Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02-553.80.79 fax: 02-553.80.75 www.mervlaanderen.be
Richtlijnen milieueffectrapportage
Power Port Zeebrugge; Bouw windturbines in de haven Zeebrugge
Evelop Belgium Leuvensesteenweg 555/15 1930 Zaventem
23 november 2009
PRMER-0402-RL
1. Inleiding Evelop Belgium NV heeft het voornemen om in de haven van Zeebrugge een windturbinepark te realiseren met 37 windturbines. Volgens de bepalingen van art. 4.3.3 §3 DABM, ingevoegd door het decreet van 18 december 2002 (B.S. 13/02/2003) en van het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005) valt dit project onder de hieronder vernoemde categorie van bijlage II : 3 i)Installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie voorzover de activiteit betrekking heeft : - op 20 windturbines of meer, of - op 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied. De initiatiefnemer heeft, hoewel het om een bijlage II-project gaat, er voor gekozen om een MER op te stellen en geen gebruik te maken van de mogelijkheid een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de mer-plicht in te dienen. De dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het departement LNE heeft het kennisgevingsdossier volledig verklaard op 3 maart 2009. Het kennisgevingsdossier lag ter inzage in de stad Brugge van 5 april 2009 tot 5 mei 2009. Er werden geen inspraakreacties ontvangen. Tegelijkertijd heeft de dienst Mer de adviezen bij de betrokken administraties en openbare besturen ingewonnen. Deze richtlijnen stelt de dienst Mer op, met het oog op de inhoudsafbakening van het op te stellen MER, na een overlegvergadering met alle betrokken partijen op 20 mei 2009 in Brugge. Ontvangen inspraakreacties en adviezen zijn hierin verwerkt en werden ook aan de coördinator van het MER bezorgd. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de (geactualiseerde) disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r..
2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de dienst Mer: - recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende; - het kaartmateriaal zodanig te presenteren dat het van goede kwaliteit is, m.n. overzichtelijk, duidelijk, bruikbaar (voldoende detailniveau), hanteerbaar (bij voorkeur A4, maximaal A3) en gemakkelijk begrijpbaar, ook voor een niet-deskundige; - een verklarende woordenlijst, lijsten met figuren en tabellen, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; - achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; - het MER te controleren op tikfouten, spellingsfouten en grammaticale fouten;
Dienst Mer – Richtlijnen PR0402
Pagina 2 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
Meer bepaald voor dit project-MER vraagt de dienst Mer: - de gemeentegrenzen correct weer te geven op het kaartmateriaal. - een kaart toe te voegen waarop de gewestwegen duidelijk staan aangeduid. Er dient voldoende aandacht te gaan naar de correcte nummering van de wegen in het studiegebied. - ook het vogelrichtlijngebied in de voorhaven van Zeebrugge (“Kustvogels te ZeebruggeHeist”) en Poldercomplex aan te duiden op kaart.
3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming Art. 4. 2. 7. §1, 1°, a en b
De doelstelling bestaat erin de milieueffecten van de aanleg en exploitatie van een windturbinepark met 37 windturbines in de haven van Zeebrugge te beschrijven en te beoordelen en dit t.b.v. de verdere besluitvorming. Dit milieueffectrapport dient bij de vergunningsaanvraag (milieu- en stedenbouwkundige vergunning) gevoegd te worden. De beleidscontext1, waar in de verantwoording van het project naar verwezen wordt, dient verder uitgewerkt te worden. Het MER zal een inschatting geven van de hoeveelheid energie die dit project zou kunnen opwekken. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan is intussen definitief vastgesteld door de Vlaamse Regering. Via stedenbouwkundige voorschriften wordt de opwekking van energie door windturbines toegelaten. Alle benodigde vergunningen moeten worden aangegeven, incl. een korte beschrijving van de vergunningsprocedure en van de inspraakmogelijkheden. De rol van het MER in dit vergunningsproces moet duidelijk aangegeven worden. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7. DABM moeten ook de conclusies “doorwerken in de besluitvorming”. Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen hiermee rekening houden.
4. Voorgenomen project en alternatieven Art. 4.3.7. §1, 1°, c , d en e
De initiatiefnemer heeft het voornemen om in de haven van Zeebrugge een windturbinepark te realiseren met 37 windturbines. Op het richtlijnenoverleg deelde de initiatiefnemer mee dat het project licht gewijzigd is ten opzichte van de projectbeschrijving in hoofdstuk 2 van de volledig verklaarde kennisgeving: het project bestaat uit 37 in plaats van 38 windmolens. In de volledig verklaarde kennisgeving was de exacte locatie van de turbines nog niet gekend. De locatie werd op kaart aangegeven door middel van een cirkel met diameter 200m. Dit is de zone waarbinnen de respectievelijke windturbines uiteindelijk gebouwd zullen worden. Het MER zal wel zo goed mogelijk de uiteindelijke locatie van de turbines weergeven. De windturbines komen geclusterd voor in vier deelgebieden met name in de Voorhaven West, Achterhaven Centraal, Achterhaven Oost en Achterhaven West. 1
Reductie broeikasgassen ten opzichte van welke situatie en tegen wanneer? Hoe is de situatie in Vlaanderen en hoe past dit project in het groter geheel? Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Pagina 3 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
Bij het opstellen van het inrichtingsplan werd reeds rekening gehouden met opmerkingen van bepaalde administraties en bedrijven. Het Agentschap voor Natuur en Bos meldt dat tijdens deze gesprekken reeds aangegeven werd dat voor bepaalde clusters van turbines sterk voorbehoud aangetekend wordt. Hiervoor verwijst het Agentschap naar het richtinggevend advies van het INBO waarin o.m. het plaatsen van grote windturbines in een groot deel van de voorhaven negatief werd beoordeeld, en de algemene aanbevelingen inzake windturbines en vogels in een recent INBO rapport (Everaert 2008 a en Everaert 2008 b). Het ANB stelt dat de kans op een negatieve beoordeling voor ten minste de windturbines in de voorhaven (en in een deel van de achterhaven) reëel is. Het Agentschap verwijst hiervoor naar o.m. de adviezen en studies voor het eerder geplande windpark langs de westelijke havendam in de voorhaven van Zeebrugge (ongeveer dezelfde N-Z afstand als in het huidig plan; waarbij het huidig plan zelfs een cluster voorziet), en naar overige adviezen en rapporten (zie o.m. Everaert 2008b). De milieueffectbeoordeling van de BMM voor dit plan was negatief, ook apart voor het aspect migratie (seizoenale trek). Er waren voor het aspect migratie wel nog onzekerheden (die misschien deels met een radarstudie zouden kunnen worden verduidelijkt), maar de beschikbare gegevens waren voldoende om dat project negatief te beoordelen (BMM 2004). Op het richtlijnenoverleg was er een onduidelijkheid over het al dan niet bestaan van veiligheidsstudies. Evelop deelde mee dat er al veiligheidsstudies zijn opgemaakt onder andere samen met Fluxys. Naar aanleiding van deze gesprekken met Fluxys is de inplanting van de windmolens reeds gewijzigd. De opzet van Evelop is om de veiligheidsstudies te doen van zodra de finale inplantingschema’s beschikbaar zijn. De windmolens zijn wel al afgetoetst met Fluxys en Gasco. Er bestaat nog geen officiële versie van de veiligheidsstudie maar wel al een advies van Fluxys en Toyota. Betreffende de ligging van windturbines ten opzichte van Seveso-inrichtingen stelt de dienst Veiligheidrapportering dat het aspect externe veiligheid2 onderzocht dient te worden en dat een gedetailleerde veiligheidsstudie met kwantitatieve risicoanalyse opgemaakt en door de dienst VR beoordeeld dient te worden voor iedere windturbine die ingeplant wordt binnen een straal van 450 m rond de twee Seveso-inrichtingen3 en 4. 2
De externe risico’s van zware ongevallen ten aan zien van de mens in de omgeving van (betrokken) Sevesoinrichting en ten aanzien van het milieu. 3 De dienst Veiligheidsrapportage stelt dat in het kader van het strategisch plan van de haven in Zeebrugge een Ruimtelijk Veiligheidsrapport op strategisch planniveau opgemaakt is. In dit rapport, door de dienst Veiligheidsrapportering beoordeeld op 3/05/2006, werden mogelijke inplantingslocaties voor Sevesobedrijven onderzocht. De inplanting en aanwezigheid van windturbines is niet onderzocht, mede doordat op het moment van de opstelling van het rapport het besluit van de Vlaamse Regering, dat stelt dat windturbines als externe gevarenbronnen aangezien kunnen worden, nog niet bestond. Windturbines kunnen volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 26/01/2007 houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage gezien worden als externe gevarenbronnen. Meer bepaald wordt een windturbine op minder dan 450 m afstand van een (geplande) Seveso-inrichting als een externe gevarenbron beschouwd, een windturbine op meer dan 450 m afstand van een (geplande) Seveso-inrichting dient niet als externe gevarenbron beschouwd te worden. Binnen een perimeter van 450 m rondom het studiegbied zijn 2 Seveso-inrichtingen gekend bij de dienst VR, nl. de hogedrempelinrichting Fluxys LNG Peak Shaving en de lagedrempelinrichting Belgische Bunkerolie Maatschappij. Daarnaast dient opgemerkt dat er geen verbod op de inplanting van Seveso-inrichtingen opgelegd wordt in de stedenbouwkundige voorschriften van het voorlopig vastgesteld gewestelijk RUP Afbakening Zeehavengebied Zeebrugge waardoor in de toekomst Seveso-inrichtingen in de omgeving van de windturbines kunnen ingeplant worden. 4 De dienst VR heeft reeds een gedetailleerde veiligheidstudie met een kwalitatieve risicoanalyse ontvangen voor de inplanting van 2 windturbines bij Toyota in de nabijheid van Fluxys LNG Peak Shaving (versie augustus 2008). In de volledig verklaarde kennisgeving wordt naar een voorgaande versie van de veiligheidsstudie verwezen (versie mei 2008). De veiligheidsstudie is echter niet goedgekeurd door de dienst VR aangezien de Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Pagina 4 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
Ook de ligging van windturbines ten opzichte van andere inrichtingen zoals leidingen, terminals en andere havenactiviteiten (ook ten opzichte van transporten van gas via vaartuigen),… dient onderzocht te worden op het gebied van veiligheid. Bij het opstellen van de veiligheidstudie vraagt het havenbestuur5 betrokken te worden en ook de havenkapitein en terminaloperatoren. De veiligheidsstudies zullen parallel lopen met het MER. Het is van belang dat er voldoende terugkoppeling zal zijn tussen bevindingen uit zowel het MER als uit de veiligheidsstudies. De bevindingen betreffende veiligheid zullen geïntegreerd worden in het MER. Tevens zullen de basisprincipes uit de veiligheidsstudie opgenomen worden in het MER In de volledig verklaarde kennisgeving wordt gesteld dat de in het project voorgestelde opstelling van de windturbines het resultaat is van een haalbaarheidsstudie. Deze opstelling dient in het MER ruimtelijk onderbouwd te worden. Hierbij kan uiteraard gebruik gemaakt worden van de informatie uit de haalbaarheidsstudie. Betreffende de inplanting van windturbines zal rekening dienen gehouden te worden met volgende randvoorwaarden die naar voor kwamen tijdens de adviesronde: Door het departement RWO, Ruimtelijke Planning wordt aangegeven dat bij de inplanting en vestiging van windturbines rekening dient gehouden te worden met de aanwezige activiteiten zodat een veilige, beheersbare en omgevingsaangepaste uitbating steeds gegarandeerd kan worden. In de vergunningspraktijk kan in functie van de goede ruimtelijke ordening onder meer rekening gehouden worden met de randvoorwaarden geformuleerd in het strategisch plan of het beleidskader van de provincie. De inplanting van windturbines mag de zeehavenactiviteiten niet hinderen6. Het departement RWO, Ruimtelijke Planning stelt zich ook de vraag hoe de inplanting van een aantal windturbines bij bestaande bedrijven verenigbaar is met de (huidige) werking van de Zeehaven en in hoeverre, naar ruimtebeslag, deze inplantingskeuze realistisch is. Het gaat hier immers over de inplanting van windturbines op plaatsen waar frequent containertrafiek en ro-ro-activiteiten plaatsvinden. Afdeling Maritieme Toegang stelt dat de inplanting rekening dient te houden met alle mogelijke onderhoudswerken aan de kunstwerken zoals o.m. damconstructies & infrastructuur en kaaien, die op geen enkele wijze gehinderd mogen worden. Zo ook dient met de toekomstige bouw van kunstwerken zoals kaaien, bruggen en dergelijke rekening te worden gehouden waarbij een voldoende grote afstand ten opzichte van het toekomstig kunstwerk dient gerespecteerd.
initiatiefnemer na overleg in oktober 2008 nog een aantal wijzigingen zou doorvoeren. De dienst VR heeft in tussentijd echter geen aangepaste veiligheidsstudie ontvangen. Hierbij dient opgemerkt dat in de veiligheidsstudie windturbines van Vestas type V90 met een ashoogte van 90 m beschouwd worden. In de volledig verklaarde kennisgeving zijn dit windturbines van hetzelfde type maar met een ashoogte van 80 m of 105 m. 5 MBZ stelt dat elke veiligheidsstudie inzake de interactie tussen windmolens en operationele havenactiviteiten in nauwe samenwerking met het havenbestuur opgemaakt dient te worden. Als te hanteren uitgangspunt geldt dat de huidige en toekomstige havenactiviteiten prioriteit hebben op de exploitatie van windturbines. Hierbij zal MBZ te allen tijde aan de exploitatie van de geplande windturbines beperkingen, omwille van veiligheidsredenen, kunnen opleggen in de ruimte (richting) of in de tijd (tijdelijk stilleggen). Het Havenbestuur benadrukt dat het betrokken wil zijn bij het opstellen van deze studies. 6 Er kunnen vragen gesteld worden bij een aantal inplantinglocaties zoals de inplanting van turbines in het SHIPproject, in de zone voor realisatie van het vormingstation te Zwankendamme en in de reservatiestrook voor de aanleg van de AX. De reservatiestrook, zoals voorzien in het GRUP voor de afbakening van het zeehavengebied van Zeebrugge, dient aangegeven te worden op kaart. Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Pagina 5 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
De stad Brugge stelt dat Zeebrugge in het kader van gasvervoer een belangrijk knooppunt is van gasopslag en gasvervoer via schepen (voorhaven), leidingen en tankwagens o.m. langs de weg. Het is essentieel dat de uitbouw van de diverse windmolensites in geen enkel geval die activiteiten mag belasten (Fluxys, Gasco,..) De plaatsing van groepen windturbines binnen de haven kan verdere ontwikkelingen hypothekeren (zie o.m wetgeving gasvervoer 12/04/65, opslag en vervoer gevaarlijke goederen…). De gemeente Knokke-Heist stelt vast dat de turbines eerder een verspreide inplanting hebben. De 9 turbines ter hoogte van de Achterhaven Oost hebben een geschrankte opstelling en dit geeft een chaotisch beeld. Een lijnopstelling langs infrastructuren lijkt logischer.
Het MER zal aangeven welk type van windturbines in aanmerking komt voor dit project. De karakteristieken van dit type van turbine ((as)hoogte, rotordiameter, elektrisch vermogen en geluidsvermogen, aantal wieken, verlichting, …) zullen voldoende diepgaand behandeld worden opdat een degelijke milieubeoordeling mogelijk is. Tevens zal een duidelijkere omschrijving van het toerental gegeven worden (minimum – gemiddeld – maximum). Volgende relevante punten inzake het project dienen bijkomend te worden aangepast, opgevolgd of aangevuld: − De wijze waarop aangesloten zal worden op het elektriciteitsnet en of hier extra infrastructuur noodzakelijk zal zijn, dient aangegeven te worden. − De oplijsting van de voorgaande studies betreffende het project dient aangevuld te worden met de correcte referenties (o.a. data), de inhoud en conclusies van deze studies (indien relevant) en de wijze waarop deze gegevens invloed kunnen hebben op het project. Tevens zal aangegeven worden hoe dit project zich verhoudt tot eerdere (geplande) windturbineprojecten7 in de haven van Zeebrugge − In de volledig verklaarde kennisgeving (p.15) wordt gesteld dat het doel van het project is om een gestructureerd en gecoördineerd plan voor de hele haven te ontwikkelen dat toekomstgericht is en openstaat voor meerdere spelers. Het havenbestuur MBZ vraagt om te verduidelijken wat bedoeld wordt met ‘openstaat voor meerdere spelers’ aangezien het havenbestuur al door meerdere ontwikkelaars benaderd is voor het plaatsen van windturbines in de haven.
5. Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
De volledig verklaarde kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridische/beleidsmatige kader dat voor het project in dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component moeten duidelijk cartografisch gepresenteerd worden. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen.
7
O.a het MER “CAH 552: Windturbinepark te Zeebrugge” conform verklaard op 24/10/2003 Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Pagina 6 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
Volgende relevante randvoorwaarden dienen bijkomend te worden aangepast, opgevolgd of aangevuld: − Het beleidsmatig kader dient aangevuld te worden betreffende de relatie met de havens en de scheepvaart. Relevant terzake zijn tenminste de elementen met betrekking tot de veiligheid in de haven en de scheepvaartveiligheid in het bijzonder (begeleidingssystemen, radarsystemen,…). − Het gemeentelijk mobiliteitsplan van de stad Brugge dateert van april 2001 en werd opnieuw vastgesteld (geactualiseerd ) op 23/01/2009 voor een periode van 5 jaar. − Bij Vlarem I en II dient ook vermeld te worden dat abnormale risico’s niet zijn toegelaten. − De relatie tot de bepalingen van het BPA Sasstraat (gemeente Knokke-Heist) en de afstandsregels van toepassing op bestaande bebouwing dienen geduid te worden. − Eventuele aanpassingen aan het gewestelijk RUP voor de afbakening van het zeehavengebied dienen opgevolgd te worden tijdens het opstellen van het MER − De relatie tot de studie ‘leefbare haven’ van de provincie West-Vlaanderen en de ruimtelijke visie die ontwikkeld werd in het project-MER voor de aanleg van de AX dient geduid te worden.
6. Bestaande toestand en milieueffecten De referentiesituatie, bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s art.4.3.7.§ 1,1°, g
In de volledig verklaarde kennisgeving wordt gesteld dat ten opzichte van 2 referentiesituaties beoordeeld zal worden, met name de situatie bij de start van de bouw van de windturbines en een toekomstige situatie die zich ongeacht het realiseren van het windturbinepark zal voordoen. Beide situaties dienen duidelijk gedefinieerd te worden (welke ontwikkelingen worden meegenomen en welke niet). Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Naast het voorgenomen project is het ook nodig informatie en kennis te vergaren over activiteiten, projecten of plannen die vergund en/of gepland zijn en redelijkerwijze in de onmiddellijke toekomst worden uitgevoerd in de nabije omgeving en die samen met het voorgenomen project een cumulatief milieueffect kunnen teweegbrengen. De volledig verklaarde kennisgeving vermeldt de aanleg van een haveninterne weg als mogelijk ontwikkelingsscenario. De stad Brugge meldt dat ook de nieuwe oostelijke havenrandweg vermeld dient te worden. Gelet op deze weg, die eveneens in de ruimte tussen de achterhaven en het afleidingskanaal is voorzien, gebundeld met voornoemde interne weg, de Ronsestraat en diverse spoorbundels evenals een te voorziene fietspadinfrastructuur; dient terdege onderzocht te worden welke ruimte op die locatie alsnog voorhanden is voor de aanleg van windmoleninfrastructuur. Ook de mogelijke interactie met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het vormingsstation van Infrabel, tot de evoluties in de haven8 en tot de wegontsluiting dient 8
MBZ meldt dat ook rekening dient gehouden te worden met de situatie in de nabije toekomst waarbij heel wat pleisterplaatsen, broedplaatsen en bijhorende trekroutes van vogels niet meer aanwezig zullen zijn binnen de haven. Zo zullen de terreinen in de westelijke voorhaven en de opgehoogde zones in de achterhaven worden Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Pagina 7 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
opgevolgd te worden. Hierbij zal ook gekeken worden of het project ook andere ontwikkelingen kan hypothekeren (o.a. naar veiligheid). Cumulatieve effecten met andere windturbines in de omgeving (o.a. 3 bij het Prins Filipsdok en 2 geplande bij de transportzone) en met de molens van SPE op de westelijke strekdam dienen onderzocht te worden. De autonome ontwikkeling van het studiegebied, zijnde de evolutie van het studiegebied zonder enige beïnvloeding van buitenaf, zal ook in beschouwing genomen worden. Het al dan niet realiseren van het project staat daar los van. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Milieueffecten, geplande toestand en milderende maatregelen art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c
De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectonderzoek milderende maatregelen zullen worden en uitgewerkt. Het studiegebied binnen de verschillende disciplines zal voldoende ruim genomen worden t.b.v. de effectbeschrijving. Per discipline dient gestreefd te worden naar een duidelijk significantiekader. Hierbij dient aangegeven te worden wanneer een effect als significant beschouwd wordt. Het gebruik van een expertenbeoordeling dient waar mogelijk beperkt te worden. Het ingreep-effectschema zal in het MER, waar noodzakelijk verder uitgebreid worden met de diverse effectgroepen die beschreven zullen worden bij de effectbeschrijving in het MER. Het richtlijnenboek m.e.r deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van begrippen en de invulling ervan. Tijdens het opstellen van het MER dient men ook gebruik te maken (van de recentste versie) van de disciplinespecifieke delen van de Richtlijnenboeken. De Dienst Mer vraagt om bij de beschrijving van de bestaande toestand en milieueffecten, als aanvulling op de volledigverklaarde kennisgeving, voldoende aandacht te besteden aan het volgende: *Met betrekking tot de discipline geluid en trillingen: Het project is als hinderlijke inrichting ingedeeld volgens rubriek 20.1.6.,2° van VLAREM I. Vermits artikel 5.20.5.1., §2 van VLAREM II stelt dat voor deze rubriek geen geluidsnormen van toepassing zijn maar dat de vergunningverlenende overheid geluidsemissiegrenswaarden kan opleggen in functie van de omgevingssituatie, zal in het MER de maximale geluidsemissie (uitgedrukt als geluidsvermogenniveau) worden aangegeven die nog aanvaardbaar wordt geacht in functie van de omgevingssituatie zoals deze beoordeeld wordt volgens § 3.1.9. “Geluidsimpact” van de omzendbrief van 12 mei 2006 EME/2006/01-RO/2006/02 “Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines” (BS 24/10/2006) ontwikkeld voor havenactiviteiten en zal bijvoorbeeld de nieuwe ingerichte zone van het Pompje een gelijkaardig habitat bieden voor de plassen van de zogenaamde Hoge Noen in de achterhaven. . Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Pagina 8 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
*Met betrekking tot de discipline fauna en flora: − Kwetsbare gebieden zoals Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn-, Ramsar- en VEN-gebieden in de omgeving dienen besproken te worden. − Wegens de ligging van het project ten opzichte van Speciale Beschermingszones dient een Passende Beoordeling opgesteld te worden. De Passende beoordeling dient steeds een herkenbaar onderdeel van het MER te vormen. − ANB meldt dat de habitatkaart versie 5.2 ook al beschikbaar is (Paelinckx et alii 2009) − De lijst met belangrijkste effectgroepen voor fauna en flora dient naast biotoopverlies, verstoring en barrièrewerking zeker nog aangevuld te worden met het “aanvaringsaspect” (mortaliteit). − Het effect van verlichting (en de intensiteit ervan) op fauna (o.a. trekvogels) dient behandeld te worden. − Ook rustgebieden (pleister- en rustgebieden) en broedgebieden dienen als aandachtsgebied beschouwd te worden in zowel bouw-, exploitatie- en afbraakfase. − Het ANB stelt dat voor de evaluatie van de effecten van lokale en seizoenale trek op het volledig voorliggend plan nog veldonderzoek verricht moeten worden in zowel de voorals de achterhaven, teneinde een voldoende goed beeld te krijgen van o.a. de plaatselijke voedseltrek en slaaptrek van meeuwen, sterns, watervogels, ganzen en steltlopers. Dit veldonderzoek dient dan gedurende een volledig jaar (winter, voorjaar, zomer, najaar) uitgevoerd te worden, en verwerkt in combinatie met de reeds beschikbare informatie (vogelatlas, eerdere adviezen, rapporten, enz.). Voor de seizoenale trek thv. de voorhaven en lokale trek van o.a. watervogels en ganzen in de achterhaven, kan een radarstudie meer duidelijkheid brengen. Zo een radarstudie moet dan wel voldoende dagen omvatten in de goede periodes. Indien er geen bijkomende gegevens zoals hierboven beschreven, worden verzameld, moet men op basis van de beschikbare informatie zeker rekening houden met een ”slechtste geval” scenario. We verwijzen hiervoor naar de milieueffectenrapportage van het eerder geplande windpark langs de westelijke strekdam (BMM 2004), en de huidige richtlijnen en wetgeving. De lijst met relevante studies zoals opgenomen in de volledig verklaarde kennisgeving dient aangevuld met Langston & Pullan (2004), Hötker et alii. (2006), Hötker (2006), Everaert (2008b) en Winkelman et alii. (2008). − Er zal nagegaan worden of het studiegebied van belang is voor vleermuizen. Recente literatuurgegevens over vleermuizen en windturbines zijn o.a. te vinden in Everaert (2008b) en Rodrigues et alii (2008). − In de kennisgeving (p.83) staat dat “Indien na uitvoering van de impactbepaling een te grote onzekerheid bestaat over de significantie van een bepaald aspect kunnen postevaluatie of postmonitoring maatregelen worden voorgesteld.” Postmonitoring kan in principe, maar let wel dat de wetgeving duidelijk beschrijft dat als er een kans bestaat op een significant effect (moet niet met zekerheid kunnen worden aangetoond), het project negatief moet worden beoordeeld (concrete verdere stappen bij negatieve beoordeling , zie Europese Commissie (2000), alsook uitspraak van het Hof van Justitie inzake gebieden die voldoen aan de criteria om als Vogelrichtlijngebied te worden afgebakend maar (nog) niet als dusdanig werden beschermd. (Hof van Justitie 2000; Van Rentergehem 2003; Kremlis 2003)). − Ook cumulatieve effecten dienen behandeld te worden; er staan al windturbines in het oostelijk deel van de voorhaven die reeds voor een zekere impact zorgen. *Met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie: − Visualisaties dienen de effecten van het landschap in beeld te brengen en dit ten opzichte van de verschillende mogelijke achtergronden en vanuit verschillende zichtpunten/afstanden. Een vergelijking met de kerktorens van Damme en Lissewege deze zijn van ver zichtbaar in het vlakke polderlandschap- kan zinvol zijn. Dienst Mer – Richtlijnen PR0402
Pagina 9 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
− Er dient aandacht besteed te worden aan de vormgeving en plaatsing van de transfo- en bedieningsgebouwen of andere infrastructuren indien relevant. − De landschappelijke impact en afweging van de kwaliteiten van het nieuwe landschap dient eveneens beschreven te worden. Hoe wordt een visueel samenhangend totaalbeeld gerealiseerd, refererend naar de gerealiseerde en op stapel staande projecten in de ruime omgeving en naar de bestaande landschapskenmerken (spoorwegen, waterwegen, strekdam, bomenrijen,…). *Met betrekking tot de discipline mens: − Het psychologische effect van de hinderaspecten en de veiligheidsproblematiek voor de omwonenden dient onderzocht te worden. − Een uitgewerkt voorstel tot risicocommunicatie is noodzakelijk9. − De effecten op toerisme en recreatie (landschap, rust, beeldkwaliteit, landschappelijkheid) dienen beschreven te worden. − Het Ruimtebeslag en –gebruik dient verder uitgewerkt te worden. − De slagschaduwcontouren dienen berekend te worden. Tevens dient aandacht besteed te worden aan mogelijke lichtreflecties en dit doorheen de verschillende seizoenen. − De effecten van de lichtbebakening op de omwonenden dient nagegaan te worden. − Eventuele effecten van elektromagnetische verschijnselen dienen nagegaan te worden. *Met betrekking tot de discipline bodem: − De huidige bodemkwaliteit binnen het studiegebied dient beschreven te worden. In het licht van het voorgenomen project dient nagegaan in hoeverre reeds vastgestelde bodemverontreiniging het dossier kan beïnvloeden. *Met betrekking tot de discipline grond- en oppervlaktewater: − Op geringe diepte onder het maaiveld is zilt grondwater aanwezig. Indien voor de bouw van de turbines bemaling noodzakelijk is, dient onderzocht te worden of de bemaling van verzilt grondwater een grondwaterkwaliteitsdaling tot gevolg kan hebben. Verder dient ook de impact van de bemalingen op het grondwaterstromingspatroon bekeken te worden. *Met betrekking tot de discipline mobiliteit: − De mogelijke impact op militaire en burgerluchtvaart moet nagegaan worden (ook ten opzichte van radarinstallaties). − De mogelijke impact op de radardetectie en telecommunicatiesystemen van de scheepvaart dient eveneens behandeld te worden. *Met betrekking tot de discipline veiligheid: − Deze discipline wordt in de volledig verklaarde kennisgeving als laatste aangehaald. Gezien haar grote relevantie zou deze discipline best naar voor geschoven worden in de effectbespreking. − Het veiligheidsrisico op de havenactiviteiten, leidingen en andere infrastructuren dient onderzocht te worden (zie ook §4 van deze richtlijnen).
9
We spreken van risicocommunicatie als er nog niets aan de hand is. Het belangrijkste doel van (risico)communicatie is mensen informeren en inzichten verschaffen over de technologie, de eventuele risico’s, de regelgeving, … Eerlijkheid en volledigheid zijn hierbij heel belangrijk. Risicocommunicatie richt zich op burgers en hulpverleners. Communiceren moet gebeuren op een moment dat er liefst nog geen publieke onrust is. Je neemt dus als bedrijf best zelf zo snel mogelijk initiatief. De manier waarop men iets communiceert, is vaak minstens even belangrijk als wat er gecommuniceerd wordt. Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Pagina 10 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
7. Leemten in de kennis art.4.3.7.§ 1,4°
Het MER dient opgave te doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt tussen leemten m.b.t. het project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.
8. Monitoring en postevaluatie art.4.3.7.§ 1,2°, d
In het MER zal per discipline aangegeven worden welke opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis. Het MER zal ook aangeven welke maatregelen er dienen genomen te worden indien monitoringresultaten uitwijzen dat er toch nog negatieve te milderen effecten optreden. (bijv. uitspraken onder de vorm van: als …[waargenomen effect] dan … [te nemen maatregel]). Omdat monitoring ook een gevolg kan zijn van een “Leemte in de kennis” is het uiteraard logisch om het hoofdstuk m.b.t. de postevaluatie/monitoring na het hoofdstuk m.b.t. de leemten in kennis in het MER in te lassen.
9. Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. Tevens zal men in deze synthese aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is en welke maatregelen minimaal nodig zijn om het project haalbaar te maken indien dit niet het geval zou zijn. Er zal aangegeven worden of er grensoverschrijdende effecten te verwachten zijn. Ook de ‘elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets’ uit het Decreet Integraal Waterbeleid en de passende beoordeling uit het Natuurdecreet, dienen in een hoofdstuk te worden samengevat.
10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Tevens zal worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project gebruikt zullen worden, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.
Dienst Mer – Richtlijnen PR0402
Pagina 11 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
11. Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd.
12. Goedkeuring van het team van erkende mer-deskundigen Het in de volledig verklaarde kennisgeving voorgestelde team van erkende merdeskundigen wordt goedgekeurd met uitzondering van de heer Paul Durinck die door het studiebureau Grontmij op 19 november 2009 vervangen is door mevrouw Els Van den Balck.
Brussel, 23 november 2009
Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB
Dienst Mer – Richtlijnen PR0402
Pagina 12 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
Bijlagen Inspraakreacties bij de terinzagelegging in de stad Brugge: geen Lijst van administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die opmerkingen hadden op de kennisgeving en/of aanwezig waren op de vergadering, en die een ontwerptekst van het MER zullen ontvangen: − LNE, Afdeling milieuvergunningen (Daniel Gunst) − LNE, dienst VR (Griet Goossens) − ANB (Lieven Dekoninck) − INBO (Joris Everaert) − VMM – afdeling Operationeel Waterbeheer (Bram Vogels) − MOW, Beleid Mobiliteit en Verkeersveiligheid (Leo Ghyoot) − MOW, Maritieme Toegang (Paul Hanssens) − RWO – Ruimtelijke Planning (Griet De mulder) − OVAM (Natalie Hoffmann) − Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Toezicht Volksgezondheid (Bart De Baets) − MBZ (Paul Schroé) − Fluxys (Roger Degryse) − Provincie West-Vlaanderen, dienst vergunningen (Koen Dewulf) − Stad Brugge (Paul Van Acker) − Gemeente Knokke-Heist (Luc Fieuw) Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie of die zich verontschuldigd hebben voor de vergadering. Deze instanties zullen een ontwerptekst van het MER ontvangen (tenzij anders aangegeven): − Agentschap R-O Vlaanderen, R-O West-Vlaanderen, Onroerend Erfgoed (Wouter De venter) − LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid (Gilke Pée) − BMM – (Marisa Di Marcantoni) (zal geen ontwerptekst ontvangen10) − LV, Duurzame Landbouwontwikkeling (Magriet Baert) (zal geen ontwerptekst ontvangen11) Lijst van aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die niet reageerden op het kennisgevingdossier en die geen ontwerptekst van het MER zullen ontvangen (tenzij anders aangegeven): − Gemeente Blankenberge − LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid (dienst Lucht en Klimaat) − LNE, Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen
10
zal geen ontwerptekst ontvangen wegens mededeling dat het project niet in de Belgische zeegebieden wordt uitgevoerd en bijgevolg niet valt onder de Wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. 11 zal geen ontwerptekst ontvangen wegens mededeling dat de windturbines niet voorzien zijn binnen het agrarisch gebied, en bijgevolg de agrarische structuur niet schaden. Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Pagina 13 van 14 Power Port Zeebrugge Windturbines
− Agentschap R-O Vlaanderen, R-O West-Vlaanderen, Ruimtelijke Ordening (zal wel een ontwerptekst ontvangen12) − Vlaams Energieagentschap − Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust, Afdeling Kust − VMM, Afdeling Ecologisch Toezicht, Buitendienst Oostende − VLM
Op basis van bovenstaande lijst wordt gevraagd 20 exemplaren van de ontwerptekst van het MER toe te sturen.
12
Zal een ontwerptekst ontvangen: vergunningverlenende overheid Dienst Mer – Richtlijnen PR0402 Power Port Zeebrugge Windturbines
Pagina 14 van 14