Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-2012
DE PROBLEMATIEK VAN DE ZAAKVERVANGING BIJ HET CONVENTIONEEL RECHT VAN TERUGKEER
Masterproef van de opleiding ‘Master in het notariaat’ Ingediend door
Tomme Charlotte (studentennr. 20053229)
Promotor: Prof. dr. J. Bael Commissaris: Mevr. H. Baert
INHOUDSOPGAVE Inleiding ..................................................................................................................................... 4 I.
Zaakvervanging .................................................................................................................. 6 A.
Inleiding tot de zaakvervanging .................................................................................. 6
B.
Rechtshistorische oorsprong ........................................................................................ 7
C.
Begrip .......................................................................................................................... 8
D.
Evolutie van de theorieën inzake zakelijke subrogatie ................................................ 9 1.
Klassieke leer ........................................................................................................... 9
2.
Waardebestemmingsleer ........................................................................................ 10
3.
Billijkheidsleer ....................................................................................................... 11
E.
Functies ...................................................................................................................... 12 1.
Zakenrechtelijke functie......................................................................................... 12 a) Handhaving en de link met het volgrecht .............................................................. 12 b) Evenwichtsfunctie en de link met de ongerechtvaardigde verrijking .................... 12 c) Confrontatie met het specialiteitsbeginsel en de wilsleer ...................................... 13
2.
Verbintenisrechtelijke functie ................................................................................ 14
F.
Voorwaarden ................................................................................................................ 15
G.
Toepassingsgebied van zakelijke subrogatie................................................................ 16 1.
Algemeen ............................................................................................................... 16
2.
Wettelijke zakelijke subrogatie .............................................................................. 16
3.
Conventionele zakelijke subrogatie ....................................................................... 18 a) Raakpunt met de wilsleer ....................................................................................... 18 b) Mogelijkheid tot conventionele zaakvervanging ................................................... 18 (1)
Standpunt in de klassieke leer ........................................................................ 18
(2)
Standpunt in de waardebestemmingsleer ....................................................... 19
(3)
Standpunt in de billijkheidsleer ...................................................................... 20 1
c) Voorwaarden tot conventionele zaakvervanging ................................................... 20
4. II.
(1)
Algemeen aanvaarde voorwaarden ................................................................. 20
(2)
Voorwaarden voor zaakvervanging van rechtswege ...................................... 21
Gevolgen van zakelijke subrogatie ten aanzien van derden ..................................... 22
Conventioneel recht van terugkeer ................................................................................... 23 A.
Ontbindende voorwaarde ............................................................................................. 23 1.
Artikel 951 BW: een toepassing............................................................................... 23
2.
Gevolgen verbonden aan de ontbindende voorwaarde ............................................ 23 a) Gevolgen pendente conditione ............................................................................... 23 b) Gevolgen bij vervulling van de ontbindende voorwaarde ..................................... 24 c) Gevolgen bij niet vervulling van de ontbindende voorwaarde .............................. 26
B.
Conventioneel recht van terugkeer naderbij bekeken .................................................. 27 1.
Algemene principes van het conventioneel recht van terugkeer .............................. 27
2.
Fiscaalrechtelijke voordelen ..................................................................................... 28
3.
Conventioneel versus wettelijk recht van terugkeer................................................. 29
III.
Ontleding van de problematiek op civielrechtelijk vlak .............................................. 30
A.
Omschrijving en overzicht van de problematiek .......................................................... 30
B.
Toepassing van de zaakvervanging bij een conventionele terugkeer........................... 30 1.
Belang van de zaakvervanging ................................................................................. 30 a) Beschermingsmechanismen van derden ten aanzien van de gevolgen van het conventioneel recht van terugkeer................................................................................ 30 (1)
Roerende goederen ......................................................................................... 31
(2)
Onroerende goederen ...................................................................................... 33
(3)
Onlichamelijke goederen ................................................................................ 34
b) Zaakvervanging en feitelijke universaliteiten ........................................................ 34 c) Tussenbesluit.......................................................................................................... 36 2.
Onderzoek naar de rechtsgeldigheid van de zaakvervanging .................................. 37 2
a) Algemeen ............................................................................................................... 37 b) Een rit doorheen de huidige rechtsleer ................................................................... 37 (1)
Onbesliste auteurs ........................................................................................... 37
(2)
Voorstanders ................................................................................................... 39
c) Theoretische analyse van JANSEN .......................................................................... 40
3. C.
(1)
Algemeen ........................................................................................................ 40
(2)
Toetsing van de voorwaarden tot zaakvervanging ......................................... 41
Tussenbesluit ............................................................................................................ 43 Beding betreffende toekomstige nalatenschappen ....................................................... 44
1.
Algemene schets van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen ............. 44
2.
Ontleding van de stellingen in de rechtsleer ............................................................ 46 a) Stellingen P. DE PAGE – DE STEFANI ..................................................................... 46 b) Opmerkingen op de Stellingen P. DE PAGE – DE STEFANI..................................... 48 c) Stelling BAEL ......................................................................................................... 49 (1)
Conventioneel recht van terugkeer & het verbod van erfovereenkomsten .... 49
(2)
Zaakvervanging bij een conventioneel recht van terugkeer & het verbod van
erfovereenkomsten ................................................................................................... 50
3. IV. V.
(3)
Navolging van de Stelling BAEL..................................................................... 51
(4)
Besluit ten aanzien van Stelling BAEL ............................................................ 52
Tussenbesluit ............................................................................................................ 52 Ontleding van de problematiek op fiscaalrechtelijk vlak ............................................. 54
Zaakvervanging in de notariële praktijk........................................................................... 56
Besluit....................................................................................................................................... 58
3
INLEIDING 1. Een niet alledaagse problematiek bespreken was een van de motieven bij de keuze van deze masterproeftitel.1 De problematiek van de zaakvervanging bij het conventioneel recht van terugkeer blijkt, net zoals de zakelijke subrogatie zelf, doorheen de laatste jaren sterk aan belang te hebben ingewonnen. Het toevoegen van een beding tot terugkeer bij een schenking is in de notariële praktijk een standaard advies geworden. Nu is het mogelijk dat het conventioneel recht van terugkeer in de praktijk toch niet de gewenste gevolgen met zich meebrengt. Zo kan het goed teniet gaan of vervreemd worden waardoor de positie van de schenker bij het vooroverlijden van de begiftigde in het gedrang kan komen. Vanuit deze vaststelling is dan ook een vernieuwde interesse ontstaan in de zakelijke subrogatie bij familiale vermogensplanning. De zaakvervanging zou immers zakenrechtelijke aanspraken handhaven hetgeen in de oren van de schenker als een godsgeschenk weerklinkt. Er moet worden onderzocht of het toepassen van de zaakvervanging en het conventioneel bedingen van de zaakvervanging naast het conventioneel recht van terugkeer bij schenkingen geen te voortvarende praktijk van de familiale vermogensplanners is. 2. In dit werkstuk zal voornamelijk vanuit civielrechtelijk perspectief worden stilgestaan bij de mogelijkheid van zaakvervanging bij een schenking met conventioneel recht van terugkeer. Vanuit dit burgerrechtelijk oogpunt dienen twee invalshoeken te worden onderzocht. Enerzijds moet worden nagegaan of zakelijke subrogatie van rechtswege van toepassing kan zijn bij een conventioneel recht van terugkeer en zoniet, of de zaakvervanging conventioneel kan worden bedongen. Hierbij dient eerst te worden ontleed in welke hypotheses zaakvervanging nuttig kan zijn voor de schenker en in welke hypotheses de schenker voldoende bescherming put uit het conventioneel recht van terugkeer. Anderzijds moet worden onderzocht of een beding tot zaakvervanging niet in aanvaring komt met het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen. 3. De fiscaalrechtelijke gevolgen van deze rechtsfiguren worden weliswaar behandeld, maar vormen niet de kern van dit onderzoek. Er wordt geen fiscale optimalisatie nagestreefd, maar
1
Met dank aan mijn Promoter Prof. dr. Jan Bael voor het aanreiken van dit onderwerp en het verschaffen van nuttige actuele informatie en inzichten met betrekking tot deze problematiek.
4
wel het toetsen van de rechtsgeldigheid van de talrijke bedingen tot zaakvervanging in de notariële praktijk. 4. Het onderzoek spitst zich voornamelijk toe op de analyse van de verscheidene strekkingen en verdedigde stellingen doorheen de doctrine. Er blijkt immers inzake deze problematiek amper rechtspraak voor handen te zijn. Een theoretische analyse dringt zich op, maar dit zonder de notariële praktijk uit het oog te verliezen. In de praktijk wordt immers heel vaak geëxperimenteerd met de zaakvervanging hetgeen niet steeds tot de beoogde resultaten aanleiding zal geven. Vandaar wordt er nagegaan welke de mogelijkheden zijn tot het aanwenden van een dergelijk beding tot zaakvervanging. 5. Eerst volgt een ruime bespreking van de zakelijke subrogatie om op die wijze een sterker inzicht te hebben in de figuur van de zaakvervanging en de mogelijkheden tot toepassing ervan. Daarnaast wordt even stilgestaan bij het conventioneel recht van terugkeer, een gedetailleerde bespreking wordt achterwege gelaten aangezien deze met betrekking tot de problematiek weinig kan bijbrengen. Vervolgens wordt de problematiek op civielrechtelijk vlak geanalyseerd, met daaropvolgend een onderzoek vanuit fiscaal oogpunt. Ten slotte wordt ook de toepassing van de zaakvervanging in de notariële praktijk besproken en worden tevens enkele alternatieve bedingen besproken.
5
I.
ZAAKVERVANGING
A.
Inleiding tot de zaakvervanging
6. Zaakvervanging, zakelijke subrogatie, subrogation reëlle, dingliche Surrogation what’s in a name. Algemeen gesteld betekent subrogatie dat een persoon of een zaak in een bepaald rechtsverband de plaats zal innemen van een andere persoon of zaak. Bij persoonlijke subrogatie treedt een derde, die de schuldeiser heeft betaald, in de rechtspositie die deze inneemt tegenover de debiteur. Een persoon neemt bijgevolg de plaats in van een andere persoon in verband met één of meerdere verbintenissen.2 Zakelijke subrogatie laat onder omstandigheden toe dat een zaak, die in de plaats komt van een andere zaak, de functie die deze zaak had in het vermogen van de debiteur overneemt.3 Zo stelde DEKKERS: zaakvervanging “zet juridische betrekkingen voort, die zonder haar te niet zouden gaan. Ze strekt tot behoud. Ze draagt voor symbool de feniks, die wondervogel, die uit zijn as herrijst”4. Van belang is dat de rechtsverhouding bij beide soorten subrogatie bewaard blijft: bij persoonlijke subrogatie, niettegenstaande de wijziging aan de actiefzijde van de verbintenis en bij zakelijke subrogatie, niettegenstaande de vervanging van de goederen waarop de rechten betrekking hebben.5 In tegenstelling tot persoonlijke subrogatie is de zakelijke subrogatie een minder gekende rechtsfiguur en heeft ze een exotischer karakter, ook in de notariële praktijk. Niettemin moet erop worden gewezen dat zowel in België als in de ons omringende buurlanden er een steeds grotere aandacht blijkt te zijn voor de zaakvervanging. In Frankrijk6 en Nederland7 is deze trend weliswaar een aantal decennia vroeger ingezet. Ondanks deze verhoogde interesse kan zowel in België als in Frankrijk worden vastgesteld dat in tegenstelling tot de persoonlijke subrogatie, de grondslag, de voorwaarden, de gevolgen en het toepassingsgebied van de 2
H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, III, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1967, 515; E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 276. 3 E. DIRIX en R. DE CORTE, “Zekerheidsrechten”, in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, 146; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, III, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1967, 515. 4 R. DEKKERS, “Over de grondslag van zakelijke plaatsvervulling”, RW 1954-55, 1334. 5 E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 276. 6 Zie M.J. LAURIOL, “La subrogation réelle”, I, Parijs, Recueil Sirey, 1954, 479 p; M.J. LAURIOL, “La subrogation réelle”, II, Parijs, Recueil Sirey, 1954, 454 p; V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 304 p; E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 13 p. 7 Zie G. E. Langemijer, “Zaaksvervanging”, Vlaardingen, Dorsman & Odé, 1927, 164; A. HAMMERSTEIN, “Eigenlijke en oneigenlijke zaaksvervanging”, Zwolle, Tjeenk Willink, 1977, 206; J.B. SPATH, “Zaaksvervanging”, Nijmeghen, Kluwer, 2010, 464.
6
zakelijke subrogatie nog steeds ter discussie staan.8 Als vertrekpunt in dit onderzoek wordt de doctoraatsthesis van SAGAERT9 gebruikt.
B.
Rechtshistorische oorsprong
7. De historische grondslag van de zaakvervanging laat zich niet makkelijk ontrafelen. Reeds heel wat rechtsgeleerden10 hebben onderzoek uitgevoerd naar de historische oorsprong van deze rechtsfiguur. Zo kunnen reeds in het oud-Griekse recht de eerste sporen van de zaakvervanging worden teruggevonden.11 Een algemene theorie inzake zaakvervanging bestond nog niet ten tijde van het Romeins recht. Hooguit een aantal bepalingen die aanleiding gaven tot een toepassing van zaakvervanging kunnen worden teruggevonden. Aldus bestond ten tijde van het Justiniaans recht de figuur van de zaakvervanging nog niet.12 De oorsprong van een globale theorie van zaakvervanging situeert zich bij de receptie van het Romeinse recht in de late Middeleeuwen. De glossatoren BARTOLUS en DE MAYNO hebben in hun glossen van de Digesten aandacht gevestigd op het principe van de zaakvervanging binnen juridische algemeenheden. Zij kwamen tot de vaststelling dat zaakvervanging binnen juridische
universaliteiten
steeds
van
rechtswege
toepassing
zou
vinden,
terwijl
zaakvervanging bij specifieke zaken nooit van rechtswege zou kunnen worden aanvaard. Het veralgemenen van het principe van de zakelijke subrogatie ligt weliswaar in lijn met de algemene trend van de middeleeuwse doctrine met name het harmoniseren van versplinterde en casuïstische beslissingen van de Romeinse rechtsgeleerden door de creatie van abstracte juridische regels.13 Deze veralgemening blijkt echter een onjuiste interpretatie te zijn van een
8
E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 1; E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 276; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 749. 9 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 793 p. 10 Zie A. WELLE, “In universalibus pretium succedit in locum rei, res in locum pretii. Eine Untersuchung zur Entwicklungsgeschichte der dinglichen Surrogation bei Sondervermögen”, Berlijn, Duncker, 1987, 136 p; F. PRINGSHEIM, “Der Kauf mit fremden Geld, Studien über die Bedeutung der Preiszahlung für den Eigentumserwerb nach griechlischem und römischem Recht”, New York, Arno Press, 1979, 182 p; L. Winkel, “Some remarks on substitution of property and unjust enrichment in European legal history”, in E.J.H. SCHRAGE (ed.), Unjust Enrichment and the Law of Contract, Cambridge, Kluwer Law International, 2001, 441-449. 11 L. WINKEL, “Some remarks on substitution of property and unjust enrichment in European legal history”, in E.J.H. SCHRAGE (ed.), Unjust Enrichment and the Law of Contract, Den haag, Kluwer Law International, 2001, 442; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 18. Zie F. PRINGSHEIM, “Der Kauf mit fremden Geld, Studien über die Bedeutung der Preiszahlung für den Eigentumserwerb nach griechlischem und römischem Recht”, New York, Arno Press, 1979, 182 p. 12 C. STORA, “De la subrogation réelle”, Parijs, Rousseau, 1901, 30-31; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 22. 13 L. WINKEL, “Some remarks on substitution of property and unjust enrichment in European legal history”, in E.J.H. SCHRAGE (ed.), Unjust Enrichment and the Law of Contract, Den haag, Kluwer Law International, 2001, 448.
7
schakelbepaling uit de Digesten.14 Een foutieve interpretatie van het Romeinse recht in de middeleeuwen gaf aldus aanleiding tot een algemene theorievorming inzake zaakvervanging onder de vorm van het adagium “in judiciis universalibus pretium succedit loco rei et res pretium; in judiciis singularibus res non succedit loco pretii nec pretium loco rei”15. Dit adagium werd weliswaar door de post-glossatoren en nadien door de rechtsgeleerden in de negentiende eeuw als grondslag gebruikt voor de theorievorming van de zaakvervanging waarin een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen algemene en bijzondere zaakvervanging.16 Tijdens de codificaties van het burgerlijk recht tijdens de laat achttiende en begin negentiende eeuw blijkt dat er een algemene tendens was om de zakelijke subrogatie te elimineren. Zo werden in de Code Civil de probleemstellingen inzake de draagwijdte van de zakelijke subrogatie nauwelijks opgemerkt en werd er geen enkele oplossing aangereikt.17
C.
Begrip
8. In de literatuur zijn vele definities van zakelijke subrogatie terug te vinden. In de Nederlandse rechtsleer kunnen meerdere interessante omschrijvingen worden teruggevonden. Zo omschrijft LANGEMIJER zaakvervanging als “(…) het treden van een zaak in een rechtsbetrekking, op grond dat haar ontstaan of haar verkrijging door een bepaald persoon onmiddellijk samenhangt met het verlies van een andere zaak, die zich tevoren in een gelijke rechtsbetrekking bevond”18. HAMMERSTEIN19 maakt vervolgens een onderscheid tussen eigenlijke en oneigenlijke zaakvervanging. Ook in de Belgische rechtsleer kunnen een aantal definities worden aangestipt. DIRIX stelt dat “Men spreekt van zakelijke subrogatie (of zaaksvervanging) wanneer een goed dat in de plaats komt van een ander goed dat in het vermogen een bepaalde functie vervult, die functie overneemt”20. CUYPERS omschrijft de zakelijke subrogatie als “de vervanging van een goed 14
V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 20. C. STORA, “De la subrogation réelle”, Parijs, Rousseau, 1901, 3; C. AUBRY, C. RAU en P. ESMEIN, “Droit civil français”, IX, Parijs, Librairies techniques, 1953, 315; H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 575. 16 E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 2; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 21. Zie P. DE RENUSSON, “Traité de la subrogation de ceux qui succèdent au lieu et place des créanciers”, Parijs, Compagnie des Libraires, 1743, 5 et seq. 17 H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 574; L. WINKEL, “Some remarks on substitution of property and unjust enrichment in European legal history”, in E.J.H. SCHRAGE (ed.), Unjust Enrichment and the Law of Contract, Den haag, Kluwer Law International, 2001, 448. 18 G. E. LANGEMIJER, “Zaaksvervanging”, Vlaardingen, Dorsman & Odé, 1927, 5. 19 Zie A. HAMMERSTEIN, “Eigenlijke en oneigenlijke zaaksvervanging”, Zwolle, Tjeenk Willink, 1977, 97. 20 E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 276. 15
8
door een ander goed als object van één bepaald subjectief recht dat wettelijk of contractueel van oorsprong kan zijn. Het nieuwe goed wordt gesteld in de plaats van het oorspronkelijke goed met de bedoeling dat het subjectieve recht voortaan zal worden uitgeoefend op dat nieuwe goed”21. Tenslotte definieert SAGAERT zakelijke subrogatie als “de rechtsfiguur die het voortbestaan van een zakelijk recht waarborgt op de tegenwaarde van haar oorspronkelijke object wanneer dat oorspronkelijke object in natura is onttrokken aan het zakelijk recht”22.
D.
Evolutie van de theorieën inzake zakelijke subrogatie 1.
Klassieke leer
9. In de klassieke leer, ook de fictieleer genaamd, werd gesteld dat zaakvervanging een fictie is die aan het vervangend goed de aard geeft van het vervangen goed. Voornamelijk gedurende de negentiende eeuw was dit de heersende opvatting die ontsprong in de onjuiste receptie van het Romeinse recht door de middeleeuwse juristen.23 Het betreft aldus een fictie op grond waarvan een zaak een andere zaak komt vervangen, om eigendom te worden van de persoon aan dewelke deze laatste zaak toebehoorde, en om de juridische kenmerken ervan aan te nemen.24 10. De klassieke leer staat voor een restrictieve toepassing van de zakelijke subrogatie die voortvloeit uit het door hen verdedigde onderscheid tussen algemene en bijzondere zaakvervanging. In juridische algemeenheden treedt zaakvervanging dan van rechtswege in, terwijl zaakvervanging op bijzondere goederen in beginsel uitgesloten is, tenzij in de bij wet voorziene gevallen.25 Inzake dit onderscheid heerste er tussen de rechtsgeleerden echter heel wat discussie.26 Ook LAURENT was een sterke aanhanger van deze restrictieve leer en stelde 21
A. CUYPERS en C. BODDAERT, “Zaakvervanging. Commentaar bij art. 10 Hyp.W.”, in X., Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 4. 22 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 6. 23 Zie R. DEKKERS, “Over de grondslag van zakelijke plaatsvervulling”, RW 1954-55, 1329; H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 576; E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 2; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 24 et seq. 24 P. DE RENUSSON, “Traité de la subrogation de ceux qui succèdent au lieu et place des créanciers”, Parijs, Compagnie des Libraires, 1743, 2; F. LAURENT, “Principes de droit civil”, IX, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 232-234. 25 E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 276; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 28. 26 Zie V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 28.
9
zelfs dat zaakvervanging op grond van billijkheid iets even onwezenlijks is als een vierkante cirkel.27 Een beperkte heropleving van deze fictieleer kan worden teruggevonden in het werk van RANOUIL28. 2.
Waardebestemmingsleer
11. De klassieke leer werd in het begin van de twintigste eeuw door enkele belangrijke rechtsgeleerden betwist. Op de voorgrond staat hierbij SALEILLES29 die met het aan de Duitse rechtsgeleerden ontleende begrip bestemming (Zweck, affectation) een nieuwe leer tot stand bracht die een verruimde toepassing van de zakelijke subrogatie mogelijk maakte. Oorspronkelijk werd nog vastgehouden aan de universitas-gedachte, maar deze werd door de latere rechtsgeleerden losgelaten. Bijgevolg is zakelijke subrogatie mogelijk zowel bij een algemeenheid van goederen als bij bijzondere goederen wanneer die aan een bepaald doel verbonden zijn. SALEILLES is inzake de theorievorming van de zakelijke subrogatie de belangrijkste rechtsgeleerde die zorgde voor een kentering waaraan zelfs de auteurs in de eenentwintigste eeuw nog steeds schatplichtig zijn.30 Algemeen gesteld wordt hierdoor de omschrijving van zakelijke subrogatie gewijzigd van een juridische fictie naar een juridische techniek die ertoe strekt de bestemming te handhaven die aan een bepaalde zaak is gegeven en die erin bestaat dat de nieuw verkregen zaak onderworpen wordt aan dezelfde bestemming als de oorspronkelijke zaak.31 Het concept waardebestemming staat aldus centraal, hetgeen impliceert dat de bestemming betrekking heeft op de waarde van de zaak, met name het bestemmen van de waarde van de zaak voor een specifiek doel.32 Samengevat is er sprake van een waardebestemming wanneer een zaak zich louter in een rechtsbetrekking bevindt omwille van haar patrimoniale waarde en niet omwille van haar materiële nut of kenmerken.33 Zaakvervanging kan bijgevolg van
27
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, IX, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 234. V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 75. 29 R. SALEILLES, noot onder Dijon 30 juni 1893, S. 1884, 187. 30 R. DEKKERS, “Over de grondslag van zakelijke plaatsvervulling”, RW 1954-55, 1331; H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 576; E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 277; E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 2; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 36. 31 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 36. 32 H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 577; E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 2. 33 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 37. 28
10
rechtswege intreden zelfs zonder wettelijke grondslag indien er sprake is van waardebestemming.34 12. Reeds DE PAGE merkt echter op dat ook deze leer niet alle wettelijke toepassingsgevallen van zaakvervanging dekt.35 Ook DEKKERS schrijft uitdrukkelijk dat zaakvervanging verder reikt dan bestemming en reikt het criterium aan dat zaakvervanging geschiedt telkens een zaak ontstaat uit het verdwijnen van een andere.36 SAGAERT stelt dat de leer van de waardebestemming evenals de fictieleer geen afdoende verklaring voor zaakvervanging biedt. Het waarde-element moet volgens deze auteur niet bij de afbakening van zaakvervanging worden geplaatst. Het behouden van de waarde van het zakelijk recht is wel het centrale gevolg of doel van de zaakvervanging.37 3.
Billijkheidsleer
13. Op zoek naar alternatieve grondslagen moet de billijkheidsleer even naderbij bekeken worden. BONNECASSE38 is hierbij de meest centrale figuur die voortbouwt op de theorie van CAPITANT39 die een zuivere dubbele rol voorstelt bestaande uit enerzijds de juridisch technische rol en anderzijds de billijkheidsfunctie. De grondslag situeert zich volgens BONNECASSE in de eerste plaats in de billijkheid en daarnaast in een juridisch-technische functie. Inzake billijkheid heeft de zaakvervanging het vestigen van een sociaal evenwicht tot doel door het bewaren en het beschermen van personen zowel in individuele als collectieve zin. Daarnaast situeert de technische functie zich in de tweevoudige bewaring van het krediet en van de juridische organisatie in het algemeen.40 De billijkheid als grondslag of voorwaarde voor zaakvervanging wordt echter door vele auteurs afgekeurd omwille van de rechtsonzekerheid die de billijkheid met zich meebrengt.41
34
H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 587. 35 H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 578. Zie ook V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 67. 36 R. DEKKERS en E. DIRIX, “Handboek burgerlijk recht”, II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 53. 37 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 47. 38 G. BAUDRY-LACANTINERIE en J. BONNECASE, “Traité théorique et pratique de droit civil. Supplément”, XIII, Parijs, Recueil Sirey, 1926, 807p. 39 Zie H. CAPITANT, “Essai sur la subrogation réelle”, Rev.trim.dr.civ. 1919, 385-416. 40 G. BAUDRY-LACANTINERIE en J. BONNECASE, “Traité théorique et pratique de droit civil. Supplément”, XIII, Parijs, Recueil Sirey, 1926, 780-781. 41 C. STORA, “De la subrogation réelle”, Parijs, Rousseau, 1901, 57; V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 67; E.
11
E.
Functies 1.
Zakenrechtelijke functie a)
Handhaving en de link met het volgrecht
14. De meest voor de hand liggende functie van de zaakvervanging ligt op het zakenrechtelijk vlak. Door zakelijke subrogatie zal een zakelijk recht immers voortleven op het vermogensbestanddeel of de waarde daarvan dat in de plaats is getreden van het oorspronkelijk onderpand. Door toepassing van zaakvervanging krijgen zakelijke rechten een minder precair karakter. Het verdwijnen van hun voorwerp heeft immers niet noodzakelijk de beëindiging van het zakelijk recht tot gevolg. Bijgevolg moet zakelijke subrogatie als een beschermingsmechanisme of handhavingsmechanisme voor zakelijke rechten worden beschouwd. Vanuit dit oogpunt heeft zaakvervanging dan ook een parallelle functie als het volgrecht. Zo waarborgt het volgrecht het voortbestaan van een zakelijk recht bij de juridische vervreemding van het onderpand; zaakvervanging bewerkstelligt het voortbestaan van een zakelijk recht wanneer het wegens het verlies van het oorspronkelijke onderpand dreigt verloren te gaan. Dit verlies kan zowel materieel van aard zijn, door bijvoorbeeld vernietiging, vermenging, bewerking, als juridisch van aard, zoals een overdracht door een beschikkingsonbevoegde waarbij de derde-verkrijger wordt beschermd door regels van derdenbescherming waaronder artikel 2279 Burgerlijk Wetboek.42 Aldus zijn zakelijke subrogatie en volgrecht alternatieve remedies voor zakelijke rechten.43 Het volgrecht is echter een uiting van de gebondenheid van het zakelijke recht aan de fysische materialiteit van de zaak, terwijl zaakvervanging een uiting is van de gebondenheid van het zakelijk recht aan de waarde van die zaak.44 b)
Evenwichtsfunctie en de link met de ongerechtvaardigde verrijking
15. Vanuit zakenrechtelijk oogpunt heeft zaakvervanging dus tot doel het beschermen van zakelijke rechten. Zakelijke subrogatie strekt immers tot het behoud van zakelijke rechten, met name hun onveranderd voortbestaan niettegenstaande de wijzigingen en schommelingen DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 277; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 50. 42 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 248. 43 H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 573; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 9. 44 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 9.
12
in het onderpand. Het behoud van de vermogenswaarde van het zakelijk recht in het vermogen van de begunstigde is de essentie ervan.45 Daardoor kan zaakvervanging als een bron van economische stabiliteit in het vermogen van de houder van het zakelijk recht worden beschouwd. Zaakvervanging vervult in die zin een evenwichtsfunctie met name het evenwicht waarborgen tussen het vermogen van de begunstigde van zaakvervanging enerzijds, en dat van de debiteur of de in samenloop komende schuldeisers anderzijds, door het zakenrechtelijk statuut van het oorspronkelijke onderpand te laten voortduren op haar tegenwaarde.46 Vanuit dit oogpunt kan de parallel worden getrokken met de rechtsfiguur van de ongerechtvaardigde verrijking. Beide streven ze een bepaalde billijkheid en evenwicht na. Eveneens vinden ze beide, behoudens enkele concrete toepassingen, geen rechtstreekse steun in de wet en mogen ze aldus slechts subsidiair worden toegepast, met name in zo verre de wet geen antwoord biedt.47 Een essentieel onderscheid is dat de vordering inzake ongerechtvaardigde verrijking, de actio de in rem verso, een persoonlijke vordering betreft.48 Terwijl de zaakvervanging een ongerechtvaardigde vermogensverschuiving beoogt te voorkomen, poogt de actio de in rem verso49 deze verschuiving ongedaan te maken. Beide kaderen aldus in een algemeen verbod van ongerechtvaardigde verrijkingen, maar daarbij vervult de zaakvervanging een preventieve rol terwijl de actio de in rem verso een remedie betreft.50 c)
Confrontatie met het specialiteitsbeginsel en de wilsleer
16. Zakelijke subrogatie komt ook in aanraking met het zakenrechtelijk specialiteitsbeginsel, maar vormt er geen uitzondering op. Het principe dat zakelijke rechten slechts op specifieke, afgezonderde goederen, ut singuli, betrekking kunnen hebben is immers niet strijdig met het toepassen van de zaakvervanging.51 17. Daarentegen vormt de zakelijke subrogatie wel een uitzondering op de wilsleer. In principe worden de zakenrechtelijke gevolgen van een rechtshandeling bepaald door de wil van de partijen. Deze gevolgen worden enkel aan de handelende partijen toegerekend, behoudens toepassing van de vertegenwoordigingsfiguur. De wil van de optredende partijen is 45
E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 273; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 51. 46 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 51. 47 H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 578-579; E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 273. 48 E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 273. 49 C. AUBRY, C. RAU en P. ESMEIN, “Droit civil français”, IX, Parijs, Librairies techniques, 1953, 320. 50 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 60. 51 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 10.
13
aldus een essentieel element bij de zakenrechtelijke overgang. De toerekening van de zakenrechtelijke gevolgen wordt bij zakelijke subrogatie daarentegen niet bepaald op grond van de wil van de partijen, maar wel op grond van de oorsprong van de middelen waarmee de nieuwe zaak werd verkregen. Zaakvervanging gaat bijgevolg niet uit van een subjectieve toerekening op grond van de wil van de partijen, maar wel van een normatieve toerekening op basis van de oorsprong van de waarde. Zo kunnen de zakenrechtelijke gevolgen van het handelen van de partijen door zaakvervanging rechtstreeks aan een derde, de begunstigde van zaakvervanging, worden toegerekend. 52 2.
Verbintenisrechtelijke functie
18. Naast de zakenrechtelijke implicaties van de zaakvervanging, moeten ook de verbintenisrechtelijke gevolgen worden onderzocht. Zakelijke subrogatie kan immers onder bepaalde omstandigheden een uitzondering uitmaken op het principe van de relativiteit van de overeenkomsten.53 Op grond van artikel 1165 Burgerlijk Wetboek brengen overeenkomsten slechts gevolgen teweeg tussen de contracterende partijen waardoor zij aan derden geen nadeel toebrengen en slechts tot hun voordeel strekken in geval van een beding ten behoeve van een derde overeenkomstig artikel 1121 Burgerlijk Wetboek. Een derde kan aldus in beginsel geen schuldvordering verkrijgen krachtens een overeenkomst waarin hij geen partij was, behoudens indien dat uitdrukkelijk was bedongen. Indien de zaakvervanging echter strekt tot bescherming van het eigendomsrecht en het surrogaat bestaat in een contractuele schuldvordering, wordt de eigenaar van het oorspronkelijke onderpand ook titularis van de contractuele schuldvordering, ook al was hij geen partij bij de overeenkomst waaruit die surrogatoire schuldvordering is ontstaan. Deze derde verkrijgt aldus in deze omstandigheden een schuldvordering hetgeen een uitzondering uitmaakt op de relativiteit van de overeenkomsten.54 Algemeen wordt aangenomen dat deze verbintenisrechtelijke gevolgen kunnen worden verklaard vanuit de theorie van de kwalitatieve rechten.55
52
V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 11; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie. De verkenning van een algemeen beginsel in het vermogensrecht”, Jura Falconis 2003-2004, 417. 53 Zie V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 12. 54 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 60. 55 E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 279. Zie V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 63.
14
F.
Voorwaarden
19. De voorwaarden tot zaakvervanging maken reeds eeuwen deel uit van de uitgebreide werken inzake zaakvervanging.56 Het doorlopen van evoluties ter zake is echter overbodig aangezien de voorwaarden meestal gekoppeld zijn aan de theorieën inzake zaakvervanging. Uit een analyse van de voorwaarden zoals deze door SAGAERT geformuleerd werden57, maakte JANSEN de volgende opsomming58 die ook enkele sporen draagt van diens eigen onderzoek inzake beschikkingsbevoegdheid59. Deze opsomming van de cumulatieve voorwaarden is summier maar heel duidelijk en juridisch volledig: a)
er moet een zakelijk recht gevestigd zijn op een welbepaald goed;
b)
het onderpand van dit zakelijke recht moet ofwel materieel ofwel juridisch teniet gaan;
c)
er moet een welbepaald goed in de plaats komen van het verloren gegane goed (het “surrogaat”);
d)
de verkrijging van het surrogaat staat in oorzakelijk verband met het tenietgaan van het oorspronkelijke onderpand;
e)
het surrogaat beantwoordt op zijn beurt aan de vereisten van het zakenrecht, en meer in het bijzonder aan het specialiteits - en identiteitsbeginsel: wanneer het surrogaatsgoed niet meer identificeerbaar is, gaat ook de handhaving door zakelijke subrogatie verloren;
f)
de
toepassing
van
zakelijke
subrogatie
is
subsidiair
aan
andere
beschermingsmechanismen die tot een waardeherstel leiden; g)
bij juridisch verlies van het onderpand is zakelijke subrogatie enkel mogelijk als de overdrager door beschikkingsonbevoegdheid werd getroffen. Als de overdrager wel degelijk bevoegd handelde, dan treedt er nooit zakelijke subrogatie in.60
56
P. DE RENUSSON, “Traité de la subrogation de ceux qui succèdent au lieu et place des créanciers”, Parijs, Compagnie des Libraires, 1743, 560 p.; C. STORA, “De la subrogation réelle”, Parijs, Rousseau, 1901, 488 p.; R. DEKKERS, “Over de grondslag van zakelijke plaatsvervulling”, RW 1954-55, 1332; H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 578-582; E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 276. 57 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 752-755. 58 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 248-249. 59 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 621 p. 60 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 248-249.
15
G.
Toepassingsgebied van zakelijke subrogatie 1.
Algemeen
20. Het toepassingsdomein van de zaakvervanging is een van de kernelementen in dit onderzoek. De oorsprong van de moeilijkheden inzake het vaststellen van het toepassingsgebied kan in verscheidene elementen worden teruggevonden. In tegenstelling tot persoonlijke subrogatie, bevat het Burgerlijk Wetboek geen enkele algemene bepaling over zaakvervanging. Het Burgerlijk Wetboek bevat wel een reeks regels die als niet meer dan loutere toepassingen van de zaakvervanging kunnen worden beschouwd. Daarnaast werden voornamelijk in het huwelijksvermogensrecht technieken ingevoerd die onvolmaakte zaakvervanging met zich meebrengen.61 Deze elementen brengen met zich mee dat het toepassingsdomein van zaakvervanging bepalen, geen exacte wetenschap kan zijn. Zaakvervanging betreft zowel individuele goederen als algemeenheden.62 De wet en de wil van de partijen zijn bronnen waaruit zaakvervanging kan voortspruiten.63 2.
Wettelijke zakelijke subrogatie
21. In bepaalde rechtsdomeinen heeft de wetgever zelf voorzien in de mogelijkheid van zaakvervanging. Voorbeelden hiervan kunnen niet enkel in het privaatrecht worden teruggevonden maar tevens in het strafrecht. Zo werd een a-typische vorm van zakelijke subrogatie ingevoerd door de Wet van 17 juli 199064 betreffende de zogenaamde secundaire vermogensvoordelen of vervangingsgoederen bij fiscale misdrijven.65 Het Burgerlijk Wetboek omvat talrijke voorbeelden van zaakvervanging in het privaatrecht. Zo is er sprake van wettelijke zaakvervanging bij artikel 132 Burgerlijk Wetboek inzake de goederen van de afwezige. Artikel 747, lid 2 Burgerlijk Wetboek betreft de mogelijke zaakvervanging bij het wettelijk recht van terugkeer van bloedverwanten in de rechte lijn en artikel 366, § 1, 2 Burgerlijk Wetboek inzake het wettelijk recht van terugkeer van
61
E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 3. 62 E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 277; E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 3. 63 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 79. 64 Wet van 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42, 43 en 505 van het Strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde Wetboek, BS 15 augustus 1990, 15886. 65 E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 274; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 88.
16
adoptanten.66 Daarnaast wordt ook in het huwelijksvermogensrecht toepassing gemaakt van de zaakvervanging in de artikelen 1400, 5°, 1435 en 1402-1404 Burgerlijk Wetboek.67 22. Voornamelijk de zekerheidsrechten lijken het beloofde land te zijn voor de zakelijke subrogatie.68 Artikel 10 Hypotheekwet69 is ter zake een centrale bepaling.70 Als het goed tenietgaat en de door derden verschuldigde vergoeding wordt niet aangewend tot herstelling van het goed, dan gaan de rechten van de hypothecaire schuldeiser(s) over op deze vergoeding. Artikel 58 wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst71 bevat de precisering van de verplichtingen van de verzekeraar van het gehypothekeerde goed inzake die verschuldigde vergoedingen. Andere voorbeelden inzake zekerheden kunnen worden teruggevonden in artikel 25, vierde lid Hypotheekwet, artikel 45, 2°, derde lid Hypotheekwet, artikel 1561 Gerechtelijk Wetboek inzake het lot van de hypotheek op een onverdeeld aandeel bij verkoop of verdeling. Tenslotte kan ook nog verwezen worden naar artikel 103 Faillissementswet72. 23. Opmerkelijk is echter dat de wet niet enkel naar zaakvervanging verwijst in de positieve zin, met name toepassingsgevallen, maar tevens in de negatieve zin. Zo omvat artikel 570 Burgerlijk Wetboek een voorbeeld van een verbod van zaakvervanging, met name indien een derde andermans zaak zodanig bewerkt dat de waarde van zijn arbeid de waarde van de zaak ver overtreft, wordt die bewerker ook eigenaar van die nieuwe zaak waardoor de overgang van het eigendomsecht van de grondstof op het afgewerkte product uitgesloten is door de wetgever.73
66
E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 273. V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 85. 68 E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 274. 69 Hypotheekwet 16 december 1851, BS 22 december 1851, 121650. 70 Zie voor een uitgebreide bespreking A. CUYPERS en C. BODDAERT, “Zaakvervanging. Commentaar bij art. 10 Hyp.W.”, in X., Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 20 p. 71 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992, 18283. 72 Faillissementswet 8 augustus 1997, BS 28 oktober 1997, 28562. 73 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 88. 67
17
3.
Conventionele zakelijke subrogatie a)
Raakpunt met de wilsleer
24. Zaakvervanging als normatieve wijze van verkrijging van een zakelijk recht op een in de plaats van het oorspronkelijk onderpand tredend vermogensbestanddeel werd reeds uitvoerig besproken. De normatieve verkrijging maakt een uitzondering uit op de wilsleer. Nochtans speelt de wil van de partijen wel degelijk een grote rol op het gebied van de zaakvervanging. Partijen zijn immers in staat om de toepassing van zakelijke subrogatie uit te sluiten aangezien deze de openbare orde niet raakt. Zo kan men uitdrukkelijk verzaken aan het uitoefenen van zakelijke rechten op het surrogaat. Inzake zakelijke zekerheidsrechten vormt de wetgeving echter een bescherming van dwingend recht waardoor een eventuele verzaking slechts na het eventuele schadegeval kan plaatsvinden.74 De verzaking dient op uitdrukkelijke wijze te gebeuren. Een stilzwijgende verzaking zal slechts mogelijk zijn indien de wet dit toelaat. Immers in de meeste wettelijke toepassingen treedt zaakvervanging van rechtswege in.75 Verzaking in de praktijk lijkt eerder een rariteit. Het is dan wel een recht van de betrokken partij, maar aangezien de zaakvervanging net in het belang van die partij werd bedongen of bij wet bepaald zal slechts in zeldzame gevallen een dergelijke verzaking gebeuren. In een familiale context tot bevoordeling van de echtgenote of afstammelingen in de rechte lijn lijkt een dergelijke verzaking dan ook de meest waarschijnlijke hypothese van een verzaking.76 b)
Mogelijkheid tot conventionele zaakvervanging (1)
Standpunt in de klassieke leer
25. DE RENUSSON77 formuleerde in de zeventiende eeuw de volgende stelling volgend uit de toenmalige fictieleer inzake zakelijke subrogatie: “(…) toute subrogation est une fiction qui vient de la loi ou de la convention (…)”78. Nochtans stelt de klassieke leer een restrictieve 74
V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 80; V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 126. 75 V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 126-127. 76 V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 126. 77 P. DE RENUSSON, “Traité de la subrogation de ceux qui succèdent au lieu et place des créanciers”, Parijs, Compagnie des Libraires, 1743, 560 p. 78 P. DE RENUSSON, “Traité de la subrogation de ceux qui succèdent au lieu et place des créanciers”, Parijs, Compagnie des Libraires, 1743, 5.
18
toepassing van de zaakvervanging voorop hetgeen toch contradictorisch lijkt te zijn met het aanvaarden van de overeenkomst als bron.79 Ondanks de zeer beperkende benadering van zaakvervanging van rechtswege, stellen deze auteurs zich echter ruim op ten opzichte van conventionele zaakvervanging.80 Zij veronderstellen dat zakelijke subrogatie voortvloeit uit ofwel de wet ofwel de overeenkomst gesloten tussen de partijen. RANOUIL, voortbouwend op de fictieleer vanuit een kritisch oogpunt, stelt uitdrukkelijk dat de vraag met betrekking tot de mogelijkheid tot conventionele zaakvervanging zeer eenvoudig kan worden beantwoord. In toepassing van het principe van de wilsautonomie is deze zaakvervanging steeds mogelijk op voorwaarde dat er geen schending is van dwingende regelgeving.81 Conventionele zaakvervanging wordt dus gegrond op de contractuele wilsvrijheid van de partijen. (2)
Standpunt in de waardebestemmingsleer
26. Ook in de waardebestemmingsleer wordt de conventionele zaakvervanging aanvaard. Hetgeen de auteurs van deze strekking met conventionele zaakvervanging bedoelen is echter complex. Zo stelt DE PAGE dat er sprake is van conventionele of vrijwillige zaakvervanging indien de waardebestemming uitsluitend voortvloeit uit de wil van de partijen en deze alleen in het belang van de titularis van het vermogen wordt vastgesteld.82 27. Opmerkelijk is dat conventionele zaakvervanging onder meerdere noemers kan vallen. Het begrip conventionele zaakvervanging wordt in de leer van de waardebestemming gebruikt om aan te geven dat partijen op basis van hun wilsuiting een waardebestemming kunnen geven aan een bepaalde zaak. Terwijl SAGAERT conventionele zaakvervanging ziet als een zakelijk recht, dat vanuit zijn aard vatbaar is voor toepassing van zaakvervanging, en dat overgaat op een surrogaat, ook al is niet aan alle voorwaarden voor die vervanging voldaan.83
79
V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 80. F. LAURENT, “Principes de droit civil”, X, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 33; P. DE RENUSSON, “Traité de la subrogation de ceux qui succèdent au lieu et place des créanciers”, Parijs, Compagnie des Libraires, 1743, 3-5; V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 71-72. 81 V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 72. 82 H. DE PAGE en R. DEKKERS, “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 584. 83 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 81. 80
19
(3)
Standpunt in de billijkheidsleer
28. De conventionele zaakvervanging wordt door de billijkheidsleer eerder op de achtergrond geplaatst. Aangezien deze leer het toepassingsgebied van zakelijke subrogatie van rechtswege zodanig ver uitbreidt, blijft er quasi geen plaats meer over voor conventionele zaakvervanging.84 Het onderscheid tussen de wettelijke en conventionele zaakvervanging wordt door deze leer overboord gegooid aangezien die geen enkele grondslag noch belang meer heeft omwille van de zaakvervanging die van rechtswege is gegrond op de billijkheid.85 c)
Voorwaarden tot conventionele zaakvervanging (1)
Algemeen aanvaarde voorwaarden
29. Het opnemen van een contractueel beding inzake zaakvervanging is echter niet risicoloos. Na ondertussen enkele decennia diepgaand juridisch onderzoek in onze buurlanden wordt ook daar nog steeds dezelfde conclusie getrokken. De meeste auteurs blijven de conventionele zaakvervanging als zeer vaag omschrijven.86 Het zal slechts nuttig zijn om een dergelijke clausule op te stellen bij gebreke aan wettelijke grondslag tot zaakvervanging.87 Daarnaast moet conventionele zaakvervanging steeds de toepasselijke regels van dwingend recht en van openbare orde respecteren. Zakelijke subrogatie is immers te allen tijde subsidiair van aard. Een conventioneel beding mag bijgevolg geen dwingende wetgeving schenden.88 Het is ook van belang om te weten welke personen bij een dergelijke clausule moeten worden betrokken. Hierbij is het interessant om even uit te wijden naar de Franse cassatierechtspraak. Zo werd begin twintigste eeuw door het Franse Cour de cassation89 geoordeeld dat conventionele zaakvervanging bij het herroepen van een schenking onder last werd toegelaten indien alle belanghebbenden hun toestemming gaven tot deze zaakvervanging met name de schenker of diens erfgenamen, de begiftigde en de persoon in
84
V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 82. G. BAUDRY-LACANTINERIE en J. BONNECASE, “Traité théorique et pratique de droit civil. Supplément”, XIII, Parijs, Recueil Sirey, 1926, 774. 86 E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 4. 87 E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 4. 88 V. RANOUIL en P. MALAURIE, “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 71; E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 4; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 82. 89 Zie Cass. fr. 29 april 1901, S. 1903, 321. 85
20
wiens voordeel de last bedongen werd.90 SALEILLES bekritiseert terecht het vereist zijn van de toestemming van alle belanghebbenden.91 Op basis van deze kritiek van SALEILLES oordeelt de rechtsleer sindsdien unaniem dat enkel de persoon of de personen die een conventioneel beding tot zaakvervanging opnamen in een akte moeten toestemmen tot de zaakvervanging.92 Zo volstaat de eenzijdige wilsuiting van de testator bij de conventionele zaakvervanging uit een testament. Bij een bedongen conventionele vervanging in een schenking, is de toestemming van de schenker en de begiftigde vereist.93 Ten aanzien van derden is bijgevolg enkel de tegenwerpelijkheid van het beding tot zaakvervanging van belang.94 (2)
Voorwaarden voor zaakvervanging van rechtswege
30. De echte vraag is echter of aan alle voorwaarden vereist voor zakelijke subrogatie van rechtswege moet worden voldaan opdat de partijen op conventionele wijze zaakvervanging in een rechtshandeling van toepassing kunnen verklaren. Deze vraag wordt in de meeste literatuur ontwijkend of helemaal niet beantwoord. Hetgeen eigenlijk voortvloeit uit de verscheidene strekkingen en hun alternerende toepassingsgebied en bronnen van zaakvervanging. Vandaar ook dat mijns inziens de stelling SAGAERT95 moet worden gevolgd omdat hierbij abstractie gemaakt wordt van alle strekkingen en de conventionele zaakvervanging op een grondige wijze theoretisch wordt geanalyseerd. Zaakvervanging is en blijft immers een handhavingsmechanisme waarbij het zakelijk recht zelf gehandhaafd blijft in zijn oorspronkelijke vorm terwijl het voorwerp van dat recht wijzigt. De datum waarop het recht op het oorspronkelijke onderpand gevestigd werd, blijft met andere woorden ook de datum van het recht na de vervanging van het voorwerp. Een dergelijke handhaving kan volgens SAGAERT niet gegrond worden op de loutere wilsuiting van de partijen. Opdat een zakelijk recht op grond van de wil van de partijen blijft voortbestaan op een wijze die tegenstelbaar is aan derden dienen bijgevolg de voorwaarden voor zaakvervanging van rechtswege te zijn vervuld.96 De conventionele zaakvervanging moet strikt onderscheiden 90
C. AUBRY, C. RAU en P. ESMEIN, “Droit civil français”, IX, Parijs, Librairies techniques, 1953, 317; E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 4. 91 R. SALEILLES, noot onder Cass.fr. 29 april 1901, S. 1903, 323. 92 E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 4; V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 82. 93 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 82. 94 E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 4. 95 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 82-84. 96 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 82-83.
21
worden van de conventionele vervanging van een recht waarbij een nieuw en toekomstig zakelijk recht wordt gevestigd en er aldus geen sprake is van de handhaving van een bestaand recht.97 Navolging van deze stelling kan worden teruggevonden in de recente rechtsleer.98 4.
Gevolgen van zakelijke subrogatie ten aanzien van derden
31. Ten aanzien van derden dringt de vraag van tegenwerpelijkheid zich op, voornamelijk dan wat betreft publiciteitsmechanismen. Inzake zakelijke subrogatie komen hierbij twee conflicterende principes met elkaar in aanraking met name het specialiteitsbeginsel bij publiciteitsmaatregelen en het principe dat zakelijke subrogatie een handhavingsmechanisme is dat geen nieuw recht doet ontstaan, maar een bestaand recht handhaaft. Deze publiciteitsmechanismen primeren op de continuïteitsgedachte die geboden wordt door zakelijke subrogatie.99 Ten aanzien van de begunstigde van zakelijke subrogatie brengt dit een dubbel risico met zich mee. Enerzijds zal de zaakvervanging niet tegenwerpelijk zijn aan de in samenloop komende schuldeisers indien een samenloopprocedure wordt geopend voor de door zaakvervanging gecreëerde toestand in de publiciteitsregisters wordt vertaald. Anderzijds kan de begunstigde nadelen ondervinden door rangconflicten.100 Niettemin kunnen derden in voorkomend geval ook beschermd worden door vorderingen en rechtsfiguren uit het gemeen recht. Een derde kan zich eventueel beroepen op de veinzing of op een pauliaanse vordering indien de gemeenrechtelijke voorwaarden daartoe vervuld zouden zijn.101
97
V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 83. R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 247-285. 99 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 677; M.J. LAURIOL, “La subrogation réelle”, II, Parijs, Recueil Sirey, 1954, 416. 100 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 679. 101 E. SAVAUX, “Subrogation Réelle”, in E. SAVAUX, J.-L. AUBERT, P. RAYNAUD, S. BIGOT DE LA TOUANNE en C. LE DOUARON, Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 4; E. DIRIX, “Zakelijke subrogatie”, RW 199394, 275. 98
22
II.
CONVENTIONEEL RECHT VAN TERUGKEER
A.
Ontbindende voorwaarde 1.
Artikel 951 BW: een toepassing
32. Een recht van terugkeer kan overeenkomstig artikel 951 Burgerlijk Wetboek worden bedongen door de schenker ingeval van vooroverlijden van de begiftigde alleen ofwel ingeval van vooroverlijden van de begiftigde en zijn afstammelingen. Deze terugkeer kan alleen worden bedongen in het voordeel van de schenker zelf. Het conventioneel recht van terugkeer is dus een uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde. Bij vervulling van de ontbindende voorwaarde geschiedt de terugkeer van rechtswege en dit met retroactieve werking overeenkomstig artikel 1179 Burgerlijk Wetboek.102 De schenker bepaalt immers dat als de toekomstige en onzekere gebeurtenis van het vooroverlijden van de begiftigde zich voordoet, de schenking zal worden ontbonden met retroactieve werking.103 Het gemeen recht inzake ontbindende voorwaarden104 is bijgevolg van toepassing op het beding van conventionele terugkeer.105 2.
Gevolgen verbonden aan de ontbindende voorwaarde a)
Gevolgen pendente conditione
33. De begiftigde is tijdens deze zogenaamde wachtperiode eigenaar, maar onder ontbindende voorwaarde.106 Hij wordt onmiddellijk eigenaar en kan aldus alle rechten die verbonden zijn aan het eigendom uitoefenen, de schenker verliest aldus ieder beschikkingsrecht ten aanzien van de geschonken goederen.107 De begiftigde kan in principe de geschonken goederen vervreemden, in pand geven of hypothekeren. Bijgevolg kunnen ook de schuldeisers van de 102
A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 215; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 247. 103 H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 681. 104 Zie M. VAN QUICKENBORNE, “Voorwaarde”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 99 p.; J. DE CONINCK, “De voorwaarde in het contractenrecht”, Brugge, die Keure, 2007, 620 p.; J. DE CONINCK, “De terugwerkende kracht van de vervulde ontbindende voorwaarde”, TPR 2005, 9-47. 105 E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 247. 106 H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 685. 107 F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 551; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 10.
23
begiftigde beslag laten leggen op deze geschonken goederen. Maar dit alles geldt onder ontbindende voorwaarde waardoor de geschonken goederen in feite onvervreemdbaar worden en een weinig betrouwbaar onderpand voor de schuldeisers zullen zijn.108 Zolang de voorwaarde zich nog kan voordoen worden de geschonken (onroerende) goederen bijgevolg als de facto onvervreemdbaar of de facto onbeschikbaar beschouwd.109 34. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de schenker aan het conventionele recht van terugkeer een onvervreemdbaarheidsclausule kan koppelen. In deze clausule kan het verbod aan de begiftigde worden opgelegd om tijdens het leven van de schenker de geschonken goederen
te
vervreemden
of
ze
te
hypothekeren.
beschikkingsbevoegdheid van de begiftigde beperkt.
110
Op
deze
wijze
wordt
de
Omtrent de rechtsgeldigheid van een
dergelijke algemene clausule bestaat echter discussie in de rechtsleer.111 JANSEN komt tot de conclusie dat beperkingen aan de beschikkingsbevoegdheid van de eigenaar bij lichamelijke goederen niet zakelijk werken.112 Ondanks een onvervreemdbaarheidsclausule bij een conventioneel recht van terugkeer zal de bevoegdheid van de eigenaar, begiftigde, intact blijven. De eigenaar kan geen afstand doen van zijn “ius abutendi”. Desalniettemin zal op verbintenisrechtelijk vlak de conventionele beperking uitwerking krijgen, althans indien aan alle geldigheidsvoorwaarden is voldaan. De contractuele aansprakelijkheid van de begiftigde kan dan in het gedrang komen. Op zakenrechtelijk vlak zal een overdracht in strijd met de onvervreemdbaarheidsclausule echter volledige uitwerking krijgen.113 b)
Gevolgen bij vervulling van de ontbindende voorwaarde
35. De vervulling van de ontbindende voorwaarde, met name het vooroverlijden van de begiftigde, brengt het verval van de rechten van de begiftigde met terugwerkende kracht met 108
M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 10. 109 M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 100; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 247; C. DE WULF, “De schenkingen onder levenden”, in C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht. Het Opstellen van Notariële Akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nr. 584. 110 F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 551; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 10. 111 C. DE WULF, “De schenkingen onder levenden”, in C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht. Het Opstellen van Notariële Akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nrs. 584; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 610. 112 Zie R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 415444. 113 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 444.
24
zich mee overeenkomstig de artikelen 952 en 1183 Burgerlijk Wetboek.114 Door de vervulling van de ontbindende voorwaarde verdwijnt de schenking met terugwerkende kracht alsof deze nooit is gebeurd. De begiftigde wordt aldus geacht nooit eigenaar te zijn geweest van de geschonken goederen. Dit wordt uitgedrukt met het adagium: “Soluto jure dantis, solvitur jus accipientis”115. In artikel 952 Burgerlijk Wetboek wordt uitdrukkelijk bepaald dat, ingeval van vooroverlijden van de begiftigde, alle vervreemdingen van de geschonken goederen worden vernietigd en dat deze goederen tot de schenker terugkeren zuiver en vrij van alle lasten en hypotheken.116 De schenker krijgt bijgevolg de geschonken zaak terug en dit vrij van alle lasten vanwege de begiftigde en vrij van ieder beslag door diens schuldeisers.117 36. De terugwerkende kracht geldt echter niet ten aanzien van de door de begiftigde geïnde vruchten118 en de door de begiftigde verrichte daden van beheer, waaronder de huurcontracten zelfs voor langer dan negen jaar, voor zover ze vaste datum hebben en zonder bedrog werden gesloten119. Indien kan worden aangetoond dat bijvoorbeeld de huur voor meer dan negen jaar op bedrieglijke wijze werd aangegaan door de begiftigde, kan de schenker via de actio pauliana pogen dergelijke overeenkomsten te laten beëindigen.120 37. De aard van de geschonken goederen is echter van groot belang. Indien het welbepaalde goederen betreft, dan heeft de verwezenlijking van de ontbindende voorwaarde tot gevolg dat deze goederen voor vrij en onbelast terugkeren naar de schenker. Indien de schenking echter
114
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 551; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 685; R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 593. 115 A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 213. 116 In artikel 952 Burgerlijk Wetboek wordt wel een uitzondering op dit principe gemaakt: de hypotheek tot vrijwaring van het huwelijksgoed en de huwelijksvoorwaarden, indien de overige goederen van de begiftigde echtgenoot niet toereikend zijn, zal aan het goed verbonden blijven en dit alleen ingeval de schenking aan de begiftigde is gedaan bij hetzelfde huwelijkscontract waaruit die rechten en hypotheken voortvloeien. 117 R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 593. 118 M. PLANIOL, G. RIPERT, A. TRASBOT en Y. LOUSSOUARN, “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 589; F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 555-556; A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 214; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 686. 119 F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 556; M. PLANIOL, G. RIPERT, A. TRASBOT en Y. LOUSSOUARN, “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 590; A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 215; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 687; R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 593; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 248. 120 F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 556.
25
vervangbare zaken of een som geld betreft, dan verkrijgt de schenker bij ontbinding slechts een voorwaardelijk schuldvorderingsrecht ten belope van een zelfde bedrag of een zelfde hoeveelheid goederen van dezelfde soort. De schenker heeft dan een persoonlijke schuldvordering, maar komt in samenloop met eventuele andere nalatenschapsschuldeisers.121 38. De schenker mag de geschonken zaak tegen de onderverkrijgers, derden, revindiceren.122 Tevens kan de schenker schadevergoeding eisen voor tenietgaan of beschadiging door toedoen van de begiftigde.123 Indien het een toevallig tenietgaan of verlies betreft moeten de artikelen 1302 en 1303 Burgerlijk Wetboek worden toegepast. De schenker zal bijgevolg ook aan de erfgenamen van de begiftigde vergoeding verschuldigd zijn voor de noodzakelijke uitgaven die de begiftigde voor de geschonken goederen deed.124 Inzake de mogelijke beschermingsmechanismen die derden kunnen inroepen zal hierna worden ingegaan, maar er kan alvast worden opgemerkt dat artikel 2279 Burgerlijk Wetboek ter zake een grote rol zal spelen.125 c)
Gevolgen bij niet vervulling van de ontbindende voorwaarde
39. Indien de ontbindende voorwaarde zich niet verwezenlijkt en de schenker aldus overlijdt voor de begiftigde, dan wordt de begiftigde op definitieve wijze eigenaar van de geschonken goederen.126 De schenking blijft in deze hypothese voortbestaan met alle daden van beschikking die de begiftigde reeds voor het overlijden van de schenker zou hebben verricht.127 Op het ogenblik dat de ontbindende voorwaarde zich niet meer kan voordoen,
121
M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 465-466. 122 H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 686; R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 593. 123 R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 593; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 11. 124 M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 11; I. DE STEFANI, “Le droit de retour”, in F. ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, J.-P. BOURS, A. CULOT, G. DEBOUCHE, P. DE PAGE, F. DERÈME, I. DE STEFANI, C. PRÜM en N. VANCRAYEBECK, La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-laNeuve, Anthemis, 2005, 133. 125 Zie A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 214. 126 H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 688. 127 R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 593.
26
worden dus alle rechtshandelingen geconsolideerd.128 Het eigendomsrecht van de begiftigde is vanaf dat ogenblik niet meer bedreigd of precair.129
B.
Conventioneel recht van terugkeer naderbij bekeken 1.
Algemene principes van het conventioneel recht van terugkeer
40. Schenkingen zijn overeenkomstig artikel 894 Burgerlijk Wetboek onherroepelijk. In de rechtsleer wordt algemeen aangenomen dat het conventioneel recht van terugkeer geen uitzondering maakt op deze regel van de onherroepelijkheid van de schenkingen aangezien de voorwaarde niet in de macht van de schenker ligt.130 41. Het conventioneel recht van terugkeer kan aan elke schenkingsvorm worden gekoppeld, zowel de notariële schenking, de handgift, de onrechtstreekse schenking als de vermomde schenking.131 Het recht van terugkeer moet wel uitdrukkelijk worden bedongen. Er kan geen sprake zijn van een stilzwijgend recht van terugkeer. Uit de bewoordingen moet blijken dat het een conventioneel beding van terugkeer betreft, en niet louter een bevestiging van het recht van wettelijke terugkeer.132 42. De terugkeer kan bedongen worden bij het vooroverlijden van de begiftigde alleen; bij het vooroverlijden van de begiftigde en zijn afstammelingen; of bij het vooroverlijden van de begiftigde zonder afstammeling.133 Daarentegen kan de terugkeer enkel in het voordeel van de
128
M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 10. 129 S. STIJNS, “De beëindiging van verbintenissen: recente evoluties inzake betaling, nietigheid, ontbindende voorwaarde en verval”, in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet)uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 34. 130 R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 592; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 3. 131 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 609; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 245; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 3. 132 E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 246; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 5. 133 A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 212; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 682; R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 592.
27
schenker worden bedongen, artikel 951, tweede lid Burgerlijk Wetboek. Een beding van terugkeer kan aldus niet ten gunste van een derde worden bedongen.134 43. Aan het beding kunnen allerlei modaliteiten worden verbonden. Zo kan het beding optioneel zijn in die zin dat de schenker binnen een bepaalde termijn na het vooroverlijden van de begiftigde moet beslissen of hij het conventioneel recht van terugkeer wenst uit te oefenen.135 Er kan tevens geopteerd worden om het beding in de tijd te beperken of tot duidelijk welomschreven gevallen.136 44. De mogelijkheid tot en de gevolgen van het achteraf koppelen van een conventioneel recht van terugkeer aan de schenking137 evenals van de verzaking aan en overdracht van het recht van terugkeer138 zijn eveneens interessante thema’s maar worden niet behandeld omdat ze buiten het onderzoeksterrein vallen. 2.
Fiscaalrechtelijke voordelen
45. Het geschonken goed keert terug naar de schenker op grond van de ontbindende voorwaarde. Hetgeen impliceert dat de schenker geen successierechten zal verschuldigd zijn en evenmin zal moeten bijdragen in het passief van de nalatenschap. Het geschonken goed verdwijnt immers met terugwerkende kracht uit het patrimonium van de begiftigde waardoor het geen belastbaar actief meer zal uitmaken in zijn nalatenschap.139 Het goed keert aldus terug naar de schenker en dit onafhankelijk van het al dan niet aanvaarden van de 134
Zie A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 212; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 683; R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 593; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 9. 135 E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 247; M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 111; I. DE STEFANI, “Le droit de retour”, in F. ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, J.-P. BOURS, A. CULOT, G. DEBOUCHE, P. DE PAGE, F. DERÈME, I. DE STEFANI, C. PRÜM en N. VANCRAYEBECK, La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-laNeuve, Anthemis, 2005, 137. 136 M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 111. 137 Zie W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 609; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 6. 138 Zie J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 274; M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 16. 139 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, “Successierechten 2010-2011”, 2010, Mechelen, Kluwer, 301; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 610; A. MEYUS en S. WILIKENS, “De gemodaliseerde hand-en bankgift – een instrument voor estate planning”, AFT 2001, 173.
28
nalatenschap.140 Hierbij wordt wel vereist dat een welbepaald en dus identificeerbaar gebleven goed werd geschonken.141 Er wordt echter traditioneel aangenomen dat een schenking van gelden of vervangbare zaken onder ontbindende voorwaarde, bij vervulling slechts een voorwaardelijk schuldvorderingsrecht ten belope van een zelfde bedrag of een zelfde hoeveelheid goederen van dezelfde soort aan de schenker verleent. De schenker heeft dan een persoonlijke schuldvordering die weliswaar de omvang van het nettoactief van de nalatenschap van de begiftigde doet verminderen, maar de schenker komt dan in samenloop komt met eventuele andere nalatenschapsschuldeisers.142 Ook de vervulling van de ontbindende voorwaarde van schenkingen van vervangbare zaken zal bijgevolg geen aanleiding geven tot de heffing van successierechten.143 3.
Conventioneel versus wettelijk recht van terugkeer
46. De fiscale voordelen zijn meestal een van de voornaamste redenen om een conventioneel recht van terugkeer in de schenking op te nemen. Het wettelijk recht van terugkeer op grond van artikel 747 Burgerlijk Wetboek maakt immers deel uit van het erfrecht waardoor de goederen deel uitmaken van de nalatenschap van de begiftigde en de schenker als erfgenaam deze goederen terugkrijgt. De schenker moet de nalatenschap van de begiftigde dan aanvaarden en zal bijgevolg naar evenredigheid gehouden zijn tot het eventuele passief van die nalatenschap. Nog essentiëler is dat de schenker successierechten zal moeten betalen op het teruggekeerde goed. Daarnaast zal de langstlevende echtgenoot van de begiftigde in principe op grond van het erfrecht, recht hebben op het vruchtgebruik van dat teruggekeerde goed. Tenslotte keren die goederen slechts terug indien ze nog in natura in de nalatenschap van
de
begiftigde
aanwezig
zijn
en
de
schenker
heeft
evenmin
schadevergoedingsvordering ten aanzien van de begiftigde of diens erfgenamen.
een
144
140
W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 610; M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 111. 141 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, “Successierechten 2010-2011”, 2010, Mechelen, Kluwer, 301. 142 M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 465-466. 143 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, “Successierechten 2010-2011”, 2010, Mechelen, Kluwer, 301. 144 Zie M. COENE, “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 13; M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 111.
29
III.
ONTLEDING VAN DE PROBLEMATIEK OP CIVIELRECHTELIJK VLAK
A.
Omschrijving en overzicht van de problematiek
47. De problematiek van de zaakvervanging bij een schenking met conventioneel recht van terugkeer moet op twee vlakken worden gesitueerd. Eerst dient te worden nagegaan of er überhaupt sprake kan zijn van zaakvervanging, en eventueel conventionele zaakvervanging, bij een conventioneel recht van terugkeer. Nadien moet worden onderzocht of zaakvervanging bij een schenking met conventioneel recht van terugkeer een verboden beding betreffende de toekomstige nalatenschappen uitmaakt. Vaak wordt in de rechtsleer een van beide problematieken uit het oog verloren. In de rechtspraak kan ter zake geen enkel vonnis of arrest worden teruggevonden met betrekking tot deze specifieke problematiek.
B.
Toepassing van de zaakvervanging bij een conventionele terugkeer 1.
Belang van de zaakvervanging a)
Beschermingsmechanismen van derden ten aanzien van de gevolgen
van het conventioneel recht van terugkeer 48. Het inlassen van een beding van zaakvervanging bij een schenking is niet bij elke soort goederen van even groot belang. Er heerst immers een onderscheiden behandeling en bescherming van de verkijgende-derde naar gelang de aard van de goederen. 49. Bij vooroverlijden van de begiftigde geschiedt de terugkeer van de geschonken zaken naar de schenker van rechtswege en dit met retroactieve werking zoals reeds werd besproken.145 De begiftigde wordt geacht nooit eigenaar te zijn geweest van de geschonken goederen: “Soluto jure dantis, solvitur jus accipientis”146. Hetgeen verregaande gevolgen heeft ten aanzien van daden van beschikking aan derden want de begiftigde heeft het goed als onbevoegde overgedragen aan deze derde.147 Zoals reeds aangehaald zullen de daden van
145
A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 215; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 247. 146 A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 213. 147 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 257.
30
beheer, zoals een verhuur aan derden indien deze vaste datum kreeg, wel behouden blijven en speelt de retroactiviteit daarbij niet ten volle.148 Ongeacht het aantal verdere overdrachten of vestigingen van zekerheden keert de geschonken zaak terug naar de schenker waardoor elkeen van de latere verkrijgers wordt getroffen door dezelfde onbevoegdheid. Deze derden zien aldus hun rechten op de geschonken goederen vervallen bij de vervulling van de ontbindende voorwaarde.149 De schenker mag immers de geschonken zaak tegen deze derde onderverkrijgers revindiceren.150 Dit principe is echter niet absoluut omdat de derden bepaalde mechanismen ter beschikking hebben die zij kunnen inroepen bij een mogelijke vordering tot revindicatie vanwege de schenker.151 Daarnaast moet ook nog worden opgemerkt dat de schenker een beding kan opnemen volgens hetwelk de ontbindende werking beperkt wordt tot het geval waarin de begiftigde niet heeft beschikt over het goed.152 In deze laatste hypothese hebben de derde-verkrijgers een veilige positie. (1)
Roerende goederen
50. Een enorm belangrijke bepaling omtrent de bescherming van derde bezitters te goeder trouw is natuurlijk artikel 2279 Burgerlijk Wetboek: bezit geldt als titel bij roerende goederen. Logischerwijs betreft deze hypothese de vervreemding door de begiftigde aan een derdeverkrijger van geschonken welbepaalde, identificeerbare, lichamelijke roerende goederen, zoals bijvoorbeeld kunstvoorwerpen, antieke meubelen.153
148
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 556; M. PLANIOL, G. RIPERT, A. TRASBOT en Y. LOUSSOUARN, “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 590; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 248. 149 H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 687; R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 257. 150 M. PLANIOL, G. RIPERT, A. TRASBOT en Y. LOUSSOUARN, “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 590; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 686; R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 593. 151 M. PLANIOL, G. RIPERT, A. TRASBOT en Y. LOUSSOUARN, “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 590; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 687; R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 257. 152 C. DE WULF, “De schenkingen onder levenden”, in C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht. Het Opstellen van Notariële Akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nr. 582; R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 257. 153 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in X., Familiale vermogensplanning 20032004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 183.
31
51. Dit derde beschermingsmechanisme wordt reeds van oudsher154 aangestipt door de rechtsgeleerden als een gevaar bij een conventioneel recht van terugkeer. Uit artikel 2279 Burgerlijk Wetboek volgt immers dat indien de begiftigde de roerende goederen aan een derde te goeder trouw verkocht heeft, de derde deze goederen zal kunnen behouden niettegenstaande de ontbinding van de schenking wegens het vooroverlijden van de begiftigde.155 De schenker zal dan evenwel een persoonlijke vordering hebben tegen de begiftigde (of diens erfgenamen) ten bedrage van de waarde van de vervreemde roerende goederen.156 Het behoeft geen betoog dat de situatie van de schenker in deze hypothese erg precair is. Daarnaast kan in vraag gesteld worden welke waarde in acht dient te worden genomen bij het bepalen van de omvang van de vordering van de schenker, hetgeen weliswaar op contractuele wijze kan worden vastgelegd.157 52.
De
goede
trouw
van
de
derde-verkrijgers
betreft
het
vertrouwen
in
de
beschikkingsbevoegdheid van de begiftigde, namelijk het vertrouwen van de derde-verkrijger in zijn wederpartij dat deze eigenaar was en dit goed mocht overdragen aan de derde, zodat deze eigenaar zou kunnen worden.158 Indien de derde-verkrijger op de hoogte is dat de eigenaar het goed bij wijze van schenking heeft verkregen, dan rust er op deze derde geen onderzoeksplicht om na te gaan of in de schenkingsakte een conventioneel recht van terugkeer werd opgenomen.159 De kennis van de derde van het beding van conventionele terugkeer heeft daarentegen wel tot gevolg dat de derde in het kader van de bescherming van artikel 2279 Burgerlijk Wetboek te kwader trouw is.160
154
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 552; A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 214; M. PLANIOL, G. RIPERT, A. TRASBOT en Y. LOUSSOUARN, “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 590; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 687. 155 A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 214. 156 A. KLUYSKENS, “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 214; N. LABEEUW, “Recht van terugkeer en zakelijke subrogatie”, TEP 2006, 114. 157 N. LABEEUW, “Recht van terugkeer en zakelijke subrogatie”, TEP 2006, 114. 158 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 258. 159 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 258. 160 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 258.
32
(2)
Onroerende goederen
53. Een weliswaar zeldzame mogelijkheid tot bescherming van de derde-verkrijger kan gevonden worden in de regels inzake verkrijgende verjaring als een wijze van eigendomsverkrijging.161 Deze derde kan zich in principe niet beroepen op artikel 2265 Burgerlijk Wetboek volgens dewelke de usucapio verjaart door een bezit van tien of twintig jaar met een wettige titel en dit te goeder trouw. De derde zal immers op de hoogte zijn van het precaire recht van de begiftigde door de overschrijving van zijn recht in de hypothecaire registers en door de inzage in de eigendomstitel.162 Een beroep op artikel 2263 Burgerlijk Wetboek, met name de gemeenrechtelijke verjaring door een bezit van dertig jaar, zonder een wettige titel en zonder het te goeder trouw zijn, is wel mogelijk in hoofde van de derdeverkrijger. De verjaring begint evenwel pas te lopen vanaf de vervulling van de voorwaarde overeenkomstig artikel 2257, lid 1 Burgerlijk Wetboek.163 De termijn van de verkrijgende verjaring zal in hoofde van de derde-verkrijger slechts beginnen lopen vanaf het overlijden van de begiftigde. Een derde kan dan slechts beschermd zijn indien de schenker pas na meer dan dertig jaar na het overlijden van de begiftigde een revindicatievordering instelt, hetgeen dus enorm onwaarschijnlijk is. 54. Een belangrijke beschermingsregel inzake onroerende goederen ligt vervat in artikel 1 Hypotheekwet. Indien een eigenaar meerdere keren over zijn goed zou beschikt hebben, dan wordt de koper die als eerste zijn titel publiceert in de hypothecaire registers beschermd.164 Ter zake brengt artikel 1 Hypotheekwet weinig soelaas voor de derde-verkrijger. In schril contrast met de welbepaalde roerende goederen, is er bij onroerende goederen geen enkele bescherming indien de overdracht wordt gedaan door iemand die ab initio geen eigenaar was.
161
R. DEKKERS en E. DIRIX, “Handboek burgerlijk recht”, II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 551. M. PLANIOL, G. RIPERT, A. TRASBOT en Y. LOUSSOUARN, “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 590; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 687. Contra: P. DE PAGE, “Les donations. Actualité de certaines clauses”, in C. BIQUET-MATHIEU, A. DELIÈGE, P. LECOCQ, Y.-H. LELEU en M. VANWIJCKALEXANDRE (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 148. 163 M. PLANIOL, G. RIPERT, A. TRASBOT en Y. LOUSSOUARN, “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 590; H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 687; I. DE STEFANI, “Le droit de retour”, in F. ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, J.-P. BOURS, A. CULOT, G. DEBOUCHE, P. DE PAGE, F. DERÈME, I. DE STEFANI, C. PRÜM en N. VANCRAYEBECK, La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-laNeuve, Anthemis, 2005, 132. 164 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 258. 162
33
De derde-verkrijger kan ongeacht de mogelijke goede trouw, geen bescherming putten uit de overschrijving van zijn recht in de hypothecaire registers.165 (3)
Onlichamelijke goederen
55. De derdenbeschermingsregel inzake onlichamelijke goederen, ofwel schuldvorderingen, kan worden teruggevonden in artikel 1690 Burgerlijk Wetboek. Hierbij wordt net zoals bij onroerende goederen de hypothese gemaakt van een overdracht aan verscheidene overnemers. Opnieuw is er echter geen beschermingsregel terug te vinden met betrekking tot een overdracht aan een derde door een beschikkingsonbevoegde. Dezelfde conclusie als bij de onroerende goederen dringt zich op namelijk het niet voorhanden zijn van enige bescherming indien de overdrager ab initio nooit eigenaar is geweest.166 b)
Zaakvervanging en feitelijke universaliteiten
56. De schenking van een feitelijke universaliteit impliceert dat deze universaliteit alsdusdanig aan het conventioneel recht van terugkeer onderworpen blijft, ongeacht de wijzigingen na de schenking in haar concrete samenstelling.167 Een beding tot zaakvervanging is bij een schenking met conventionele recht van terugkeer van een dergelijke feitelijke universaliteit bijgevolg een volstrekt overbodig beding. Het conventioneel recht van terugkeer zal immers uitwerking hebben op de feitelijke universaliteit zoals die is samengesteld op het ogenblik van het vooroverlijden van de begiftigde. Op deze stelling dient toch nader te worden ingegaan. 57. Vooreerst wat is een feitelijke universaliteit? Zoals hierboven reeds aangehaald met betrekking tot de zaakvervanging, gaat de leer van de feitelijke universaliteiten terug op de Romeinse traditie. Zo wordt de Romeinse regel volgens dewelke de feitelijke universaliteit haar onderdelen overstijgt en zelf uitgroeit tot een nieuw goed, nog steeds door de huidige rechtspraak168 en rechtsleer169 aanvaard. De wisselende samenstelling doet de zaak dus niet
165
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 249;
& Cie, 1878, 553; E. DE WILDE R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 258. 166 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 259. 167 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in X., Familiale vermogensplanning 20032004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 187. 168 Gent 6 december 1904, Pas. 1905, 109.
34
veranderen.170 Een feitelijke universaliteit kan worden omschreven als het complex van goederen die samen een nieuw goed vormen dat als dusdanig door de maatschappelijke opinie wordt erkend.171 In het Burgerlijk Wetboek bevat slechts één artikel een aanwijzing voor het bestaan van feitelijke universaliteiten met name de zogenaamde “kudderegel” van artikel 616 Burgerlijk Wetboek.172 Het Franse Cour de cassation heeft reeds meermaals een effecten - of aandelenportefeuille als een feitelijke universaliteit gekwalificeerd.173 Zo wordt nu ook in de Belgische rechtsleer aangenomen dat een effectenportefeuille moet worden aanzien als een algemeenheid die een eigen bestaan leidt los van de samenstellende effecten.174 De schenking van een effectenportefeuille als feitelijke universaliteit werd reeds door het Comité voor Studie en Wetgeving in dossier 4385 uitdrukkelijk aanvaard.175 58. Daarnaast dient de vraag te worden gesteld waarom binnen deze feitelijke universaliteit nieuwe goederen in de plaats kunnen komen van de goederen die werden vervreemd. Ter zake kunnen verscheidene stellingen worden teruggevonden. Zo wordt enerzijds beweerd dat er binnen de feitelijke universaliteit, zoals een effectenportefeuille, zaakvervanging heeft plaatsgevonden waarbij ingeval van meerwaarde de teruggave moet beperkt worden tot de waarde van de oorspronkelijke effectenportefeuille.176 Anderzijds wordt gesteld dat het vervangbare karakter zelf van de onderdelen van de feitelijke universaliteit de substitutie verklaart. Het louter vervullen van dezelfde functie als andere goederen binnen de feitelijke universaliteit verklaart waarom het goed er deel van uitmaakt.177 Er grijpt volgens deze 169
R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 550; V. SAGAERT, “Oude zakenrechtelijke figuren met nut voor een moderne familiale vermogensplanning”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 239. 170 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 551. 171 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 557. 172 Zie R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 550. 173 Zie Cass. fr. 3 december 2002, D. 2003, 2495, noot D. FIORINA; Cass. fr. 12 november 1998, D. 1999, J. 167, noot L. AYNES. 174 V. SAGAERT, “Oude zakenrechtelijke figuren met nut voor een moderne familiale vermogensplanning”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 239; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik/Bevoegdheid vruchtgebruiker/Effectenportefeuille: civiele aspecten”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 395. 175 C. CASTELEIN, “Schenking met voorbehoud van quasi-vruchtgebruik”, Notamus 2009, 9. 176 V. SAGAERT, “Oude zakenrechtelijke figuren met nut voor een moderne familiale vermogensplanning”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 239; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik/Bevoegdheid vruchtgebruiker/Effectenportefeuille: civiele aspecten”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 395. 177 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 558.
35
stelling dan ook geen zaakvervanging plaats, des te meer omdat bij dergelijke universaliteiten het oorzakelijk verband tussen oorspronkelijk goed en surrogaat vaak niet vervuld zal zijn door vermenging van ontvangen gelden. Zo zullen de opbrengsten van verkochte effecten vaak vermengd worden met eigen gelden om vervolgens pas over te gaan tot wederbelegging. De substitutie binnen feitelijke universaliteiten kan aldus niet als een toepassing van de zaakvervanging worden beschouwd, maar is net een eigenschap van de figuur van de feitelijke universaliteit zelf.178 59. De door POENINCKX-COENE verdedigde zienswijze dat feitelijke universaliteiten onderworpen blijven aan het conventioneel recht van terugkeer, onverminderd de wijzigingen die achteraf in haar concrete samenstelling gebeuren179, is mijns inziens correct. Hier zal er dus geen sprake zijn van een toepassing van zaakvervanging. Het opnemen van een conventioneel beding van terugkeer volstaat alsdan om bijvoorbeeld de effectenportefeuille in haar gewijzigde vorm bij het vooroverlijden van de begiftigde van rechtswege te laten terugkeren naar de schenker. Het is dan ook volledig overbodig om een beding tot zaakvervanging in een schenkingsakte op te nemen, aangezien de substitutie net een eigenschap is van de feitelijke universaliteit zelf. Wel wordt bij het bedingen van het conventioneel recht van terugkeer bij de schenking van bijvoorbeeld een effectenportefeuille best een contractuele regeling gemaakt inzake de potentiële min - of meerwaarden van deze effectenportefeuille om nadien op die wijze discussies te voorkomen.180 c)
Tussenbesluit
60. De derde-verkrijger van onroerende goederen en onlichamelijke goederen blijkt geen bescherming te genieten bij de vervulling van de ontbindende voorwaarde die van rechtswege en met retroactieve kracht uitwerking krijgt op deze oorspronkelijk geschonken goederen. De positie van de schenker is bijgevolg zeer sterk bij een schenking met conventionele terugkeer van onroerende goederen en onlichamelijke goederen. Deze positie staat in schril contrast met een schenking van roerende goederen. Bij een schenking van vervangbare roerende goederen of een som geld, verkrijgt de schenker slechts een persoonlijke schuldvordering die in 178
R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 261. 179 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in X., Familiale vermogensplanning 20032004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 187. 180 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 261.
36
samenloop komt met eventuele andere nalatenschapsschuldeisers.181 Bij een schenking van welbepaalde roerende goederen blijkt het probleem zich dan te situeren in de derdenbeschermingsregel van artikel 2279 Burgerlijk Wetboek. Vandaar dan ook dat het vraagstuk óf zakelijke subrogatie kan spelen bij een conventioneel recht van terugkeer in beginsel enkel van belang is bij roerende goederen.182 Terwijl er vaak in de rechtsleer wordt verwezen naar zaakvervanging bij feitelijke universaliteiten, kan aan de hand van het bovenstaand onderzoek worden besloten dat de vervanging van de bestanddelen van die feitelijke universaliteit net een kenmerk van de figuur feitelijke universaliteit zelf is.183 Een conventioneel recht van terugkeer volstaat dan om de feitelijke universaliteit in zijn gewijzigde vorm te zien terugkeren naar de schenker. Ook bij deze rechtsfiguur blijkt het vraagstuk tot zakelijke subrogatie niet te spelen. 2.
Onderzoek naar de rechtsgeldigheid van de zaakvervanging a)
Algemeen
61. Zaakvervanging heeft zich doorheen de twintigste en eenentwintigste eeuw ontwikkeld tot een prominente rechtsfiguur, zelfs tot een algemeen beginsel van het zakenrecht dat weliswaar subsidiair van aard is. Zo wordt een evolutie vastgesteld naar een steeds ruimere toepassing van zakelijke subrogatie dit zowel in de wetgeving, de rechtspraak onder andere inzake eigendomsvoorbehoud, en de rechtsleer.184 Nu dient te worden nagegaan óf er bij een schenking met conventioneel recht van terugkeer sprake kan zijn van zaakvervanging, en zo ja welke voorwaarden daartoe dienen te zijn vervuld. b)
Een rit doorheen de huidige rechtsleer (1)
Onbesliste auteurs
62. In de huidige stand van rechtsleer en rechtspraak kan volgens PUELINCKX-COENE niet worden verzekerd, zelfs al wordt de zaakvervanging uitdrukkelijk tussen schenker en 181
M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 465-466. 182 Zie ook R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 259. 183 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 261. 184 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 215-222; R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 248.
37
begiftigde bedongen, dat datgene dat in de plaats komt van een bepaald geschonken goed aan hetzelfde zakenrechtelijk regime onderworpen blijft. Het kan met name niet gegarandeerd worden dat bij vooroverlijden van de begiftigde ook dat goed automatisch uit het vermogen van de begiftigde (of zijn nalatenschap) verdwijnt omdat de schenker moet worden geacht er eigenaar van te zijn op grond van de zaakvervanging.185 PUELINCKX-COENE redeneert dat wanneer een identificeerbaar goed slechts eenmaal werd vervreemd en de te betalen prijs nog niet door de begiftigde werd geïnd, de zaakvervanging de meeste kans tot slagen heeft. Daarentegen zouden bij opeenvolgende vervreemdingen niet alleen juridische bezwaren moeten overwonnen worden maar ook praktische moeilijkheden tot identificatie van de vervangen goederen. Een uitzondering wordt gemaakt voor de feitelijke universaliteit.186 Indien de zaakvervanging niet wordt aangenomen is volgens PUELINCKX-COENE de situatie van de schenker nog niet verloren. De schenker heeft immers een schuldvordering op de begiftigde (of diens nalatenschap). De bepaling van de waarde van het geschonken goed kan echter problematisch zijn.187 63. MASSCHELEIN stelt dat in de lijn met de huidige rechtspraak en rechtsleer de geldigheid en doeltreffendheid van een beding tot zaakvervanging niet kan worden gegarandeerd. Zij ontleedt het beding van zakelijke subrogatie als een oplossing ten aanzien van de de facto onvervreemdbaarheid van goederen geschonken onder ontbindende voorwaarde.188 Hierbij wordt in vraag gesteld of de loutere wil van de partijen wel tot gevolg kan hebben dat hetgeen dat in de plaats komt van het geschonken goed aan hetzelfde zakenrechtelijk regime onderworpen blijft. De clausule tot zaakvervanging wordt nochtans niet afgeraden. Inzake schenkingen wordt een uitzondering gemaakt voor de feitelijke universaliteit. MASSCHELEIN stelt dat er ter zake eensgezindheid bestaat dat deze bij het vervullen van de ontbindende voorwaarde als geheel zou terugkeren naar de schenker, ook al zou de eventuele
185
M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in X., Familiale vermogensplanning 20032004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 186; M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 467. 186 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in X., Familiale vermogensplanning 20032004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 187; M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 468. 187 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in X., Familiale vermogensplanning 20032004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 187; M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 468. 188 M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 100.
38
samenstelling gewijzigd zijn.189 Deze zogenaamde eensgezindheid wordt echter met geen enkele rechtsbron gestaafd. Zoals uit bovenstaand onderzoek betreffende feitelijke universaliteiten bleek, wordt deze stelling nog maar sinds de doctoraatsthesis van JANSEN daadwerkelijk theoretisch onderbouwd.190 64. Ook LABEEUW sluit aan bij de stelling PUELINCKX-COENE.191 Het plaatsen van de reden daartoe in het feit dat de zaakvervanging ingaat tegen de essentie van het beding van conventionele terugkeer, namelijk het oog op het behouden van de geschonken goederen binnen de familie en het voorkomen dat zij bij derden terechtkomen, werd terecht bekritiseerd. Deze familiale context maakt immers de grondslag uit voor de wettelijke terugkeer hetgeen een wettelijke grondslag tot zaakvervanging uitmaakt. 192 (2)
Voorstanders
65. Volgens CASMAN is het opnemen van een beding tot zakelijke subrogatie bij een conventioneel recht van terugkeer mogelijk, rechtsgeldig en aldus toepasbaar. Zo zou bij een conventionele terugkeer kunnen worden bedongen dat het surrogaat, dat ingevolge zaakvervanging in de plaats is getreden van de geschonken zaak, evenzo terugkeert.193 Deze stelling wordt echter niet juridisch onderbouwd noch in detail uitgewerkt. 66. VERBEKE is een absolute voorstander van conventionele terugkeer met zaakvervanging en stelt dat naar zijn oordeel deze clausule zonder voorbehoud perfect rechtsgeldig is. Dergelijke zaakvervanging zou zowel ten aanzien van roerende als onroerende goederen uitwerking hebben. 194 Opnieuw ontbreekt hierbij elk spoor van juridisch onderzoek en theorievorming. 67. Een andere voorstander is BEGUIN die de zaakvervanging baseert op de contractuele aard van het conventioneel recht van terugkeer. Zowel bij roerende en onroerende goederen zou opnieuw zaakvervanging mogelijk zijn. Zelfs onroerende goederen die in de plaats treden van
189
M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 102, v.n. 458. Zie R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 558. 191 N. LABEEUW, “Recht van terugkeer en zakelijke subrogatie”, TEP 2006, 117. 192 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 260, vn. 36. 193 H. CASMAN, “Registratierechten op schenkingen in familiaal verband in Vlaanderen, Brussel en Wallonië”, in H. CASMAN, Y.-H. LELEU en A. VERBEKE, Eigenzinnig familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2005, 20. 194 A. VERBEKE, “Combi-schenking”, in H. CASMAN, Y.-H. LELEU en A. VERBEKE, Eigenzinnig familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2005, 154. 190
39
roerende goederen, waarbij opgemerkt wordt dat op fiscaal vlak dan wel evenredige registratierechten verschuldigd zullen zijn omwille van het overdragend karakter.195 68. P. DE PAGE heeft een grondiger onderzoek gevoerd met betrekking tot de problematiek. Zich inspirerend op Franse rechtsgeleerden stemt hij ermee in dat zaakvervanging bij het conventioneel recht van terugkeer rechtsgeldig is. 196 DE STEFANI vult echter aan dat opdat een beding tot zaakvervanging rechtsgeldig zou zijn, de schenker aan de begiftigde moet hebben opgelegd om de sommen voortkomend uit de prijs van de vervreemding ten bezwarende titel van het geschonken goed te gebruiken. In de schenkingsakte zou de schenker dan een waardebestemming aan het geschonken goed gegeven hebben hetgeen zou volstaan tot zakelijke subrogatie.197 Deze stelling lijkt me nog veeleer een voortvloeisel te zijn uit de waardebestemmingsleer inzake zakelijke subrogatie, waarbij enkel met de waardebestemming wordt rekening gehouden om te kunnen besluiten tot zaakvervanging. Ingevolge het onderzoek naar zaakvervanging is echter reeds gebleken dat deze waardebestemmingsleer achterhaald is, waarbij zaakvervanging eerder vanuit de juridische functie moet worden bekeken met de daaraan verbonden voorwaarden. Inzake het standpunt van P. DE PAGE en DE STEFANI over een eventuele strijdigheid met het verbod tot erfovereenkomsten wordt hierna ingegaan. c)
Theoretische analyse van JANSEN (1)
Algemeen
69. Het was tot in 2011 wachten op een eerste grondige juridische analyse van de mogelijkheid tot zaakvervanging bij conventioneel recht van terugkeer, althans in de Nederlandstalige rechtsliteratuur. Als vertrekpunt gebruikt ook JANSEN de doctoraatsthesis van SAGAERT198. De a-typische restitutieverhoudingen ingevolgde de ontbinding van overeenkomsten en de herroeping van schenkingen met de mogelijke daaruit voortvloeiende zakelijke werking vereist om zakelijke subrogatie te kunnen toepassen, worden door SAGAERT 195
E. BEGUIN, “Quelques réflexions sur le retour conventionnel et la pratique notariale”, Rec.gén.enr.not. 2009, 26.015, 82. 196 P. DE PAGE, “Les donations. Actualité de certaines clauses”, in C. BIQUET-MATHIEU, A. DELIÈGE, P. LECOCQ, Y.-H. LELEU en M. VANWIJCK-ALEXANDRE (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 152. 197 I. DE STEFANI, “Le droit de retour”, in F. ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, J.-P. BOURS, A. CULOT, G. DEBOUCHE, P. DE PAGE, F. DERÈME, I. DE STEFANI, C. PRÜM en N. VANCRAYEBECK, La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2005, 142. 198 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 793 p.
40
besproken.199 Inzake schenkingen wordt echter geen onderzoek verricht naar de mogelijke zakelijke werking in hoofde van de schenker bij een schenking met conventioneel recht van terugkeer of enige andere schenking onderworpen aan een andere ontbindende voorwaarde. JANSEN heeft daaropvolgend juridisch onderzoek verricht naar laatstgenoemde hypothese.200 Hetgeen tevens op onrechtstreekse wijze een voortbouwen is op diens eigen doctoraatsthesis inzake beschikkings(on)bevoegdheid201. (2)
Toetsing van de voorwaarden tot zaakvervanging
70. Er is pas sprake van zakelijke subrogatie als diegene in wiens voordeel de zaakvervanging moet intreden, beschikt over een zakelijke aanspraak. De schenker moet dus over een zakelijk recht ofwel een zakelijke aanspraak beschikken opdat er zaakvervanging kan plaatsvinden. De zakenrechtelijke positie van de schenker behoeft nadere analyse. 71. Tijdens de zogenaamde wachttermijn, pendente conditione, heeft de schenker geen enkel eigendomsrecht of ander beperkt zakelijk recht op het geschonken goed.202 De schenker heeft aldus geen zakelijke rechten op het geschonken goed. Een zakelijke aanspraak behoeft echter niet steeds zakelijke rechten, ook rechten met zakelijke werking kunnen aanleiding geven tot zakelijke aanspraken.203 Net op dit punt stelt JANSEN dat de beperking van de beschikkingsbevoegdheid in hoofde van de begiftigde, in hoofde van de schenker een recht met zakelijke werking doet ontstaan.204 De zakelijke werking manifesteert zich volgens JANSEN op twee niveaus, namelijk de bescherming van de oorspronkelijke verkrijger bij dubbele beschikking en de bescherming van de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud in geval van tussentijds faillissement van de eigenaar.205 Zo wordt de verkrijger onder opschortende voorwaarde beschermd wanneer de eigenaar voorafgaandelijk aan de vervulling van de voorwaarde een tweede maal beschikt ten voordele van een derde.206 De zakelijke 199
V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 215-222. R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 247-285. 201 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 621 p. 202 H. DE PAGE, “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 685. 203 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 179. 204 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 259. 205 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 259. 206 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 259. 200
41
werking wordt volgens JANSEN ook aangetoond in het insolventierecht bij de werking van eigendomsvoorbehoud bij faillissement, waaruit kan worden afgeleid dat de eigenaar onder opschortende voorwaarde al beschikte over zakelijke rechten.207 Hieruit volgt dan dat de schenker beschikt over eigendomsrechten onder opschortende voorwaarde waardoor de situatie van de schenker zakenrechtelijk identiek is aan de verkrijger van een goed onder eigendomsvoorbehoud. De opschortende voorwaarde bestaat uit het intreden van de ontbindende voorwaarde, met name het vooroverlijden van de begiftigde.208 72. De schenker heeft dan een verzakelijkte eigendomsverwachting hetgeen in de Duitse literatuur met de term Anwartschaftsrecht wordt aangeduid. De figuur van het Anwartschaftsrecht wordt door sommige rechtsgeleerden en dit zowel in Duitsland als in Nederland bekritiseerd.209 In het BGB en het NBW worden immers de mogelijkheden tot zakelijke subrogatie limitatief opgesomd, alhoewel ook deze louter wettelijke zaakvervanging aan een evolutie onderhevig is.210 Er is bijgevolg een beperking met betrekking tot de beschikkingsbevoegdheid ontstaan, maar er is geen zakelijk recht verleend dat is afgeleid van het eigendomsrecht, waardoor men over een recht met zakelijke werking beschikt.211 De eerste voorwaarde met name een zakelijk recht of een recht met zakelijke werking op het oorspronkelijk geschonken goed van de zaakvervanging is bijgevolg vervuld. Als ook aan de andere voorwaarden van zaakvervanging voldaan is, kan dan zakelijke subrogatie intreden. Het meest problematisch is daarbij de zakenrechtelijke identificatie van de surrogaten met de oorspronkelijk geschonken goederen en aldus het oorzakelijk verband tussen het oorspronkelijk geschonken goed en het surrogaat. Indien met de prijs van een geschonken schilderij een wagen wordt gekocht en de gelden niet vermengd werden met andere gelden, dan zal de wagen als surrogaat terugkeren naar de schenker.212 73. Indien niet aan de voorwaarden tot zaakvervanging wordt voldaan, kan er krachtens het gemeen recht geen zaakvervanging intreden. Zo zal veelal het oorzakelijk verband tussen het
207
R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 260. 208 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 260. 209 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 305. 210 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 751. 211 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 307. 212 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 261.
42
oorspronkelijk geschonken goed en het surrogaat niet aanwezig zijn door een vermenging van gelden op een bankrekening.213 74. Zoals reeds aangehaald kan conventionele zaakvervanging mijns inziens enkel intreden als aan alle voorwaarden is voldaan. Een beding van zaakvervanging dat ertoe strekt dat de surrogaten sowieso moeten worden teruggegeven en dit ongeacht of voldaan is aan de voorwaarden van zaakvervanging, kan dan ook geen zakenrechtelijke uitwerking krijgen. Op grond van de loutere wilsuiting van de partijen kan immers geen zaakvervanging als handhavingsmechanisme intreden.214 Bijgevolg beschikt de schenker dan louter over een verbintenisrechtelijke aanspraak op dat goed en dient het conventioneel beding van zaakvervanging beschouwd te worden als een modulering van de vordering tot schadevergoeding die gemeenrechtelijk toekomt aan de schenker indien de zakelijke subrogatie niet mogelijk is.215 Omtrent de obligatoire remedies zal onder hierna worden ingegaan. 3.
Tussenbesluit
75. Het door JANSEN gevoerde onderzoek216 geeft aan dat bij een schenking onder ontbindende voorwaarde, namelijk met een bedongen terugkeer, de toepassing van zakelijke subrogatie mogelijk is op voorwaarde dat alle voorwaarden voor zaakvervanging zijn vervuld. Zulks is in beginsel mogelijk, maar vaak zal het oorzakelijk verband tussen de verkrijging van het surrogaat en het tenietgaan van het oorspronkelijk geschonken goed moeilijk aan te tonen zijn evenals het specialiteits – en identiteitsbeginsel ten aanzien van surrogaat zelf. Indien de partijen bedingen dat het surrogaat te allen tijde dient terug te keren of aan andere voorwaarden van de zaakvervanging niet moet worden voldaan, dan kan deze conventionele zaakvervanging
geen
enkele
zakelijke
werking
hebben
en
dus
niet
als
handhavingsmechanisme worden gebruikt. Bij niet vervulling van de voorwaarden tot zaakvervanging, kan een zogenaamd conventioneel beding tot zaakvervanging dan louter als een modulering van de vordering tot schadevergoeding worden beschouwd.
213
R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 262. 214 V. SAGAERT, “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 82. 215 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 263. 216 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 259-264.
43
C.
Beding betreffende toekomstige nalatenschappen 1.
Algemene schets van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen
76. Het beding over een toekomstige nalatenschap laat zich omschrijven als “elk beding waardoor louter eventuele rechten op een niet opengevallen nalatenschap of een bestanddeel ervan worden toegekend, gewijzigd of afgestaan”217. Deze definitie werd door DILLEMANS en VERSTRAETE218 afgeleid uit Cassatierechtspraak219 en nadien algemeen aangenomen door rechtsleer en rechtspraak.220 77. Opdat er sprake kan zijn van een erfovereenkomst dienen volgende voorwaarden te zijn vervuld. Het moet een beding betreffen. De meerderheidsopvatting stelt dat het verbod ook van toepassing is op eenzijdige verbintenissen en dus niet alleen op overeenkomsten.221 Dit beding moet een verbintenis bevatten. De bedinger moet zich ten aanzien van de nietopengevallen nalatenschap hebben willen verbinden. Een loutere belofte is geen verbintenis en kan dus nooit een erfovereenkomst uitmaken.222 Deze verbintenis moet een afwijking van de wettelijke regeling inhouden. Indien een uitzondering wettelijk is voorzien, dan kan deze geen verboden erfovereenkomst inhouden.223 Deze verbintenis moet ook betrekking hebben op een toekomstige nalatenschap. De erfovereenkomst moet aldus betrekking hebben op een nalatenschap van een persoon die op het ogenblik van het beding nog in leven is.224 Tenslotte mogen door de aangegane verbintenissen enkel louter eventuele rechten worden toegekend,
217
Cass. 10 november 1960, Pas.1961, I, 259; Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-80, 996; Cass. 9 maart 1989, Arr.Cass. 1988-89, 783. 218 R. DILLEMANS en J. VERSTRAETE, “Overzicht van rechtspraak. Erfenissen (1961-1967)”, TPR 1968, 375. 219 Cass. 10 november 1960, Pas.1961, I, 259. 220 Zie voor een overzicht N. VAN HIMME, “Het verbod van erfovereenkomsten – Quo vadimus? – Rechtsvergelijkende studie over de toekomst van het verbod en mogelijke oplossingen voor het Belgische erfrecht”, Not.Fisc.M. 2011, 256. Voor kritiek en nuancering op deze omschrijving zie J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 1-91. 221 J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 78; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 968. 222 J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 79; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 968. 223 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 969; J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 81. 224 J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 81; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 970.
44
gewijzigd of afgestaan.225 Deze louter eventuele rechten vormen het sleutelcriterium om het onderscheid te maken tussen enerzijds de geldige bedingen met uitwerking bij overlijden en anderzijds de met artikel 1130, lid 2 Burgerlijk Wetboek strijdige bedingen.226 78. Alvorens in te gaan op een diepgaandere ontleding van het begrip louter eventuele rechten dient het onderscheid te worden gemaakt tussen drie soorten verboden bedingen zijnde: bedingen betreffende een niet opengevallen nalatenschap in zijn geheel of betreffende een deel van een niet opengevallen nalatenschap, bedingen betreffende rechten die men eventueel zal hebben in de nalatenschap van een derde en die men als een attribuut van het erfgenaam of legataris zijn kan beschouwen, en tenslotte de bedingen betreffende een welbepaald bestanddeel van een niet opengevallen nalatenschap.227 Enkel de laatste categorie is van belang in dit onderzoek en dan nog specifieker de bedingen die betrekking hebben op een bestanddeel van de eigen toekomstige nalatenschap.228 CASMAN vindt dat het begrip erfovereenkomst op deze wijze te ver gedreven wordt en dat overeenkomsten over de eigen nalatenschap die slechts bepaalde goederen tot voorwerp hebben en aldus ten bijzondere titel gesloten zijn, niet verboden zijn. Deze stelling lijkt eerder een kritische stem te zijn op de huidige draagwijdte van het verbod van erfovereenkomsten, dan een daadwerkelijk onderbouwde theoretische stelling.229 79. Centraal criterium om over het al dan niet louter eventueel zijn van een recht te oordelen is “de vraag of de bedinger zich al dan niet het recht heeft voorbehouden om nog over het goed te beschikken”230.
225
J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 84; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 970. 226 J. BAEL, “Een pleidooi voor een fundamenteel andere interpretatie van het verbod van erfovereenkomsten”, in R. BARBAIX en F. SWENNEN (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 20; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 970. 227 J. BAEL, “Een pleidooi voor een fundamenteel andere interpretatie van het verbod van erfovereenkomsten”, in R. BARBAIX en F. SWENNEN (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 20-23. 228 J. BAEL, “Een pleidooi voor een fundamenteel andere interpretatie van het verbod van erfovereenkomsten”, in R. BARBAIX en F. SWENNEN (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 24. 229 R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 341. 230 J. BAEL, “Een pleidooi voor een fundamenteel andere interpretatie van het verbod van erfovereenkomsten”, in R. BARBAIX en F. SWENNEN (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 25.
45
Daarnaast moet het onderscheid gemaakt worden tussen geldige rechten onder ontbindende voorwaarde en louter eventuele rechten. Dit gebeurt aan de hand van het zogenaamde potestatieve element. 231 Zo volstaat dat het beding afhangt van een externe gebeurtenis en de wil van de bedinger ofwel van de wil van een derde en de wil van de bedinger. Zodra er een potestatief element aanwezig is, betreft het de toekenning van louter eventuele rechten.232 Bijgevolg komt BAEL tot het volgende criterium: “Er is dan sprake van de toekenning van louter eventuele rechten betreffende een bestanddeel van een toekomstige nalatenschap, als men niet zeker weet of dat goed wel nog deel zal uitmaken van de nalatenschap bij het overlijden van de bedinger én die onzekerheid verband houdt met de wil van degene die de rechten toekent, of, nog anders uitgedrukt, als het antwoord op de vraag of het goed bij het overlijden van de bedinger wel nog deel zal uitmaken van zijn vermogen, mede afhangt van de wil van de bedinger.”233 Tenslotte moet de mogelijkheid om terug te komen op de verbintenis een juridische mogelijkheid betreffen en aldus geen feitelijke mogelijkheid.234 2.
Ontleding van de stellingen in de rechtsleer a)
Stellingen P. DE PAGE – DE STEFANI
80. P. DE PAGE heeft onderzoek verricht naar deze clausule van zaakvervanging in het licht van het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen.235 Bij het opmaken van een eigen standpunt ent hij zich op Franse rechtspraak en rechtsleer. GRIMALDI stelt volgens P. DE PAGE immers dat indien het recht van terugkeer de schenker in staat stelt om meer terug te krijgen dan hetgeen hij geschonken heeft, het beding nietig zal zijn omdat het een verboden beding betreffende de toekomstige nalatenschap van de begiftigde uitmaakt.236
231
J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 102. J. BAEL, “Een pleidooi voor een fundamenteel andere interpretatie van het verbod van erfovereenkomsten”, in R. BARBAIX en F. SWENNEN (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 28. 233 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 94. 234 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 101. 235 P. DE PAGE, “Les donations. Actualité de certaines clauses”, in C. BIQUET-MATHIEU, A. DELIÈGE, P. LECOCQ, Y.-H. LELEU en M. VANWIJCK-ALEXANDRE (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 152. 236 P. DE PAGE, “Les donations. Actualité de certaines clauses”, in C. BIQUET-MATHIEU, A. DELIÈGE, P. LECOCQ, Y.-H. LELEU en M. VANWIJCK-ALEXANDRE (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 152. 232
46
P. DE PAGE vindt deze zienswijze te absoluut237, maar verwijst inzake het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen wel naar DELNOY die nog steeds een aanhanger is van de absolute nietigheid bij een schending van dit verbod dat de openbare orde en goede zeden zou raken.238 Het conventioneel recht van terugkeer is gegrond op een ontbindende voorwaarde waardoor de schenker een welbepaald recht definitief verwerft in het vermogen van de begiftigde. Het betreft aldus een definitief recht van terugkeer.239 Volgens P. DE PAGE onderwerpt het beding van zaakvervanging de verrichting aan een kans wat betreft de surrogaten op de dag van het overlijden van de begiftigde, in de zin dat de schenker ofwel kan winnen ingeval van een meerwaarde ofwel kan verliezen ingeval van een minderwaarde, hetgeen deel uitmaakt van de contractuele aard van het recht van terugkeer. Sterker gesteld zou dit deel uitmaken van het recht van de schenker om zelf het recht van conventionele terugkeer, ingericht door de artikelen 951 en 952 Burgerlijk Wetboek, te organiseren.240 De contractuele vrijheid tussen partijen en de wettelijke mogelijkheid tot het organiseren van een conventionele terugkeer voortvloeiend uit de artikelen 951 en 952 Burgerlijk Wetboek wordt aangehaald als element om te besluiten dat een schending van het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen een te verregaande en absolute conclusie is. 81. Deze stelling wordt volledig ondersteund door DE STEFANI241. Zij gaat nog verder door te stellen dat er geen sprake kan zijn van louter eventuele rechten in hoofde van de begiftigde omdat diens enige keuze en vrijheid is om al dan niet over te gaan tot een vervreemding van het geschonken goed.242 Vanaf deze vervreemding zouden dan de verplichtingen spelen ten aanzien van de begiftigde opdat een mogelijke terugkeer met toepassing van zaakvervanging, zoals deze contractueel werd overeengekomen tussen de schenker en de begiftigde, uitwerking kan krijgen. Daarnaast moet volgens DE STEFANI nog worden opgemerkt dat de zaakvervanging net een van de voorwaarden is die door de schenker aan de begiftigde worden 237
P. DE PAGE, “Les donations. Actualité de certaines clauses”, in C. BIQUET-MATHIEU, A. DELIÈGE, P. LECOCQ, Y.-H. LELEU en M. VANWIJCK-ALEXANDRE (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 152. 238 P. DELNOY, “Les libéralités et les successions”, Brussel, Larcier, 2009, 178. 239 P. DE PAGE, “Les donations. Actualité de certaines clauses in C. BIQUET-MATHIEU, A. DELIÈGE, P. LECOCQ, Y.-H. LELEU en M. VANWIJCK-ALEXANDRE (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 152. 240 P. DE PAGE, “Les donations. Actualité de certaines clauses in C. BIQUET-MATHIEU, A. DELIÈGE, P. LECOCQ, Y.-H. LELEU en M. VANWIJCK-ALEXANDRE (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 152. 241 I. DE STEFANI, “Le droit de retour”, in F. ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, J.-P. BOURS, A. CULOT, G. DEBOUCHE, P. DE PAGE, F. DERÈME, I. DE STEFANI, C. PRÜM en N. VANCRAYEBECK, La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2005, 145. 242 I. DE STEFANI, “Le droit de retour”, in F. ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, J.-P. BOURS, A. CULOT, G. DEBOUCHE, P. DE PAGE, F. DERÈME, I. DE STEFANI, C. PRÜM en N. VANCRAYEBECK, La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2005, 145.
47
opgedrongen waardoor deze begiftigde meestal de keuze heeft om ofwel de schenking te aanvaarden ofwel de schenking te weigeren.243 Dit laatste argument lijkt mijns inziens eerder van pragmatische aard te zijn en van juridisch ondergeschikt belang. 82. Desalniettemin pleit P. DE PAGE ervoor om toch voorzichtigheidshalve, en om op die manier alle mogelijke kritiek te vermijden, een alternatief beding te gebruiken waarbij aan de schenker de keuze wordt gegeven om ofwel het surrogaat terug te nemen ofwel een som geld die verbonden wordt aan de waarde van het vervreemde goed.244 b)
Opmerkingen op de Stellingen P. DE PAGE – DE STEFANI
83. Het argument van P. DE PAGE dat de zaakvervanging niet meer is dan de veruitwendiging van de contractsvrijheid bij een conventioneel recht van terugkeer waarbij er een kans is tot minwaarde en meerwaarde, is zuiver pragmatisch van aard. Het geeft geen enkele juridische grondslag aan op basis waarvan kan besloten worden dat de zaakvervanging geen louter eventuele rechten in de toekomstige nalatenschap van de begiftigde doet ontstaan. De stelling P. DE PAGE kan dan ook niet gevolgd worden. 84. DE STEFANI gaat wel in op het louter eventueel zijn van de rechten, maar stelt daarbij dat de enige keuze of vrijheid die zich in hoofde van de begiftigde situeert, het al dan niet overgaan tot vervreemding is, waarbij nadien de opgelegde verplichtingen inzake zaakvervanging spelen. Op basis van dit argument zou dan moeten worden besloten dat er geen louter eventuele rechten in hoofde van de begiftigde spelen. Hetgeen echter werkelijk van belang is om na te gaan of er sprake is van de toekenning van louter eventuele rechten, is het antwoord op de vraag of het goed bij het overlijden van de bedinger wel nog deel zal uitmaken van zijn vermogen en dit mede afhangt van de wil van de begiftigde.245 De stelling DE STEFANI gaat hieraan voorbij en kan bijgevolg evenmin overtuigen.
243
I. DE STEFANI, “Le droit de retour”, in F. ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, J.-P. BOURS, A. CULOT, G. DEBOUCHE, P. DE PAGE, F. DERÈME, I. DE STEFANI, C. PRÜM en N. VANCRAYEBECK, La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2005, 145. 244 P. DE PAGE, “Les donations. Actualité de certaines clauses”, in C. BIQUET-MATHIEU, A. DELIÈGE, P. LECOCQ, Y.-H. LELEU en M. VANWIJCK-ALEXANDRE (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 152-153. 245 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 94.
48
c)
Stelling BAEL
85. Naar aanvoelen van BAEL246 bekomt de schenker ingevolge een beding van conventioneel recht van terugkeer met zakelijke subrogatie louter eventuele rechten. Deze stelling wordt hierna stapsgewijs geanalyseerd waarbij eerst wordt ingegaan op het conventioneel recht van terugkeer om vervolgens de zaakvervanging eraan toe te voegen. Dit alles in confrontatie met het verbod op bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen. (1)
Conventioneel recht van terugkeer & het verbod van
erfovereenkomsten 86. Er worden door BAEL vier argumentaties onderzocht om te oordelen of het conventioneel recht van terugkeer al dan niet een beding betreffende een toekomstige nalatenschap vormt. Deze argumentaties zijn: 1) er worden geen louter eventuele rechten toegekend door de begiftigde; 2) er is geen sprake van een erfovereenkomst indien de overeenkomst een ander vermogen dan een nalatenschap tot voorwerp heeft; 3) de terugwerkende kracht van de ontbindende voorwaarde leidt ertoe dat de geschonken goederen geacht worden nooit tot het vermogen van de begiftigde behoord te hebben; 4) de stelling dat de ontbindende voorwaarde nooit de toekenning van louter eventuele rechten inhoudt.247 BAEL is terecht van oordeel dat de tweede en derde argumentatie dienen te worden verworpen en dat de eerste argumentatie ernstige problemen en implicaties ten aanzien van de praktijk zou veroorzaken, althans ten aanzien van bepaalde modaliteiten van het conventioneel recht van terugkeer en een eventuele overdracht of verzaking ervan. Vandaar dat hierbij enkel aandacht wordt besteed aan de vierde argumentatie, dewelke mijns inziens navolging dient te krijgen. 87. Het vierde standpunt erkent dat het conventioneel recht van terugkeer een bepaling inhoudt over een goed dat deel uitmaakt van de nalatenschap van de begiftigde of van diens vermogen bij het overlijden. De begiftigde heeft evenwel door de aanvaarding van de schenking onder ontbindende voorwaarde geen rechten toegekend, gewijzigd of afgestaan. De ontbindende voorwaarde gaat immers uit van de schenker en de begiftigde aanvaardt die opgelegde voorwaarde, die een onverbrekelijk geheel vormt met de schenking.248
246
J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 282. J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 267-271. 248 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 272. 247
49
De begiftigde kent geen louter eventuele rechten toe op het geschonken goed bij het overlijden van de begiftigde. Er worden net rechten aan de begiftigde ontnomen door de schenker op het ogenblik van de vervulling van de ontbindende voorwaarde. De schenker kent als het ware een begrensd recht toe aan de begiftigde. De begiftigde bekomt dat recht slechts mits de ontbindende voorwaarde, en om die reden is, wanneer de voorwaarde zich vervult, dat recht niet meer aanwezig in de nalatenschap van de begiftigde. Het is dus niet op grond van de terugwerkende kracht van de ontbindende voorwaarde maar wel op grond van het feit dat de oorspronkelijke toekenning door de schenker oorspronkelijk de rechten van de begiftigde heeft afgebakend, dat er geen sprake is van louter eventuele rechten. Bijgevolg verdwijnt het geschonken goed bij het overlijden van de begiftigde, op grond van de beschikking vanwege de schenker, uit de nalatenschap van de begiftigde.249 88. Kort samengevat stelt BAEL dat het conventioneel recht van terugkeer geen beding betreffende een toekomstige nalatenschap vormt omdat het beding uitgaat van de schenker en niet van de begiftigde. De begiftigde kent aldus geen louter eventuele rechten toe op een bestanddeel van zijn toekomstige nalatenschap.250 (2)
Zaakvervanging bij een conventioneel recht van terugkeer & het
verbod van erfovereenkomsten 89. Naast bedingen betreffende een niet opengevallen nalatenschap in haar geheel of betreffende een deel van een toekomstige nalatenschap, vallen ook bedingen betreffende een bepaalde categorie van goederen die iemand bij zijn overlijden bezit, onder het verbod van artikel 1130, lid 2 Burgerlijk Wetboek. Ter illustratie wordt de schenking van een welbepaalde effectenportefeuille aangehaald.
Indien men daarbij
bedingt dat bij
vooroverlijden van de begiftigde, niet de geschonken effecten zelf, maar wel de effecten die ingevolge wederbelegging in de plaats daarvan zijn gekomen terugkeren naar de schenker, dan houdt deze bepaling louter eventuele rechten in voor de schenker.251 90. In tegenstelling tot bij het conventioneel recht van terugkeer, lijkt de theorie van de ontbindende voorwaarde, de zogenaamde vierde argumentatie, volgens BAEL geen oplossing 249
J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 272-273. 250 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 280. 251 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 282.
50
aan te reiken voor het probleem van de zaakvervanging. Indien men bij het conventioneel recht van terugkeer zakelijke subrogatie bedingt, dan beperkt de schenker niet de rechten van de begiftigde met betrekking tot de geschonken goederen. De begiftigde kent net wél rechten toe met betrekking tot de goederen die in de toekomst aan de begiftigde zullen toebehoren. Nu, als deze door de begiftigde toegekende rechten die uitwerking hebben bij diens overlijden louter eventueel zijn, dan valt het beding tot zaakvervanging onder het verbod van erfovereenkomsten. Het louter eventueel zijn van die rechten vindt de grondslag in het feit dat men op het ogenblik van de schenkingsakte niet weet waaruit die categorie van goederen zal bestaan bij het overlijden van de begiftigde.252 91. Omwille van het toekennen van louter eventuele rechten vermijdt men volgens BAEL best het gebruik van een clausule van zaakvervanging. Niettemin blijft de schenking dan in principe haar geldigheid behouden. Wel zal het beding van conventionele terugkeer met een dergelijke clausule van zaakvervanging ongeldig zijn bij het toekennen van louter eventuele rechten.253 (3)
Navolging van de Stelling BAEL
92. Ook MASSCHELEIN raadt het gebruik van het beding tot zaakvervanging af wegens een mogelijke schending van het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen en dit op grond van de stelling BAEL .254 SPRUYT volgt op zijn beurt MASSCHELEIN door af te raden een dergelijke clausule op te nemen en is dus op onrechtstreekse wijze ook aanhanger van de stelling BAEL.255 Tenslotte merkt ook DE WULF een mogelijke strijdigheid met dit verbod op.256 Zijn conclusie ten aanzien van het gebruik van een beding tot zaakvervanging is echter van andere aard. Op dit ogenblik wordt deze clausule immers volgens DE WULF door de fiscale administratie voor geldig aanschouwd, waardoor het nuttig kan zijn om bij vervreemding van het geschonken goed het beginsel van de zaakvervanging voorop te stellen en de betaling van een geldsom in subsidiaire orde te bedingen indien de zaakvervanging problemen zou stellen of in rechte door de betrokkene zou worden betwist.257 Op de 252
J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 282. J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 283. 254 M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 110. 255 E. SPRUYT, “De schenking: het paradepaard van de successieplanning”, AFT 2008, 88. 256 C. DE WULF, “De schenkingen onder levenden”, in C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht. Het Opstellen van Notariële Akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nr. 591. 257 C. DE WULF, “De schenkingen onder levenden”, in C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht. Het Opstellen van Notariële Akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nrs. 591-593. 253
51
aanvaarding van deze clausule door de fiscale administratie en de evolutie ter zake wordt hierna ingegaan. (4)
Besluit ten aanzien van Stelling BAEL
93. Het beding van zaakvervanging bij een conventioneel recht van terugkeer moet worden ondergebracht in de derde categorie van verboden erfovereenkomsten met name beding betreffende een welbepaald bestanddeel van de eigen toekomstige nalatenschap258. Zoals terecht door BAEL wordt aangetoond, worden bij een beding tot zaakvervanging louter eventuele rechten toegekend door de begiftigde over diens eigen toekomstige nalatenschap aan de schenker. Op het ogenblik van de schenkingsakte weet men immers niet waaruit de categorie van goederen of het welbepaald bestanddeel zal bestaan bij het overlijden van de begiftigde. Bijgevolg maakt een dergelijk beding tot zaakvervanging een verboden erfovereenkomst uit. 3.
Tussenbesluit
94. Alhoewel in de meeste werkstukken de link met het verbod tot bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen schijnbaar achterwege gelaten wordt, blijkt nét dit verbod veruit de meeste implicaties met zich mee te brengen. Zoals door BAEL wordt aangevoerd zal een beding tot zaakvervanging bij een conventioneel recht van terugkeer de toekenning van louter eventuele rechten op een welbepaald bestanddeel van de toekomstige nalatenschap van de begiftigde met zich meebrengen. 95. Ten aanzien van feitelijke universaliteiten dient er toch nog een toevoeging aan deze theorie te worden gemaakt. Als men ervan uitgaat dat de vervanging van bestanddelen binnen feitelijke universaliteiten een kenmerk van de feitelijke universaliteit zelf is, en geen toepassing van zakelijke subrogatie, dan gaat hetgeen uiteengezet wordt over een effectenportefeuille niet meer op. Deze effectenportefeuille keert dan immers bij de vervulling van de ontbindende voorwaarde terug in de staat waarop ze zich op het ogenblik van de vervulling bevindt. Er is geen nood aan een beding tot zaakvervanging, een conventioneel beding tot terugkeer volstaat. De vraag die zich hierbij opdringt is óf een schenking met conventioneel recht van terugkeer dan ook geen verboden erfovereenkomst uitmaakt. Net zoals bij schenkingen van andere goederen, wordt de ontbindende voorwaarde door de 258
J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 89.
52
schenker opgelegd waardoor het goed, bij toepassing van die vierde argumentatie, uit de nalatenschap van de begiftigde verdwijnt op grond van de beschikking vanwege de schenker. Ook hierbij gaat het beding uit van de schenker en niet van de begiftigde. Opnieuw dient echter te worden nagegaan of de begiftigde rechten toekent met betrekking tot goederen die in de toekomst aan de begiftigde zullen behoren. Op dit punt bevindt de feitelijke universaliteit zich mijns inziens in een schemerzone. Een effectenportefeuille wordt immers aanzien als een algemeenheid die een eigen bestaan leidt los van de samenstellende effecten.259 De effectenportefeuille blijft dan als algemeenheid een eigen bestaan leiden. Er wordt bijgevolg niet bedongen dat de wederbelegde effecten zullen terugkeren naar de schenker, maar wel de effectenportefeuille zelf. Het is net een kenmerk van de effectenportefeuille, als feitelijke universaliteit, dat de wisselende samenstelling deze zaak niet doet veranderen.260 Het louter eventueel zijn lijkt hierbij dan geen grondslag te kunnen vinden in het feit dat men op het ogenblik van de schenkingsakte niet weet waaruit dat bestanddeel of die categorie van goederen zal bestaan bij het overlijden van de begiftigde.261 Daaruit volgt dat een conventioneel recht van terugkeer bij de schenking van een feitelijke universaliteit uitwerking kan krijgen en aldus niet strijdig is met het verbod van erfovereenkomsten.
259
V. SAGAERT, “Oude zakenrechtelijke figuren met nut voor een moderne familiale vermogensplanning”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 239; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik/Bevoegdheid vruchtgebruiker/Effectenportefeuille: civiele aspecten”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 395. 260 R. JANSEN, “Beschikkings(on)bevoegdheid”, onuitg. doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen, 2009, 551. 261 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 282.
53
IV.
ONTLEDING VAN DE PROBLEMATIEK OP FISCAALRECHTELIJK VLAK
96. De problematiek van de zaakvervanging stelt zich in principe niet op fiscaal vlak indien men zoals BAEL aanneemt dat de bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen de openbare orde niet schenden262. Inzake de kwalificatie van de nietigheidssanctie bij een verboden erfovereenkomst heeft het Hof van Cassatie op 31 oktober 2008263 een heel belangrijk arrest geveld. In dit arrest stelt het Hof van Cassatie impliciet dat een verboden erfovereenkomst sinds de wet van 22 april 2003264 niet langer strijdig is met de openbare orde. Uit het voornoemd arrest wordt door een steeds groter aandeel van de Nederlandstalige rechtsleer op grond van een a contrario redenering geoordeeld dat het verbod op erfovereenkomsten niet langer de openbare orde en goede zeden raakt waardoor er slechts sprake kan zijn van een relatieve nietigheid en dus niet langer van een absolute nietigheid.265 Al zijn er ook auteurs die deze redenering niet volgen en nog steeds aanhangers zijn van de absolute nietigheid.266 De stelling dat dit Cassatiearrest een mijlpaalarrest is omdat uit de motivering van het Hof van Cassatie blijkt dat het verbod van erfovereenkomsten vroeger wel van openbare orde was, maar dat nu niet meer is, dient te worden bijgetreden.267 97. De relatieve nietigheid kan enkel worden ingeroepen door personen die door de rechtsregel worden beschermd. Artikel 1130, lid 2 Burgerlijk Wetboek beoogt de bescherming van diegene die louter eventuele rechten op een geheel of een deel van een toekomstige nalatenschap, of een welbepaald bestanddeel daarvan, bekomt of afstaat. Bijgevolg zullen de beide partijen bij de erfovereenkomst, zowel diegene die zich verbonden heeft betreffende een toekomstige nalatenschap, in casu de begiftigde, en de wederpartij die 262
J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 283, vn. 815. 263 Cass. 31 oktober 2008, AR C.06.0455.N. 264 Wet 22 april 2003 tot wijziging van enkele bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 22 mei 2003, 28223. 265 H. CASIER, N. GEELHAND DE MERXEM, I. SCHUERMANS en B. VERDICKT, “De erfovereenkomst is niet langer strijdig met de openbare orde. Een nieuw mijlpaalarrest inzake successieplanning”, TEP 2010, 126; R. DEKKERS en H. CASMAN, “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 343; E. TURPYN, “Het finaal verrekenbeding: een verboden erfovereenkomst?”, T.Not. 2010, 64. 266 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 965. Zie ook N. VAN HIMME, “Het verbod van erfovereenkomsten – Quo vadimus? – Rechtsvergelijkende studie over de toekomst van het verbod en mogelijke oplossingen voor het Belgische erfrecht”, Not.Fisc.M. 2011, 262. 267 Zie voor een uitgebreide analyse: J. BAEL, “Schenkingen, testamenten en erfovereenkomsten”, in X., Rechtskroniek voor het notariaat 15, Brugge, die Keure, 203-209; H. CASIER, N. GEELHAND DE MERXEM, I. SCHUERMANS en B. VERDICKT, “De erfovereenkomst is niet langer strijdig met de openbare orde. Een nieuw mijlpaalarrest inzake successieplanning”, TEP 2010, 135-137.
54
de rechten op de toekomstige nalatenschap verwerft, in casu de schenker, de nietigheid kunnen inroepen.268 De relatieve nietigheid kan bijgevolg worden ingeroepen door de erfgenamen of de legatarissen van de vooroverleden begiftigde alsook door de schenker. 98. De gevolgen van de relatieve nietigheid ten aanzien van de fiscale administratie zijn van immens belang. Zo oordeelde BAEL269 reeds dat op grond van het ministeriële antwoord op de parlementaire vraag van DELCROIX van 30 april 1998270 kan worden afgeleid dat de ongeldigheid van een clausule in een conventioneel recht van terugkeer niet zal leiden tot een vordering tot nietigverklaring indien het een betrekkelijke, relatieve nietigheid betreft. Anno 2012 oordeelt de meerderheid van de rechtsleer dat de fiscale administratie enkel de absolute nietigheid kan inroepen, en dus niet de relatieve nietigheid. Zo oordeelde de fiscale administratie dat zij in principe geen rechter is over de geldigheid van een overeenkomst en geen stelling inneemt ten aanzien van de burgerrechtelijke geldigheid van dergelijke overeenkomsten, tenzij het een absolute nietigheid betreft.271 Vanuit dit standpunt van de fiscale administratie kan worden afgeleid dat zij zich niet zullen kunnen beroepen op de relatieve nietigheid van het beding tot zaakvervanging om op die manier te stellen dat het surrogaat deel uitmaakt van de nalatenschap en aldus aanleiding geeft tot de heffing van successierechten. Er blijkt echter in de notariële praktijk dat de fiscale administratie toch bedingen tot zaakvervanging poogt te verwerpen wegens een strijdigheid met het verbod van erfovereenkomsten.
268
J. BAEL, “Schenkingen, testamenten en erfovereenkomsten”, in X., Rechtskroniek voor het notariaat 15, Brugge, die Keure, 206. 269 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 283, vn. 815. 270 Vr. en Antw. Senaat 1997-98, 30 april 1998, 4043-4044 (Vr. nr. 1049 DELCROIX) 271 Circulaire nr. 2/2006 (AFZ 06/2006 – Dos. E.E./L. 149) d.d. 08.02.2006, nr.34. Zie J. BAEL, “Schenkingen, testamenten en erfovereenkomsten”, in X., Rechtskroniek voor het notariaat 15, Brugge, die Keure, 208.
55
V.
ZAAKVERVANGING IN DE NOTARIËLE PRAKTIJK
99. DE WULF stelt voor om in de notariële praktijk de volgende clausule te gebruiken omdat zijns inziens de fiscale administratie op dit ogenblik de geldigheid van een beding tot zaakvervanging niet betwist: “Indien het hierbij geschonken goed bij het overlijden van de begiftigde, om welke reden ook, niet meer zou behoren tot zijn vermogen, zal de terugkeer betrekking hebben op alle goederen die in de plaats zijn gekomen van het geschonken goed, met de uitdrukkelijke bepaling dat deze zakelijke indeplaatsstelling in de ruimst mogelijke zin moet worden opgevat. Indien en in de mate dat deze bepaling van zakelijke indeplaatsstelling niet kan worden toegepast, evenals indien deze bepaling van zakelijke indeplaatsstelling ongeldig zou worden geacht bij een definitieve rechterlijke beslissing, zal ingevolge het conventioneel recht van terugkeer aan de schenker een som geld moeten worden teruggegeven gelijk aan de waarde van het vervreemde geschonken goed op de dag van zijn vervreemding, verhoogd met de wettelijke interest vanaf de dag van het overlijden van de begiftigde.”272 Dit beding voorziet dus in een alternatief indien de zakelijke indeplaatsstelling nietig zou worden verklaard wegens de schending van het verbod op erfovereenkomsten. Niettemin moet er worden opgemerkt dat de fiscale administratie anno 2012 steeds meer bedingen tot zaakvervanging verwerpt. Dit op grond van het verbod op erfovereenkomsten. De vraag is of de fiscale administratie daarbij uitgaat van de absolute nietigheid van verboden erfovereenkomsten of haar eigen regels inzake het niet inroepen van relatieve nietigheden schendt. 100. Men kan ook een alternatief beding invoegen zonder enige zaakvervanging. Zo kan worden overeengekomen de begiftigde het recht krijgt de geschonken goederen te vervreemden op last aan de schenker een welbepaald bedrag terug te betalen indien de ontbindende voorwaarde zich voordoet.273
272
C. DE WULF, “De schenkingen onder levenden”, in C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht. Het Opstellen van Notariële Akten, Mechelen, Kluwer, 2011, nr. 593. 273 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in X., Familiale vermogensplanning 20032004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 187; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, 250; I. DE STEFANI, “Le droit de retour”, in F. ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, J.-P. BOURS, A. CULOT, G. DEBOUCHE, P. DE PAGE, F. DERÈME, I. DE STEFANI, C. PRÜM en N. VANCRAYEBECK, La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-laNeuve, Anthemis, 2005, 138; M.A. MASSCHELEIN, “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 110; E. SPRUYT, “De schenking: het paradepaard van de successieplanning”, AFT 2008, 87.
56
“Het recht van terugkeer zal geen afbreuk doen aan de vervreemdingen toegestaan door de begiftigde, noch aan de hypotheken of andere zakelijke rechten die de begiftigde op het geschonken goed gevestigd heeft. In dat geval moeten de erfgenamen van de begiftigde een som teruggeven, gelijk aan de waarde van het goed op de dag van de vervreemding, en de wettelijke interest vanaf het overlijden. De waarde van het goed wordt geschat op de dag van de vervreemding, maar rekening houdend met de staat op de dag van de schenking. Iedere verbetering of verslechtering komt voor rekening van de begiftigde. Bij gebrek aan overeenstemming zal de waarde door een deskundige bepaald worden”274 101. De schenker verkrijgt hierdoor een vordering tot afgifte tegen de nalatenschap. Deze vordering is louter chirografair waardoor men in samenloop komt met andere schuldeisers van de nalatenschap. De zakenrechtelijke overdracht gebeurt dan niet automatisch, maar dient door diegene aan wie de nalatenschap toekomt te gebeuren.275 Vanuit fiscaal oogpunt leidt het verkrijgen van de som niet tot de heffing van successierechten in hoofde van de schenker, omdat het recht, de last, vervat zit in de schenkingstitel zelf. Evenmin kan de uitvoering van deze last met successierechten worden belast. De schuldvordering kan worden aangemerkt als een passiefpost in de nalatenschap. 276 Deze clausule brengt echter ook enkele risico’s met zich mee. De schuldvordering kan immers groter blijken te zijn dan het resterende vermogen in de nalatenschap hetgeen logischerwijze in het nadeel speelt van de erfgenamen van de begiftigde. Indien de schenker in die hypothese afziet van de schuldvordering, dan maakt dat opnieuw een schenking uit met alle daaraan verbonden gevolgen.277 102. Het blijkt duidelijk dat in de notariële praktijk steeds wordt ingespeeld op de mogelijke vordering tot schadevergoeding indien het conventioneel recht van terugkeer geen uitwerking kan krijgen. Het uitwerken van bedingen tot de begroting van de waarde is dan ook van cruciaal belang om bij het vooroverlijden van de begiftigde iedere discussie omtrent de hoegrootheid van de vordering tot schadevergoeding in de kiem te smoren. 274
L. RAUCENT, “Les donations-Formulaire”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 1993, 33. R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 263. 276 R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 264. 277 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in X., Familiale vermogensplanning 20032004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 188; M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 468. 275
57
BESLUIT 103. Uit dit onderzoek blijkt dat zaakvervanging voornamelijk van belang kan zijn bij de schenking van welbepaalde roerende goederen. Bij deze roerende goederen speelt de beschermingsregel vervat in artikel 2279 Burgerlijk Wetboek ten aanzien van derden te goeder trouw. In die hypothese blijkt de positie van de schenker plots precair te zijn, aangezien de schenker het geschonken goed, bij vervulling van de ontbindende voorwaarde, niet ten aanzien van de derde-verkrijger te goeder trouw kan revindiceren. Een conventioneel recht van terugkeer volstaat in deze situatie dus niet om de positie van de schenker bij het vooroverlijden van de begiftigde te beschermen. Een schenker van onroerende goederen en onlichamelijke goederen heeft daarentegen een veel sterkere positie ten aanzien van derdeverkrijgers. Er mag immers niet voorbijgegaan worden aan de rechten die de schenker bij een conventioneel recht van terugkeer uit artikel 952 Burgerlijk Wetboek put. 104. Zaakvervanging kan in beginsel burgerrechtelijk toepassing vinden bij een schenking met een beding tot terugkeer. Als handhavingsmechanisme kan zakelijke subrogatie weliswaar enkel toepassing vinden indien alle uiteengezette voorwaarden worden vervuld. Er kunnen bijgevolg slechts zakenrechtelijke aanspraken in hoofde van de schenker ontstaan indien alle voorwaarden zijn vervuld. Het recht met zakelijke werking in hoofde van de schenker werd op grond van de theorie JANSEN aangetoond.278 De vervulling van de resterende voorwaarden is echter telkens afhankelijk van de concrete situatie. Vanuit de eerste invalshoek lijkt zaakvervanging dan ook in beginsel in welomlijnde hypotheses toepassing te kunnen vinden bij een schenking met conventioneel recht van terugkeer. 105. Een van de belangrijkste kenmerken van de zaakvervanging is echter de subsidiaire aard ervan. Zakelijke subrogatie kan slechts toepassing vinden indien zij geen schending uitmaakt van ofwel de openbare orde en goede zeden ofwel dwingend recht. Bij het onderzoek naar het verbod van erfovereenkomsten moet tot de conclusie worden gekomen dat het opnemen van de zaakvervanging bij een beding tot terugkeer een verboden beding betreffende de toekomstige nalatenschap van de begiftigde uitmaakt. Daaruit volgt dat bij een schenking met conventioneel recht van terugkeer geen zakelijke subrogatie kan worden toegepast, noch een
278
R. JANSEN, “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 259-264.
58
beding tot zaakvervanging kan worden opgenomen. Deze zaakvervanging maakt immers een inbreuk uit op dwingende wetgeving en zal aldus aanleiding geven tot relatieve nietigheid overeenkomstig het Cassatiearrest van 31 oktober 2008.279 106. Een uitzondering kan worden gemaakt ten aanzien van de feitelijke universaliteiten, hoewel het strikt bekeken geen uitzondering is. De vervanging van de onderliggende bestanddelen blijkt een kenmerk van de feitelijke universaliteit zelf te zijn en dus geen toepassing van de zaakvervanging. Een conventioneel recht van terugkeer volstaat dan om bijvoorbeeld een effectenportefeuille te laten terugkeren naar de schenker bij het vooroverlijden van de begiftigde, zelfs indien de samenstelling ervan ondertussen gewijzigd is. Ook in deze hypothese dringt een toetsing van het verbod tot erfovereenkomsten zich op, waarbij men mijns inziens in een schemerzone terecht komt, waarbij verdedigd kan worden dat een conventioneel recht van terugkeer van een feitelijke universaliteit geen verboden erfovereenkomst uitmaakt. 107. Het meest frappante van dit onderzoek was de vaststelling dat heel wat auteurs een stelling innemen zonder diepgaand juridisch onderzoek, alsof zaakvervanging bij het conventioneel recht van terugkeer een item is waarover men een mening en een standpunt heeft op basis van de eigen logica en beroepsdoeleinden. Een al dan niet bewust stilzwijgen van een strijdigheid met het verbod van erfovereenkomsten wordt door meerdere auteurs aan boord gelegd. De techniek van de zaakvervanging bij schenkingen blijkt ondertussen in de praktijk een vaak gehanteerd fenomeen te zijn. 108. De conclusie dat zaakvervanging bij het conventioneel recht van terugkeer een verboden erfovereenkomst uitmaakt heeft belangrijke implicaties ten aanzien van de notariële praktijk. De fiscale administratie blijkt immers steeds meer dergelijke bedingen tot zaakvervanging te verwerpen waardoor het van essentieel belang is om in de schenkingstitel in alternatieve bedingen te voorzien. Zo blijkt een schenking onder de voorwaardelijke last van de teruggave van een geldsom, met daarbij specifieke clausules tot bepaling van de waarde, een alternatief te zijn.
279
Cass. 31 oktober 2008, AR C.06.0455.N.
59
109. Op basis van dit onderzoek moet dan ook worden besloten dat de piste van de zaakvervanging bij het conventioneel recht van terugkeer moet worden verlaten. Andere clausules en rechtsfiguren moeten worden aangeboord om de positie van de schenker bij het vooroverlijden van de begiftigde veilig te stellen.
60
BIBLIOGRAFIE BELGIË Wetgeving Hypotheekwet 16 december 1851, BS 22 december 1851, 121650. Wet van 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42, 43 en 505 van het Strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde Wetboek, BS 15 augustus 1990, 15886. Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992, 18283. Faillissementswet 8 augustus 1997, BS 28 oktober 1997, 28562. Wet 22 april 2003 tot wijziging van enkele bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 22 mei 2003, 28223. Vr. en Antw. Senaat 1997-98, 30 april 1998, 4043-4044 (Vr. nr. 1049 DELCROIX) Rechtspraak Cass. 10 november 1960, Pas.1961, I, 259. Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-80, 996. Cass. 9 maart 1989, Arr.Cass. 1988-89, 783. Cass. 21 januari 2008, RW 2008-09, 1258-1261, noot DE CONINCK, J. Cass. 31 oktober 2008, AR C.06.0455.N. Gent 6 december 1904, Pas. 1905, 109. Bergen 20 november 1990, RRD 1991, 43. Antwerpen 11 oktober 2010, Not.Fisc.M. 2012, 95-96. Rechtsleer Boeken & bijdragen in verzamelwerken BAEL, J., “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen”, Mechelen, Kluwer, 2006, 1040.
61
BAEL, J., “Een pleidooi voor een fundamenteel andere interpretatie van het verbod van erfovereenkomsten”, in BARBAIX, R. en SWENNEN, F. (eds.), Over erven: liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 17-51. BAEL, J., “Schenkingen, testamenten en erfovereenkomsten”, in X., Rechtskroniek voor het notariaat 15, Brugge, die Keure, 164-215. BYTTEBIER, K. en HENDRICKX, K., “Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen”, Antwerpen, Maklu, 2005, 787. CASMAN, H., “Registratierechten op schenkingen in familiaal verband in Vlaanderen, Brussel en Wallonië”, in CASMAN, H., LELEU, Y.-H. en VERBEKE, A., Eigenzinnig familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2005, 1-78. COENE, M., “Commentaar bij art. 951 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl. CUYPERS, A. en BODDAERT, C., “Zaakvervanging. Commentaar bij art. 10 Hyp.W.”, in X., Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1-20. DE CONINCK, J., “De voorwaarde in het contractenrecht”, Brugge, die Keure, 2007, 620. DECUYPER, J. en RUYSSEVELDT, J., “Successierechten 2010-2011”, 2010, Mechelen, Kluwer, 1078. DEKKERS, R., “Handboek burgerlijk recht”, III, Brussel, Etablissements E. Bruylant, 1971, 892. DEKKERS, R., “Handboek burgerlijk recht”, I, Brussel, Etablissements E. Bruylant, 1972, 953. DEKKERS, R. en CASMAN, H., “Handboek burgerlijk recht”, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 917. DEKKERS, R. en DIRIX, E., “Handboek burgerlijk recht”, II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 589. DELNOY, P., “Les libéralités et les successions”, Brussel, Larcier, 2009, 376. DEMOLOMBE, C., “Cours de code civil”, II, Brussel, Stienon, 1865, 484. DE PAGE, H., “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1944, 879. DE PAGE, H. en DEKKERS, R., “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1952, 1148. DE PAGE, H. en DEKKERS, R., “Traité élémentaire de droit civil belge”, VII, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1957, 1286. 62
DE PAGE, H., “Traité élémentaire de droit civil belge”, VIII/1, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1962, 897. DE PAGE, H., “Traité élémentaire de droit civil belge”, III, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1967, 1185. DE PAGE, H. en DEKKERS, R., “Traité élémentaire de droit civil belge”, V, Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975, 1167. DE PAGE, P., “Les donations. Actualité de certaines clauses”, in BIQUET-MATHIEU, C., DELIÈGE, A., LECOCQ, P., LELEU, Y.-H. en VANWIJCK-ALEXANDRE, M. (eds.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 135-159. DE STEFANI, I., “Le droit de retour”, in ACKERMAN-VAN OMMESLAGHE, F., BOURS, J.-P., CULOT, A., DEBOUCHE, G., DE PAGE, P., DERÈME, F., DE STEFANI, I., PRÜM, C. en VANCRAYEBECK, N., La fiscalité des donations et ses incidences civiles, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2005, 121-147. DE
WILDE D’ESTMAEL, E., “Les donations”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 2009, losbl.
DE WULF, C., BAEL, J. en DEVOS, S., “Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht. Het Opstellen van Notariële Akten.”, Mechelen, Kluwer, 2011, 1341. DIRIX, E. en DE CORTE, R., “Zekerheidsrechten”, in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, 519. JANSEN,
R.,
“Beschikkings(on)bevoegdheid”,
onuitg.
doctoraatsthesis
Universiteit
Antwerpen, 2009, 621. JANSEN, R., “Zakelijke subrogatie bij enkele figuren uit het notariële (familiaal) vermogensrecht”, in X., Tussen vrijheid en regelgeving. De uitdaging voor de notaris, Brussel, Larcier, 2011, 247-285. KLUYSKENS, A., “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1930, 437. KLUYSKENS, A., “Beginselen van burgerlijk recht”, III, Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1955, 523. LAURENT, F., “Principes de droit civil”, VI, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 717. LAURENT, F., “Principes de droit civil”, IX, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 677. LAURENT, F., “Principes de droit civil”, X, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 746. LAURENT, F., “Principes de droit civil”, XII, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 624. LAURENT, F., “Principes de droit civil”, XIV, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1878, 704.
63
LAURENT, F., “Cours élémentaire de droit civil”, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1887, 524. LUST, S., “Schenking/Opschortende en ontbindende voorwaarde: fiscale aspecten”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 471-475. MALAURIE, P., “La restitution des corps certains: problématique des coffres-forts, restitution en nature, substitution…”, in X., De restitutieverbintenissen van de bankier, Brussel, Bruylant, 1999, 29-38. MASSCHELEIN, M.A., “Schenking bij notariële akte”, Gent, Larcier, 2007, 309. MOSSELMANS, S., “Onherroepelijkheid/Principe”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 205-211. PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J. en VANWINCKELEN, K., “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345. PINTENS, W., VAN DER MEERSCH, B. en VANWINCKELEN, K., “Inleiding tot het familiaal vermogensrecht”, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2002, 997. PUELINCKX-COENE,
M.,
“Valkuilen
van
het
schenkingsrecht”,
in
X.,
Familiale
vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 147-204. PUELINCKX-COENE, M., “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 463-469. PUELINCKX-COENE, M., “Schenkingen onder potestatieve voorwaarde”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 483-488. PUELINCKX-COENE, M., “Erfrecht. Openvallen en toewijzing van de nalatenschap, erfovereenkomsten, reserve en inbreng”, Mechelen, Kluwer, 2011, 926. RAUCENT, L., “Les donations-Formulaire”, in Rép.not., III, VII, Brussel, Larcier, 1993, losbl. SACE, J., “Les libéralités-Dispositions générales”, in Rép.not., III, VI, Brussel, Larcier, 1993, losbl. SAGAERT, V., “Zakelijke subrogatie”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 793.
64
SAGAERT, V., “Oude zakenrechtelijke figuren met nut voor een moderne familiale vermogensplanning”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 205-274. SCHICKS, A. en VANISTERBEEK A., “Traité - formulaire de la pratique notariale. Tome IV. Le droit civil. IV. Des Droits Patrimoniaux dans leurs rapports avec la famille.”, Leuven, René Fonteyn, 1927, 969. STIJNS, S., “De beëindiging van verbintenissen: recente evoluties inzake betaling, nietigheid, ontbindende voorwaarde en verval”, in STIJNS, S. en VANDERSCHOT, K. (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 25-71. VAN HEUVERSWYN, C., “Handgift/Modaliteiten”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 151-157. VAN OMMESLAGHE, P., “La notion de restitution, le fait générateur, les fondements légaux et contractuels de l’obligation de restitution”, in X., De restitutieverbintenissen van de bankier, Brussel, Bruylant, 1999, 3-27. VAN QUICKENBORNE, M., “Voorwaarde”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 99. VERBEKE, A., “Combi-schenking”, in CASMAN, H., LELEU, Y.-H. en VERBEKE, A., Eigenzinnig familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2005, 125-175. VERBEKE,A.,
“Vruchtgebruik/Bevoegdheid
vruchtgebruiker/Effectenportefeuille:
civiele
aspecten”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 393-397. VERSTRAETE, J., “Erfovereenkomsten”, in X., Familiale vermogensplanning 2003-2004. Postuniversitaire cyclus Willy Delva 30, Mechelen, Kluwer, 2004, 75-146. WERDEFROY, F., “Registratierechten 2010-2011”, Mechelen, Kluwer, 2010, 1961. WYLLEMAN, A. en VOET, L., “De wisselwerking tussen schenkingen en uiterste wilsbeschikkingen”, in X., Familiale vermogensplanning. Verslagboek VLN-Congres 12 december 2009, Mechelen, Kluwer, 1-41. Tijdschriften BARBAIX, R., “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijke grenzen aan de contractvrijheid”, TEP 2008, 190-276. 65
BEGUIN, E., “Quelques réflexions sur le retour conventionnel et la pratique notariale”, Rec.gén.enr.not. 2009, 26.015, 73-84. CARETTE, A., “Het door toeval tenietgaan van de zaak die het voorwerp uitmaakt van een eenzijdige verkoopbelofte, vóór het uitoefenen van de optie” (noot onder Cass. 12 december 1991), RW 1992-93, 218-221. CASIER, H., GEELHAND
DE
MERXEM, N., SCHUERMANS, I. en VERDICKT, B., “De
erfovereenkomst is niet langer strijdig met de openbare orde. Een nieuw mijlpaalarrest inzake successieplanning”, TEP 2010, 126-146. CASTELEIN, C., “Schenking met voorbehoud van quasi-vruchtgebruik”, Notamus 2009, 8-10. DE CONINCK, J., “De terugwerkende kracht van de vervulde ontbindende voorwaarde”, TPR 2005, 9-47. DEKKERS, R., “Over de grondslag van zakelijke plaatsvervulling”, RW 1954-55, 1329-1334. DILLEMANS, R. en VERSTRAETE, J., “Overzicht van rechtspraak. Erfenissen (1961-1967)”, TPR 1968, 360-420. DIRIX, E., “Zakelijke subrogatie”, RW 1993-94, 273-280. DIRIX, E., “Eigendomsvoorbehoud”, RW 1997-98, 481-496. GORET, H., “Waag u niet aan verboden erfovereenkomsten: denk aan alternatieven” (noot onder Antwerpen 11 oktober 2010), Not.Fisc.M. 2012, 97-101. LABEEUW, N., “Recht van terugkeer en zakelijke subrogatie”, TEP 2006, 104-119. MEYUS, A. en WILIKENS, S., “De gemodaliseerde hand-en bankgift – een instrument voor estate planning”, AFT 2001, 165-190. SAGAERT, V., “Zakelijke subrogatie. De verkenning van een algemeen beginsel in het vermogensrecht”, Jura Falconis 2003-2004, 415-432. SPRUYT, E., “De schenking: het paradepaard van de successieplanning”, AFT 2008, 17-138. TURPYN, E., “Het finaal verrekenbeding: een verboden erfovereenkomst?”, T.Not. 2010, 5965. VAN HIMME, N., “Het verbod van erfovereenkomsten – Quo vadimus? – Rechtsvergelijkende studie over de toekomst van het verbod en mogelijke oplossingen voor het Belgische erfrecht”, Not.Fisc.M. 2011, 254-281. VERBEKE, A. en BYTTEBIER, J., “Onroerende en hypothecaire publiciteit. Organisatie en tegenwerpelijkheid”, RW 1998, 1099-1127.
66
FRANKRIJK Rechtspraak Cass. fr. 29 april 1901, S. 1903, 321. Cass. fr. 12 november 1998, D. 1999, J. 167, noot AYNES, L. Cass. fr. 3 december 2002, D. 2003, 2495, noot FIORINA, D. Rechtsleer Boeken ARNTZ, E.R.N., “Cours de droit civil français comprenant l’explication des lois qui ont modifié le code civil en france et en belgique”, II, Brussel, Bruylant-Christophe & Comp., 1879, 667. AUBRY, C., RAU, C. en ESMEIN, P., “Droit civil français”, IX, Parijs, Librairies techniques, 1953, 546. BAUDRY-LACANTINERIE, G. en BONNECASE, J., “Traité théorique et pratique de droit civil. Supplément”, XIII, Parijs, Recueil Sirey, 1926, 807. DE RENUSSON, P., “Traité de la subrogation de ceux qui succèdent au lieu et place des créanciers”, Parijs, Compagnie des Libraires, 1743, 560. LAURIOL, M.J., “La subrogation réelle”, I, Parijs, Recueil Sirey, 1954, 479. LAURIOL, M.J., “La subrogation réelle”, II, Parijs, Recueil Sirey, 1954, 454. LEPROVAUX, J., “Donations et testaments. Réserve d’usufruit et retour conventionnel”, in X., JurisClasseur Civil Code, Parijs, Editions du jurisclasseur, 2010, 50. MAZEAUD, H., MAZEAUD, L., MAZEAUD, J., CHABAS, F., LEVENEUR, L. en MAZEAUDLEVENEUR, S., “Leçons de droit civil”, IV, Parijs, Montchrestien, 1999, 1001. PLANIOL, M., RIPERT, G., PICARD, M., “Traité pratique de droit civil français”, III, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1952, 1035. PLANIOL, M., RIPERT, G., TRASBOT, A. en LOUSSOUARN, Y., “Traité pratique de droit civil français”, V, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 1234. RANOUIL, V. en MALAURIE, P., “La subrogation réelle en droit civil français”, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1985, 304.
67
SAVAUX, E., “Subrogation Réelle”, in SAVAUX, E., AUBERT, J.-L., RAYNAUD, P., BIGOT DE LA TOUANNE, S. en LE DOUARON, C., Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, 1998, 13. STORA, C., “De la subrogation réelle”, Parijs, Rousseau, 1901, 488. VASSEUR, M., “L’égalité entre les créanciers chirographaires dans la faillite”, Parijs, Editions Rousseau & Cie, 1949, 379. VERGÉ, E. en DE SÉGOGNE, R., “Nouveau répertoire de droit”, Parijs, Dalloz, 1963, 1128. Tijdschriften SALEILLES, R., noot onder Dijon 30 juni 1893, S. 1884,185-189. SALEILLES, R., noot onder Cass.fr. 29 april 1901, S. 1903, 321-325. CAPITANT, H., “Essai sur la subrogation réelle”, Rev.trim.dr.civ. 1919, 385-416. DUITSLAND PRINGSHEIM, F., “Der Kauf mit fremden Geld, Studien über die Bedeutung der Preiszahlung für den Eigentumserwerb nach griechlischem und römischem Recht”, New York, Arno Press, 1979, 182. SERICK, R., “Eigentumsvorbehalt und Sicherungsübertragung. Neue Rechtsentwicklungen”, Heidelberg, Verlag Recht un Wirtschaft GmbH, 1993, 341. WELLE, A., “In universalibus pretium succedit in locum rei, res in locum pretii. Eine Untersuchung zur Entwicklungsgeschichte der dinglichen Surrogation bei Sondervermögen”, Berlijn, Duncker, 1987, 136. NEDERLAND ASSER, C. en DE BOER, J., “Personen - en familierecht”, Deventer, Kluwer, 2006, 1096. HAMMERSTEIN, A., “Eigenlijke en oneigenlijke zaaksvervanging”, Zwolle, Tjeenk Willink, 1977, 206. LANGEMIJER, G. E., “Zaaksvervanging”, Vlaardingen, Dorsman & Odé, 1927, 164. SPATH, J.B., “Zaaksvervanging”, Nijmeghen, Kluwer, 2010, 464.
68
INTERNATIONAAL WINKEL, L., “Some remarks on substitution of property and unjust enrichment in European legal history”, in SCHRAGE, E.J.H. (ed.), Unjust Enrichment and the Law of Contract, Den haag, Kluwer Law International, 2001, 441-449.
69