Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10
Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende en de problematiek van de inbreng en de inkorting
Masterproef van de opleiding ‘Master in het notariaat’ Ingediend door
Elien Hombrouckx 20044234
Promotor: Prof. dr. J. Bael Commissaris: S. Devos
Inhoudsopgave Inleiding..................................................................................................................................... 1 Hoofdstuk 1: Voorwaarden om te erven ................................................................................ 4 Afdeling 1: Algemene voorwaarden ...................................................................................... 4 Afdeling 2 : Bijzondere voorwaarden ................................................................................... 5 1) Wettelijk samenwonen................................................................................................... 5 2) De langstlevende wettelijk samenwonende mag geen afstammeling zijn van de vooroverleden wettelijk samenwonende ............................................................................ 7 Hoofdstuk 2: Wat erft de langstlevende wettelijk samenwonende partner? ...................... 9 Afdeling 1: Anomale erfopvolging ........................................................................................ 9 Afdeling 2: Vruchtgebruik van de gemeenschappelijke verblijfplaats en het daarin aanwezige huisraad............................................................................................................... 10 Afdeling 3: Recht op huur van de gemeenschappelijke verblijfplaats en vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad.............................................................................................. 14 Hoofdstuk 3: Belangrijke aspecten van het vruchtgebruik................................................ 17 Afdeling 1: Levenslang vruchtgebruik................................................................................. 17 Afdeling 2: Omzetting van het recht van vruchtgebruik...................................................... 17 Afdeling 3: Waarborgen voor de blote eigenaars................................................................. 20 Afdeling 4: Kosten ............................................................................................................... 21 Hoofdstuk 4: Verplichtingen van de langstlevende wettelijk samenwonende partner.... 22 Afdeling 1: Kosten verbonden aan het vruchtgebruik.......................................................... 22 Afdeling 2: Huurverplichtingen ........................................................................................... 22 Afdeling 3: Bijdrage in de lasten en schulden van de nalatenschap .................................... 23 Afdeling 4: Onderhoudsverplichtingen ................................................................................ 27 Hoofdstuk 5: Inbreng............................................................................................................. 29 Afdeling 1: Inbreng door de langstlevende wettelijk samenwonende ................................. 29 Afdeling 2: Inbreng door andere wettige erfgenamen.......................................................... 33 Hoofdstuk 6: De reserve van de descendenten .................................................................... 35 Hoofdstuk 7: De reserve van de ascendenten ...................................................................... 41 Hoofdstuk 8: Anomale erfopvolgers ..................................................................................... 43 Hoofdstuk 9: Bedingen van aanwas...................................................................................... 45 Hoofdstuk 10: Aandachtspunten bij de opmaak van een testament ................................. 49
Hoofdstuk 11: Internationaal privaatrecht.......................................................................... 51 Besluit ...................................................................................................................................... 54 BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 55 Wetgeving: ........................................................................................................................... 55 Rechtsleer: ............................................................................................................................ 55
Inleiding Op 8 mei 2007 verscheen in het Belgisch Staatsblad de wet van 28 maart 2007. Deze wet heet voluit: wet tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit. Ze is op 18 mei 2007 in werking getreden. Vóór deze wet erfden wettelijk samenwonenden niet van elkaar. Ze hadden geen enkele wettelijke aanspraak op elkaars nalatenschap. Dit kon tot grote problemen leiden wanneer bijvoorbeeld de eerststervende wettelijk samenwonende partner volle eigenaar was van de gezinswoning of enige titularis was van het huurrecht op de gezinswoning. De langstlevende wettelijk samenwonende partner had in dit geval geen enkel recht op de gezinswoning met als gevolg dat hij uit de woning kon worden gezet door de erfgenamen van de decuius.1 De wettelijke samenwoners konden elkaar wel begunstigen aan de hand van een schenking of een testament. Het nadeel van een schenking is echter dat de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de geschonken zaak moet ontdoen. Het nadeel van een testament is dat een testament steeds herroepen kan worden. Bovendien moet men steeds rekening houden met de reserve.2 Wanneer wettelijk samenwonende partners overgingen tot de aankoop van een onroerend goed namen ze in de overeenkomst een aanwas of tontinebeding op. Deze bedingen kunnen door de reservataire erfgenamen niet worden aangevochten wanneer zij niet worden geherkwalificeerd als schenking maar worden beschouwd als een kanscontract ten bezwarende titel en bovendien kunnen ze niet eenzijdig herroepen worden. Op deze manier werd de langstlevende wettelijk samenwonende partner beschermd bij het overlijden van zijn partner.3 Sommige wettelijk samenwonende partners gingen na de aankoop van een onroerend goed over tot de opmaak van een testament. In het testament dat door elk van de samenwoners werd opgemaakt, legateerde elke samenwonende partner zijn onverdeelde helft in het onroerend goed aan 1
C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 186-187. 2 Artikelen 894 -895 BW ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 134 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 187 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 258. 3 E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 325 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 187 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 7 ; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 390.
1
zijn partner. Zoals reeds is weergegeven, mag men in dit geval de reserve niet uit het oog verliezen. Bij overschrijding van de reserve is er een risico op inkorting. De wet van 28 maart 2007 voert een erfrecht in ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende partner. De langstlevende partner is opgenomen in artikel 731 BW en wordt bijgevolg een wettelijke erfgenaam. Hij zal dus steeds erven van zijn overleden wettelijk samenwonende partner op grond van de wet. Hij wordt echter geen reservataire erfgenaam met als gevolg dat hij kan worden onterfd.4 Aangezien de langstlevende wettelijk samenwonende partner een wettelijke erfgenaam is, is artikel 724 BW op hem van toepassing met als gevolg dat hij van rechtswege in bezit treedt van de goederen, rechten en rechtsvorderingen van de overledene. Dit wilt met andere woorden zeggen dat hij niet in het bezit moet worden gesteld. Hij heeft de saisine.5 Dit erfrecht is echter wel beperkt. De langstlevende verkrijgt een recht van vruchtgebruik op het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en op het daarin aanwezige huisraad. Is het onroerend goed dat het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende, verhuurd, dan wordt het recht op huur toegekend aan de langstlevende wettelijk samenwonende, evenals het recht van vruchtgebruik op het daarin aanwezige huisraad.6 Bovendien kan sinds de wet van 28 maart 2007 de reserve van de ascendenten worden uitgeschakeld door schenking van de eerststervende aan zijn wettelijk samenwonende partner. De ascendenten kunnen dus onterfd worden en dit ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende partner.7
4
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 19 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 141 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 353 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 125 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 199 ; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 250 ; C. DE WULF, “Erfenissen” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF, J. BAEL, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 10, Brugge, die Keure, 2007, 102 ; K. VAN BOXSTAEL, “Wettelijk samenwonende partner nu (eindelijk) ook erfgenaam”, Successierechten 2006-2007, afl. 10, 7. 5 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 162 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 127 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 197. 6 Artikel 745octies, §1 BW 7 Artikel 915, lid 2 BW ; J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 5 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 125.
2
Hierna volgt een bespreking van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende waaraan de problematiek van inbreng en inkorting zal worden gekoppeld.
3
Hoofdstuk 1: Voorwaarden om te erven Afdeling 1: Algemene voorwaarden Dit zijn de voorwaarden die moeten vervuld zijn door elke erfgenaam. Allereerst moet men om erfgenaam te zijn de erflater overleven.8 Bovendien mag men niet onwaardig zijn.9 Artikel 745octies, §3 BW bepaalt dat de regels inzake het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot die zijn opgenomen in de artikel 745quater tot 745septies eveneens van toepassing zijn op het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende. Dit heeft tot gevolg dat voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner dezelfde bijzondere onwaardigheidsgrond geldt als voor de langstlevende echtgenoot die is opgenomen in artikel 745septies BW. Hij kan geheel of gedeeltelijk uitgesloten of vervallen verklaard worden van zijn erfrecht indien hij geheel of gedeeltelijk ontzet is uit het ouderlijk gezag over de kinderen uit hun relatie geboren.10 Wanneer men kijkt naar de tekst van artikel 745octies, §3 BW, dan stelt men vast dat deze grond van onwaardigheid enkel geldt ten aanzien van het vruchtgebruik dat de langstlevende verkrijgt en dat bijgevolg deze grond van onwaardigheid niet kan worden ingeroepen met betrekking tot het recht op huur.11 BARBAIX is het hier echter niet mee eens. Volgens hem moet men de wettekst teleologisch interpreteren. Men moet kijken naar de bedoeling van de wet. De wet van 28 maart 2007 heeft tot doel “de langstlevende wettelijk samenwonende partner het behoud van het gebruikelijke levenskader te garanderen, behoudens wanneer de wetgever dat niet opportuun acht, zoals in de gevallen van (algemene of bijzondere) erfrechtelijke onwaardigheid. Een onderscheid tussen het erfrechtelijk vruchtgebruik en het huurrecht is in dit verband niet verantwoord.”12 Vervolgens wijst BARBAIX op het verschil in behandeling tussen de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner indien men artikel 745octies, §3 BW volgens de letterlijke bewoordingen
8
Artikel 720 BW Artikel 727 BW 10 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 20 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 125 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 189. 11 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 20; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 125 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 199 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 237. 12 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 158-159. 9
4
toepast. Wanneer immers de langstlevende echtgenoot uit het ouderlijk gezag is gezet, verliest hij op grond van artikel 745septies, §1 BW alle erfrechtelijk aanspraken en bijgevolg ook de aanspraak op het huurrecht terwijl de langstlevende wettelijk samenwonende partner op grond van de letterlijke bewoordingen van artikel 745octies, §3 BW enkel haar erfrechtelijk aanspraken op het vruchtgebruik verliest en dus niet haar aanspraken op het huurrecht. Dergelijk verschil in behandeling zal volgens BARBAIX niet door het Grondwettelijk Hof aanvaard worden.13 Deze mening van BARBAIX wordt gedeeld door PUELINCKX-COENE.14 Naar mijn mening kan het niet de bedoeling geweest zijn om alleen het vruchtgebruik te ontnemen aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner ingeval van ontzetting uit het ouderlijk gezag. Een onderscheid maken tussen het vruchtgebruik en het huurrecht is naar mijn mening niet zinvol en niet te verantwoorden. Ik sluit mij dus aan bij de mening van BARBAIX en PUELINCKX-COENE.
Afdeling 2 : Bijzondere voorwaarden 1) Wettelijk samenwonen Op grond van artikel 745octies, §1 BW verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende een erfrecht. Er moet reeds sprake zijn van wettelijke samenwoning op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap.15 Het is dus belangrijk te weten vanaf wanneer en tot wanneer er sprake is van wettelijke samenwoning.16 Artikel 1475 BW bepaalt dat onder wettelijke samenwoning wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476 BW. Twee personen wonen bijgevolg wettelijk samen van zodra ze een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. Artikel 1476, §1, lid 2 BW bepaalt welke gegevens dit geschrift moet bevatten.
13
R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 159. 14 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1926. 15 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 152. 16 C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 188.
5
Het is van geen belang hoelang men wettelijk samenwoont. Men kan dus vlak voor het overlijden nog een verklaring van wettelijke samenwoning afleggen met oog op het erfrecht voor de langstlevende.17 Vervolgens is eveneens van belang te weten wanneer de wettelijke samenwoning een einde neemt. Wanneer er immers geen sprake meer is van wettelijke samenwoning op het ogenblik van overlijden zal artikel 745octies BW geen toepassing krijgen. Artikel 1476, §2 BW stelt dat aan de wettelijke samenwoning een einde komt wanneer een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt, of wanneer er een einde aan wordt gemaakt. Aan wettelijke samenwoning kan een einde worden gemaakt hetzij in onderlinge overeenstemming door de samenwonenden, hetzij eenzijdig door een van de samenwonenden door middel van een schriftelijke verklaring die tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De eenzijdige verklaring van beëindiging wordt door de ambtenaar van de burgerlijke stand betekend binnen de acht dagen aan de andere partij bij gerechtsdeurwaardersexploot. De wettelijke samenwoning is beëindigd vanaf de overhandiging van de verklaring en niet pas op het ogenblik van betekening aangezien er in de wet staat dat aan de wettelijke samenwoning een einde kan worden gemaakt door middel van een schriftelijke verklaring die tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.18 DE WULF en MARTENS stellen echter dat in geval van eenzijdige verklaring de wettelijke samenwoning pas een einde neemt na betekening van deze eenzijdige verklaring aan de andere partij.19 Naar mijn mening is de meerderheidsopvatting, namelijk dat de wettelijke samenwoning is beëindigd bij overhandiging van de verklaring, de correcte opvatting. Feitelijke scheiding maakt geen einde aan de wettelijke samenwoning. In geval van overlijden van een van de wettelijk samenwonende partners zal de andere erven ook al woonden ze niet meer 17
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 6 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 153 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 261 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1927. 18 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 6 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 154 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 189 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 233 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1928. 19 C. DE WULF, “Erfenissen” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF, J. BAEL, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 10, Brugge, die Keure, 2007, 101 : I. MARTENS, “Het nieuwe wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende”, TVW 2007, 293.
6
samen. Wilt men dit voorkomen, dan moet men de wettelijke samenwoning beëindigen overeenkomstig artikel 1476, §2 BW. Men kan echter ook opteren voor het opmaken van een testament waarbij men de andere persoon onterft.20
2) De langstlevende wettelijk samenwonende mag geen afstammeling zijn van de vooroverleden wettelijk samenwonende Dit volgt uit artikel 745octies, §1, derde lid BW. De langstlevende wettelijk samenwonende partner die tevens afstammeling is van de overleden partner kan niet genieten van het wettelijk erfrecht opgenomen in artikel 745octies BW. Door deze bepaling wou de wetgever voorkomen dat er afbreuk wordt gedaan aan de reservataire aanspraken van de afstammelingen.21 De wet maakt geen onderscheid tussen afstammelingen die tot nalatenschap komen en afstammelingen die niet tot de nalatenschap komen met als gevolg dat als een kleinzoon wettelijk samenwoont met zijn grootmoeder en deze laatste sterft, de kleinzoon niks zal erven wanneer de overledene nog kinderen nalaat. Hij erft niet op grond van artikel 745octies BW omwille van de uitsluiting opgenomen in artikel 745octies, §1, derde lid BW en bovendien staan de kinderen dichter in graad dan de kleinzoon.22 De uitsluiting geldt bijgevolg ook voor afstammelingen die niet erven omwille van het feit dat ze niet in nuttige orde en graad staan.23 Zoals verder in dit werk besproken wordt, wordt de erfopvolging door de langstlevende wettelijk samenwonende partner door een aantal auteurs beschouwd als een anomale erfopvolging.24 Dit heeft tot gevolg dat men de gewone nalatenschap kan verwerpen en de anomale erfopvolging kan aanvaarden. De uitsluiting geldt dan ook voor afstammelingen die de gewone nalatenschap verwerpen.25 Wanneer in het voorgaande voorbeeld echter eerst de kleinzoon sterft, zal de grootmoeder wel erven op grond van artikel 745octies BW. De langstlevende, de grootmoeder, is immers geen 20
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 6-7 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 349 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126. 21 I. MARTENS, “Het nieuwe wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende”, TVW 2007, 293 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 234. 22 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 7 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 16. 23 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 156. 24 Infra 9-10. 25 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 7.
7
afstammeling van de overledene, de kleinzoon, maar een ascendent. De uitsluiting van artikel 745octies, §1, derde lid BW geldt niet voor andere wettelijke erfgenamen, zoals de ascendenten. Zo zal de uitsluiting ook niet gelden ingeval een broer en zus of een neef en nicht wettelijk samenwonen.26 De reden van invoering van deze uitsluiting is wellicht de bescherming van de reserve van de afstammelingen. De reserve kan sterk worden aangetast indien de langstlevende wettelijk samenwonende partner het vruchtgebruik erft van de gezinswoning zeker indien de nalatenschap niet veel meer bevat dan de gezinswoning. In dit laatste geval zal immers de reserve, zoals verder uitgebreid besproken wordt, herleid worden tot een reserve in blote eigendom. De reserve van de afstammelingen wordt echter niet volledig beschermd aangezien bijvoorbeeld de ouder wettelijk kan gaan samenwonen met haar/zijn zus waardoor bij overlijden van de ouder de zus het vruchtgebruik erft van de gezinswoning.27 Wanneer men wettelijk gaat samenwonen enkel en alleen met oog op aantasting van de reserve van de kinderen, zou het naar mijn mening, mogelijk moeten zijn voor de afstammelingen om de wettelijke samenwoning nietig te laten verklaren. Een verklaring van wettelijke samenwoning kan echter niet terzijde worden geschoven enkel en alleen omwille van het feit dat men niet daadwerkelijk samenleeft ook al wordt onder wettelijke samenwoning verstaan: de toestand van samenleven van twee personen. Wanneer men immers kijkt naar het huwelijk, stelt men vast dan men nog kan huwen vlak voor het overlijden ook al kan er in dit geval geen sprake zijn van het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap wat nochtans volgens de wet de bedoeling is van het huwelijk. Strenger optreden ten aanzien van de wettelijke samenwoning dan ten aanzien van het huwelijk kan niet verdedigd worden.28
26
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 7 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 16. 27 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 7. 28 Artikel 146bis BW ; J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 8.
8
Hoofdstuk
2:
Wat
erft
de
langstlevende
wettelijk
samenwonende partner? Afdeling 1: Anomale erfopvolging Artikel 745octies, §1 BW bepaalt dat de langstlevende wettelijk samenwonende het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad, verkrijgt, met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt. De langstlevende wettelijk samenwonende verkrijgt als enige, met uitsluiting van alle andere erfgenamen, het recht op de huur van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de vooroverleden wettelijk samenwonende het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en verkrijgt het vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad. Hieruit blijkt dus dat de langstlevende wettelijk samenwonende op grond van zijn wettelijk erfrecht nooit aanspraak kan maken op de gehele nalatenschap van zijn overleden partner. Hij verkrijgt dus slechts specifieke rechten op specifiek omschreven goederen namelijk het vruchtgebruik op de woning en huisraad of huurrecht. Het gaat hier met andere woorden om een anomale erfopvolging, een erfopvolging waarbij wordt afgeweken van de normale devolutieregels.29 De langstlevende kan immers nooit de volledige nalatenschap bekomen zelfs in het geval dat de decuius geen enkele andere erfgenaam achterlaat en bovendien wordt wel rekening gehouden met de aard van de goederen en dit in afwijking van artikel 732 BW.30 Indien bijgevolg de overledene enkel zijn partner met wie hij wettelijk samenwoonde achterlaat, dan zal deze partner het vruchtgebruik erven op de gezinswoning en het huisraad en de Staat de blote eigendom op deze goederen en bovendien de volle eigendom van de andere goederen.31 Dit kan uiteraard niet de bedoeling zijn van wettelijk samenwonende partners. In dit geval zou de langstlevende wettelijk samenwonende alles moeten kunnen erven net zoals de langstlevende echtgenoot de volle eigendom erft van de gehele nalatenschap indien de overledene geen erfgenamen 29
H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 70 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126-127 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 194-195 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 236. 30 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 16 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 236. 31 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 137 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 70.
9
nalaat op grond van artikel 745bis, §1, derde lid BW. De stelling dat het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende een anomaal erfrecht is, wordt verdedigd door zowel CASMAN, CASTELEIN, TAINMONT, PINTENS en ALLAERTS.32 BAEL en BEGUIN nemen hierover geen stelling in.33 Volgens BARBAIX is er echter geen sprake van anomale erfopvolging. De langstlevende wettelijk samenwonende partner is een gewone erfgenaam omdat hij is vermeld in artikel 731 BW.34 Ook PUELINCKX-COENE deelt deze mening en wijst erop dat de titularissen van een anomaal erfrecht niet opgenomen zijn in artikel 731 BW. 35 De mening van BARBAIX en PUELINCKX-COENE wordt echter niet gevolgd door de meerderheid van de auteurs en is volgens mij ook niet correct. Er is volgens mij daadwerkelijk sprake van anomale erfopvolging aangezien er wordt afgeweken van de normale devolutieregels. Het argument dat de langstlevende wettelijk samenwonende is opgenomen in artikel 731 BW is volgens mij niet doorslaggevend.
Afdeling 2: Vruchtgebruik van de gemeenschappelijke verblijfplaats en het daarin aanwezige huisraad Op grond van artikel 745octies, §1, eerste lid BW verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende partner het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt. Wanneer bijgevolg het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende, volledig toebehoorde aan de eerststervende zal de langstlevende het onroerend 32
H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 70 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126-127 ; H. CASMAN, “Erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) Clausules voor testamentaire beschikkingen”, Not.Fisc.M. 2008, 178 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 194-195 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 236 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 25. 33 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 16 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 346-371. 34 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 161. 35 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1934.
10
goed volledig in vruchtgebruik krijgen. Dit onroerend goed kan echter ook door beide partners aangekocht zijn met als gevolg dat dit onroerend goed aan beide partners in onverdeeldheid toebehoorde waardoor bij overlijden van een van hen de langstlevende zijn helft in volle eigendom behoudt maar bovendien het vruchtgebruik verkrijgt op de helft van de eerststervende.36 Wat ook mogelijk is, is dat het onroerend goed of het huisraad in onverdeeldheid toebehoort aan een wettelijk samenwonende partner en een derde. Wanneer de wettelijk samenwonende partner sterft, zal de langstlevende wettelijk samenwonende partner volgens BAEL en CASMAN de verdeling moeten afwachten.37 Wanneer het onroerend goed ten gevolge van de verdeling terecht komt in de kavel van de eerststervende zal de langstlevende wettelijk samenwonende partner het vruchtgebruik erven op dit goed.38 Wanneer dit goed niet in de kavel terecht komt van de eerststervende wettelijke samenwonende maar de tegenwaarde of andere goederen zal de langstlevende volgens BAEL en CASMAN zijn vruchtgebruik niet kunnen uitoefenen. Ze baseren zich hiervoor op artikel 883BW. Dit artikel heeft tot gevolg dat het onroerend goed geacht wordt niet in de nalatenschap aanwezig te zijn geweest bij overlijden van de wettelijk samenwonende partner.39 BARBAIX, BEGUIN, DE WILDE D’ESTMAEL, DE WULF, MARTENS en PUELINCKXCOENE hebben een andere mening.40 “Lorsque l’immeuble n’appartient que pour moitié ou partie au 36
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 12 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 190-191 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1913. 37 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 12 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129. 38 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 12 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 76 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129. 39 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 12 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 76 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129. 40 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 149 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 354 ; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 250 ; C. DE WULF, “Erfenissen” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF, J. BAEL, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 10, Brugge, die Keure, 2007, 102 ; I. MARTENS, “Het nieuwe wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende”, TVW 2007, 293 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1915 en 1959.
11
défunt, le cohabitant légal survivant ne receuillera que l’usufruit des droits du défunt.”41 Volgens deze auteurs verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende een recht van vruchtgebruik op het onverdeeld aandeel van de overleden wettelijk samenwonende partner met als gevolg dat volgens DE WILDE D’ESTMAEL de langstlevende wettelijk samenwonende niet zal kunnen blijven wonen in het onroerend goed.42 Volgens PUELINCKX-COENE zal de langstlevende in dit geval wel in de gezinswoning kunnen blijven wonen als hij het akkoord bekomt van de mede-eigenaars en mits betaling van een vergoeding voor het gedeelte waarop hij geen vruchtgebruik heeft.43 Men mag echter niet uit het oog verliezen dat het mogelijk is dat in de aankoopakte van het onroerend goed een beding van aanwas of tontinebeding opgenomen was met als gevolg dat bij overlijden van één van de contractspartijen deze bedingen uitwerking zullen krijgen. Bovendien is het ook mogelijk dat de eerststervende slechts een recht van vruchtgebruik had op het onroerend goed dat door zijn overlijden aanwast bij de blote eigendom waardoor de langstlevende partner geen erfrechtelijke aanspraken meer heeft op het goed.44 Kortom de langstlevende wettelijk samenwonende partner zal slechts erven wanneer het vruchtgebruik of het huurrecht in de nalatenschap van de overledene aanwezig is.45 In de wet staat dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner het vruchtgebruik verkrijgt van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende. Er staat niet dat het onroerend goed op het ogenblik van het overlijden moest dienen tot gemeenschappelijke verblijfplaats van het gezin. Ingeval van feitelijke scheiding zal de langstlevende bijgevolg het vruchtgebruik verkrijgen op het onroerend goed dat heeft gediend tot gemeenschappelijke verblijfplaats voor de feitelijke scheiding.46 Volgens BAEL, DE WILDE
41
E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 354. 42 E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 250. 43 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1915 en 1960. 44 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 13 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 69 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 191 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1911. 45 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 135. 46 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 8 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 140 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 74 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 128 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28
12
D’ESTMAEL, TAINMONT kan de langstlevende enkel het vruchtgebruik verkrijgen op de laatste gemeenschappelijk verblijfplaats.47 PUELINCKX-COENE vraagt zich af waarop deze auteurs zich baseren aangezien er daarover niks in de wet staat.48 Het is volgens mij niet logisch dat de langstlevende in geval van feitelijke scheiding het vruchtgebruik erft van het onroerend goed dat diende als gemeenschappelijke verblijfplaats voor de feitelijke scheiding aangezien hij er op moment van het overlijden niet meer woonde. Dit strookt immers niet met het doel van de wetgever. De wetgever wou aan de langstlevende door het invoeren van een wettelijk erfrecht garanderen dat hij niet uit zijn verblijfplaats kon worden gezet door de erfgenamen van de decuius maar ingeval van feitelijke scheiding woonde de langstlevende al niet meer in het onroerend goed. Wanneer meerdere onroerende goederen dienden tot gemeenschappelijke verblijfplaats van het gezin, verkrijgt de langstlevende het vruchtgebruik van al deze onroerende goederen of enkel van de voornaamste gemeenschappelijke verblijfplaats of kan hij kiezen van welk onroerend goed hij het vruchtgebruik wilt? In de wet staat dat de langstlevende het vruchtgebruik bekomt van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende. Men spreekt dus niet van onroerende goederen. Integendeel, men maakt gebruik van het enkelvoud.49 De langstlevende zal dus slechts één onroerend goed kunnen verkrijgen in vruchtgebruik. De vraag is nu welk onroerend goed hij verkrijgt in vruchtgebruik? Aangezien in de wet niet staat dat de langstlevende enkel de voornaamste gemeenschappelijke verblijfplaats in vruchtgebruik kan verkrijgen, moet naar mijn mening en de mening van de meeste auteurs, aangenomen worden dat de langstlevende een keuzerecht heeft maar hierover bestaat geen zekerheid.50 Wanneer de wetgever aan de langstlevende een keuzemogelijkheid wou geven, waarom
maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 200-201 ; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 250 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 11. 47 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 8 ; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 250 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 11. 48 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1909. 49 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 9 ; M. PUELINCKXCOENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1905. 50 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 9 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 139 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen,
13
heeft ze het dan immers niet zo verwoord? Bovendien heeft de langstlevende echtgenoot geen keuzemogelijkheid. Hij heeft een concreet reserve op grond van artikel 915bis, §2 BW dat bestaat uit het vruchtgebruik van het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning diende bij het openvallen van de nalatenschap. Men kan zich afvragen waarom de wetgever aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner een keuzemogelijkheid zou geven en aan de langstlevende echtgenoot niet aangezien de wetgever een regeling wou uitwerken voor de wettelijk samenwonende partners die gelijklopend is aan de regeling die geldt voor de gehuwden.51 Ten slotte bepaalt artikel 1477, §2 BW dat artikel 215 BW van overeenkomstige toepassing is op de wettelijke samenwoning. Artikel 215 BW heeft betrekking op de voornaamste gezinswoning.
Afdeling 3: Recht op huur van de gemeenschappelijke verblijfplaats en vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad Artikel 745octies, §1, tweede lid bepaalt dat de langstlevende wettelijk samenwonende als enige, met uitsluiting van alle andere erfgenamen, het recht op huur verkrijgt van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de vooroverleden wettelijk samenwonende het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en bovendien bekomt hij het vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad. Ingeval van feitelijke scheiding zal de langstlevende dit recht op huur niet krijgen aangezien in dit geval er geen gemeenschappelijke verblijfplaats is die gehuurd wordt bij het openvallen van de nalatenschap.52
Kluwer, 2007, 75 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129 ; N. LABEEUW, “Notariële aandachtspunten bij de implementatie van het erfrecht van de langstlevende wettelijke partner”, NNK 2008, afl. 3, 64 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 239 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1905 ; K. VAN BOXSTAEL, “Wettelijk samenwonende partner nu (eindelijk) ook erfgenaam”, Successierechten 20062007, afl. 10, 7. 51 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 9 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 75 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1905-1909. 52 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 13 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 201 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1918.
14
Deze bepaling roept wel een aantal vragen op. Vanaf wanneer is een gehuurd goed niet meer de gemeenschappelijke verblijfplaats van de wettelijk samenwonende partners?53 Naar mijn mening zou men moeten kijken naar de inschrijving in het bevolkingsregister. Zolang men samen ingeschreven staat op hetzelfde adres, is het goed hun gemeenschappelijke verblijfplaats. Dit zal echter in praktijk niet alle problemen oplossen aangezien men niet altijd direct de inschrijving in het bevolkingregister verandert. Vervolgens geeft de wet geen duidelijk antwoord op de vraag wat de gevolgen zijn voor het erfrecht van de langstlevende wanneer de eerststervende meer dan één gemeenschappelijke verblijfplaats huurde. Verkrijgt de langstlevende dan het recht op de huur van alle gemeenschappelijke verblijfplaatsen, verkrijgt hij een keuzerecht of verkrijgt hij enkel een recht op de huur van de voornaamste gemeenschappelijke verblijfplaats?54 De wet spreekt van het recht op de huur van het onroerend goed dat bij openvallen van de nalatenschap van vooroverleden wettelijk samenwonende het gezin tot gemeenschappelijk verblijfplaats diende en gebruikt dus het enkelvoud. Bovendien spreekt de wet niet over de voornaamste gemeenschappelijke verblijfplaats dus naar mijn mening en de mening van de meeste auteurs zal de langstlevende een keuzerecht hebben.55 Dezelfde
redenering
moet dus gevolgd worden zoals wanneer de langstlevende het vruchtgebruik erft op de gemeenschappelijk verblijfplaats. Het is ook mogelijk dat de eerststervende zowel een gemeenschappelijke verblijfplaats in volle eigendom had als een tweede gemeenschappelijke verblijfplaats huurde. Volgens BAEL is het meest billijke dat aan de langstlevende een keuzerecht wordt gegeven tussen het recht op vruchtgebruik en het recht op huur.56 CASTELEIN stelt zich de vraag of enkel woninghuur geërfd kan worden door de langstlevende wettelijk samenwonende of ook een gemene huur, handelshuur of pacht. Hij stelt vast dat in artikel 745octies, §1, eerste lid BW niet staat dat het goed uitsluitend moet dienen als gemeenschappelijke
53
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 13. 54 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 13. 55 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 14 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 139 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 75 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129 ; N. LABEEUW, “Notariële aandachtspunten bij de implementatie van het erfrecht van de langstlevende wettelijke partner”, NNK 2008, afl. 3, 64 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 239. 56 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 14.
15
verblijfplaats met als gevolg dat de kwalificatie van de huurovereenkomst van geen belang is.57 Onder meer BAEL en BEGUIN volgen de mening van CASTELEIN.58 Volgens PUELINCKX-COENE is het echter logisch dat de langstlevende wettelijk samenwonende enkel een huurovereenkomst die betrekking heeft op de hoofdverblijfplaats kan erven.59 Het huurcontract kan echter intuïtu personae gesloten zijn of er kan in het contract bepaald zijn dat het contract eindigt bij overlijden van de huurder. In deze gevallen zal de langstlevende geen recht op huur erven aangezien in deze gevallen geen recht op huur in de nalatenschap aanwezig is.60
57
C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 192. 58 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 15 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 356. 59 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1919. 60 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 15 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 136 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 356 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 130 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 28-29 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 268.
16
Hoofdstuk 3: Belangrijke aspecten van het vruchtgebruik Afdeling 1: Levenslang vruchtgebruik In principe erft de langstlevende wettelijk samenwonende partner dus een levenslang vruchtgebruik van de gemeenschappelijke verblijfplaats en het huisraad. Wanneer men echter wilt dat de langstlevende dit vruchtgebruik verkrijgt voor slechts een bepaalde duur of wanneer men wilt dat de langstlevende zijn vruchtgebruik verliest wanneer hij bijvoorbeeld hertrouwt, dan moet men een testament opmaken.61 Men kan dus door gebruik te maken van een testament modaliteiten verbinden aan het vruchtgebruik. Men kan zelfs het vruchtgebruik ontnemen van de langstlevende aangezien deze geen reservataire erfgenaam is.62
Afdeling 2: Omzetting van het recht van vruchtgebruik Artikel 745octies, §3 BW stelt uitdrukkelijk dat de regels inzake het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot die zijn opgenomen in de artikelen 745quater tot 745septies ook van toepassing zijn op het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende. De artikelen 745quater tot 745sexies BW regelen de omzetting van het vruchtgebruik maar ook het recht van de langstlevende om de overdracht van de blote eigendom te eisen tegen geld wanneer de langstlevende in samenloop komt met andere personen dan afstammelingen. De belangrijkste bepaling is artikel 745quater, §4 BW aangezien dit artikel bepaalt dat het vruchtgebruik van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende, en van het daarin aanwezige huisraad niet kan worden omgezet dan met instemming van de langstlevende echtgenoot/wettelijk samenwonende partner en de langstlevende wettelijk samenwonende partner juist het vruchtgebruik op deze goederen erft. Er
is
echter
een
probleem. Artikel 745octies, §1 BW bepaalt dat de langstlevende het vruchtgebruik erft op het onroerend goed dat het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende tijdens het samenwonen en artikel 745quater, §4 BW spreekt van het onroerend goed dat bij openvallen van nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende. De vraag is of dat men artikel 745quater, §4 BW ook kan inroepen met betrekking tot het vruchtgebruik dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner heeft geërfd op het onroerend goed dat tijdens het samenleven diende als gemeenschappelijke verblijfplaats als dit goed op het ogenblik van het overlijden van de eerststervende niet meer diende als 61
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 10. 62 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 10 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129.
17
gemeenschappelijke verblijfplaats of niet de voornaamste gezinswoning was?63 Volgens BAEL kan men in dit geval ook beroep doen op artikel 745quater, §4 BW. Artikel 745octies, §3 BW bepaalt immers dat de regels inzake het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot van overeenkomstige toepassing zijn op het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende en dus ook, volgens BAEL als “het voorwerp van dit recht van vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende niet exact hetzelfde is”64. Volgens BARBAIX, BEGUIN, LABEEUW en PUELINCKX-COENE kan men in dit geval geen beroep doen op artikel 745quater, §4 BW. Zij baseren zich op de letterlijke bewoordingen van dit artikel en oordelen vervolgens dat het vetorecht enkel kan gebruikt worden indien er een vordering tot omzetting van het vruchtgebruik werd ingesteld op het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende. Dit heeft grote gevolgen aangezien dit een grote beperking inhoudt van de keuzevrijheid van de langstlevende wettelijk samenwonende partner. Indien hij moet kiezen tussen meerdere onroerende goederen die hebben gediend als gemeenschappelijke verblijfplaats om zijn vruchtgebruik op uit te oefenen, moet hij hiermee zeker rekening houden.65 Volgens mij is de laatste stelling de juiste. Een vetorecht is iets heel verregaand. Door middel van dit vetorecht kan de langstlevende ervoor zorgen dat de vruchtgebruik-blote eigendom verhouding blijft bestaan waardoor de erfgenamen het genot van het goed voor lange tijd niet hebben. De bedoeling van dit vetorecht is naar mijn mening dat de langstlevende niet tegen zijn wil uit de woning kan worden gezet door de erfgenamen. Indien het goed waarop de langstlevende het vruchtgebruik heeft geërfd niet de voornaamste gezinswoning is of niet meer de gemeenschappelijke verblijfplaats was bij het openvallen van de nalatenschap, dan heeft hij reeds een woonplaats en is het naar mijn mening niet erg dat de erfgenamen de omzetting vorderen. Volgens BARBAIX en BEGUIN heeft de langstlevende dit omzettingsrecht enkel wanneer deze preferentiële goederen volledig tot de nalatenschap van de overledene behoorde met als gevolg dat indien de preferentiële goederen in onverdeeldheid waren tussen de overledene en derden, de langstlevende dit vetorecht tegen de omzetting niet kan inroepen. Deze auteurs zijn immers van mening dat in dit geval de langstlevende enkel een recht van vruchtgebruik bekomt op het onverdeeld deel van de eerststervende. De langstlevende en de derden kunnen zich echter wel beroepen op artikel
63
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 10. 64 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 10. 65 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 148 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 359 ; N. LABEEUW, “Notariële aandachtspunten bij de implementatie van het erfrecht van de langstlevende wettelijke partner”, NNK 2008, afl. 3, 65 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1959.
18
815 BW en bijgevolg de uitonverdeeldheidtreding vorderen indien er sprake is van een onverdeeldheid met betrekking tot het vruchtgebruik op de preferentiële goederen.66 Volgens PUELINCKX-COENE bezit de langstlevende ook in dit geval over een vetorecht ter bescherming van haar woonsituatie aangezien het mogelijk is dat de langstlevende in de gezinswoning is blijven wonen met akkoord van de mede-eigenaars.67 Men mag ook artikel 745quinquies, §3 BW niet uit het oog verliezen. Dit artikel bepaalt dat indien de langstlevende in samenloop komt met afstammelingen uit een vorige relatie en de omzetting gevorderd wordt, zal de langstlevende geacht worden ten minste twintig jaar ouder te zijn dan de oudste afstammeling uit de vorige relatie. Krachtens artikel 745quinquies, §1 BW geldt het recht om de omzetting van het vruchtgebruik of de toewijzing in volle eigendom van de preferentiële goederen te vorderen voor elk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, onverschillig of het verkregen is krachtens de wet of bij testament, dan wel ingevolge huwelijkscontract of contractuele erfstelling. Dit artikel heeft tot gevolg dat indien in een testament het vruchtgebruik van andere goederen dan de gemeenschappelijke verblijfplaats en het huisraad aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner wordt toegekend, dit vruchtgebruik eveneens kan worden omgezet overeenkomstig de bepalingen van artikel 745quater tot 745septies BW.68 Een vruchtgebruik dat de langstlevende verkrijgt op grond van een beding van aanwas kan echter niet omgezet worden.69 Huwelijkscontracten en contractuele erfstellingen zijn niet mogelijk tussen wettelijk samenwonende partners.70 Zoals reeds vermeld, kan men door gebruik te maken van een testament modaliteiten verbinden aan het vruchtgebruik met als gevolg dat men kan bepalen dat het vruchtgebruik niet omgezet kan worden.71
66
R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 149 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 354. 67 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1960. 68 C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 199 ; C. DE WULF, “Erfenissen” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF, J. BAEL, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 10, Brugge, die Keure, 2007, 103. 69 C. DE WULF, “Erfenissen” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF, J. BAEL, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 10, Brugge, die Keure, 2007, 103. 70 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1961. 71 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 10 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 149 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129-130 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor
19
Afdeling 3: Waarborgen voor de blote eigenaars Allereerst kunnen de blote eigenaars op grond van artikel 601 BW borgstelling eisen van de vruchtgebruiker. Wettelijke samenwoners kunnen echter een testament opmaken waarin de langstlevende wettelijk samenwonende partner wordt vrijgesteld van borgstelling.72 Dit heeft als voordeel dat de blote eigenaars de borgstelling niet kunnen eisen en bijgevolg de langstlevende niet het risico loopt bij gebreke van borgstelling dat de blote eigenaars de toepassing van artikelen 602 en 603 BW zouden eisen. BAEL en PUELINCKX-COENE twijfelen echter aan de toepassing van deze artikelen op het wettelijke erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende omdat deze bepalingen niet te verzoenen zijn met de bedoeling van de wetgever om aan de langstlevende het voortzetten van de huisvesting in dezelfde omstandigheden, in vertrouwd levensmilieu, te garanderen.73 Men kan echter best om alle discussie te vermijden een testament opmaken. Vervolgens wordt bepaald in artikel 745octies, §2 BW dat de blote eigenaars kunnen eisen dat een boedelbeschrijving van het huisraad en een staat van de gemeenschappelijke verblijfplaats wordt opgemaakt. Deze boedelbeschrijving moet niet opgemaakt worden vooraleer de langstlevende in het bezit kan treden van de goederen aangezien de langstlevende een wettelijke erfgenaam is die van rechtswege in het bezit treedt van de goederen.74
wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 199 ; N. LABEEUW, “Notariële aandachtspunten bij de implementatie van het erfrecht van de langstlevende wettelijke partner”, NNK 2008, afl. 3, 65 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 242. 72 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 11 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 358 ; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 251. 73 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 12 ; M. PUELINCKXCOENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1955. 74 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 11 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 145-146 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 197-198 ; J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 9 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 139 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 75 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129 ; N. LABEEUW, “Notariële aandachtspunten bij de implementatie van het erfrecht van de langstlevende wettelijke partner”, NNK 2008, afl. 3, 64 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 240.
20
Afdeling 4: Kosten Wanneer de langstlevende het vruchtgebruik bekomt, zal hij eveneens de kosten verbonden aan dit vruchtgebruik moeten dragen. Zo zal de vruchtgebruiker de kosten van herstellingen tot onderhoud moeten dragen. De kosten van grove herstelling zijn echter ten laste van de blote eigenaars. Dit vindt men terug in de artikel 605 en 606 BW. Men kan echter een andere regeling opnemen in een testament.75
75
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 12 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 193.
21
Hoofdstuk 4: Verplichtingen van de langstlevende wettelijk samenwonende partner Afdeling 1: Kosten verbonden aan het vruchtgebruik Zoals reeds vermeld moet de langstlevende de kosten verbonden aan het vruchtgebruik dragen en dit rekening houdend met de artikelen 605 en 606 BW.
Afdeling 2: Huurverplichtingen Wanneer men een huurcontract afsluit, verkrijgt men niet alleen rechten maar ook een aantal verplichtingen. In de wet staat dat de langstlevende wettelijk samenwonende het recht op huur verkrijgt van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de vooroverleden wettelijk samenwonende het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende. Er wordt echter niks bepaald over de huurverplichtingen. Volgens de rechtsleer gaan de verplichtingen van het huurcontract eveneens over op de langstlevende wettelijk samenwonende.76 Volgens BAEL kan het niet anders dan dat de wetgever de bedoeling had om zowel de rechten als de verplichtingen die voortvloeien uit het huurcontract toe te kennen aan de langstlevende wettelijk samenwonende.77 CASTELEIN verwoordt het anders. Volgens hem is de bedoeling van het laten vererven van het huurrecht, “het overdragen van de positie van de huurder aan de langstlevende partner.”78 Dit heeft tot gevolg dat de langstlevende ook de verplichtingen moet dragen. Verder meent BAEL dat de verhuurder enkel de langstlevende kan aanspreken voor de naleving van de huurverplichtingen ontstaan na het overlijden en dus niet de erfgenamen. Dit wilt dus zeggen dat de verhuurder de betaling van de huurprijs voor de periode na het overlijden enkel kan vorderen van de langstlevende wettelijke samenwonende tenzij er natuurlijk in het contract iets anders bepaald is. In het contract kan immers een clausule opgenomen zijn die bepaalt dat de huurder zichzelf en zijn erfgenamen hoofdelijk en ondeelbaar verbindt. De betaling van de huurprijs voor de periode van vóór het overlijden kan door de verhuurder echter wel gevorderd worden van de erfgenamen. In 76
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 14 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 192 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 245 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1919 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 23. 77 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 14. 78 C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 192.
22
dit geval is er immers sprake van een schuld van de overledene, een schuld die deel uitmaakt van de nalatenschap.79 BAEL, CASTELEIN, PUELINCKX-COENE en TAINMONT oordelen dat de langstlevende ook recht heeft op de huurwaarborg aangezien de langstlevende zowel de rechten als de verplichtingen die uit de huurovereenkomst voortvloeien, erft.80 Er wordt geen nieuwe huurovereenkomst gesloten.81 Volgens CASTELEIN en naar mijn mening correct, zijn de huurwaarborg en de huurovereenkomst immers onlosmakelijk met elkaar verbonden.82 PINTENS is van oordeel dat de waarborg moet ingeschreven worden in het actief van de nalatenschap met als gevolg dat de erfgenamen deze waarborg erven. Aangezien het huurcontract echter wordt voortgezet door de langstlevende wettelijk samenwonende, moet in verhouding tot de verhuurder de waarborg blijven bestaan met als gevolg dat waarborg geblokkeerd blijft zolang de langstlevende zelf geen nieuwe waarborg heeft gestort.83 Aangezien de wet geen duidelijkheid verschaft, kan dit aanleiding geven tot discussie.
Afdeling 3: Bijdrage in de lasten en schulden van de nalatenschap Hierover bestaat er geen duidelijkheid. De rechtsleer is verdeeld en dit is het gevolg van het feit dat de wetgever hierover niks bepaald heeft. Indien men aanneemt dat het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende een anomaal erfrecht is, moet men concluderen dat de langstlevende verplicht is bij te dragen in de schulden en lasten van de nalatenschap naar evenredigheid van hetgeen men bekomen heeft in de nalatenschap. Dit wordt immers uitdrukkelijk bepaald met betrekking tot de het recht van wettelijke terugkeer van
79
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 14. 80 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 15 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 193 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1919-1920 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 23. 81 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1919. 82 C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 193. 83 W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 245 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 268.
23
artikel 353-16BW en wordt algemeen aanvaard met betrekking tot het recht van wettelijke terugkeer van artikel 747 BW. In deze twee gevallen is er ook sprake van anomale erfopvolging.84 De verplichting tot bijdrage kan men eveneens afleiden uit de artikelen 724 en 870 BW. Artikel 724 BW bepaalt dat erfgenamen verplicht zijn alle lasten van de nalatenschap te voldoen. Artikel 870 BW bepaalt dat de mede-erfgenamen onderling moeten bijdragen in de betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap, ieder naar evenredigheid van wat hij daaruit ontvangt. Aangezien de langstlevende wettelijk samenwonende partner een erfgenaam is op grond van artikel 731 BW, kan men hieruit afleiden dat hij moet bijdragen in de lasten en schulden van de nalatenschap.85 De vraag is wat deze verplichting nu juist inhoudt voor de langstlevende die enkel het vruchtgebruik bekomt op de gemeenschappelijke verblijfplaats en het huisraad. Artikel 612 BW bepaalt op welke wijze de algemene vruchtgebruiker of de vruchtgebruiker onder algemene titel moet bijdragen in de betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap. DE WILDE D’ESTMAEL is van oordeel dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner een vruchtgebruiker onder algemene titel is en bijgevolg moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap overeenkomstig artikel 612 BW.86 Dit is naar mijn mening niet correct en ik sluit mij bijgevolg aan bij de stelling van BARBAIX, BAEL, CASMAN, CASTELEIN, PINTENS en ALLAERTS die van oordeel zijn dat de langstlevende wettelijk samenwonende slechts een vruchtgebruiker is onder bijzondere titel aangezien hij slechts het vruchtgebruik erft op de gemeenschappelijke verblijfplaats en het huisraad.87 84
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 16 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 358 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 80 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 127 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 195 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 41-42 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 28. 85 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 16 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 163 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 40-41 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1937. 86 E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 251. 87 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 16 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 161 en 163 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen,
24
Artikel 611 BW bepaalt dat dergelijke vruchtgebruiker niet gehouden is tot betaling van de schulden. Hieruit leidt BAEL af dat de langstlevende wettelijk samenwonende niet gehouden is tot betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap.88 Anderen schuiven artikel 611 BW gewoon aan de kant. CASMAN, gesteund door CASTELEIN, PINTENS en ALLAERTS, stelt vast dat de langstlevende wettelijk samenwonende geen algemeen vruchtgebruik of vruchtgebruik onder algemene titel verkrijgt maar stelt vervolgens dat hij wel moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap en dat die bijdragen moeten gebeuren overeenkomstig artikel 612 BW.89 BARBAIX en BEGUIN oordelen echter dat men de bijdrageverplichting van de langstlevende echtgenoot die de concrete reserve verkrijgt, naar analogie moet toepassen en dus dat artikel 612 BW toch moet toegepast worden. 90 Dat de langstlevende echtgenoot die zich beroept op de concrete reserve moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap, volgt volgens BAEL uit het feit dat de langstlevende echtgenoot de keuze heeft tussen de abstracte reserve en de concrete reserve. Ingeval hij kiest voor de abstracte reserve heeft hij een vruchtgebruik onder algemene titel en moet hij dus op grond van artikel 612 BW bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap. Wanneer hij kiest voor de concrete reserve heeft hij een vruchtgebruik onder bijzondere titel waardoor hij normaal gezien op grond van artikel 611 BW niet zou moeten bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap. Toch zal ook de langstlevende echtgenoot die beroep doet op de concrete reserve moeten bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap volgens BAEL aangezien het niet logisch is dat de echtgenoot hieraan zou kunnen ontsnappen door te kiezen voor de concrete reserve en niet voor de abstracte reserve.91 PINTENS argumenteert de bijdrageverplichting van de langstlevende echtgenoot die zich beroept op de concrete reserve op een andere manier. Wanneer de langstlevende opteert voor de
Kluwer, 2007, 80 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 127 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 38 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 243 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 267. 88 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 16. 89 H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 80 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 127 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 196 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 243-244 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 267. 90 E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 358 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 163. 91 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 17-18.
25
concrete reserve, namelijk het vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad omdat de waarde van deze goederen groter is dan de helft van de nalatenschap gaat het volgens PINTENS, in tegenstelling tot de mening van BAEL, om een vruchtgebruik onder algemene titel. “Het zou immers onlogisch zijn enerzijds de langstlevende echtgenoot die de helft van de nalatenschap in vruchtgebruik verkrijgt te kwalificeren als een erfgenaam onder algemene titel en hem te laten delen in het passief, en anderzijds de langstlevende die meer verkrijgt dan deze helft te kwalificeren als rechtsopvolger onder bijzondere titel en hem niet te laten delen in het passief”92. Aangezien het volgens PINTENS gaat om een vruchtgebruik onder algemene titel, is artikel 612 BW van toepassing en moet de langstlevende echtgenoot bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap. BAEL en PINTENS zijn echter beiden van oordeel dat men de situatie van de langstlevende wettelijk samenwonende niet kan gelijkstellen met de situatie van de langstlevende echtgenoot die beroep doet op zijn concrete reserve. Volgens BAEL kan men de situaties niet gelijkstellen aangezien de langstlevende echtgenoot normaal gezien een recht van vruchtgebruik op de volledige nalatenschap heeft en dus een algemeen vruchtgebruik. Dit algemeen vruchtgebruik kan beperkt worden door een testament maar de langstlevende heeft recht op zijn reserve.93 De langstlevende wettelijk samenwonende heeft op grond van het wettelijk erfrecht enkel recht op het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad en kan dus op grond van het wettelijk erfrecht nooit aanspraak maken op de gehele nalatenschap. PINTENS stelt dat men de situaties niet kan gelijkstellen omdat de langstlevende wettelijk samenwonende nooit onder algemene titel tot de nalatenschap komt en de langstlevende echtgenoot die beroep doet op zijn concrete reserve volgens hem wel moet beschouwd worden als een erfgenaam onder algemene titel omdat hij anders verschillend zou moeten worden behandeld dan de langstlevende die beroep doet op zijn abstract reserve en dit zou niet logisch zijn.94 PUELINCKX-COENE redeneert nog anders. Zij is van oordeel dat artikel 724 BW van toepassing is omdat de langstlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is die is opgenomen in artikel 731 BW en dat bijgevolg de langstlevende wettelijk samenwonende moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap. Wat houdt deze verplichting volgens haar dan in? Zij stelt vast dat in artikel 724 BW geen onderscheid wordt gemaakt tussen de erfgenamen ten algemene of te bijzondere
92
W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 243 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 267. 93 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 17-18. 94 W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 243 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 267.
26
titel met als gevolg dat alle wettelijke erfgenamen steeds erfopvolgers zijn ten algemene titel waardoor artikel 612 BW toepassing krijgt.95 Om betwistingen te voorkomen, kan men best een testament opmaken en daarin bepalen of de langstlevende wettelijk samenwonende moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap of niet.96 Aangezien de meerderheid van de auteurs bijgevolg van mening zijn dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap, kan de langstlevende naast de nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen ook opteren voor aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving. Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving is aan te raden wanneer er een risico bestaat dat er meer schulden in de nalatenschap aanwezig zijn dan activa.97
Afdeling 4: Onderhoudsverplichtingen De wet van 28 maart 2007 heeft twee onderhoudsverplichtingen ingevoerd ten laste van de langstlevende wettelijk samenwonende partner. Ten eerste bepaalt artikel 1477, §5 BW dat de langstlevende wettelijk samenwonende gehouden is tot de verplichting gesteld in artikel 203, §1 BW ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden wettelijk samenwonende van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij krachtens artikel 745octies, §1 BW, heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mochten hebben verleend bij schenking, testament of in de in artikel 1487 bedoelde overeenkomst. Artikel 203, §1 BW gaat over de verplichting van de ouders om naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding van hun kinderen. Ten tweede bepaalt artikel 1477, §6 BW dat de nalatenschap van de vooroverleden wettelijk samenwonende aan zijn bloedverwanten in de opgaande lijn die ten tijde van het overlijden behoeftig 95
M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1938. 96 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 18. 97 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 19 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 127 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 196 ; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 251.
27
zijn, levensonderhoud verschuldigd is, ten belope van de erfrechten die zij verliezen ten gevolge van giften aan de langstlevende wettelijk samenwonende wanneer deze overledene geen nakomelingen heeft achter gelaten.
28
Hoofdstuk 5: Inbreng Afdeling 1: Inbreng door de langstlevende wettelijk samenwonende Indien de langstlevende wettelijk samenwonende erft omwille van zijn hoedanigheid als langstlevende wettelijk samenwonende partner en eveneens erft in een andere hoedanigheid, als bloedverwant is hij zoals elke erfgenaam verplicht tot inbreng. Dit wordt niet betwist.98 Indien de langstlevende wettelijk samenwonende enkel erft in zijn hoedanigheid als langstlevende wettelijk samenwonende partner moet men een onderscheid maken tussen giften van de preferentiële goederen en giften van niet-preferentiële goederen. 99 Er bestaat geen discussie over het feit dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner niet kan verplicht worden inbreng te doen van schenkingen die geen betrekking hebben op de gemeenschappelijke verblijfplaats en het daarin aanwezige huisraad. De langstlevende erft immers op grond van het wettelijk erfrecht enkel het vruchtgebruik op deze goederen zodat de schenkingen van andere goederen nooit een voorschot kunnen zijn op zijn wettelijk erfdeel.100 Wat in geval van schenkingen onder levenden of legaten die betrekking hebben op de gemeenschappelijke verblijfplaats en het daarin aanwezige huisraad? Moet de langstlevende wanneer zijn overleden partner met wie hij wettelijk samenwoonde een testament had opgemaakt waarin hij de volle eigendom van het onroerend goed dat het gezin tot gemeenschappelijk verblijfplaats diende, aan hem had gelegateerd, inbreng doen van de blote eigendom? Indien de wettelijk samenwonende partner de volle eigendom van het onroerend goed dat het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats dient, aan zijn partner wil schenken, moet hij dan uitdrukkelijk bepalen dat de schenking gebeurt met vrijstelling van inbreng of is zijn partner nooit verplicht inbreng te doen?
98
C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 47 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 267. 99 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 47. 100 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 28 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 176 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 47 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1945.
29
Volgens BEGUIN moet er inbreng gebeuren. BEGUIN stelt immers dat “la loi nouvelle ne contient aucune disposition de droit transitoire. Par conséquent, les principes généraux du droit transitoire trouveront-ils s’appliquer”101. Volgens BEGUIN moet de langstlevende wettelijk samenwonende partner omwille van het feit dat hij een wettelijke erfgenaam is, op grond van artikel 843 BW, inbreng doen. Inbreng zal niet moeten gebeuren indien de schenking of het legaat uitdrukkelijk is gedaan met vrijstelling van inbreng.102 Dit is naar mijn mening niet correct en ik sluit mij aan bij de stelling van de meerderheid van de auteurs zoals hieronder is weergegeven. Dit principe wordt zelfs toegepast op schenkingen die gedaan werden vooraleer de langstlevende wettelijk samenwonende partner een wettelijke erfgenaam werd, namelijk voor de wet van 28 maart 2007. “C’est au moment de l’ouverture de la succession qu’il faudra se placer pour déterminer les règles applicables.”103 Dit is naar mijn mening helemaal niet te verantwoorden en ik volg zo de stelling van BAEL. Voor de wet van 28 maart 2007 was de langstlevende wettelijk samenwonende partner geen wettelijke erfgenaam met als gevolg dat de schenker nooit de bedoeling kan hebben gehad om aan zijn wettelijk samenwonende partner een voorschot op zijn erfdeel te schenken aangezien deze laatste in die periode niks erfde.104 Volgens BAEL, BARBAIX, CASMAN, CASTELEIN, TAINMONT, PUELINCKX-COENE, PINTENS en ALLAERTS moet er niet ingebracht worden en hiervoor steunen ze zich op verschillende argumenten.105 -
Een erfgenaam moet inbrengen wanneer hij iets heeft gekregen als voorschot op zijn erfdeel. Wanneer de langstlevende wettelijk samenwonende partner door middel van een legaat of schenking de blote eigendom van het onroerend goed dat het gezin tot gemeenschappelijk verblijfplaats diende, verkrijgt, kan dit nooit een voorschot zijn op zijn
101
E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 360. 102 E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 359. 103 E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 360. 104 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 27. 105 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 26-27 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 176 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 130 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 47-48 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 242 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 267 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 29.
30
erfdeel aangezien hij nooit de blote eigendom kan verkrijgen op grond van het wettelijk erfrecht. 106 -
Bovendien blijkt in dit geval uit het testament dat de testator de bedoeling had de volle eigendom van het goed toe te kennen aan de langstlevende. Wanneer de langstlevende vervolgens de blote eigendom zou moeten inbrengen, heeft het legateren van de blote eigendom geen enkele zin.107
-
Inbreng heeft tot doel de gelijkheid tussen de erfgenamen te bekomen. In casu gaat het om anomale erfopvolging volgens CASMAN, CASTELEIN, TAINMONT, PINTENS en ALLAERTS en bij anomale erfopvolging streeft men niet naar gelijkheid onder erfgenamen met als gevolg dat de anomale erfopvolger niet kan verplicht worden een inbreng te doen.108 Tussen de anomale nalatenschap en de gewone nalatenschap bestaat er een strikte scheiding en dit heeft tot gevolg dat er tussen de anomale erfgenaam en de gewone erfgenaam geen band van mede-erfgenaamschap volgens CASTELEIN bestaat en er tussen hen dus niet moet gestreefd worden naar gelijkheid.109 CASMAN verwoordt het als volgt: “een anomaal erfrecht is geen voorbehouden erfrecht, en kan slechts worden ingeroepen als het goed (of de goederen) waarop het betrekking heeft nog in natura aanwezig is in de nalatenschap van de erflater, en voor zover hij er niet testamentair over beschikt heeft. Dit heeft tot gevolg dat er geen sprake kan zijn van inbrengverplichting tussen de gewone erfgenamen en de anomale erfgenamen”110. PINTENS verwoordt het nog anders: “Inbreng in de anomale nalatenschap heeft geen zin omdat er slechts één erfgenaam is en er dus geen probleem van gelijk behandeling is. Inbreng in de gewone nalatenschap is evenmin noodzakelijk omdat de langstlevende niet als wettelijke erfgenaam tot de gewone nalatenschap komt en slechts erfgenamen tot inbreng gehouden
106
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 26-27 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 176. 107 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 26. 108 H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 130 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 47-48 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 197 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 242 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 267 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 29. 109 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 48. 110 H. CASMAN, “Erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) Clausules voor testamentaire beschikkingen”, Not.Fisc.M. 2008, 178.
31
zijn.”111 Volgens deze auteurs kan er bij anomale erfopvolging dus geen sprake zijn van een inbrengverplichting. -
PUELINCKX-COENE is van oordeel dat het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende geen anomaal erfrecht is, maar is eveneens van mening dat de langstlevende niet verplicht kan worden in te brengen. Zij stelt vast dat inbreng een fase is in de verdeling en dat inbreng tot doel heeft de gelijkheid tussen de deelgenoten te herstellen. Hieruit leidt zij dan af dat enkel deelgenoten verplicht kunnen worden in te brengen en dat bovendien enkel deelgenoten de inbreng kunnen eisen. Dit betekent dan volgens haar dat enkel de erfgenamen die aanspraken kunnen maken op de massa waartoe het geschonken goed behoort er inbreng van kunnen eisen en enkel een begiftigde die aanspraken heeft in die massa er toe verplicht kan worden.112 Dit maakt ze duidelijk aan de hand van een voorbeeld: “Zo aan de langstlevende wettelijk samenwonende reeds tijdens het leven de vooroverleden partner het vruchtgebruik op de preferentiële goederen geschonken werd is dit noodzakelijkerwijze een voorschot op erfdeel, maar deze goederen behoren niet tot de massa die onder de kinderen verdeeld wordt, zodat de kinderen er dus ook geen inbreng van kunnen vorderen”113. De massa die onder kinderen verdeeld kan worden is immers de blote eigendom van de gezinswoning en het huisraad en de volle eigendom van de niet-preferentiële goederen. Wat in het geval dat aan de langstlevende de volle eigendom van de preferentiële goederen werd geschonken? In dit geval kunnen de kinderen niet de inbreng vorderen van het vruchtgebruik aangezien dit vruchtgebruik niet behoort tot de massa die onder de kinderen verdeeld wordt. De blote eigendom behoort echter wel tot de massa die onder de kinderen verdeeld wordt maar de langstlevende kan in deze massa geen rechten laten gelden op grond van het wettelijk erfrecht met als gevolg dat de schenking van de blote eigendom nooit een voorschot kan zijn op haar erfdeel en de langstlevende dus nooit gehouden kan zijn in te brengen.114
111
W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 242-243. 112 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1943. 113 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1943-1944. 114 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1944.
32
Afdeling 2: Inbreng door andere wettige erfgenamen Indien de gezinswoning werd geschonken door een wettelijk samenwonende partner, door beide wettelijk samenwonenden of door één van hen met toestemming van de andere, aan een wettige erfgenaam zal bij overlijden van de schenker, deze wettige erfgenaam inbreng moeten doen volgens BAEL, BEGUIN en BARBAIX van dit goed zodat vervolgens de langstlevende wettelijk samenwonende partner op grond van zijn wettelijk erfrecht, zijn vruchtgebruik kan uitoefenen op dit goed tenzij dit goed geschonken werd met vrijstelling van inbreng of met vrijstelling van inbreng ten aanzien van de langstlevende wettelijk samenwonende.115 Voor echtgenoten bestaat er artikel 858bis, tweede lid BW. Dit artikel bepaalt dat een schenking met toestemming van de langstlevende echtgenoot gedaan, te zijnen opzichte geacht wordt te zijn gedaan met vrijstelling van inbreng, voor zover niet anders is bepaald. Dergelijk artikel is niet opgenomen voor de wettelijk samenwonenden met als gevolg dat als men wilt dat de schenking gebeurt met vrijstelling van inbreng, dit uitdrukkelijk moet bepaald worden. Men kan in een testament het wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende ontnemen. Ook in dit geval zal de wettelijke erfgenaam de gezinswoning moeten inbrengen wanneer de andere wettelijke erfgenamen dit vorderen waardoor alle wettelijke erfgenamen aanspraken krijgen op dit goed maar niet de langstlevende wettelijk samenwonende.116 De verplichting tot inbreng door de wettelijke erfgenamen, met uitzondering van de langstlevende wettelijk samenwonende, geldt ook wanneer de schenking van de gezinswoning is gedaan voor dat een verklaring van wettelijke samenwoning is afgelegd en zelfs voor schenkingen die gedaan zijn voor de inwerkingtreding van de wet van 28 maart 2007 aangezien er alleen niet moet worden ingebracht wanneer de schenking uitdrukkelijk met vrijstelling van inbreng is gedaan.117 Volgens andere auteurs is er echter geen verplichting tot inbreng door de wettelijke erfgenamen van de preferentiële goederen. De auteurs die van mening zijn dat het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende een anomaal erfrecht is, namelijk CASMAN, CASTELEIN, TAINMONT, PINTENS en ALLAERT, zijn van oordeel dat langstlevende nooit de inbreng kan eisen van de gezinswoning om dezelfde
115
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 27-28 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 175 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 353. 116 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 28. 117 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 28 ; E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 353.
33
redenen dat de langstlevende wettelijk samenwonende nooit verplicht kan worden in te brengen.118 Op grond van dezelfde redenering die door PUELINCKX-COENE werd gevolgd om aan te tonen dat de langstlevende wettelijk samenwonende niet kan verplicht worden in te brengen, besluit ze dat de langstlevende ook nooit de inbreng kan vorderen ingeval aan een wettige erfgenaam de preferentiële goederen in volle eigendom werden gelegateerd. Het vruchtgebruik van die goederen behoort immers niet tot de massa waarop de wettige erfgenamen aanspraken kunnen maken met als gevolg dat de schenking van het vruchtgebruik nooit een voorschot kan zijn op het erfdeel van de wettige erfgenaam met als gevolg dat de langstlevende de inbreng niet kan vorderen.119 Inbreng van de blote eigendom kan de langstlevende wettelijk samenwonende ook niet vorderen want de blote eigendom behoort niet tot de massa waarop hij aanspraak kan maken. De langstlevende wettelijk samenwonende zal dus niks erven. De andere wettige erfgenamen zullen echter wel de inbreng kunnen eisen wanneer de gift niet uitdrukkelijk met vrijstelling van inbreng is gebeurd.120 De langstlevende zal echter nooit de inbreng kunnen eisen van schenkingen die geen betrekking hebben op de gemeenschappelijke verblijfplaats of het daarin aanwezige huisraad.121 Hij heeft op deze goederen immers geen enkele wettelijke aanspraak.
118
H. CASMAN, “Erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) Clausules voor testamentaire beschikkingen”, Not.Fisc.M. 2008, 178 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 48 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 29. 119 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1945. 120 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1946. 121 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 28 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 175 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1943.
34
Hoofdstuk 6: De reserve van de descendenten De afstammelingen hebben een reserve. De wettelijk samenwonende partner die een afstammeling heeft, zal bij testament bijgevolg niet kunnen bepalen dat bij zijn overlijden de partner met wie hij wettelijk samenwoont, de gehele nalatenschap in volle eigendom verkrijgt. Zijn afstammelingen hebben immers recht op hun reserve en zullen in dit geval de inkorting kunnen vorderen. Wanneer de nalatenschap enkel bestaat uit de gemeenschappelijke verblijfplaats en het huisraad zal de langstlevende wettelijk samenwonende partner op grond van artikel 745octies BW het vruchtgebruik erven van deze goederen en zal de reserve van de afstammelingen een reserve in blote eigendom zijn.122 De langstlevende wettelijk samenwonende kan immers steeds aanspraak maken op het vruchtgebruik van de preferentiële goederen ook al zijn er reservatairen. Dit volgt uit artikel 745octies, §1 BW. Daarin staat in het eerste lid dat de langstlevende wettelijk samenwonende erft “met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt” en in het tweede lid “met uitsluiting van alle andere erfgenamen”.123 De reserve van de reservatairen zal dan echter slechts een reserve zijn in blote eigendom. Wanneer de reserve werd aangetast, en bijgevolg het beschikbaar deel werd overschreden, zullen de reservatairen de inkorting kunnen vorderen. Wanneer er in de nalatenschap meer aanwezig is dan louter de gezinswoning en het huisraad dan rijzen er een aantal vragen met betrekking tot de reserve en het beschikbaar deel en bovendien de samenstelling van de fictieve massa. Op grond van 922 BW bestaat de fictieve massa uit alle goederen die bij het overlijden aanwezig waren verminderd met de schulden vermeerderd met de schenkingen. De reserve en het beschikbaar deel moeten berekend worden aan de hand van deze fictieve massa en bij overschrijding van het beschikbaar deel kunnen de reservatairen de inkorting vorderen. De vragen die hieromtrent kunnen ontstaan, zijn het best te verduidelijken aan de hand van een voorbeeld. “Veronderstel dat de eerststervende wettelijk samenwonende, die één kind heeft, gelden op een spaarrekening nalaat met een waarde van 100.000 euro en een woning, waar de samenwoners verbleven, ter waarde van eveneens 100.000 euro”124 Bovendien heeft de overledene een testament opgemaakt waarin hij het beschikbaar deel legateert aan een derde. 122
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 29 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 130 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 200 ; W. PINTENS, “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 246. 123 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 58. 124 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 29.
35
Op grond van artikel 913 BW mogen giften, hetzij bij akten onder levenden, hetzij bij testament, de helft van de goederen van de beschikker niet overschrijden, indien hij bij zijn overlijden slechts één kind achterlaat; een derde, indien hij twee kinderen achterlaat; een vierde, indien hij er drie of meer achterlaat. Dit artikel heeft tot gevolg dat de overledene in een testament mag bepalen dat de helft van zijn goederen, met name de 100.000 euro spaargelden in volle eigendom moet toekomen aan een derde. In dit voorbeeld is er echter een langstlevende wettelijk samenwonende en dit heeft tot gevolg dat het kind enkel nog de blote eigendom erft van de gemeenschappelijke verblijfplaats en het daarin aanwezige huisraad. De derde heeft immers de volle eigendom van de spaargelden verkregen op grond van het testament en de langstlevende wettelijk samenwonende heeft het vruchtgebruik geërfd van de gemeenschappelijke verblijfplaats en het aanwezige huisraad op grond van zijn wettelijk erfrecht. Hierbij rijzen echter vragen want heeft het kind geen recht op zijn reserve in volle eigendom?125 Het beschikbaar deel is op grond van artikel 913 BW de helft in volle eigendom van de nalatenschap waaruit men kan afleiden dat de reserve ook gelijk is aan de helft in volle eigendom van de nalatenschap. Voortbouwend op het voorgaande voorbeeld kan men zich eveneens afvragen wat de langstlevende wettelijk samenwonende partner verkrijgt indien de eerststervende aan hem het grootst beschikbaar deel van zijn nalatenschap heeft toegekend. Verkrijgt deze dan de volle eigendom van de spaargelden en bovendien het vruchtgebruik op de gemeenschappelijke verblijfplaats? Of krijgt deze langstlevende de gemeenschappelijke verblijfplaats in volle eigendom?126 Weegt met andere woorden het vruchtgebruik van de langstlevende die in samenloop komt met reservataire erfgenamen enkel op de reserve, enkel op het beschikbaar deel of weegt het op beide proportioneel in het geval dat het beschikbaar deel uitgeput is? BAEL en PUELINCKX-COENE vragen zich af of men artikel 915bis, §4 BW analoog zou kunnen toepassen op de situatie van de wettelijk samenwoners.127 Dit artikel bepaalt dat wanneer de langstlevende echtgenoot opkomt samen met erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, zijn voorbehouden erfdeel naar evenredigheid wordt toegerekend op dat van de medeerfgenamen en op het beschikbaar gedeelte. Deze regel zou tot gevolg hebben dat in het voorgaande voorbeeld de erflater kan beschikken
125
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 29. 126 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 29. 127 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 29 ; M. PUELINCKXCOENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1949.
36
over een vierde volle eigendom spaargelden en een vierde blote eigendom gezinswoning.128 Deze regel kan men, naar mijn mening terecht, volgens BAEL en PUELINCKX-COENE echter niet zomaar toepassen op de situatie van de wettelijk samenwonenden aangezien de wetgever dit niet voorzien heeft.129 Bovendien is er een groot verschil tussen de situatie van de langstlevende echtgenoot en de situatie van de langstlevende wettelijk samenwonende aangezien de langstlevende echtgenoot een reservatair is en de langstlevende wettelijk samenwonende niet.130 Volgens BAEL moet men kijken naar artikel 913 BW. Dit artikel bepaalt dat de giften, hetzij bij akten onder levenden, hetzij bij testament, de helft van de goederen van de beschikker niet mogen overschrijden, indien hij bij zijn overlijden slechts één kind achterlaat; een derde, indien hij twee kinderen achterlaat; een vierde, indien hij er drie of meer achterlaat. Uit dit artikel kan men afleiden dat de erflater effectief mag beschikken over de helft van de nalatenschap in volle eigendom wanneer hij slechts één kind achterlaat met als gevolg dat in het voorgaande voorbeeld de erflater effectief de volle eigendom van de spaargelden kan toekennen aan een derde of de langstlevende wettelijk samenwonende partner. Wanneer hij deze spaargelden toekent aan zijn partner dan verkrijgt de partner dit bovenop zijn vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad.131 Volgens BAEL weegt het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende dus enkel op de reserve. LABEEUW is eveneens van mening dat indien aan de langstlevende wettelijk samenwonende het beschikbaar deel werd toegekend, de langstlevende dit beschikbaar deel verkrijgt bovenop het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad en dat het vruchtgebruik dus niet moet worden aangerekend op het beschikbaar deel.132 Vervolgens, oordeelt BAEL, kunnen er problemen rijzen wanneer de erflater in zijn testament bepaalt dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner het grootst beschikbaar deel in volle eigendom verkrijgt. Men kan zich dan de vraag stellen of de erflater hiermee bedoelt dat de langstlevende de volle eigendom van de spaargelden krijgt ofwel de volle eigendom van de woning en het huisraad ofwel de volle eigendom van de helft van de woning en huisraad en de volle eigendom van de helft van de spaargelden?133
128
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 29. 129 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 29 ; M. PUELINCKXCOENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1949. 130 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1949. 131 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 29-30. 132 N. LABEEUW, “Notariële aandachtspunten bij de implementatie van het erfrecht van de langstlevende wettelijke partner”, NNK 2008, afl. 3, 65. 133 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 30.
37
Indien de testator heeft bepaald dat de langstlevende het beschikbaar deel zelf mag samenstellen, dan stellen er zich geen problemen. De langstlevende kan in dit geval aanspraken laten gelden op de volle eigendom van de spaargelden en bovendien op het vruchtgebruik van de woning en huisraad. De langstlevende kan er echter ook voor opteren zijn rechten in volle eigendom uit te oefenen op de woning en het huisraad. In dit laatste geval kan hij echter geen recht meer uitoefenen op de spaargelden.134 Problemen treden er echter op wanneer de testator niet heeft bepaald dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner het beschikbaar deel zelf mag samenstellen. Waarop kan de langstlevende of de derde zijn rechten in volle eigendom in dit geval uitoefenen? Moet men in dit geval het resultaat van de verdeling afwachten? Volgens BAEL moet men nagaan wat de bedoeling was van de testator. Indien de testator zoveel mogelijk wou toekennen aan de langstlevende kan deze laatste aanspraken laten gelden op de volle eigendom van de spaargelden en op het vruchtgebruik van de woning en huisraad ofwel opteert hij voor de volle eigendom van de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad waardoor hij geen rechten meer heeft op de spaargelden. Dezelfde redenering moet gevolgd worden wanneer de testator het grootst beschikbaar deel heeft toegekend aan een derde. Deze kan zijn rechten laten gelden op de spaargelden ofwel op de gezinswoning met huisraad maar in dit geval moet hij wel aanvaarden dat de langstlevende een vruchtgebruik heeft op dit goed.135 Een wettelijk samenwonende partner kan echter ook aan zijn partner met wie hij wettelijk samenwoont een schenking onder levenden doen van het beschikbaar deel in volle eigendom. In dit geval behoudt de langstlevende bij overlijden van de schenker zijn schenking en krijgt hij bovendien het vruchtgebruik op de gemeenschappelijke verblijfplaats en het huisraad. Indien hij echter het grootst beschikbaar deel in volle eigendom heeft geschonken aan een derde dan behoudt deze derde de schenking en bekomt de langstlevende wettelijk samenwonende partner het vruchtgebruik op de gemeenschappelijke verblijfplaats en huisraad.136 CASTELEIN is van mening dat het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende een anomaal erfrecht is. Dit anomaal erfrecht is een erfrecht in vruchtgebruik is. Dit heeft tot gevolg dat het erfrecht volgens CASTELEIN geen invloed heeft op de samenstelling van de fictieve massa en dus de berekening van het beschikbaar deel en de reserve. De reserve zal echter in vele gevallen een reserve in blote eigendom zijn.137 Volgens CASTELEIN weegt het vruchtgebruik van de
134
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 30. 135 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 30. 136 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 30-31. 137 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 49.
38
langstlevende bijgevolg enkel op de reserve en komt bijgevolg tot hetzelfde resultaat als BAEL en LABEEUW maar via een andere redenering. BARBAIX en PUELINCKX-COENE hebben een andere mening. BARBAIX stelt vast dat “de reservataire aanspraken enkel kunnen worden afgeleid van het deel waarop de reservataire erfgenaam ab intestato recht heeft”138. PUELINCKX-COENE stelt dat men “enkel een reserveaanspraak heeft zo men ab intestato op die goederen aanspraak kan laten gelden”139. Beide auteurs bedoelen bijgevolg hetzelfde maar verwoorden het iets anders. Volgens het wettelijk erfrecht heeft de afstammeling recht op de blote eigendom van de preferentiële goederen en volle eigendom van de overige goederen aangezien de langstlevende wettelijk samenwonende op grond van artikel 745octies BW het vruchtgebruik erft van de preferentiële goederen. Op grond van artikel 922 BW zal de fictieve massa dus bestaan uit de blote eigendom van de gezinswoning met het huisraad en de volle eigendom van de andere goederen, min de schulden maar plus alle schenkingen.140Wanneer men nu vervolgens het reservatair deel berekent aan de hand van de fictieve massa indien de overledene één kind nalaat, dan is de reserve gelijk aan de helft van de blote eigendom op de preferentiële goederen en de helft van de volle eigendom op de overige goederen indien er geen schenkingen en schulden zijn.141 Het beschikbaar deel is dan vervolgens gelijk aan de helft van de blote eigendom op de preferentiële goederen en de helft van de volle eigendom op de vorige goederen. In het voorgaande voorbeeld zal de langstlevende dus niet de volle eigendom van de spaargelden kunnen schenken aan een derde maar slechts 50.000 euro spaargelden en eventueel de helft blote eigendom van de woning. Volgens deze auteurs weegt het vruchtgebruik van de langstlevende bijgevolg proportioneel op de reserve en het beschikbaar deel. Volgens BEGUIN weegt het vruchtgebruik van de langstlevende eveneens proportioneel op de reserve en het beschikbaar deel maar hij motiveert dit niet.142 CASMAN is van oordeel dat het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende een anomaal erfrecht is, bijgevolg moet volgens CASMAN, voor het samenstellen van de fictieve massa, de anomale nalatenschap worden weggelaten. Er bestaat immers een strikte scheiding tussen de anomale
138
R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 169-170. 139 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1949. 140 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 169-170 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1950. 141 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 170. 142 E. BEGUIN, “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 360.
39
nalatenschap en de gewone nalatenschap. De fictieve massa bestaat bijgevolg uit de gewone nalatenschap, bestaande uit de blote eigendom van de gezinswoning en van het huisraad en de volle eigendom van alle overige goederen van de erflater en de schenkingen. Hiervan moeten dan de schulden worden afgetrokken.143 Hieruit kan men dan afleiden dat volgens CASMAN het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende proportioneel weegt op de reserve en het beschikbaar deel aangezien door het anomaal erfrecht van de langstlevende de reserve en het beschikbaar deel wordt berekend op een beperktere fictieve massa. Zij komt dus tot hetzelfde resultaat als BARBAIX en PUELINCKX-COENE maar volgens een andere weg. Ik sluit mij aan bij de stelling van CASMAN. Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende is een anomaal erfrecht. Bij de samenstelling van de fictieve massa moet de anomale nalatenschap worden weggelaten. Aangezien de reserve en het beschikbaar deel vervolgens worden berekend op deze beperkte fictieve massa, weegt het vruchtgebruik van de langstlevende zowel op de reserve als het beschikbaar deel. Deze redenering van CASMAN lijkt mij de juiste. Om het beschikbaar deel te berekenen, moet eerst de fictieve massa worden samengesteld. Hierbij moet men rekening houden met artikel 1478, tweede en derde lid BW. Dit artikel bepaalt dat de goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de eigendom kan bewijzen en de inkomsten daarvan worden geacht in onverdeeldheid te zijn. Indien de overledene wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene, wordt de in het vorige lid bedoelde onverdeeldheid ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel als een schenking beschouwd, behoudens tegenbewijs. De langstlevende wettelijk samenwonende partner is een erfgenaam van zijn overleden partner met als gevolg dat dit artikel van toepassing is indien de langstlevende in samenloop komt met reservataire erfgenamen. Wat op grond van dit artikel beschouwd wordt als een schenking moet bijgevolg toegevoegd worden aan de fictieve massa en bepaalt dus het beschikbaar deel mee. De herkwalificatie als schenking geldt wel alleen maar voor de helft van de onverdeelde goederen.144
143
H. CASMAN, “Erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) Clausules voor testamentaire beschikkingen”, Not.Fisc.M. 2008, 178. 144 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 49-50 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 197-198.
40
Hoofdstuk 7: De reserve van de ascendenten Artikel 915, eerste lid BW bepaalt de reserve van de ascendenten. Dit artikel stelt dat de giften bij akten onder de levenden of bij testament de helft van de goederen niet mogen overschrijden, indien de overledene, bij gebreke van kinderen, in de vaderlijke en moederlijke lijn een of meer bloedverwanten van de opgaande lijn achterlaat; en drie vierden, indien hij slechts in één lijn bloedverwanten van de opgaande lijn achterlaat. De ascendenten hebben dus recht op hun reserve maar dit enkel en alleen voor zover ze erven op grond op het wettelijk erfrecht.145 De reserve van de ascendenten zal in bepaalde gevallen een reserve zijn in blote eigendom net zoals dit het geval is met betrekking tot de reserve van de descendenten zoals hoger beschreven. Wat hierboven is uiteengezet over de berekening van de reserve en het beschikbaar deel is hier van overeenkomstige toepassing aangezien ascendenten ook reservatairen zijn. Indien de eerststervende wettelijk samenwonende echter enkel een ouder en een bloedverwant in de vierde orde nalaat, moeten de artikelen 753 en 754 BW worden toegepast. Op grond van artikel 753 BW moet er kloving worden toegepast met als gevolg dat de ouder de helft van de nalatenschap ontvangt en de bloedverwant in de vierde orde de andere helft. Artikel 754 BW bepaalt echter dat in dit geval de ouder het vruchtgebruik verkrijgt van het derde gedeelte van de goederen die hij of zij niet in eigendom erft. Met andere woorden verkrijgt de ouder het vruchtgebruik op een derde van de helft die de bloedverwant in vierde orde erft. In dit geval kan er sprake zijn van samenloop. Het vruchtgebruik van de langstlevende partner en het vruchtgebruik van de ouder kunnen namelijk met elkaar in samenloop komen. CASTELEIN merkt naar mijn mening terecht op dat in dit geval het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende voorrang heeft op het erfrecht van de ouder. Hiervoor reikt CASTELEIN twee argumenten aan. Ten eerste bepaalt artikel 745octies BW dat de langstlevende erft “met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt”. Ten tweede leidt CASTELEIN uit de wijziging van artikel 915 BW door de wet van 28 maart 2007, zoals hierna besproken, af dat de wetgever de langstlevende voorrang heeft willen geven op de ouders. Indien vervolgens de langstlevende partner sterft voor de ouder zal deze ouder toch nog het vruchtgebruik verkrijgen.146 Het door de wet van 28 maart 2007 gewijzigd artikel 915, tweede lid BW bepaalt dat de giften aan de langstlevende echtgenoot en aan de langstlevende wettelijk samenwonende de gehele nalatenschap mogen omvatten. Dit heeft tot gevolg dat de ascendenten volledig kunnen onterfd worden en dit ten 145
W. PINTENS, K. VANDEWINCKELEN en J. Du MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 348. 146 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 58-59.
41
voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende.147 Dit artikel is zeer belangrijk vooral wanneer ongehuwde samenwoners, die geen afstammelingen hebben, overgaan tot de aankoop van een gezamenlijk onroerend goed dat zal dienen als gemeenschappelijke verblijfplaats. Wanneer een van beiden sterft, wilt men meestal dat de andere het volledig goed verkrijgt. Dit kon men vroeger niet regelen in een testament aangezien men moest rekening houden met de reserve van de ascendenten tenzij de nalatenschap zeer groot was. Nu zal men de samenwoners aanraden om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen en bovendien een testament op te maken. In dit testament kan men dan de volledige nalatenschap of eventueel enkel hun aandeel in het aangekochte goed toekennen aan de langstlevende. Op deze manier verkrijgt de langstlevende dan de volle eigendom van het onroerend goed en bovendien zullen er geen successierechten verschuldigd zijn in het Vlaamse gewest op de gezinswoning.148 Vroeger deed men in dit geval beroep op een beding van aanwas. De bedingen van aanwas worden verder in dit werk uitvoerig besproken.
147
H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 72 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 204 ; C. DE WULF, “Erfenissen” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF, J. BAEL, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 10, Brugge, die Keure, 2007, 103. 148 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 20-21.
42
Hoofdstuk 8: Anomale erfopvolgers Zoals reeds is weergegeven, is er eveneens sprake van anomale erfopvolging indien artikel 353-16 BW of artikel 747 BW van toepassing is. Het eerstvermelde artikel gaat over de wettelijke terugkeer in de nalatenschap van de geadopteerde die zonder afstammelingen overlijdt. Het tweede artikel gaat over de wettelijke terugkeer van de ascendent schenker. Artikel 353-16 BW bepaalt dat bij overlijden van een geadopteerde die geen afstammelingen nalaat, zijn nalatenschap gedeeltelijk toekomt aan de oorspronkelijke familie en gedeeltelijk aan de adoptieve familie en dit onder voorbehoud van de rechten van de overlevende echtgenoot en de rechten van de langstlevende wettelijk samenwonende. Dit laatste is aan het artikel toegevoegd door de wet van 28 maart 2007 en heeft tot gevolg dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner in deze situatie zijn aanspraken kan laten gelden.149 Discussies zijn er met betrekking tot de toepassing van artikel 747 BW. Kan de langstlevende wettelijk samenwonende partner zijn recht van vruchtgebruik uitoefenen indien een ascendent zich beroept op het recht van wettelijke terugkeer opgenomen in artikel 747 BW betreffende de gemeenschappelijke verblijfplaats? Volgens CASMAN, CASTELEIN en TAINMONT niet aangezien er geen wettelijke bepaling bestaat die aan de langstlevende wettelijk samenwonende uitdrukkelijk het vruchtgebruik toekent in deze situatie. Dergelijke wettelijke bepaling bestaat wel ten aanzien van de langstlevende echtgenoot. Artikel 745bis BW bepaalt immers dat de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik heeft van de goederen onderworpen aan het recht van wettelijke terugkeer waarin onder meer artikel 747 voorziet.150 BAEL en PUELINCKX-COENE hebben echter een andere mening. Volgens hen erft de langstlevende wettelijk samenwonende toch het vruchtgebruik op de gemeenschappelijke verblijfplaats ook al beroept een ascendent zich op het recht van wettelijke terugkeer. Zij geven hiervoor twee argumenten. Ten eerste baseren zij zich op het principe dat een nieuwe wet voorrang krijgt op een oude wet. De wet van 28 maart 2007 die een wettelijk erfrecht invoert ten voordele van
149
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 22 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 136 ; H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 70 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 130. 150 H. CASMAN, “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 70 ; H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 131 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 74-75 ; F. TAINMONT, “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 20.
43
de langstlevende wettelijk samenwonende doet afbreuk aan een vroegere wet, namelijk de wet die een recht van wettelijke terugkeer in volle eigendom ten voordele van de ascendent invoert. Dit heeft tot gevolg dat het recht van wettelijke terugkeer in dit geval in blote eigendom moet worden uitgeoefend. Ten tweede bepaalt artikel 745octies, §1, eerste lid BW dat de langstlevende wettelijk samenwonende het vruchtgebruik erft van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt waaruit men dan kan afleiden dat hij dit erft ook al beroept de ascendent zich op het recht van wettelijke terugkeer van artikel 747 BW.151 Dit laatste argument wordt eveneens gevolgd door BARBAIX. BARBAIX is van oordeel dat de wetgever artikel 747 BW is vergeten aanpassen.152 Naar mijn mening is de stelling van BAEL en PUELINCKX-COENE correct. De reden waarom dit erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende is ingevoerd, is toch dat men aan de langstlevende de mogelijkheid wilt bieden om in het goed te blijven wonen na overlijden van zijn partner. Het zou naar mijn mening niet logisch zijn dat hij dit verliest doordat een ascendent zich kan beroepen op het wettelijk recht van terugkeer in volle eigendom. Het argument dat de wetgever dit niet uitdrukkelijk heeft bepaald en het argument waarbij verwezen wordt naar de bewoordingen van artikel 747 BW wegen naar mijn mening niet op tegen de twee argumenten die BAEL en PUELINCKXCOENE naar voren brengen. Om alle discussies te vermijden, kan men best uitdrukkelijk in een testament bepalen dat het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner voorrang heeft op het recht van wettelijke terugkeer van de ascendent.
151
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 23 ; M. PUELINCKXCOENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1912. 152 R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 136-137.
44
Hoofdstuk 9: Bedingen van aanwas Is het voor wettelijke samenwoners door de invoering van het wettelijk erfrecht nog aan te raden een beding van aanwas overeen te komen bij de aankoop van een onroerend goed? Een beding van aanwas is een kanscontract en dus een overeenkomst ten bezwarende titel waarbij de partijen die samen een onroerend goed aankopen, overeenkomen dat indien één van beiden sterft zijn deel zal aangroeien bij het deel van de langstlevende. Belangrijk hierbij is dat in dit geval het onroerend goed niet in de nalatenschap valt van de overledene met als gevolg dat er geen successierechten verschuldigd zullen zijn.153 Er zullen echter wel registratierechten verschuldigd zijn op het deel van de overledene dat door de langstlevende wordt verkregen.154 Dergelijk beding geeft aan de samenwonenden zekerheid aangezien dergelijk beding niet eenzijdig herroepen kan worden in tegenstelling tot een testament en bovendien kunnen de reservatairen geen inkorting vragen en de erfgenamen geen inbreng vorderen aangezien het hier gaat om een overeenkomst ten bezwarende titel. Er bestaat echter wel een risico dat het beding wordt geherkwalificeerd als een schenking indien de administratie van mening is dat de partijen de bedoeling hadden elkaar te begiftigen met als gevolg dat de reservatairen wel de inkorting kunnen vorderen indien het beschikbaar deel is overschreden en de erfgenamen de inbreng kunnen vorderen.155 Het nadeel van een testament waarbij een persoon zijn deel van de gezinswoning legateert aan de samenwonende partner is bijgevolg dat ze eenzijdig herroepen kan worden en dat reservatairen de inkorting kunnen vorderen van het legaat wanneer het beschikbaar deel wordt overschreden. Het voordeel is echter dat sinds 1 januari 2007 geen successierechten verschuldigd zijn op de gezinswoning gelegen in het Vlaamse gewest. Door de wet van 28 maart 2007 erft de langstlevende wettelijk samenwonende het vruchtgebruik op de gezinswoning. Wanneer samenwoners bijgevolg willen dat wanneer één van hen overlijdt, de andere in de gezinswoning kan blijven wonen, volstaat het dat ze een verklaring van wettelijke samenwoning 153
E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 324 ; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 390 en 392 ; N. NIJBOER, “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel 2. Samenwoners. Tontine- en aanwasbedingen”, TEP 2008, 298 ; D. MICHIELS, “Bedingen van tontine en aanwas”, RW 1995-1996, 979. 154 E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 324 ; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 392. 155 E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 325 ; C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 187 ; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 7 ; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 390.
45
afleggen.156 Een beding van aanwas of testament is bijgevolg niet vereist. In dit geval zullen er geen registratierechten of successierechten verschuldigd zijn. Het nadeel is echter dat het erfrecht van de wettelijk samenwonende niet reservatair is en bijgevolg ontnomen kan worden door een testament terwijl een beding van aanwas niet eenzijdig herroepen kan worden.157 Men zou dus in dit geval kunnen opteren voor een beding van aanwas in vruchtgebruik maar dan zullen er registratierechten verschuldigd zijn. Wanneer wettelijke samenwoners echter van mening zijn dat de langstlevende de volle eigendom van de gezinswoning moet verkrijgen, kunnen ze opteren voor een beding van aanwas in volle eigendom. Dit is echter geen slimme oplossing aangezien in dit geval registratierechten betaald moeten worden op de volle eigendom van het deel van de eerststervende. Men kan beter beroep doen op een beding van aanwas in blote eigendom. Op grond van het beding van aanwas verkrijgt de langstlevende dan de blote eigendom van de gezinswoning en op grond van het wettelijk erfrecht verkrijgt hij het vruchtgebruik van de gezinswoning. In dit geval moeten er enkel registratierechten betaald worden op de blote eigendom van het deel van de eerststervende. Er zullen geen successierechten betaald moeten worden op het vruchtgebruik van de gezinswoning wegens de vrijstelling van de gezinswoning.158 Men kan echter ook opteren voor een testament en bijgevolg in dit testament de volle eigendom van de gezinswoning toekennen aan de langstlevende. Er zullen geen successierechten verschuldigd zijn aangezien de gezinswoning vrijgesteld is van successierechten. Dit is dus zeker de goedkoopste oplossing maar biedt weinig zekerheid aangezien een testament eenzijdig herroepen kan worden en de reservatairen de inkorting kunnen vorderen indien het beschikbaar deel werd overschreden.159 Men kan ook opteren voor een beding van aanwas in volle eigendom, vruchtgebruik of blote eigendom met optie. In dit geval krijgt het beding pas uitwerking wanneer de langstlevende binnen een bepaalde termijn na het overlijden van zijn partner de optie licht.160 Een beding van aanwas in volle eigendom met optie is duur bij het lichten van de optie. Je moet immers registratierechten betalen op de volle eigendom van het deel van de eerststervende. Op grond van het wettelijk erfrecht erft de langstlevende het vruchtgebruik. Bijgevolg is een beding van 156
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 21 ; E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 325. 157 C. DE WULF, “Erfenissen” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF, J. BAEL, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 10, Brugge, die Keure, 2007, 102. 158 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 21. 159 E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 325. 160 E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 326 ; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 392.
46
aanwas in blote eigendom met optie voordeliger. In dit geval moeten er immers enkel registratierechten betaald worden op de blote eigendom van het deel van de eerststervende als de langstlevende de optie licht. De langstlevende verkrijgt op deze manier het goed in volle eigendom, namelijk de blote eigendom op grond van het beding van aanwas en het vruchtgebruik op grond van het wettelijk erfrecht. Het risico bestaat echter dat de eerststervende in een testament het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner heeft ontnomen. Bij een beding van aanwas in volle eigendom met optie zal de langstlevende dan toch het goed kunnen verkrijgen in volle eigendom als hij de optie licht. Bij een beding van aanwas in blote eigendom zal bij het lichten van de optie de langstlevende enkel de blote eigendom verkrijgen. Men kan ook opteren voor een beding van aanwas met optie in vruchtgebruik. Bij het lichten van de optie verkrijgt de langstlevende in dit geval het vruchtgebruik op het onroerend goed en krijgt hij bijgevolg hetzelfde als wat hij op grond van het wettelijk erfrecht erft. Waarom zou men dan opteren voor dergelijk beding? Het is immers duurder want er moeten registratierechten betaald worden terwijl bij vererving van de gezinswoning geen successierechten verschuldigd zijn. Dit beding biedt meer juridische zekerheid aangezien het wettelijk erfrecht van de langstlevende niet reservatair is en dus testamentair ontnomen kan worden.161 Dergelijke bedingen van aanwas met optie worden gecombineerd met een testament. Indien in het testament het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende niet wordt ontnomen en bovendien het beschikbaar deel niet is overschreden of indien het wel overschreden is, vaststaat dat de reservatairen de inkorting niet zullen vragen, dan zal de langstlevende de optie niet lichten met als gevolg dat het goed in de nalatenschap valt en er geen successierechten verschuldigd zullen zijn indien het gaat om de gezinswoning. Indien echter in het testament wordt bepaald dat het erfrecht van de langstlevende wordt ontnomen, of indien de kans bestaat dat de reservatairen de inkorting zullen vorderen wegens overschrijding van het beschikbaar deel en bijgevolg aantasting van hun reserve, dan zal de langstlevende best de optie lichten.162 Er bestaat echter discussie over het feit of een beding van aanwas met optie wel een overeenkomst onder bezwarende titel is. Moet dit niet worden geherkwalificeerd als schenking? Volgens BAEL is dit een overeenkomst onder bezwarende titel wanneer dit beding wordt gecombineerd met een testament waarin bepaald wordt dat de langstlevende de volle eigendom verkrijgt.163 Ook MAES is van mening dat het beding niet geherkwalificeerd kan worden als een schenking. Een beding van aanwas wordt 161
E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 326. 162 E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 326. 163 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 21 ; E. BUYSSE, “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 326.
47
immers niet opgesteld om iemand anders te bevoordelen, volgens MAES, maar omwille van zijn eigen belang aangezien de langstlevende na overlijden van de eerststervende de keuze heeft om te optimaliseren.164 MAES is echter, naar mijn mening terecht, van oordeel dat de wetgever om discussies te vermijden, het bezwarend karakter van het beding van aanwas uitdrukkelijk zou moeten opnemen in het Burgerlijk Wetboek.165 Naast bedingen van aanwas bestaan er ook tontinebedingen. Deze bedingen streven hetzelfde doel na als bedingen van aanwas namelijk zorgen dat bij overlijden van één van de partijen, de langstlevende het deel van de eerststervende verkrijgt. Tontinebedingen zijn echter in onbruik geraakt. Bedingen van aanwas bieden immers meer voordelen dan tontinebedingen.166 De tontinebedingen ga ik hier niet uitvoerig bespreken.167 Bovendien sta ik in dit werk ook niet stil bij de problemen die er kunnen ontstaan wanneer men een einde wilt maken aan deze bedingen bijvoorbeeld bij de beëindiging van de relatie en tussen de partners geen akkoord kan worden bereikt. De uitonverdeeldheidtreding op grond van artikel 815 BW is immers in dit geval niet mogelijk.168
164
S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 393. 165 S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 393. 166 S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 393. 167 Zie in dit verband o.a. S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 378-390 ; N. NIJBOER, “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel 2. Samenwoners. Tontine- en aanwasbedingen”, TEP 2008, 287-325 ; D. MICHIELS, “Bedingen van tontine en aanwas”, RW 1995-1996, 969-983. 168 Zie in dit verband o.a. N. NIJBOER, “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel 2. Samenwoners. Tontine- en aanwasbedingen”, TEP 2008, 300-325.
48
Hoofdstuk 10: Aandachtspunten bij de opmaak van een testament Uit de bespreking van het wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende blijkt dat wettelijke samenwoners bij voorkeur een testament opmaken indien men wilt zorgen dat er na overlijden van één van hen niet al te veel discussies ontstaan. Op verschillende plaatsen in dit werk vindt men terug wat men best kan regelen in dergelijk testament en een aantal zaken worden hier nog eens herhaald of extra benadrukt. Wanneer men aan een derde het beschikbaar deel wilt legateren of men duidt in een testament een algemene legataris aan, dan is het belangrijk te expliciteren of men in dit geval het wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende wilt aantasten of niet. Men moet duidelijk maken of men het vruchtgebruik op de gemeenschappelijke verblijfplaats en de huisraad of het recht van huur van de langstlevende wettelijk samenwonende partner wilt afnemen of niet. Uit het feit dat in een testament een algemene legataris is aangeduid zonder verdere verduidelijking, moet men volgens de meeste auteurs afleiden dat hierdoor het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende is ontnomen.169 Toch zal men naar mijn mening steeds op zoek moeten gaan naar de bedoeling van de testator wat niet steeds gemakkelijk zal zijn.170 Wanneer men in een testament bepaalde zaken legateert aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner dan moet men duidelijk maken of de langstlevende dit verkrijgt bovenop zijn wettelijk erfrecht of niet. Ook in dit geval zal men anders op zoek moeten gaan naar de wil van de testator, wat aanleiding kan geven tot allerlei discussies.171
169
C. CASTELEIN, “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 200 ; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 251 ; N. LABEEUW, “Notariële aandachtspunten bij de implementatie van het erfrecht van de langstlevende wettelijke partner”, NNK 2008, afl. 3, 65 ; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 269 ; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1951. 170 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 25 ; R. BARBAIX, Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 167. 171 J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 25.
49
Vervolgens kan men best in het testament waarin men het grootst beschikbaar deel toekent aan de langstlevende, uitdrukkelijk bepalen dat de langstlevende mag kiezen waaruit dit beschikbaar deel bestaat.172 Zoals reeds eerder in dit werk is aangegeven kan het testament ook om andere redenen nuttig zijn. Zo kan men onder meer in het testament de langstlevende vrijstellen van de verplichting om borg te stellen, hem het omzettingsrecht ontnemen, wijzigingen aanbrengen aan het wettelijk voorziene vruchtgebruik, bepalen of de langstlevende moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap,...
172
J. BAEL, “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 25.
50
Hoofdstuk 11: Internationaal privaatrecht Tot slot volgt hier nog een korte bespreking van het internationaal privaatrecht. De artikelen 58 tot en met 60 WIPR hebben betrekking op de relatie van samenleven. In artikel 58 WIPR wordt een definitie hiervan gegeven. “Het begrip “relatie van samenwonen” in deze wet betekent een toestand van samenleven die registratie bij een openbare overheid vraagt en tussen de samenwonende personen geen band schept die evenwaardig is aan het huwelijk.” Volgens de circulaire van 29 mei 2007 moet als gelijkwaardig aan het huwelijk worden beschouwd: “ieder instituut van buitenlands recht met analoge gevolgen als het huwelijk dat een registratie vraagt bij een openbare overheid en dat met betrekking tot de voorwaarden van vaststelling van de relatie, de oorzaken, voorwaarden en wijze van beëindiging ervan, alsmede de gevolgen ervan voor de persoon en de goederen verwijst naar de regels inzake huwelijk of deze op identieke of nagenoeg identieke wijze regelt, met uitzondering van de regels inzake afstamming en adoptie. Niettemin zal een instituut niet als evenwaardig worden beschouwd indien de rechtsorde die aan de grondslag ligt van het instituut, de betrokken partners tevens de mogelijkheid biedt om een huwelijk aan te gaan.”173 Hieruit kunnen we afleiden dat wettelijke samenwoning zoals geregeld in de artikel 1475 tot 1479 BW niet kan worden gelijkgesteld met het huwelijk. Dit heeft tot gevolg dat de wettelijke samenwoning valt onder het toepassingsgebied van de artikelen 58 tot en met 60 WIPR en niet onderworpen is aan de regels inzake het huwelijk. Het Nederlands geregistreerd partnerschap valt eveneens onder het toepassingsgebied van de artikelen 58 tot en met 60 WIPR. Nederland kent immers het geregistreerd partnerschap (80a – 80g NBW) en tevens het huwelijk (artikel 30 – 80 NBW) met als gevolg dat het geregistreerd partnerschap niet kan gelijkgesteld worden met het huwelijk. Volgens de circulaire van 29 mei 2007 kunnen het Franse “pacte civil de solidarité” (PACS), het Luxemburgse partnerschap en de verschillende vormen van samenleving ingevoerd in diverse Spaanse provincies eveneens niet met het huwelijk worden gelijkgesteld. Daarentegen kunnen de geregistreerde partnerschappen zoals deze bestaan in de Scandinavische landen zoals Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, het Duitse partnerschap en het “civil partnership” zoals dit bestaat in het Verenigd Koninkrijk (Engeland, Wales, Noord-Ierland en Schotland) wel met het huwelijk worden gelijkgesteld met als gevolg dat deze geregistreerde
partnerschappen
vallen
onder
de
regels
inzake
het
huwelijk.
174
173
Circulaire van 29 mei 2007 tot wijziging van de circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, BS 31 mei 2007 ; J. ERAUW en J. DE MEYER, Bronnen van internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 568. 174 Circulaire van 29 mei 2007 tot wijziging van de circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, BS 31 mei 2007 ; J. ERAUW en J. DE MEYER, Bronnen van internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 568 - 569.
51
Artikel 59, tweede lid WIPR bepaalt dat de registratie van het sluiten van een relatie van samenleven alleen in België kan worden gedaan ingeval de partijen op het ogenblik van het sluiten een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben in België. De nationaliteit van de partijen heeft dus geen belang. Dit artikel sluit aan met artikel 1476 BW. Dit artikel bepaalt dat de verklaring van wettelijke samenwoning overhandigd moet worden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats.175 Artikel 59, derde lid WIPR bepaalt dat de registratie van de beëindiging van de relatie van samenleven alleen in België kan worden gedaan als het sluiten van de relatie in België is geregistreerd. Artikel 1476, §2 BW bepaalt op welke wijze er een einde kan worden gemaakt aan de wettelijke samenwoning. Dit kan onder meer door een verklaring van beëindiging van wettelijke samenwoning te overhandigen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Uit artikel 59, derde lid WIPR volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand enkel bevoegd is om een in België aangegane wettelijke samenwoning te beëindigen.176 Vervolgens is het van belang te weten of geregistreerde partnerschappen die zijn aangegaan in het buitenland, erkend worden in België. Artikel 27, §1 WIPR dat betrekking heeft op de erkenning van buitenlandse authentieke akten is in dit geval van toepassing. Dit artikel heeft tot gevolg dat een vreemde akte van samenleven erkend zal worden wanneer ze overeenkomstig artikel 60 WIPR rechtsgeldig werd gesloten. Wanneer bijgevolg de relatie van samenleven rechtsgeldig is aangegaan volgens het recht van de staat waar ze is geregistreerd, dan zal ze worden erkend in België. Buitenlandse rechterlijke beslissingen inzake beëindiging van de relatie van samenleven zullen onder dezelfde voorwaarden worden erkend als die welke gelden voor buitenlandse beslissingen in het algemeen. De erkenning kan echter volgens artikel 18 WIPR en artikel 21 WIPR steeds worden geweigerd wegens wetsontduiking of wegens strijdigheid met de Belgische Internationale openbare orde.177 Of geregistreerde partnerschappen worden erkend in België, is van groot belang voor de ambtenaren van de burgerlijke stand aangezien sommige geregistreerde partnerschappen een beletsel vormen om te huwen. Zolang bijvoorbeeld het Nederlandse geregistreerd partnerschap niet ontbonden
175
Circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, BS 28 september 2004 (ed. 2) ; J. ERAUW en J. DE MEYER, Bronnen van internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 569 ; J. ERAUW en H. STORME, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 546. 176 Circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, BS 28 september 2004 (ed. 2) ; J. ERAUW en J. DE MEYER, Bronnen van internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 569 ; J. ERAUW en H. STORME, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 546. 177 Circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, BS 28 september 2004 (ed. 2) ; J. ERAUW en J. DE MEYER, Bronnen van internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 569 ; J. ERAUW en H. STORME, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 550.
52
is, kan men niet huwen (artikel 80a NBW). Hetzelfde geldt volgens de circulaire van 16 januari 2006 onder meer voor het Duitse partnerschap en “civil partnership” zoals dit bestaat in het Verenigd Koninkrijk (Engeland, Wales, Noord-Ierland en Schotland).178 In België kan men daarentegen huwen ook al woont men wettelijk samen. Door het huwelijk komt immers op grond van artikel 1476, §2 BW een einde aan de wettelijke samenwoning. De Franse “pacte civil de solidarité” (PACS), het Luxemburgs partnerschap en de verschillende vormen van samenleving, ingevoerd in diverse Spaanse provincies, vormen volgens de circulaire van 23 september 2004 ook geen beletsel om te huwen.179 De relatie van samenleven wordt beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied zij voor het eerst is geregistreerd. Dit vindt men terug in artikel 60 WIPR. BOUCKAERT stelt echter vast dat niet alle gevolgen van beëindiging van de relatie van samenleven beheerst zullen worden door het recht van de Staat op wiens grondgebied de relatie voor het eerst is geregistreerd. Om uit te maken of partners van elkaar kunnen erven, moet men immers kijken naar de lex successionis. Het is het op de erfopvolging toepasselijk recht dat bepaalt wie erfgenaam is.180 Om te weten welke lex successionis van toepassing is, moet men kijken naar de artikelen 78 en 79 WIPR. BOUCKAERT verduidelijkt dit aan de hand van een voorbeeld. “Partners die in Nederland één partnerschap hebben laten registreren, verblijven in België van overlijden van een van hen. Gesteld dat de nalatenschap van de eerststervende krachtens artikel 78, §1 en §2 WIPR onderworpen is aan het Belgisch erfrecht, dan worden de erfrechtelijke aanspraken van de langstlevende bepaald door artikel 745octies BW, ook al ontzegt het Nederlandse erfrecht aan de langstlevende elke aanspraak op de nalatenschap van de eerststervende.”181
178
Circulaire van 16 januari 2006 betreffende de wet van 3 december 2005 tot wijziging van de artikelen 64 en 1476 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 59/1 van het Wetboek van Zegelrechten met het oog op de vereenvoudiging van de formaliteiten voor het huwelijk en de wettelijke samenwoning, BS 23 januari 2006 (ed. 2) ; J. ERAUW en J. DE MEYER, Bronnen van internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 570. 179 Circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, BS 28 september 2004 (ed. 2) ; J. ERAUW en J. DE MEYER, Bronnen van internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 570. 180 Artikel 80, §1, 2° WIPR ; F. BOUCKAERT, Notarieel internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 146. 181 F. BOUCKAERT, Notarieel internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 99.
53
Besluit De wet van 28 maart 2007 is een hele vooruitgang voor samenwoners die wensen dat de langstlevende niet aan zijn lot wordt overgelaten. Door het eenvoudig afleggen van een verklaring zal de langstlevende het vruchtgebruik of het huurrecht erven op de gemeenschappelijke verblijfplaats en het vruchtgebruik op het huisraad. Hij is dus meer beschermd dan vroeger en loopt dus niet meer het risico om uitgezet te worden door de erfgenamen van de decuius. Vóór de wet van 28 maart 2007 konden de samenwoners elkaar beschermen door middel van testamenten en schenkingen. Het nadeel van een schenking is echter dat de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de geschonken zaak moet ontdoen. Het nadeel van een testament is dat een testament steeds herroepen kan worden. Bovendien konden de reservatairen de inkorting vorderen wanneer het beschikbaar deel overschreden werd. Daarnaast maakte men gebruik van bedingen van aanwas en tontinebedingen maar zoals in dit werk is weergeven, bracht dit veel kosten met zich mee en is er steeds een risico op herkwalificatie als schenking. Door de wet van 28 maart 2007 is de langstlevende nu meer beschermd maar men mag echter niet uit het oog verliezen dat deze bescherming vrij precair is. De langstlevende wettelijk samenwonende wordt door de wet van 28 maart 2007 een wettelijke erfgenaam maar hij wordt geen reservataire erfgenaam met als gevolg dat zijn erfrecht eenzijdig door middel van een testament afgenomen kan worden en bovendien kan er ook aan de wettelijke samenwoning eenzijdig een einde worden gemaakt waardoor hij ook al zijn erfrechtelijke aanspraken verliest. Door middel van een testament of schenking kan men elkaar bijkomend bevoordelen. Hierbij moet men echter rekening houden met de reserve van de afstammelingen. De reserve van de ascendenten is echter door de wet van 27 maart 2007 uitgeschakeld bij giften tussen wettelijk samenwonenden wat een groot voordeel met zich meebrengt voor samenwoners zonder afstammelingen. Uit dit werk blijkt echter duidelijk dat de wet van 28 maart 2007 niet van hoogstaande kwaliteit is. Ze bevat veel onduidelijkheden en de wetgever heeft gebruik gemaakt van verwarrende terminologie. Ze leidt tot discussies en interpretatieproblemen. Hierdoor kan de rechtszekerheid in het gedrang komen. Om discussies en moeilijkheden te vermijden, zullen de wettelijk samenwoners best een testament opmaken. De wetgever wou door middel van deze wet de positie van de langstlevende wettelijk samenwonende verbeteren en de problemen die kunnen ontstaan na overlijden van de wettelijk samenwonende partner oplossen maar heeft de door de invoering van de wet heel wat nieuwe problemen gecreëerd.
54
BIBLIOGRAFIE Wetgeving: -
Wetboek Internationaal Privaatrecht
-
Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit.
-
Circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, BS 28 september 2004 (ed. 2).
-
Circulaire van 16 januari 2006 betreffende de wet van 3 december 2005 tot wijziging van de artikelen 64 en 1476 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 59/1 van het Wetboek van Zegelrechten met het oog op de vereenvoudiging van de formaliteiten voor het huwelijk en de wettelijke samenwoning, BS 23 januari 2006 (ed. 2).
-
Circulaire van 29 mei 2007 tot wijziging van de circulaire van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, BS 31 mei 2007.
-
Nederlands Burgerlijk Wetboek
Rechtsleer: -
BAEL, J., “Erfrecht van de wettelijk samenwonenden”, in J. BAEL, K. BERNAUW, B. VAN BAEVEGHEM, M. TISON en C. ENGELS, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 11, Brugge, die Keure, 2007, 1-32.
-
BARBAIX, R., Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner: parlementaire voorbereidende werken, gecoördineerde wettekst en commentaar, Mechelen, Kluwer, 2008, 180 p.
-
BEGUIN, E., “Le cohabitant légal survivant: cohabitation versus mariage: vers un mariage bis...”, Rev.not.b. 2007, 346-371.
-
BOUCKAERT, F., Notarieel internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 164 p.
-
BUYSSE, E., “Het onroerend goed en het beding van aanwas: het fiscaal kostenplaatje versus de burgerrechtelijke zekerheid”, TFR 2008, 324-326.
55
-
CASMAN, H., “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 125-132.
-
CASMAN, H., “Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner” in X., Kan dit nog? Liber amicorum Rogier de Corte, Mechelen, Kluwer, 2007, 59-84.
-
CASMAN, H., “Erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) Clausules voor testamentaire beschikkingen”, Not.Fisc.M. 2008, 177-184.
-
CASTELEIN, C., Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 109p.
-
CASTELEIN, C., “De wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties”, T.Fam. 2007, afl. 9, 186205.
-
DE WILDE D’ESTMAEL, E., “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25813, 249-257.
-
DE WULF, C., “Erfenissen” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF, J. BAEL, Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 10, Brugge, die Keure, 2007, 93-135.
-
ERAUW, J. en DE MEYER, J., Bronnen van internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 631 p.
-
ERAUW, J. en STORME, H., Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 960 p.
-
LABEEUW, N., “Notariële aandachtspunten bij de implementatie van het erfrecht van de langstlevende wettelijke partner”, NNK 2008, afl. 3, 63-65.
-
MAES, S., “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, afl. 182, 378-393.
-
MARTENS, I., “Het nieuwe wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende”, TVW 2007, 292-294.
56
-
MICHIELS, D., “Bedingen van tontine en aanwas”, RW 1995-1996, 969-983.
-
NIJBOER, N., “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel 2. Samenwoners. Tontine- en aanwasbedingen”, TEP 2008, 287-325.
-
PINTENS, W., “De langstlevende vanuit Europees perspectief” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 217-253.
-
PINTENS, W. en ALLAERTS, V., “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 258-270.
-
PINTENS, W., VANDEWINCKELEN, K. en Du MONGH, J., Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 389.
-
PUELINCKX-COENE, M., “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 18951991.
-
TAINMONT, F., “La loi du 28 mars 2007 relative aux droits successoraux du cohabitant légal”, Rev.trim.dr.fam. 2008, 7-40.
-
VAN BOXSTAEL, K., “Wettelijk samenwonende partner nu (eindelijk) ook erfgenaam”, Successierechten 2006-2007, afl. 10, 6-11.
57