Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
Richtlijnantwoorden van het examen van de FFP d.d. 12 december 2008 Uitdrukkelijk zij vermeld dat het hier gaat om richtlijnantwoorden ten behoeve van de correctoren. Deze richtlijnantwoorden geven slechts een niet limitatieve opsomming van elementen zoals deze genoemd kunnen worden door de kandidaat. 1a. Bereken het CBI voor de situatie nadat Arend en Bea zijn gaan samenwonen. U kunt hierbij een prognose berekening maken voor het gehele jaar 2009 met gebruikmaking van de fiscale cijfers van 2008. Verder dient u uit te gaan van jaarlijks 4% bruto aan contant rendement uit het gehele spaar- en beleggingsvermogen.
Bepalen netto besteedbaar inkomen in 2009 (in €):
2009 BOX 1: Resultaat uit overige werkzaamheden Weduwenpensioen WW uitkering Levenslooprekening (eenmalig) Werkgeversbijdrage Z.V.W. (7,2% over max. € 31.231) Alimentatie Premie pensioenpolis Eigen woning forfait (€ 250.000 x 0,55%) Hypotheekrente (€ 225.000 x 5,3%) Subtotaal Heffing box 1 (IB+PVV) Subtotaal
Fiscaal
Man Besteedbaar
33.257 100.000
Vrouw Fiscaal Besteedbaar
20.000
20.000
22.000
22.000
42.000
42.000 -16.141 25.859
33.257 100.000
2.249
Pm Pm 1.375 -11.925
-11.925
124.956
121.332 -58.091 63.241
BOX 2: BOX 3: Dividend+rente (4%) Rente (4%)*) Voordeel uit sparen en beleggen (4%) Heffing box 3 (30%) **) Subtotaal (transport)
Subtotaal (transport)
© 2008, Stichting Certificering FFP
9.400 140 15.068 -4.520 68.121
25.999
68.121
25.999
1
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
Arbeidskorting Alg. heffingskorting Premie Z.V.W. (5,1% over max. € 31.231) Netto besteedbaar
2.074
1.443 2.074 -1.592
70.195
27.924
Consumptieve Bestedingen
-30.000
Tekort/overschot Saldo Eenmalig effect l.l.r. Saldo pro resto
40.195 68.119 -50.902 17.217
*) **)
27.924
Bea houdt na opeising erfdeel door dochter nog € 3.500 spaargeld over (zie vermogensopstelling); De heffing van box 3 is aan Arend toegerekend
Berekening vermogensrendementsheffing box 3 voor 1-1-2009 (in €): Bezittingen Effectenportefeuille (m) Spaarrekening (v) Subtotaal bezittingen
Schulden 235.000 350.000 Drempel door opties 585.000 Subtotaal schulden
Vermogen
590.600
(5.600) (5.600)
Berekening vermogensrendementsheffing box 3 voor 31-12-2009 (in €): Bezittingen Effectenportefeuille (m) Spaarrekening (v) Subtotaal bezittingen
Schulden 235.000 3.500 Drempel door opties 238.500 Subtotaal schulden
Vermogen
244.100
Gemiddeld vermogen: Af: vrijstelling heffingsvrij vermogen (20.315 x 2 =) Grondslag: Heffing = grondslag x 4% x 30%
(5.600) (5.600)
417.350 40.630 -/-----------376.720
Uitwerkingen zonder opname van het levenslooptegoed of met alimentatiebetalingen zijn ook als correcte CBI berekeningen gehonoreerd.
© 2008, Stichting Certificering FFP
2
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
1b. Maak een actuele vermogensopstelling (per ultimo 2008) voor zowel Arend als Bea en geef daarbij aan wat de fiscale status (box 1, 2, 3) is van elk vermogensbestanddeel.
Vermogen A en B per 31-12-2008:
W.E.V. in €
Arend: eigen woning Arend: effectendepot Arend: hypothecaire schuld eigen woning Arend: saldo levensloopspaarrekening Arend: saldo lijfrentespaarrekening Arend: pensioenpolis *) Arend: polis overbruggingspensioen Totaal vermogen
BOX 1 BOX 3 BOX 1 BOX 1 BOX 1 BOX 1 BOX 1
250.000 235.000 225.000 -/100.000 20.000 ca 500.000 PM 880.000
Bea: saldo spaarrekening Bea: overbedelingsschuld aan dochter **) Totaal vermogen
BOX 3 NVT
350.000 346.500 -/3.500
*) De waarde is een schatting. € 500.000 is het verzekerd kapitaal op basis van de huidige polis (vóór ontslag). Er **)
is sprake van een winstdeling en van latente inkomstenbelasting. Bovendien komt de verevening nog ten laste van dit kapitaal. Daarom zal een exacte waarde NIET gegeven kunnen worden. Nalatenschap = woning = € 350.000; 99% t.b.v. dochter = € 346.500 (geen oprenting in verband met de renteclausule)
© 2008, Stichting Certificering FFP
3
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
1c. Geef een toelichting (analyse) op de inkomens- en vermogenssituatie (1a + 1b). Ga ook in op de financiële consequenties van de verbouwing. Algemeen • Door het ontslag ontstaat een substantiële inkomensachteruitgang. Het gewenst CBI is haalbaar dankzij het inkomen van Bea. Fiscaal • Arend en Bea kunnen vanaf het jaar 2009 kiezen voor het fiscaal partnerschap (als ze in dat jaar langer dan 6 maanden blijven samenwonen). • Het fiscaal partnerschap heeft als voordeel dat ze onderling de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen (bijvoorbeeld de -eventueel negatieve- inkomsten i.v.m. de eigen woning) en de rendementsgrondslag van box 3 willekeurig kunnen verdelen. • Arend kan betaalde alimentatie verrekenen als persoonsgebonden aftrek (PGA), achtereenvolgens met inkomensbestanddelen in resp. box 1, 3 en 2. • De alimentatie is bij de ontvangende ex-partner belast als periodieke uitkering in box 1 van de inkomstenbelasting. • Over inkomsten uit (Nederlandse) dividenden wordt door de uitbetalende instantie 15% dividendbelasting ingehouden dat als voorheffing kan worden verrekend met de te betalen inkomstenbelasting. • Arend kan gebruikmaken van inkomensmiddeling. Het inkomen in box 1 kan worden gemiddeld over 3 jaren. Effect is dat jaren met een hoog inkomen en jaren met een laag inkomen kunnen worden gemiddeld. • Bea is freelance werkzaam (dit is in de casus gegeven; haar werk kwalificeert dan niet als arbeid, noch als onderneming). Haar inkomsten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Zij komt niet in aanmerking voor de fiscale ondernemersfaciliteiten. • Het testament van Dirk kent een zogenaamde ‘wettelijke verdeling’. Daardoor ontstaat voor de langstlevende een schuld aan kind(eren). Deze schuld is gedefiscaliseerd, dat wil zeggen dat (in casu) moeder deze schuld niet kan opvoeren en dat (in casu) dochter hierover geen inkomstenbelasting is verschuldigd (beide in box 3). • Arend kan het saldo van de levenslooprekening opnemen in verband met faillissement van de werkgever. Hij kan het ook laten staan tot zijn 65e (opname op de dag voorafgaande aan pensioeningang). • De uitbetaling van het levensloopsaldo is belast met loonbelasting. Er is geen premieheffing verschuldigd (die is in het verleden al voldaan). • Bij uitbetaling van het saldo op de levenslooprekening zal in casu de bank als inhoudingsplichtige fungeren, bij verstek van de werkgever (faillissement). • In een jaar dat gefaciliteerd is ingelegd op de levenslooprekening kan geen gebruik gemaakt worden van de spaarloonregeling. • Arend valt onder de overgangsregeling voor de levensloopregeling omdat hij op 1-1-2005 54 jaar oud was (> 50 < 55)*. Daarom kon hij ineens meer inleggen dan het normale jaarmaximum van 12% van het bruto jaarinkomen (b.j.i.) tot het absoluut maximum van 210% van het b.j.i. (* i.c. 210% van € 120.000 = € 252.000). • Het saldo op de levensloopspaarrekening behoort NIET tot zijn box 3 grondslag. • De opname van het saldo van de levensloopspaarrekening is eenmalig. Zonder deze eenmalige inkomenspost bedraagt het netto inkomen van Arend € 50.902 minder. • Aangezien Bea geen loondienstinkomen geniet, kan zij geen gebruik maken van de levensloopof spaarloonregeling.
© 2008, Stichting Certificering FFP
4
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
• • •
• • • •
• •
Arend heeft in 2001 een eigen woning gekocht. Voor de financiering van € 225.000 eindigt de fiscale renteverrekening (box 1) na max. 30 jaar in 2031. Indien de schuld te zijner tijd niet is/wordt afgelost ‘verhuist’ die naar box 3. De woningfinanciering van Arend is een hypothecaire geldlening. Hypotheek is voor fiscale verrekening van de kosten niet (meer) relevant. Voldoende is dat de financiering is aangewend ter verwerving van de eigen woning. De (rente)kosten van de financiering zijn verrekenbaar met het inkomen in box 1, nadat een eigenwoningforfait is bijgeteld (inkomsten uit eigen woning). Het fiscale eigenwoningforfait wordt berekend over de WOZ waarde van de woning. Deze WOZ-waarde wordt jaarlijks vastgesteld door de gemeente. Bea heeft in 2007 een eigen woning verkocht, waardoor voor haar een eigen woning reserve (e.w.r.) is ontstaan. Aangezien de woning niet gefinancierd was, is de e.w.r. gelijk aan de verkoopprijs (minus verkoopkosten), ofwel € 350.000. Bea trekt per 1-1-2009 in bij Arend. Arend is eigenaar van een eigen woning. Ze willen € 100.000 verbouwen. Ze kunnen kiezen om dit te financieren of uit eigen middelen te betalen. Het maakt (bijna) niet uit aan wie de hypotheekrente wordt toegewezen. De fiscale besparing bedraagt maximaal 42%. Betalen van de verbouwing uit eigen middelen is voordeliger dan financieren, indien na fiscale verrekening de te betalen rente hoger is dan het gederfde beleggingsrendement. In casu zal de te betalen financieringsrente circa 6% bedragen. Bij een fiscale besparing van 42% komt de netto last uit op ca 3,5%. Het te behalen beleggingsrendement zou dan tenminste (3,5+1,2=) 4,7% moeten bedragen. Indien de verbouwing aflossingsvrij gefinancierd kan worden, dan bedraagt de netto last per jaar (uitgaande van de genoemde cijfers) ca € 3.500 per jaar. Indien Arend de verbouwing financiert behoeft de eigen woning reserve van Bea niet te worden ingezet, omdat zij voordien nog geen gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en Bea ook geen mede-eigenaar wordt. Hij kan een en ander fiscaal in box 1 verrekenbaar financieren t/m 2039.
Juridisch (inclusief huwelijksvermogens- en erfrecht) • Door het samenwonen ontstaat geen familierechtelijke band; alleen de vermogensrechtelijke band uit de samenlevingsovereenkomst. Arend en Bea worden bijv. geen erfgenaam van elkaar. Er ontstaat ook geen gezamenlijk vermogen. • Het saldo van de levenslooprekening moet eventueel (met overige gezamenlijke vermogensbestanddelen) zijn verrekend bij de echtscheiding. We kunnen er zodoende van uit gaan dat dit geld niet meer voor verrekening in het kader van echtscheiding(en) in aanmerking komt. • Voor de alimentatie geldt dat deze bij echtscheiding tussen de ex-echtelieden wordt overeengekomen. Indien er geen sprake is van consensus dan wordt de alimentatie door de rechter vastgesteld op basis van de zogenoemde ‘Tremanorm’. Dit is een norm die de rechters in Nederland gezamenlijk vaststellen om onderlinge verschillen te voorkomen. • Bij de uitwerking is als uitgangspunt genomen dat de alimentatie (op verzoek van Arend) in 2009 is vervallen vanwege de substantiële inkomensachteruitgang. De feitelijke alimentatieverplichting zal in casu door de rechter worden vastgesteld (zie hierboven). • In het testament van Dirk is een zogenaamde ‘wettelijke verdeling’ opgenomen, hetgeen inhoudt dat het erfdeel van Eveline bij overlijden niet opeisbaar is, maar wordt omgezet in een (eventueel rentedragende) vordering op haar moeder, die wordt uitbetaald als moeder komt te overlijden en voordien alleen opeisbaar is op de gronden die in het testament zijn genoemd. • Doordat Bea gaat samenwonen met Arend zal Eveline haar erfdeel kunnen opeisen op grond van het testament van haar overleden vader. Gelet op de slechte verhouding en haar geldproblemen is die kans groot. Daardoor nivelleert ineens Bea’s vermogen. Voor een beroep op het verzorgingsvruchtgebruik is ze te laat aangezien dat binnen 15 maanden na het overlijden moet.
© 2008, Stichting Certificering FFP
5
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
Toekomstvoorzieningen (sociale zekerheid, levensverzekeringen en pensioenen) • Arend heeft bij ontslag recht op een WW-uitkering. Hij moet wel beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. • Omdat hij zowel voldoet aan de wekeneis (26 van de laatste 36) als aan de jareneis (4 van de laatste 5) komt hij in aanmerking voor een uitkering van minimaal 4 en maximaal 38 maanden. • De werkelijke duur van de WW-uitkering is afhankelijk van zijn arbeidsverleden. Volgens de casus bedraagt deze tenminste 25 jaar (bij de laatste werkgever). De jaren voor 1998 worden meegenomen als fictieve dienstjaren. Dat wil zeggen voor 1998 wordt teruggekeken tot en met het kalenderjaar waarin werknemer 18 jaar is geworden. Dan komt hij op 38 maanden WW. • De hoogte van de WW-uitkering bedraagt 75% van het dagloon gedurende de eerste 2 maanden van de werkloosheid en vervolgens 70%. Het maximum dagloon bedraagt vanaf 1-7-2008 € 179,90. Omgerekend op jaarbasis (max. 261 dagen) bedraagt de uitkering -incl. vakantiegeldbij 70% dan € 32.867*. • Bea heeft voor wat betreft haar freelance inkomsten geen recht op een uitkeringsregeling bij ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dit moet zij eventueel zelf (duur) verzekeren. • Sinds 1-1-2008 bestaat de lijfrentespaarrekening (onderdeel van ‘banksparen’). Voor deelname aan de regeling gelden de normale fiscale regels van het lijfrenteregime. Arend heeft dus eenmaal kunnen deelnemen aan inleg op deze rekening. We kunnen er zodoende ook van uit gaan dat dit geld niet meer voor verrekening in het kader van echtscheiding(en) in aanmerking komt. • De lijfrentespaarrekening valt onder het huidige fiscale regime voor lijfrenten. Er kan te zijner tijd dus (nog slechts) gebruik gemaakt worden van een drietal lijfrentevormen, te weten de levenslange- en/of tijdelijke oudedagslijfrente (vanaf 65 jaar), of de nabestaandenlijfrente. • De lijfrentespaarrekening is door Arend afgesloten, waardoor de lijfrentepremieaftrek ook alleen bij hem heeft kunnen plaatsvinden. Het saldo op de lijfrentespaarrekening behoort NIET tot zijn box 3 grondslag. • De premie voor lijfrente is beperkt fiscaal verrekenbaar in casu als volgt: · Jaarruimte (max. € 17.817); · Reserveringsruimte (max. € 6.590). • De formule voor de jaarruimte is voor 2008: 17% van (P -/- € 11.155) -/- F -/- 7,5 x A, waarbij · P minus franchise is de premiegrondslag (in principe het inkomen in box 1, na franchise echter maximaal € 104.806) · F staat voor netto toename oudedagsreserve (in casu niet van toepassing) · A staat voor aangroei pensioenaanspraak • Arend bouwt pensioen op. De factor A zal daardoor positief zijn. De feitelijke hoogte is met de gegevens uit de casus niet te bepalen. Het saldo op de lijfrentespaarrekening kan o.a. gebruikmakend van de reserveringsruimte in één jaar zijn ontstaan. • Bea bouwt geen pensioen op. Voor haar zal de factor A daardoor nihil zijn. Zij kan dus gebruikmaken van de lijfrentepremieaftrek. • Er wordt geen overbruggingspensioen meer opgebouwd (polis is premievrij). Arend valt namelijk niet in het overgangsrecht van de Wet Vpl; hij was op 1-1-2005 nog geen 55 jaar. Het overbruggingspensioen mag te zijner tijd nog wel tijdelijk uitkeren. • Vanaf 1-1-2005 mag alleen nog pensioen worden opgebouwd met als pensioenleeftijd 65 jaar. De polis is in 2005 gewijzigd. We kunnen er vanuit gaan dat hiermee rekening is gehouden en dat het verzekerd kapitaal en de premie daarop zijn aangepast, onder handhaving van de 60jarige pensioendatum (de pensioenopbouw tot 1-1-2005 mocht immers gehandhaafd blijven). • In de casus is geen sprake van een pensioenbrief. Waarschijnlijk betreft het een streefregeling. Deze zal in het kader van de PW nog moeten worden omgezet. In de PW zijn geen streefregelingen meer mogelijk.
© 2008, Stichting Certificering FFP
6
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
• • • • • •
•
• •
•
• •
•
De pensioentoezegging van € 80.000 is vanwege de verzekeringsvorm ook een ‘dode letter’. Op de pensioendatum wordt van het kapitaal een levenslange uitkering aangekocht, de hoogte van de uitkering is te zijner tijd ondermeer afhankelijk van de rentestand en de sterftetafels. Een C-polis is niet mogelijk in de PW, dus zal Arend deze niet kunnen meenemen naar een eventueel nieuwe werkgever. Gedurende de WW-uitkeringsperiode gaat de pensioenopbouw door vanwege de regeling van de stichting FVP (Financiering Voortzetting Pensioenverzekering), uitgevoerd door de SVB. De regeling vervalt voor mensen die op of na 1-1-2010 werkloos worden. De pensioenopbouw vindt gedurende de WW periode plaats over de WW uitkering. Dat betekent dat de kapitaalverzekering een lager verzekerd bedrag zal krijgen. De consequenties zijn beperkt omdat het maar om één premiejaar (in casu 19 maanden) gaat. De pensioenpolis is winstdelend. Daardoor zal de uitkering bij expiratie hoger zijn dan het verzekerd kapitaal. Als er verevening is afgesproken en dit is binnen twee jaar na de echtscheiding gemeld bij de verzekeraar, dan zal de verzekeraar vanaf de pensioendatum rechtstreeks een deel van het pensioen (uiteraard het deel waarop zij recht hebben) gaan uitkeren aan de ex(-en) en het restant aan Arend. Het ouderdomspensioen wat verevend kan worden is het gedurende het huwelijk opgebouwde pensioen. Op grond van de Wet Verevening Pensioenrechten bij echtscheiding "moet de pensioenuitvoerder aan de vereveningsgerechtigde echtgenoot een bewijsstuk verstrekken waaruit de tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd blijkt alsmede de ingangsdatum van de uitbetaling”. Dit bewijsstuk zit niet bij de casus, daarom is het aannemelijk dat het verevende deel niet op een afzonderlijke polis is gezet. De laatste wijzigingsdatum van de polis is 1-3-2005; hieruit volgt dat in elk geval het verevende deel van de tweede echtscheiding ook (nog) niet is afgezonderd. In de praktijk zal een verzekeraar het aan de ex-echtgenote toekomende deel van de kapitaalverzekering op de bestaande polis aantekenen of op een afzonderlijke (premievrije) polis (op leven en op naam van Arend ) zetten. Alleen bij conversie krijgt de ex-echtgenote een zelfstandig recht op ouderdomspensioen op het leven en op naam van de vereveningsgerechtigde (de ex). Nabestaandenpensioen /Partnerpensioen valt buiten de pensioenverevening. Dit is een wettelijk recht uit de PSW. Er is niet gegeven dat partijen ervan hebben afgeweken. Beide ex-en hebben dus recht op bijzonder partnerpensioen. De ex krijgt een premievrij recht op partnerpensioen, met andere woorden ze krijgen een eigen aanspraak op partnerpensioen. Het bijzonder partnerpensioen is het partnerpensioen wat ten behoeve van de ex is opgebouwd, dus ook wat is opgebouwd vóór het huwelijk valt hieronder. Voor de 2e ex is dat dan het partnerpensioen dat is opgebouwd vanaf 1998. Uiteraard is ook conversie mogelijk, daar moet de verzekeraar dan wel aan mee willen werken. De beide ex-en krijgen dan een eigen recht op ouderdomspensioen. Het overbruggingspensioen kon wel volgens de Wet verevening bij echtscheiding verevend worden. Maar dit is volgens de casus niet het geval: alleen het ouderdomspensioen is verevend. In de polis van het overbruggingspensioen wordt slechts één begunstigde genoemd. In de basisregeling (in casu de andere polis) is al een (volledig) partnerpensioen toegezegd. Als daarnaast ook nog eens een partnerpensioen uit deze polis zou komen wordt het totale partnerpensioen bovenmatig. De ex-echtgenotes kunnen eventueel nog verevening van het overbruggingspensioen eisen, maar omdat de 2-jaars periode is verstreken hebben ze geen zelfstandig recht meer jegens de verzekeraar.
© 2008, Stichting Certificering FFP
7
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
Sparen, beleggen en financieren • De effectenportefeuille van Arend heeft een hoog risico. De verplichtingen uit hoofde van geschreven optieposities zijn vooral risicovol in een dalende beurs (de geschreven putopties zijn in the money). Zelfs het obligatiegedeelte verraadt risico (onder andere lage koersen van variabele leningen). • De aandelenbelegging is behoorlijk versnipperd (veel kleine posities), hetgeen -vooral bij aanen verkoop- hoge kosten met zich meebrengt, aangezien de effectentarieven een degressieve structuur kennen. • Ten aanzien van beoordeling van de beleggingsrisico’s is het beste om een DSI-gecertificeerd beleggingsadviseur in de arm te nemen. • Arend heeft, gezien de verhouding tussen schuld en waarde, de woning in 2001 waarschijnlijk geheel gefinancierd. De bank zal de financiering indertijd vooral hebben afgestemd op de inkomenspositie en verwachting van Arend. • De rente op de hypothecaire lening staat nog vast tot 2011. Zolang loopt Arend geen renterisico. In 2011 kan de rente uiteraard hoger (of lager) blijken te zijn. • Bij opeising van het erfdeel van Bea’s dochter vervallen de rente-inkomsten van Bea (in principe vanaf dat ze gaan samenwonen). Bij de uitwerking is hiermee rekening gehouden (vermogen volgens casus; inkomen/rendement op basis van 2009). • De bank zal wellicht niet bereid zijn de verbouwing van de woning te financieren i.v.m. de substantiële inkomensterugval van Arend en het grotendeels variabele inkomen van Bea. • De bank kan bij financiering in verband met de inkomenssituatie eventueel ook (aanvullende) zekerheid vragen op de (aangepaste) effectenportefeuille van Arend. • Een eventuele financiering van de verbouwing resulteert waarschijnlijk in een hoge risico-opslag (“tophypotheek”), afhankelijk van de waarde na verbouwing zal de financiering (ruim) boven de executiewaarde uitkomen. • Indien de bank bereid is de verbouwing te financieren, kan Arend overwegen om de rente variabel te laten omdat historisch is bewezen dat op lange termijn variabele rente voordeliger is dan vaste rente. Het renterisico op dit deel van de financiering is beperkt. *) T.a.v. de WW is in de berekening het exacte bedrag over 2009 weergegeven (dus eerste 2 maanden 75%).
© 2008, Stichting Certificering FFP
8
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
2. Geef een analyse van de ontwikkeling van de financiële positie van Arend en Bea in de komende 10 jaar. Cijfermatig kunt u volstaan met een globale berekening. Algemeen • Als we het eenmalig effect van de levensloopuitkering elimineren en de verbouwing aflossingsvrij wordt gefinancierd, dan is het gewenst CBI voorlopig haalbaar. • Het pensioen (inclusief overbrugging) gaat in op 1-8-2010. Rond die tijd eindigt de WW. Het pensioen kan niet exact worden berekend, maar we kunnen er vanuit gaan dat deze inkomsten (pensioen versus WW) ongeveer gelijk zullen zijn (zoniet dan ontstaat een terugval). Vanaf 2015 komt de AOW in plaats van het overbruggingspensioen. Daardoor ontstaat -ondanks vervallen van de 17,9% PVV*) voor Arend- wel een terugval (verschil overbruggingspensioen en AOW). Op basis van deze gegevens kunnen we er vanuit gaan dat Arend samen met Bea voorlopig kan voldoen aan de CBI-eis. • In 2021 wordt Bea 65. Arend is dan 71 jaar. Aannemelijk is dat dan haar arbeidsinkomen wordt vervangen door AOW. Daardoor ontstaat een volgende terugval. Deze opmerking valt echter buiten de gevraagde 10-jaars periode. Juridisch (inclusief huwelijksvermogens- en erfrecht) • De rechter kan bepalen dat Arend, ondanks zijn gedaalde inkomen, toch alimentatie moet betalen. Toekomstvoorzieningen (sociale zekerheid, levensverzekeringen en pensioenen) • In deze 10-jaars periode neemt de leeftijd van Arend toe van 58 naar 68 jaar. Op 60 jaar gaat het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen in (pensioen is nog niet te berekenen). De WW stopt uiterlijk als Arend 61 jaar is. • Op basis van de cijfers uit de casus (pensioenkapitaal € 500.000) kan worden afgeleid dat een pensioen van € 80.000 (zelfs inclusief AOW en ondanks winstdeling) niet haalbaar is. Van dit kapitaal moet immers ook nog het te verevenen pensioen worden aangekocht. • De WW-uitkering van Arend stopt na 38 maanden. • IOAW zal niet aan de orde zijn gelet op moment einde WW-periode en het pensioen en het inkomen van zijn partner. • Vanaf zijn 65e jaar krijgt Arend een AOW uitkering (2015) en stopt het overbruggingspensioen. Dat geldt ook voor Bea (2021). Aangezien ze beiden pas na 1-1-2015 de 65-jarige leeftijd bereiken, hebben ze geen recht meer op AOW toeslag (tot 1-1-2015 geldt deze toeslag voor AOW genieters met een jongere partner). Sparen, beleggen en financieren • Het lijkt er op dat Arend veel geld gaat verliezen met beleggen, onder andere doordat de optieposities kunnen worden aangezegd. Bea raakt haar spaargeld kwijt aan de onderbedelingsvordering van haar dochter (als die opeist).
*) PVV = Premieheffing Volksverzekeringen
© 2008, Stichting Certificering FFP
9
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
3. Welke adviezen geeft u als financieel planner aan Arend en Bea?
Fiscaal • Kiezen voor het fiscaal partnerschap. Het heffingsvrij vermogen van Bea kan dan worden benut (ze heeft immers -na opeising van het erfdeel door haar dochter- geen eigen vermogen meer). • Gebruik maken van middeling van inkomen over de jaren 2008, 2009 en 2010. • Vooral als ze besluiten de verbouwing te financieren kunnen ze -als fiscaal partners- de rente zoveel mogelijk verdelen, zodanig dat een zo hoog mogelijke fiscale verrekening kan plaatsvinden (negatieve inkomsten uit eigen woning). Het eigen woning forfait moet dan op gelijke wijze worden toegerekend. • Bea kan overwegen om als resultaatgenieter -in overleg met haar opdrachtgevers- te kiezen voor een fiscale loondienstverhouding (‘opting in’). Daarvan moet melding worden gedaan aan de Belastingdienst. In een loondienstverhouding kan ook gekozen worden voor fiscale faciliteiten van een werknemer (zoals spaarloon en levensloop). • Fiscaal is het aan te bevelen een verzorgingsclausule in de samenlevingsovereenkomst op te nemen (zie vraag 4). • Door naast het samenlevingscontract te kiezen voor fiscaal partnerschap kan indien aan de voorwaarden uit de successiewet wordt voldaan, worden bereikt dat vererving plaats zal vinden in tariefgroep I voor het successierecht met de hoge vrijstelling. Juridisch (incl. huwelijksvermogensrecht en erfrecht) • Rekenkundig kan Bea beter niet met Arend gaan samenwonen, vanwege de opeisgrond in het testament van haar overleden man. • Als ze elkaar verzorgd willen achterlaten is het zinvol om dit testamentair vast te leggen. Ze zijn immers geen wettelijk erfgenaam van elkaar. • Ondanks de inhoud van een eventueel testament behoudt zoon Chris van Arend en dochter Eveline van Bea recht op de legitieme portie (50% van hun wettelijk erfdeel). De legitieme portie moet eventueel door het kind zelf via de rechter worden opgeëist. • Door de combinatie van samenlevingscontract en testament kan bereikt worden dat Chris zijn legitieme portie pas kan opeisen na overlijden van Bea. • Als ze testamenten opmaken is het zinvol om een tweetrapsmaking op te nemen om te voorkomen dat vermogen eventueel ongewenst bij de familie van de langstlevende terechtkomt. • Het verdient aanbeveling om een zoveel mogelijk flexibel (keuze) testament op te maken. De nabestaanden kunnen op moment van overlijden dan de voordeligste keuze maken uit alternatieven. Hierbij is wel van belang dat de belangen van partijen uiteen kunnen lopen zodat met name van belang is wie de keuzes maakt en welke vrijheid diegene krijgt. • In het testament kan een executeur testamentair worden benoemd. De executeur kan verschillende bevoegdheidsniveaus krijgen (in het jargon aangeduid als sterren, maximaal 3sterren). • In de samenlevingsovereenkomst kunnen verrekenbedingen worden opgenomen (periodiek of finaal; besparingen verdelen). • Chris moet kiezen of hij de nalatenschap vrij zal aanvaarden of onder het voorrecht van boedelbeschrijving (zodat hij niet aansprakelijk is met zijn eigen vermogen bij een negatieve nalatenschap).
© 2008, Stichting Certificering FFP
10
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
Toekomstvoorzieningen (sociale zekerheid, levensverzekeringen en pensioenen) • Bea kan als begunstigde optreden voor het nabestaandenpensioen in de pensioenovereenkomst van Arend als ze onder de nabestaanden valt volgens de toezegging. Dit moet via de werkgever c.q. de stichting FVP (via SVB) worden gemeld aan de verzekeraar. Wellicht moet de samenlevingsovereenkomst daartoe worden aangepast (of moeten ze zelfs overgaan tot geregistreerd partnerschap). • Het verdient aanbeveling om te onderzoeken welke uitkering de pensioenpolis te zijner tijd zal geven. De premie is immers verlaagd vanwege de werkloosheid (FVP). Ook zijn onder meer de hoogte van de bijgeschreven winst en de nog te realiseren verevening van invloed op de uitkering. Dit levert thans een onzekere factor op in de toekomst. • Om (eventuele) saldi op de levenslooprekening en de lijfrentespaarrekening bij Bea te doen terechtkomen is een testamentaire making nodig. Anders vererven deze naar zoon Chris. • Bea bouwt geen pensioen op. Advies is om zolang als er sprake is van budgetoverschot gebruik te maken van lijfrenteregime om te sparen voor later en voor een overlijdensrisicoverzekering op het leven van Arend • Indien financieel mogelijk kunnen beiden ook gebruikmaken van de fiscale reserveringsruimte voor lijfrente (onbenutte aftrek over de afgelopen 7 jaren, echter maximaal € 6.590 per jaar). • Bea kan voor wat betreft haar inkomen uit arbeid (resultaatgenieter) een arbeidsongeschiktheidsregeling treffen. Minimaal is het verstandig om bij lijfrentes een premiebetalende verzekering af te sluiten met vrijstelling van premie bij arbeidsongeschiktheid. Sparen, beleggen en financieren • Arend moet dringend het risicoprofiel van zijn beleggingen herzien in verband met de gewijzigde omstandigheden (ontslag). Hij moet een zeer gematigd risicoprofiel kiezen. Het is sowieso zinvol om meer structuur in de portefeuille aan te brengen; in verband met spreiding en kosten liefst door middel van beleggingsfondsen (saneren). • Als Bea niet bij Arend gaat wonen, of Eveline haar erfdeel niet opeist, kan zij haar spaargeld ook omzetten in beleggingen (betere spreiding en wellicht een beter rendement). Vanwege de garantie van € 100.000 per bank, kan ze haar spaargeld spreiden over meerdere instellingen of beleggen in staatsobligaties. • Wellicht kunnen ze gebruikmaken van groen beleggen. Alsdan kunnen ze profiteren van een vrijstelling in box 3 van maximaal € 108.446 en een extra heffingskorting van 1,3%. Groen beleggen kan voor wat betreft risico (en uiteindelijk netto rendement inclusief belastingvoordeel) worden vergeleken met obligaties. • Na verbouwing en zonder aflossing is de hypotheeklast -vooral dankzij het inkomen van Beabudgettair wel te dragen. Overstappen naar de huursector biedt weinig soelaas want een vergelijkbare huurwoning zal minimaal hetzelfde kosten. Bovendien komen ze niet in aanmerking voor huurtoeslag omdat het gezamenlijk inkomen hoger is dan € 27.950. Het advies moet dus zijn om gewoon te blijven wonen.
© 2008, Stichting Certificering FFP
11
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
4. Arend overlijdt zonder testament per 1-1-2010. Wat zijn de gevolgen voor zijn nabestaanden? Ga er hierbij vanuit dat de financiële situatie ongewijzigd is (gebruik de gegevens uit de casus).
Algemeen • Bij ongewijzigde omstandigheden erft Bea niet van Arend. Ze mag eventueel maximaal 6 maanden in het huis blijven wonen en zal dus op zoek moeten gaan naar woonruimte. Er zijn voor zover uit de casus blijkt (nog) geen nabestaandenvoorzieningen voor haar getroffen. Haar besteedbaar inkomen op basis van de casusgegevens bedraagt -zonder woonlast- € 28.847 (als het spaargeld naar Eveline is gegaan). Normaal gesproken kan ze zich hiervan wel redden. Fiscaal • Door overlijden eindigt het fiscaal partnerschap. Voor het jaar 2010 kan eventueel nog worden gekozen voor fiscaal partnerschap. In casu zal Chris daar dan mee akkoord moeten gaan (hij is enig erfgenaam). • In het jaar van overlijden (in casu 2010) moet een eindaangifte worden gedaan voor de inkomstenbelasting. • De kosten die verband houden met het overlijden zijn vanaf 1-1-2009 niet meer fiscaal verrekenbaar als Persoonsgebonden Aftrek. • Voor de grondslag van box 3 (IB) geldt de overlijdensdatum als 2e peildatum (1-1-2010 is dus in casu zowel 1e als 2e peildatum). Het toe te rekenen forfaitair rendement bedraagt 1/12 x 4%. • Op 1-1-2010 wonen ze een jaar samen. Er is weliswaar een notarieel samenlevingscontract getekend, maar alleen als er sprake is van een wederzijdse zorgverplichting en voldoen aan de regeling voor fiscaal partner in de successiewet zou vererving in tariefgroep I aan de orde kunnen zijn. In casu erft Bea niets waardoor dit niet van belang is • Indien niet was gekozen voor het fiscaal partnerschap is de verkrijging uit het verblijvingsbeding vrij van successierecht omdat Bea niet kwalificeert onder de categorie van belaste verkrijgers (geen echtgenoot, geen familie en geen voor de successiewet gekwalificeerde samenwoners). • Van het tot uitkering komende kapitaal als gevolg van het overlijden moet voor de twee ex-en bijzonder partnerpensioen worden aangekocht. • Als er maatregelen zijn genomen zodat de pensioenpolis is aangepast, verkrijgt Bea het partnerpensioen dat is opgebouwd vanaf de tweede echtscheiding (2007). • Hoewel in de successiewet een fictiebepaling is opgenomen voor verkrijgingen uit hoofde van levensverzekeringen is deze polis vrijgesteld omdat het een pensioenpolis betreft. Aangezien ze verder niets erft, vindt ook geen imputatie plaats op haar vrijstelling. • Als Bea niet als partner in aanmerking komt voor een stukje partnerpensioen, verkrijgt zoon Chris als erfgenaam (restbegunstigde) de uitkering. • Het saldo op de lijfrentespaarrekening valt wel onder de vererving maar is vrijgesteld voor het successierecht. • Zoon Chris valt in tariefgroep 1 (kinderen) en heeft geen vrijstelling aangezien een kind slechts een drempelvrijstelling heeft. • Op basis van een fiscale nalatenschap van € 330.000 (zie hierna) zal Chris € 46.592 aan successierecht verschuldigd zijn.
© 2008, Stichting Certificering FFP
12
Richtlijnantwoorden examen FFP 12-12-2008
Juridisch (inclusief huwelijksvermogensrecht en erfrecht) • Er is geen testament opgemaakt. Daarom is zijn zoon Chris de enige erfgenaam. Er is dus bijvoorbeeld ook geen uitsluitingclausule. • De nalatenschap bestaat civielrechtelijk uit: ⋅ Woning minus hypotheekschuld (€ 250.000- € 225.000) = € 25.000 ⋅ Effectenportefeuille € 235.000 ⋅ Netto restant levenslooprekening (afgerond) € 50.000 (uitgegaan is dat deze na ontslag al is uitgekeerd) ⋅ Lijfrentespaarrekening € 20.000 (fiscaal vrijgesteld) ⋅ Totaal € 330.000 • Door overlijden vervalt de alimentatieplicht. • De pensioenpolis behoort civielrechtelijk NIET tot de nalatenschap, maar wordt bij overlijden uitgevoerd volgens het zelfstandig recht op verzekeringen. • Bea mag omdat ze samenwoonden de woning nog 6 maanden blijven bewonen. Verder zal zij op basis van het verblijvingsbeding alleen de inboedel verkrijgen voor zover die gemeenschappelijk is. Verder zijn er namelijk geen gemeenschappelijke goederen. Toekomstvoorzieningen (sociale zekerheid, levensverzekeringen en pensioenen) • De WW-uitkering wordt beëindigd. Er vindt een slotuitkering plaats van één maand. Deze komt toe aan Bea omdat zij samenwonen (gezamenlijke huishouding). • In de pensioenpolis (bijlage 3) is als begunstigde bij overlijden de weduwe genoemd. Bea is weduwe als zij gehuwd is of geregistreerd partner is van Arend. Niet bij gewoon samenwonen. • Zijn vroegere echtgenoten zullen (bijzonder) nabestaandenpensioen op grond van de PSW ontvangen. • De alimentatieverplichting aan zijn ex-echtgenoten eindigt. Onder voorwaarden kunnen zij een ANW uitkering krijgen. • Omdat haar bruto-inkomen hoger is dan € 20.600 ontvangt ze voor een huurwoning
geen huurtoeslag. Sparen, beleggen en financieren • De bank zal kritisch kijken naar de verstrekte hypothecaire lening. Waarschijnlijk zal de bank de lening opeisen, waarbij in verband met overlijden wel enige coulance is te verwachten. • Afhankelijk van de financiële positie van Chris is (opnieuw) aanpassing van de beleggingsportefeuille te overwegen.
© 2008, Stichting Certificering FFP
13