Richtlijn voor het trainen met een myo-‐electrische prothese
Gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek
Hanneke Bouwsema, Corry K. van der Sluis, Raoul M. Bongers Centrum voor Bewegingswetenschappen / Afdeling Revalidatiegeneeskunde UMCG, RuG
Juli 2013
Inhoudsopgave Inleiding
3
4
Aspecten die bijdragen aan de training
5
Leervermogen
7
Préprothesefase
8
Training van de andere arm met een armprothesesimulator
9
Prothesefase
Overzicht revalidatie
10
Achtergrondinformatie
Trainingsaspecten
14
Prothesespecifieke trainingsaspecten
14
Leervermogen
19
Préprothesefase
19
Training van de andere arm met een armprothesesimulator
21
Prothesefase
22
Evaluatie
24
Referenties
26
Inleiding Waarom is een richtlijn met wetenschappelijk aangetoonde trainingsaspecten nodig? Twintig tot veertig procent van de cliënten met een armamputatie gebruikt in het dagelijks leven geen prothese. Dit komt onder 1,2 andere door dat een laag functioneel gebruik en gebrek aan voldoende toegepaste training. Om het prothesegebruik te verhogen is een goede training belangrijk, waarbij de vaardigheden zo goed mogelijk worden aangeleerd in de kliniek en daarna thuis goed toegepast kunnen worden. 3
Revalidatiecentra gebruiken vaak eigen protocollen die zijn ontwikkeld uit klinische ervaringen (best practice). Zo heeft elk centrum een eigen trainingsprogramma. Maar tot op heden is het niet bekend wat de meest efficiënte manier van trainen is en de vraag naar een wetenschappelijk gefundeerd trainingsprogramma wordt steeds 4-‐14 groter. Deze richtlijn is opgezet met onder andere resultaten uit onderzoek van het Centrum van Bewegingswetenschappen in samenwerking met de afdeling Revalidatiegeneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen en de Rijksuniversiteit Groningen, financieel gesteund door de firma Otto Bock.
Toepassing van motorische leerprincipes. In deze richtlijn worden motorische principes toegepast waarvan uit *
onderzoek is gebleken dat deze motorisch leren bevorderen . Door deze principes te gebruiken in het revalidatieproces wordt het motorisch leren gemaximaliseerd. Hoewel het gebruik van wetenschappelijke onderzoeksresultaten in de klinische prothesiologie-‐praktijk nog niet standaard is, kan dit een grote bijdrage 8-‐15 leveren aan de revalidatie van cliënten.
Algemene aspecten in de prothesetraining. Het accepteren en gebruiken van een prothese wordt verhoogd 16-‐18
door onder andere een goede prothesetraining , het snel aanmeten van de prothese 22 van cliënten . Daarnaast zijn de volgende algemene aspecten belangrijk bij training:
1,13,19-‐21
en het voorlichten
23,2423
Oefenen: de mate van verbetering in prestaties hangt af van de hoeveelheid oefening Optimaliseren: behandeltijd is vaak beperkt, optimaliseer daarom het leren tijdens de sessies Generaliseren: revalidatie is succesvol als de geleerde vaardigheden thuis kunnen worden toegepast Doelen stellen: door het stellen van doelen samen met de cliënt wordt efficiëntie, effectiviteit en de 25,26 motivatie verhoogd tijdens de revalidatie
Doel van de richtlijn. Deze richtlijn biedt specifieke handvatten voor het trainen van de controle van de armprothese. Andere aspecten van amputatie en prothesegebruik (zoals pijn management, stompmanagement, cliënten-‐educatie, prothesevoorschriften, wennen aan de prothese en algemene oefeningen voor de fysieke gesteldheid) worden niet behandeld. De richtlijn is algemeen opgesteld; per cliënt zal de training op individueel niveau verder ingevuld moeten worden waarin de behoeften, verwachtingen en doelen van de cliënt meegenomen worden.
Doelpopulatie. Het programma richt zich in eerste instantie op mensen met een transradiale amputatie die gebruik gaan maken van een myo-‐elektrische armprothese, maar het programma kan, met aanpassingen, ook worden toegepast bij andere amputatieniveaus en/of andere prothesetypen.
Opzet van de richtlijn. De richtlijn is opgedeeld in twee delen, een overzicht met specifieke trainingsaspecten en deel met achtergrondinformatie over de trainingsaspecten. De drie fasen in het revalidatieproces van een armprothesegebruiker worden in de richtlijn gevolgd. De préprothesefase start meteen na de amputatie, gevolgd door de prothesefase na het aanmeten van de prothese, en het revalidatieproces wordt afgesloten met evaluatie. Wanneer de richtlijn wordt gevolgd in meerdere revalidatiecentra worden niet alleen prothesegebruikers tot een zo hoog mogelijk functioneel niveau gebracht, maar kan ook dataverzameling en metingen over meerdere centra tegelijkertijd plaatsvinden. Dit bevordert het doen van onderzoek en het krijgen van nieuwe inzichten op het gebied van de prothesiologie.
*
Niet alle leerprincipes in deze richtlijn zijn onderzocht en gevalideerd met prothesegebruikers, aangezien er nog maar weinig onderzoek is gedaan in het veld van de prothesiologie. Van een deel zijn alleen resultaten bekend uit onderzoek met niet-‐geamputeerden en/of andere patiënten populaties. Aangenomen wordt echter, dat de bevindingen uit deze onderzoeken ook toegepast kunnen worden bij prothesegebruikers. 3
Overzicht revalidatie
4
Aspecten die bijdragen aan de training
Pas onderstaande trainingsaspecten toe bij alle Trainingssessies
Houd aandacht voor het gebruik van de stomp bij activiteiten zodat een uitsluitend eenhandige werkwijze wordt tegengegaan. Dit werkt nadelig voor de acceptatie en het gebruik van de prothese.
Coördinatie Focus op een vloeiende controle van de spiersignalen. Laat de spieren zo snel mogelijk achter elkaar aan spannen zodat er geen tijd tussen zit. Dit verbetert de timing en zorgt voor een vloeiender en snellere beweging. -‐ Train bijvoorbeeld het opeenvolgen van handopening en handsluiting door nadruk te leggen op het direct starten van de handsluiting na het hand openen. -‐ Bij reiken en grijpen: train het gelijktijdig eindigen van het reiken naar een object en het grijpen van een object door de hand tijdens het reiken al te laten sluiten.
Kijken naar de hand Tijdens de training zal de cliënt altijd eerst naar de prothesehand kijken. Wanneer cliënt ervaren raakt met de prothese probeer dan het kijken naar de prothese te verminderen: -‐ Train terwijl er niet rechtstreeks naar de prothesehand gekeken wordt. -‐ Train door de cliënt te laten wegkijken van de prothesehand, of door de prothesearm af te dekken.
Grijpkracht controle
Voor een goede grijpkrachtcontrole is een goede proportionele controle nodig. Focus daarom in préprothesefase ook op het trainen van de proportionele controle. Neem in het hele revalidatieproces ruim de tijd voor het leren van de krachtcontrole. Verbetering in controle van de grijpkracht kost veel tijd. Train het vastgrijpen van verschillende flexibele objecten, start daarbij met indirect grijpen. Train de mate van indrukking van niet ingedrukt tot volledig ingedrukt.
Specifiek en functioneel Zorg voor een goede basis, maar train zo snel mogelijk in een meer functioneel en specifieke omgeving. Dit motiveert de cliënt. Probeer de basiscontrole trainingen zo kort mogelijk te houden en verder te gaan in meer motiverende functionele oefeningen, zoals in een spelsituatie of dagelijkse handelingen.
Variatie Breng veel variatie aan in de training: train in verschillende snelheden, in verschillende houdingen, met verschil in timing, met objecten in verschillende vormen, structuren, grootte en indrukbaarheid.
Neem tijd voor herstel Train in sessies met rustperiodes van in ieder geval 24 uur tussen de sessies. Twee keer op 1 dag trainen heeft geen meerwaarde voor het leren.
Herhaal veel Hoe vaker een handeling geoefend wordt, des te beter zal het resultaat zijn.
Train in een geblokt-‐herhaalde structuur Herhaal eerst één oefening tot deze goed gaat. Ga vervolgens door naar een tweede oefening en oefen deze tot het goed gaat. Oefen vervolgens beide taken achter elkaar, waardoor een geblokt-‐herhaald schema ontstaat voor de training.
5
Geef instructies met een externe focus Geef instructies gericht op de effecten van de beweging op de omgeving en niet op bewegingen van het lichaam zelf. [bij het oefenen in het aanspannen van de twee spiergroepen met spiersignaal op het beeldscherm] GOED: ‘het ene spiersignaal is al mooi hoog, probeer eens of het andere signaal ook hoger kan’ > focus op het resultaat op het scherm FOUT: ‘probeer je spieren nog meer aan te spannen’ > focus op het lichaam
Gebruik feedback op resultaat van de oefening Richt feedback op het resultaat van de beweging, niet de beweging zelf. Geef alleen positieve feedback.
6
Leervermogen Doel
Elke cliënt heeft een uniek trainingsschema, aangepast aan het motorisch leervermogen van de cliënt. Wat getraind moet worden, het aantal sessies en de hoeveelheid herhalingen die nodig zijn voor een cliënt hangt af van het motorisch leervermogen af. Het diagram kan gebruikt worden om te zien wat geschikt is voor de cliënt.
Er zijn nog geen duidelijke criteria voor wanneer een cliënt snel of langzaam leert. Ervaring van de therapeut kan helpen om te bepalen hoe goed de cliënt in staat is om de gevraagde vaardigheden uit te voeren en de snelheid van het leren van de vaardigheden. Bij een snel lerende cliënt kan daarbij
een hogere eindscore aangehouden worden zodat deze cliënt zo optimaal mogelijk getraind wordt (bijvoorbeeld 95% correct uitgevoerde handelingen en veel herhalingen), terwijl bij minder vaardige cliënten een lager percentage volstaat indien de 90% niet haalbaar is.
Vaststellen hoe goed de cliënt is in het aanleren van nieuwe motorische vaardigheden
7
Préprothesefase
Doelen
De cliënt zo goed mogelijk voorbereiden op het gebruik van een myo-‐electrische prothese Controle krijgen over de spiersignalen vanuit de stompmusculatuur
-‐ -‐ -‐
-‐ -‐ -‐
-‐ -‐ -‐
-‐ -‐ -‐ -‐
-‐ -‐
Hoogte van de signalen Proportionele controle: langzaam en snel aanspannen van de spieren Cocontractie: aanspannen en ontspannen van spiergroepen afzonderlijk en bewuste cocontractie van beide spiergroepen Openen en sluiten van de hand Proportionele controle: verschillende snelheden van openen en sluiten Oefen het schakelen tussen instellingen van de hand (zoals openen-‐sluiten naar polsrotatie)
Spelletje is leuk en motiveert cliënt Bijvoorbeeld het autospel van PAULA: beweeg figuur met spiercontracties door gaten in de muren Varieer in moeilijkheidsniveau
Train het openen en sluiten van de hand Train grootte handopening ten opzichte van een object Oefen positioneren van de hand ten opzichte van objecten Proportionele controle: varieer snelheid van openen en sluiten Oefen krachtcontrole met indrukbare voorwerpen Schakel tussen instellingen van de hand (zoals openen-‐ sluiten naar polsrotatie
In dit voorbeeld wordt de PAULA® software van Ottobock gebruikt. Zie achtergrondinformatie voor meer systemen
Duur van de training De training opbouwen op geleide van de spiervermoeidheid. Opbouwen van 5 minuten tot 30 minuten per therapiesessie.
Wanneer is het doel bereikt? Bij het goed uitvoeren van 90% of meer van de gevraagde taken
8
Training van de andere arm met een armprothesesimulator
Intermanuele transfer Door training met een simulator aan de gezonde arm vindt ‘Intermanuele transfer’ plaats. Door dit effect worden de prestaties aan geamputeerde arm hoger wanneer later met de prothese dezelfde motorische vaardigheid geoefend wordt.
Doelen
Verhogen van startniveau en versnellen van het leerproces van vaardigheden voor toekomstige prothese Cliënt bekend laten raken met mogelijkheden en onmogelijkheden van een prothese
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Train het openen en sluiten van de hand Train grootte handopening ten opzichte van een object Oefen positioneren van de hand ten opzichte van objecten Proportionele controle: varieer snelheid van openen en sluiten Oefen krachtcontrole met indrukbare voorwerpen
Duur van de training 30 minuten per keer. Train in 3 aparte sessie vroeg in het revalidatieproces. De training herhalen op 3 dagen voorafgaand aan de protheseverstrekking
9
Prothesetraining
Compensatiegedrag Let op de mate van compensatie. Functionele compensatie zal altijd plaatsvinden door de eigenschappen van de prothese. Train daarom niet op het volledig verwijderen van de compensaties, corrigeer alleen teveel compensatie om overbelasting en blessures te voorkomen. Denk aan prépositionering van de prothesehand. Dit is afhankelijk van de taak, er is geen algemene stand van de hand die overal toepasbaar is.
Doel prothesetraining
De cliënt naar een zo hoog mogelijk niveau van functioneel gebruik en acceptatie van de prothese brengen Prothese een geïntegreerd onderdeel laten zijn van het dagelijks leven
Doel basiscontrole prothesefuncties Toepassen van de geleerde vaardigheden tijdens de stompmusculatuurtraining in het prothesegebruik
Doel objecttraining
Doel ADL training
Het kunnen toepassen van de actieve functies van de prothesehand in doelgerichte taken
Het toepassen van de geleerde vaardigheden in het dagelijks leven
Training is hetzelfde als bij de stompmusculatuurtraining, alleen nu met een prothese in plaats van met electroden. Kijk daarom voor training bij de préprothesefase
10
Prothesetraining
Indirect grijpen is het overgeven van een object van de niet-‐aangedane hand naar de prothesehand
Duur van de training 30 minuten per sessie
Wanneer is het doel bereikt
Bij het goed uitvoeren van 90% of meer van de gevraagde taken
11
Prothesetraining
Verwacht niet dat alle taken met de prothese uitgevoerd kunnen worden. De prothese is de niet-‐dominante hand geworden, en verricht veelal de ondersteunende functies. Dat neemt niet weg dat de cliënt wel de mogelijkheid heeft om de prothese actief in te zetten tijdens deze activiteiten
Bedenk en pas zelf situaties toe die belangrijk zijn voor de cliënt en aansluiten bij de doelen van de cliënt.
Tafeldekken: tafelkleed uitvouwen op tafel. Borden en bekers uit keukenkastje pakken en op tafel zetten, bestek uit la pakken en neerleggen
o
Voorbeelden van te schetsen situaties: Slaapkamer de cliënt staat op. Taken en handelingen kunnen hierbij zijn o Kleren aantrekken, zoals broek met rits, vest aantrekken met knopen, schoenen veteren o Opmaken van het bed, gordijnen opendoen
Bijkeuken o
o
Badkamer zelfverzorging van de cliënt o
o o
Tandenpoetsen: openen tube tandpasta, tandpasta op tandenborstel, tandenpoetsen, tandenborstel uitspoelen onder kraan Gezicht reinigen met washand Haren verzorgen: kammen, föhnen, gelpot pakken, openen, gel in haar smeren, gelpot dichtdoen
Keuken het bereiden van een maaltijd o
o
o
Het bakken van een ei: pan uit keukenkastje op het vuur, eieren uit koelkast in de pan, bord uit keukenkastje pakken, gebakken ei op bord Brood smeren: bord en brood uit kast pakken, boterham op bord leggen, boter en jam uit koelkast pakken, mes uit de la pakken, boter en jam op brood smeren, brood in stukken snijden. Drinken uit koelkast pakken, beker uit keukenkastje, pak/fles openmaken, drinken inschenken, pak sluiten
Wasgoed uit wasmachine halen en in wasmand stoppen, wasmand optillen, naar lijn brengen, was op lijn hangen met wasknijpers. Was van lijn halen en in wasmand leggen. Strijkplank: wasmand naar strijkplank brengen. Kledingstuk eruit pakken, strijken en opvouwen
Werk o o
Brief: enveloppe pakken, openen, brief eruit halen, brief openvouwen en lezen Op de laptop werken: word programma openen en tekst typen
Hobby en/of vrije tijd o
o
o
o
Ketting maken: kralen en draad pakken. Kralen aan draad rijgen, knoop in draad leggen. Ketting omdoen Knutselen: figuur tekenen op papier en uitknippen met schaar; iets creëren met hout: uitzagen en in elkaar timmeren met hamer en spijkers Tuinieren: gras maaien, gras bijknippen met tuinschaar, gras bij elkaar harken/vegen, opvegen met blik en veger Vul dit ook in voor sporten
Eetkamer In Appendix A zijn deze situaties opgenomen en is elke situatie verdeeld in verschillende acties die worden geoefend tijdens de situatie, zoals indirect grijpen of krachtcontrole. Zo kunnen specifieke taken worden uitgezocht waar de cliënt op kan trainen om een bepaald aspect te verbeteren. Heeft de cliënt bijvoorbeeld moeite met grijpkrachtcontrole, oefen dan taken waarin dit aan bod komt.
12
Achtergrondinformatie bij het trainingsprogramma
Trainingsaspecten Bepaalde aspecten kunnen bijdragen aan motorisch (her)leren, en daarmee aan het functionele gebruik van een prothese. Een aantal zijn naar voren gekomen uit onderzoek met prothesegebruikers, zoals de coördinatietraining, krachttraining en het kijkgedrag. Andere aspecten gelden voor training in het algemeen, zoals taakspecifiek en 27-‐30 functioneel trainen, variëren, rust, herhaling, presentatie van taken, instructies en feedback. De belangrijkste trainingsaspecten worden in deze achtergrondsectie verder uitgewerkt.
Prothese specifieke trainingsaspecten Houd aandacht voor het gebruik van de stomp Het is belangrijk om na de amputatie de stomp te blijven gebruiken om het ontwikkelen van een uitsluitend eenhandige werkwijze zoveel mogelijk tegen te gaan. Eenhandig werken kan het leren gebruiken en het accepteren van de prothese moeilijker maken. Stimuleer daarom het gebruik van de stomp, bijvoorbeeld in tweehandige taken. Natuurlijk moet een therapeut wel aandacht besteden aan het ontwikkelen van bepaalde eenhandige vaardigheden zodat een cliënt zich zelfstandig met één hand kan redden bij bepaalde handelingen.
Coördinatietraining in reiken en grijpen
4-‐6,31-‐39
Bewegingen met een armprothese zijn in verschillende studies onderzocht. Er is met bewegingsregistratiesystemen in detail gekeken naar het reiken en grijpen met een prothese om te zien of er 40 specifieke componenten zijn waarop een trainingsprogramma zich zou kunnen richten. De onderzoeken lieten zien dat reiken en grijpen bij prothesegebruikers langer duurt en minder snel gaat dan met een gezonde hand. Ook is te timing van de verschillende bewegingen anders bij myo-‐electrische protheses. Dit is vooral terug te zien in de reikbeweging (het bewegen van de hand naar het object) en de grijpbeweging van de hand (het openen en sluiten van de hand om het object vast te pakken).
Snelheid van de beweging (cm/s)
In het volgende figuur is het reiken en grijpen getekend van een gewone hand (links) en een myo-‐electrische prothesehand (rechts). Het reiken (boven) wordt weergegeven in de snelheid van de beweging, en het grijpen (onder) wordt weergegeven als de afstand tussen de duim en Hand Myo-electrische prothese wijsvinger zodat de handopening 120 te zien is. 100
In het figuur is duidelijk te zien dat de beweging trager is en meer tijd kost met een prothese dan met de gewone hand.
80
Reiken
60 40 20 0
Hand opening (cm)
12
Plateau
10
Grijpen
8
hand sluiting
hand opening
6 4 2 0
0
0.5
1 Tijd (s)
1.5
0
0.5
1 Tijd (s)
1.5
Met de gewone hand wordt het reiken en het grijpen vloeiend uitgevoerd en eindigen het reiken en het grijpen gelijktijdig. Bij de prothese zijn het reiken en grijpen minder goed getimed. In het figuur is duidelijk dat de prothesehand pas later start met openen tijdens het reiken en de hand sluit pas als de reikbeweging is afgelopen. 14
Ook is er bij de prothese een ‘plateau’ te zien tussen handopening en handsluiting, terwijl dit plateau niet aanwezig is in een gezonde hand. Daar volgen het openen en sluiten elkaar vloeiend op. De slechtere timing van het reiken en grijpen en ook de handopening en sluiting met de prothesehand komt deels door het gebrek aan gevoel met een prothese. De gebruiker krijgt daardoor geen feedback over de handeling en 31,38,39 om er zeker van te zijn dat de hand echt het object vastpakt duren alle processen langer. 31
De duur van het plateau tussen handopening en handsluiting zegt iets over het niveau van de prothesegebruiker. De betere prothesegebruikers hebben kortere plateaus, en maken daardoor meer vloeiender en snellere bewegingen met de prothese. Uit de studies naar de bewegingen met een armprothese komen twee concrete adviezen voor het revalidatieproces: Train het opeenvolgen van handopening en handsluiting. Dit zorgt voor een verbeterde timing tussen de twee elementen waardoor de duur van plateaufase korter wordt en de beweging vloeiender en sneller wordt. Laat de cliënt achter elkaar hand openen en hand sluiten oefenen, met de nadruk op het direct volgen van de handsluiting op de handopening. Dit kan tijdens het hele revalidatieproces geoefend worden. Train het gelijktijdig eindigen van het reiken en grijpen. Dit zorgt voor een betere timing van de reik-‐ en grijpbeweging waardoor ook een natuurlijker bewegingspatroon ontstaat. Oefenen de start van het sluiten van de hand al tijdens de reikbeweging naar het object toe waardoor de hand al bezig is met sluiten wanneer deze bij het object aankomt. Het einde van de grijpbeweging en de reikbeweging gaan dan meer samenvallen. Dit kan tijdens het hele revalidatieproces geoefend worden, maar het beste tijdens de prothesetraining.
Kijken naar de hand
Bij prothesegebruik is het grootste gedeelte van de sensorische informatie zoals proprioceptie en tactiele informatie verloren. Alleen visuele informatie, door te kijken, is nog volledig beschikbaar. Prothesegebruikers 31 kijken daarom vaak naar de prothesehand tijdens het reiken en grijpen , terwijl met een gezonde hand vrijwel niet 41 naar de hand gekeken wordt maar naar het object dat gepakt moet worden. De hoeveelheid tijd die een 31 prothesegebruiker naar de hand kijkt, is een maat voor het niveau van functioneren. Hoe minder naar de prothesehand gekeken wordt, des te beter is de algemene prestatie van de prothesegebruiker. Het kijkgedrag kan gebruikt worden als maat voor het niveau van de prothesegebruiker. In het begin van de revalidatie zal er veel gekeken worden naar de hand, en gedurende de revalidatie zal dit verminderen als de gebruiker meer controle krijgt over de prothese. Door te trainen op het minder kijken naar de hand zou het leerproces versneld kunnen worden. De cliënt wordt dan gedwongen om de prothese aan te sturen zonder de visuele controle. Trainen op het kijken naar de hand kan als toevoeging gebruikt worden tijdens de training wanneer de basis is gelegd met de training. Train basiscontrole signalen, reiken en grijpen met de prothese door naar een vast punt te kijken in het perifere blikveld in plaats van direct naar de hand te kijken Train zonder visuele informatie door de cliënt weg te laten kijken tijdens de oefening of door de arm af te dekken Noot: De prothesegebruiker blijft wel afhankelijk van alleen de visuele informatie. Verwacht niet dat een cliënt alle handelingen kan uitvoeren zonder naar de hand te kijken. 15
Grijpkracht controle van de hand Een goede controle van de grijpkracht met een prothesehand is een van de moeilijkste onderdelen van de 19 revalidatie, en is daarom een van de hoogste doelen in het revalidatieproces. Een goede controle van de grijpkracht is nodig in het dagelijks leven, zodat objecten niet stuk worden geknepen of kapot vallen. Een hogere 31,42 score op een klinische test voorspelt vaak een betere krachtcontrole van prothesegebruikers. Het leren van de 42 grijpkracht is een geleidelijk proces dat veel tijd in beslag neemt. Daarom moet er ruim de tijd worden genomen en veel op geoefend worden tijdens de revalidatie. De basis van de controle kan tijdens de préprothesefase geoefend worden met de proportionele controle. Een goede proportionele controle van het spiersignaal zorgt voor een goede grijpkrachtcontrole met de prothese. Train met objecten van verschillende texturen, flexibiliteit en stijfheid. Laat de objecten grijpen terwijl ze niet ingedrukt mogen worden, maar train ook verschillende mate van indrukkingen. 42 Het is belangrijk om in de prothesetraining te starten met indirect grijpen. Door het object over te geven vanuit de eigen, gezonde hand heeft de cliënt wel informatie over de eigenschappen van het object zoals de flexibiliteit. Daarnaast kan het object makkelijker gepositioneerd worden en vastgegrepen worden met de prothesehand. Ga dan over naar direct grijpen met de prothesehand. Nu moet naast het correct sluiten van de prothesehand ook aandacht worden besteed aan het juist positioneren van de prothesehand. Een goed middel om de cliënt bewust te maken van het verband tussen aanspanning van de stompspieren en de hoeveelheid knijpkracht is het geven van feedback. Dit kan auditief door een geluid of visueel via een display waarmee de grijpkracht aangegeven wordt. Kijk bij feedback om meer informatie.
Algemene trainingsaspecten Taak specifiek en functioneel trainen Train taken die specifiek geschikt zijn voor het gebruik van de prothese en train zo veel mogelijk functionele taken of handelingen uit het dagelijks leven. Dit zorgt ervoor dat de representatie in de hersenen en de vaardigheden 25,43 voor deze taken verhoogt.
Variatie Variatie in taken is belangrijk om de geleerde vaardigheden breder toe te kunnen passen dan alleen in de 24,26 getrainde taken. Dit wordt generalisatie genoemd. Het leren van een vaardigheid wordt dan gezien als het oplossen van een algemeen probleem, waarbij de hersenen bij elke poging een oplossing zoeken, in plaats van een 44 beweging simpel te herhalen vanuit het geheugen. 45
Breng variatie aan door te trainen met objecten van verschillende vormen, grootte, gewicht 45
Pas variatie in training toe met objecten van verschillende vormen, groottes, gewicht, en indrukbaarheid. Train de bewegingen in verschillende snelheden, op verschillende afstanden, in verschillende richtingen en met verschil in timing.
Tijd voor herstel Regelmatig trainen met rustperiodes tussen de trainingssessies verhoogt de prestatie en is effectiever dan lang 24,26 achter elkaar oefenen. 16
Neem tijd tussen de trainingssessies van ten minste 24 uur. Het is beter de trainingen uit te spreiden over een aantal weken dan veel trainingen op één dag voor een aantal dagen achter elkaar.
Herhaling Herhaling in het oefenen is ook belangrijk voor de effectiviteit. Hoe vaker een taak geoefend wordt, des te beter is 23,24,46,47 de prestatie en wordt de vaardigheid bekrachtigd. Hoe veel herhaling hangt af van de taak. Maar je bent 4646 nooit compleet uitgeleerd.
Geblokte-‐herhaalde training Geblokt trainen is het oefenen van één taak tot een bepaald niveau voordat wordt overgegaan op een volgende 48,49 taak. Dit leidt tot snelle verbetering tijdens het trainen. Dit motiveert en verhoogt de acceptatie van een prothese. Om de vaardigheden te kunnen generaliseren naar andere situaties is geblokt-‐herhaalde training belangrijk. Hierbij worden verschillende blokken met verschillende achter elkaar geplakt en dat schema herhaald 25,42,50 (zie figuur). Bijvoorbeeld train oppakken van een cilinder 10x (blok 1). Train vervolgens oppakken van een kubus 10x (blok 2). Train vervolgens oppakken van een bal 10x (blok 3). Herhaal daarna blok 1, 2 en 3.
Instructies met externe focus Een externe focus waarbij de aandacht wordt gericht op het resultaat van de beweging in de omgeving vergroot het leerproces, in tegenstelling tot een interne focus met aandacht gericht op het lichaam. Dit komt doordat een externe focus zorgt voor onbewuste, automatische leerprocessen, terwijl aandacht op de bewegingen van het 25 lichaam zelf een bewuste controle geeft waardoor er geen automatisering plaats vindt. Geef bijvoorbeeld de instructie om een flexibel object zo min mogelijk in te drukken in plaats van de instructie om zo zacht mogelijk de hand te sluiten en/of te knijpen. Zo gaat de instructie over de omgeving (extern) in plaats van het lichaam zelf (intern).
Feedback Het geven van feedback door de therapeut is belangrijk voor het motorisch leren. De twee belangrijkste vormen van feedback zijn intrinsieke en extrinsieke feedback. Intrinsieke feedback is de sensorische en perceptuele informatie die een persoon zelf al heeft, zoals tastzin. Extrinsieke feedback is een aanvulling en komt uit de omgeving. De therapeut kan deze extrinsieke feedback gebruiken om de intrinsieke feedback die deels afwezig is 28 met een prothese aan te vullen. Positief geformuleerde feedback is motiverend voor de cliënt en heeft positieve 25 effecten op het leren. Geef feedback over het eindresultaat. Dit levert betere resultaten op dan wanneer 17
informatie gegeven wordt over hoe de cliënt de beweging heeft uitgevoerd. Bijvoorbeeld: geef aan hoeveel een voorwerp is ingedrukt in plaats van aan te geven dat de hand te hard geknepen heeft. De nadruk ligt hierbij op het object in plaats van het lichaam zelf. Zie ook instructies met externe focus. 51
Feedback kan in verschillende vormen gegeven worden, denk aan visuele feedback via een beeldscherm of door 52 gebruik van spiegels, auditieve feedback met geluiden, of verbale feedback. Feedback kan bijvoorbeeld goed gegeven worden om de cliënt bewust te maken van de verhouding tussen de aanspanning van spieren en de hoeveelheid knijpkracht in de hand. Auditieve feedback of visuele feedback kunnen het leren helpen door bijvoorbeeld geluid luider te laten worden bij harder knijpen of een signaal omhoog te laten 53-‐70 gaan op een beeldscherm.
Serious (applied) gaming In een spel in een virtuele omgeving kunnen de beschreven trainingsaspecten makkelijk toegepast worden. Denk aan het aanbieden van variatie, het geven van feedback of het veranderen van de moeilijkheidsgraad. Het spelelement motiveert cliënten, jong en oud, terwijl ze onbewust goed aan het trainen zijn. Virtuele spellen kunnen veel aspecten trainen zoals het leren controleren van spiersignalen, het leren gebruiken van verschillende functies in de prothese, of het leren doseren van grijpkracht. Helaas zijn de ontwikkelingen op het gebied van virtuele trainingen alleen nog getest in laboratoria en moeten echte spellen voor het trainen met een armprothese nog op de markt gebracht worden. Een eerste stap is gezet met commerciële software van prothesefabrikanten (zie training van de stompmusculatuur). Deze software bevat echter alleen simpele virtuele omgevingen, geen echte spelsituaties. Hopelijk komen in de toekomst meer spellen op de markt waarmee trainingen uit te voeren zijn.
Duur van de revalidatie De duur van de revalidatie hangt van veel variabelen af zoals amputatieniveau, type prothese, behoeften van de 71 cliënt, de leerbaarheid en de motivatie. Er is geen duidelijke maat hoeveel training nodig is voor het leren omgaan met de prothese. Dit verschilt per cliënt. Leren is ook nooit helemaal afgelopen, zelfs in eenvoudige taken 46 vindt altijd verbetering plaats in het uitvoeren. Geef dit mee aan de cliënt. Een aantal handvatten die helpen om het niveau van de cliënt zijn: Kijk naar de verandering in het leren over de tijd. Verbetering in vaardigheid gaat in het begin snel, later 42,46,72,73 gaat het minder snel en vlakt de leercurve af. Kijk naar het kijkgedrag van de cliënt. Hoe minder naar de prothese wordt gekeken tijdens het uitvoeren van een taak, des te vaardiger is de cliënt. Kijk naar de timing en vloeiendheid van de bewegingen. Wanneer een reik-‐ en grijpbeweging vloeiender en sneller wordt uitgevoerd is de gebruiker vaardiger. Let hierbij op het direct opeenvolgen van de handopening en handsluiting en het samenvallen van het einde van het reiken en grijpen. Kijk naar de krachtcontrole: een vaardiger gebruiker is in staat om flexibele objecten niet of minder in te drukken. Als algemene richtlijn voor het behalen van een bepaald niveau binnen welke training dan ook is het goed uitvoeren van ten minste 90% van de gevraagde taken
18
Leervermogen 74-‐76
Mensen verschillen in het leren van nieuwe motorische vaardigheden , ook in het leren van proportionele myo-‐ 77 electrische signalen . Iedereen kan een prothesehand openen en sluiten, maar er zijn individuele verschillen in het aanleren van de hoe goed de proportionele snelheid geleerd kan worden. Sommige mensen kunnen heel goed de hand op verschillende snelheden openen, terwijl anderen dit niet kunnen. Het verschil in leervermogen heeft gevolgen voor het trainen en ook het gebruik van een prothese. Het zou goed zijn om voor de training te kunnen bepalen of iemand snel of langzaam leert en tot welk niveau van vaardigheid iemand kan komen. Helaas is er nog geen test bekend om dit te kunnen bepalen. Ook zijn er nog geen duidelijke richtlijnen aan wanneer een cliënt snel of langzaam leert. Probeer dit daarom op basis van ervaring te bepalen totdat deze richtlijnen zijn ontwikkeld. Trainingsschema’s moeten worden aangepast aan het motorische leervermogen van de cliënt. Een cliënt die langzaam leert of bepaalde vaardigheden niet ontwikkelt heeft meer tijd nodig om bepaalde aspecten te leren dan een snellere leerder en meer vaardige cliënt. Bepaal vroeg in de revalidatie tijdens de training of iemand proportionele controle ontwikkeld of niet. Dit is belangrijk voor de keuze van de prothese. Een persoon die geen proportionele controle ontwikkelt, heeft niets aan een geavanceerde prothese omdat veel functies niet gebruikt zullen worden. Schat op basis van ervaring in hoe goed de cliënt in staat is om de gevraagde vaardigheden uit te voeren, en de snelheid van het leren. Pas daarop de training aan. Houd bij snelle leerder en een vaardige cliënt een hogere eindscore aan zodat deze cliënt zo optimaal mogelijk getraind wordt. Neem bijvoorbeeld 95% correct uitgevoerde handelingen, terwijl bij niet zo vaardige cliënten een lager percentage volstaat indien de gestelde 90% niet haalbaar is.
Préprothesetraining De préprothesetraining start meteen na de amputatie wanneer de cliënt medisch stabiel is. Het doel is de cliënt zo goed mogelijk voor te bereiden op het gebruik van een functionele prothese. Het is belangrijk om snel na de 20-‐22,45 amputatie te starten met de training, dit verhoogt de acceptatie en het gebruik van de prothese. Zonder prothese kan tijdens het helen van de stomp al op verschillende manieren getraind worden. De verschillende trainingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Training van stompmusculatuur Het trainen van de stompmusculatuur zorgt voor goede onafhankelijke controle over de myo-‐electrische signalen. In de prothesefase kan de cliënt dan meteen de prothese gebruiken. Het trainen van de stompmusculatuur kan op verschillende manieren zoals met een oefenhand, een oefenprothese (simulator) of virtueel via een beeldscherm. 77 Het maakt niet uit op welke van deze manieren getraind wordt. Als hoofdtraining heeft virtueel trainen de voorkeur: het is motiverend, makkelijk te manipuleren ten aanzien van verschillende trainingen en moeilijkheidsgraad binnen de training, er kan makkelijk feedback gegeven worden en het is kostefficiënt omdat het 78-‐80 gebruikt kan worden zonder therapeut. Ook kunnen virtueel verschillende typen prothesen en instellingen uitgeprobeerd kunnen worden om te bepalen wat het meest geschikt is voor de cliënt. Dit is financieel aantrekkelijk omdat het uitproberen van verschillende prototypes erg prijzig is. Een ongeschikte prothesekeuze kan door niet goed gebruik ook leiden tot het niet meer accepteren en gebruiken van de prothese. Een voorbeeld van een commercieel verkrijgbaar virtueel systeem is de Prosthetists Assistent of Upper Limb 81 Architecture® (PAULA) van Otto Bock , in combinatie met de MyoBoy®. In deze omgeving zijn verschillende componenten en instellingen van protheses gesimuleerd en de cliënt kan met de geselecteerde instellingen trainingen uitvoeren met de spiersignalen, een simulatie van de hand of een spelletje. Het PAULA systeem werkt op een PC, waarbij losse elektroden verbonden zijn met de stompmusculatuur en via de MyoBoy met de PC. 19
Andere commercieel verkrijgbare systemen waarmee spiersignalen getraind kunnen worden zijn de Biosim en 82 83 84 virtu-‐limb van Touch Bionics , de BeBalance van BeBionic of de Myolab van Motion Control . 85-‐8785,87
Er wordt ook onderzoek uitgevoerd naar virtuele trainingen met het spiersignaal , met het simuleren van de 53,80,86,88-‐90 91-‐96 prothese of met een virtueel spel . Helaas zijn de tot nu toe ontwikkelde software (nog niet) commercieel te krijgen. Opbouw virtueel trainen Het trainen van de basiscontrole van het myo-‐electrische signaal start met de spiergroepen (flexoren en 94 extensoren) afzonderlijk . Wanneer met beide spiergroepen afzonderlijk van elkaar een signaal gemaakt kan worden zonder ongewenste cocontractie kunnen beide spiergroepen tegelijkertijd getraind worden. Trainen met het myo-‐electrische signaal. Het spiersignaal op het beeldscherm is gekoppeld aan de spiergroepen waardoor de cliënt ziet wat er gebeurt bij aanspannen van de spieren. Een hogere piek van het signaal is gekoppeld aan een sterker spiersignaal en een sterkere spiercontractie. Er kan getraind worden op: Hoogte van de signalen: het signaal moet in ieder geval krachtig genoeg zijn om boven de drempelwaarde uit te komen die is ingesteld in de prothese om in actie te komen. Een goed signaal is een hoog signaal dat 2 seconden vastgehouden kan worden. Proportionele controle: varieer met snelheid van aanspannen van de spieren. Langzaam aanspannen en ontspannen geeft brede pieken in het signaal en zorgt voor langzame bewegingen van de prothesehand; snel aanspannen geeft dunne pieken en zorgt voor snelle bewegingen van de hand. Proportionele controle is belangrijk voor een goede grijpkracht controle met de prothese. Cocontractie: train selectief aanspannen van de twee spiergroepen, de cliënt kan de ontspanning van de spieren goed terugzien in de signalen. Selectief aanspannen en ontspannen is belangrijk voor een goede werking van de prothese. Oefen daarnaast bewuste cocontracties, deze worden vaak gebruikt als schakel tussen verschillende instellingen van de prothese. Trainen met de virtuele hand. De virtuele hand is een simulatie van een echte prothesehand en kan bediend worden via de electroden verbonden aan de stompmusculatuur. Dit geeft de cliënt een beeld van hoe de echte prothese zal gaan reageren op de activiteiten in de stompmusculatuur. Training kan zich richten op: Openen en sluiten van de prothesehand Proportionele controle: varieer met de snelheid van het openen en sluiten van de prothesehand. Proportionele controle is belangrijk voor een goede grijpkracht controle. Schakelen tussen verschillende instellingen, zoals schakelen tussen hand openen/sluiten en polsrotatie. De te trainen instellingen verschillen per type hand en per cliënt Spelenderwijs trainen. Het spelen van een spelletje aangestuurd door de myo-‐electrische signalen is leuk en zorgt voor motivatie voor het trainen. Spelenderwijs kan controle geoefend worden, waarbij de focus extern ligt bij het eindresultaat en niet bij de arm en de spieren (zie het kopje feedback en instructies met een externe focus). Met PAULA kan een eenvoudig spelletje gespeeld worden. Aan beide spiersignalen wordt een figuur (auto, ballon of vis) gekoppeld. Deze bewegen met de spiersignalen mee. Het figuur moet door gaten in verticaal geplaatste muren bewogen worden. Zo wordt een parcours afgelegd. Aan het eind van de oefening wordt een score voor de behaalde doelen en het aantal botsingen tegen de muren gegeven. Het niveau van uitgebreid worden van spelen met één of beide spiersignalen naar snelheid van de bewegende muren, de hoogte van de gaten in de muren en de tijdsduur van het spelletje. 20
Aanbevolen houdingen Start met een ontspannen houding op of bij de middenlijn van het lichaam, de arm gesteund op een tafel voor de cliënt of op schoot. Zo kunnen de spieren afzonderlijk het beste aangespannen worden door te voorkomen dat door aanspanning van andere spieren, zoals de biceps, ook de spieren van de onderarm aanspannen worden en zo ongewild een signaal doorgeven. Wanneer deze positie onder controle is, ga dan in andere posities oefenen: arm niet gesteund, arm gestrekt vooruit, arm vooruit boven de schouders (bijvoorbeeld voorbereiden voor een situatie waarbij een object hoog uit een keukenkastje gepakt moet worden), arm zijwaarts uitgestrekt, of arm naar de grond reikend voor situaties waarbij bijvoorbeeld een object van de grond gepakt moet worden. Voer deze verschillende posities eerst zittend uit zodat de romp gestabiliseerd is, en later ook staand of tijdens beweging. Trainen met oefenhand 19 Naast virtueel trainen is het voor de cliënt ook van belang om de prothesehand in het echt te zien. Oefen daarom ook met een oefenhand. Aanvullend aan de virtuele training kunnen daarmee aspecten geoefend worden die belangrijk zijn bij het echte prothesegebruik. Afstemmen van de grootte van de handopening op de grootte van het object. De prothesehand hoeft niet volledig geopend te worden bij het oppakken van een object, bij een kleiner object hoeft de hand minder ver open dan bij een groter object. Positionering van de hand ten opzichte van objecten. Een klein voorwerp, denk aan een pen, wordt bijvoorbeeld anders van tafel opgepakt dan een jampot. Controle van de grijpkracht door met de hand verschillende vervormbare objecten vast te pakken en in verschillende mate in te drukken.
Trainen van de niet-‐aangedane arm met een armprothesesimulator 97,98
Door training met een armprothesesimulator aan de gezonde arm vindt ‘Intermanuele transfer’ plaats. Door het oefenen van een motorische vaardigheid aan één zijde van het lichaam verbeteren de prestaties van dezelfde 99-‐101 vaardigheid wanneer die met de andere zijde van het lichaam wordt uitgevoerd. Een armprothesesimulator is een prothese voor niet-‐geamputeerden.
Een armprothesesimulator, ontwikkeld door OIM Orthopedie Haren, Nederland 97 Het ook oefenen met een armprothesesimulator heeft drie voordelen : De cliënt kan snel na de amputatie starten met trainen. Er hoeft niet op wondheling en het maken van de echte prothese gewacht te worden. Door snel te starten met trainen kunnen de vaardigheden verhogen 20-‐22,45, en kan leiden tot betere acceptatie van de armprothese.
21
Het verhoogt het startniveau van de geamputeerde zijde. De cliënt kan daardoor in de prothesefase meteen goed starten met trainen. Dit kan het revalidatieproces versnellen en motiveert de cliënt om te trainen en de prothese te gebruiken in het dagelijks leven. De cliënt leert al vroeg de mogelijkheden en onmogelijkheden van een prothese kennen. 97
Het intermanuele transfer effect is aangetoond bij het trainen tijdens 5 verschillende sessies. Aan te raden is om cliënten vroeg in de revalidatie te trainen direct nadat ze de keuze hebben gemaakt om een myo-‐electrische prothese te gebruiken, en om de training te herhalen vlak voor de daadwerkelijke armprothese wordt aangemeten.
Prothesetraining De prothesetraining start zodra de prothese is aangemeten. Het doel van de training is de cliënt met de prothese naar een zo hoog mogelijk niveau van functioneel gebruik en acceptatie te brengen, zodat de prothese een geïntegreerd onderdeel zal worden van het leven van de cliënt. Deze fase omvat het trainen van de controle van de prothesehand en functionele training. De te trainen taken in hangen af van de doelen en mogelijkheden van de cliënt.
Compensatiegedrag Let op het compenseren van bewegingen door de cliënt. De cliënt zal bij bepaalde bewegingen wel moeten compenseren door de eigenschappen van de prothese, train daarom niet op het volledig afleren van 31,102 31-‐33 compenseren. Corrigeer alleen te veel compensatie om overbelasting en blessures te voorkomen. Hoeveel iemand compenseert hangt af van het type prothese en de taken. Een prothese met meer bewegingsvrijheid en mogelijkheden dan alleen hand openen en sluiten zoals de iLimb® van TouchBionics of de Michelangelo Hand van Otto Bock, of de aanwezigheid van een flexibele pols, kan compenseren verminderen. 22,103
Door van tevoren de hand in de juiste stand te zetten kan compenseren ook verminderen. Oefen het prépositioneren in verschillende taken. Bijvoorbeeld voor het oppakken van een muntje van tafel (SHAP taak) kan de hand naar pronatie gedraaid worden en de pols in flexie worden gezet. Door de verschillende handelingen en 103 taken is een algemene optimale positie van de prothesehand niet mogelijk.
Basiscontrole functies Deze training volgt op de préprothesefase waarbij de basiscontrole functies met de prothesearm worden geoefend, en is in essentie hetzelfde als de training in de préprothesefase.
Basistraining met objecten Het trainen met objecten kan globaal in drie hoofdacties worden ingedeeld die het meest worden uitgevoerd met 42,104 de prothese: indirect grijpen, direct grijpen en fixeren. Met indirect grijpen geeft de niet-‐aangedane hand een object over aan de prothesehand. Tijdens direct grijpen pakt de prothesehand een direct object vast zonder gebruik van de andere hand, en bij fixeren wordt een voorwerp vastgeklemd met de prothesehand of arm. Tijdens het trainen met objecten worden vijf basiselementen geoefend: reiken, grijpen, bewegen, positioneren en 22 loslaten. 42
Indirect grijpen is het best om mee te beginnen. De niet-‐aangedane hand geeft de cliënt informatie over eigenschappen van het object die belangrijk zijn voor het vastpakken, zoals indrukbaarheid, gewicht, en kwetsbaarheid. Ook kan de hand dan helpen met het plaatsen van het object in de prothesehand. Start met robuuste, stevige niet indrukbare objecten als cilinders, blokjes, pionnen van harte materialen als hout, steen, metaal of hard plastic. Ga voor training van de grijpkracht controle vervolgens over op objecten met verschillende weerstanden zoals klei of foam. Breid zodra dit goed gaat uit naar gebruik van meer alledaags 22
objecten en handelingen. Bespreek voor elke cliënt specifieke taken die belangrijk zijn voor zijn of haar leven. Om de cliënt te helpen met de te oefenen taken kan gebruik worden gemaakt van lijsten die zijn ontwikkeld voor het beoordelen van de 22 prestaties met een prothese tijdens dagelijkse activiteiten, zoals de lijst van Diane Atkins. Oefen in verschillende houdingen, eerst zittend aan tafel, later staand en bewegend in de ruimte. En op verschillende plekken op tafel, op verschillende hoogtes zoals schouderhoogte laag bij de grond. Denk daarbij aan bijvoorbeeld keukensituaties met hoge of lage kastjes. Voorbeelden van taken die geoefend kunnen worden zijn hieronder verdeeld over de drie hoofdacties. Objecten die geen manipulatie vereisen (zoals pionnen) kunnen worden gebruikt tijdens direct grijpen, terwijl voorwerpen waarbij een manipulatie kan worden uitgevoerd (zoals het openen van een flesje) meer geschikt zijn tijdens indirect grijpen of fixeren. Indirect grijpen: voorwerpen worden opgepakt met de niet-‐aangedane hand en overgegeven aan de prothesehand. De niet-‐aangedane hand kan dan een manipulatie uitvoeren als een dop losdraaien -‐ Fles oppakken, overgeven, dop eraf draaien en fles wegzetten -‐ Jampot oppakken, overgeven, dop eraf draaien en jampot wegzetten -‐ Tube tandpasta oppakken, overgeven, dop eraf draaien en wegleggen -‐ Banaan oppakken, overgeven, pellen en wegleggen -‐ Pak melk oppakken, overgeven, openen en wegzetten Direct grijpen: Voorwerpen worden direct gepakt met de prothesehand -‐ Object oppakken en weer wegzetten. -‐ Pionnen vastpakken en stapelen -‐ Knijpers vastpakken en laten klemmen -‐ Speelkaarten vastpakken Fixeren: gebruikmaken van de prothesehand of de prothesearm om objecten vast te houden. De prothesehand fixeert het object door het vast te houden of te klemmen tussen de arm en het lichaam of de omgeving. -‐ Papier fixeren bij het schrijven -‐ Knopen los en vast maken -‐ Geld uit de portemonnee halen -‐ Rits openen en sluiten van een etui -‐ Deksel losmaken van een doosje -‐ Deksel van flessen of potten afhalen -‐ Punten slijpen van potlood -‐ Lijn langs liniaal trekken
Tweehandig trainen Bij de meeste activiteiten in het dagelijks leven zijn beide handen betrokken, of het nu symmetrisch is zoals bij het tillen van een doos, of asymmetrisch zoals bij het openen van een jampot. Een gemiddelde prothesegebruiker 22 gebruikt de prothesehand in niet meer dan 30% van de tijd voor eenhandige handelingen . Alleen eenhandig 105 105 trainen geeft geen verbetering in tweehandige taken , train daarom ook tweehandig.
23
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Doos oppakken en wegzetten Bal vastpakken en weggooien Winkelwagen duwen Fietsen Vegen met bezem Afwassen/afdrogen Knippen van een figuur uit een stuk papier Dienblad dragen Koken Autorijden (sturen, koppeling gebruiken) Bed opmaken Spijker in slaan Strijken Veters strikken Krant lezen Gras maaien Bal vangen, rollen, gooien Stoel aanschuiven bij tafel
Training van dagelijkse handelingen (ADL training) De laatste stap in de training is het trainen van alledaagse handelingen. Het uiteindelijke doel van de revalidatie is dat de cliënt de vaardigheden die geleerd zijn in de kliniek, in beperkte tijd en met een beperkt aantal taken kan vertalen naar het dagelijks leven. Kies samen met de cliënt handelingen uit die thuis en op het werk van belang 106 zijn. De prothese zal niet voor alle taken gebruikt worden. De prothese wordt de niet-‐dominante hand en heeft veelal een ondersteunende functie. Maar de cliënt moet wel in staat zijn om de prothese actief in te zetten.
Een goede manier om te trainen is het creëren van omgevingen die cliënten stimuleren om zelf actief oplossingen te gaan zoeken voor de problemen die ze tegenkomen. De handelingen worden zo resultaat gericht in plaats van alleen maar opdrachten van de therapeut uitvoeren. Deze opzet is gebaseerd op de manier waarop de test 107 ‘Assessment of Capacity for Myoelectric Control (ACMC) prestaties in alledaagse situaties bekijkt. Binnen de situaties kan de cliënt trainen op specifieke aspecten. Heeft de cliënt bijvoorbeeld moeite met krachtcontrole, oefen dan met name situaties waarbij de cliënt gedwongen wordt om de kracht te doseren, zoals bij het pakken en het openen van een pak drinken. In Appendix A zijn verschillende voorbeeld situaties opgenomen en aangegeven welk type handeling het betreft, zoals indirect grijpen, en welke elementen, zoals krachtcontrole, worden geoefend tijdens de handeling. Zo kunnen specifieke taken worden uitgezocht voor specifieke trainingen. De tabel kan ook als scoringsformulier gebruikt worden zodat de ontwikkeling van de cliënt bijgehouden kan worden. Dit kan als argumentatie voor verzekering gebruikt worden.
Evaluatie
Met testen kan de vooruitgang tijdens en na de revalidatie bepaald worden. Voer voor een compleet beeld tests uit aan het begin, tijdens en aan het eind van de revalidatie, en tijdens follow-‐up metingen een tijd na het einde van het revalidatieproces. Voor prothesegebruik zijn helaas nog maar weinig tests gevalideerd. Om een compleet beeld te krijgen van de functionaliteit zijn meerdere tests nodig. Een aantal jaren geleden heeft een speciale werkgroep, de Upper Limb Prosthetic Outcome Measures (ULPOM), advies uitgebracht over de te gebruiken 108,109 tests, waarbij ze rekening hebben gehouden met de drie niveaus van de International Classification of
24
Functioning, Disability and Health (ICF): functiestoornis, activiteit en participatie. De volgende testen zijn aangewezen als geschikte testen om met een prothese uit te voeren.
107,110
De Assessment of Capacity for Myoelectric Control (ACMC) , een observatietest voor de functie van een (myo-‐ electrische) prothesehand. Tijdens de test voert de cliënt een bepaalde activiteit uit, zoals het inpakken van een koffer of het verpotten van een plant. De vaardigheden die de cliënt tijdens de activiteit laat zien worden gescoord in 30 items, op vier aspecten: grijpen, vasthouden, loslaten en coördinatie. Andere testen uitgevoerd kunnen 111 112 worden zijn de Box & Blocks Test (BBT) en de Southampton Hand Assessment Procedure (SHAP) . De BBT is algemene een test voor handvaardigheid, en bestaat uit een doos met een verticaal schot in het midden zodat er twee gelijke vakken zijn. Een van de twee vakken is gevuld met vierkante blokjes. Binnen 60 seconden moet met de prothesehand zoveel mogelijk blokjes één voor één over het schot naar het andere vak gebracht worden. De SHAP is een vaardigheidstest om de functie van de hand te testen in 26 taken. De taken bestaan uit 6 abstracte objecten met een lichte en een zware variant, en 12 ADL-‐taken. De tijd om de test uit te voeren wordt door de cliënt zelf opgenomen door voor en na het uitvoeren van de taak op een timer te drukken. Naast de functionele testen, die de prestaties van de cliënt meet, zijn twee vragenlijsten aangewezen om een groter aantal taken en de 113 ervaringen van de cliënt te kunnen evalueren. De Trinity Amputation and Prosthetic Experience Scales (TAPES) is een vragenlijst met vragen over de ervaringen van de cliënt in drie categoriën: psychosociale vragen, beperking in 114 activiteiten en tevredenheid met de prothese. De Orthotics and Prosthetics User Survey (OPUS) is een vragenlijst die de uitkomstmaten als activiteiten beperking, kwaliteit van leven en cliënttevredenheid evalueert in 23 items.
25
References
1. Dudkiewicz I, Gabrielov R, Seiv-‐Ner I, Zelig G, Heim M. Evaluation of prosthetic usage in upper limb amputees. Disability and Rehabilitation. 2004;26(1):60-‐63. 2. Biddiss EA, Chau TT. Multivariate prediction of upper limb prosthesis acceptance or rejection. Disability and rehabilitation.Assistive technology. 2008;3(4):181-‐192. 3. Biddiss EA, Chau TT. Upper limb prosthesis use and abandonment: A survey of the last 25 years. Prosthetics and Orthotics International. 2007;31(3):236-‐257. 4. Dromerick AW, Schabowsky CN, Holley RJ, Monroe B, Markotic A, Lum PS. Effect of training on upper-‐extremity prosthetic performance and motor learning: A single-‐case study. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 2008;89(6):1199-‐1204. 5. Schabowsky CN, Dromerick AW, Holley RJ, Monroe B, Lum PS. Trans-‐radial upper extremity amputees are capable of adapting to a novel dynamic environment. Experimental Brain Research. 2008;188(4):589-‐601. 6. Metzger AJ, Dromerick AW, Schabowsky CN, Holley RJ, Monroe B, Lum PS. Feedforward control strategies of subjects with transradial amputation in planar reaching. Journal of Rehabilitation Research and Development. 2010;47(3):201-‐212. 7. Østlie K, Lesjø IM, Franklin RJ, Garfelt B, Skjeldal OH, Magnus P. Prosthesis rejection in acquired major upper-‐limb amputees: A population-‐based survey. Disabiity and Rehabilitation-‐Assistive Technology. 2012;7(4):294-‐303. 8. Andrysek J, Christensen J, Dupuis A. Factors influencing evidence-‐based practice in prosthetics and orthotics. Prosthetics and Orthotics International. 2011;35(1):30-‐38. 9. Geil MD. Assessing the state of clinically applicable research for evidence-‐based practice in prosthetics and orthotics. Journal of Rehabilitation Research and Development. 2009;46(3):305-‐313. 10. Ramstrand N. Translating research into prosthetic and orthotic practice. Prosthetics and Orthotics International. 2013;37(2):108-‐112. 11. Ramstrand N, Brodtkorb T-‐. Considerations for developing an evidenced-‐based practice in orthotics and prosthetics. Prosthetics and Orthotics International. 2008;32(1):93-‐102. 12. van Twillert S, Geertzen J, Hemminga T, Postema K, Lettinga A. Reconsidering evidence-‐based practice in prosthetic rehabilitation: A shared enterprise. Prosthetics and Orthotics International. 2012. 13. Brenner CD, Brenner JK. The use of preparatory/evaluation/training prostheses in developing evidenced-‐based practice in upper limb prosthetics. Journal of Prosthetics and Orthotics. 2008;20(3):70-‐82. 14. Christensen J, Andrysek J. Examining the associations among clinician demographics, the factors involved in the implementation of evidence-‐based practice, and the access of clinicians to sources of information. Prosthetics and Orthotics International. 2012;36(1):87-‐94. 15. Gilmore PE, Spaulding SJ. Motor control and motor learning: Implications for treatment of individuals post stroke. Physical Occupational Therapy Geriatrics. 2001;20(1):1-‐15. 16. Weeks DL, Anderson DI, Wallace SA. The role of variability in practice structure when learning to use an upper-‐extremity prosthesis. Journal of Prosthetics and Orthotics. 2003;15:84-‐8. 17. Lake C. Effects of prosthetic training on upper-‐extremity prosthesis use. Journal of Prosthetics and Orthotics. 1997;9(1):3-‐9. 18. Carter I, Torrance WN, Merry PH. Functional results following amputation of the upper limb. Ann Phys Med. 1969;10(3):137-‐ 141. 19. Smurr LM, Gulick K, Yancosek K, Ganz O. Managing the upper extremity amputee: A protocol for success. Journal of Hand Therapy. 2008;21(2):160-‐176.
20. Malone JM, Fleming LL, Roberson J. Immediate, early, and late postsurgical management of upper-‐limb amputation. Journal of Rehabilitation Research and Development. 1984;21(1):33-‐41. 21. Gaine WJ, Smart C, BransbyZachary M. Upper limb traumatic amputees -‐ review of prosthetic use. Journal of Hand Surgery-‐ British and European Volume. 1997;22B(1):73-‐76. 22. Atkins DJ. Adult upper limb prosthetic training. In: Bowker HL, Michael JW, eds. Atlas of limb prosthetics: Surgical, prosthetic, and rehabilitation principles. 2nd ed. Rosemont: American Academy of Orthopedic Surgeons; 1992. 23. French B, Thomas LH, Leathley MJ, et al. Repetitive task training for improving functional ability after stroke. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2007(4):CD006073. 24. Krakauer J. Motor learning: Its relevance to stroke recovery and neurorehabilitation. Current Opinion in Neurology. 2006;19(1):84-‐90. 25. Larin H. Motor learning: A practical framework for paediatric physiotherapy. Physiotherapy Theory and Practics. 1998;14(1):33-‐47. 26. Timmermans AAA, Spooren AIF, Kingma H, Seelen HAM. Influence of task-‐oriented training content on skilled arm-‐hand performance in stroke: A systematic review. Neurorehabilitation and Neural Repair. 2010;24(9):858-‐870. 27. Larin H. Motor learning: A practical framework for paediatric physiotherapy. Physiotherapy Theory and Practice. 1998;14(1):33-‐47. 28. Molier BI, Prange GB, Krabben T, et al. Effect of position feedback during task-‐oriented upper-‐limb training after stroke: Five-‐case pilot study. Journal of Rehabilitation Research and Development. 2011;48(9):1109-‐1117. 29. Jarus T. Motor learning and occupational-‐therapy -‐ the organization of practice. American Journal of Occupational Therapy. 1994;48(9):810-‐816. 30. Poole J. Application of motor learning-‐principles in occupational-‐therapy. American Journal of Occupational Therapy. 1991;45(6):531-‐537. 31. Bouwsema H, Kyberd PJ, Hill W, van der Sluis CK, Bongers RM. Determining skill level in myoelectric prosthesis use with multiple outcome measures. Journal of Rehabilitation Research and Development. 2012;49(9):1331-‐17. 32. Carey SL, Highsmith MJ, Maitland ME, Dubey RV. Compensatory movements of transradial prosthesis users during common tasks. Clinical Biomechanics. 2008;23(9):1128-‐1135. 33. Metzger AJ, Dromerick AW, Holley RJ, Lum PS. Characterization of compensatory trunk movements during prosthetic upper limb reaching tasks. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 2012;93(11):2029-‐2034. 34. Carey SL, Dubey RV, Bauer GS, Highsmith MJ. Kinematic comparison of myoelectric and body powered prostheses while performing common activities. Prosthetics and Orthotics International. 2009;33(2):179-‐186. 35. Highsmith MJ, Carey SL, Koelsch KW, Lusk CP, Maitland ME. Kinematic evaluation of terminal devices for kayaking with upper extremity amputation. Journal of Prosthetics and Orthotics. 2007;19(3):84-‐90. 36. Popat RA, Krebs DE, Mansfield J, et al. Quantitative assessment of 4 men using above-‐elbow prosthetic control. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 1993;74(7):720-‐729. 37. Doeringer JA, Hogan N. Performance of above elbow body-‐powered prostheses in visually guided unconstrained motion tasks. Ieee Transactions on Biomedical Engineering. 1995;42(6):621-‐631. 38. Fraser C, Wing AW. A case study of reaching by a user of a manually-‐operated artificial hand. Prosthetics and Orthotics International. 1981;5(3):151-‐156.
39. Wing AM, Fraser C. The contribution of the thumb to reaching movements. Quarterly Journal of Experimental Psychology Section A: Human Experimental Psychology. 1983;35 Pt 2:297-‐309. 40. Bouwsema H, der Sluis CKv, Bongers RM. Movement characteristics of upper extremity prostheses during basic goal-‐ directed tasks. Clinical Biomechanics. 2010;25(6):523-‐529. 41. Land MF, Hayhoe M. In what ways do eye movements contribute to everyday activities? Vision Research. 2001;41(25-‐ 26):3559-‐3565. 42. Bouwsema H, van der Sluis CK, Bongers RM. Changes in performance over time while learning to use a myoelectric prosthesis. Journal of NeuroEngineering and Rehabilitation. 2013;submitted. 43. Combs SA, Kelly SP, Barton R, Ivaska M, Nowak K. Effects of an intensive, task-‐specific rehabilitation program for individuals with chronic stroke: A case series. Disabil Rehabil. 2010;32(8):669-‐678. 44. Huang VS, Krakauer JW. Robotic neurorehabilitation: A computational motor learning perspective. Journal of Neuroengineering and Rehabilitation. 2009;6:5. 45. Dakpa R, Heger H. Prosthetic management and training of adult upper limb amputees. Current Orthopaedics. 1997;11(3):193-‐202. 46. Schmidt RA. Control processes in motor skills. Exercise and Sport Sciences Reviews. 1976;4:229-‐32. 47. Schmidt RA, Lee TD. Motor control and learning: A behavioural emphasis. 4th ed. Champaign, IL: Human Kinetics; 2005. 48. SHEA J, MORGAN R. Contextual interference effects on the acquisition, retention, and transfer of a motor skill. Journal of Experimental Psychology-‐Human Learning and Memory. 1979;5(2):179-‐187. 49. Bouwsema H, van der Sluis CK, Bongers RM. The role of order of practice in learning to handle an upper-‐limb prosthesis. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 2008;89(9):1759-‐1764. 50. Proteau L, Blandin Y, Alain C, Dorion A. The effects of the amount and variability of practice on the learning of a multi-‐ segmented motor task. Acta Psychologica. 1994;85(1):61-‐74. 51. Van Vliet PM, Wulf G. Extrinsic feedback for motor learning after stroke: What is the evidence? Disability and Rehabilitation. 2006;28(13-‐14):831-‐840. 52. Landin D. The role of verbal cues in skill learning. Quest. 1994;46(3):299-‐313. 53. Takeuchi T, Wada T, Mukobaru M, Doi S. A training system for myoelectric prosthetic hand in virtual environment. 2007:1356. 54. Antfolk C, Balkenius C, Lundborg G, Rosén B, Sebelius F. Design and technical construction of a tactile display for sensory feedback in a hand prosthesis system. BioMedical Engineering Online. 2010;9. 55. Blank A, Okamura AM, Kuchenbecker KJ. Identifying the role of proprioception in upper-‐limb prosthesis control: Studies on targeted motion. Transactions on Applied Perception. 2010;7(3). 56. Chatterjee A, Chaubey P, Martin J, Thakor NV. Quantifying prosthesis control improvements using a vibrotactile representation of grip force. 2008 IEEE Region 5 Conference. 2008. 57. Chatterjee A, Chaubey P, Martin J, Thakor N. Testing a prosthetic haptic feedback simulator with an interactive force matching task. Journal of Prosthetics and Orthotics. 2008;20(2):27-‐34. 58. Fimbel EJ, Lemay M, Arguin M. Speed-‐accuracy trade-‐offs in myocontrol. Human Movement Science. 2006;25(2):165-‐180. 59. Fukuda O, Nan B, Naohiro U. Training of grasping motion using a virtual prosthetic control system. IEEE Conference on Systems Man and Cybernetics. 2010:1793-‐5.
60. Gordon K, Ferris D. Proportional myoelectric control of a virtual object to investigate human efferent control. Experimental Brain Research. 2004;159(4):478-‐486. 61. Gorniak SL, Zatsiorsky VM, Latash ML. Manipulation of a fragile object. Experimental Brain Research. 2010;202(2):413-‐430. 62. Horeman T, Rodrigues SP, van den Dobbelsteen JJ, Jansen F, Dankelman J. Visual force feedback in laparoscopic training. Surgical Endoscopy and Other Interventional Techniques. 2012;26(1):242-‐248. 63. Ugrinowitsch H, Coca Ugrinowitsch AA, Benda RN, Tertuliano IW. Effect of bandwidth knowledge of results on the learning of a grip force control task. Perceptual and Motor Skills. 2010;111(3):643-‐652. 64. Kurillo G, Mihelj M, Munih M, Bajd T. Multi-‐fingered grasping and manipulation in virtual environments using an isometric finger device. Presence-‐Teleoperators and Virtual Environments. 2007;16(3):293-‐306. 65. Kurillo G, Gregoric M, Goljar N, Bajd T. Grip force tracking system for assessment and rehabilitation of hand function. Technology and Health Care. 2013;13:137-‐12. 66. Pylatiuk C, Kargov A, Schulz S, Döderlein L. Distribution of grip force in three different functional prehension patterns. Journal of Medical Engineering and Technology. 2006;30(3):176-‐6. 67. Radhakrishnan SM, Baker SN, Jackson A. Learning a novel myoelectric-‐controlled interface task. Journal of Neurophysiology. 2008;100(4):2397-‐2408. 68. Seo NJ, Fischer HW, Bogey RA, Rymer WZ, Kamper DG. Use of visual force feedback to improve digit force direction during pinch grip in persons with stroke: A pilot study. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 2011;92(1):24-‐30. 69. Wininger M, Kim N-‐, Craelius W. Pressure signature of forearm as predictor of grip force. Journal of Rehabilitation Research and Development. 2008;45(6):883-‐892. 70. Zafar M, Van Doren C. Effectiveness of supplemental grasp-‐force feedback in the presence of vision. Medical and Biological Engineering and Computing. 2000;38(3):267-‐274. 71. Resnik L, Meucci MR, Lieberman-‐Klinger S, et al. Advanced upper limb prosthetic devices: Implications for upper limb prosthetic rehabilitation. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 2012;93(4):710-‐717. 72. Fitts PM, Posner MI. Human performance. Oxford, England: Brooks and Cole; 1967. 73. Gentile AM. Movement science: Implicit and explicit processes during acquisition of functional skills. Scandinavian Journal of Occupational Therapy. 1998;5(1):7-‐16. 74. Tomassini V, Jbabdi S, Kincses ZT, et al. Structural and functional bases for individual differences in motor learning. Human Brain Mapping. 2011;32(3):494-‐508. 75. Bernstein NA. On dexterity and its development. In: Latash ML, Turvey MT, eds. Dexterity and its development. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates; 1996:3-‐241. 76. Ackerman PL. New developments in understanding skilled performance. Current Directions in Psychological Science. 2007;16(5):235-‐239. 77. Bouwsema H, Van Der Sluis CK, Bongers RM. Learning to control opening and closing a myoelectric hand. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 2010;91(9):1442-‐1446. 78. Resnik L, Etter K, Klinger SL, Kambe C. Using virtual reality environment to facilitate training with advanced upper-‐limb prosthesis. Journal of Rehabilitation Research and Development. 2011;48(6):707-‐718. 79. Soares AB, Júnior EAL, de Oliveira Andrade A, Cardoso A. Virtual and augmented reality: A new approach to aid users of myoelectric prostheses. Computational Intelligence in Electromyography Analyses -‐ A perspective on current applications and future challenges. 2012; Chapter 17.
80. Lamounier E, Lopes K, Cardoso A, Andrade A, Soares A. On the use of virtual and augmented reality for upper limb prostheses training and simulation. Conference proceedings, Annual International Conference of the IEEE Engineering in Medicine and Biology Society.IEEE Engineering in Medicine and Biology Society.Conference. 2010;2010:2451-‐2454. 81. Ottobock. PAULA. http://www.ottobock.com/cps/rde/xchg/ob_com_en/hs.xsl/11656.html. 82. TouchBionics I. Biosim. http://www.touchbionics.com/products/active-‐prostheses/biosim-‐pro/. 83. BeBionic I. BeBalance. http://bebionic.com/the_hand/bebalance-‐programming-‐software. 84. MotionControl I. Null. http://www.utaharm.com/motion-‐control-‐company-‐profile.php. 85. Lovely D, Hruczkowski T, Scott R. A microprocessor based trainer for both single-‐site and 2-‐site myoelectric prostheses. Journal of Microcomputer Applications. 1988;11(1):31-‐45. 86. Dupont A, Morin EL. A myoelectric control evaluation and trainer system. IEEE Transactions on Rehabilitation Engineering, I 1994;2(2):100-‐107. 87. Lovely DF, Stocker D, Scott RN. A computer-‐aided myoelectric training system for young upper limb amputees. Journal of Microcomputer Applications. 1990;13(3):245-‐259. 88. Pons JL, Ceres R, Rocon E, et al. Virtual reality training and EMG control of the MANUS hand prosthesis. Robotica. 2005;23:311-‐317. 89. Soares A, Andrade A, Lamounier E, Carrijo R. The development of a virtual myoelectric prosthesis controlled by an EMG pattern recognition system based on neural networks. J Intell Inform Syst. 2003;21(2):127-‐141. 90. Hauschild M, Davoodi R, Loeb GE. A virtual reality environment for designing and fitting neural prosthetic limbs. Neural Systems and Rehabilitation Engineering, IEEE Transactions on. 2007;15(1):9-‐15. 91. Davoodi R, Loeb GE. Development of a physics-‐based target shooting game to train amputee users of multijoint upper limb prostheses. Presence-‐Teleoperators and Virtual Environments. 2012;21(1):85-‐95. 92. Davoodi R, Loeb GE. Real-‐time animation software for customized training to use motor prosthetic systems. Ieee Transactions on Neural Systems and Rehabilitation Engineering. 2012;20(2):134-‐142. 93. Dawson MR, Fahimi F, Carey JP. The development of a myoelectric training tool for above-‐elbow amputees. The Open Biomedical Engineering Journal. 2012;6:5-‐10. 94. Lambrecht JM, Pulliam CL, Kirsch RF. Virtual reality environment for simulating tasks with a myoelectric prosthesis: An assessment and training tool. Journal of Prosthetics and Orthotics. 2011;23(2):89-‐94. 95. Armiger RS, Vogelstein RJ. Air-‐guitar hero: A real-‐time video game interface for training and evaluation of dexterous upper-‐ extremity neuroprosthetic control algorithms. Biomedical Circuits and Systems Conference, 2008 BioCAS 2008 IEEE. 2008:121-‐ 124. 96. Oppenheim H, Armiger RS, Vogelstein RJ. WiiEMG: A real-‐time environment for control of the wii with surface electromyography. ISCAS 2010 -‐ 2010 IEEE International Symposium on Circuits and Systems: Nano-‐Bio Circuit Fabrics and Systems. 2010:957-‐960. 97. Romkema S, Bongers RM, van der Sluis CK. Intermanual transfer in training with an upper-‐limb myoelectric prosthesis simulator. Physical Therapy. 2012. 98. Weeks DL, Wallace SA, Anderson DI. Training with an upper-‐limb prosthetic simulator to enhance transfer of skill across limbs. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 2003;84(3):437-‐443. 99. Hicks R, Gualtieri C, Schroeder S. Cognitive and motor components of bilateral transfer. American Journal of Psychology. 1983;96(2):223-‐228.
100. Karni A, Meyer G, Rey-‐Hipolito C, et al. The acquisition of skilled motor performance: Fast and slow experience-‐driven changes in primary motor cortex. Proceedings of the National Academy of Science USA. 1998;95(3):861-‐868. 101. Kumar S, Mandal M. Bilateral transfer of skill in left-‐ and right-‐handers. Laterality. 2005;10(4):337-‐344. 102. Latash ML, Anson JG. What are “normal movements” in atypical populations? Behavioral Brain Science. 1996;19(01):55. 103. Bertels T, Schmalz T, Ludwigs E. Objectifying the functional advantages of prosthetic wrist flexion. Journal of Prosthetics and Orthotics. 2009;21(2):74-‐78. 104. Van Lunteren A, Van Lunteren Gerritsen GHM, Stasssen HG, Zuithoff MJ. A field evaluation of arm prostheses for unilateral amputees. Prosthetics and Orthotics International. 1983;7(3):141-‐151. 105. Sleimen-‐Malkoun R, Temprado J, Berton E. A dynamic systems approach to bimanual coordination in stroke: Implications for rehabilitation and research. Medicina-‐Lithuania. 2010;46(6):374-‐381. 106. Shumway-‐Cook A, Woollacott MH. Motor control: Theory and practical applications. Baltimore: Williams & Wilkins; 1995. 107. Hermansson LM, Fisher AG, Bernspang B, Eliasson AC. Assessment of capacity for myoelectric control: A new rasch-‐built measure of prosthetic hand control. Journal of Rehabilitation Medicine. 2005;37(3):166-‐171. 108. Miller LA, Swanson S. Summary and recommendations of the academy's state of the science conference on upper limb prosthetic outcome measures. Journal of Prosthetics and Orthotics. 2009;21(SUPPL. 9):P83-‐P89. 109. Hill W, Kyberd P, Norling Hermansson L, Hubbard S, Stavdahl Ø, Swanson S. Upper limb prosthetic outcome measures (ULPOM): A working group and their findings. Journal of Prosthetics and Orthotics. 2009;21(SUPPL. 9):P69-‐P82. 110. Hermansson LM, Bodin L, Eliasson AC. Intra-‐ and inter-‐rater reliability of the assessment of capacity for myoelectric control. Journal of Rehabilitation Medicine. 2006;38(2):118-‐123. 111. Mathiowetz V, Volland G, Kashman N, Weber K. Adult norms for the box and block test of manual dexterity. The American Journal of Occupational Therapy. 1985;39(6):386-‐391. 112. Light CM, Chappell PH, Kyberd PJ. Establishing a standardized clinical assessment tool of pathologic and prosthetic hand function: Normative data, reliability, and validity. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation. 2002;83(6):776-‐783. 113. Gallagher P, MacLachlan M. Development and psychometric evaluation of the trinity amputation and prosthesis experience scales (TAPES). Rehabilitation Psychology. 2000;45(2):130-‐154. 114. Heinemann AW, Bode RK, O'Reilly C. Development and measurement properties of the orthotics and prosthetics users’ survey (OPUS): A comprehensive set of clinical outcome instruments. Prosthetics and Orthotics International. 2003;27(3):191-‐ 206. 115. Song S. Consciousness and the consolidation of motor learning. Behavioural and Brain Research. 2009;196(2):180-‐186.
Handelingen
Direct grijpen
Fixeren
Coordinatie elementen reik/grijp
Visuele controle
Krachtcontrole
Tweehandig werken
Kleren aantrekken
Broek met rits aantrekken
X
X
X
X
X
Vest aantrekken en vastknopen
x
x
x
x
x
Veters strikken
x
x
x
x
Opschudden kussen
x
x
x
X
Dekbed goed leggen
x
X
Gordijnen openen
Gordijnen openen
x
x
Tandenpoetsen
Openen tube tandpasta
x
x
x
x
Tandpasta op tandenborstel doen
x
x
x
x
x
X
Tandenpoetsen
Tandenborstel uitspoelen onder kraan
x
x
Gezicht reinigen
Washand aandoen
x
x
X
Zeep op washand smeren
x
Washand over gezicht halen
Haren verzorgen
Kam vastpakken
x
X
Haren kammen
X
Gelpot pakken
x
X
X
Gelpot openen
x
X
X
Gel in haar smeren
X
Gelpot dichtdoen
x
x
x
X
Pan uit keukenkastje pakken
x
x
x
x
Pan op het vuur zetten
Eieren uit koelkast
X
X
Eieren in pan bakken
X
x
Bord uit kast pakken
x
x
X
x
Ei op bord leggen
x
x
x
X
Bord uit kast pakken
x
x
X
X
X
Brood uit kast pakken
X
x
x
x
Boterham op bord leggen
X
x
x
x
x
Boter en kaas uit koelkast
x
x
x
x
X
Mes en kaasschaaf uit la pakken
x
x
X
X
Boter op brood smeren
x
X
Plak kaas afschaven en op brood leggen
x
x
x
Brood in stukken snijden
X
x
X
Drinken uit koelkast pakken
X
x
x
Beker uit kast pakken
x
x
X
Opmaken bed
Badkamer
Slaapkamer
Situatie
Taak
Indirect grijpen
Bakken ei
Keuken
Brood smeren
Drinken pakken
Eetkamer
Tafeldekken
Wasgoed
Bijkeuken
Strijkplank
Werk
Brief
Ketting maken
Hobby
Knutselen
Inpakken koffer
Vrije tijd
Tuinieren
Pak/fles openmaken
x
x
x
Drinken inschenken
x
x
x
x
x
X
Pak sluiten
X
x
x
x
x
Tafelkleed uitvouwen
x
x
x
x
x
X
Tafelkleed op tafel leggen
x
x
x
x
Borden uit kast pakken en neerzetten
x
x
x
X
Bekers uit kast pakken en neerzetten
X
x
x
x
x
Bestek uit la pakken en neerleggen
x
x
X
x
Wasgoed uit wasmachine halen
x
x
x
X
Wasgoed in wasmand stoppen
X
x
x
x
Wasmand optillen en naar lijn brengen
x
X
Was op lijn hangen met wasknijpers
x
x
X
x
x
X
x
Was van lijn halen en in wasmand leggen
x
x
x
x
x
X
X
Wasmand naar strijkplank brengen
x
x
Kledingstuk eruit pakken
x
X
x
Strijken
x
X
Opvouwen
x
x
X
x
Papier en pen pakken
x
x
X
Schrijven op papier
X
X
Papier opvouwen
x
X
Opgevouwen brief in enveloppe stoppen
X
x
x
x
Postzegel erop plakken
x
X
Enveloppe adresseren
x
X
Kralen en draad pakken
X
x
x
Kralen aan draad rijgen
x
x
X
x
Knoop in draad leggen
xx
x
Ketting omdoen
x
X
Iets creëren met hout
X
x
x
x
Zagen
X
X
Timmeren met hamer en spijkers
X
x
x
x
Koffer pakken
x
x
x
X
Kleding opvouwen en in koffer leggen
x
x
X
x
Handdoen opvouwen en in koffer leggen
x
x
x
X
Toilettas inpakken
X
x
x
x
x
Gras maaien
x
X
Gras bijknippen met tuinschaar
x
X
x
Gras bij elkaar harken/vegen
x
x
x
X
Opvegen met blik en veger
x
x
x
x