Rapport
Resultaten van de benchmarking EMAS-indicatoren. Periode 2011-2012
1
Gebruikte afkortingen: VTE: Voltijdse Equivalenten n: aantal instellingen betrokken bij de berekening van het kengetal HVAC: Heating Ventilation and Air-Conditioning
2
Inleiding Voor de tweede maal1 wordt verslag uitgebracht over de milieuprestatie-indicatoren inzake EMAS. De milieuprestatie-indicatoren geven een beeld van de impact van de activiteiten2 van een federale instelling op het milieu. De evolutie van de indicatoren is een graadmeter voor de geleverde inspanningen van de instellingen om het effect op het milieu te beheersen en waar mogelijk te reduceren. Net zoals in het eerste rapport worden cijfers aangevuld met vaststellingen, beste praktijken en aandachtspunten. Het opzet van de benchmarking bestaat erin om • een gemiddelde waarde toe te kennen aan gemeenschappelijke milieu-indicatoren; • de evolutie van de milieuprestaties in kaart te brengen; • de mogelijkheid te geven aan elke overheidsdienst om de resultaten toe te lichten. Vanuit de benchmarking kunnen overheidsdiensten van elkaar leren en worden gezamenlijke nieuwe mogelijkheden en/of te overwinnen hindernissen zichtbaar. Relevantie Binnen het milieuzorgsysteem bepaalt elke organisatie – op basis van een criteria-analyse – welke milieuaspecten (thema’s) in het milieuprogramma worden opgenomen. Het milieuprogramma bestaat uit doelstellingen en bijhorende acties, meestal lopend over verschillende jaren. De evaluatie van de doelstellingen vindt plaatst aan de hand van milieuprestatie-indicatoren. In functie van de hierboven vermeldde analyse, kan het best dat niet alle vermeldde indicatoren in dit rapport, even relevant zijn voor een vestiging of instelling. Zo kan het zijn dat een instelling, waar de eigenaar (derde) geen participatie verleend aan energiebesparende maatregelen, zich beperkt tot acties op het vlak van gedrag. Het is in dat geval duidelijk dat de overeenstemmende indicator een beperkte evolutie kent. Beschikt deze instelling echter over een groot wagenpark, dan is het waarschijnlijker dat de instelling hieromtrent een ambitieuzere doelstelling formuleert en dat de bijhorende indicator sneller evolueert. Niet allesomvattend Veel instellingen nemen ook maatregelen m.b.t. ‘indirecte’ aspecten. Dit zijn veelal milieuaspecten waar de instelling geen rechtstreekse beheerscontrole over heeft maar wel kan beïnvloeden. Vrij vaak betreft het acties gelinkt aan de eigen kernactiviteiten. Zo lopen er tal van projecten bij FOD Mobiliteit waarbij de indirecte effecten op het milieu werden geanalyseerd en de belangrijkste daarvan opgenomen werden in “core business”-gerelateerde
1
Het eerste rapport dateert van 2011 en handelt over een periode van 2006 tot en met 2010. Een samenvatting van dat rapport is beschikbaar op http://www.poddo.be/nl/inhoud/benchmark-milieuprestaties. 2 In deze benchmarking komen enkel ‘directe’ aspecten van een instelling aan bod. ‘Indirecte’ aspecten, veelal gelinkt aan de kernactiviteiten, zijn organisatieafhankelijk en hoewel hun impact op het milieu omvangrijk kan zijn, worden ze hier niet behandeld.
3
doelstellingen. Deze maatregelen worden in deze benchmarking niet behandeld, maar kunnen wel geraadpleegd worden in de individuele milieuverklaringen3.
Deelnemers Het EMAS-verhaal bij de federale overheid begint in 2005 met een beslissing van de MR om een milieuzorgsysteem te implementeren. Vanaf 2006 werd de EMAS-registratie stapsgewijs ingevoerd. De beslissing van de MR van 17juli 2012, waarbij het engagement om EMAS in te voeren in alle federale instellingen hernieuwd werd, zorgde voor een nieuwe impuls in het EMAS-verhaal. Vandaag bevinden sommige instellingen zich al in de 3de cyclus· terwijl anderen zich aan het voorbereiden zijn om in 2013 of 2014 hun eerste registratie te behalen.
DEELNAME AAN 2de BENCHMARKING:
Evolutie EMAS-geregistreerde federale instellingen en vestigingen Aantal federale instellingen
Aantal vestigingen
45
4
4
6
7
8
9
9
10
14
22
22 instellingen(+ 22%)
28 15
16
30 vestigingen (+41%) 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
In totaal hebben 22 federale instellingen en 30 vestigingen aan de tweede benchmarking deelgenomen. Dit zijn respectievelijk 22% meer instellingen en 41% meer vestigingen dan in de eerste benchmarking. Met uitzondering van FRDO hebben al de deelnemers van de eerste benchmarking terug cijfermateriaal ingediend. Het overzicht van de deelnemers met de bijhorende vestigingen is terug te vinden in bijlage 1. De deelnemers worden in 3 groepen ingedeeld: Groep 1: EMAS-geregistreerde vestigingen (15 vestigingen) Groep 2: Nog niet EMAS-geregistreerde vestigingen (situatie op 1 april 2013)4 (10 vestigingen) Groep 3: Regionale vestigingen (6 vestigingen waarbij de 3 vestigingen van FAVV EMAS-geregistreerd zijn) 3
De individuele milieuverklaringen zijn raadpleegbaar op de site van elke EMAS-geregistreerde instelling. Situatie op 1 september 2013: Ook RVA hoofdkantoor heeft in het voorjaar 2013 een EMAS-registratie behaald. Een verplaatsing van deze vestiging naar groep 1 tijdens de verwerking van de gegevens was niet meer mogelijk.
4
4
Groep 1
Het Federaal Planbureau (FPB); De Kanselarij van de eerste Minister (Kans) Nieuw; Het Belgische Ontwikkelingsagentschap (BTC); De Federale Overheidsdienst Budget & Beheerscontrole (B&B); De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer (MOB); De Programmatorische federale Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling (POD DO); De Programmatorische federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid (BELSPO); De Rijksdienst voor Pensioenen (RVP); De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie – Atrium-gebouw (ECO At) ; De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, veiligheid van de Voedselketen en leefmilieu (VVVL); Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen – Doorbuilding (FAVV Doorb); De Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Werk en Sociaal Overleg (WASO); De Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie (P&O); De Programmatorische federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie (POD MI); De Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid (SZ)
Groep 2
Het Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen – Jean Jacobs 6 (RSVZ JJ) en Waterloo 77 (RSVZ W); De Regie der Gebouwen (REGIE); De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie _ North Gate II en III (ECO NG); De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – hoofdkantoor (RVA); De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer – Beliris (BELIRIS) Nieuw; De Federale Overheidsdienst Financiën – North Galaxy (FIN NG) Nieuw; De Federale Overheidsdienst Justitie – Bordet A (JUS BorA) Nieuw; De Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken – Leuvenseweg (BiZ L) en Waterloolaan (BiZ W) Nieuw Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen: Laboratorium van Gembloux: (FAVV Labo Gemb) - Laboratorium van Melle (FAVV Labo Melle) - Laboratorium van Gentbrugge (FAVV Labo Gentbr) Nieuw; Bijkantoren RVA: Brugge (RVA Brugge) Nieuw – Charlerloi (ONEM Charl.) Nieuw – Gent (RVA Gent) Nieuw
Groep 3
Cijfers en cijfers… Bij de interpretatie van de cijfers dient men rekening te houden met volgende nuances: Sommige verbruikswaarden zijn geen tellerstanden maar berekende waarden (op basis van bezette oppervlakten). De ene overheidsdienst beschikt over cijfermateriaal inzake de aanwezige externe consulenten en zal deze mee in rekening brengen in het aantal voltijds equivalenten (VTE). Andere diensten beperken zich tot eigen personeel. Er wordt wel gestreefd om binnen eenzelfde dienst consequent te zijn over de jaren heen. Af en toe zijn er verbruiksgegevens op basis van aangekochte hoeveelheden in plaats van werkelijke tellerstanden (stookolie en papier). Afval wordt niet altijd exact gewogen maar er worden met gemiddelden en telling van zakken gewerkt. De berekende gemiddelde milieuprestaties-indicatoren zijn dus ook als ‘indicatief’ te interpreteren. Een aantal instellingen hebben bepaalde cijfergegevens verfijnd. Gemelde correcties (ook voor data tussen 2006 en 2010) werden gecorrigeerd in deze benchmarking.
5
De gegevensinzameling De POD DO heeft een bevragingslijst doorgestuurd aan de deelnemers. Vervolgens werd de ontvangen informatie door de POD DO in één grote Excel-file overgebracht. Daaropvolgend werden de verschillende indicatoren berekend. Om de kansen op fouten te minimaliseren ontving elke instelling een overzicht van de berekende indicatoren bezorgd en de bijhorende evolutie. Eventuele ontvangen aanvullingen en/of correcties van de instellingen werden opnieuw verwerkt door de POD DO.
Indicatoren uit Nederland een Zwitserland Per kernindicator worden – wanneer beschikbaar – ook de cijfers van overheden in Nederland5 en Zwitserland6 vermeld.
Overzichtstabel In bijlage bevind zich een algemeen overzichtstabel die de opgegeven data van de instellingen per jaar weergeeft alsook de overeenstemmende indicatoren en hun evolutie.
5 6
Bron: Milieubarometer Benchmark Overheidskantoren. Gemiddelden 2011. http://www.milieubarometer.nl/kantoor Bron: Rapport environnemental 2011 de l’administration fédérale. Bilan de la période 2009-2010. www.rumba.admin.ch
6
1.
De algemene benchmarkingresultaten
Op basis van de individuele indicatoren worden gemiddelden (‘kengetallen’) berekend. Overzicht van de kengetallen van de milieuprestatie-indicatoren (groep 1 & 2): Gemiddelde bezetting
KENGETAL 2012
TENDENS TEN OPZICHTE VAN 2010
33,7
Genormaliseerd verwarmingsverbruik / Nuttige oppervlakte Genormaliseerd verwarmingsverbruik / VTE
108 kWh / mn²
3.462 kWh / VTE
Elektriciteitsverbruik / Totale oppervlakte (Elektriciteitsverbruik / Nuttige oppervlakte)
76 kWh / mb² (121 kWh / mn²)
Elektriciteitsverbruik / VTE
3.703 kWh/ VTE
Waterverbruik / VTE
10,4 m³ / VTE
≈
Papierverbruik / VTE
35,3 kg / VTE
63,7 kg / VTE 45,8 kg / VTE 5,1 kg / VTE 91%
0,95
≈
1977 kg /VTE
Afvalproductie / VTE Papier en karton Restafval PMD Duurzaam woon-werverkeer (hoofdtraject) Biodiversiteit – aandeel landgebruik Gebouwgebonden emissies
7
Legende: = een toestand die een stijging of daling van minder dan 2% vertoont, wordt als ongewijzigd beschouwd een toestand die een negatieve milieu-impact van meer dan 2% vertoont een toestand die een positieve milieu-impact van meer dan 2% vertoont 7
Tendensbepaling: enkel vestigingen met beschikbaar cijfermateriaal voor zowel 2010 als 2012 werden in rekening gebracht.
7
Vrijwillige nieuwe indicatoren (groep 1 & 2 & 3) KENGETAL 2012
TENDENS TOV 2011
Gemiddeld brandstofverbruik diesel (l / 100 km)
6,42
Gemiddeld brandstofverbruik benzine (l / 100 km) Gemiddelde ecoscore
6,81
54,8
≈
8
2.Resultaten per indicator 2.1. BEZETTING8 De bezetting is een graadmeter hoeveel nuttige oppervlakte ter beschikking staat per VTE. De omvang van de vestigingen is sterk uiteenlopend: zo zijn er kleine (759m²), middelgrote en heel grote (142.445m²) vestigingen. Hetzelfde geldt voor het aantal VTE’s: het aantal gaat van 15 tot 3300 per vestiging. De totale bruto-oppervlakte9 van al de deelnemende instellingen bedraagt ongeveer 615.000 m². De som van de nuttige-oppervlakte10 komt afgerond op 400.000 m² en het totaal aantal VTE’s11 -betrokken bij EMAS - is ongeveer 13.000. Interessant om te weten: Het gebouwenpark van de deelnemers, is niet alleen divers in grootte maar ook op het vlak van beheerder en eigenaar. Zo zijn er gebouwen in eigendom van de Regie, andere worden gehuurd door de Regie en nog een deel is eigendom van de instelling of wordt rechtstreeks door de instelling gehuurd.
Kengetal 2012 Gemiddelde bezetting (mn²/VTE)
8
Groep 1 en 2 (n=22)
BELGIË 2012 33,7
(Groep 1/Groep2)
(33,1 / 34,7)
Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3)
62,3 20,3
NEDERLAND 2011 33 m²/medewerker
ZWITSERLAND 2009-2010 40 m²/medewerker
-
-
Deze parameter stemt niet overeen met ‘de gemiddelde oppervlakte per ambtenaar (VTE)’ die Regie hanteert.
9
Data bruto-oppervlakte ontbreekt voor vestiging NG van FOD Eco 10 Data nuttige oppervlakte ontbreekt voor FOD B&B 11 Data VTE 2011 en 2012 ontbreekt voor Regie en FOD Eco NG
9
Bezetting 2012 (Groep 1 & 2)
33,8
23,4
24,7
28,3
33,7
16,3
20,3
37,3
38,7
47,0
44,1
31,7
32,2
39,4
40,3
44,9
41,1 35,4
36,2
30,0
22,6
mn² / VTE
40,0
20,7
34,0
50,0
48,4
60,0
20,0 10,0 0,0 FPB
Kans.
BTC
MOB PODDO BELSPO
VVVL FAVV D WASO
P&O POD MI
SZ
RSVZ JJ RSVZ W
RVA
Beliris JUS bA FIN NG
BZ L
BZ W
(Groep 3)
82,4
17,8
18,8
24,2
60,0
90,0 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0
ECO At
44,7
mn² / VTE
Bezetting 2012
RVP
20,3
10
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - De scores12 voor groep 1 & 2 liggen tussen 16,3 en 48,4 m² per VTE.13 - De hoge score bij de laboratoria van FAVV (groep 3a) dient gekoppeld te worden aan de kernactiviteiten die in deze vestigingen plaatsvinden. - De score van de 3 regionale vestigingen van RVA (groep 3b) liggen lager dan de gemiddeld waarde van groep 1 & 2. Een vermoedelijke verklaring ligt in het feit dat het hier om regionale kantoren gaat en deze niet dezelfde indeling en soort ruimtes omvat als grote kantoren (minder ruimte voor ontvangst, minder vergaderzalen,…) - De meeste instellingen – buiten BTC en FOD B&B – kennen tussen 2010 en 2012 een afname of een stagnering betreffende het aantal VTE’s. Een vergelijking - tussen beschikbare gegevens 2010 en 2012 - toont aan dat het aantal VTE’s met 3% gedaald is. Aangezien de nuttige oppervlakte weinig variatie kent, stijgt de gemiddelde bezetting met ongeveer 3% t.o.v. 2010. - FOD SZ en FOD WASO hebben voor hun hoofdkantoor het aantal m² teruggeschroefd. BESTE PRAKTIJKEN: - Het terugbrengen van het aantal m² door toepassing van flexi-werkplekken en mede door het feit dat een aantal mensen buiten de deur werken (deze optie is afhankelijk van de kernactiviteiten en beleid inzake personeel van een dienst).
12
De nuttige oppervlakte in 2011 en in 2012 bij Kanselarij zijn veranderlijk door de renovatiewerkzaamheden, de nuttige oppervlakte dient dan ook als indicatief aanschouwd te worden. Verwacht wordt dat in 2014 – na de renovatie – een nieuwe meting en aldus juist oppervlakte cijfer zal gekend zijn. 13 Vestigingen met veel vergaderruimten, grote ontvangsthallen,… (extra oppervlakte te verwarmen) beïnvloeden mee de score (hogere bezetting).
11
5.2. ENERGIE-EFFICIENTIE: VERWARMING De klimaatomstandigheden hebben een essentiële impact op het verwarmingsverbruik van tertiaire gebouwen. Om deze impact mee in rekening te brengen worden de reële verbruikswaarden omgerekend naar genormaliseerde14 waarden.
Genormaliseerd verwarmingsverbruik
Aantal graaddagen (16,5)
Graaddagen 3000 2000 1000 0 2006
2007
2008
Waargenomen GD
2009
2010
2011
Normale GD
2012
Uit deze grafiek kan worden afgeleid dat 2010 een koud jaar was in vergelijking met een normaal jaar (grijze lijn- een gemiddelde van het aantal graaddagen over 30 jaar). 2011 was dan weer een ‘warm’ jaar en 2012 is zo goed als een ‘normaal’ jaar. Om met deze temperatuurschommelingen rekening te houden wordt het verwarmingsverbruik genormaliseerd.
Kengetallen 2012 Gemiddelde score van het genormaliseerd verwarmingsverbruik /nuttige oppervlakte (kWh/mn²) Gemiddelde score van het genormaliseerd verwarmingsverbruik / VTE (kWh/VTE)
14
Groep 1 en 2 (n=23) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3) Groep 1 en 2 (n=22) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3)
BELGIË 2012 108
NEDERLAND 2011 -
ZWITSERLAND 2009-2010 57 kWh / m²
-
-
3.580 kWh/medewerker (enkel gas) -
-
(121 / 91)
258 112 3.462 (3.764 / 2.934) 14.604 2.301
-
Voor de berekening van de genormaliseerde verbruiken werden de graaddagen 16, 5 benut (http://www.synergrid.be/index.cfm?PageID=17601&language_code=NEDDe)
12
Genormaliseerd verwarmingsverbruik per nuttige oppervlakte 2012
300
260
277
Genormaliseerd verwarmingsverbruik per nuttige oppervlakte 2012 (Groep 1 & 2 )
126
Beliris
JUS FIN NG BiZ L borA
33
61
78
108
74
88
102
66
61
58
64
100
92
108
144
159
125 76
111
82
150
127
200 108
kWh/mn²
250
50 0 FPB
Kans.
BTC
MOB PODDO BELSPO RVP
ECO At VVVL FAVV D WASO
P&O
SZ
RSVZ JJ RSVZ W REGIE ECO NG RVA
BiZ W
Genormaliseerd verwarmingsverbruik per nuttige oppervlakte 2012 (Groep 3) 431
500 450 400
150
140
200
122
250
180
300 163
112
100
75
kWh/mn²
350
50 0 FAVV Gem FAVV Melle
FAVV RVA Brugge Gentbrugge
RVA Char
RVA Gent
13
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - De genormaliseerde verbruiken per oppervlakte situeren zich voor groep 1&2 tussen de 33 en 277 kWh / mn² voor groep 3a tussen de 163 en de 431 kWh / mn² voor groep 3b tussen de 75 en de 140 kWh / mn² De variatie in waarden is wellicht te klaren door de verschillen in grootte, andere energetische eigenschappen van de gebouwen, de verschillen in efficiëntie van technische installaties (ouderdom, rendemente, adequaat beheer) en het gedragspatroon van de gebruikers. - Bijna de helft van de verbruikswaarden bij groep 1 & 2 zijn berekende en dus geen reële verbruiken. - POD DO, FAVV D en SZ zijn allen gehuisvest in het FINTO-gebouw en de vermeldde waarden zijn berekende scores, wat de dicht bij elkaar liggende waarde verklaard. - Kanselarij en BTC kennen een hoog verbruik per mn² versus de gemiddelde score. De waarde van BIZ W is de laagste de rij maar hier dient het feit dat het om een berekende waarde gaat mee in rekening te worden genomen. - Meldingswaardig is dat de Kanselarij, BTC en FOD P&O (de 3 hoogste scores in de grafiek) een energie-audit hebben laten uitvoeren om meer greep te krijgen om hun verbruik en te evalueren waar mogelijks kan worden ingegrepen (Zie ook puntje 5.4.). - Het hoge verbruik bij FAVV Gentbrugge (groep 3a) is deels toe te schrijven aan een sterk verouderde technische installatie. Ook hier heeft een audit plaatsgevonden en liggen er maatregelen op tafel om te komen tot een reductie (Zie ook puntje 5.4.).
2.267
3.462
FIN NG
BiZ L
BiZ W
1.082
1.114
1.840
4.865
1.836
2.479
4.333
4.740
6.393 3.951
1.247
1.876
3.437
2.894
2.311
1.820
2.627
5.871
4.565
Genormaliseerd verwarmingsverbruik per VTE - 2012 (Groep 1 en 2)
9.411
10000 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0
5.210
kWh / VTE
Genormaliseerd verwarmingsverbruik per VTE 2012
FPB
Kans.
BTC
B&B
MOB PODDO BELSPO
RVP
ECO At VVVL FAVV D WASO
P&O
SZ
RSVZ JJ RSVZ W RVA
Beliris
JUS borA
14
Genormaliseerd verwarmingsverbruik per VTE - 2012
RVA Brugge
RVA Char
1.333
5000
2.621
10000
2.948
15000
14.802
20000 9.756
kWh / VTE
25000
19.253
(Groep 3 )
2.301
0 FAVV Gem
FAVV Melle
FAVV Gentbrugge
RVA Gent
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - De individuele genormaliseerde verbruikswaarden per VTE (groep 1 & 2) liggen tussen 1.082 en 9.411 kWh/VTE. De verklaring voor de verschillen werd hierboven reeds toegelicht. - De waarde van de Kanselarij blijft eruit springen. Daarentegen scoort van BTC minder hoog uit in vergelijking met de waarde per mn².Dit is te verklaren door het feit dat BTC in vergelijking met Kanselarij een lage bezetting heeft. Algemeen kan gesteld worden de indicator ‘bezetting’ mee het verbruik per VTE beïnvloed. Daarom is het interessant om op het vlak van verwarming zowel het verbruik per mn² als per VTE te analyseren. - De FAVV laboratoria (in groep 3a) hebben andere functies dan kantoorwerkzaamheden en hebben ook een ander bezettingsprofiel, waardoor het moeilijk te vergelijken valt met kantooromgevingen. - De regionale kantoren van RVA (groep3b) scoren ook hier lager dan de klassieke hoofdkantoren.
15
Aandeel energiebron voor verwarming 2012 Aandeel energiebron verwarming (2012)
Het absoluut verbruik voor verwarming bedroeg in 2012:
1,7%
↗
16,6%
Gas: 35.228.476 kWh ->7.645 ton CO2-emissies
43.125.297 kWh 81,7%
Gas
Stookolie
↘
Stookolie: 7.163.821 kWh -> 2.085 ton CO2-emissies
↘
Milieuvriendelijke energie: 733.000 kWh -> 0 ton CO2-emissies
Hernieuwbaar/Milieuvriend.
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - In 2012 werd er in absolute cijfers 43.125.297 kWh aan energie verbruikt om kantoren en labo’s te verwarmen. Aandeel stookolie bedraagt 16,6 %, gas neemt 81,7% voor haar rekening en er is ook voor eerst 1,7% hernieuwbare of milieuvriendelijke energie aanwezig. Dat laatste is te danken aan de warmtekrachtkoppeling (WKK) en warmtepomp in het hoofdkantoor van RVP. - Op 5 vestigingen15 wordt stookolie aangewend als energiebron voor verwarming. - Het stookolieverbruik in 2012 stemt overeen met 2.085 ton CO2- emissie16 en het aardgasverbruik is verantwoordelijk voor 7.645 ton CO2-emissies17
Evolutie genormaliseerd verbruik per nuttige oppervlakte Omdat het aantal m² een stabielere indicator is dan het aantal VTE, wordt hier enkel een evolutie weergegeven van het genormaliseerd verbruik per oppervlakte-eenheid.
15
Het betreft FPB, FOD B&B, RVP(gedeeltelijk), RVA Hoofdkantoor en FOD Biz W Conversiefactor: 1 kWh stookolie -> 0,291 kg CO2-equivalenten (Bron: Site ‘Energievreters’) 17 Conversiefactor: 1 kWh aardgas -> 0,217 kg CO2-equivalenten (Bron: Site ‘Energievreters’) 16
16
92 79 69 66
165 153 163 153 159
137 104 152 125
82 69 70 61
70 64 74 72 73 58
81 87 81 72 77 76
139 152 125 125 104 112 111
341
86 72 73 64
100
130 134 129 127 126 127
200
115 112 147 122 80 82 108
kWh/mn²
300
94 82
277
400
233 218 204 266 260
358
Evolutie genormaliseerd verbruik/nuttige oppervlakte groep 1
0 FPB
Kans.
BTC
MOB
PODDO 2006
BELSPO 2007
2008
RVP 2009
2010
ECO At 2011
VVVL
FAVV D
WASO
P&O
SZ
2012
Algemene tendensen genormaliseerd verbruik per nuttige oppervlakte GROEP 1 (n=11)18: Het gemiddelde genormaliseerd verbruik per nuttige oppervlakte van groep 119 is in 2012 t.o.v. 2010 toegenomen (6 %). Een analyse per instelling : - Er zitten schommelingen in het verbruik, sommigen vestigingen kennen in 2011 of 2012 een stijging van het verbruik: 3 vestigingen kennen in 2011 t.o.v. 2010 een verdere daling of stagnatie (voor 8 vestigingen is een stijging merkbaar). 8 vestigingen kennen in 2012 t.o.v. 2011 een verdere daling of stagnatie (voor 3 vestigingen is een stijging zichtbaar). De stijging van het verbruik in 2012 t.o.v. 2010 is terug te vinden bij 5 vestigingen. De toename van het verbruik bij RVP is toe te schrijven aan de in dienst name (eind 2010) van een warmtekrachtkoppeling. De stijging in verbruik aardgas wordt ruimschoots gecompenseerd door een daling in elektriciteitsverbruik (zie puntje 5.3. Elektriciteit). - Voor alle instellingen blijft wel de verbruikswaarde van 2012 lager dan de waarde in het referentiejaar. RVP, BTC, Gebouw FINTO (huisvest POD DO, FAVV D en SZ) kennen een daling van meer dan 20%. FOD VVVL bespaart meer dan 15%.
18 19
BELSPO verhuisde in de loop van 2010, vandaar dat enkel waarden voor het jaar 2011 en 2012 weergegeven worden Enkel vestigingen met vergelijkbaar cijfermateriaal van zowel 2010 en 2012 werd in rekening gebracht
17
Evolutie genormaliseerd verbruik/nuttige oppervlakte (Groep 2) 254
300
33
61
81 78
131 126 71 74
119 102 108 95 113 102
142 91 86 108 94 125 88
100
182 129 136 153 127 155
150
94 79 107 90 80 92
200 130 119 117 101 93 108
kWh/mn²
250
50 0 RSVZ JJ
RSVZ W
REGIE
ECO NG 2006
RVA 2007
2008
Beliris 2009
2010
2011
JUS borA
FIN NG
BiZ L
BiZ W
2012
Algemene tendensen genormaliseerd verbruik per nuttige oppervlakte GROEP 2 (n=5)20 Het gemiddelde genormaliseerd verbruik per nuttige oppervlakte van groep 2 is in 2012 t.o.v. 2010 stabiel gebleven. Een evaluatie per instelling: - Er zitten schommelingen in het verbruik, sommigen vestigingen kennen in 2011 of 2012 een stijging van het verbruik: 3 vestigingen kennen in 2011 t.o.v. 2010 een daling of een stagnatie (voor 2 vestigingen is een stijging merkbaar). 2 vestiging kennen in 2012 t.o.v. 2011 een daling of stagnatie (voor 3 vestigingen is een stijging zichtbaar). De stijging van het verbruik in 2012 t.o.v. 2010 is terug te vinden bij 3 vestigingen. - De verbruikswaarden liggen voor alle vestigingen in 2012 liggen lager dan de waarden in de referentiejaren. Regie en RVA kennen een besparing rond de 40%. RSVZ JJ haalt een besparing van 18% en FOD ECO NG reduceert het verbruik met 14%.
20
Wegens het ontbreken van cijfergegevens voor het jaar 2010 en het feit dat het hier beginners betreft (nog geen milieuzorgprogramma geactiveerd).
18
500
431
440
Genormaliseerd verwarmingsverbruik/nuttige oppervlakte (Groep 3)
78
100
75
140
143
122
125
180
157
168
181
200
163
300
164
kWh/mn²
400
0 FAVV Gemb
FAVV Melle
FAVV Gentbr 2010
2011
RVA Brugge
RVA Char
RVA Gent
2012
Algemene tendensen genormaliseerd verbruik per nuttige oppervlakte GROEP 321 (n=2): Het gemiddelde genormaliseerd verbruik per nuttige oppervlakte van groep 3 is in 2012 t.o.v. 2010 licht toegenomen (3 %). Een evaluatie per instelling: - Er zitten schommelingen in het verbruik, sommigen vestigingen kennen in 2011 of 2012 een stijging van het verbruik: 1 vestiging kent in 2011 t.o.v. 2010 een daling (voor 1 vestiging is een stijging merkbaar) 1 vestiging kent in 2012 t.o.v. 2011 een daling of stagnatie (voor 1 vestiging een stijging zichtbaar). De stijging van het verbruik in 2012 t.o.v. 2010 is terug te vinden bij 1 vestiging. - De stijging van het verbruik bij FAVV Melle is vermoedelijk gekoppeld aan de indienstname van labo-ruimten, dewelke voordien slechts beperkt verwarmd werden. Bij FAVV Gentbrugge heeft men in afwachting van verdere acties om de stookketel te vervangen heeft men alvast kleinere maatregelen (afregeling bestaande stookinstallatie, isolatie van verwarmingsbuizen,..) genomen. Dit verklaart de lichte daling.
Beste praktijken 2011-2012: - In dienst name van een warmtekrachtkoppeling en warmtepomp bij RVP in het kader van een energieprestatiecontract (zie ook puntje 5.3. Elektriciteit). - Buiten bedrijf stellen van de verwarmingsketel gedurende 2 zomermaanden of na 19h, uitschakelen van verwarmingselementen na de diensturen, afstemmen van verwarming op bezettingsuren, installatie van verbruiksmeter voor stookolie, isolatiewerkzaamheden, plaatsing van ruimtevoelers voor regeling airco-verwarming, reorganisatie van de bepaalde zones/ruimtes, optimalisatie van de HVAC-installaties - Participatie van eigenaar bij opvolging energieboekhouding - Sensibilisatie, betrokkenheid van het personeel verhogen , deelname aan actie ‘Dikketruiendag’ , Toelichting werking verwarmingseenheden (bijv. ventilo-convectoren) 21
Alleen FAVV Gembloux en FAVV Melle worden geanalyseerd. Geen gegevens 2010 van de andere sites.
19
- Realisatie van energieaudits (sommige door FEDESCO) - Samenwerking met FEDESCO voor monitoring verbruiksgegevens
ALGEMENE VASTSTELLING inzake evolutie genormaliseerd verwarmingsverbruik Het genormaliseerd verwarmingsverbruik per mn² voor groep 1 en 2 nam met 3,9 %22 toe tussen 2010 en 2012. Ondanks de wat minder positieve score in 2011 of 2012 bij sommigen vestigingen blijft het afgelegde parcours een mooi resultaat. Er bevinden zich tussen de deelnemers voorbeeldgebouwen (RVP, Regie der Gebouwen,…). Vast staat dat gerealiseerde besparingen tot stand komen door een mix van maatregelen: energieaudits, serieuze investeringen, ‘quick-wins’ (efficiënte maatregelen met lage investeringskost en op korte tijd realiseerbaar), een nieuw concept van efficiënt energiebeheer te hanteren (bijv. energieprestatiecontract, nauwere participatie met eigenaars en onderhoudsfirma) en bewustwording bij alle federale ambtenaren. Energiebeleid (of het milieuzorgsysteem) heeft het meeste succes als het ook effectief geïntegreerd is in het dagdagelijks beheer van een instelling. De deelnemers aan deze benchmarking kunnen op basis van hun referentiejaar in 2 groepen opgedeeld worden: de zogenaamde ‘anciens’ en de ‘beginners’. Over het algemeen merken we dat er voor ‘beginners’ nog een potentieel aan energiebesparingen mogelijk is – op korte termijn – door eventueel ‘laaghangend fruit’ te plukken, maar voor zij die halfweg zijn of vergevorderd zijn is een doortastend en op lange termijn gestoelde visie inzake energie noodzakelijk.
Aandachtspunten voor de toekomst - Een toelichting aan het EMAS-netwerk inzake het algemeen federaal beleid inzake energie-efficiëntie van gebouwen. Hierbij wordt gedacht aan de verdere uitwerking en toelichting van Art. 523 van de Energie Efficiëntie Richtlijn, de toepassing van Energie Prestatie Contracten, waarborgen in huurcontracten inzake energie-efficiëntie, stand van zaken database verbruiksgegevens, zicht op de ouderdom en energetische rendementen van technische installaties (zeker voor de gebouwen in bezit van de overheid), visie inzake hernieuwbare en/of milieuvriendelijke energie op het vlak van federaal gebouwenpark, wat verandert er voor de gebruiker bij de nieuwe beheersovereenkomst van Fedesco…. De betrokken actoren in dat kader zijn Regie der gebouwen en Fedesco. - Voor het Brussels Gewest is de invoering van het Energieprestatiecertificaat voor openbare gebouwen nog lopende voor een aantal instellingen. Het in kaart brengen (een overzicht) van de belangrijkste parameters van het certificaat - voor de betrokken gebouwen - zou een extra toelichting zijn om de energieresultaten (ook elektriciteit) die hier weergegeven worden te bevestigen. - Streven naar een efficiënter beheer van technische installaties in handen van de property manager van het gebouw of van onderhoudsfirma. Het betreft hier vrij vaak bij gebouwen die geen eigendom zijn van de Staat. De participatie van deze actoren op het vlak van energie-efficiëntie verhogen. - Toename van individuele meters in gebouwen met meerdere huurders - Evalueren of de geconstateerde stijgingen bij een aantal vestigingen in 2011 of 2012 tijdelijk waren of er meer aan de hand is.
22
Enkel vestigingen met vergelijkbaar cijfermateriaal van zowel 2010 als 2012 werden in rekening gebracht (n = 17)
23
Art. 5 (‘Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties’) van de Europese energie-efficiëntie richtlijn (2012/27/EU) specifieert dat vanaf 1 januari 2014 jaarlijks 3% van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door hun centrale overheid dient gerenoveerd te worden.
20
5.3. ENERGIE-EFFICIENTIE: ELEKTRICITEIT Algemeen kan het elektriciteitsverbruik in kantoren in 2 grote luiken opgesplitst worden: - Verbruik gerelateerd aan gebouw-technische installaties (HVAC-installaties, liften, verlichting, enz. ) - Verbruik gerelateerd aan organisatie-gebonden activiteiten zoals ICT-materiaal (Pc’s, printers, servers) en individuele apparaten (koelkasten, drankverdelers, specifieke apparatuur, enz. ).
Kengetallen 2012 Gemiddelde score van het elektriciteitsverbruik /bruto-oppervlakte (kWh/mb²) Gemiddelde score van het elektriciteitsverbruik /nuttige-oppervlakte (kWh/mn²) Gemiddelde score van het elektriciteitsverbruik / VTE (kWh/VTE)
Groep 1 en 2 (n=22) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3) Groep 1 en 2 (n=23) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3) Groep 1 en 2 (n=21) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3)
BELGIË 2012 76
NEDERLAND 2011 -
ZWITSERLAND 2009-2010 57 kWh / m²
-
-
110 kWh / m²
57 kWh / m²
-
-
3.648 kWh/medewerker
6.785 kWh/medewerker
-
-
(80 / 68)
113 43 121 (125 / 118)
172 75 3.703 (4.017 / 3.194) 9.339 1.484
21
Elektriciteitsverbruik per bruto oppervlakte en per nuttige oppervlakte 201224
250
300
262
Elektriciteitsverbruik per bruto- en nuttige oppervlakte - 2012 (Groep 1 & 2)
83
41
121 76 22 25
115
200 109
56
68
94
106 135
124
76
77
53
95
130
129 90
95 56
92 78
72
76 82
94
96 112
158
88
86
51
B&B
15 18
BTC
106
126
155 44
50
34 37
100
103
150
115
128
200 79
kWh/m²
250
0 FPB
Kans.
MOB PODDOBELSPO RVP ECO At VVVL FAVV WASO P&O D* Bruto-opp.
Nuttige opp.
POD MI*
Gem. bruto opp.
SZ
RSVZ JJ RSVZ REGIE W
ECO NG
RVA
Beliris JUS bA FIN NG BZ L
BZ W
Gem. nuttige opp.
Elektriciteitsverbruik per bruto- en nuttige oppervlakte - 2012 327
(Groep 3) 350 202
300
114
50
58
50
29
61
93
43
100
60
150
96
200 77
kWh/m²
250
75 43
0 FAVV Gem
Bruto-opp.
24
FAVV Melle
FAVV Gentbrugge
Nuttige opp.
RVA Brugge
Gem. bruto opp.
RVA Char
RVA Gent
Gem. nuttige opp.
Gegevens FAVV D en POD MI enkel interne verbruiksgegevens (zonder verbruiksgegevens gemeenschappelijke technische installaties)
22
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - De verbruiken per oppervlakte situeren zich voor groep 1 & 2 tussen de 15 en 115 kWh / mb² (18 en 262 kWh/mn²) voor groep 3a tussen de 60 en de 202 kWh / mb² (93 en 327 kWh/mn²) voor groep 3b tussen de 29 en de 58 kWh / mb² (60 en 114 kWh/mn²) De variatie aan waarden zijn vermoedelijk te verklaren door een verschil in grootte van technische installaties, ook de ouderdom, de efficiëntie en het soort onderhoud van deze installaties speelt ook een rol spelen. Voor organisatie gebonden apparatuur drukken de milieucriteria (onder meer de energie efficiëntie) maar ook het gedragspatroon van de gebruikers een stempel op het verbruik. - 10 vestigingen van de 25 hanteren ‘berekende’ (op basis van bezette oppervlaktes) verbruikswaarden. - FAVV D en POD MI hebben te kennen gegeven dat ze een deel van een gebouw betrekken en hun cijfers betreffen het intern elektriciteitsverbruik. Het verbruik van gemeenschappelijke technische installaties is niet inbegrepen. Dit verklaart het verschil met POD DO en SZ die eveneens in hetzelfde gebouw gevestigd zijn maar geen individuele tellers hebben. De waarden van POD DO en SZ (berekende waarden) ligt – zoals bij verwarming – dicht bij elkaar. - De hoge verbruikspieken per nuttige oppervlakte versus verbruik per bruto-oppervlakte (Kanselarij, Regie en FOD FIN NG) zijn gerelateerd met het feit dat de nuttige oppervlakte grosso modo de helft bedraagt van de totale oppervlakte. Bij Regie is de nuttige oppervlakte ongeveer 37% van de brutooppervlakte. Bovendien beschikken deze 3 vestigingen over grote serverlokalen, wat ook een impact kan hebben op het verbruik. - De scores van BTC, FOD B&B en FOD Biz W – berekende verbruiken - liggen ook bijzonder laag in vergelijking met de gemiddelde waarden. - De 2 vestigingen van RSVZ zijn de enige gebouwen die niet uitgerust zijn met een koelinstallatie, wat de iets lagere score dan het gemiddelde kan verklaren. - De verbruikswaarden bij groep 3a (FAVV) zijn gebonden aan de specifieke taken en bijhorende instrumenten en apparatuur. Zo hangt het verbruik bij FAVV Gembloux ook af het aantal en soort gerealiseerde analyses (kerntaken). - De verbruikswaarden bij groep 3b (RVA) liggen beduidend lager dan de gemiddelde kantoren. Het feit dat het kleinere regionale kantoren betreft zal hier vermoedelijk een rol spelen.
23
Kans.
BTC
B&B
MOB PODDO BELSPO
RVP
ECO At VVVL
FAVV D*
4.306
3703
705
849
4.689
2.621
2.320
3.811
3.558
3.403
2.112
5.202 1.706
3.027
3.015
3.690
4.590
5.589
1.714
3.207
FPB
4.559
8.500 6.175
9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0
Elektriciteitsverbruik per VTE - 2012 (Groep 1 & 2)
835
kWh/VTE
Elektriciteitsverbruik per VTE 2012
WASO
P&O
POD MI*
SZ
RSVZ JJ RSVZ W RVA
Beliris JUS bA FIN NG
BZ L
BZ W
kWh/VTE
Elektriciteitsverbruik per VTE - 2012 (Groep 3 ) 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0
14.632
7.607 5.779 1.484 FAVV Gem FAVV Melle
938
FAVV RVA Brugge RVA Char Gentbrugge
2.031
1.484
RVA Gent
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - De individuele verbruikswaarden per VTE (groep 1 en 2) liggen tussen 705 en 8.500 kWh/VTE. - De Kanselarij blijkt een grote verbruiker te zijn. In vergelijking met de score per oppervlakte-eenheid scoort FOD FIN NG hier beter. Net zoals bij verwarming speelt de indicator ‘bezetting’ hier een rol. Deze parameter verklaart eveneens het verschil tussen de POD DO en SZ. De lage score van FAVV D en POD MI ligt in het feit dat bij deze instellingen enkel het intern verbruik in rekening werd genomen. - De FAVV laboratoria (in groep 3a) hebben andere functies dan kantoorwerkzaamheden en hebben ook een ander bezettingsprofiel. - De regionale kantoren van RVA (groep 3b) scoren ook hier lager dan de klassieke hoofdkantoren. In deze kantoren is ook de bezettingswaarde lager.
24
De aankoop van groene stroom (groep 1 & 2 &3) Het absoluut verbruik voor elektriciteit bedroeg in 2012:
Aandeel aangekochte groene en grijze stroom (2012)
↗
30%
Groen: 17.090.260 kWh ->444 ton CO2-emissies
56.959.274 kWh
70% groene stroom
grijze stroom
↘
Grijs: 39.424.911 kWh -> 15.888 ton CO2-emissies
↘
Milieuvriendelijk: 444.103 kWh -> 0 ton CO2-emissies
6.443 ton minder CO2-uitstoot door de aankoop van groene stoo
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - In 2012 werd er 56.515.171 kWh aan elektriciteit verbruikt, waarvan 30% als groene stroom werd aangekocht. Verwacht wordt dat vanaf 1 januari 2013 het aandeel ‘groene’ stroom drastisch zal toenemen door het inwerking treden van het raamcontract van Regie der Gebouwen. - Zonder ‘groene’ stroom zou het totaal aan (indirecte) CO2 emissies25 door elektriciteitsverbruik in 2012 22.775 ton bedragen. - De WKK van RVP levert in 2012 444.103 kWh aan milieuvriendelijke energie op. - Bij RVA koopt zowel het hoofdkantoor als al de regionale kantoren groene stroom aan.
%
Aandeel aangekochte groene stroom 2012
25
120 100 80 60 40 20 0
100
16,3
5
0
100
0
100
100
100
0
100
10
10
0
100
100
100
0
100
100
10
0
0
86
86
100
100
100
2,4
Conversiefactoren: 1kWh grijze stroom -> 0,403 kg CO2-equivalenten en 1kWh groene stroom -> 0,026 kg CO2-equivalenten (Bron: Site ‘Energievreters’)
25
Evolutie elektriciteitsverbruik per bruto oppervlakte Evolutie elektriciteitsverbruik / bruto-oppervlakte (Groep 1)
56
74 74 66 67
76 75 72
79 78
93 96 95 90
88 96 81 86
110
13 15 15 15
40
99 96
106 97
89 90 89 88 36 32 37 34
60
90 85 82 78 76
80
54 52 53 50 46 44
100
80 74 84 70 74 79
kWh / mb²
120
102 101 108 105 103
123 115
140
123
139 142
160
20 0 FPB
Kans.
BTC
B&B
MOB 2006
PODDO 2007
BELSPO 2008
2009
RVP 2010
ECO At 2011
VVVL
FAVV D
WASO
P&O
POD MI
SZ
2012
Algemene tendensen verbruik per bruto-oppervlakte GROEP 1 (n=11)26: Het gemiddelde verbruik per bruto-oppervlakte van groep 127 is in 2012 t.o.v. 2010 flink afgenomen (-5,8 %) Een analyse per instelling toont aan dat: - Er zitten schommelingen in het verbruik, sommigen vestigingen kennen in 2011 of 2012 een stijging van het verbruik: 8 vestigingen kennen in 2011 t.o.v. 2010 een verdere daling of stagnatie (voor 3 vestigingen is een stijging merkbaar). 9 vestigingen kennen in 2012 t.o.v. 2011 een verdere daling of stagnatie (voor 2 vestigingen is een stijging zichtbaar) De stijging van het verbruik in 2012 t.o.v. 2010 is terug te vinden bij 2 vestigingen. - RVP kent – over 6 jaar - een opmerkelijke daling van meer dan 30%. Ook FOD WASO kan een daling van meer dan 20% t.o.v. 2007 voorleggen.
26 27
BELSPO verhuisde in de loop van 2010, vandaar dat enkel waarden voor het jaar 2011 en 2012 weergegeven worden Enkel de vestigingen met beschikbaar cijfermateriaal zowel van 2010 als 2012 werden hier vergeleken
26
Evolutie elektriciteitsverbruik / bruto-oppervlakte (Groep 2)
63 56
41 41
57 56 53 60 61 53
60
52 54 54 51
80
83
100 78 71
kWh/mb²
120
107 109
140
107 107 105 108 111 114 106
124 113 101 95 98 95
140
160
22
40 20 0 RSVZ JJ
RSVZ W
REGIE
RVA 2006
2007
Beliris 2008
2009
2010
JUS bA 2011
FIN NG
BZ L
BZ W
2012
Algemene tendensen verbruik per bruto-oppervlakte GROEP 2 (n=4)28: Het gemiddelde verbruik per bruto-oppervlakte van groep 229 is in 2012 t.o.v. 2010 afgenomen (-4,5 %). Een analyse per instelling toont aan dat: - Het verloop toont aan de er in 2011 een klein piekje optreedt t.o.v. 2010, welke in 2012 weerom verdwijnt. - Al de verbruiken liggen onder de waarden van het referentiejaar. - RSVZ JJ en REGIE kennen een daling van meer dan 30% t.o.v. van hun referentiejaren.
28 29
Beliris, JUS bA, FIN NG, BiZ L en BiZ W niet geanalyseerd Enkel de vestigingen met beschikbaar cijfermateriaal zowel van 2010 als 2012 werden hier vergeleken
27
Algemene tendensen verbruik per bruto-oppervlakte GROEP 3 (n=2): Het gemiddelde verbruik per bruto-oppervlakte van groep 330 is in 2012 t.o.v. 2010 toegenomen (3,6 %). Een analyse per instelling toont aan dat: - Het verbruik FAVV Gembloux kent een lichte daling. De laatste jaren vindt een heroriëntatie van de activiteiten plaatst naar minder verbruikende analyses en maakt men gebruik van alternatieve en meer economische technische analyses . - Het verbruik FAVV Melle neemt toe. Naar aanleiding van een energie-audit is één van de voorziene maatregelen om het verbruik te reduceren door het voorzien van zonnepanelen (project voor 2013). - De verklaring voor de stijging bij FAVV Gentbrugge: door een steeds verdere uitbreiding in aantal nieuwe analyses met steeds strengere performantiecriteria werd nieuwe hoogtechnologische apparatuur en airco-installaties aangeschaft.
Beste praktijken 2011-2012: 30
In dienst name van een warmtekrachtkoppeling bij RVP in het kader van een energieprestatiecontract met onderhoudsfirma (zie hierna). Buiten de diensturen: controle-rondes waarbij gecheckt wordt of verlichting uit is, afstemming van verlichting op bezettingstijden. Algemene (automatische) uitschakeling van de verlichting na de diensturen. Installatie van aanwezigheid- of bewegingsdetectoren in onder meer sanitaire ruimtes, kitchenettes, traphalen, magazijnen en andere weinig
Enkel de vestigingen met beschikbaar cijfermateriaal zowel van 2010 als 2012 werden hier vergeleken
28
-
-
-
bemande ruimtes. Voorzien van energiezuinige verlichting (spaarlampen, LED-verlichting, elektronische ballasten) of nieuw verlichtingssysteem (cafetaria). Lichtsterktemeters om verlichting aan te passen aan de werkelijke behoefte. Aantal lampen in de gangen met de helft verminderen of 2 van de 3 lampen uitschakelen. Vernieuwen van buitenverlichting (halogeenlamp met meldingssensor) Sensibilisatie, betrokkenheid van het personeel verhogen. Vermindering van het aantal koelkasten en diepvriezers , voorzien van koelkamer i.p.v. diepvriezers. Schrappen van groot aantal van individuele printers, voorzien van multifunctionele toestellen met automatisch standby-functie. Vervanging van klassieke beeldbuisscherm door LCD-scherm. Verdeelschakelaars met aan/uit-knop Bestaande koelgroep vervangen door energiezuinige, free-chilling toepassen, pompen en ventilatoren van de luchtbehandelingsgroepen voorzien van snelheidsregelaars. Beter afstellen van ijswatergroepen en luchtbehandelingsgroepen aan werkelijke noden. Afschaffen van een groot deel van de drankautomaten. Plaatsing van zonnefilms op vensters gericht op het zuiden en zuidwesten Opstart dossier plaatsing van zonnepanelen op dak van labo FAVV. Energieaudits Samenwerking met FEDESCO voor monitoring verbruiksgegevens Aankoopbeleid met focus op energiezuinige ICT-toestellen en andere energie-verbruikende producten
Aandachtspunten voor de toekomst Bovenop de al gemelde punten onder puntje 5.2. Verwarming: - Mogelijkheid om serverlokalen te voorzien van afzonderlijke tellers - Evalueren of de constateerde stijgingen bij een aantal vestigingen tijdelijk waren of er dan toch meer aan de hand is. - Continu promoten van duurzame/milieuvriendelijke aankopen. Nood aan effectieve indicatoren in dat kader. Warmtekrachtkoppeling (WKK) bij RVP Principe van een WKK: Bij een WKK wordt warmte en elektriciteit in eenzelfde installatie opgewekt. Een WKK is een grote motor die aangedreven wordt door een brandstof (aardgas). De hoogwaardige warmte die vrijkomt bij het verbranden van de brandstof wordt eerst gebruikt voor het produceren van mechanische energie, die dan verder via een alternator wordt omgezet in elektrische energie. Hierna blijft de laagwaardige restwarmte over, en deze wordt dan gebruikt om te voldoen of om bij te dragen aan de specifieke warmtevraag van een instelling. Niet alleen de laagwaardige restwarmte wordt benut maar ook de warmte aanwezig in de rookgassen kan zoveel mogelijk gerecupereerd worden en gebruikt om het water van het verwarmingssysteem te verwarmen.
29
Enkele cijfers van het hoofdkantoor RVP (de WKK werd eind 2010 geïnstalleerd): Gasverbruik Stookolieverbruik Elektriciteitsverbruik Totaal verbruik Opgewekte milieuvriendelijke energie door WKK (verwarming) Opgewekte milieuvriendelijke energie door WKK (elektriciteit) 6% van de totale elektriciteitsbehoefte wordt geleverd door de WKK
2010 262.959 kWh 6.961.034 kWh 7.954.450 kWh 15.178.443 kWh -
2012 1.926.238 kWh 4.875.878 kWh 6.945.310 kWh 13.747.426 kWh 733.000 kWh 444.103 kWh
ALGEMENE VASTSTELLING inzake evolutie elektriciteitsverbruik Het gemiddeld elektriciteitsverbruik per mb² voor groep 1 & 2 nam met 5,4 % af tussen 2010 en 2012. We stellen een positieve evolutie vast inzake een vermindering van het elektriciteitsverbruik. In grote lijnen wordt bespaard op gebouw-technisch vlak (technische installaties) en op organisatorisch vlak (aankoop van producten en gedragspatroon). Wat het eerste punt betreft, blijft het cruciaal om aan een duidelijk en op middellange en/of lange termijn gericht energiebeleid te blijven werken (reeds besproken onder puntje 5.2). Op het organisatorisch vlak begint de invloed van de verplichtingen inzake duurzaam aankoopbeleid en de beschikbare instrumenten (gids van duurzame aankopen, ICDO-werkgroep duurzame aankopen en raamcontracten met duurzame criteria) hieromtrent vruchten af te werpen (Zie ook puntje 5.11). Bewustwording en participatie zijn ook hier belangrijke sleutelelementen. Naast een vermindering van het verbruik worden steeds meer acties genomen om over te stappen naar groene stroom. Op deze wijze kan de indirecte CO2-uitstoot gereduceerd worden. De toepassing van hernieuwbare/milieuvriendelijke energie is eveneens een zeer positieve tendens. In de nabije toekomst (vermoedelijk 2013) zullen ook de eerste zonnepanelen op het dak van een FAVV labo in werking gaan. Maar deze weg verder te bewandelen is een beleid en een programma inzake hernieuwbare energie onontbeerlijk . Wat de niet-kantooractiviteiten betreft (FAVV Gembloux), is het vermeldingswaardig dat de dienst door het invoeren van geautomatiseerde analysetechnieken het verbruik wenst te doen afnemen.
30
5.4. ENERGIE-EFFICIENTIE GEBOUW - Nieuw Om de evolutie in energie-efficiëntie beter te begrijpen, werd er gepolst naar de realisatie van ‘energieaudits’ in de betrokken vestigingen. Een energieaudit licht een gebouw door op energetisch vlak en kan energiebesparende maatregelen op het terrein van de structuur van het gebouw, de techniek en het gedrag voorstellen. Energie-efficiëntie van een gebouw verbeteren kan onder meer door kleine maatregelen te nemen (bijv. bewegingsdetectoren in ruimtes die weinig of zelden bezet worden) of door beïnvloeding van het gedrag van het personeel (bijv. licht doven bij het verlate van een vergaderzaal). Maar een fundamentelere verbetering op het vlak van energie-efficiëntie bereikt men door het nemen van ingrijpende maatregelen (bijv. voorzien van gevel- of dakisolatie of van energie-efficiënte/ hernieuwbare technische installaties). Heeft er een energieaudit plaatsgevonden? Groep 1 (n=17)
Heeft de energieaudit tot effectieve maatregelen geleid?
JA voor 9 vestigingen (1 vestiging: blanco antwoord – 1 vestiging kreeg geen goedkeuring IF om audit te realiseren)
FPB (datum audit 2005) Kanselarij (2009) - Fedesco BTC (2012) - Fedesco FOD MOB (paar jaar geleden) - Fedesco RVP (2007/2008) - Externe firma FOD WASO (2011) - ? FOD P&O (2012) - Fedesco POD MI (datum audit 2012) - Externe firma FOD SZ (2010) - Fedesco
Groep 2 (n=10)
JA voor 3 vestigingen (2 vestigingen: blanco antwoord – nog geen audits bij 5 nieuwkomers) RSVZ JJ (2004) – Externe firma RSVZ W (2004) – Externe firma ECO NG (?) - ?
Groep 3 (n=6)
FPB: Ja (Tussen 2005 en 2009) Kanselarij: Ja (maatregelen lopen nog (huisnummer 14)) BTC: Nog geen maatregelen genomen FOD MOB: Bezwaar / Geen medewerking eigenaar (derde) RVP: Tal van maatregelen werden reeds genomen (in het kader van het energieprestatiecontract blijft dit thema actueel) FOD WASO: Ja FOD P&O: Ja POD MI: Nee (‘Données trop limitées pour identifier la part des consommations énergétiques dans les charges annuelles, besoin de revoir le mode de comptage/facturation pour clarifier’) FOD SZ: Nee (Bezwaar eigenaar (derde) voor een gedeelte van de maatregelen(dossier momenteel geblokkeerd))
RSVZ JJ: Ja RSVZ W: Ja ECO NG: Ja
JA voor 5 vestigingen FAVV Labo Gembloux (2012) – Eigen personeel
31
FAVV Labo Melle (2010) – Externe firma FAVV Labo Gentbrugge* (2011/2012) RVA Brugge** (?) – RVA Gent** (?)
FAVV Labo Gembloux : Nog niet (aanvraag ingediend bij Regie). Project zonnepanelen niet realiseerbaar omwille van gebouw-technische redenen. FAVV Labo Melle: Ja (nog lopende) waaronder het plaatsen van zonnepanelen op het dak (Fedesco) FAVV Labo Gentbrugge: Ja (nog lopend) RVA Brugge: Nee RVA Gent: Nee
*Door eigen personeel + verwarmingsaudit door Regie **Audit: energieprestatiecertificaat ‘Openbaar Gebouw’
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - Audits zijn waardevol. Tijdens een energieaudit worden de interacties tussen verschillende parameters onderzocht, worden de pijnpunten op het vlak van energie zichtbaar en wordt een lijst opgesteld met te nemen maatregelen. - Het uitvoeren van de voorgestelde maatregelen blijken ook effectief te zijn. Dit is duidelijk zichtbaar in de evolutiegrafieken bij FPB, Kanselarij, RVP, FOD WASO en RSVZ JJ. - Sommige maatregelen zijn ingrijpend: Vervanging van gevels, vervanging van technische installaties door meer energie-efficiëntie, optimaliseren van de regeling van HVAC-installaties, relighting projecten, voorzien van nieuw glas… . Deze ingrepen gaan uiteraard gepaard met een budgettaire impact. - Om audits te laten valoriseren, dient natuurlijk ook voldoende budget voorzien te worden om de maatregelen uit te voeren. - Het is belangrijk om energieaudits periodiek uit te voeren of resultaten regelmatig te raadplegen. Besparingsmaatregelen en terugverdientijd veranderen in functie van de tijd aangezien zowel de energieprijzen als de technologische ontwikkelingen evolueren (refererend naar de energieprestatiecertificaten die ook verplicht periodiek hernieuwd worden) AANDACHTSPUNTEN VOOR DE TOEKOMST: - Het in kaart brengen van de resultaten inzake energieprestatiecertificaten als hulpmiddel prioritaire vestigingen te bepalen waar energie-audit aangewezen is.
32
5.5. ENERGIE-EFFICIENTIE: BRANDSTOFVERBRUIK DIENSTWAGENS In vergelijking met de vorige benchmarking - waar enkel brandstofverbruiksgegevens (liters) opgevraagd werd –is deze rubriek verfijnd met volgende parameters: Per brandstoftype (diesel, benzine, elektrische, andere) : - totaal aantal verbruikte liters brandstof - totaal aantal gereden kilometers - totaal aantal wagens Een gemiddelde ecoscore voor het ganse wagenpark. Een positieve tendens – in vergelijking met eerste benchmarking – is dat er dit jaar meer instellingen deelgenomen. Dit kan erop wijzen dat de instellingen steeds meer rekening houden met de milieu-impact van dienstwagens en hieromtrent gegevens registreert. Er dient opgemerkt te worden dat een aantal ook bestelwagens (laadwagens) in rekening heeft gebracht.
AANTAL WAGENS PER BRANDSTOFTYPES31 Het wagenpark van de deelnemers32 (n=20) telt 1198 wagens waarvan 755 diesel, 416 benzine en 3 elektrisch. 726 wagens (61%) worden benut door de FOD Financiën, 162 wagens (14%) door FOD Mobiliteit en Vervoer en 80 wagens (7%) door de FOD Economie. Een interessant gegeven is dat deze 2 laatsten- alsook FOD VVVL - elk over een elektrische wagen beschikken33
Aantal wagens volgens brandstoftype (2012) 3; 0%
419; 35% 776; 65%
diesel
benzine
elektrisch
31
In de bevraging werd gepolst naar het aantal diesel-, benzine- en elektrische wagens. Bij het analyseren van de gegevens kwamen we tot de constatatie dat het opnemen van het aantal hybride wagens ook een interessante parameter is. We zullen dit verder bekijken voor een volgende benchmarking. 32 Geen gegevens betreffende het wagenpark van de Regie der Gebouwen en FOD Biz W. FOD ECO, FAVV, RSVZ en FOD FIN: gegevens voor het wagenpark van de ganse organisatie. De POD DO beschikt over nul dienstvoertuigen. 33 FOD Economie beschikt over een kleine bestelwagen die 100% elektrisch rijdt. FOD MOB beschikt over een TOYOTA PRIUS Plug-in (deze laatste kan ook op een andere brandstof rijden dan elektrisch).
33
GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK (Groep 1 & 2 & 3):
Het totaal verbruik aan brandstof in 2012 bedroeg:
Brandstofverbruik volgens brandstoftype, uitgedrukt in liters (2012)
233.139 liter benzine (minstens 2.917.492 Km)> 536 ton CO2-emissies
233.139 (18%)
1.091.375 liter diesel (minstens 10.223.698 km) -> 27.126 ton CO2-emissies 1.091.375 (82%)
diesel
benzine
34
Op basis van het aantal gereden kilometers en de verbruikte hoeveelheid brandstof, werd het gemiddeld brandstofverbruik voor diesel- en benzinewagens berekend:
5,25 5,13
5,80 4,90
5,08
7,80
6,53 6,43
7,50 8,21
6,89
5,74 4,08
5,37 5,56
9,38
11,22
6,00
6,46
7,79 7,73
8,56 8,55 6,02 6,01
6,84 6,84 6,73 6,73
8,00
6,25 6,28
10,00
7,38 7,31
12,00 6,96 8,08
liter per 100 km
Gemiddeld brandstofverbruik voor diesel en benzine - 2011 en 2012
4,00 2,00 0,00 FPB
B&B
MOB
BELSPO
Gemidd.verbruik 2011 (diesel)
34
RVP
FAVV
WASO
Gemidd.verbruik 2012 (diesel)
P&O
POD MI
SZ
Gemidd.verbruik 2011 (benzine)
RVA
FIN
RVA Brugge RVA Char
RVA Gent
Gemidd.verbruik 2012 (benzine)
Conversiefactoren: 1 liter benzine -> 2,3 kg CO2-equivalenten; 1 liter diesel -> 2,688 kg CO2-equivalenten (Bron: Site ‘Energievreters’)
34
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - Het gemiddelde verbruik is sterk afhankelijk van de ouderdom van het wagenpark, de ecoscore (type wagen), de afgelegde afstanden en het rijgedrag. - Het dieselverbruik in 2011 schommelt tussen de 5,25 en 9,38 en in 2012 tussen de 4,08 en 8,11 liter/100 km. Het gemiddeld dieselverbruik (FIN NG niet meegerekend )tussen 2011 (6,59 l/100 km)en 2012 (6,32 l/100km) is met 4% gedaald. FOD P&O en POD MI kennen de grootste daling. - Het benzineverbruik in 2011 schommelt tussen 6,31 en 11,22 en in 2012 tussen de 5,38 en 8,55 liter/100 km. Het gemiddeld benzineverbruik (FIN NG niet meegerekend) tussen 2011 (8,03 l/100 km)en 2012 (6,69 l/100km) is met 17% gedaald. FAVV en FOD P&O kennen de grootste daling. ECOSCORE: Er werd eveneens gepolst naar de gemiddelde ecoscore35 van het wagenpark. We ontvingen een beperkt aantal antwoorden (n=9):
46 46
55 55
52,5
55,2 55,2 49
53 53
60
57 56
60 60
66,5 66,5
70
Ecoscore 2011 en 2012
50 40 30 20 10 0 FPB
B&B
RSVZ
RVA
Beliris
2011
FIN
BZ L
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - De gemiddelde ecoscore van de 9 deelnemers in 2012 bedraagt 54,8. - De laagste gemiddelde ecoscore bedraagt 49 en de hoogste gemiddelde ecoscore bedraagt 66,5. - Op 2 jaar tijd is er weinig verloop. Het zal interessant zijn om deze parameter in de toekomst verder op te volgen en zeker bij de instellingen met een groot wagenpark (FOD FIN, FOD MOB en FOD ECO).
RVA RVA Char Brugge
2012
35
De Ecoscore is een milieuscore voor voertuigen. Deze score geeft met andere woorden een indicatie van de globale milieuvriendelijkheid van een voertuig. Hiervoor worden verschillende schade-effecten mee in rekening gebracht: broeikaseffect, luchtkwaliteit (gezondheidseffecten & effecten op ecosystemen) en geluidshinder. De Ecoscore wordt uitgedrukt in een waarde tussen 0 en 100: hoe hoger de score, hoe milieuvriendelijker het voertuig. Tijdens de analyse van de gegevens kwamen we tot de conclusie dat in de toekomst dat een opsplitsing tussen een gemiddelde ecoscore voor diesel- en voor benzinewagen verfijnde informatie oplevert.
35
Om een indicatie te hebben waar het federaal gemiddelde zich bevind t.o.v. een Belgisch gemiddelde geven we hier een grafiek weer afkomstig van een studie van VITO. Hieruit valt af te leiden dat – in het jaar 2012 - de gemiddelde ecoscore voor bedrijfs (personen) voertuigen 56,2 bedraagt. Op federaal niveau bevinden zich 2 instellingen zich boven het Belgisch gemiddelde. In dat zelfde rapport vinden we eveneens volgende ecoscores terug: 63.0 voor benzine en 55.2 voor diesel. Bron: Grafiek uit de studie van VITO – ‘Analyse of the Belgian Car Fleet 2012’
Beste praktijken 2011-2012: - Aankoop van hybride en elektrische wagens - Vervangen van 2 dieselvoertuigen door 2 kleine benzine stadswagens. - Cursus eco rijden Buiten de diensturen: controle-rondes waarbij gecheckt wordt of verlichting uit is, afstemming van verlichting op bezettingstijden. Algemene AANDACHTSPUNTEN VOOR DE TOEKOMST: - De ecoscore36 als graadmeter voor de milieuprestaties van een voertuig neemt alsmaar toe. Zo is er de omzendbrief 307 quinquies maar ook het bedrijfsvervoerplan van het Brussels gewest verplicht het opnemen van de ecoscore in de criteria bij aankoop of leasing van wagens. - De POD DO stelt voor om een aantal milieucriteria van wagens voortaan mee op te nemen in de lijst van kernindicatoren.
36
De ecoscore laat toe om de milieuprestaties van een voertuig in te schatten door rekening te houden met de belangrijkste milieueffecten die het voertuig veroorzaakt: opwarming van de aarde (voornamelijk door CO2), luchtvervuiling (bv. door fijn stof en stikstofoxiden, met impact op de mens en ecosystemen) en geluidsoverlast.
36
Kengetallen 2012 BELGIË 2012
Gemiddeld brandstofverbruik dieselwagens (l/100 km) Gemiddeld brandstofverbruik benzinewagens (l/100 km) Gemiddelde ECOSCORE
37
VITO -
37
Groep 1,2 en 3(n=15)
6,42
Groep 1,2 en 3 (n=7)
6,81
-
Groep 1,2 en 3 (n=9)
54,8
56,2
Bron: Grafiek uit de studie van VITO – ‘Analyse of the Belgian Car Fleet 2012’
37
5.6.WATERVERBRUIK Kengetallen 2012
Gemiddelde score van het waterverbruik / VTE (m³/VTE)
Groep 1 en 2 (n=23) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3) Groep 1 en 2 (n=24) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3)
Gemiddelde score van het waterverbruik / Brutooppervlakte (m³/mb²)
BELGIË 2012
NEDERLAND 2011
ZWITSERLAND 2009-2010
10,4
10,4 m³/VTE
11,2 m³/medewerker
-
-
-
-
-
-
(11,0 / 9,3)
17,0 3,8 0,224 (0.239 / 0,199)
0,194 0,112
Waterverbruik per VTE 2012
13,4 9,4 4,2
4,4
8,2
11,1
9,1
7,9
12,8
8,7 5,5
10,4
1,4
5,0
4,9
2,8
7,0
10,0
12,3
16,1 8,4
12,6
15,0
14,3
m³/ VTE
20,0
14,8
25,0
23,3
27,2
Waterverbruik per VTE 2012 (Groep 1 & 2 30,0
0,0 FPB
Kans.
BTC
B&B
MOB PODDOBELSPO RVP ECO At VVVL FAVV D WASO P&O
POD MI
SZ
RSVZ JJ RSVZ W
RVA
Beliris JUS bA FIN NG BZ L
BZ W
38
Waterverbruik per VTE (Groep 3 - 2012) 18,3
20,0
25,0
168.505.000 liters
12,8
20,0 15,0
of 59 liters per werkdag per VTE
RVA Char
RVA Gent
3,8
1,8
5,0
4,4
10,0 5,1
m³/VTE
In 2012 bedroeg het totale waterverbruik:
0,0 FAVV Gem FAVV Melle
FAVV RVA Brugge Gentbrugge
Overzicht soort tappunten per deelnemer: FPB
Kans.
BTC
B&B
MOB
PODDO
BELSPO
RVP
ECO At
VVVL
FAVV D
WASO
P&O
POD MI
SZ
RSVZJJ
RSVZW
REGIE
ECO NG
RVA
Beliris
JUS bA
FIN NG
BZ L
BZ W
FAVV Gem
FAVV Melle
FAVV Gentbrugge
RVA Brugge
RVA Char
Toiletten
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
J
Kitchettes
J
J
J
J
J
J
J
J
N
J
J
J
J
gg
J
J
J
J
N
N
J
J
J
N
J
J
J
J
N
N
N
Tech installaties
J
J
N
N
J
J
J
J
J
J
N
J
gg
N
J
N
N
N
J
N
J
J
J
J
N
N
N
N
N
N
N
Grootkeuken
N
J
N
N
J
J
N
J
J
N
N
J
J
N
J
J
N
J
J
J
N
N
J
J
N
J
N
N
N
J
J
Regenwaterrecup
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
gg
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
J
N
J
Grondwater
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
gg
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
Spaarknop toilet
J
N
J
J
J
N
J
J
gg
J
J
J
J
N
N
J
J
gg
N
N
J
N
J
J
N
J
J
J
N
N
J
Debiet begrenzer
N
N
N
gg
gg
J
J
gg
gg
J
gg
J
N
N
J
J
J
gg
N
gg
N
N
J
J
N
J
N
N
gg
gg
gg
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - De verbruikswaarden per VTE liggen Voor groep 1&2 tussen de 1,4 en 27,2 m³/VTE Voor groep 3a tussen de 12,8 en 18,3 m³/VTE Voor groep 3b tussen de 1,8 en 4,4 m³/VTE - Koppelen we de individuele resultaten aan het soort aftappunten (zie tabel), dan is er een verband. Algemeen kan gesteld worden dat waterverbruik per VTE afhankelijk is van het soort en aantal aftappunten (aanwezigheid van kitchenettes, technische installaties met waterverbruik en keukens) en de soort
39
RVA Gent
activiteiten (bijv. laboratorium, …). Bovendien is het waterverbruik voor technische installaties afhankelijk van de klimatologische weersomstandigheden. In de vele vestigingen ontbreken bijkomende tellers om deel-verbruiken (bijv. verbruik technische installaties) te registreren. - Een gemiddeld verbruik van 10,5 m³ per VTE per jaar (groep 1 & 2) omrekenen naar een dagelijks 38verbruik, levert de waarde van 60 liter per VTE per werkdag op. - De scores van groep 3a (labo’s FAVV) dient gekoppeld te worden aan hun specifieke kerntaken. Zo is het waterverbruik bij FAVV Gembloux gekoppeld aan de gerealiseerde analyses. - Ten slotte een primeur: de eerste vestigingen waar regenwater gerecupereerd wordt, zijn bekend. Het betreft RVA Brugge en RVA Gent.
Waterverbruik per bruto-oppervlakte 2012 Het waterverbruik kan ook per oppervlakte-eenheid weergegeven worden.
0,52
0,60
0,49
Waterverbruik per bruto-oppervlakte 2012 (Groep 1 & 2)
0,29
0,31
0,22
0,03
0,10
0,12
0,15
0,23
0,17
0,17
0,32 0,22
0,16
0,25
0,25
0,12
0,11
0,20
0,27
0,18
0,17
0,30
0,18
m³ / mb²
0,40
0,31
0,50
0,10 0,00 FPB
38
Kans.
BTC
B&B
MOB PODDO BELSPO RVP
ECO At VVVL FAVV D WASO
P&O POD MI
SZ
RSVZ JJ RSVZ W RVA
Beliris JUS bA FIN NG
BZ L
BZ W
Op basis van 220 werkdagen
40
FAVV Gem FAVV Melle
FAVV RVA Brugge Gentbrugge
RVA Char
0,126
0,158
0,053
0,252 0,158
0,300 0,250 0,200 0,150 0,100 0,050 0,000
0,172
m³/mb²
Waterverbruik per bruto-oppervlakte 2012 (Groep 3)
0,112
RVA Gent
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - Een omrekening van de gemiddelde waarde van groep 1 en 2 naar een dagelijks verbruik, levert ons een dagelijks verbruik op van 1 liter per 1 m² brutooppervlakte39. - In vergelijking met het verbruik per VTE stellen we vast dat vestigingen met een lage bezetting hier over het algemeen hoger scoren t.o.v. gemiddelde.
Waterbesparingsmaatregelen: In deze benchmarking werd gepolst naar de aanwezigheid van maatregelen om het waterverbruik in te perken zoals: *het voorzien van een spaarknop of andere maatregelen om waterverbruik van toilet te reduceren *de aanwezigheid van debietbegrenzers in waterkranen
39
Op basis van 220 werkdagen.
41
Aandeel maatregelen besparing waterverbruik toilet
Aandeel 'debietgrenzer in waterkraan'
7%
30%
33%
33% 60%
37% Maatregelen
Geen maatregelen
Geen gegevens
Debietbegrenzer
Geen debietbegrenzer
Geen gegevens
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - 60% heeft maatregelen inzake genomen om het waterverbruik van toiletten te reduceren - Bij de beantwoording van de aanwezigheid van debietbegrenzer merken we eerst en vooral de hoge score blanco stemmen (33%). Dit zou kunnen een indicatie zijn dat de mogelijkemaatregel onvoldoende bekend is bij een aantal instellingen. Bij 30% van de vestigingen zijn er in het kraanwerk wel debietgrenzers aanwezig. De toepassing van deze systemen hangt af van de bestaande technische installaties en kan niet veralgemeend worden.
Evolutie waterverbruik per VTE:
7,1 8,4 7,9 7,9
14,2 16,7 15,7 11,2 12,8
8,5 8,5 7,7 6,9 8,1 8,7
5,5 5,5
6,7 5,9 5,6 4,9
1,4
5,0
12,0 11,6
10,2 10,9 10,3 12,7 9,8 12,3
16,8
17,9 18,0 16,4 16,1 3,7
4,2 3,6 3,2 3,3 2,7 2,8
10,0
8,5 8,0 8,1 8,8 10,0 8,4
7,8 8,2 7,0
15,0
12,1 12,6
m³ / VTE
20,0
15,8 16,6 16,6 14,4 19,2 14,3
25,0
21,8
30,0
26,8 27,7 25,8 22,3 23,7 23,3
27,2
Evolutie waterverbruik per VTE (Groep 1)
0,0 FPB
Kans.
BTC
B&B
MOB
PODDO 2006
2007
BELSPO 2008
RVP 2009
2010
ECO At 2011
VVVL
FAVV D
WASO
P&O
POD MI
SZ
2012
42
Algemene tendensen waterverbruik per VTE GROEP 1 (n=11): Het gemiddelde waterverbruik per VTE van groep 1 is in 2012 t.o.v. 2010 is afgenomen (5 %). Toch dient deze score genuanceerd te worden omdat bepaalde aftappunten afhankelijk zijn van een aantal externe factoren die moeilijk beheersbaar zijn zoals aantal bezoekers en weersomstandigheden. Een evaluatie per instelling: - In 2012 t.o.v. 2010 is er voor 9 vestigingen een daling of stagnatie zichtbaar (voor 2 vestigingen is een stijging zichtbaar). - Sterke dalingen (meer dan 30%) t.o.v. referentiejaar vinden we terug bij FOD VVVL (-59%), FPB (-35%) en BTC (-34%). - De plotse stijging van het waterverbruik bij FPB in 2011 is toe te schrijven aan een technisch falen (geblokkeerde vlotter in de koeltoren).
23,3
Evolutie waterverbruik pet VTE (Groep 2)
4,2
4,4
8,7
7,3 8,4 8,8 9,3 9,3 9,4 8,2
9,3 9,4
13,7 13,4
16,3
9,6 7,3 6,7 8,9
10
9,6 10,0 9,4 9,0 10,1 11,1
15
8,0 7,8 9,8 9,3 11,0 9,1
m³/VTE
20
14,8
19,9
25
5 0 RSVZ JJ
RSVZ W
REGIE
ECO NG 2006
RVA 2007
2008
Beliris 2009
2010
2011
JUS bA
FIN NG
BZ L
BZ W
2012
Algemene tendensen waterverbruik per VTE GROEP 2 (n=3): Het gemiddelde verbruik van VTE van groep 2 is in 2012 t.o.v. 2010 is licht toegenomen met 2,8%. Toch dient deze score genuanceerd te worden omdat bepaalde aftappunten afhankelijk zijn van een aantal externe factoren die moeilijk beheersbaar zijn zoals aantal bezoekers en weersomstandigheden. Een evaluatie per instelling: - In 2012 t.o.v. 2010 kent 1 vestiging een stijging. - Geen volledige gegevens van Regie en ECO NG voor 2011 en 2012.
43
2009
FAVV RVA Brugge Gentbrugge 2010
2011
4,1 4,4
FAVV Gem FAVV Melle
6,0 5,1
2,1 1,8
15,3 18,3
17,3 20,0
13,8
10,3
19,0
24,1
19,0
30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0
12,8
m³ / VTE
Evolutie waterverbruik per VTE (Groep 3)
RVA Char
RVA Gent
2012
Algemene tendensen waterverbruik per VTE GROEP 3 (n=2): Het gemiddelde verbruik van VTE van groep 3 is in 2012 t.o.v. 2010 is stabiel gebleven. Een evaluatie per instelling: De daling bij de vestiging in Gembloux wordt als het ware geneutraliseerd door een stijging in de vestiging van Melle. Deze laatste verklaart de stijging in 2011 aan één enkele occasionele activiteit (reiniging van keien) een waarvan het verbruik op 35m³ geschat wordt. BESTE PRAKTIJKEN: - Recuperatie van regenwater voor toiletspoeling. - Technische maatregelen: Bijstelling van de waterkranen om het waterverbruik te verminderen, vervanging van lekkende vlotters in de spoelbakken, dubbele (groot/klein debiet) spoelknop voorzien. Vernieuwing van waterontharder (minder zout- en waterverbruik) bij de regeneratie van de harsen (labo). - Sensibilisatiecampagnes om betrokkenheid te stimuleren (melding van lekken, …)- Reinigings-producten of –methoden voorzien die weinig of geen water vereisen.
ALGEMENE VASTSTELLING inzake evolutie waterverbruik Het gemiddeld verbruik van water voor groep 1 &2 is met 3 % gedaald tussen 2010 en 2012. De evolutie van deze indicator dient met de nodige prudentie geïnterpreteerd worden. Ze is immers sterk afhankelijk van externe niet beheersbare factoren (aantal bezoekers en klimatologische gegevens). Het gebruikt van regenwater voor toiletspoeling is positief signaal om kostbaar met water om te springen. Het voorzien van meer sub tellers kan verduidelijking brengen welke tappunten de grote verbruikers zijn.
44
5.7.PAPIERVERBRUIK Papiergebruik is een typisch milieuaspect dat voorkomt bij elke overheidsdienst. Het is een aspect dat ook een duidelijke evolutie kent en het is een thema waar elke medewerker van een instelling betrokken is.
Kengetallen 2012 Gemiddelde score van het waterverbruik / VTE (m³/VTE)
Groep 1 en 2 (n=23) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3) 40 Groep 1 en 2 (n=23) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3)
Aandeel gerecycleerd/duurzaam papier
BELGIË 2012
NEDERLAND 2011
ZWITSERLAND 2009-2011
35,3
30,6 kg / VTE (papierinkoop) -
85kg/medewerker (ook drukwerkpapier) -
100 % (100 % /100 %)
-
100 % 100 %
-
Aandeel gerecycleerd papier: 43% -
(33,4 / 39,2)
21,2 40,3
20,0
50,1
26,7 0,2
10,0
33,6
35,3
31,3
28,6
22,2
33,2
37,3
47,0
55,7
48,8 25,6
30,9
33,1 17,0
30,0
24,0
33,3
40,0 23,2
kg / VTE
50,0
28,8
47,8
60,0
40,5
Papierverbruik per organisatie/vestiging 2012 (Groep 1 & 2)
56,8
Papierverbruik per VTE
0,0 FPB
Kans.
BTC
B&B
MOB PODDO BELSPO
RVP
ECO At
VVVL
FAVV Org
Gerecycleerd/Duurzaam
WASO
Ander
P&O POD MI
SZ
RSVZ
ECO NG
RVA
Beliris JUS bA
BZ L
BZ W
Gemidd.
40
FOD FIN heeft geen verbruiksgegevens voor 2012 meegedeeld, maar uit de cijfers ontvangen voor 2011 blijkt dat het aandeel duurzaam/gerecycleerd papier daar 52% bedraagt.
45
50,0
20,0
29,7
40,3
20,7
25,1
30,0
17,9
kg / VTE
40,0
43,9
47,4
Papierverbruik per vestiging/organisatie 2012 (Groep 3)
10,0 0,0 FAVV Gem FAVV Melle
FAVV RVA Brugge RVA Char RVA Gent Gentbrugge
Gerecycleerd/Duurzaam
Ander
Gemidd. RVA
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - Een gemiddeld verbruik voor groep 1 en 2 van 35,3 kg per VTE komt neer op ongeveer 32 A4-vellen per werkdag41 per VTE. - De scores van de 3 labo’s van FAVV (groep 3a) zijn een fractie van de totale verbruik van de ganse organisatie FAVV, weergegeven in groep 1&2 - Wat de gemiddelde score van de groep 3b betreft, blijkt deze dit maal hoger te liggen dan de gemiddelde van groep 1&2. Maar deze groep zit nog in de opstartfase en kan nog tal van maatregelen nemen. - Buiten een heel klein aandeel bij RSVZ, kiezen al instellingen voor duurzaam en /of gerecycleerd papier. - Een belangrijke element bij deze indicator is dat sommige verbruiken gebaseerd zijn op stocktellingen en dus geen reële telling van de printers of kopieerapparaten.
41
Op basis van 220 werkdagen per jaar en 1A4-blad weegt 4.99 gram
46
Evolutie van het papierverbruik per VTE
29,7 37,8 40,7 37,3
16,8 30,1 19,8 22,2
50,7 49,5 29,2 27,7 33,2
VVVL
87,1 84,4 82,4 60,3 60,1 55,7
33,3 41,3 36,2 24,1 25,6
ECO At
42,7 53,3 45,6 48,8
61,7 62,7 42,3 39,0 25,6 30,9
107,3 49,0 39,9 45,7 45,1 38,6 33,1
23,0 12,0 24,0 17,1 22,0 23,0 17,0
30,8 24,0
70,8 58,7 37,6 42,5 34,6 28,8
50,0
53,6 46,3 36,1 39,5 37,3 33,3
100,0
54,1 47,8
150,0
31,3 28,7 34,5 25,8 22,5 13,6 23,2
kg / VTE
200,0
94,4 79,0 69,7 40,5
171,3 173,5
Evolutie papierverbruik per VTE - Groep 1
0,0 FPB
Kans.
BTC
B&B
MOB
PODDO 2006
2007
BELSPO 2008
RVP 2009
2010
2011
FAVV Org
WASO
P&O
POD MI
SZ
2012
Algemene tendensen papierverbruik per VTE GROEP 1 (n=11)42: Het gemiddeld verbruik is tussen 2010 en 2012 met 19% afgenomen. Een analyse per instelling: - In deze evolutiegrafiek zijn de schommelingen beperkt. T.o.v. 2010 zijn er slechts 2 instellingen die in 2012 een kleine stijging kennen maar hun resultaten in 2011 waren dan weer beter dan deze van 2010. Maar over de ganse lijn valt is het een duidelijk vermindering dat hier zichtbaar is. - T.o.v. de referentiejaren, constateren we in 2012 volgende besparingspercentages: RVP, B&B, FOD ECO AT besparen meer dan 50% P&O, WASO,BELSPO, BTC, FPB besparen tussen de 30 en 40% VVVL, POD DO en MOB besparen tussen 20 en 30%
42
Enkel vestigingen met vergelijkbaar cijfermateriaal van zowel 2010 en 2012 werden in rekening gebracht
47
Evolutie papierverbruik per VTE - Groep 2
26,7
33,6
52,2 47,0
37,9 31,3
38,1 28,6
40,0
27,0
35,4 35,8 36,0
60,0
52,8
46,4 44,5 51,5 47,9 58,3 57,0
kg /VTE
80,0
57,2 50,1
82,0
100,0
20,0 0,0 RSVZ
REGIE
ECO NG
RVA 2007
2008
Beliris 2009
2010
JUS bA 2011
FIN NG
BZ L
BZ W
2012
Algemene tendensen papierverbruik per VTE GROEP 2: Te weinig data om een vergelijking met 2010 te maken. Een analyse per instelling: -Bij RSVZ is het zo dat tot 2010 de waarden gelden voor het complex waartoe de 2 deelnemende vestingen behoren, vanaf 2011 zijn de cijfers van toepassing voor de ganse organisatie. Wat dus wil zeggen dat voor papierverbruik het referentiejaar 2011 is.
Algemene tendensen papierverbruik per VTE GROEP 3/ Geen data om een vergelijking met 2010 te maken.
20,7
FAVV RVA Brugge RVA Char Gentbrugge 2011
43,9
37,7
47,4
29,7
42,5
FAVV Gem FAVV Melle
19,7
25,1
22,9
17,9
15,6
70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0
64,5
Evolutie papierverbruik per VTE - Groep 3
RVA Gent
Een analyse per instelling: -Onvoldoende data voor analyse. - FAVV Gembloux koppelt de stijging in 2012 t.o.v. 2011 een stijging van het aantal analyses en een herstructurering van de dispatching. Ook bij FAVV Melle is de papierconsumptie gekoppeld aan de kernactivitieten (analyses). - Over de cijfers van de RVA-kantoren werd gemeld dat het om aangekochte hoeveelheden betreft.
2012
48
Milieulabels Aangezien de aankoop van milieuvriendelijke/duurzaam papier duidelijk ingeburgerd is, was er interesse naar de soort milieulabels dat het meeste aangekocht werd in 2012:
Soort milieulabel papier 2012 Groep 3
6
Groep 2
1
3
Groep 1
1
3
0
2
1
4
5 4
6
8
6 10
12
14
16
Aantal instellingen /vestigingen Blanco
EU-Ecolabel
Blaue Engel
FSC / PEFC
BESTE PRAKTIJKEN: - Voor sensibilisering, gebruik maken van informatie op volgende website www.moinsdepapier.be - Toepassen van ‘lock print’ (afdruk zal effectief pas plaatsvinden door een code aan de printer te bewerkstelligen) - Het E-government43-verhaal dat bij verschillende instellingen toegepast wordt. - Verdere realisatie van het project “ECOPRINTING” bij FOD ECO At. Multifunctionele toestellen voor een gemeenschappelijk verbruik werden op alle verdiepingen van het Atrium geplaatst. In de volgende jaren zal men geleidelijk de individuele printers verwijderen die meestal niet in de recto-verso kunnen printen en een geïndividualiseerd systeem van papierverbruik instellen voor de multifunctionele toestellen.
43
E-government refereert aan het gebruik van informatie en communicatie technologie (ICT) om informatie en diensten aan burgers, bedrijven en overheden ter beschikking te stellen
49
5.8.AFVAL De scheiding van afvalstoffen en het selectief inzamelen ervan is, voor de veel instellingen, één van de eerste stappen in het proces van afvalbeheer. Hiertoe werden gescheiden afvalbakjes voorzien. Frequente motivatiecampagnes zijn nodig om dit doel niet uit het oog te verliezen. De tweede stap zoveel mogelijk afval te voorkomen (afvalpreventie) en het hergebruik te promoten (inkttoners, plastiek dopjes van PMD). En ondertussen denken we ook steeds van de afvalproblematiek bij de aankoop van materiaal, door het voorzien van de nuttige criteria hieromtrent in de overheidsopdrachten. Net zoals in de eerste benchmarking, blijft een nauwkeurige registratie een pijnpunt voor vele vestigingen.. Alleen voor papier en karton beschikt meer dan de helft van de deelnemers over accurate gegevens. Voor de andere afvalstromen is de accuraat van de gegevens nog minder betrouwbaar. Vrij vaak worden het aantal liters of het aantal containers (m³) geregistreerd of worden het aantal vuilniszakken geteld en vermenigvuldigd met gemiddelde. De hieronder weergegeven kengetallen zijn dus m de nodige marge te interpreteren. De labo’s van FAVV kennen ook nog een belangrijke hoeveelheid laboafval gekoppeld aan hun kernactiviteiten.
Kengetallen 2012
Gemiddelde score hoeveelheid geproduceerd Afval ‘Papier en Karton’ (kg / VTE)
Gemiddelde score hoeveelheid geproduceerd ‘Restafval’ (kg / VTE) Gemiddelde score hoeveelheid geproduceerd PMDafval (kg / VTE)
Groep 1 en 2 (n=16) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n= 3) Groep 3b – RVA (n=3) Groep 1 en 2 (n=10) (groep 1/groep 2) Groep 1 en 2 (n = 9) (groep 1/groep 2)
BELGIË 2012
NEDERLAND 2011
ZWITSERLAND 2009 - 2010
63,7
-
-
56,2
-
-
45,8 (30,4 / 81,8)
-
-
5,1
-
-
(51 / 85)
(3,7 / 7,9)
Omwille van de beperkte hoeveelheid cijfers en de lage graad van accuraatheid data, bespreken we hierna enkel de evolutie van de afvalstroom ‘papier en karton’.
50
Papier en karton 164
Hoeveelheid Papier en Karton-afval per VTE - 2012 (groep 1 & 2) 180 160 140
72
59 JUS bA
65
53
96 59
66
74
46
Beliris
64
40
60
56
80
75
100 53
25
40
16
kg / VTE
120
20 0 FPB
MOB
PODDO
BELSPO
RVP
ECO At
VVVL
FAVV D
POD MI
SZ
RSVZ Complex
RVA
FIN NG
BZ L
72
58 65
59
53
79
136 164
99 82 87 95 113 96
75
47,05 65,99
111
122 101 16
VVVL
64 74
111 104
ECO At
39
66 69 83 73 58 40
27,4 45,9
50
24,0 24,6
69,6 55,6
100
49 60 44 53
kg / VTE
150
67 63 69 65 66 59
200
106 78 117 74
180 184
Evolutie hoeveelheid papier en karton-afval per VTE (groep 1 en 2)
0 FPB
MOB
PODDO
BELSPO
RVP
2007
FAVV D
2008
2009
P&O
POD MI
2010
2011
SZ
RSVZ Complex
RVA
Beliris
JUS bA
FIN NG
BZ L
2012
VASTSTELLINGEN VAN DE ANALYSE: - Alhoewel de juistheid van de cijfers mee de scores beïnvloed, merken we over de ganse lijn een daling. - Voor de bezetters van de FINTO (POD DO FAVV D en SZ), is sinds 2010 een accurate meting van toepassing door een nieuwe overheidsopdracht waarin deze activiteit voorzien werd - De scores van RSVZ betreffen het ganse complex waartoe ook RSVZ JJ en RSVZ W behoren
51
5.9. MOBILITEIT Uit een analyse van de verschillende milieuverklaring, blijkt dat er een tendens is om steeds meer aandacht te geven en acties te ondernemen in het kader van mobiliteit. De 3-jaarlijkse diagnostiek woon-werkverkeer van FOD Mobiliteit en Vervoer, alsook de recente Brusselse wetgeving inzake het Bedrijfsvervoerplan, zetten duurzame mobiliteit in de schijnwerpers. Het mobiliteitsthema is dit jaar in 3 luiken onderverdeeld: - de duurzame woon-werkverkeer (hoofdtraject) – indicator - de dienstverplaatsingen naar het buitenland - de promotie van dienstverplaatsingen per fiets a) Woon-Werkverkeer (Hoofdtraject)
Kengetallen 2012 BELGIË 2012 Gemiddelde score van het duurzame woon44 werkverkeer (hoofdtraject)
Groep 1 en 2 (n=22) (groep 1/groep 2) Groep 3a – FAVV (n=3) Groep 3b – RVA (n=3)
NEDERLAND 2011
91 %
ZWITSERLAND 2009 -2010
-
-
(90,8 / 91,5)
29,7 62,2
%
2008
44
96,0
99,0
91,6
93,2
80,7
79,3 90,4
89,3 90,8
90,0
90,3
77,3
81,0
91,4 92,7
90,0 95,8
75,0 90,1
88,0 93,0
89,7 91,6
94,2 92,9
92,3 90,8
90,8
90,0 85,9
99,5 76,5
94,7 94,3
78,0 95,5
82,1 84,5
84,4
120,0 100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0
81,0 81,0
Aandeel duurzaam woon-werkverkeer - groep 1 en 2
2011
‘Duurzaam woon-werkverkeer’ omvat volgende transportwijzen: trein, metro, bus, fiets en te voet.
52
68,2 38,0
24,0
23,0
27,0
%
60,0
45,5
80,0
40,0
72,8
Aandeel duurzaam woon-werkverkeer - groep 3
20,0 0,0
2008
2011
VASTSTELLING VAN DE ANALYSE: - Groep 1 &2 : - De gegevens van 2011 verschillen wat van de voorgaande gegevens voor FOD ECO AT en FOD ECO NG (in 2008: alleen ambtenaren City Atrium, in 201145: personeel van City Atrium, North gate en WTC III), voor RSVZ (soortgelijk verhaal als bij FOD ECO) en voor BELSPO omwille van een verhuis naar een ander gebouw in 2010. Deze veranderingen verantwoorden de andere resultaten in 2011 versus 2008. - De forse stijging bij de POD DO kan verklaard worden door een laag aantal VTE’s en een vrij groot personeelsverloop tussen 2008 en 2010. - Er zijn verder geen plotse dalingen zichtbaar. - Groep 3: - Voor de labo’s van FAVV komt het effect van regionale afdelingen in niet-grote steden naar voor. De kantoren van RVA zijn ook regionaal gelegen maar wel in grote steden en aldus beter bereikbaar met een duurzaam transportmiddel.
b) Dienstverplaatsingen naar het buitenland Dienstverplaatsingen naar het buitenland zijn sterk afhankelijk van de corebusiness van een instelling en internationale/Europese projecten of ontwikkelingen. Voor instellingen met een hoog cijfer op teller buitenlandse reizen, kan deze activiteit een belangrijke milieu-impact teweegbrengen. De meeste buitenlandse dienstreizen vinden plaats met de trein of met het vliegtuig.’ Vliegen is verreweg de meest vervuilende vorm van vervoer. Hoe korter de afgelegde afstand, hoe groter de vervuiling: op een traject van 500 km verbruikt een vliegtuig 5 keer meer brandstof dan een trein terwijl voor een afstand van 1000 km het verbruik 2,8 keer zo groot is. Voor verplaatsingen over korte en middellange afstanden (tot 600 à 1000 km, afhankelijk van de 45
Volgens de Brusselse reglementering inzake woon-werkverkeer kunnen verschillende vestigingen van eenezelfde instelling, binnen een bepaalde afstandsschaal, als één enkele site beschouwd worden.
53
mogelijkheden) is het dus beter om voor de trein te opteren aangezien de impact ervan op het milieu duidelijk geringer is’46. De milieu-impact kan dus gereduceerd worden door de keuze voor het vliegtuig te beperken, althans voor korte en middellange afstanden. De opzet van de bevraging in de benchmarking was om een idee te krijgen of instellingen regels hanteren betreffende de keuze van transportmodus bij buitenlandse dienstreizen. Stand van zake n inzake ‘Regels transportmodus m.b.t. buitenlandse dienstreizen’: 7 instellingen beschikken over een dienstnota of geschreven regels inzake de te hanteren transportmodus bij buitenlandse vliegreizen. Hierin valt op dat de grenswaarde tot welke afstand de trein de voorkeur geniet verschilt. De gemelde grenswaarden zijn 300, 500, 800 of 900 km.
50
CO2-emissies dienstreizen trein
2000
Ton CO2
28,0
251,1 89,0
0,0 0,1
379,7 399,0
227,9 119,4
9,9 13,7
Kans.
260,8 241,7
FPB
1,2 1,6
45,6 2,9
500
0
16,9 5,5
0,02
0,00 0,07
1000
2,16 1,95
8,70 5,20
0,00 0,00
6,53 6,90
0,07 0,16
0,10 0,11
0,07 0,01
20
3,70 3,80
30 0,95 0,60
Ton CO2
C02-emissies dienstreizen vliegtuig
1500
40
10
1.724,0 1.767,0
47,00 47,00
Registratie overeenstemmende CO2-uitstoot Het zijn vooral de federale EMAS-geregistreerde vestigingen/instellingen (groep 1) die de emissiewaarden inzake vliegtuig- en treinreizen hebben meegedeeld.
0
Tr 2011
Tr 2012
BTC
B&B
MOB PODDO BELSPO VVVL POD MI Vl 2011
SZ
BiZ W
Vl 2012
Vrijwillige CO2-compensatie47: BTC en FOD VVVL, de twee diensten met de hoogste scores in CO2-uitstoot (vliegtuig), hebben in 2011 en 2012 geopteerd om de CO2-uitstoot van vliegtuigdienstreizen48 vrijwillig te compenseren. 46
Bron: http://www.climatechange.be/spip.php?article563 Vrijwillige CO2-compensatie is een marktmechanisme waarbij een persoon (een natuurlijke persoon of een rechtspersoon) in een project investeert ter compensatie van de broeikasgasemissies die veroorzaakt worden door een van zijn activiteiten: vliegtuigreizen, dagelijks gebruik van de wagen, verwarming van bedrijfsgebouwen of (recenter) evenementen als concerten, festivals enz. 47
54
2011 2012
BTC compenseerde 1720 ton CO2-emissies 1767 ton CO2-emissies
FOD VVVL compenseerde 380 ton CO2-emissies 399 ton CO2-emissies
BESTE PRAKTIJKEN: - Installatie van videoconferenties-systemen - Informaticatoepassing voor registratie aanvragen buitenlandse missies. - Met de CO2-compensatie investeert BTC mee in een duurzaam project van methaancaptatie in een verwerkingsinstallatie van vast afval in Dar Salaam in Tanzania. Het project is geregistreerd onder het nummer UNFCCC Project 0908 ‘Landfill gas recovery at Mtoni Dumpsite’ (http://www.co2logic.com/home.aspx/en/OUR+CLIMATE+PROJECTS/In+Africa/Dar+es+salaam+CO2+unfccc.html) - Ook FOD VVVL financiert op haar buurt duurzame projecten (http://www.myclimate.org/fr/projets-de-protection-climatique.html)
c) Dienstverplaatsingen per fiets Om bij te dragen aan een duurzaam mobiliteit nemen heel wat instellingen tal van maatregelen om de fiets als transportmiddel voor kleine dienstverplaatsingen te promoten. Bovendien verplicht de Brusselse wetgever49 parkeerplaatsen voor fietsen, dus waarom deze verplichte infrastructuur dan ook niet optimaal benutten. Het doel van de bevraging was een idee te krijgen welke maatregelen de instellingen hieromtrent er in 2011 en 2012 al genomen hebben.
48
BTC heeft ook een deel van de emissies t.g.v. elektriciteitsverbruik gecompenseerd De Brusselse wetgever vermeld in het Bedrijfsvervoerplan voor bedrijven met meer dan 100 werknemers in een vestiging volgende eis: ‘ Er moeten voldoende parkeerplaatsen voor fietsen, vermeerderd met 20%, beschikbaar zijn voor de werknemers die met de fiets naar uw vestiging komen. Dit aantal mag nooit lager liggen dan 20% van de beschikbare plaatsen voor motorvoertuigen.’ 49
55
Maatregelen fietspromotie in 2012
Maatregelen fietspromotie in 2011 Maatr7: Andere 0
6
Maatr6: Opleiding
8
Maatr5: Bewustmakingsactie of evenement
10
8
5
Maatreg4: Bluebike 0 Maatr3: Villo-abonnement
Maatr7: Andere
16
4
2
Maatr2: Leasing fietsen 0 Maatr1: Aankoop fietsen
8
Maatr2: Leasing fietsen
9 5
5
Nee
7
16
10
8
20
25
Blanco
14
1
7
15
8
7
Maatr1: Aankoop fietsen
8
15
3
Maatr3: Villo-abonnement
Aantal vestigingen
Ja
7 10
Maatreg4: Bluebike 0
11
9
0
14
10
11 5
Specifieke acties voor fietspromotie (n=22)
16
7
Maatr5: Bewustmakingsactie of evenement
10 10
7 3
Maatr6: Opleiding
9
12
1
11 11
Specifieke acties voor fietspromotie (n=24)
0
5 Ja
Nee
6 7
10
15
6 20
25
30
Blanco
Uit de bevraging blijkt dat in 2011 en 2012 meer dan 40% van de deelnemende vestigingen specifieke acties ondernam om de fiets te promoten. De meest populaire maatregelen in dat kader zijn : -
Bewustmakingsacties of specifieke evenementen Aankoop van dienstfietsen Opleiding Voorzien van een Villo-abonnement.
BESTE PRAKTIJKEN: - Gebruik en registratie van het VILLO-aanbod. - Deelname aan vormingsmiddag van Pro Velo ”Met de fiets in de stad” - Deelname aan Bike Experience - Uitbreiding aantal parkeerplaatsen voor fietsen (het aanbod uitbreiden) -Met de CO2-compensatie investeert BTC mee in een duurzaam project van methaancaptatie in een verwerkingsinstallatie van vast afval in Dar Salaam in Tanzania. Het project is geregistreerd onder het nummer UNFCCC Project 0908 ‘Landfill gas recovery at Mtoni Dumpsite’ (http://www.co2logic.com/home.aspx/en/OUR+CLIMATE+PROJECTS/In+Africa/Dar+es+salaam+CO2+unfccc.html) - Ook FOD VVVL financiert op haar buurt duurzame projecten (http://www.myclimate.org/fr/projets-de-protection-climatique.html)
56
5.10. BIODIVERSITEIT Uit de eerste benchmarking viel af te leiden dat het thema biodiversiteit50 en de verplichte overeenstemmende milieuprestatie-indicator weinig bijval kende of als niet-significant bestempeld werd, in dat in het bijzonder voor de vestigingen gelegen in de stad Brussel. Ten dele begrijpelijk omdat het ecologische potentieel - op dat vlak - voor veel kantoren in grote steden beperkt is. Maar biodiversiteit kan worden bewerkstelligd door elk stukje beschikbare ruimte op de grond, de muren, de balkons, de terrasdaken, de trappen en de platte daken te benutten. Bovendien zijn er ook regionale vestigingen waar meer maatregelen op het gebied van biodiversiteit mogelijk zijn. Om het begrip ‘Biodiversiteit’ en mogelijke acties beter kenbaar te maken, heeft de POD DO samen met de FOD Volksgezondheid51 in 2012 specifieke vormingssessies (3 halve dagen) - voor de EMAS-ICDO werkgroep - georganiseerd52. Tijdens deze sessies werd een nuttige waarde-indicator, om het ecologische potentieel op het perceel te beoordelen, toegelicht. Het betreft de zogenaamde Biotoop-oppervlaktefactor (BAF- Biotope Area Factor). Wij hebben deze indicator - naast de al verplichte - vrijblijvend mee opgenomen in deze benchmarking.
De milieuprestatie-indicator voor biodiversiteit – verplicht volgens de EMAS-verordening - is het aandeel ‘landgebruik’, dit wordt bekomen door de bebouwde oppervlakte te vergelijken met de totale perceeloppervlakte.
Kengetallen 2012 Gemiddelde score van het aandeel ‘landgebruik’ (bebouwde oppervlakte / totaal perceeloppervlakte)
Groep 1 en 2 (n=11) Groep 3 (n=5)
BELGIË 2012 0,95
NEDERLAND 2011 -
ZWITSERLAND 2009-2010 -
0,48
-
-
De lage respons bij groep 1&2 (45%) ligt bij het feit dat deze indicator als niet significant bestempeld wordt en dus ook niet opgevolgd wordt. Bij de regionale vestigingen ligt de respons hoger (83%).
50
Het begrip « biologische diversiteit » werd in 1992 tijdens de conferentie van Rio in het leven geroepen. Het biodiversiteitsverdrag (CBR) nam volgende definitie aan: “de variabiliteit onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; dit omvat mede de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen”. 51 FOD Volksgezondheid schreef een overheidsopdracht uit en deze werd toegekend aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Dit instituut verzorgde de opleidingssessies in samenwerking met de Nationale Plantentuin van België en The Climate Consulting Group Factor-X. 52 De aanleiding voor de vormingssessies was één van de conclusies uit de vorige benchmarking.
57
Aandeel ‘landgebruik’ 2012
0,8 0,6 0,4
0,8
1
1
1
1 0,8
1
1
1
1,2
1
(bebouwde opp / totale perceelopp )
0,9
Aandeel 'landgebruik - groep 3 - 2012
(bebouwde opp / totale perceeloppervlakte) 0,98
Aandeel 'landgebruik' - groep 1 & 2 - 2012 1
0,9
0,8 0,6
RVA Brugge
RVA Gent
0,4
0,2 0
0,6 0,6
0,2 0,2
0,1
0 FAVV Gem
FAVV Melle
FAVV Gentbrugge
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: De kantoren van groep 1 en 2 bevinden zich in Brussel stad en cijfers tonen aan dat er bebouwde oppervlakte 80 % of meer de totale perceeloppervlakte in beslag neemt. De cijfers van de regionale kantoren (groep 3) geven een ander beeld weer. Buiten 1 vestiging beschikken regionale kantoren over meer potentieel om maatregelen te nemen op het gebied van biodiversiteit. De biotoop-oppervlaktefactor (BAF)53 Een verfijnde en meer analytische indicator, de zogenaamde Biotoop-oppervlaktefactor, vertegenwoordigt de ratio tussen de ecologisch nuttige oppervlakte en de totale perceeloppervlakte. Bij deze indicator worden bijvoorbeeld groene daken en gevels alsook doorlatende verharde oppervlakten mee in rekening gebracht. Het betrof een ‘vrijwillige’ indicator en aangezien het meeste potentieel bij de regionale kantoren (groep 3)terug te vinden is, brengen we enkel deze in kaart. Voor groep 1 &2 was de respons bijzonder laag, maar we vermelden hier toch de score van BELSPO, daar bedroeg de BAF-indicator 0,24 (zie ook beste praktijken). 53
De BAF-indicator werd door de diensten van de Senaat in Berlijn hebben ontwikkeld in het kader van de stadsontwikkeling en wordt ook door BIM gepromoot. Meer informatie over de biotoop-oppervlakte factor en de berekening: http://www.stadtentwicklung.berlin.de/umwelt/landschaftsplanung/bff/fr/bff_berechnung.shtml of http://documentatie.leefmilieubrussel.be/documents/IF_DWijken_TER02_NL.PDF?langtype=2067
58
BAF (Biotoop- Oppervlaktefactor) - Groep 3 2012 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0
VASTSTELLINGEN UIT DE ANALYSE: - De cijfers bevestigen het ecologisch potentieel voor 5 vestigingen.
0,7 0,468 0,357
0,405
0,056 FAVV Gem
FAVV Melle
FAVV Gentbrugge
RVA Brugge
RVA Gent
Beste praktijken 2011-2012: - Het Platinum gebouw (BELSPO) bedekt een bebouwde oppervlakte van 3800m². Het plat dak van 800 m² boven de vergaderzalen van Belspo en de bibliotheek werd uitgerust met een substraat en bezaaid met een sedummengsel om zo een extensief groendak te bevorderen. Een groene ruimte van 1000 m² (binnenplaats en tuin) sluit aan op het gebouw. De biotoop-oppervlaktefactor (of BAF, Biotope area factor) die de ratio tussen de ecologisch nuttige oppervlakte en de totale perceeloppervlakte vertegenwoordigd is 0,24. AANDACHTSPUNTEN VOOR DE TOEKOMST: - Ondanks het feit dat de biodiversiteitsindicator voor de meeste kantoren gelegen in Brussel als niet-significant beschouwd wordt, blijft deze indicator interessant om op te volgen. Er zijn de regionale kantoren en er kan verwacht worden dat door de verduurzaming van grote steden deze indicator of het thema ‘biodiversiteit’ alleen maar aan belang zal winnen, in het bijzonder bij nieuwbouw en renovaties. isolatiewerkzaamheden, plaatsing van ruimtevoelers v
59
5.11. DUURZAME / MILIEUVRIENDELIJKE AANKOPEN Het milieuzorgsysteem EMAS vraagt ook om een ‘milieuvriendelijk’ aankoopbeleid in de procedures op te nemen. Binnen de overheid bestaan er in dat verband omzendbrieven54 en is er eveneens een ICDO-werkgroep ‘Duurzame overheidsopdrachten’. Niettemin kan gesteld worden dat EMAS mee als hefboom kan fungeren om een duurzaam/milieuvriendelijk aankoopbeleid te implementeren. Milieubesparing op aankoop kan onder meer ingedeeld worden in: • Keuze voor milieuvriendelijke alternatieven (o.a. door opstellen van milieucriteria) • Verminderen van het verbruik van producten en diensten (minder inkoop en minder afval) (bijv. audits inzake vervanging van individuele printers door multifunctionele toestellen). Omdat uniforme indicatoren betreffende milieuvriendelijke/duurzame nog niet eenduidig bepaald zijn en we het thema niet wensten links te laten liggen, werd deze benchmarking van drie aankoopvragen voorzien. Aankoopbeleid
Werd in het milieuzorgsysteem een procedure m.b.t. duurzaam / milieuvriendelijk aankoopbeleid opgenomen of verwezen naar een dergelijke procedure?
4 0 0
BLANCO
26 5
NEE
10
20
25
30
35
30
35
JA
Welk milieulabel heeft de 'allesreiniger' (schoonmaakmiddel) die in 2011 of 2012 werd aangekocht (meest voorkomende label)
7 0
15
5
4
3
10
16 15
20
25
Aantal instellingen/vestigingen BLANCO
54
GEEN
ANDERE
EU-ECOLABEL
Omzendbrief P&O/DO/1 en omzendbrief P&O/DD/2
60
Welk milieulabel hebben de draagbare PC's die in 2011 of 2012 werd…
8
0
5 5
17
10
15
20
25
30
35
Aantal instellingen/vestigingen BLANCO
GEEN
ENERGY STAR EU
VASTSTELLINGEN VAN DE ANALYSE: - Al diensten – die de vraag beantwoorden - beschikken over een procedure inzake milieuvriendelijk/duurzaam aankopen. - Bij de tweede vraag inzake de allesreiniger waren de antwoordopties55 ofwel ‘EU-Ecolabel’ ofwel ‘Nordic Ecolabelling’ ofwel ‘Österreichisher Umweltzeichen’ ofwel ‘Andere’ ofwel ‘Geen’. 53% van de deelnemers opteert voor een allesreiniger met het EU-Ecolabel, 10% benut een allesreiniger met ander milieulabel, 13% benut een reiniger zonder milieulabel en 23% beantwoordde de vraag niet. - Een soort gelijke score vinden we terug bij de derde vraag betreffende draagbare Pc’s. 56% koopt draagbare pc’s aan met het milieulabel ‘Energy Star EU’, 17% koopt aan zonder milieulabel en 27% heeft de vraag niet beantwoord. De mogelijke antwoordopties56 waren: ofwel ‘EU-Ecolabel’ ofwel ‘Nordic Ecolabelling’ ofwel ‘Blauwe Engel’ ofwel ‘TCO’ ofwel ‘Energy Star EU’ ofwel ‘Andere’ ofwel ‘Geen’. - Hoewel dit een zeer beperkte bevraging was, ziet het er – voor deze twee producten – ernaar uit dat er ook effectief milieucriteria bij aankoop in acht worden genomen, maar voor sommigen instellingen is er nog ruimte tot verbetering. BESTE PRAKTIJKEN: - Sinds 1 januari zullen bij de Kanselarij alle overheidsopdrachten van meer dan 5.500 euro (excl.BTW) het voorwerp uitmaken van een “groene fiche” waarin aangegeven wordt of de opdracht al dan niet het voorwerp uitmaakt van sociale en/of milieu-overwegingen. Resultaten 2011: 167 dossiers met “groene fiche” waarbij in 74 fiches duurzame criteria opgenomen werden. Het project wordt in de komende jaren verder afgetoetst en waar nodig verfijnd. -
AANDACHTSPUNTEN VOOR DE TOEKOMST: - De verdere ontwikkelingen betreffende uniforme indicatoren opvolgen. 55
De antwoordopties werden geselecteerd op basis van de vermeldde labels in het standaard lastenboek inzake allesreinigers, raadpleegbaar op de gids van duurzame aankopen 56 De antwoordopties werden geselecteerd op basis van de vermeldde labels in het standaard lastenboek inzake draagbare computers, raadpleegbaar op de gids van duurzame aankopen.
61
5.12.EMISSIES Gebouwgebonden emissies
0 grijze stroom
groene stroom Totaal 2011
gas
stookolie
470 412
grijze stroom
Totaal 2012
groene stroom Totaal 2011
gas
Emissies t.g.v. grijze stroom verbruik Emissies t.g.v. groene stroom verbruik Emissies t.g.v. gasverbruik Emissies t.g.v. stookolieverbruik Totaal gebouw gebonden emissies Gebouw gebonden emissies per 1m² bruto-oppervlakte Gebouw gebonden emissies per 1m² nuttige oppervlakte Gebouw gebonden emissies per VTE
15.563 ton 391 ton 6.349 ton 2.327 ton 24.630 ton 43,10 kg 61,2 kg 1.924 kg
2012 (n = 25) 15.452 ton 411 ton 7.175 ton 2.085 ton 25.054 ton 42,1 kg 64,6 kg 1.993 kg
stookolie
Totaal 2012
Groep 1 & 2 2011 (n = 23)
0
0
32
35
2000
411
391
4000
91
2.327
6000
Ton CO2-eq.
8000
2.085
10000
7.175
12000 6.349
Ton CO2-eq.
14000
500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0
49
16000
Gebouwgebonden emissies - groep 3
15.452
18000
15.563
Gebouwgebonden emissies - groep 1 & 2
Groep 3 (3a/3b) 2011 (n = 6) 49 ton (49 / -) 35 ton (19/16) 412 ton (248 /164) 0 ton 496 ton (316/180)
2012 (n = 6) 91 ton (91/-) 32 ton (17/15) 470 ton (277/193) 0 ton 593 ton (385/208)
(44 /13) kg
(54/15) kg
(66 /23) kg
(81/27) kg
(3.854/447) kg
(4.638/516) kg
62
0,19 0,24 0,28 0,28
0,28 0,29
1,18 1,29
3,64 2,87 2,93 2,57 3,27
2,08 2,12 2,22 1,95 2,24 1,95 0,33 0,34 0,26 0,27
1,58 1,56 1,47 1,89 1,69 1,62
1,54 1,10 1,33
0,73 0,76
2,08 2,17 2,10 2,15 2,01 2,22
4,22 3,88 3,77 2,76 2,46
1,71 1,79 1,76 2,02 1,79 1,85
0,58 0,61
1,00
0,50 0,57
2,00
1,82 1,65 1,53 1,47
3,00
1,07 1,20 1,50 1,56
4,00
3,41 4,12 3,42 2,72 2,68 3,36
ton CO2-eq./VTE
6,00 5,00
(Groep 1)
5,43 5,28
Evolutie gebouwgebonden emissies per VTE
0,00 FPB
Kans.
BTC
B&B
MOB
PODDO 2007
BELSPO 2008
2009
RVP 2010
ECO At 2011
VVVL
FAVV D*
WASO
P&O
POD MI*
SZ
2012
Algemene tendensen gebouw-gebonden emissies per VTE GROEP 1 (n=13)57: Het gemiddeld verbruik is tussen 2010 en 2012 met 14% afgenomen. De plotse dalingen zijn te wijten aan de omschakeling van grijze naar groene stroom.
0,00
0,34
2,22
2,23 2,28
1,80 2,00 0,45
1,22 0,94 0,81
1,36
2,01 2,03 2,21 0,77 1,02
1,00
1,41 1,55
2,00
0,81 1,10
3,00
2,50 2,51
4,00 1,92 1,90 2,46 2,39
Ton CO2eq / VTE
5,00
3,72 3,89
4,78 4,32 4,18 4,29
6,00
4,94 4,54
Evolutie gebouwgebonden emissies per VTE (groep 2)
0,00 RSVZ JJ
RSVZ W
REGIE
ECO NG 2007
57
RVA 2008
2009
Beliris 2010
2011
JUS bA
FIN NG
BZ L
BZ W
2012
Enkel vestigingen met vergelijkbaar cijfermateriaal van zowel 2010 en 2012 werden in rekening gebracht
63
Algemene tendensen gebouw-gebonden emissies per VTE GROEP 2 (n=3)58: Het gemiddeld verbruik is tussen 2010 en 2012 met 52% afgenomen. De plotse dalingen zijn te wijten aan de omschakeling van grijze naar groene stroom. De gegevens van Regie en FOD ECO NG ontbreken voor 2011 en 2012.
7,00
Evolutie gebouwgebonden emissies per VTE (Groep 3) 8,00
5,27
0,60 0,67
2,00 1,00
0,28 0,34
3,00
0,51 0,58
2,28
4,00
3,48
3,76
5,00
3,85
6,00
4,60 4,99 4,42 4,36
Ton CO2-eq. / VTE
7,00
RVA Char
RVA Gent
0,00 FAVV Gem
FAVV Melle 2009
FAVV Gentbr 2010
RVA Brugge
2011
2012
Algemene tendensen gebouw-gebonden emissies per VTE GROEP 3 (n=2)59: Het gemiddeld verbruik is tussen 2010 en 2012 met 8% afgenomen. De plotse dalingen zijn te wijten aan de omschakeling van grijze naar groene stroom.
Emissies t.g.v. dienstreizen
Emissies t.g.v. treinreizen Emissies t.g.v. vliegtuigreizen Totale emissies t.g.v. dienstreizen Compensatie 58 59
Groep 1 & 2 & 3 2011 (n = 9) 69,29 ton 2917,06 ton 2986,35 ton 2100 ton
2012 (n = 11) 65,81 ton 2667,86 ton 2733,67 ton 2166 ton
Enkel vestigingen met vergelijkbaar cijfermateriaal van zowel 2010 en 2012 werden in rekening gebracht Enkel vestigingen met vergelijkbaar cijfermateriaal van zowel 2010 en 2012 werden in rekening gebracht
64
Emissies t.g.v. brandstofverbruik
Emissies t.g.v. dieselverbruik Emissies t.g.v. benzine verbruik Totale emissies t.g.v. dienstreizen
Groep 1 & 2 & 3 2011 (n = 22) 2786,00 ton 562,65 ton 3348,65 ton
2012 (n = 24) 2933,68 ton 536,22 ton 3469,83 ton
65
3.
Conclusies
Het tweede rapport betreffende de benchmarking maakt een balans op van de milieuprestaties van 22 instellingen die 30 vestigingen betrekken. Per milieuthema worden gemiddelde en individuele verbruikswaarden voor 2012 weergegeven, welke aangevuld worden met trends t.o.v. referentiejaren, beste praktijken in 2011/2012 en aandachtspunten voor de toekomst. In het rapport worden de deelnemers in 3 groepen opgedeeld: Groep 1 zijn de EMAS-geregistreerde vestigingen, Groep 2 de nog niet geregistreerde vestigingen en Groep 3 de regionale kantoren of labo’s. De hierna algemene tendensen zijn in hoofdzaak gebaseerd op gegevens van groep 1 en 2. De belangrijkste conclusies per milieuthema: - Op het vlak van gebouw-gebonden energieprestaties blijkt de gemiddelde genormaliseerde verbruikswaarde 2012 inzake verwarming t.o.v. 2010 een terugval kennen. De verbruikswaarden 2012 blijven wel onder de referentiewaarden liggen. Betrokkenen zullen moeten evalueren of de constateerde stijgingen in 2011 of 2012 een eenmalige gebeurtenis was of er meer aan de hand is. Het elektriciteitsverbruik kent een daling. Andere positieve tendensen zijn de aankoop van groene stroom en – voor het eerst - de toepassing van hernieuwbare/milieuvriendelijke technieken. Energie-audits en de realisatie van bijhorende maatregelen, dragen duidelijk bij tot een fundamentele vermindering van het energieverbruik. - Het wagenpark en de bijhorende indicatoren winnen aan terrein in het EMAS-verhaal. Niet verwonderlijk want een auto heeft een effect op de luchtvervuiling, de klimaatopwarming maar ook op de brandstofkosten. De aandacht voor dit thema wordt ook gedreven door de wetgever. Zo is er onder meer het verplicht opnemen van de ecoscore in de aankoopcriteria en /of het toepassen van LCC (Life Cycle Cost). Het zijn nieuwe indicatoren en aldus te vroeg om tendensen vaststellen. - Het waterverbruik is op zich een moeilijk beheersbare indicator. Het is -in een aantal gevallen - sterk afhankelijk van externe factoren zoals het aantal bezoekers en klimatologische omstandigheden (technische installaties). Bovendien ontbreken er vrij vaak gefragmenteerde verbruiksmetingen (verbruik grootkeuken, technische installaties) wegens het ontbreken van stroomafwaartse tellers. Toch is het gemiddeld waterverbruik 2012 t.o.v. 2010 afgenomen. Er is bovendien nog een tweede primeur: in twee regionale vestigingen wordt regenwater gerecupereerd voor toiletspoeling. Een mooi voorbeeld van ‘Hoe omgaan met kostbaar water?’. - Een overheidsdienst zonder papier, een utopie? Wel de tendens betreffende papierverbruik van de afgelopen jaren wijst de andere richting uit. Niet alleen is het verbruik de afgelopen jaren drastisch gedaald maar bovendien is het gebruik van milieuvriendelijk/duurzaam papier de standaard geworden. - Het beheer van afval is positief geëvalueerd in de betekenis van dat er meer gegevens hieromtrent worden bijgehouden en ook steeds meer acties worden genomen. Afval selecteren en voorkomen of verminderen, afval recycleren zijn courante thema’s’ in het EMAS-verhaal. De moeilijkheidsgraad is de gemeenschappelijke noemer in de indicator, namelijk het gewicht uitdrukken per kg. - De federale ambtenaar – werkzaam in het Brussels hoofdstedelijk gewest – verhoogd in 2012 zijn aandeel duurzaam woon-werkverkeer (mobiliteit). Heel wat instellingen ondernemen bovendien tal van acties om de fiets te promoten tijdens de dienstverplaatsingen . Daarnaast zijn er steeds meer regels en de registraties inzake de buitenlandse dienstverplaatsingen. Twee diensten met veel vliegtuigverplaatsingen opteren om de uitgestoten CO2 te compenseren ten voordele van duurzame projecten. Het mobiliteitsthema leeft duidelijk bij heel wat instellingen.
66
- De biodiversiteitsindicatoren zijn jong maar zullen in de toekomst allen maar aan belang winnen, zeker als het zal gaan over renovaties van gebouwen en nieuwbouw. Het huidig potentieel inzake biodiversiteitsacties in grote steden is vandaag laag, maar de regionale kantoren beschikken over heel andere capaciteit op dat vlak. - De mini-enquête inzake duurzame/milieuvriendelijke aankopen wijst aan dat de trend op het juiste spoor zit. - Tot slot het aantal gebouw-gebonden CO2-emissies per VTE of per m² in 2012 versus 2010 neemt af. Dit is in hoofdzaak te danken aan de integratie van de aankoop van groene stroom en de vermindering in elektriciteitsverbruik. De trend, verwarming even buiten beschouwing gelaten, is positief. En dat is in eerste plaats de verdienste van de deelnemers aan deze benchmarking. De rubrieken ‘beste praktijken’ in het rapport bruisen van interessante, leerrijke en creatieve maatregelen. Om het EMAS-verhaal in de toekomst verder te zetten, resumeren we hier toch ook een aantal bemerkingen/hindernissen: - Er is nood aan een toelichting inzake de algemene visie en een bijhorend plan van aanpak inzake energie-efficiëntie van gebouwen bij federale gebouwen. Het kan een belangrijke insteek - en voor sommigen zelf een noodzaak - zijn indien verwacht wordt dat energie-rationalisering verder door gedreven wordt. Hierbij wordt gedacht aan algehele federale doelstellingen, de praktische implementatie van Art.5 van de energie-efficiëntierichtlijn, fundamentele parameters EPC van openbare gebouwen in kaart brengen, voorzien van waarborgen huurcontracten inzake energie-efficiëntie, beleid inzake onderhoudscontracten technische installaties, databank met overzicht technische installaties hun ouderdom en rendementen (voor staatseigendom), de integratie van energiebeleid in het dagelijks behaar van een instelling: een ‘must’ of toch geen kerntaak , het belang van een geïntegreerd energiebeleid, de rol van Regie, Fedesco en instellingen in het energieverhaal. Instellingen hebben nood aan een ‘big picture’. - De hierboven aangehaalde suggestie vloeit voort uit het feit dat een aantal instellingen, de ‘anciens’, hun limiet hebben bereikt wat betreft fundamentele energiebesparingen. Hoe dient daar - in de komende jaren - op worden ingespeeld? - Het milieuzorgsysteem streeft een continue verbetering van de milieuprestaties na, maar de instelling bepaalt zelf de te nemen doelstellingen en legt zelf de te behalen quota’s op. Het rapport leert dat een kwalitatieve energie-audit best deel uitmaakt van het proces om vandaaruit tot effectieve en meetbare doelstellingen te komen. - Het valt op dat in een aantal instellingen het milieuverhaal van bovenuit geschreven wordt - in samenwerking met de milieucoördinator - en dat in participatie met andere betrokken diensten er wel degelijk directe resultaten zijn. - Op het vlak van gegevens inzameling/registratie blijft er een grote versnippering bestaan. Er is EIS, het softwareprogramma van FEDESCO en eigen databanken. EIS registreert – op maandbasis - automatisch gas- en elektriciteitsverbruik, water en stookolie kunnen manueel aangevuld worden. Monitoring met behulp van softwarepakket FEDESCO biedt meer analysemogelijkheden – in hoofdzaak ook toegespitst op energie- en waterparameters, en is niet gratis. Naast de verplichting binnen EMAS wijzen de tendensen inzake milieurapportage vragen om ook andere indicatoren (wagenpark, grondstoffen, afval, biodiversiteit en aankoopbeleid) mee op te volgen en te evalueren. Elke instelling zal ofwel eigen databank aanleggen voor gegevensverzameling of zal een combinatie maken van verschillende mogelijkheden. - Wegens de toename van instellingen met hun bijhorende eigenaardigheden, vestigingen en indicatoren blijft de nood aan een gebruiksvriendelijke en gecentraliseerde databank nodig om de verzameling, compilatie en analyse van gegevens te vergemakkelijken.
67
BIJLAGE 1: Overzicht van de deelnemers en de bijhorende vestigingen. EMAS-geregistreerde deelnemers en vestigingen: DEELNEMERS Het Federaal Planbureau (FPB) De Kanselarij van de eerste Minister (Kans) Nieuw Het Belgische Ontwikkelingsagentschap (BTC) De Federale Overheidsdienst Budget & Beheerscontrole (B&B) De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer (MOB) De Programmatorische federale Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling (POD DO) De Programmatorische federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid (BELSPO) De Rijksdienst voor Pensioenen (RVP) De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (ECO) De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, veiligheid van de Voedselketen en leefmilieu (VVVL) Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV)
VESTIGINGEN Kunstlaan 47-49, 1000 Brussel Wetstraat 14 en 16, 1000 Brussel Hoogstraat 147, 1000 Brussel Koningsstraat 138, 1000 Brussel Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel Kruidtuinlaan 50 bus 8, 1000 Brussel Louizalaan 231, 1050 Brussel Zuidertoren, 1060 Brussel Vooruitgangstraat 50, 1210 Brussel (City Atrium C) Eurostation blok 2, Victor Hortaplein 40/10, 1060 Brussel (North Gate II en III) Hoofdkantoor: Kruidtuinlaan 55, 1000 Brussel Laboratorium van Gembloux: Chaussée de Namur 22, 5030 Gembloux Laboratorium van Melle: Brusselsesteenweg 370 A, 9090 Melle
De Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Werk en Sociaal Overleg (WASO) De Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie (P&O) De Programmatorische federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie (POD MI) De Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid (SZ)
Laboratorium van Gentbrugge: Braemkasteelstraat 59, 9050 Gentbrugge Ernest Blerotstraat 1, 1070 Brussel Wetstraat 51, 1040 Brussel WTC II, Koning Albert II-laan 30, 1000 Brussel Kruidtuinlaan 50, 1000 Brussel
68
Nog niet EMAS geregistreerde-vestigingen (op 31/05/2013): DEELNEMERS De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (ECO) Het Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) De Regie der Gebouwen (REGIE) De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)
De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer (MOB) – Beliris De Federale Overheidsdienst Financiën Nieuw De Federale Overheidsdienst Justitie Nieuw De Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken Nieuw
VESTIGINGEN Koning Albert II-laan 16, 1000 Brussel Jan Jacobsplein 6, 1000 Brussel Waterloolaan 77, 1000 Brussel Gulden Vlieslaan 87, 1060 Brussel Hoofdkantoor: Keizerslaan 7-9, 1000 Brussel Bijkantoor: Emmanuel de Neckerestraat 5 - 8000 Brugge Nieuw Bijkantoor : Rue du Pont neuf 7, 6000 Charleroi Nieuw Bijkantoor : Jan Samijnstraat 1, 9050 Gent Nieuw Voorlopig Bewindstraat 9-15, 1000 Brussel Nieuw North Galaxy, Koning Albert II-laan 33, 1030 Schaarbeek Nieuw Bordet A, Waterloolaan 115, 1000 Brussel Nieuw Leuvensesteenweg 1-3, 1000 Brussel Nieuw
69