veen is aangetroffen, lijkt deel uit te maken van de in de Late Middeleeuwen opgeworpen ontginningskade of een huisterp. De dikte van het opgebrachte veendek lijkt in noordwestelijke richting af te nemen en is het dunst in boring 3. Op de locaties waar dit vermeende zodendek in de ondergrond aanwezig is kunnen bewoningssporen e e te verwachten zijn vanaf de Late Middeleeuwen (vanaf 12 -13 eeuw), getuige het aantreffen van fragmenten aardewerk in het zuidoostelijk deel van het terrein. Deze resten zullen zich naar verwachting met name concentreren in het oostelijk deel van het plangebied, het dichtst tegen de Herenweg aan. In het westelijk deel kunnen sporen aanwezig zijn die aan het voormalig landgebruik achter een woonplaats langs een bewoningslint te relateren zijn (o.a. afvallagen, drenkkuilen en greppels c.q. sloten). Tevens kunnen aan de basis mogelijk oudere resten uit de Vroege Middeleeuwen worden aangetroffen op een diepte van 105-165 cm –Mv. Tijdens booronderzoek even ten zuiden van het plangebied zijn resten die waarschijnlijk uit die periode dateren namelijk ook op die diepte aangetroffen. Stenen funderingen uit de Nieuwe Tijd zijn op deze plek zijn naar verwachting niet aanwezig; op basis van het historisch onderzoek in Hoofdstuk 8 lijkt in het plangebied geen bebouwing 22
aanwezig te zijn geweest. Daarbij is nagenoeg geen puin in de ondergrond van het plangebied aangetroffen. Wel kunnen sporen van landgebruik uit die tijd aanwezig zijn, zoals die van greppels en mogelijk aangebrachte verharding. Tenslotte valt aan de hand van de veldresultaten vast te stellen dat de verstoring van het bodemprofiel zeer beperkt is. Er zijn in de boringen geen diepe verstoringen van de bodem aangetroffen. Eventueel aanwezige archeologische resten in het plangebied zullen zich daarmee naar verwachting in een goede staat bevinden.
Figuur 7: Opname van de aangetroffen aardewerk fragmenten (vondstnummer 1-100)
23
11. Beantwoording onderzoeksvragen Is er sprake van bodemlagen waarin archeologische waarden kunnen voorkomen? Ja. Vanaf een diepte van 30 cm –Mv zijn tot een diepte van 165 cm –Mv ophooglagen aanwezig, waarin archeologische resten kunnen voorkomen. Deze ophooglagen hebben betrekking op de laatmiddeleeuwse veenrestdijk van Rijnsaterwoude. Zijn deze bodemlagen intact en is de archeologie intact? Ja. De oorspronkelijke bodemopbouw is opvallend goed bewaard gebleven. Dit heeft mogelijk te maken met het gegeven dat het plangebied nooit bebouwd is geweest, in elk geval niet vanaf het begin van de Nieuwe Tijd. Archeologische resten, specifiek die uit de Middeleeuwen, kunnen daarmee nog in zeer goede staat in het plangebied aanwezig zijn. Hoe diep liggen deze bodemlagen en in hoeverre zijn deze gevoelig voor de voorgenomen bodemingrepen? De archeologisch relevante bodemlagen bevinden zich vanaf een diepte van 30 cm –Mv tot maximaal 165 cm –Mv en omvatten zowel de ophogingslagen als de top van het oorspronkelijke veen aan de basis van het ophoogpakket. Graafwerkzaamheden in het plangebied zullen hier daarom altijd zorgen voor een verstoring van het bodemarchief. Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze? Ja. In boring 1, 2 en 5 zijn archeologische indicatoren aangetroffen. De drie boringen liggen alle in het zuidoostelijk deel van het plangebied. Het betreffen kleine sintels, fragmenten baksteen, houtskool en twee fragmenten aardewerk. Het aardewerk in boring 1 betreft grijsbakkend aardewerk, dat vermoedelijk dateert uit de 12e tot 13e eeuw, het aardewerk in boring 5 betreft roodgeglazuurd aardewerk, dat eveneens in de Late Middeleeuwen te plaatsen is. Beide fragmenten zijn afkomstig uit het opgebrachte pakket veenzoden. Wat is de aard van de betreffende archeologische waarden? De aangetroffen indicatoren in het plangebied wijzen mogelijk op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied. Het kunnen resten zijn van een laatmiddeleeuwse nederzetting (huisplaats), maar ook sporen van landgebruik (bijvoorbeeld paden en strokuilen, zoals ook bij de opgraving ten zuiden van het plangebied is vastgesteld). Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied? Er is sprake van relatief hoge grondwaterstanden en zeer weinig bodemverstoringen. Eventueel aanwezige archeologische resten zullen een hoge fysieke kwaliteit hebben.
24
12. Conclusie en Advies Conclusie Naar aanleiding van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken: 1) Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Het plangebied ligt in een van oorsprong laatmiddeleeuws ontginningslint. Er zijn daarbij ten zuiden van het plangebied archeologische waarnemingen bekend, die bewoningsactiviteiten in die tijd op de dijk aantonen. Voor de overige archeologische perioden geldt in het plangebied een lage archeologische verwachting. Op grond van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied vanaf het begin van de 17e eeuw in ieder geval altijd onbebouwd is geweest. 2) Bij het veldonderzoek is aangetoond dat in de ondergrond van het plangebied tot een diepte van 105 en 165 cm –Mv natuurlijk veen aanwezig. Daarboven ligt in het plangebied op het natuurlijk veen een ogenschijnlijk opgebracht veendek, dat mogelijk relateert aan de ontginningskade (de Herenweg). In het veen wordt namelijk een bijmenging van zand waargenomen, die van nature er niet voor kan komen. Het opgebrachte veendek varieert in dikte van circa 55 tot 115 cm en wordt minimaal vanaf een diepte van 50 cm –Mv aangetroffen. 3) Tijdens het veldonderzoek zijn tevens aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen in de ondergrond van het plangebied. Direct aan de Herenweg zijn in boring 1 in het opgebrachte veen op een diepte van 100 cm –Mv kleine fragmenten grijsbakkend aardewerk aangetroffen. Dit aardewerk lijkt te dateren in de 12 e of 13e eeuw. In boring 2 en 5 zijn in hetzelfde niveau houtskool, kleine stukjes huttenleem (boring 2) en geglazuurd aardewerk (boring 5) waargenomen. De kans bestaat dat de aangetroffen resten te relateren zijn aan een eventueel aanwezige vindplaats in het plangebied. 4) Op basis van het veldonderzoek is tenslotte vastgesteld, dat de bodem in het plangebied slechts beperkt aangetast is. De boringen laten namelijk een relatief intacte bodemopbouw zien. Concluderend geldt voor het plangebied een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen. Advies Geadviseerd wordt om in het plangebied bodemingrepen zoveel mogelijk te beperken. Daarbij wordt aanbevolen om graafwerkzaamheden in het kader van een eventuele ontwikkeling in het plangebied niet dieper uit te voeren dan 30 cm –Mv4. Mocht in het kader van de vergunningverlening echter blijken dat deze diepte wordt overschreden en technische inpassing niet mogelijk is, dan verdient het de aanbeveling aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren (IVO- waarderend). De wijze waarop dit aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd kan nader bepaald worden op basis van de omvang van de voorgenomen werkzaamheden, alsook op grond van de civieltechnische uitvoerbaarheid ervan (proefsleuven of eventueel in de vorm van een begeleiding; beide volgens KNAprotocol proefsleuven). Op dat moment zal de werkwijze voor dergelijk onderzoek vastgelegd moeten worden in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Kaag en Braassem dient te worden goedgekeurd.
4
Er wordt een marge voorgesteld van 20 cm bovenop de minimale diepte, waarop zich archeologische resten kunnen bevinden (50 cm –Mv).
25
13. Geraadpleegde bronnen Archeologische kaarten en databestanden: Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. e Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, 3 generatie, IKAW, Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), Amersfoort, 2008. www.ahn.nl www.ruimtelijkeplannen.nl www.watwaswaar.nl www.bodemloket.nl www.dinoloket.nl www.bodemdata.nl rijnsaterwoude.org/historie Archeologische beleidskaart gemeente Kaag en Braassem Literatuur: Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem voor bodemclassificatie voor Nederland. In: Boor en Spade. Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen. Berendsen, H.J.A., 2000. Landschappelijk Nederland. Assen (Fysische geografie van Nederland). Derde, geheel herziene druk. Berendsen, H.J.A., 2005. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland). Vierde, geheel herziene druk. Dekker, C, 1980, De dam bij Wijk. In: Nederlandsch Archievenblad, 84 (1980-3) Hornikx, S. 2013. Aanpassing archeologische beleidsadvieskaart gemeente Kaag & Braassem. The Missing Link Notitie TML563. Woerden. Markus, W.C. en C. van Wallenburg, 1969. Toelichting op de Bodemkaart van Nederland, Blad 31 West Utrecht, STIBOKA, Wageningen Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten.
26
Bijlage 1: Archeologische beleidskaart van de gemeente Kaag en Braassem
27
28
Bijlage 2: Geomorfologische kaart
29
Bijlage 3: Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
30
Bijlage 4: Bodemkaart
31
Bijlage 5: Archeologische verwachting en bekende waarden
32
Bijlage 6: Boorpuntenkaart
33
Bijlage 7: Boorstaten
34
Onderzoeksmelding: 58.425 Datum: 10-10-2013
Projectnaam Rijnsaterwoude, Herenweg (ong.) Projectcode 13080019 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor en gutsboor
Boordiameter:
7 cm en 3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
105.965 468.315 -0,5 m NAP
GWS Gt GWS na boring
Boorpuntnr.
0,6 X -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
1
grasland bovenland lage veendijk
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr 15 Vk3 50 Kz3 - g3 70 Vkm 3 100 Vkm 2 165 V 2 200 Vkm 3 220 V 2 260 Vkm 2 350 Vk1 3 370 V 1 400 Ks3 h1 -
plr Kleur Laaggrens Consist. drbr scherp MST - drblgr scherp MST - drbrgr scherp MST ri drbr geleidelijk MST zr zwbr scherp SL ri drbr geleidelijk SL ri robr geleidelijk SL ri br geleidelijk SL ri zwbr geleidelijk ZSL ri zw scherp SL ri blgr EB ZSL
M50 -
o/r or or r r r r r r r r r
Ca 1 3 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Projectnaam Rijnsaterwoude, Herenweg (ong.) Projectcode 13080019 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor en gutsboor
Boordiameter:
7 cm en 3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
105.942 468.310 -0,5 m NAP
GWS Gt GWS na boring
Fe GW Hor M Lith. 1 X X 1 60 X X 1 - BHC - OPG 1 - OPG 1 - OPG 1 - HV 1 - HV 1 - HV 1 - HV 1 - HV 1 - WO
Boorpuntnr.
0,6 X -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
Bijzonderheden bouwvoor top grind, weg? bakst, toemaak? droog, turf, zl, aw sintel veel ri -
2
grasland bovenland lage veendijk
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr 30 Vk3 100 Vkm 3 155 Vkm - 2|3 200 Vkm 2 260 Vkm 2 350 Vk1 3 370 V 1 400 Ks3 h1 -
plr Kleur Laaggrens Consist. zw scherp MST - zwbr geleidelijk MST - zwbr scherp MST robr scherp SL ri zwbr geleidelijk SL ri zwbr geleidelijk ZSL ri zw scherp SL ri blgr EB ZSL
M50 -
o/r or or r r r r r r
Ca 1 1 1 1 1 1 1 1
Fe GW Hor M 1 X 1 60 BHA 1 1 - BHC 1 1 1 1 -
Lith. X OPG OPG HV HV HV HV WO
Bijzonderheden omg, pc hl, wi z korrels, bakst wi z korrels hk veel ri -
Onderzoeksmelding: 58.425 Datum: 10-10-2013
Projectnaam Rijnsaterwoude, Herenweg (ong.) Projectcode 13080019 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor en gutsboor
Boordiameter:
7 cm en 3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
105.935 468.339 -0,5 m NAP
GWS Gt GWS na boring
Boorpuntnr.
0,6 X -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
3
grasland bovenland lage veendijk
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr 50 Vk3 3 100 Vkm 3 105 Vkm 3 150 Vkm 2 200 Vkm 1 360 Vk1 3 400 V 1 -
plr Kleur Laaggrens Consist. ri zw scherp MST - drgrbr geleidelijk MST - drbrgr scherp MST ho drbr scherp SL ri robr geleidelijk SL ri zwbr geleidelijk SL ri zw EB SL
M50 -
o/r or or r r r r r
Ca 1 1 1 1 1 1 1
Projectnaam Rijnsaterwoude, Herenweg (ong.) Projectcode 13080019 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor en gutsboor
Boordiameter:
7 cm en 3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
105.958 468.345 -0,5 m NAP
GWS Gt GWS na boring
Fe GW Hor M 1 X 1 60 BHA 1 1 - BHC 1 1 1 -
Lith. X OPG OPG HV HV HV HV
Boorpuntnr.
0,6 X -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
Bijzonderheden omg z bijm wi z vl -
4
grasland bovenland lage veendijk
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr 50 Vk3 3 60 Vkm 3 100 V 3 150 V 2 230 Vkm 1 300 Vkm 3 400 V 1 -
plr Kleur Laaggrens Consist. ri zw scherp MST - drgrbr geleidelijk MST - drbrgr scherp MST ho drbr scherp SL ri drbr geleidelijk SL ri robr geleidelijk SL ri zw EB SL
M50 -
o/r or or r r r r r
Ca 1 1 1 1 1 1 1
Fe GW Hor M 1 X 1 60 X 1 - BHA 1 - BHC 1 1 1 -
Lith. X X OPG OPG HV HV HV
Bijzonderheden omg omg, bakst z bijm z vl -
Onderzoeksmelding: 58.425 Datum: 10-10-2013
Projectnaam Rijnsaterwoude, Herenweg (ong.) Projectcode 13080019 Beschrijver:
drs. T. Nales
Boormethode:
Edelmanboor en gutsboor
Boordiameter:
7 cm en 3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
105.949 468.326 -0,5 m NAP
GWS Gt GWS na boring
Boorpuntnr.
0,6 X -
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
5
grasland bovenland lage veendijk
Opmerking:
[-Mv] Textuur Org VAM Gr 10 Vk3 35 Kz3 3 100 Vkm 2 150 Vkm 2 155 Vk3 2 350 Vkm 3 370 V 1 400 Ks3 h1 -
plr Kleur Laaggrens Consist. zw scherp MST - drblgr geleidelijk MST br scherp MST drbr scherp SL ri libr scherp SL ri robr geleidelijk ZSL ri zw scherp SL ri blgr EB ZSL
M50 -
o/r or or r r r r r r
Ca 1 1 1 1 1 1 1 1
Fe GW Hor M 1 X 1 X 1 60 1 - BHC 1 1 1 1 -
Lith. X X OPG OPG OPG HV HV WO
Bijzonderheden omg st, opg aw, bakst, opg z spikkels, si mest? veel ri -
Bijlage 8: Foto’s De boorkernen op onderstaande foto’s zijn van links naar rechts uitgelegd, waarbij de onderkanten van de boringen naar boven wijzen. De guts wijst van rechts naar links, waarbij het diepste punt onderin zit. Alle opnames betreffen boring 1.
1
2
1
0-2 m –Mv. Veen, waarbinnen zandkorrels en -vlekken zijn waar te nemen. Vermoedelijk is het veen opgebracht.
2
3-4 m –Mv. Detailopname van het diepste punt in boring 1: blauwe klei, die tot de afzettingen van Wormer behoort.
38
Bijlage 9: Afkortingen in de boorstaat Textuurindeling (NEN 5104) Hoofdnaam LG = grind Z = zand L = leem K = klei V = veen
Toevoeging [Org, Gr] g = grindig z = zandig s = siltig k = kleiig h = humeus m = mineraalarm
Gradiënt toevoeging
Laaggrens
1 = zwak 2 = matig 3 = sterk 4 = uiterst
dif = diffuus gel = geleidelijk sch = scherp
Karakteristieken en plantenresten VAM (amorfiteit) 1 = Zwak amorf 2 = Matig amorf 3 = Sterk amorf
Plantenresten (plr) ri = riet ho = hout ze = zegge wo – wortels plr = ongedef.
Consist(entie) ST = stevig MST = matig stevig MSL = matig slap SL = slap ZSL = zeer slap
M50 (mediaan) 75-105 105-150 150-210 210-300 300-420 420-600
Alleen voor zand uiterst fijn zeer fijn matig fijn matig grof grof zeer grof
Nieuwvormingen en grondwater Ca (kalkgehalte, CaCO3) 1 = afwezig 2 = matig kalkhoudend
Fe (roestvlekken) 1 = afwezig 2 = ijzerhoudend
Oxidatie/reductie [o/r] o = oxidatie or = oxidatie/reductie
3 = kalkhoudend
3 = sterk ijzerhoudend
r = reductie
GW (grondwater) GW = grondwater GHG = gem. hoogste grondwaterstand GLG = gem. laagste grondwaterstand
Classificatie en interpretatie Bodemhorizont (Hor.; volgens De Bakker & Schelling, 1989) BHA BHB BHBC BHC …
Monstername (M)
Lithogenese (lith.)
X (boring) – XXX {diepte in cm)
OPG = opgebracht HV = Hollandveen WO = Laagpakket van Wormer X = omgewerkt
Bijzonderheden Archeologische indicatoren en afkortingen in de kolom ‘bijzonderheden’ Omg. = omgewerkt gr = grindje l = leem (verbrand) Opg. = opgebracht st = steentjes b = bot fe-c = ijzerconcreties aw = aardewerk gg = goed gesorteerd mn-c = mangaanconcreties vs = vuursteen mg = matig gesorteerd mn = Mangaan bakst = baksteen/puin sg = slecht gesorteerd spi = spikkel (+ kleur) fos = fosfaat vl = vlekken (+ kleur) hk = houtskool sch = schelpen bijm = bijmenging (+ text.)
39