Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Richtlijnantwoorden van het examen van de FFP d.d. 19 juni 2009 t.b.v. de correctoren bij correctie van de examenuitwerkingen. Uitdrukkelijk zij vermeld dat het hier gaat om richtlijnantwoorden ten behoeve van de correctoren. Deze richtlijnantwoorden geven slechts een niet limitatieve opsomming van elementen zoals deze genoemd kunnen worden door de kandidaat. Vraag 1a. Bereken het consumptief besteedbaar inkomen over 2009, alsmede het overschot of tekort op basis van het gegeven gewenst besteedbaar inkomen. U dient er van uit te gaan dat het vermogen per 1/1 en per 31/12 gelijk is aan het in de casus gegeven vermogen per heden en als dividendrendement op de aandelen kunt u uitgaan van 4% op jaarbasis. Bepalen netto besteedbaar inkomen in 2009 (in €): Fiscaal BOX 1: Winst uit onderneming Dotatie FOR 12% van € 60.000 Zelfstandigenaftrek (over winst oudedagsres.) MKB winstvrijstelling (10,5% na ondern.aftrek) WIA uitkering Werkgeversbijdrage ZVW (6,9%) Eigen woning forfait Erfpachtcanon Hypotheekrente Bijdrage ZVW Subtotaal Heffing box 1 (IB+PVV) Subtotaal
60.000 -7.200
Man Besteedbaar
Fiscaal
Vrouw Besteedbaar
60.000
-6.470 -4.865 8.000 552 1.237 -5.000 -1.500
8.000
-5.000 -1.500 -1.554
36.202
8.552 -13.684
-2.864
38.262
5.136
38.262
5.136
BOX 2: Subtotaal (transport)
© 2009, Stichting Certificering FFP
1/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Subtotaal (transport) BOX 3: Dividend+rente (4% over 200.000 (rest zijn opties) en 3,5% over 150.000) Voordeel uit sparen en beleggen (4%) Heffing box 3 (30%)
38.262
5.136
13.250
17.747 -5.324
Subtotaal Alg. heffingskorting Arbeidskorting Doorwerkbonus
46.188 2.007 2.250 3.214
5.136 2.007
Netto besteedbaar
53.659
7.143
Consumptieve Bestedingen Premie kapitaalverz.
-45.000 -5.000
Tekort/overschot Saldo
3.659 10.802
7.143
Berekening vermogensrendementsheffing box 3 voor 2009 (in €): Bezittingen Spaarrekening Effectendepot Vordering kinderen
Gemiddeld vermogen
Schulden 150.000 235.000 100.000 485.000 485.000
Gemiddeld vermogen: Af: vrijstelling heffingsvrij vermogen (20.661x 2 =) Grondslag: Heffing = grondslag x 4% x 30%
© 2009, Stichting Certificering FFP
0
485.000 41.322 -/-----------443.678
2/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Vraag 1b. Maak op basis van de gegevens in de casus een opstelling van het vermogen van Albert-Jan en Bibi per 31-12-2009. Geef daarbij aan in welke fiscale box een vermogensbestanddeel wordt gekwalificeerd voor de inkomstenbelasting (voor waarde onderneming uitgaan van € 500.000 voor pand, inventaris en voorraad). U dient rekening te houden met een eventueel inkomensoverschot of -tekort (uit vraag 1a).
Vermogen per 31-12-2009: Eigen woning (box 1) Schuld op de eigen woning (box 1) Waarde onderneming (box 1) (uitgaande van de 20% latente IB op stille reserve (box 1) 20% van € 400.000. Gelet op aanstaande verkoop kan dit ook meer zijn. Uitgegaan van percentage SW 30% latente IB op oudedagsreserve van € 87.200 Gelet op aanstaande verkoop kan dit ook meer zijn Uitgegaan van percentage SW Pensioenrechten Bibi (box 1) Latente inkomstenbelasting op pensioen Bibi (box 1) Spaarrekening (box 3) Effectendepot (box 3) Vordering kinderen (box 3) Kapitaalverzekering (box 3) Overschot CBI (uitkomst 1a) Totaal vermogen
Waarde Economisch Verkeer in €
-/-
-/-
225.000 30.000 600.000 -/- 80.000
26.160
Pm Pm 150.000 235.000 100.000 220.000 15.802 1.409.642
Vraag 1c. Geef uw analyse en advies aan de hand van inkomen en vermogen (vraag 1a+b).
1.1 Algemeen Advies is om te onderzoeken of de ondernemingsvorm de ideale is. Als alternatief kan de vorm van een B.V. worden gekozen (zie vraag 4). Indien onderzocht wordt of voor de onderneming een andere rechtsvorm gunstig is, moet rekening worden gehouden met de leeftijd van Albert-Jan. Wellicht is omzetting niet meer de moeite waard.
1.2 Fiscaal Albert-Jan en Bibi zijn fiscaal partners omdat zij gehuwd zijn en op hetzelfde adres wonen (geen keuze). Zij kunnen gezamenlijke inkomensbestanddelen en saldo belastbaar inkomen uit eigen woning naar keuze aan elkaar toedelen. Over inkomsten uit (Nederlandse) dividenden uit het effectendepot wordt 15% dividendbelasting ingehouden dat als voorheffing kan worden verrekend met de te betalen inkomstenbelasting. Albert-Jan is ondernemer voor de inkomstenbelasting omdat de onderneming voor zijn rekening wordt gedreven en hij rechtstreeks aansprakelijk is voor verbintenissen betreffende de onderneming.
© 2009, Stichting Certificering FFP
3/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Albert-Jan voldoet aan het urencriterium. Hij kan gebruik maken van de ondernemingsfaciliteiten voor de inkomstenbelasting. Het urencriterium houdt in dat Albert-Jan zijn beschikbare tijd voor tenminste 50% en minimaal 1225 uur per kalenderjaar besteedt aan de onderneming. De fiscale winstvaststelling van de onderneming dient plaats te vinden op basis van het goed koopmansgebruik. Op het bedrijfspand is in verleden waarschijnlijk afgeschreven. Sinds 1-1-2007 is afschrijving bij eigen gebruik nog slechts mogelijk tot 50% van de WOZ waarde (de bodemwaarde). Omdat de boekwaarde van het bedrijfspand lager is dan 50% van de WOZ waarde kan niet meer afgeschreven worden. Op de inventaris kan jaarlijks max. 20% van de aanschafwaarde worden afgeschreven. Het is niet aannemelijk dat er wordt afgeschreven op de voorraden. Wel kan eventueel een periodieke herwaardering plaatsvinden. Vraag is of de € 100.000 liquiditeiten nog ingezet worden voor de onderneming of dat er sprake is van overtollig liquide middelen. De inspecteur kan dit ambtshalve corrigeren. De overtollige liquiditeiten worden dan in box 3 in aanmerking genomen. Dit heeft nog geen gevolgen voor de dotatie aan de oudedagsreserve (€ 20.000 ruimte in 2009). De oudedagsreserve is bedoeld als „pensioen‟ voor zelfstandig ondernemers. De oudedagsreserve kan in de onderneming als werkkapitaal worden gebruikt en moet op de balans worden opgenomen. Om de oudedagsreserve te mogen toepassen moet Albert-Jan aan het urencriterium voldoen (in casu is dat het geval). De toevoeging is jaarlijks maximaal 12% van de brutowinst, maar niet meer dan: - € 11.590 minus de eventueel betaalde pensioenpremies; - het verschil tussen het ondernemingsvermogen per ultimo (uitgaande van de gegeven balans (€ 200.000) en de stand van de oudedagsreserve per aanvang van het boekjaar (uitgaande van de gegeven balans (€ 80.000). De oudedagsreserve mag ook worden afgestort volgens het lijfrenteregime (zie hierna). Bij „omzetting‟ verdwijnt het afgestorte bedrag van de balans. In dat geval vindt een vrijval van de oudedagsreserve plaats, die van invloed is op de hoogte van de winst en daarmee op de ondernemersaftrek en mkb-winstvrijstelling. Advies is om de oudedagsreserve af te storten bij een verzekeraar of een bancaire instelling als de liquiditeitspositie van de onderneming dat toelaat om de toekomstvoorziening aan het ondernemingsrisico te onttrekken. In casu is dat wel het geval. Albert-Jan en Bibi hebben een CBI-overschot. Ze kunnen gebruikmaken van de lijfrenteaftrek volgens de formule voor de jaarruimte en eventueel de reserveringsruimte (ook wel inhaalruimte genoemd) indien de jaarruimte de afgelopen 7 jaren niet of niet volledig is benut. (Albert-Jan ook in verband met afname oudedagsreserve; zie hiervoor). De uitkering van een (fiscaal gefaciliteerde) lijfrente mag slechts ten goede komen aan de belastingplichtige zelf. Een lijfrente mag (met uitzondering van lijfrente in kader van bedrijfsopvolging) uitsluitend worden afgesloten bij een erkende verzekeraar of bancaire instelling. Voor de fiscale faciliteit komen de volgende lijfrentevormen in aanmerking: - levenslange oudedagslijfrente; - nabestaandenlijfrente; - tijdelijke oudedagslijfrente. De premie voor lijfrente is beperkt fiscaal verrekenbaar als volgt: - Jaarruimte (max. € 26.491); - Reserveringsruimte 55+er (max. € 13.328); - Het bedrag van de oudedagsreserve dat wordt aangewend voor een lijfrente.
© 2009, Stichting Certificering FFP
4/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
De formule voor de jaarruimte is voor 2009: 17% van (winst voor oudedagsreservedotatie 2008 -/- € 11.345) -/- F -/- 7,5 x A, waarbij - P minus franchise is de premiegrondslag (in principe het inkomen in box 1, na franchise echter maximaal € 155.287); - F staat voor netto toename oudedagsreserve in 2008; - A staat voor aangroei pensioenaanspraak (in casus niet van toepassing). (17% x € 60.000 (winst voor oudedagsreserve) -/- € 11.345) -/- € 7.200. Albert-Jan en Bibi zijn eigenaar van een woning, die hen permanent ter beschikking staat. De fiscale eigen woning regeling is van toepassing (box 1: bijtelling eigenwoningforfait / fiscale verrekening van rente- en kosten van geldleningen ten behoeve van de eigen woning). Het saldo van het bijgetelde eigenwoningforfait minus de betaalde rente en kosten van geldlening ten behoeve van de eigen woning kan in een verhouding naar keuze worden toebedeeld aan Albert-Jan of aan Bibi vanwege hun fiscaal partnerschap. De rente en kosten van de eigen woningfinanciering kunnen (vanaf 1-1-2001) 30 jaar lang worden verrekend met het inkomen in box 1. Voor de fiscale verrekenbaarheid van de rente- en kosten is het niet relevant of de eigenwoningschuld is verzekerd door hypotheek. Het is voldoende als aangetoond kan worden dat de lening is aangegaan ter verwerving, verbetering of instandhouding van de eigen woning. Advies is om het (negatieve) saldo van de inkomsten uit eigen woning zoveel mogelijk toe te rekenen aan de partner met het hoogste inkomen in box 1 (in casu Albert-Jan). Vanwege de erfpachtcanon kunnen Albert-Jan en Bibi zelfs bij totale aflossing van de eigen woning schuld niet profiteren van de „wet Hillen‟ (extra aftrek geen of geringe eigen woningschuld). De waarde van onroerende zaken voor toepassing van (fiscale) wetgeving wordt jaarlijks vastgesteld door de Gemeente op basis van de WOZ (Wet waardering onroerende zaken). Het fiscale eigenwoningforfait wordt berekend over de WOZ waarde. De vraag is of er op de renteloze lening niet beter rente betaald kan worden door de kinderen. Dat zou bij de kinderen fiscaal verrekenbaar zijn met hun inkomen in box 1. Voor Albert-Jan en Bibi maakt het niets uit (box 3). De renteloze lening heeft wel effect voor de wet Hillen (extra aftrek geen of geringe eigen woningschuld) bij de kinderen. De voordelen uit de eigen woning (eigen woning forfait) bedragen meer dan de aftrekbare kosten (in casu nihil). Daarom wordt er bij de kinderen fiscaal geen eigen woning forfait bijgeteld. Indien de renteloze vordering op de kinderen bij overlijden door schuldvermenging teniet gaat, zal bij verkoop van de woning door het kind een grotere eigen woning reserve ontstaan. Indien Albert-Jan en Bibi de vorderingen van de kinderen gaan kwijtschelden, dan ontstaat bij verkoop van de woning door het kind een grotere eigen woning reserve. Om schuldvermenging bij overlijden te voorkomen zou kunnen worden overwogen in het testament op te nemen dat de kinderen elkaars vordering erven bij overlijden van Albert-Jan en/of Bibi. Vermenging kunnen zij ook voorkomen door de onverdeelde boedel niet te verdelen (los van het afgeven van het vruchtgebruiklegaat) of bij de verdeling elkanders schuld toe te delen. De vraag is of de kinderen de woningen beter bancair kunnen financieren in verband met de „risico‟s‟ voor de eigen woning reserve bij overlijden of kwijtschelding door Albert-Jan en Bibi. Verder is te overwegen een hypothecaire inschrijving te doen voor de lening uit zekerheidsoverwegingen.
© 2009, Stichting Certificering FFP
5/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
1.3 Recht (inclusief huwelijksvermogens- en erfrecht) Albert-Jan en Bibi zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, dat wil zeggen dat hun gehele vermogen gezamenlijk is. Gehuwden in algehele gemeenschap van goederen kunnen eigen vermogen hebben dat is ontstaan uit erfenis of schenking onder uitsluitingsclausule. Het effectendepot staat alleen op naam van A.J. Smits. Advies is het op beider naam (en/of) te zetten. Na overlijden van de man kan de vrouw dan zonder verklaring van erfrecht direct handelen op de effectenrekening. Albert-Jan en Bibi hebben geld uitgeleend aan hun kinderen ten behoeve van de aankoop van een eigen woning. Deze lening is renteloos en direct opeisbaar. Indien directe opeisbaarheid reëel is, dan wordt een renteloze lening van ouders aan kinderen niet als schenking aangemerkt. Albert-Jan en Bibi kunnen overwegen om vermogen te schenken aan de kinderen, eventueel als kwijtschelding op de renteloze lening. Het testament is een vruchtgebruiktestament. Bij overlijden van Albert-Jan of Bibi vererft de nalatenschap niet volgens de wet omdat de langstlevende echtgenoot geen erfdeel krijgt. De kinderen erven alles en de langstlevende krijgt het vruchtgebruik over de nalatenschap van de kinderen. In het testament is een uitsluitingsclausule opgenomen. De erfenis van de kinderen en daaruit voortkomende vruchten zullen daardoor nooit in een gemeenschappelijk huwelijks- of partnerschapvermogen kunnen vallen. Doordat er geen executeur is benoemd, is medewerking van de erfgenamen -zijnde de kinderennodig voor afgifte van het vruchtgebruik. Doorgaans wordt in deze situatie de langstlevende als executeur benoemd. Om de eigen woning bij de langstlevende echtgenoot in box 1 te laten belasten is binnen 2 jaar afgifte van het vruchtgebruik nodig bij notariële akte gevolgd door inschrijving in het kadaster. Nadeel van het vruchtgebruiktestament is dat het niet is gedefiscaliseerd voor de inkomstenbelasting (bloot eigendom voor de kinderen is belast in box 3; volledige WOZ waarde voor de vruchtgebruiker is belast in box 1). Verder is er geen vervreemdings- en interingsrecht opgenomen in het testament, hetgeen de bewegingsvrijheid van de vruchtgebruiker niet ten goede komt. Advies is om het testament aan te passen naar een keuze testament, zodat de nabestaanden de keuze voor wettelijke verdeling, keuzelegaat of vruchtgebruik kunnen nemen na overlijden. Voor de wettelijke verdeling is nodig dat de langstlevende echtgenoot een -eventueel minimaal- erfdeel krijgt. Tevens moet bij het vruchtgebruiklegaat een last worden opgenomen met betrekking tot de eigen woning schuld. Ten behoeve van de langstlevende kan in het testament een keuzelegaat worden opgenomen (om -indien gewenst- bepaalde zaken in volledig eigendom te verkrijgen). Dit kan tegen inbreng van de waarde, zodat een schuld ontstaat die vervolgens pas opeisbaar is bij overlijden van de langstlevende. Een bewind voor afstammelingen is te overwegen voorzover afstammelingen rechtstreeks erven voordat deze bijvoorbeeld 25 jaar zijn (door vooroverlijden kind). Te overwegen is de opeisbaarheidsgronden aan te passen bij bijvoorbeeld hertrouwen zonder huwelijkse voorwaarden of opname in een AWBZ inrichting. Albert-Jan en Bibi kunnen overwegen over-en-weer een notariële volmacht af te geven voor het geval één van beide (eventueel privé of als ondernemer) niet meer bekwaam is de eigen wil te bepalen.
© 2009, Stichting Certificering FFP
6/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
1.4 Toekomstvoorzieningen (sociale zekerheid, levensverzekeringen en pensioenen) De WAZ (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) is vervallen (per 1-8-2004). Ondernemers moeten zich nu privé verzekeren tegen dit risico. De WAO is per 29-12-2005 vervangen door de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) en geldt voor werknemers die op of na 1-1-2004 tenminste 35% arbeidsongeschikt zijn geworden. Bibi is arbeidsongeschikt geworden in 2004. Voor haar zijn daarom de regels uit de WIA van toepassing. Bibi is „niet meer in staat om aan het arbeidsproces deel te nemen‟. Dat betekent dat haar loonderving door arbeidsongeschiktheid blijkbaar 80% of meer bedraagt en er geen of slechts een geringe kans op herstel is. Zij is dan „volledig en duurzaam‟ arbeidsongeschikt volgens de WIA. Omdat Bibi „volledig en duurzaam‟ arbeidsongeschikt is krachtens de WIA, ontvangt zij een uitkering op basis van de Regeling IVA (Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten). De WIA uitkering van Bibi is ingegaan per 12-4-2005, nadat zij een jaar (52 weken) een uitkering krachtens de Ziektewet had genoten. Sinds 1-1-2005 is de uitkering bij ziekte gedurende 104 dagen geheel voor rekening van de werkgever gekomen (WULBZ). De WIA/IVA uitkering van Bibi bedraagt 75% van haar laatstverdiende inkomen (gemaximeerd). De WIA uitkering van Bibi kent geen vermogenstoets. De WIA uitkering van Bibi eindigt op haar 65e jaar. Indien Bibi met betaalde arbeid geld zou verdienen (bijvoorbeeld als ze diensten verricht voor de slijterij) kan de WIA uitkering worden herzien. In 2012 ontvangt Albert-Jan voor het eerst AOW. Omdat Albert-Jan is geboren voor 1-1-1950 krijgt hij nog een toeslag AOW in verband met een jongere partner, zolang hij al wel, maar Bibi nog geen 65 jaar is. De partnertoeslag AOW die Albert-Jan voor Bibi ontvangt, wordt gekort met haar inkomen uit of in verband met arbeid. Haar WIA uitkering kwalificeert als inkomen in verband met arbeid. Als Bibi 65 wordt ontstaat ook bij haar recht op AOW. De toeslag jongere partner bij AlbertJan vervalt vanaf dat moment. Er zijn weinig gegevens van de kapitaalverzekering bekend. In de situatie van Albert-Jan en Bibi heeft bijv. „kruislings sluiten‟ weinig zin, aangezien zij gehuwd zijn in gemeenschap van goederen. Omdat de verzekering is ingegaan in 1988 valt deze fiscaal onder het (overgangs)regime van de „oude‟ wet IB1964. Om onder de vrijstelling uit het overgangsregime IB te blijven vallen mag de verzekering (of de premie) niet worden verhoogd of verlengd. De einddatum van de kapitaalverzekering is op 65 jarige leeftijd van Albert-Jan, dat is over 3 jaar. Er is sprake van een “pre Brede Herwaarderingspolis”, de uitkering is dan volledig vrijgesteld als er minimaal 12 jaar premies zijn betaald en de premies binnen de bij de looptijd behorende bandbreedte vallen. In dit geval is dat 1: 15, de looptijd bedraagt namelijk 23 jaar. Op de kapitaalverzekering is een hoge storting gedaan. De verhouding tussen hoge en lage (vervolg)stortingen bedraagt 1:10. Daarmee wordt voldaan aan de fiscale vereisten van de IB 1964. Gedurende de looptijd valt de waarde van de polis in box 3 van de inkomstenbelasting voor de waarde in het economische verkeer (WEV). De WEV van een kapitaalverzekering is in het algemeen gelijk aan de afkoopwaarde.
© 2009, Stichting Certificering FFP
7/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Voor de kapitaalverzekering in casu geldt een vrijstelling van € 123.428 per belastingplichtige. Deze vrijstelling is overdraagbaar tussen fiscaal partners. Albert-Jan en Bibi kunnen dus van tweemaal de vrijstelling gebruikmaken, ofwel € 246.856. Het is aannemelijk dat de poliswaarde (garantie-eindwaarde is € 296.000) in de laatste jaren uitkomt boven de gezamenlijke vrijstelling. Het meerdere is dan belast in box 3. Albert-Jan en Bibi moeten afwegen of ze nog 2 jaar door willen gaan met premie betalen of dat ze de polis premievrij maken of zelfs afkopen (overwegingen: onder andere rendement, kostenaspect). De polis kan fiscaal gezien zonder consequenties premievrij worden gemaakt, met behoud van de tijdelijke vrijstelling in box 3. Gebruik vrijstelling heeft geen gevolgen voor KEW-vrijstelling en vrijstelling in box 3. Afkopen (vervroegd laten uitkeren) heeft ook geen consequenties, er is immers al voldaan aan de eisen voor een vrijgestelde uitkering. Albert-Jan en Bibi bouwen beide geen pensioen (meer) op. Het pensioen van Bibi bedraagt € 233 op haar 65e. De verzekeraar heeft het recht om een klein pensioen af te kopen, als het niet meer bedraagt dan € 417,74 (cijfer 2009) per jaar op 65 jarige leeftijd. Ook moet het dienstverband al twee jaar geleden zijn beëindigd, dit zal waarschijnlijk wel het geval zijn.
1.5 Sparen, beleggen en financieren (inclusief CBI) Het inkomen is voldoende om aan het gewenste CBI te voldoen. Op basis van de huidige financiële gegevens is er sprake van een overschot. Omdat Albert-Jan zelfstandig ondernemer is, kan het inkomen uit de zaak een instabiele factor zijn. De beleggingen kunnen dan een buffer vormen. Het effectendepot is recent gecontroleerd door een DSI-adviseur. Advies is om dit ook in de toekomst op deze wijze te laten onderhouden. Advies is om regelmatig het risicoprofiel te toetsen aan de eisen uit het financieel plan en aan de persoonlijke wensen. Advies is om gelet op de omvang van de portefeuille vanwege betere risicospreiding de individuele beleggingen om te zetten in beleggingsfondsen. Bij een totaal belegd vermogen van € 385.000 is ca 46% risicodragend en ca 54% risicomijdend belegd. Dat betekent een gematigd risico. Met betrekking tot de obligatielening kan gezegd worden dat dit een relatief eenzijdige invulling van de vermogenssoort obligaties is. De 30-jarige looptijd levert daarbij een relatief hoog renterisico op. Advies is om te overwegen gebruik te maken van de vrijstelling voor groen beleggen en/of cultuur beleggen. Groen beleggen kan voor wat betreft rendement (inclusief belastingvoordeel) qua risico worden vergeleken met een belegging in obligaties. Het is aannemelijk dat in de winst een klein bedrag (bij 4% over € 100.000 is dat € 4.000) aan rente op liquiditeiten is opgenomen. Advies is om de overtollige liquiditeiten (maximaal € 100.000) uit de onderneming te halen. Het eigen vermogen wordt dan verminderd met dit bedrag (afstorting als oudedagsreserve is bij het betreffende punt reeds aan de orde geweest). De overtollige liquiditeiten kunnen voortaan in box 3 worden belegd. Dat is fiscaal gunstiger dan in box 1 (onderneming) in casu vanaf circa 3,2% rendement (1,2%/37%). Inclusief de overtollige liquiditeiten in de onderneming, bedraagt het voor belegging beschikbare vermogen totaal € 450.000.
© 2009, Stichting Certificering FFP
8/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Hoewel het voor Albert-Jan en Bibi in eerste instantie niet zinvol lijkt om de woningfinanciering af te lossen uit eigen geld vanwege de bijtelling eigenwoningforfait door de aftrekbare erfpachtcanon, betalen zij nu 5% bruto, dat tegen 42% aftrekbaar is (2,9% netto), terwijl het spaargeld 2,3% (3,5% - 1,2%) netto oplevert. De lening kost hen dus € 180 per jaar ((2,9%-2,3%)* 30.000). Ze kunnen dus toch een stukje aflossen of hopen op / streven naar een hoger beleggingsrendement. Het verdient aanbeveling te onderzoeken of uit oogpunt van rendement de vordering op de kinderen beter rentedragend zou kunnen worden. Albert-Jan en Bibi kunnen eventueel separaat een schenking doen (zie ook opmerking bij fiscaal). Voor de woningfinanciering geldt een rente van 5% voor 10 jaar vast. In historisch perspectief is dat een gunstige rente. De opties geven geen (dividend)rendement. Albert-Jan heeft een „long straddle‟ gekocht op de AEX. Doel daarvan is om zowel bij stijging als bij daling van de AEX te kunnen profiteren. Albert-Jan heeft een strangle gekocht op AKZO. Ook daarvan is de reden dat hij zowel bij een koersstijging als bij een koersdaling kan profiteren. Tenslotte heeft Albert-Jan een put-optie gekocht op zijn aandelen Philips, om deze te verzekeren tegen een koersdaling. Als het aandeel Philips vóór de expiratiedatum daalt onder de uitoefenprijs, dan kan hij de aandelen verkopen tegen de uitoefenprijs (€ 15,00).
© 2009, Stichting Certificering FFP
9/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Vraag 2. Geef een analyse en een advies m.b.t. de financiële gevolgen van de verkoop van de onderneming per 1-2-2010.
2.1 Algemeen Albert-Jan dient het staken van zijn onderneming door te geven aan de Kamer van Koophandel van het regio waarin hij als ondernemer werkzaam was.
2.2 Fiscaal De overname is een activa/passiva transactie. In de casus is namelijk gegeven dat er wordt betaald voor pand, inventaris en voorraad (in casu dus ook geen goodwill). Omdat het bedrijfspand als activum uit de onderneming wordt gekocht, is bij de transactie overdrachtsbelasting verschuldigd. De fiscale stakingswinst is het bedrag waarmee de verkoopsom fiscaal de waarde van de activa overtreft, in casu € 400.000. De OR moet worden omgezet in een lijfrente. Anders moet hierover worden afgerekend. Het is aannemelijk dat de koopsom voor € 300.000 de „stille reserve‟ van het pand betreft. Het is aannemelijk dat de koopsom voor € 100.000 de als PM gewaardeerde voorraden en inventaris betreft. Blijkbaar is er geen sprake van een over te dragen goodwill. Naast stakingswinst zal mogelijk sprake zijn van een kleine winst over de eerste maand van 2010, omdat per 1-2-2010 wordt gestaakt. Bij slijters wordt het grootste deel van de jaaromzet gerealiseerd in het laatste kwartaal van het kalenderjaar. Dus in januari zou zelfs sprake kunnen zijn van verlies. In de uitwerking is hiermee geen rekening gehouden. Omdat Albert-Jan per 1-2-2010 de onderneming staakt, zal hij redelijkerwijs niet kunnen voldoen aan het urencriterium (>1.225uur). Omdat in 2010 niet wordt voldaan aan het urencriterium, kan geen gebruik gemaakt worden van de ondernemersfaciliteiten zoals zelfstandigenaftrek en oudedagsreserve. Voor de MKBwinstvrijstelling geldt echter dat wanneer Albert-Jan in aanmerking komt voor de stakingsaftrek en hij in 3 of meer van de 5 voorafgaande jaren ondernemer was en wel heeft voldaan aan het urencriterium, hij in het jaar van staking toch gebruik kan maken van de MKB winstvrijstelling. De MKB winstvrijstelling zal dus op de stakingswinst van toepassing zijn. Op de fiscale stakingswinst kan de stakingsaftrek worden toegepast. In 2009 bedraagt deze € 3.630. Hiervoor is het urencriterium niet relevant. Voor de berekening van de MKB winstvrijstelling geldt (uitgaande van een normale winst van nihil): De stakingswinst bedraagt € 400.000 Vrijval FOR € 87.200 Af: stakingsaftrek € 3.630 Saldo € 483.570 Af: MKB winstvrijstelling 10,5% = € 50.774 Resteert € 432.796 aan belaste inkomsten in box 1 zonder rekening te houden met lijfrentemogelijkheden. Als Albert-Jan geen inkomen in box 1 geniet gedurende de komende (2) jaren, dan kan het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning aan Bibi worden toegerekend. Ook middeling kan een aandachtspunt zijn in het kader van belastingbesparing (in 3 middelingsjaren de jaren betrekken dat er geen inkomen in box 1 is). Op moment van staking van de onderneming valt de oudedagsreserve vrij, zodat deze meetelt bij de stakingswinst („afrekenen‟). Wel kan hiervoor een lijfrente worden bedongen.
© 2009, Stichting Certificering FFP
10/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Bij staking van de onderneming kan de stakingswinst worden afgestort in een stakingslijfrente tot maximaal € 424.978 (2009), minus de stand van de oudedagsreserve aan het begin van het jaar, de eerder omgezette oudedagslijfrente en onder andere de al benutte lijfrenteaftrek in box 1. Lijfrenteaftrek in verband met staking mag niet meer bedragen dan de winst die bij staking is gerealiseerd. Hierbij mogen stakingsaftrek en MKB winstvrijstelling buiten aanmerking blijven. Uitgaande van een stand van de oudedagsreserve per 1-1-2010 van € 87.200, bedraagt het feitelijke maximum voor de stakingslijfrente i.c. € 337.778 (op basis van het maximum over 2009). Totaal kan Albert-Jan dus € 424.978 als lijfrentekoopsom storten. Een overbruggingslijfrente is niet (meer) mogelijk en de tijdelijke oudedagslijfrente mag nog niet ingaan. Ook kan nog de jaarruimte worden benut en de inhaalruimte, hierbij mag je rekening houden met de stakingswinst, waardoor je uiteindelijk hoger uitkomt. Een stakingslijfrente kan in tegenstelling tot overige lijfrentes niet alleen worden afgesloten bij een professionele verzekeraar of bancaire instelling, maar ook bij de bedrijfsopvolger (niet zijnde de echtgenote). Omdat Albert-Jan de leeftijd van 60 jaar is gepasseerd, is er in casu geen onderscheid naar wat betreft de koopsom voor een dadelijk ingaande-, danwel een uitgestelde stakingslijfrente. Een lijfrente moet vaste en gelijkmatige termijnen hebben, zodat het niet mogelijk is om tot zijn 65e een hoger bedrag te bedingen. Wel kan Albert-Jan bedingen dat bij een lijfrenteverzekering de oudedagsuitkering omlaag gaat als zijn vrouw komt te overlijden (mag niet minder worden dan de uitkering voor overlijden van de partner). Albert-Jan kan een tweetal vormen van oudedagslijfrente benutten, t.w. de tijdelijke en de levenslange oudedagslijfrente. De tijdelijke oudedagslijfrente mag niet eerder ingaan dan zijn 65e jaar en bedraagt maximaal € 20.097 per jaar (2009). De tijdelijke oudedagslijfrente moet tenminste 5 jaar lopen. Het bedingen van een lijfrente vanaf zijn 65e is fiscaal interessanter door het lagere gecombineerde tarief (IB+PVV) voor 65 plussers. Verzekeringstechnisch is het de vraag of uitstellen van de lijfrente-uitkering zinvol is. Een latere ingangsdatum betekent een kortere uitkering tot moment van overlijden. Voor de periode tot zijn 65e kan Albert-Jan interen op zijn vermogen, zodat hij 1,2% rendementsheffing bespaart (over het opgesoupeerde spaargeld) en de lijfrente pas na zijn 65e laat ingaan. Om te voorkomen dat het lijfrentevermogen wegvalt bij het voortijdig overlijden van Albert-Jan en Bibi, kunnen de kinderen een contraverzekering (tijdelijke, dalende ORV) afsluiten op het leven van hun ouders. Advies is dat Albert-Jan een 5-jarige hoge lijfrente van € 20.097 koopt en het meerdere gebruikt voor een levenslange lijfrente. Dat zal bij de huidige rentestand vanaf zijn 65e max. ca € 5.500 per jaar opleveren. Een alternatief is gebruik maken van lijfrentesparen waardoor de contraverzekering kan worden uitgespaard. Nadeel is dat bij het “lang-leven risico” de uitkering een eindig tijdsmoment heeft. Voordeel van lijfrentesparen is de transparantie in de beleving van de consument en het voorkomen van de kans dat de verzekeraar sterftewinst heeft.
© 2009, Stichting Certificering FFP
11/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
2.3 Recht (inclusief huwelijksvermogens- en erfrecht) Albert-Jan is de ondernemer. Hij geniet formeel juridisch ook de stakingwinst. De waarde van de gestaakte onderneming behoort tot het gezamenlijk vermogen van Albert-Jan en Bibi, omdat zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn. Van belang is te kijken of er bij de verkoop van de onderneming nog garanties zijn afgegeven door de verkoper die tot problemen kunnen leiden.
2.4 Toekomstvoorzieningen (sociale zekerheid, levensverzekeringen en pensioenen) Albert-Jan moet na staking nog ca 2 jaar overbruggen alvorens in 2012 zijn AOW uitkering ingaat.
2.5 Sparen, beleggen en financieren (incl. CBI) De verkoopopbrengst van de onderneming bedraagt € 500.000. Tezamen met de reeds aanwezige liquiditeiten is er na verkoop een tegoed van totaal € 600.000. Het is aannemelijk dat Albert-Jan zoveel mogelijk (dus € 424.978; zie hiervoor) afstort als lijfrentekoopsom met een uitkering vanaf zijn 65e. Verder zal er nog (zonder rekening te houden met heffingskortingen etc.) over een klein bedrag belasting moeten worden betaald. Nadien blijft er nog ca € 175.000 aan liquiditeiten. Afgerond zal het belegbaar vermogen circa € 545.000 bedragen. Het bruto inkomen (uitgaande van ingang op 65 jarige leeftijd) uit de lijfrente zal de eerste 5 jaar zo‟n € 25.000 per jaar kunnen bedragen, daarna circa € 5.000. Inclusief AOW (maximaal circa € 17.500) zal het inkomen in box 1 maximaal € 42.500 bedragen. Na 5 jaar maximaal € 22.500. Naast inkomen uit lijfrente en AOW zal het inkomen bestaan uit inkomsten uit het vermogen. In de eerste (2) jaren zonder inkomsten van Albert-Jan in box 1, kan worden ingeteerd op het vermogen. Aldus kan nog aan het gewenst CBI worden voldaan. Inclusief canon en bruto hypotheekrente bedraagt het gewenste CBI dan € 51.500 per jaar. Dat betekent dat na 2 jaar interen nog zo‟n € 400.000 aan vermogen resteert, waaruit het lijfrente/AOW-inkomen kan worden aangevuld. Vanaf 65 zal gedurende de eerste 5 jaren zo‟n € 15.000 per jaar worden ingeteerd, daarna ruim € 30.000 per jaar. Omdat langzaam zal worden ingeteerd is het advies om het risicoprofiel van de effectenportefeuille naar beneden bij te stellen.
© 2009, Stichting Certificering FFP
12/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Vraag 3. Geef een analyse van de financiële gevolgen van het overlijden van Albert-Jan op 1-2-2011 (dus een jaar na verkoop van de onderneming). Ga er hierbij vanuit dat Albert-Jan bij verkoop van zijn onderneming volledig heeft afgerekend over de stakingswinst (inclusief OR).
Vermogensopstelling bij overlijden op 1-2-2011: Eigen woning Schuld op de eigen woning Liquiditeitsoverschot uit verkoop onderneming *) Spaarrekening Effectendepot Vordering kinderen Kapitaalverzekering) Overschot CBI -/- 1e jaar interen (ca € 10.000) *)*) Totaal vermogen
W.E.V. in € -/-
225.000 30.000 392.258 150.000 235.000 100.000 pm PM 1.072.258
*) (liquide middelen na verkoop onderneming € 600.000 -/- IB. Uitgaande van een belaste stakingswinst van € 432.796,, verminderd met een geschatte IB druk van ca 48% bedraagt de IB schuld ca € 207.742) **) saldo overschot CBI gemakshalve gesteld op nihil.
3.1 Algemeen Uitgangspunt is dat de gehele stakingswinst is afgerekend. Er is dus geen lijfrente aangekocht, ook niet voor de oudedagsreserve. Na afrekening van het successierecht blijft het belegbaar vermogen verder derhalve intact. Albert-Jan is ondernemer voor de inkomstenbelasting omdat de onderneming voor zijn rekening wordt gedreven en hij rechtstreeks aansprakelijk is voor verbintenissen betreffende de onderneming.
3.2 Fiscaal In het jaar van overlijden moet t.b.v. Albert-Jan een eindaangifte worden gedaan voor de inkomstenbelasting. Voor het successierecht valt elk van de erfgenamen in tariefgroep I. Op het moment van overlijden is Bibi 59 jaar oud waardoor voor de waardering van het vruchtgebruik voor het successierecht leeftijdsfactor 11 zal gelden waardoor het vruchtgebruik 66% zal bedragen (leeftijdfactor 10 wordt ook goed gerekend indien er van wordt uitgegaan dat Bibi dan 60 is). De waarde van de nalatenschap is de helft van het saldo van de gemeenschap van goederen Er van uitgaande dat Bibi begunstigde op de polis van de kapitaalverzekering is valt de waarde van de polis niet in de civielrechtelijke nalatenschap. De nalatenschap zou dan € 536.129,-bedragen. Indien voor de stakingswinst lijfrenten zijn gekocht imputeren deze de vrijstelling van Bibi voor het successierecht indien deze lijfrenten geheel of gedeeltelijk op haar overgaan.
© 2009, Stichting Certificering FFP
13/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Zonder imputatie komt voor de berekening van het successierecht, € 353.845 toe aan Bibi. Dit bedrag valt onder de vrijstelling die zij als echtgenoot heeft voor het successierecht. De vrijstelling van Bibi bedraagt € 532.570. Eeen eventuele uitkering van de kapitaalverzekeringspolis zal dus belastingvrij blijven voor het successierecht indien deze niet meer bedraagt dan € 178.725. De eventuele uitkering uit de kapitaalverzekering is bij Bibi belast onder aftrek van de helft van de verschuldigde premies. Claire en Dion erven voor de berekening van het successierecht elk € 91.141, hetgeen per persoon € 8.435 aan successierecht zal kosten. De totale last van € 16.870 zal op verzoek van de kinderen conform het testament renteloos moeten worden gefinancierd door Bibi. Als Albert-Jan een lijfrente bedingt op twee levens geldt de imputatieregeling op de vrijstelling van Bibi. Dit is niet het geval als er geen toekomstvoorzieningen zijn. De helft van de woning vererft naar de kinderen. Zij nemen de bloot eigendom van de helft van de woning in aanmerking in box 3 (op grond van waarde in het economische verkeer). Dus ieder een kwart. Zodra het vruchtgebruik is gevestigd, wordt Bibi als langstlevende, vruchtgebruiker en moet zij de gehele WOZ-waarde van € 225.000 in aanmerking nemen in box 1. Fiscaal is de eigen woning regeling ook op dit vruchtgebruik van toepassing. Ook in dat geval kan zij vanwege de erfpachtcanon niet profiteren van de „wet Hillen‟. Ten behoeve van de hypothecaire schuld is geen overlijdensrisicoverzekering gesloten, zodat die in stand blijft. Op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) zal Bibi de rente moeten betalen, maar zij is de schuld voor de helft niet aangegaan voor de aankoop! Zij heeft immers het vruchtgebruik van de nalatenschap (saldo), zodat de helft van de rente niet bij haar aftrekbaar is. Dit was anders geweest als aan het legaat een last was toegevoegd, inhoudend dat zij de eigenwoningschuld als eigen schuld moet overnemen.
3.3 Recht (incl. huwelijksvermogensrecht en erfrecht) Bij overlijden van Albert-Jan (of Bibi) bedraagt de nalatenschap de helft van het gezamenlijk vermogen. Bij overlijden van Albert-Jan (of Bibi) kan een deel van de vordering op de kinderen teniet gaan door vermenging, als bij de verdeling van de boedel ieder kind zijn eigen schuld krijgt. Hiermee kan bij de boedelverdeling rekening worden gehouden. Voor ondermeer de bank en de levensverzekeraar zal een verklaring van erfrecht noodzakelijk zijn. Bibi zal het successierecht van de kinderen renteloos moeten voorfinancieren. Dit geldt ook voor de inkomstenbelasting die de kinderen verschuldigd zijn, aangezien zij vermogen in box 3 moeten aangeven. De dubbele heffing over de bloot eigendom in de inkomstenbelasting maakt het vruchtgebruik met betrekking de eigen woning financieel niet interessant! Deze dubbele heffing kan niet worden terugverdiend met de besparing van successierecht op termijn. De executeur kan het vruchtgebruik bij notariële akte aan zichzelf afgeven.
3.4 Toekomstvoorzieningen (sociale zekerheid, levensverzekeringen en pensioenen) Indien er in de uitwerking vanuit wordt gegaan dat de polis niet uitkeert bij overlijden dan wordt deze stellingname ook gehonoreerd. Indien de polis wel uitkeert bij leven is het de vraag wanneer en hoeveel er wordt uitgekeerd (is niet gegeven). Mogelijk is dat de weduwe begunstigde is. Dan overschrijdt zij de vrijstelling voor het successierecht aangezien de uitkering belast is op basis van art. 13 SW.
© 2009, Stichting Certificering FFP
14/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Indien de begunstigden de erfgenamen zijn, verkrijgen zij de uitkering en is er sprake van een uitkering die bij hun belast is op basis van artikel 13 SW. Bibi heeft na overlijden van Albert-Jan recht op ANW omdat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Echter bij het verstrekken van deze uitkering wordt de WIA uitkering hierop in mindering gebracht.
3.5 Sparen, beleggen en financieren (incl. CBI) We kunnen er vanuit gaan dat het gewenste CBI van Bibi na overlijden van Albert-Jan zal afnemen. De inkomsten zullen na overlijden van Albert-Jan en afrekening van het successierecht nauwelijks afnemen. Bibi kan dus nog ruimschoots voldoen aan haar gewenst CBI. Er zal na overlijden een nieuwe inventarisatie in het kader van de beleggingshorizon moeten worden gemaakt. Als Bibi geen ervaring heeft met opties is het –tenzij zij zich die kennis eigen gaat maken – de vraag of die posities moeten worden afgebouwd voor zover het ongedekte posities zijn. Overlijden geeft vaak de mogelijkheid om zonder boete de financiering af te lossen.
© 2009, Stichting Certificering FFP
15/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Vraag 4. Geef puntsgewijs een overzicht van de voor en nadelen ten opzichte van de huidige situatie, indien Albert-Jan de onderneming zou hebben gedreven in de vorm van een B.V.
4.1 Algemeen Bij B.V. geldt een jaarlijkse publicatieplicht jaarrekening handelsregister (Kamer van Koophandel). Advies is om in een B.V.-situatie gebruik te maken van tenminste 2 B.V.‟s. Een holding en een werkmaatschappij. Dat is vooral van belang bij een eventuele bedrijfsopvolging. De werkmaatschappij kan eventueel afzonderlijk van de holding worden verkocht. Albert-Jan moet een keuze maken m.b.t. het bedrijfspand. Wil hij dit pand in privé houden en verhuren aan de B.V. of wil hij het pand inbrengen in de (holding) B.V.? De titel B.V. in de naam van een onderneming geeft meer vertrouwen.
4.2 Fiscaal In plaats van winst uit onderneming, gaat Albert-Jan inkomen uit arbeid (IB: box 1) en eventueel voordelen uit aanmerkelijk belang (IB: box 2) genieten. Als werknemer kan Albert-Jan niet meer genieten van de ondernemersfaciliteiten (in casu zelfstandigenaftrek) in de inkomstenbelasting. Daarnaast kan hij ook geen gebruik meer maken van de MKB-winstvrijstelling en de oudedagsreserve. Wel kan Albert-Jan nu als werknemer genieten van de werknemersregelingen, zoals spaarloon/levensloop. Voor spaarloon geldt dat er tenminste twee werknemers in dienst moeten zijn. Albert-Jan kan als directeur/aandeelhouder zelf de hoogte van zijn salaris bepalen, maar als aanmerkelijk belanghouder en directeur/eigenaar moet hij zich wel houden aan de regels van het gebruikelijk loon. De Belastingdienst zal alle verhoudingen van Albert-Jan als DGA met zijn eigen B.V. kritisch volgen op de eis van zakelijkheid (goed koopmansgebruik). Stel dat Albert-Jan bij de huidige jaarwinst van de B.V. het bedrag van de oudedagsreserve als pensioenpremie mag storten, dan kan hij zich nog € 52.800 loon uitkeren. In casu zal de gehele (resterende) winst als loon worden uitgekeerd, zodat zijn huidige belastingdruk als IBondernemer lager is (onder andere in verband met de MKB-winstvrijstelling van 10,5%). De B.V. is daarmee fiscaal minder aantrekkelijk dan de huidige situatie. Gezien de marginale inkomstenbelastingdruk van in casu 42% heeft het ook geen zin om een lager salaris te genieten en een deel van de winst als dividend uit te keren. Ook dan is de belastingdruk (VpB+IB) nagenoeg gelijk aan 42%. Bij een gelijkblijvende winst en de veronderstelling dat alle winst (na arbeidskosten zoals pensioenpremie) als loon wordt uitgekeerd, zal de B.V. geen vennootschapsbelasting verschuldigd zijn. De B.V. moet op het uitbetaalde loon een loonheffing (loonbelasting en premieheffing) inhouden. Ook de werkgeversbijdrage ZVW is als loon belast. Albert-Jan kan de voorheffing van de loonbelasting verrekenen met zijn te betalen inkomstenbelasting. Albert-Jan kan bij overgang naar een B.V. kiezen of hij al dan niet wil afrekenen met de inkomstenbelasting. Hij kan eventueel ook weer „geruisloos‟ terugkeren uit de B.V. naar een IB-onderneming. Bij overgang naar een B.V. kan Albert-Jan de oudedagsreserve en een stakingslijfrente bedingen bij de bedrijfsopvolger, in casu zijn eigen B.V. Als de gehele onderneming -incl. bedrijfspand- wordt ingebracht in een B.V. is over de inbreng van het pand geen overdrachtsbelasting verschuldigd.
© 2009, Stichting Certificering FFP
16/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
Als Albert-Jan het bedrijfspand niet inbrengt in de B.V., dan worden de inkomsten en lasten van het pand aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, omdat het pand wordt verhuurd aan een met de DGA gelieerde B.V. Indien Albert-Jan een holding en een werkmaatschappij heeft opgericht, kan hij bij verkoop van de onderneming, de afrekening van inkomstenbelasting (box 2) uitstellen. Bij overlijden geldt dat de erfgenamen voor de inkomstenbelasting kunnen kiezen om de winst uit aanmerkelijk belang (box 2) af te rekenen of door te schuiven. De winst uit aanmerkelijk belang is het (pos./neg.) verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de aandelen van de B.V. en de oorspronkelijke verkrijgingsprijs.
4.3 Recht (incl. huwelijksvermogensrecht en erfrecht) Er ontstaat een verhouding werkgever (de B.V.) versus werknemer (Albert-Jan privé). Albert-Jan treedt in dienst bij zijn eigen B.V. en wordt in juridische zin werknemer in plaats van zelfstandig ondernemer. Albert-Jan ruilt zijn status als ondernemer formeel in voor de status van aandeelhouder. Albert-Jan is niet (meer) rechtstreeks aansprakelijk voor schulden van de onderneming. De aansprakelijkheid rust nu bij de B.V. als rechtspersoon (eventueel zelfs alleen bij de werkmaatschappij). De onderneming is -als rechtspersoon- in feite niet meer afhankelijk van het wel en wee van Albert-Jan, zoals arbeidsongeschiktheid of overlijden. Wel is hij natuurlijk in casu de enige werknemer en is hij directeur en eigenaar. Doordat er verschil ontstaat tussen de B.V. (rechtspersoon) en Albert-Jan (als natuurlijk persoon), kan de B.V. ook overeenkomsten met Albert-Jan aangaan. Albert-Jan kan bijvoorbeeld geld lenen van de B.V. uit de aanwezige overliquiditeit. Bij overlijden van Albert-Jan zal een nieuwe directeur door de algemene vergadering van aandeelhouders worden benoemd. Bij vererving van de B.V.-aandelen bij een vruchtgebruiktestament hangt het mede van het testament af of de vruchtgebruiker het stemrecht heeft. In casu is niets hierover bepaald, zodat de bloot eigenaren het stemrecht hebben. Hiernaast is het afhankelijk van de statuten van de B.V. of de bloot-eigenaar danwel de vruchtgebruiker het stemrecht heeft. Advies is om bij een B.V. een stichting administratiekantoor (STAK) op te richten. De STAK geeft certificaten uit die de waarde van de aandelen vertegenwoordigen. De STAK oefent dan de zeggenschap uit in de B.V. Aldus is eigendom en zeggenschap gesplitst. Zo kan worden voorkomen dat bijvoorbeeld erfgenamen zich met het bestuur van de onderneming gaan bemoeien.
4.4 Toekomstvoorzieningen (sociale zekerheid, levensverzekeringen en pensioenen) Nu Albert-Jan werknemer is geworden kan zijn B.V. aan hem ook pensioen toezeggen. Een eventuele pensioentoezegging moet voldoen aan de fiscale normen uit de Wet op de loonbelasting. De pensioenwet is op deze situatie niet van toepassing, omdat Albert-Jan 10% of meer van de aandelen zelf in bezit heeft. Als de B.V. aan Albert-Jan pensioen toezegt, dan kan dit pensioen in eigen beheer worden gehouden of extern worden verzekerd. Ook daarvoor geldt het >10% eigendomscriterium. Voor de werknemersverzekeringen zal Albert-Jan niet kwalificeren als werknemer, omdat er geen gezagsverhouding bestaat nu hij de enige werknemer van de B.V. zal zijn en hij niet tegen zijn wil kan worden ontslagen. De B.V. moet als werkgever aan Albert-Jan een vergoeding uitbetalen krachtens de Zorgverzekeringswet (ZVW).
© 2009, Stichting Certificering FFP
17/ 18
Richtlijnantwoorden examen FFP 19 juni 2009
4.5 Sparen, beleggen en financieren (inclusief CBI) In het geschetste fiscale scenario zal het CBI nauwelijks afwijken van het huidige. Zoals beschreven levert de B.V. in casu geen voordeel op. Albert-Jan moet zich afvragen of hij de overtollige liquiditeiten in de B.V. gaat beleggen, of dat hij deze als dividend zal uitkeren aan privé en daar beleggen. Uitgaande van een VpB-tarief van 20% over de winst, is dat aantrekkelijk bij een rendement vanaf ca 6,2%.
© 2009, Stichting Certificering FFP
18/ 18