Gezondheid en leefstijl van leerlingen op het
Rietveld Lyceum Resultaten van het E-MOVO onderzoek 2007 naar gezondheid, welzijn en leefstijl onder leerlingen van de tweede en vierde klas.
Kennis- en Expertisecentrum GGD Gelre-IJssel © GGD Gelre-IJssel. Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding. Medio 2008.
Inhoudsopgave SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN ............................................................................ 1 1. INLEIDING ........................................................................................................................ 5 2. ACHTERGRONDKENMERKEN VAN DE LEERLINGEN ................................................. 7 3. SCHOOL........................................................................................................................... 8 3.1 Schoolbeleving .................................................................................................................................. 8 3.2 Waar naar toe uit school?.................................................................................................................. 8 3.3 Ziek thuis van school ......................................................................................................................... 9 3.4 Spijbelen ............................................................................................................................................ 9
4. GEZONDHEID EN WELZIJN ...........................................................................................10 4.1 Ervaren gezondheid ........................................................................................................................ 10 4.2 Psychische gezondheid................................................................................................................... 10 4.3 Depressie ........................................................................................................................................ 11 4.4 Pesten op school ............................................................................................................................. 12 4.5 Ingrijpende gebeurtenissen ............................................................................................................. 13 4.6 Mishandeling ................................................................................................................................... 13 4.7 Hulp zoeken..................................................................................................................................... 14
5. BEWEGING, VOEDING EN OVERGEWICHT..................................................................15 5.1 Beweging ......................................................................................................................................... 15 5.2 Voeding ........................................................................................................................................... 16 5.3 Overgewicht..................................................................................................................................... 17
6. GENOTMIDDELEN ..........................................................................................................18 6.1 Roken .............................................................................................................................................. 18 6.2 Alcohol ............................................................................................................................................. 19 6.3 Drugs ............................................................................................................................................... 20
7. SEKSUALITEIT ...............................................................................................................22 7.1 Seksueel actief ................................................................................................................................ 22 7.2 Onveilig vrijen .................................................................................................................................. 22 7.3 Homoseksualiteit ............................................................................................................................. 23
8. SOCIALE OMGEVING, VRIJE TIJD EN VEILIGHEID .....................................................25 8.1 Sociale omgeving ............................................................................................................................ 25 8.2 Vrijetijdsbesteding ........................................................................................................................... 26 8.3 Internet ............................................................................................................................................ 26 8.4 Lidmaatschap verenigingen ............................................................................................................ 27 8.5 Vervelen .......................................................................................................................................... 27 8.6 Activiteiten en uitgaansgelegenheden............................................................................................. 27 8.7 Sociale veiligheid............................................................................................................................. 27
9. OVERZICHTSTABEL ......................................................................................................28 GERAADPLEEGDE BRONNEN ..........................................................................................30
Samenvatting en aanbevelingen E-MOVO (Elektronische MOnitor en VOorlichting) is een grootschalig onderzoek van de GGD naar de gezondheid, het welbevinden en de leefstijl van jongeren uit klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs. In het najaar van 2003 is E-MOVO voor het eerst uitgevoerd en in het najaar van 2007 is E-MOVO herhaald. E-MOVO is gelijktijdig uitgevoerd door alle GGD’en in Overijssel en Gelderland (=regio Oost-Nederland), met uitzondering van GGD IJssel-Vecht. In totaal hebben in 2007 op het Rietveld Lyceum 199 leerlingen meegedaan aan E-MOVO, waarvan iets meer jongens als meisjes en ruim twee keer zoveel havo/vwoleerlingen als vmbo-leerlingen. School Leerlingen brengen een groot deel van hun tijd door op school. De ervaringen van leerlingen met school zijn van invloed op hun welbevinden. Uit E-MOVO 2007 blijkt dat 7% van de leerlingen van het Rietveld Lyceum het ‘niet leuk’ of ‘vreselijk’ vindt op school en dat 2% heeft gespijbeld in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek. Verder blijkt dat 13% van de leerlingen na schooltijd meestal alleen thuis is. Gezondheid en welzijn Met de lichamelijke gezondheid van jongeren is het in Nederland over het algemeen vrij goed gesteld. Het grootste deel van hun gezondheidsproblemen wordt veroorzaakt door psychische problemen, vandaar dat daarover in E-MOVO 2007 veel vragen zijn gesteld. Vrijwel alle jongeren op het Rietveld Lyceum beoordelen hun eigen gezondheid als goed; echter 2% vindt de eigen gezondheid ‘niet zo best’ of ‘slecht’. Wat betreft de psychische gezondheid, komt naar voren dat 15% kampt met psychische problemen, dat 11% psychosociale problemen heeft en dat 10% depressieve gevoelens heeft. In de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek is 17% op school gepest en heeft 19% op school anderen gepest. Van de leerlingen heeft 19% nu of in het verleden te maken gehad met geestelijke mishandeling, 6% met lichamelijke mishandeling en 4% heeft een negatieve seksuele ervaring. Ruim twee keer zoveel meisjes als jongens zijn psychisch ongezond op basis van de MHI-5. Ook zijn ruim twee keer zoveel meisjes als jongens gepest op school in de afgelopen 3 maanden. Beweging, voeding en overgewicht Steeds meer Nederlanders, van jong tot oud, kampen met overgewicht. Overgewicht ontstaat wanneer de balans tussen eten en bewegen verstoord is. In E-MOVO 2007 is gevraagd naar de hoeveelheid beweging die jongeren krijgen en naar een aantal aspecten van hun voedingspatroon. Gegevens over het vóórkomen van overgewicht zijn afkomstig uit de registratie van de GGD van de Periodieke Gezondheids Onderzoeken (PGO’s) die bij tweedeklassers worden uitgevoerd. Op het Rietveld Lyceum heeft 15% van de tweedeklassers overgewicht. Uit E-MOVO 2007 blijkt dat 13% van de leerlingen minder dan 7 uur per week beweegt, 14% minder dan vijf keer per week ontbijt, 61% niet dagelijks groente eet en 65% niet dagelijks fruit eet. Meer meisjes dan jongens bewegen minder dan 7 uur per week en vinden zichzelf te zwaar. Wel ontbijten meer meisjes minimaal 5 dagen in de week dan jongens. Genotmiddelen Veel jongeren experimenteren in de puberteit met tabak, alcohol en drugs. Het gebruik van deze genotmiddelen kan de gezondheid en het welzijn van jongeren in grote mate beïnvloeden. Uit E-MOVO 2007 komt naar voren dat 3% van de leerlingen van het Rietveld Lyceum dagelijks rookt. In de vier weken voorafgaand aan het onderzoek heeft 1% softdrugs en 0% harddrugs gebruikt. Wat betreft alcoholgebruik blijkt dat in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek 32% van de leerlingen alcohol heeft gedronken, 17% vijf glazen alcohol of Pagina 1
meer bij één gelegenheid (binge-drinken) heeft gedronken en 5% dronken of aangeschoten is geweest. Seksualiteit In de puberteit beginnen veel jongeren met het opdoen van seksuele ervaring. Ook is de puberteit voor jongeren een periode waarin zij hun seksuele geaardheid ontdekken. Van de leerlingen geeft 5% aan ervaring te hebben met geslachtsgemeenschap en 2% van de leerlingen vrijt niet altijd met een condoom. Wat betreft homoseksualiteit geeft 10% van de leerlingen aan dit ‘heel raar’ of ‘verkeerd’ te vinden. Meer jongens dan meisjes hebben ervaring met geslachtsgemeenschap en hiermee samenhangend vrijen meer jongens dan meisjes niet altijd met condoom. Sociale omgeving, vrije tijd en veiligheid Met het stijgen van de leeftijd neemt de invloed van ouders op jongeren af en neemt de invloed van de vriendengroep toe. In E-MOVO 2007 is gevraagd naar de relatie van jongeren met hun ouders en naar diverse vormen van vrijetijdsbesteding. Uit de resultaten blijkt dat 1% van de leerlingen van het Rietveld Lyceum het thuis niet (zo) leuk vindt. Wat betreft de vrijetijdsbesteding komt naar voren dat 40% zelden of nooit een boek leest, 59% zelden of nooit een krant leest, 20% meer dan 15 uur per week internet gebruikt voor privédoeleinden, 22% geen lid is van een sportclub of sportvereniging en 18% lid is van geen enkele club of vereniging. Van de jongeren verveelt 7% zich heel vaak. Tot slot geeft 4% van de jongeren aan zich overdag wel eens onveilig te voelen; 21% voelt zich ’s avonds of ’s nachts wel eens onveilig. Met name meisjes voelen zich overdag of ’s avonds / ’s nachts weleens onveilig. Resultaten school versus Oost Nederland Om de resultaten van de school beter te kunnen interpreteren, zijn ze vergeleken met de resultaten van alle leerlingen in Oost Nederland die hebben deelgenomen aan E-MOVO. Om te komen tot een reële vergelijking, is de invloed van de verdeling van leerlingen over klas en onderwijsniveau hierbij uitgeschakeld. De gevonden verschillen tussen de bevindingen van de school in 2007 en Oost Nederland kunnen dus niet worden toegeschreven aan de verdeling van de leerlingen over klassen en onderwijsniveaus. Voor de percentages wordt verwezen naar hoofdstuk 9, overzichtstabel. De leerlingen van het Rietveld Lyceum scoren in vergelijking tot alle leerlingen uit Oost Nederland relatief gunstig op de volgende onderwerpen: • Minder leerlingen hebben in de laatste 4 weken gespijbeld; • Minder leerlingen zijn in de voorgaande 4 weken ziek thuis gebleven; • Minder leerlingen vinden homoseksualiteit heel raar of verkeerd; • Meer leerlingen hebben het thuis naar hun zin. Er zijn geen onderwerpen waarop de leerlingen van het Rietveld Lyceum ongunstiger scoren dan gemiddeld in Oost-Nederland. Aanbevelingen Uit de resultaten van E-MOVO blijkt dat de meeste leerlingen opgroeien in goede lichamelijke gezondheid. Psychische problematiek vormt het grootste gezondheidsprobleem bij leerlingen. Hoewel de leefstijl gemiddeld genomen verbeterd is, valt er bij een heel aantal jongeren nog wel het één en ander aan winst te boeken op dit terrein, zoals m.b.t. roken, schadelijk alcoholgebruik, te lage consumptie van groente en fruit en te weinig beweging. Onvoldoende beweging in combinatie met een verkeerd voedingspatroon kan leiden tot overgewicht. Ongezond gedrag van nu, vertaalt zich in de toekomst in ziekte, verlies aan kwaliteit van leven en vroegtijdige sterfte. Er is aanzienlijke gezondheidswinst te boeken met preventie, vooral wanneer ingezet wordt op het bevorderen van gezond gedrag. De belangrijkste aandachtspunten hierbij zijn: • Het terugdringen en voorkómen van psychische problematiek; Pagina 2
• •
Het tegengaan van roken en schadelijk alcoholgebruik; Het stimuleren van een gezond voedingspatroon en voldoende beweging en het voorkómen van overgewicht.
Bovenstaande onderwerpen worden in de rijkspreventienota ‘Kiezen voor gezond leven’ van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aangemerkt als onderwerpen die het meest zullen bijdragen aan een betere volksgezondheid. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in hun lokaal gezondheidsbeleid aandacht aan deze onderwerpen besteden. Ook scholen voor het voortgezet onderwijs kunnen hieraan een belangrijke bijdrage leveren door beleid te formuleren met betrekking tot deze speerpunten en activiteiten in gang te zetten. Wat kan de school doen? Dit schoolrapport geeft inzicht in de gezondheid, het welbevinden en de leefstijl van leerlingen in klas 2 en 4 van het Rietveld Lyceum. Er zijn vele mogelijkheden om vanuit school te werken aan de bevordering van de gezondheid en het welzijn van de leerlingen. Hopelijk geven de resultaten in dit schoolrapport aanleiding om gezondheidsbevorderende activiteiten op school voort te zetten, te verbeteren, uit te breiden of te starten. Voor een effectieve aanpak zijn de volgende uitgangspunten van belang: • Niet te veel tegelijk, stel prioriteiten. De school kan niet tegelijkertijd met alle resultaten uit dit onderzoek aan de slag gaan. Sommige zaken zijn makkelijker aan te pakken dan andere en niet alle thema’s hebben evenveel prioriteit. De ervaring leert dat een ambitieuze aanpak met meerdere thema’s tegelijkertijd, vaak erg arbeidsintensief is en niet het gewenste resultaat oplevert. In veel gevallen is het beter om eerst prioriteiten te stellen. De school kan dit doen door in kaart te brengen waar leerlingen, personeel en ouders behoefte aan hebben en wat zij belangrijk vinden. • Bepalen van activiteiten en strategieën: kies voor een kwalitatief goede combinatie. Uit onderzoek komt naar voren dat het effect van de aanpak van gezondheidsproblemen binnen de school wordt versterkt als men vanuit de volgende vijf invalshoeken werkt: (a) educatie, (b) signalering/begeleiding, (c) regelgeving, (d) ouder- en leerlingparticipatie en (e) samenhang. De GGD beveelt van harte aan om vanuit deze vijf invalshoeken aan de slag te gaan. Om een onderwerp goed aan te pakken en werkelijk invloed uit te oefenen op kennis, houding en/of gedrag van de leerlingen, is in ieder geval goed materiaal nodig. Eerste keus daarbij is uiteraard materiaal dat aansluit bij de schoolpraktijk, bij de kerndoelen en bij de leef- en belevingswereld van leerlingen. Vanuit preventief oogpunt is het daarnaast van groot belang dat het materiaal ook op effect is getoetst, of dat het zich op andere wijze in de praktijk als bruikbaar en effectief heeft bewezen. De GGD heeft hiertoe een overzicht opgesteld van het preventieaanbod voor het voortgezet onderwijs en kan de school hierover adviseren. • Gezondheidsplan & schoolbeleid. In een gezondheidsplan wordt vastgelegd welke activiteiten de school wil uitvoeren of door externe instellingen uitgevoerd zou willen zien. Dit gezondheidsplan kan onderdeel zijn van het schoolplan of zorgplan. Veranderingen kosten tijd. Het is daarom verstandig om de uitvoering van de plannen te verspreiden over meerdere jaren. Om na te gaan of de geplande activiteiten tot de beoogde resultaten hebben geleid, is het belangrijk om te evalueren. Om succesvolle activiteiten te behouden is het belangrijk om deze op te nemen in het schoolbeleid. Wat kan de GGD doen? GGD Gelre-IJssel kan het Rietveld Lyceum ondersteunen bij het behouden van de positieve resultaten en/of het realiseren van een effectieve aanpak van eventuele ‘probleemgebieden’ op school. Daarbij kan gedacht worden aan: • Advisering bij het stellen van prioriteiten voor de aanpak van gezondheidsthema’s • Advisering bij de effectieve aanpak van concrete thema’s; • Ondersteuning bij het opstellen van een gezondheidsplan; • Makelaarsfunctie bij het matchen van de vraag van school met materialen/diensten van regionale en/of landelijke preventiepartners. Pagina 3
Een functionaris gezondheidsbevordering van GGD Gelre-IJssel zal hierover contact opnemen met de school. Uiteraard kan de school ook op eigen initiatief contact zoeken met de GGD.
Pagina 4
1. Inleiding De GGD heeft als taak de gezondheid van de bevolking en de daarmee samenhangende factoren in kaart te brengen en vervolgens, op basis van die informatie, adviezen te geven op het vlak van de (collectieve) preventie. De jeugd is in het kader van deze preventie een belangrijke doelgroep, omdat het aanleren van gezond gedrag het beste zo jong mogelijk kan beginnen. Zo kunnen gezondheidsproblemen op volwassen leeftijd worden voorkomen. Het monitoren van de gezondheidstoestand van jongeren gebeurt met E-MOVO. E-MOVO staat voor Elektronische MOnitor en VOorlichting. E-MOVO is een instrument waarmee via een vragenlijst op internet gegevens worden verzameld over de gezondheid, het welzijn en de leefstijl van jongeren in klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs. De vragenlijst wordt tijdens een lesuur op school ingevuld. Na het invullen van de vragenlijst krijgen de leerlingen, op basis van de antwoorden die zij hebben gegeven, een persoonlijk gezondheidsprofiel en persoonlijke gezondheidsadviezen via de website van E-MOVO. Het gezondheidsprofiel en de gezondheidsadviezen zijn bedoeld om de leerlingen bewust te maken van hun eigen gedrag met betrekking tot onder andere bewegen, roken, voeding, alcohol, drugs en geestelijk welzijn, en tips te geven over een gezonde(re) leefstijl. Het advies bevat tevens links naar andere websites voor jongeren, met betrouwbare en leuke informatie over gezondheid en leefstijl. Het advies is alleen toegankelijk met de unieke inlogcode die de leerling heeft gekregen. Op die manier is de privacy van leerlingen gewaarborgd. E-MOVO is een samenwerkingsproject van de GGD’en in Gelderland en Overijssel, met uitzondering van de GGD IJssel-Vecht. Het onderzoek is in de maanden oktober en november 2007 gelijktijdig door al deze GGD’en uitgevoerd. Het totale werkgebied van deze GGD’en noemen we in dit rapport de regio Oost-Nederland. In dit rapport staan de resultaten van het onderzoek onder de leerlingen van het Rietveld Lyceum. Om de gegevens op de juiste waarde te schatten, is het goed om informatie te vergelijken. Naast de resultaten van de school, zijn daarom ook de resultaten opgenomen van alle leerlingen in Oost-Nederland die hebben deelgenomen aan E-MOVO 2007. De GGD behandelt de gegevens over uw school vertrouwelijk. Alleen de GGD en de school hebben exemplaren van dit rapport. Uiteraard kan de school dit rapport met externen bespreken. De gezamenlijke GGD’en willen alle scholen hartelijk bedanken voor hun inzet om dit onderzoek mogelijk te maken. Leeswijzer In het hoofdstuk “Samenvatting en aanbevelingen” staan in het kort de belangrijkste resultaten van het onderzoek en passende aanbevelingen voor de school. Hoofdstuk 1 geeft een inleiding op de rapportage en aanwijzingen voor het lezen ervan. In hoofdstuk 2 vindt u een beschrijving van de achtergrondkenmerken van de leerlingen die aan het onderzoek hebben deelgenomen. Hoofdstuk 3 beschrijft de schoolbeleving van de leerlingen en geeft inzicht in ondermeer hun spijbelgedrag. In hoofdstuk 4 wordt de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de leerlingen beschreven. Hoofdstuk 5 gaat over beweging, voeding en overgewicht en hoofdstuk 6 over genotmiddelengebruik. Hoofdstuk 7 gaat in op seksualiteit. In hoofdstuk 8 komen de sociale omgeving van leerlingen en hun vrijetijdsbesteding aan de orde. De belangrijkste gegevens uit het onderzoek zijn weergegeven in een overzichtstabel in hoofdstuk 9. In het tabellenboek in de bijlage zijn meer gegevens in tabelvorm te vinden. Elk hoofdstuk begint met een korte toelichting over het onderwerp. Daarna worden de resultaten van het Rietveld Lyceum besproken en in de figuren weergegeven. In de figuren staan de resultaten van alle leerlingen van het Rietveld Lyceum die hebben deelgenomen aan E-MOVO, meestal uitgesplitst naar klas en onderwijsniveau. Pagina 5
Omdat de verdeling van de leerlingen over klas 2 en klas 4 en over vmbo en havo/vwo van invloed is op de resultaten, maken we in dit rapport verschil tussen ruwe en gestandaardiseerde cijfers. Het ruwe cijfer geeft de bevindingen uit 2007 weer. Om de resultaten van de school in 2007 te vergelijken met de resultaten van andere leerlingen in Oost-Nederland, worden gestandaardiseerde cijfers gebruikt. De gestandaardiseerde cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in de verdeling van de leerlingen over klassen en onderwijsniveaus. Eventuele verschillen tussen de bevindingen van de school in 2007 en andere leerlingen in Oost-Nederland, kunnen bij de gestandaardiseerde cijfers dus niet worden toegeschreven aan de verdeling van de leerlingen over klassen en onderwijsniveaus. In het algemeen zullen de gevonden percentages van de onderscheiden groepen altijd wel in meer of mindere mate van elkaar verschillen. Om na te gaan of het om wezenlijke verschillen gaat, zijn ze statistisch getoetst. Verschillen die statistisch significant zijn (dat wil zeggen dat de kans klein is -minder dan 5%- dat een gevonden verschil op toeval berust), worden in de tekst genoemd. Soms zijn verschillen tussen groepen in de figuren groot en wordt in de tekst toch niet aangegeven dat er een (statistisch significant) verschil is. De reden daarvan is, dat de percentages dan betrekking hebben op een klein aantal leerlingen. De kans dat het gevonden verschil op toeval berust is dan groter. Bij het bekijken van de figuren is het van belang goed te letten op de schaalverdeling van de as; deze verschilt per figuur. In dit rapport zijn geen vergelijkingen opgenomen met de resultaten van 2003, omdat de populatie die in 2007 aan E-MOVO heeft deelgenomen anders van samenstelling is dan in 2003.
Pagina 6
2. Achtergrondkenmerken van de leerlingen Op het Rietveld Lyceum hebben 199 leerlingen meegedaan aan E-MOVO 2007. De respons bedraagt 80%; deze is berekend door het aantal deelnemende leerlingen van het Rietveld Lyceum te delen door het aantal leerlingen dat de school heeft aangemeld. In tabel 2.1 is aangegeven hoe de leerlingen zijn verdeeld over de onderwijsniveaus, uitgesplitst naar geslacht. Tabel 2.1: Verdeling leerlingen over geslacht, klas en onderwijsniveaus (in aantallen) Rietveld Lyceum Totaal 115 84 199
Jongen Meisje Totaal
Totaal 32 24 56
Vmbo klas 2 32 24 56
klas 4 0 0 0
Havo/vwo Totaal klas 2 klas 4 83 83 0 60 60 0 143 143 0
Van de leerlingen op het Rietveld Lyceum wonen de meesten (58%) in de gemeente Doetinchem of in de gemeente Bronckhorst (18%); de rest woont in andere gemeenten. 78% van de leerlingen woont bij de eigen ouders en 7% in een nieuw gevormd gezin (gezin met een ouder en een stiefouder). In figuur 2.1 is de etniciteit van de leerlingen weergegeven. Iemand wordt tot de allochtone bevolkingsgroep1 gerekend wanneer tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Op het Rietveld Lyceum is 17% van de leerlingen van allochtone afkomst. Op de vraag ‘Tot welke bevolkingsgroep reken je jezelf het meest?’ heeft 7% van de leerlingen geantwoord zichzelf het meest tot een allochtone bevolkingsgroep te rekenen. Figuur 2.1: Etnische herkomst van leerlingen Overig Surinaams/Antiliaa n/Arubaans
Nederlands
Marokkaans Turks Nederlands 0
10
20
30
40
50
60
70
80
Bijna een derde van de leerlingen geeft aan een geloof te hebben; 4% van de leerlingen is protestants-christelijk, 15% is rooms-katholiek en 12% heeft een ander geloof.
1
Volgens de definitie van het CBS
Pagina 7
90
3. School Leerlingen brengen een groot deel van hun tijd door op school. De ervaringen met school zijn dan ook van invloed op het welbevinden van de leerlingen. De leerlingen is gevraagd hoe ze het vinden op school en wat de redenen zijn als ze het eventueel niet zo leuk vinden. De E-MOVO vragenlijst besteedt ook aandacht aan spijbelen. Uit landelijk onderzoek blijkt dat veelvuldig spijbelen samengaat met ander risicogedrag zoals roken en drinken, betrokkenheid bij vechtpartijen, slechte schoolprestaties en schorsingen van school. Veelvuldig spijbelen is een risicofactor voor het voortijdig schoolverlaten. 3.1 Schoolbeleving 7% van de leerlingen vindt het ‘niet leuk’ of zelfs ‘vreselijk’ op school (zie figuur 3.1). Als belangrijkste redenen noemen ze hiervoor: 'de manier van lesgeven is niet leuk' en 'de meeste vakken zijn niet leuk'. Figuur 3.1: Percentage leerlingen dat het niet leuk of vreselijk vindt op school 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 ruw gestand.
Oost-Ned. gestand.
3.2 Waar naar toe uit school? Als de leerlingen uit school komen, gaan ze meestal naar huis waar vaak ook iemand is (79%). Een behoorlijk percentage (13%) van de leerlingen is na schooltijd alleen thuis.
Pagina 8
3.3 Ziek thuis van school Op het Rietveld Lyceum is 25% van de leerlingen in de voorafgaande vier schoolweken wel eens thuis gebleven omdat hij/zij ziek was. Dit percentage is lager dan gemiddeld in OostNederland. 3.4 Spijbelen In de vier weken voorafgaand aan het onderzoek heeft 2% van de leerlingen gespijbeld (zie figuur 3.2). 1% heeft 3 uur of meer gespijbeld gedurende deze periode. Het percentage jongeren dat heeft gespijbeld, is iets lager dan gemiddeld in Oost-Nederland. “Geen zin hebben in school” blijkt de belangrijkste reden voor spijbelen te zijn. Figuur 3.2: Percentage leerlingen dat de afgelopen vier schoolweken heeft gespijbeld 8 7 6 5 4 3 2 1 0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo 4 havo/vwo
Pagina 9
school 2007 ruw
school 2007 gestand.
Oost-Ned. gestand.
4. Gezondheid en welzijn Met de lichamelijke gezondheid van jongeren is het in Nederland over het algemeen vrij goed gesteld. Er is een goede preventieve en medische zorg, waardoor eventuele gezondheidsproblemen tijdig gesignaleerd en behandeld kunnen worden. Het grootste deel van de gezondheidsproblemen onder jongeren in Nederland wordt veroorzaakt door psychische problemen. Uit bevolkingsonderzoek blijkt dat bij ten minste 14% van de Nederlandse jongeren sprake is van psychosociale problematiek. Een zekere mate van psychische en sociale onbalans past in de periode van de puberteit en is niet problematisch. Ernstiger psychische problematiek kan leiden tot slecht sociaal functioneren, verminderde schoolprestaties, schooluitval en jeugdcriminaliteit. Depressie is één van de meest voorkomende psychische aandoeningen bij jongeren. Naast de psychische belasting leidt depressie ook tot een verslechtering van de gezondheid, vanwege de samenhang met een ongezonder voedingspatroon, een afname van lichamelijke activiteiten, roken en excessief alcoholgebruik. Depressie op jonge leeftijd vergroot de kans op depressie op latere leeftijd. Daarom is een vroege opsporing van depressie van belang om erger te voorkomen. Ernstige vormen van psychosociale problematiek bij leerlingen zijn vaak gerelateerd aan belastende omgevingsfactoren zoals armoede, verwaarlozing, mishandeling, echtscheiding en pesten op school. Daarom is geïnventariseerd of leerlingen te maken hebben gehad met enkele ingrijpende gebeurtenissen. Aan de leerlingen is ook gevraagd aan te geven bij wie ze hulp zoeken als ze met een probleem zitten, dat ze niet zelf kunnen oplossen. 4.1 Ervaren gezondheid Aan de leerlingen is de vraag gesteld: “Wat vind je van je eigen gezondheid?”. Uit onderzoek blijkt dat deze vraag een goede indicatie geeft van de werkelijke gezondheid. De meeste leerlingen beoordelen hun gezondheid als goed of heel goed; 9% geeft als antwoord 'gaat wel' en 2% van de leerlingen geeft aan zijn/haar gezondheid 'niet zo best' of zelfs 'slecht' te vinden. 4.2 Psychische gezondheid In dit onderzoek is de psychische gezondheid gemeten door gebruik te maken van twee vaststaande vragensets: de Mental Health Index (MHI-5) en de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). De MHI-5 is een korte vragenlijst van vijf vragen over ‘gelukkig voelen’, zenuwachtigheid en neerslachtigheid. Op basis van deze vragenlijst is er bij 15% van de leerlingen sprake van psychische ongezondheid. Ruim twee keer zoveel meisjes als jongens zijn psychisch ongezond. De huidige standaard voor het meten van psychosociale gezondheid is de SDQ: een vragenlijst die bestaat uit 25 vragen die betrekking hebben op emotionele, gedrags- en sociale problemen. Op basis van de SDQ is bij 11 % van de leerlingen sprake van psychosociale problematiek (zie figuur 4.1).
Pagina 10
Figuur 4.1: Percentage leerlingen met psychosociale problematiek op basis van SDQ 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo 4 havo/vwo
school 2007 ruw
school 2007 gestand.
Oost-Ned. gestand.
4.3 Depressie De aanwezigheid van depressieve gevoelens is gemeten met behulp van de Major Depression Inventory (MDI). Deze gestandaardiseerde vragenlijst telt 13 items waarmee lichte, matige en ernstige depressieve gevoelens gemeten kunnen worden. Bij 10% van de leerlingen blijkt sprake te zijn van depressieve gevoelens (zie figuur 4.2). Bij 4% is sprake van ernstige depressieve gevoelens.
Pagina 11
Figuur 4.2: Percentage leerlingen met depressieve gevoelens 14 12 10 8 6 4 2 0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo 4 havo/vwo school 2007 school 2007 Oost-Ned. ruw gestand. gestand.
4.4 Pesten op school Er is gevraagd of leerlingen in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek zijn gepest op school of zelf wel eens hebben gepest. In figuur 4.3 is het percentage leerlingen weergegeven dat in de afgelopen maanden is gepest. 17% van de leerlingen geeft aan in deze periode wel eens te zijn gepest. 2% is ongeveer één keer per week gepest en 2% meerdere keren per week. Ruim twee keer zoveel meisjes als jongens geeft aan gepest te zijn in de voorgaande 3 maanden. Van de leerlingen gaf 19% aan zelf mee te hebben gedaan aan pesten in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek. 2% pestte één keer per week of vaker. Gepest worden in combinatie met zelf pesten kan gezien worden als een risicofactor voor het ontwikkelen van psychosociale problemen of een indicator van de aanwezigheid van psychosociale problemen. 5% van de leerlingen was in de afgelopen drie maanden zowel dader als slachtoffer van pesten op school.
Pagina 12
Figuur 4.3: Percentage leerlingen dat in de afgelopen drie maanden is gepest op school 25
20
15
10
5
0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo 4 havo/vwo
school 2007 ruw
school 2007 gestand.
Oost-Ned. gestand.
4.5 Ingrijpende gebeurtenissen In tabel 4.1 is van enkele ingrijpende gebeurtenissen te zien welk percentage leerlingen dit hebben meegemaakt en of ze hier nog last van hebben. Tabel 4.1: Percentage leerlingen dat een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en percentage leerlingen dat hier nu nog last van heeft. Ingrijpende gebeurtenis Echtscheiding ouders Langdurige of ernstige ziekte/handicap zelf Langdurige of ernstige ziekte/handicap gezinslid Psychische ziekte gezinslid Overlijden dierbare
Meegemaakt (%) 19 7 19 10 53
Nu nog last van (%) 7 3 4 5 13
4.6 Mishandeling 19% van de leerlingen zegt wel eens geestelijk te worden mishandeld of is in het verleden geestelijk mishandeld (vaak getreiterd, gekleineerd of uitgescholden). In de meeste gevallen gebeurde dit door een jongere op school. 6% zegt wel eens lichamelijk mishandeld te worden of is vroeger lichamelijk mishandeld (geschopt, geslagen, vastgebonden enz.). Meestal ging het hier om mishandeling door een jongere op school. 4% van de leerlingen geeft aan wel eens tegen zijn/haar zin in een seksuele ervaring met iemand te hebben gehad. In de meeste gevallen betrof het een ervaring met jongere. Pagina 13
4.7 Hulp zoeken Aan de leerlingen is gevraagd waar zij naar toe gaan als ze met een probleem zitten dat ze niet zelf kunnen oplossen. Het meest genoemd zijn ouders (81%) en vrienden (42%). 3% zegt geen hulp of informatie te zoeken.
Pagina 14
5. Beweging, voeding en overgewicht Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) zou een jongere, om een goede gezondheid te verkrijgen en/of te behouden, dagelijks een uur matig intensief moeten bewegen, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie). Na de basisschoolperiode neemt de gemiddelde lichamelijke activiteit van leerlingen snel af. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van veel met elkaar concurrerende activiteiten die niet veel bewegingsinspanning vragen, zoals huiswerk maken, televisie kijken en computeren. Daarnaast doen de leerlingen in het voorgezet onderwijs minder aan ‘buiten spelen’. Een ongezond voedingspatroon heeft grote gevolgen voor de gezondheid. Het eten van voldoende groenten en fruit is beschermend voor zowel sommige vormen van kanker als voor hart- en vaatziekten. Jongeren voldoen over het algemeen niet aan de gezonde voedingsnorm van twee stuks fruit en 200 gram groenten per dag. Leerlingen die niet ontbijten, presteren ’s ochtends beduidend minder vanwege een verminderd concentratievermogen. Bovendien kan overslaan van het ontbijt aanzetten tot het consumeren van energierijke snacks later op de dag, met als gevolg een groter risico op overgewicht. Overgewicht ontstaat wanneer de balans tussen eten en bewegen verstoord is. De ontwikkelingen op het gebied van overgewicht zijn zorgwekkend. Het aantal jongeren met overgewicht is de laatste decennia verdubbeld. Kinderen worden op steeds jongere leeftijd te dik en dikke kinderen worden steeds dikker. Overgewicht, met name tijdens de adolescentie, is een belangrijke voorspeller voor overgewicht op volwassen leeftijd. Er is een toename te zien van het aantal jongeren met diabetes als gevolg van overgewicht. Het hebben van overgewicht kan voor jongeren ook een psychische belasting betekenen. Zij kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen en zelfs depressief worden. Ernstig overgewicht (obesitas) kan op latere leeftijd ernstige complicaties veroorzaken, zoals hart- en vaatziekten, kanker en gewrichtsproblemen. 5.1 Beweging In E-MOVO is aan de leerlingen gevraagd hoeveel tijd zij besteden aan verschillende vormen van beweging, zoals lopen of fietsen naar school, gymmen op school, sporten (georganiseerd en/of ongeorganiseerd) en zwaar lichamelijk werk. Als deze tijden bij elkaar worden opgeteld, blijkt dat 13% van de leerlingen minder dan 7 uur per week beweegt (zie figuur 5.1). Meer meisjes dan jongens bewegen minder dan 7 uur per week.
Pagina 15
Figuur 5.1: Percentage leerlingen dat minder dan 7 uur per week beweegt 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 ruw gestand.
Oost-Ned. gestand.
Vrijwel alle leerlingen (95%) komen lopend of op de fiets naar school. De meesten (78%) zijn lid van een sportvereniging of –club. 5.2 Voeding Het betrouwbaar navragen van het totale voedingspatroon vergt een zeer uitgebreide vragenlijst die niet past binnen E-MOVO. Om toch een beeld te krijgen is een aantal vragen gesteld over belangrijke elementen van het voedingspatroon. Aan de leerlingen is gevraagd hoeveel dagen per week ze ontbijten. 14% van de leerlingen zegt minder dan vijf dagen per week te ontbijten, en gaat dus één of meerdere dagen zonder ontbijt naar school (zie figuur 5.2). Meer meisjes dan jongens ontbijten regelmatig.
Pagina 16
Figuur 5.2: Percentage leerlingen dat minder dan vijf dagen per week ontbijt 25
20
15
10
5
0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo
school 2007 ruw
school 2007 gestand.
Oost-Ned. gestand.
Ook is gevraagd hoe vaak de leerlingen fruit eten en hoeveel. Van de leerlingen eet 35% dagelijks fruit. 24% eet de dagelijks aanbevolen hoeveelheid van twee stuks fruit per dag of één stuks fruit en een glas vruchtensap. Van de leerlingen eet 61% niet dagelijks groente. 5.3 Overgewicht De toename van het percentage jongeren met overgewicht vormt een ernstig volksgezondheidsprobleem. Uit landelijke gegevens is bekend, dat in de periode 2002-2004 ongeveer 18% van de 15-jarigen in Nederland overgewicht heeft. Via zelfgerapporteerde gegevens wordt in het algemeen geen betrouwbaar beeld gekregen van het vóórkomen van overgewicht, omdat mensen geneigd zijn hun lengte te overschatten en hun gewicht te onderschatten. Daarom worden vanuit E-MOVO geen gegevens weergegeven over het vóórkomen van overgewicht. Via de onderzoeken van jeugdartsen beschikt GGD Gelre-IJssel wel over betrouwbare gegevens over tweede klassers. Hieruit blijkt, dat in het schooljaar 2007-2008 15% van de tweedeklassers van het Rietveld Lyceum overgewicht heeft. De leerlingen is gevraagd hun eigen gewicht te beoordelen; 22% vindt zichzelf (veel) te zwaar. Meisjes vinden zichzelf vaker te zwaar dan jongens.
Pagina 17
6. Genotmiddelen Veel jongeren experimenteren in de puberteit met genotmiddelen, zoals tabak, alcohol en drugs. Roken is één van de belangrijkste vermijdbare oorzaken van ziekte en sterfte in Nederland. Rokers hebben in het algemeen meer kans op (sterfte aan) longkanker, hart- en vaatziekten, chronische luchtwegaandoeningen en beroerte. Behalve rokers hebben ook mensen die meeroken (passief roken) meer kans op ondermeer longkanker en hart- en vaatziekten. Uit landelijk onderzoek blijkt dat het aandeel rokers onder jongeren sinds 1997 is gedaald. Alcohol is het genotmiddel dat door jongeren het meest wordt gebruikt. Het alcoholgebruik onder jongeren nam tussen 1999 en 2003 toe, met name onder jonge meisjes tussen de 12 en 14 jaar. Vergeleken met jongeren uit andere landen, drinken Nederlandse scholieren vaker alcohol. Jongeren zijn volop in de groei en de hersenen, maar ook andere organen, zijn extra vatbaar voor de schadelijke invloed van alcohol. Regelmatig alcoholgebruik, ook een klein beetje per keer, kan de groei van het lichaam letterlijk vertragen en de rijping van de hersenen verstoren. Om deze redenen wordt landelijk aanbevolen het starten met alcohol zo lang mogelijk, maar minimaal tot het 16e jaar uit te stellen. Als een jongere vanaf 16 jaar toch drinkt, wordt aanbevolen om veel minder vaak en veel minder glazen te drinken dan voor volwassenen verantwoord is. Alcohol heeft ook een verdovend effect: prikkels die nodig zijn om bijvoorbeeld in het verkeer of sociaal goed te reageren, komen slechter door. Gebruik van te veel alcohol kan resulteren in verkeersongelukken, agressie en ongeplande of onbeschermde seks. Jongeren die met drugs experimenteren, gebruiken een middel meestal maar één of een paar keer. Een kleine groep blijft vaker gebruiken. Regelmatig gebruik van softdrugs kan geheugenproblemen en problemen met reactie- of concentratievermogen veroorzaken, wat vaak resulteert in slechtere school- en werkprestaties en slechter verkeersgedrag. Jongeren die onder de 18 jaar beginnen met het gebruik van softdrugs, hebben een grotere kans later harddrugs te gaan gebruiken. Als drugs en alcohol in combinatie worden gebruikt, kan dit het risico op schadelijke gevolgen verder vergroten. 6.1 Roken Van de leerlingen rookt 3% dagelijks. 4% rookt regelmatig (maar niet dagelijks). 94% geeft aan niet te roken (zie figuur 6.1). Van alle leerlingen geeft 2% aan meer dan een pakje (= 20 sigaretten) per week te roken.
Pagina 18
Figuur 6.1: Percentage leerlingen dat dagelijks rookt 5
4
3
2
1
0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo
school 2007 school 2007 ruw gestand.
Oost-Ned. gestand.
Aan de leerlingen is gevraagd waar zij meestal roken, als ze roken. De meeste leerlingen geven aan op straat, op school en/of in de discotheek te roken. 3% van de leerlingen geeft aan meestal op school te roken. De meeste ouders weten niet dat hun zoon of dochter rookt. Bij 41% van de leerlingen wordt er in huis gerookt waar hij/zij bij is. 6.2 Alcohol 55% van de leerlingen heeft ooit alcohol gedronken en 32% heeft in de afgelopen vier weken alcohol gedronken. 6% van de leerlingen drinkt wel eens alcohol door de week en 37% in het weekend. In het weekend wordt per dag meer alcohol geconsumeerd dan op een doordeweekse dag. Het percentage leerlingen dat in de afgelopen vier weken wel eens vijf of meer drankjes met alcohol bij één gelegenheid heeft gedronken (‘binge drinken’ of ‘piekdrinken’ genoemd) is 17% (zie figuur 6.2) Als jongeren alcohol drinken, is dit meestal thuis met anderen. 18% van alle leerlingen zegt wel eens dronken of aangeschoten te zijn geweest en 5% is dronken of aangeschoten geweest in de afgelopen vier weken.
Pagina 19
Figuur 6.2: Percentage leerlingen dat in de afgelopen vier weken tijdens één gelegenheid vijf of meer alcoholische drankjes heeft gedronken (binge drinken) 30
25
20
15
10
5
0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 Oost-Ned. ruw gestand. gestand.
De afgelopen jaren wordt er steeds vaker ‘ingedronken’ voordat men uitgaat. 8% van de leerlingen drinkt wel eens alcohol voordat ze uitgaan. Dit indrinken gebeurt meestal bij vrienden thuis. Volgens de meeste leerlingen vinden hun ouders het goed dat hun zoon/dochter alcohol drinkt. 6.3 Drugs 5% van de leerlingen heeft ooit softdrugs gebruikt en 1% heeft dit in de afgelopen vier weken nog gebruikt (zie figuur 6.3). Van alle leerlingen heeft 2% wel eens op school softdrugs aangeboden gekregen. De meeste leerlingen die de laatste vier weken softdrugs hebben gebruikt, geven aan dat hun ouders dit niet weten. Van de ouders die weten dat hun zoon/dochter drugs gebruikt, raden de meesten dit af of verbieden het volgens de jongeren.
Pagina 20
Figuur 6.3: Percentage leerlingen dat in de afgelopen vier weken softdrugs heeft gebruikt 3
2
1
0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 ruw gestand.
Oost-Ned. gestand.
1% van de leerlingen heeft ooit harddrugs gebruikt en 0% geeft aan in de afgelopen vier weken harddrugs gebruikt te hebben. Van alle leerlingen heeft 0% wel eens op school harddrugs aangeboden gekregen. Van de leerlingen geeft 1% aan wel eens alcohol en drugs op dezelfde avond te gebruiken.
Pagina 21
7. Seksualiteit In de puberteit beginnen veel jongeren met het opdoen van seksuele ervaring. Uit landelijk onderzoek blijkt dat 63% van de 14-jarigen ervaring heeft met zoenen en 54% van de 17jarigen geslachtsgemeenschap heeft gehad. Het is belangrijk dat, àls leerlingen tot geslachtsgemeenschap komen, dit op een veilige manier gebeurt. Als er geen anticonceptie wordt gebruikt, is er kans op een ongewenste zwangerschap. Vrijen zonder condoom verhoogt het risico op een seksueel overdraagbare aandoening (soa). Sommige soa hebben ernstige gevolgen, als ze niet op tijd worden behandeld. Het is dus belangrijk dat leerlingen gestimuleerd worden om veilig te vrijen. De school kan hier een rol in spelen. Met name voor jongens blijkt school een belangrijke informatiebron voor alles rondom seksualiteit In de puberteit gaan jongeren op zoek naar hun identiteit en ontdekken ze ook hun seksuele geaardheid. Uit landelijk onderzoek onder jongeren van 12 tot 25 jaar blijkt dat 2% van de jongens en 1,3% van de meisjes aangeeft uitsluitend of vooral te vallen op het eigen geslacht. Onder jongeren blijkt homoseksualiteit nog verre van geaccepteerd te zijn. 7.1 Seksueel actief Van de leerlingen geeft 5% aan ooit geslachtsgemeenschap te hebben gehad (zie figuur 7.1). Dit zijn voor het grootste deel jongens. 3% van alle leerlingen heeft tot nu toe met één persoon geslachtsgemeenschap gehad, 1% van alle leerlingen is met twee verschillende personen naar bed geweest en 2% met drie of meer. Figuur 7.1: Percentage leerlingen dat geslachtsgemeenschap heeft gehad 7 6 5 4 3 2 1 0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 Oost-Ned. ruw gestand. gestand.
7.2 Onveilig vrijen 2% van de leerlingen zegt niet altijd met condoom te vrijen (zie figuur 7.2.). Ook dit zijn voor het grootste deel jongens. De pil, een prikpil of een spiraaltje beschermen de leerlingen niet tegen een seksueel overdraagbare aandoening, wel tegen een ongewenste zwangerschap. 2% van alle Pagina 22
leerlingen gebruikte bij de laatste keer geslachtsgemeenschap één van deze voorbehoedsmiddelen. Figuur 7.2: Percentage leerlingen dat niet altijd met condoom vrijt 3
2
1
0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 ruw gestand.
Oost-Ned. gestand.
7.3 Homoseksualiteit Aan de leerlingen is gevraagd wat ze ervan vinden als er twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn. 40% van de leerlingen vindt dit normaal, 50% vindt het een beetje raar, 6% vindt het erg raar en 4% vindt dit verkeerd (zie figuur 7.3). Het percentage dat homoseksualiteit heel raar of verkeerd vindt, is in Oost-Nederland gemiddeld hoger dan op het Rietveld Lyceum.
Pagina 23
Figuur 7.3: Percentage leerlingen dat het ‘erg raar’ of ‘verkeerd’ vindt als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 Oost-Ned. ruw gestand. gestand.
Pagina 24
8. Sociale omgeving, vrije tijd en veiligheid Met het stijgen van de leeftijd neemt de afhankelijkheid van de ouders af en die van de vriendengroep neemt toe. Toch is de kwaliteit van de relatie met de ouders nog van groot belang voor het sociaal welzijn van de jongeren. Jongeren hebben gemiddeld ruim 40 uur per week vrij te besteden. De invulling van deze vrije tijd heeft de laatste decennia een duidelijke verschuiving laten zien. Door de uitbreiding van bestaande media (24 uurs TV) en de komst van nieuwe media (games, internet) is er een duidelijke toename geweest van deze vormen van passieve vrijetijdsbesteding. De laatste jaren echter lijkt deze ontwikkeling te stagneren en de meest recente landelijke onderzoeken laten zelfs een zekere teruggang zien in TV-kijken. Het privé-internetgebruik is de laatste jaren steeds toegenomen, maar onderzoek van het IVO (Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving) in 2006 laat een daling zien ten opzichte van 2005. Evenwel staan deze vormen van media nog bovenaan de tijdsbestedingslijst, gevolgd door 'sociale contacten', sport en bewegen, en hobby's. In dit hoofdstuk wordt niet ingegaan op de aspecten van sport en bewegen, omdat deze al uitgebreid besproken zijn in hoofdstuk 5. 8.1 Sociale omgeving De meeste leerlingen hebben het thuis goed naar hun zin. 1% noemt het thuis 'niet zo leuk' en 1% noemt het zelfs 'helemaal niet leuk'. Deze percentages zijn relatief laag in vergelijking met Oost-Nederland. Ook is aan de leerlingen gevraagd of ze goed met hun ouders kunnen praten. Het merendeel van de leerlingen (86%) vindt van wel; 13% geeft als antwoord 'gaat wel' en 2% geeft aan dat ze niet goed met hun ouders kunnen praten. Figuur 8.1: Percentage leerlingen dat het thuis (helemaal) niet leuk vindt 7 6 5 4 3 2 1 0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 ruw gestand.
Oost-Ned. gestand.
De meeste leerlingen ontmoeten hun vrienden op school (82%), bij vrienden thuis (63%) of bij henzelf thuis (57%). Ook de sportvereniging (49%) en het café of discotheek (11%) worden regelmatig genoemd als ontmoetingsplek. Pagina 25
8.2 Vrijetijdsbesteding Jongeren besteden hun vrije tijd graag bij de televisie of de computer. Ook wordt vrije tijd vaak doorgebracht in gezelschap van vrienden. In onderstaande tabel is te zien hoeveel jongeren deze activiteiten bijna dagelijks uitvoeren. Het lezen van boek of krant is een stuk minder populair. 40% leest vrijwel nooit een boek en 59% leest vrijwel nooit een krant. Tabel 8.2: Percentage leerlingen dat onderstaande activiteiten vijf of meer dagen per week uitvoert Activiteit Muziek maken Huiswerk maken Tv of video kijken Computerspelletjes spelen Surfen op internet E-mailen of chatten (Mobiel) bellen of SMS’en met vriend(inn)en Naar of met vriend(inn)en thuis Op straat rondhangen Boek lezen Krant lezen
Percentage (%) 11 84 70 35 60 58 47 21 15 17 8
8.3 Internet Leerlingen brengen veel tijd door met internetten. Daarom zijn er in E-MOVO 2007 extra vragen gesteld over het internetgebruik van de leerlingen. Daaruit blijkt dat 20% van de leerlingen per week meer dan 15 uur per week internet voor eigen gebruik (dus niet voor school).
Pagina 26
Figuur 8.3: Percentage leerlingen dat meer dan 15 uur per week internet voor privé gebruikt 30
25
20
15
10
5
0 2 vmbo
4 vmbo
2 havo/vwo
4 havo/vwo school 2007 school 2007 Oost-Ned. ruw gestand. gestand.
8.4 Lidmaatschap verenigingen 82% van de leerlingen is lid van een vereniging zoals een sportvereniging, een muziekvereniging of een vereniging van een kerk. In de meeste gevallen gaat het om een sportvereniging, waar 78% van de leerlingen lid van is. 8.5 Vervelen 33% van de leerlingen verveelt zich zelden of nooit. Slechts 7% geeft aan zich heel vaak te vervelen. 8.6 Activiteiten en uitgaansgelegenheden Uitgaan is een populair tijdverdrijf bij de scholieren. Van klas 2 en klas 4 zegt 50% minimaal een paar keer per maand een café of snackbar te bezoeken, 21% bezoekt minimaal een paar keer per maand een discotheek en 34% gaat een paar keer per maand naar de film. Het club- of buurthuis vervult een functie als ontmoetingsplek en 5% komt daar minimaal een paar keer per maand. Het museum en de schouwburg moeten het met minder belangstelling doen; 65% bezoekt zelden of nooit een museum en 62% komt zelden of nooit in een theater of schouwburg. Activiteiten van kerk of moskee worden door 86% van de leerlingen zelden of nooit bezocht. 8.7 Sociale veiligheid De meeste jongeren (96%) hebben aangegeven zich overdag zelden of nooit onveilig te voelen. 's Avonds en 's nachts is er meer sprake van onveiligheidsgevoelens. 3% heeft aangegeven zich dan vaak onveilig te voelen en18% voelt zich dan soms onveilig. Veel meer meisjes dan jongens voelen zich overdag of ’s avonds / ’s nachts weleens onveilig.
Pagina 27
9. Overzichtstabel
Achtergrondvariabelen Woont in een éénoudergezin Is van niet-Nederlandse herkomst School Vindt het niet leuk of vreselijk op school Is uit school alleen thuis Heeft gespijbeld (in laatste vier weken) Gezondheid en welzijn Vindt eigen gezondheid niet zo best of slecht Is psychisch ongezond (MHI-5) Is psychisch ongezond (SDQ) Heeft depressieve gevoelens Is gepest op school in afgelopen drie maanden Heeft gepest op school in de afgelopen drie maanden Is ooit geestelijk mishandeld Is ooit lichamelijk mishandeld Heeft ooit tegen de zin een seksuele ervaring gehad Beweging, voeding en overgewicht Beweegt minder dan 7 uur per week Ontbijt minder dan vijf keer per week Eet niet dagelijks groente Eet niet dagelijks fruit Genotmiddelen Rookt dagelijks Heeft in de afgelopen vier weken alcohol gedronken Heeft de afgelopen vier weken vijf glazen of meer bij één gelegenheid gedronken (binge-drinken)
Totaal Rietveld Lyceum 2007 ruw2 gestand.3 % %
OostNederland 2007 gestand. %
0 17
0 18
9 16
7
8
8
13 2
13 2
11 7
2
2
2
15 11 10 17
15 13 10 18
15 13 12 16
19
19
24
19 6 4
19 6 4
18 6 6
13 14 61 65
13 16 61 65
16 14 59 61
3 32
3 34
4 29
17
19
18
2
De ruwe cijfers hebben betrekking op de leerlingen op Rietveld Lyceum die in 2007 hebben deelgenomen aan E-MOVO. 3
De resultaten van een school worden sterk beïnvloed door de verdeling van de leerlingen over de klassen (klas 2 en klas 4) en over de onderwijsniveaus (vmbo en havo/vwo). Om de cijfers van Rietveld Lyceum te kunnen vergelijken met gegevens over leerlingen in geheel Oost Nederland, zijn kolommen met gestandaardiseerde gegevens weergegeven. In deze kolommen speelt vertekening door de verdeling van de leerlingen over klassen en onderwijsniveaus geen rol meer. Pagina 28
Is in afgelopen vier weken dronken of aangeschoten geweest Heeft in afgelopen vier weken softdrugs gebruikt Heeft in afgelopen vier weken harddrugs gebruikt Seksualiteit Heeft ervaring met geslachtsgemeenschap Vrijt niet altijd met condoom Vindt homoseksualiteit heel raar of verkeerd Sociale omgeving en vrije tijd Vindt het thuis niet (zo) leuk Leest zelden of nooit een boek Leest zelden of nooit een krant Internet meer dan 15 uur per week privé (niet voor school) Geen lid van sportclub of – vereniging Geen lid van een club of vereniging Verveelt zich heel vaak Voelt zich overdag wel eens onveilig Voelt zich ’s avonds of ’s nachts wel eens onveilig
5
6
7
1
0
3
0
0
1
5
5
6
2 10
2 12
2 17
1 40 59 20
1 46 62 22
6 37 58 27
22
25
26
18 7 4 21
20 5 4 22
16 7 6 19
Als er een statistisch significant verschil is tussen de school in 2007 en Oost-Nederland is het percentage in de kolom van Oost-Nederland vet gedrukt.
Pagina 29
Geraadpleegde bronnen Hoofdstuk 2 CBS, Standaard Definitie Allochtonen. Index 10, november/december 2000. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. Hoofdstuk 3 E. Zeijl (red.). Rapportage Jeugd 2002. Sociaal Cultureel Planbureau. Den Haag, 2003. Hoofdstuk 4 Hoeymans N (RIVM), Picavet HSJ (RIVM), Tijhuis MAR (RIVM). Wat is ervaren gezondheid en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Ervaren gezondheid, 13 december 2005. P. Cuijpers, P. Boluijt, A. van Straten. Screening of depression in adolescents through the internet: sensitivity and specificity of two screenings instruments. European child and adolescent psychiatry, 2007 R.A. Schoevers, M.A. Bremmer, A.T.F. Beekman, W.J. Hoogendijk, D.J.H. Deeg, W. van Tilburg. Verklaringen voor de relatie tussen depressie en verhoogde sterfte. Ned Tijdschr Geneeskd 2004 5 juni;148(23) G. Blokland, B. Prinsen, C. Kok, J. van Wijngaarden. De Jeugd heeft de toekomst; preventie van psychosociale problematiek bij jeugdigen, maatwerk van de GGD. NIZW / GGD Nederland, 2003. http://www.nigz.nl http://oudersvo.kennisnet.nl/themas/pesten/ Hoofdstuk 5 Leest LATM van (RIVM). Lichamelijke activiteit samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 6 december 2005. Leent-Loenen HMJA van (RIVM), Leest LATM van (RIVM). Voeding samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Voeding, 23 september 2005. Jansen J, Schuit AJ, Lucht F van der. Tijd voor gezond gedrag. Bevordering van gezond gedrag bij specifieke groepen. Themarapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. RIVM-rapport nr. 270555004. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2002. Hulshof KFAM, Ocke MC, Rossum CTM van, Buurma-Rethans EJM, Brants HAM, Drijvers JJMM. Resultaten van de Voedselconsumptiepeiling 2003. RIVM-rapport nr. 350030002/2004. Bilthoven, 2004 Gezondheidsraad.Overgewicht en obesitas (publicatie nr. 2003/07). Den Haag: Gezondheidsraad, 2003a) (WHO, World Health Organization.The SuRF Report 1 Pagina 30
Surveillance of Risk Factors related to noncommunicable diseases: Current status of global data.Geneve: WHO, 2003e. Hoofdstuk 6 Hoeymans N, Hoogenveen RT, Poos MJJC. Wat is de bijdrage van risicofactoren? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 27 juni 2006. Gelder BM van, Hoogenveen RT, Leent-Loenen HMJA van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van roken? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 25 september 2007. Willemsen MC, Leent-Loenen HMJA van. Neemt het aantal mensen dat rookt toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 25 september 2007. STIVORO – voor een rookvrije toekomst (2006). Roken, de harde feiten: Jeugd 2005. Den Haag: STIVORO – voor een rookvrije toekomst. Nationale Drug Monitor, jaarbericht 2006, Trimbos-instituut, Utrecht, 2007 Leest LATM van (RIVM), Schoemaker C (RIVM). Alcoholgebruik samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Alcoholgebruik, 16 mei 2005. www.watdrinkjij.nl Poppelier A, Wiel A van de, Mheen D van de. Overdaad schaadt: een inventarisatie van de lichamelijke gevolgen van sociaal geaccepteerd alcoholgebruik en bingedrinken. Rotterdam: IVO, 2002 Laar M van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van druggebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 18 juni 2006. Lynskey, M.T., Vink, J.M., Boomsma, D.I. (2006). Early Onset Cannabis Use and Progression to other Drug Use in a Sample of Dutch Twins. Behav.Genet., 1-6. Hoofdstuk 7 Graaf, H. de, Meijer, S., Poelman, J. & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van leerlingen in Nederland anno 2005. Delft: Eburon Uitgeverij. Bakker F (Rutgers Nisso Groep). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van onveilig seksueel gedrag? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Seksueel gedrag, 13 mei 2004. Hoofdstuk 8 Breedveld K. en A. van den Broek. Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden (2006), SCP, Den Haag. Zie ook: www.tijdsbesteding.nl.
Pagina 31