BEGRIP STURING Bureau Frontlijn OPLOSSING Vallen & Opstaan PRIORITEITEN
Toekomst
TRAJECT
OUDERS ASSERTIEF
Toekomst
CREATIEF DOEKOE MATTIE
FLEXIBEL
RESPECT
CULTUUR
GEZIN Vrienden
Zelfstandig
STURING
Inmiddels is het Jeugdinterventieteam genomineerd voor de Hein Roethofprijs 2010. Een nominatie voor deze prijs, een initiatief van het ministerie van Justitie, betekent dat het succes van een project landelijk erkend wordt. Voor alle betrokkenen bij het Jeugdinterventieteam is dit een belangrijke steun in de rug om hun werk, het verlagen van recidive onder jongeren, het aanpakken van gezinsproblematiek en het voorkomen van overlast, nog beter te doen.
maatschappij
Hoopvol JEUGD
Met dit boek presenteert Bureau Frontlijn een nieuwe methodiek: Jeugdinterventieteam. Het Jeugdinterventieteam begeleidt jongeren die uit jeugddetentie komen en/of overlast veroorzaken. De intensieve begeleiding wordt geboden aan het hele gezin, omdat een problematische thuissituatie de kans op jeugdcriminaliteit en overlast ernstig verhoogt. Gedurende twee jaar is de methodiek in de praktijk ontwikkeld, op basis van een succesvolle pilot. Het Jeugdinterventieteam slaagt er in om het recidivecijfer onder jongeren fors omlaag te brengen.
JEUGD
Mot iva t ie HOSSELEN MSN IMPU LSIEF TRAJECT
Bureau Frontlijn is een projectbureau van de Gemeente Rotterdam dat nieuwe oplossingen zoekt voor sociale vraagstukken, geleid door de ervaringen van de burger. De werkwijze van Bureau Frontlijn kenmerkt zich door zogenaamde Frontlijnsturing. Bureau Frontlijn signaleert knelpunten op de ‘frontlijn’: daar waar de burger contact heeft met overheidsinstanties. Bureau Frontlijn biedt hulp door een proactieve aanpak waar professionals letterlijk én figuurlijk naast de burger staan. Individuele gezinnen worden geholpen bij het oplossen van hun problemen en op basis van deze ervaringen worden methodieken ontwikkeld voor andere instanties, zodat hun hulpverlening adequater en effectiever wordt.
Colofon OPGEVANGEN is een uitgave van Bureau Frontlijn, Gemeente Rotterdam Meent 94 Postbus 70012 3000 KP Rotterdam Tekst: Jantine de Jong Mokhtar Kaouachi Barend Rombout Jeroen Wapenaar Vormgeving: DUS BV Druk: Fotografie: TIJMENKIELEN.COM Oktober 2010
OPLOSSING Vallen & Opstaan PRIORITEITEN
Toekomst
TRAJECT
CULTUUR
ASSERTIEF
CREATIEF DOEKOE MATTIE
FLEXIBEL
BEGRIP STURING Bureau Frontlijn
OUDERS
Toekomst
STURING
RESPECT
M ot iva t i e HOSSELEN MSN IMPU LSIEF TRAJECT
Zelfstandig
Hoopvol JEUGD
maatschappij
GEZIN Vrienden
JEUGD
Inhoudsopgave Samenvatting Tijd voor een andere aanpak…
11
1
Inleiding
15
2
Aanleiding voor de methodiekontwikkeling 2.1 Signalen vanuit de dagelijkse praktijk van Bureau Frontlijn 2.2 Signalen vanuit de maatschappij 2.3 Recidivecijfers 2.4 Nazorg 2.5 Economische noodzaak voor ander beleid 2.6 Waar gaat het mis?
17 17 18 20 23 24 25
3
Wetenschappelijke basis 3.1 Gedragsverandering: Het Triade-model van Poiesz 3.2 Behoeftenhiërarchie: Piramide van Maslow 3.3 Cultuur: Arnold Cornelis 3.4 Sociaal en cultureel kapitaal: Gabriël van den Brink
27 27 30 33 38
4
Methodiek Jeugdinterventieteam 4.1 Werkwijze Jeugdinterventieteam 4.1.1 Probleembeschrijving 4.1.2 Doelstelling 4.1.3 Doelgroep 4.1.4 Het traject 4.2 Peilers van de methodiek 4.3 Ontwikkeling van de methodiek 4.3.1 Begeleiding gericht op risicofactoren 4.3.2 Werkzame factoren
43 43 43 43 44 44 58 62 62 66
5
Conclusies en aanbevelingen
79
Dankwoord
2
5
88
3
Samenvatting 2 Aanleiding voor de methodiekontwikkeling Sinds 2008 werkt Bureau Frontlijn met de methodiek Jeugdinterventieteam. Deze methodiek is ontwikkeld om de begeleiding van overlastgevende en delinquente jongeren te verbeteren. De methodiek Jeugdinterventieteam is ontstaan naar aanleiding van signalen die Bureau Frontlijn bij andere programma’s en projecten heeft opgevangen. Belangrijke signalen zijn almaar voortdurende problemen met overlastgevende jeugd, het onvermogen van ouders om kinderen op het rechte pad te houden en de veelvoorkomende meervoudige problematiek in de thuissituatie.
Bureau Frontlijn is een projectbureau van de Gemeente Rotterdam dat nieuwe oplossingen zoekt voor maatschappelijke problemen, geleid door de ervaringen van de burger. De werkwijze van Bureau Frontlijn kenmerkt zich door zogenaamde Frontlijnsturing. Bureau Frontlijn signaleert knelpunten op de ‘frontlijn’: daar waar de burger contact heeft met overheidsinstanties. Bureau Frontlijn biedt hulp door een proactieve aanpak waar professionals letterlijk én figuurlijk naast de burger staan. Burgers voelen zich gesterkt door de aanpak van Bureau Frontlijn waar het uitvoeren van acties centraal staat. Individuele gezinnen worden geholpen bij het oplossen van hun problemen en op basis van deze ervaringen worden methodieken ontwikkeld voor andere instanties, zodat hun hulpverlening adequater en effectiever wordt. 4
Diverse onderzoeken benadrukken de ernst van de problematiek. Zo blijkt uit de Recidivemonitor 2009 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, een orgaan van het Ministerie van Justitie, dat in 2009 81 procent van de jongeren die in een jeugdinrichting zaten (JJI’ers) gerecidiveerd is. Ook de resultaten uit het evaluatieonderzoek naar de Wet op de jeugdzorg zijn verontrustend. De Rijksoverheid heeft in 2005 de Wet op de jeugdzorg ingevoerd, om versnippering van de jeugdzorg tegen te gaan en te zorgen dat kinderen en ouders sneller hulp krijgen. Maar de doelstellingen die in deze wet staan zijn anno 2010 nog niet gehaald, blijkt uit het evaluatieonderzoek. De tijdrovende administratie blijkt een groot probleem. Medewerkers van jeugdreclassering zeggen daar zestig procent van hun tijd aan kwijt te zijn. Bovendien hebben ze gemiddeld slechts 1,6 uur per week voor een jongere beschikbaar. Ze hebben namelijk een caseload van 22 jongeren in een werkweek van 36 uur. Daardoor kunnen ze, ondanks hun tomeloze inzet, de jongeren niet de intensieve begeleiding bieden die de jongeren nodig hebben. Behalve een sociale noodzaak is er ook een economische noodzaak voor de methodiek Jeugdinterventieteam. Uit onderzoek blijkt dat een jeugdige gedetineerde de samenleving 293,00 euro per dag kost. Het plaatsen van jongeren in een justitiële inrichting kost de samenleving per jaar zo’n 41,4 miljoen euro. In 2007 investeerde de overheid 2,3 miljard euro in preventie, maar het recidivecijfer is nog steeds heel hoog. 5
3 Wetenschappelijke basis Bij de methodiek gebruikt het team meerdere wetenschappelijke theorieën. Het Triade-model van Poiesz gebruikt het team om gedrag te veranderen door het vergroten van de motivatie en de capaciteiten. De Piramide van Maslow gebruikt het team om de behoeften van jongeren in kaart te brengen. Om op hetzelfde niveau met jongeren te kunnen communiceren gebruiken medewerkers de theorie van Arnold Cornelis. Om sociaal en cultureel kapitaal mee te geven, aan zowel jongeren als aan hun ouders, gebruikt het Jeugdinterventieteam de theorie van Gabriël van den Brink.
4 Methodiek Jeugdinterventieteam Het Jeugdinterventieteam van Bureau Frontlijn gaat uit van proactief, outreachend en preventief werken. De medewerkers staan letterlijk en figuurlijk naast de jongeren. Hieronder staan doelgroep, hoofddoelstelling en subdoelen. Doelgroep Jongeren tussen 12 en 27 jaar in Rotterdam die: • Hinderlijk zijn • Overlast veroorzaken • Crimineel gedrag vertonen • Zich in een zorgwekkende situatie bevinden Hoofddoelstelling Een methodiek ontwikkelen waarmee onder jongeren van 12 tot 27 jaar in Rotterdam het recidivecijfer daalt, de overlast vermindert en nieuwe slachtoffers worden voorkomen. Subdoelen • Effectieve begeleiding stimuleren bij betrokken instanties • Jongeren helpen bij hun persoonlijke ontwikkeling • Betrokken instanties stimuleren en ondersteunen bij het betrekken van ouders bij de begeleiding van hun kinderen • Preventie: vroegtijdige interventie bij jongere broertjes en zusjes om het risico tot criminaliteit te verkleinen • Problemen oplossen van het hele gezin op alle leefgebieden 6
• Capaciteiten vergroten van het gezin en hen helpen en motiveren bij het ontwikkelen van hun sociaal en cultureel kapitaal Bureau Frontlijn gelooft in het belang van een intensieve begeleiding, met veel nadruk op een stabiele gezinssituatie. Medewerkers van Bureau Jeugdzorg en jeugdreclassering kunnen normaal gesproken maximaal twee uur per week een jongere individueel begeleiden. De medewerkers van het Jeugdinterventieteam besteden tussen de acht en zestien uur per week aan een jongere, afhankelijk van de behoeften. Bovendien duurt het traject voor een jongere meestal ongeveer een jaar. Het traject bestaat uit aanmelding, vier fases van begeleiding, en afronding. Bij het traject is continu veel overleg met betrokken instanties en met de Dosa-regisseur. Gedurende het hele traject is het motto ‘met je poten in de modder’ cruciaal. Begeleiders gaan mee naar gesprekken op school, op werk en bij andere instanties, leggen regelmatig huisbezoeken af en bellen bijvoorbeeld de jongere uit bed, indien nodig. Die strikte begeleiding geeft jongeren vertrouwen, motivatie en meer vaardigheden, zodat ze niet terugvallen in oude fouten. Het traject ziet er globaal zo uit: Aanmelding Jongeren kunnen op ieder moment aangemeld worden. Ze kunnen ook zichzelf melden. Signalen neemt het team binnen 48 uur in behandeling. Er volgt een uitgebreid onderzoek en er is overleg met betrokken instanties, om benodigde informatie te verzamelen. Het samenstellen van een dossier kost ongeveer acht uur en is binnen een week klaar. Fase 1: Intake (1 week) Medewerkers gaan naar de plek waar de jongere verblijft: thuis of in een inrichting. Meestal is dat bezoek onaangekondigd, om een zo realistisch mogelijk beeld van de problematiek te krijgen. Er wordt een plan opgesteld en een checklist ingevuld. Na de intake wordt de jongere op kantoor uitgenodigd voor een één-op-één gesprek. Daarbij komt aan bod wie hij is, wat hij wil en wat hij kan. De jongere moet een motivatiebrief schrijven, om toe te lichten waarom hij geholpen wil worden, en de jongere moet zijn doelen beschrijven. Wat wil hij bereikt hebben over een maand, over drie maanden, over een jaar. 7
Fase 2: Acute problematiek (12 weken) De hulpvragen zijn te verdelen in twee groepen: urgente en standaard hulpvragen. In deze fase staan de urgente vragen centraal. Die vragen om een directe oplossing. Het gaat om primaire behoeften van jongeren en gezinnen. Hierbij gebruikt het team de Piramide van Maslow. Gezorgd wordt voor een dagbesteding. De eerste zes weken krijgt een jongere per week zestien uur begeleiding, de tweede zes weken acht uur. Fase 3: Stabilisering (26 weken) In deze fase ligt de nadruk op de persoonlijke ontwikkeling van de jongere en het vergroten van de vaardigheden en capaciteiten van het gezin. De jongere moet begeleid worden bij elke stap die hij neemt, zodat hij een succesvolle toekomst tegemoet kan gaan, en leert te functioneren in de hedendaagse samenleving. De jongere volgt diverse trainingen om sociale vaardigheden te leren en zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Ouders leren door gesprekken en het aanreiken van handvatten hun kinderen beter op te voeden, zodat deze niet afglijden naar criminaliteit. Ook nu is communicatie met andere instanties cruciaal. Voor de eerste dertien weken is acht uur begeleiding per week, voor de laatste dertien weken zes uur begeleiding per week. Fase 4: Intensieve nazorg (13 weken) Nazorg is cruciaal. Het team beoordeelt of het dossier volledig afgesloten kan worden, of overgedragen moet worden aan een andere instantie. Als het dossier overgedragen wordt biedt het Jeugdinterventieteam nog drie maanden lang twee uur per week begeleiding. Er is elke maand een huisbezoek, en er is elke week contact met de jongere, het gezin en andere betrokken instanties als school, werk, jeugdreclassering, buurtagenten, jongerenwerkers enzovoort. Afronding Als blijkt dat het gezin goed kan functioneren zonder begeleiding van het Jeugdinterventieteam, kan het traject afgerond worden. Uitgangspunt is dat het gezin altijd terug kan komen als er een terugval is. Bij de methodiek gebruikt het Jeugdinterventieteam bovendien een aantal belangrijke peilers. Het ABC-model is gebaseerd op de behoeftehiërarchie van de Piramide van Maslow. Om de communicatie tussen de jongere, de overheid en andere instanties te verbeteren gebruikt het team het Spaakmodel. Bij de begeleiding gaan de medewerkers continu uit van een totaalaanpak. 8
De begeleiding is daarnaast gericht op risicofactoren. Het gaat om externe risicofactoren, die liggen in de thuissituatie en in de omgeving van de jongeren. Het gaat ook om interne risicofactoren, die in de persoonlijke situatie van de jongeren zelf liggen. Deze factoren worden in het rapport beschreven. Belangrijke uitgangspunten van het Jeugdinterventieteam zijn verder: • Unieke combinatie van functies: coördinatie, direct hulp bieden en procesbewaking • Huisbezoeken, oftewel ‘met je poten in de modder staan’ • Intensieve begeleiding • Standaardpakket: diverse trainingen en cursussen worden aangeboden • Ouderbetrokkenheid • De motivatie van jongeren • Groepsaanpak • TIPS: techniek, inzicht, prestatie, snelheid • Betrokken medewerkers
5 Conclusies en aanbevelingen Bureau Frontlijn merkt dat de begeleiding van overlastgevende en delinquente jongeren niet intensief en adequaat genoeg is, ondanks de goede wil en de te prijzen inzet van zorgmedewerkers. Er is bovendien weinig tot geen ruimte voor intensieve nazorg, terwijl nazorg juist hard nodig is voor deze doelgroep. Het Jeugdinterventieteam van Bureau Frontlijn beoogt met de aangeboden methodiek zorgmedewerkers te ondersteunen bij het begeleiden van overlastgevende en delinquente jongeren. De methodiek is gebaseerd op acht tot zestien uur begeleiding per week voor een jongere, en dat een jaar lang. Voor veel zorgmedewerkers is dat momenteel niet haalbaar. Toch denkt Bureau Frontlijn dat zorgmedewerkers door de aangeboden methodiek waar mogelijk toe te passen hun werk nog beter te doen. Ook wil Bureau Frontlijn graag met organisaties overleggen, om samen te bekijken hoe de begeleiding voor overlastgevende en delinquente jongeren nog beter kan. Bovendien maakt Bureau Frontlijn zich sterk voor een proactieve houding, en voor een verandering van beleid waardoor zorgmedewerkers jongeren intensiever kunnen begeleiden. Bureau Frontlijn werkt daarvoor samen met Bureau Jeugdzorg en andere zorginstanties, en overlegt ook met diverse zorgprofessionals, het Openbaar Ministerie en de overheid. 9
Tijd voor een andere aanpak... “Heel veel instanties en functionarissen deden volgens het boekje ieder hun aandeel van hun taak, maar van effectieve op elkaar afgestemde begeleiding van Pascal kwam niets terecht. Geen enkele functionaris treft individueel blaam, maar het systeem waarin zij werken bleek tot vrijwel niets in staat.”1
In zijn rapport van 27 juni 2008 beschrijft de Nationale Ombudsman de in zijn ogen falende begeleiding van Pascal Keijzer door Bureau Jeugdzorg. De 16-jarige Pascal werd op 30 april 2007 vermoord. Hij werd in zijn hals gestoken en vervolgens overreden door een auto. De daders wilden hem beroven nadat hij hen onzuivere drugs had geleverd; hij had de drugs versneden met pannenkoekenmeel. Pascal was acht maanden eerder veroordeeld tot drie maanden jeugddetentie voor drugsbezit. Omdat hij op de dag van de uitspraak al drie maanden in voorarrest had gezeten, vervielen de drie maanden jeugddetentie. Pascal had een grote behoefte aan hulp, zoals hulp bij zijn drugsverslaving, psychische hulp, hulp om de invloed van zijn ‘slechte’ vrienden te weerstaan en hulp ter voorkoming van het spijbelen. Bureau Jeugdzorg zou deze hulp bieden, maar ondanks de behoefte van Pascal is de hulp en begeleiding in acht maanden nooit op gang gekomen. Na de dood van Pascal diende de vader van Pascal, Jack Keijzer, een klacht in bij de Nationale Ombudsman. Hij wilde weten of de afdeling jeugdreclassering wel voldoende actie had ondernomen, nadat de kinderrechter hulp had toegewezen. De Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer oordeelt dat Bureau Jeugdzorg ernstig tekort is geschoten bij de hulp aan Pascal.
1) Nationale Ombudsman, Jeugdreclassering Pascal. Rapport 2008/111, 27 juni 2008.
10
11
Pascal is niet alleen slachtoffer geworden van moord, maar ook van het falende systeem. In een gesprek tussen Jack Keijzer en Bureau Frontlijn vertelt Jack tegen welke obstakels hij is aangelopen in zijn zoektocht naar hulp voor Pascal. Over de Raad voor de Kinderbescherming “Nadat ik de politie had gebeld voor mijn zoon en Pascal ook daadwerkelijk werd aangehouden, was er een gesprek met de Raad voor de Kinderbescherming. Ik had behoefte om mijn verhaal te vertellen en ik wilde uitleggen waarom ik er voor had gekozen de politie te bellen. Het was een wanhopige roep om hulp. Het enige doel van het gesprek bleek echter het invullen van een formulier. Er was geen tijd om mijn verhaal te doen. Ook kreeg ik bijna geen informatie over hoe het nu verder zou gaan met Pascal. Zes weken voor de dood van Pascal kwam ik erachter dat mijn zoon met de dood bedreigd werd. Bureau Jeugdzorg deed naar aanleiding hiervan een zorgmelding bij de Raad voor de Kinderbescherming. Pas drie weken later kregen wij een ontvangstbevestiging. Hier bleef het dan ook bij. Ondertussen ging het steeds slechter met Pascal. Achteraf beweert de Raad dat zij niet precies op de hoogte was van de situatie van Pascal. Ik vraag me af hoe dat mogelijk is aangezien de Raad een centimeters dik dossier van hem had. Ik heb mijn vragen schriftelijk gesteld aan de Raad voor de Kinderbescherming. Het antwoord hield slechts in dat zij spijt betuigden en dat zij het rapport van de Nationale Ombudsman serieus zouden nemen.”
een forensisch psycholoog, maar dat kon niet gebruikt worden. Voor een rapport voor een indicatiebesluit moest namelijk ‘een andere weg gevolgd worden’. Vervolgens werd het verkeerde formulier ingevuld, met als gevolg dat de rapportage over Pascal weer onderop de stapel terecht kwam. Meer dan acht maanden na de uitspraak van de kinderrechter was het behandelplan klaar, maar niet meer nodig in verband met het overlijden van Pascal. Hij werd vermoord, ondanks dat ik al ruim van tevoren aan de noodklok had getrokken.” Het verhaal van Pascal is schokkend, maar staat niet op zichzelf. Hoewel er (gelukkig) lang niet altijd sprake is van een fatale afloop, zijn er veel meer jongeren die geen adequate begeleiding krijgen. De meeste zorgmedewerkers doen hun uiterste best, maar hebben de mogelijkheden niet om die benodigde begeleiding te bieden. Het probleem is, zoals de Nationale Ombudsman al beschreef, het systeem waarin gewerkt wordt. Bureau Frontlijn heeft een nieuwe methodiek ontwikkeld om de begeleiding van deze jongeren te verbeteren. Bureau Frontlijn hoopt dat zorgmedewerkers inspiratie kunnen vinden in de werkwijze van het Jeugdinterventieteam, en wil graag de krachten bundelen met andere instanties, om de begeleiding nog beter te maken.
Over De Doggershoek en Bureau Jeugdzorg “Pascal werd na zijn arrestatie in de gesloten justitiële jeugdinrichting De Doggershoek geplaatst. Hier zou een behandelplan voor hem worden opgesteld, waar ik in eerste instantie erg blij mee was. Het liep echter anders. Pascal had geen programma en kreeg geen onderwijs. Hij werd bespuugd en geslagen door medegedetineerden. Dit leek noch de internbegeleider, noch de jeugdreclassering iets te doen. Na 12,5 week voorarrest was het behandelplan klaar. De uitspraak van de kinderrechter was dat Pascal 13 weken jeugddetentie en verplichte behandeling kreeg opgelegd. Het oude plan kon dus na een halve week de prullenbak in, want Pascal mocht naar huis. Het nieuwe plan moest er zo snel mogelijk komen, maar het duurde vier maanden voordat er eindelijk een intakegesprek gevoerd kon worden. Vervolgens duurde het vier maanden voordat er een indicatiebesluit was. Er was al een eerder rapport van 12
13
1 Inleiding Voor u ligt de methodiekbeschrijving Jeugdinterventieteam van Bureau Frontlijn. Signalen over jeugdcriminaliteit, recidive en begeleiding van jeugdige delinquenten zijn voor Bureau Frontlijn aanleiding geweest om een methode te ontwikkelen ter verbetering van de huidige begeleiding voor delinquente en overlastgevende jongeren. Uit de praktijk blijkt dat jongeren niet de begeleiding krijgen die zij nodig hebben. Bij het Jeugdinterventieteam staan jongeren centraal die uit (jeugd-)detentie komen, overlast geven of om andere redenen in een zorgwekkende situatie verkeren. Niet alleen de jongeren wordt begeleiding geboden, maar het hele gezin, omdat een problematische thuissituatie vaak de achtergrond vormt van overlast en jeugdcriminaliteit. De werkwijze houdt kortweg in: intensieve begeleiding met betrekking tot alle leefgebieden en gericht op de behoeften van de jongere en alle gezinsleden, door middel van huisbezoeken.
Manuel Mulder, regionaal portefeuillehouder Jeugd van politie Rotterdam-Rijnmond: “De verantwoordelijkheid wordt vooral bij de jongere zelf gelegd: “Je hebt je straf uitgezeten, je hebt ervan moeten leren, dus zorg dat het niet meer gebeurt”. Terwijl de vriendenkring precies hetzelfde is, terwijl de omstandigheden waarin hij is opgegroeid en de familie niet veranderd is. Dus het is zeer voorspelbaar dat er maar een hele kleine groep in staat is om zichzelf aan de eigen haren op te tillen en te ontstijgen aan het vorige gedrag.” 14
“Frontlijnsturing betekent allereerst uitgaan van ‘het werk zelf’ op de publieke werkvloer van de grote stad. Het primaire proces in de relatie tussen burger en bestuur staat centraal: van daaruit wordt ontwikkeld, gehandeld, georganiseerd en gestuurd. Dan gaat het om de operationele kwaliteit van het stedelijk bestuur door middel van concrete acties op een moment dat het er ook daadwerkelijk toe doet.” 2
Deze methodiekbeschrijving is verdeeld in vijf hoofdstukken. Na dit eerste hoofdstuk wordt in het tweede hoofdstuk de aanleiding voor de methodiekontwikkeling beschreven. Vervolgens komt in het derde hoofdstuk de wetenschappelijke basis van de methodiek aan de orde, gevolgd door de werkwijze van het Jeugdinterventieteam in het vierde hoofdstuk. Ten slotte doet Bureau frontlijn in het vijfde hoofdstuk conclusies en aanbevelingen.
2) C. Hartman & P. Tops, Frontlijnsturing. Uitvoering op de publieke werkvloer van de stad. Den Haag: STIP 2005.
15
2 Aanleiding voor de methodiekontwikkeling Bureau Frontlijn voert reeds jarenlang programma’s uit in de frontlijn van de samenleving. Tijdens de vele contacten met burgers ontvangt Bureau Frontlijn diverse signalen. De signalen die Bureau Frontlijn heeft opgevangen met betrekking tot de problematiek rondom jongeren worden in dit hoofdstuk beschreven. Verder worden ook signalen die Bureau Frontlijn vanuit de samenleving bereiken beschreven.
2.1 Signalen vanuit de dagelijkse praktijk van Bureau Frontlijn In de praktijk ontvangen de medewerkers van Bureau Frontlijn signalen van mensen die hulp nodig hebben. Deze signalen kunnen naar voren komen tijdens huisbezoeken of bij georganiseerde bijeenkomsten. De problemen die aan het licht komen zijn heel verschillend van aard. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van financiële problemen, huiselijk geweld of een vervuilde woning. Daarnaast kan het gaan om moeders die aangeven dat zij in een isolement leven en dat het hen niet lukt om hun jonge kinderen op te voeden, of om ouders die grote moeite hebben om hun pupillen in het gareel te houden. Deze burgers geven aan hulp te zoeken en het lukt hen niet om zelfstandig de weg te vinden naar een oplossing voor hun problemen. Deze signalen krijgen de aandacht van Bureau Frontlijn met als doel om de problemen op te lossen.3 Een signaal dat Bureau Frontlijn veel krijgt is het probleem van de overlastgevende jeugd en van de jeugdcriminaliteit. Een signaal dat daaraan gekoppeld kan worden is dat de beschikbare begeleiding voor deze jeugd tekort schiet. Een groot probleem doet zich voor wanneer jongeren na plaatsing in een justitiële jeugdinrichting in vrijheid worden gesteld. Begeleiding komt niet of niet snel genoeg op gang en de jongeren vervallen weer in het oude gedragspatroon. Ouders weten niet hoe het gedrag van hun kinderen positief beïnvloed kan worden en jongere broertjes en zusjes dreigen op hetzelfde ‘verkeerde’ pad terecht te komen. Henk Korvinus, Hoofdofficier van Justitie van Rotterdam: “Kinderen en jeugdigen die uit de gevangenis komen verdienen een betere aanpak. Meer zicht op wat zij dagelijks aan het doen zijn en zij hebben steun nodig die zij vaak niet krijgen van een broer, zus of ouders.” 16
3) Bureau Frontlijn heeft reeds een methodiek ontwikkeld: ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’. Twee programma’s werken volgens deze methodiek, namelijk ‘Praktijkbegeleiding’ dat zich richt op armoedebestrijding en het project ‘Moeder en kind’ dat zich richt op emancipatie van moeders en opvoeding van hun jonge kinderen.
17
Delinquente jongeren hebben dikwijls te maken met meervoudige problematiek. Deze problemen vormen risicofactoren voor overlastgevend gedrag en voor recidive. De behoefte die bestaat bij jongeren en gezinnen is directe, intensieve hulpverlening, coördinatie van de hulpverlening in het gezin en langdurige bewaking van het proces. Niet alleen Bureau Frontlijn komt deze problematiek tegen, ook verschillende diensten van Gemeente Rotterdam vangen dit signaal op. Verschillende Dosa-regisseurs4 hebben bij Bureau Frontlijn aangegeven dat zij een oplossing zoeken voor de problemen met overlastgevende en delinquente jongeren in de deelgemeente. Dosa-regisseurs ervaren dat de huidige begeleiding niet toereikend is voor de jongeren. De begeleiding bereikt de jongeren niet en de begeleiders hebben onvoldoende tijd en mogelijkheden om de jongeren de begeleiding te geven die zij nodig hebben. Bovendien is de werkwijze van de huidige jeugdhulpverlening niet gericht op het gezin. Terwijl juist problemen in het gezin het problematische gedrag van de jongeren in stand houden.
2.2 Signalen vanuit de samenleving In diverse onderzoeken5 wordt aangegeven dat het niet goed gaat met jongeren uit justitiële jeugdinrichtingen. Het recidivecijfer is hoog6 en de Nationale Ombudsman is met een kritisch rapport gekomen over de jeugdreclassering.7 Wanneer jongeren in vrijheid gesteld worden kan de terugkeer naar huis problematisch zijn. De meeste jongeren komen uit multiprobleemgezinnen. 4) Een Dosa-regisseur heeft de regie over DOSA. Dit staat voor Deelgemeentelijk Overleg Sluitende Aanpak. DOSA richt zich op een vroegtijdige, gecoördineerde en effectieve aanpak van risicojongeren en probeert te voorkomen dat probleemjongeren afglijden naar crimineel gedrag. 5) N. van der Heide-Attema, B.S.J. Wartna, Recidive na een strafrechtelijke maatregel. Een studie naar de geregistreerde criminaliteit onder jongeren met een pibb, een jeugd-tbr of een pij. Onderzoeksnotitie. 2000/9, B.S.J. Wartna, S. el Harbachi & A.M. van der Laan, Jong vast. Een cijfermatig overzicht van de strafrechtelijke recidive van ex-pupillen van justitiële jeugdinrichtingen. Meppel: Boom 2005, p. 11-12. W. van der Heide & A.Th.J. Eggen, Criminaliteit en rechtshandhaving 2006. Ontwikkelingen en samenhangen. CBS/WODC. Boom: 2006 (WODC 255 Onderzoek en beleid). A. Menger & J. Hermanns, Walk the line. Continuiteit en professionaliteit in het reclasseringswerk. Amsterdam: SWP: 2009. V. van der Geest, M. Langendoen & C. Bijleveld, Brave burgers? Een onderzoek naar justitiecontacten van Nederlandse mannen. Secondant. Tijdschrift Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 20 (6), 2006. L. Boendermaker, Eind goed, al goed? De leefsituatie van jongeren een jaar na vertrek uit een justitiële behandelinrichting. Den Haag: Ministerie van Justitie / WODC Reeks onderzoek en beleid 1998 6) Zie paragraaf 2.3 ‘recidivecijfers’. 7) Nationale Ombudsman, Jeugdreclassering Pascal. Rapport 2008/111, 27 juni 2008.
18
Dit betekent dat meerdere ernstige problemen in de thuissituatie aanwezig zijn op het gebied van bijvoorbeeld huishouden, opvoeding en relaties. Soms kunnen jongeren bij niemand terecht. De enige mogelijkheid voor hen is om de vroegere ‘vrienden’ weer op te zoeken. Zo pakken zij direct hun oude leven weer op. Ook wanneer jongeren niet op straat staan, omdat zij bijvoorbeeld begeleid gaan wonen en onder toezicht staan van Bureau Jeugdzorg, blijken zij hun oude leven snel weer op te pakken. De jongeren vereenzamen, gaan hangen op straat en belanden uiteindelijk weer in hun oude sociale omgeving. Ook wanneer jongeren na detentie terugkeren naar het ouderlijk huis, kunnen zij recidiveren. De ouders willen hun kind op het rechte pad houden, maar in de praktijk blijken zij hier meestal niet toe in staat. Verschillende factoren spelen hierbij een rol, zoals: • een gebrek aan opvoedingscapaciteiten • onvoldoende ouderlijk gezag • een gebrek aan sociaal en cultureel kapitaal, waardoor zij dit ook niet over kunnen brengen op de kinderen Behalve de jongeren hebben dus ook de ouders begeleiding nodig. Aan hen moet geleerd worden op welke manier zij een positieve invloed kunnen uitoefenen op het gedrag van hun kinderen. De Rijksoverheid ziet deze problematiek en zij neemt dan ook diverse maatregelen. Op 1 januari 2005 is bijvoorbeeld de nieuwe Wet op de jeugdzorg ingevoerd. Deze wet heeft twee hoofddoelen: de versnippering van de jeugdzorg tegengaan en zorgen dat kinderen en ouders sneller hulp krijgen. De wet moet ertoe leiden dat jongeren met opgroei- en opvoedproblemen en hun ouders sneller en beter geholpen worden. Onder de nieuwe wet is nog maar één toegang tot de jeugdzorg en wordt standaard bekeken of bij multiprobleemgezinnen een gezinscoach nodig is. Tevens moet de wet leiden tot kortere lijnen binnen de jeugdzorgvoorzieningen. Een goed initiatief, maar helaas zijn anno 2010 diverse doelstellingen nog niet volledig behaald.8 Het evaluatieonderzoek van de Wet op de jeugdzorg9 stelt dat er nog veel te doen is voordat er één transparante toegang is tot de jeugdzorg. Door de
8) J.A.H. Baecke e.a., Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg, BMC 2009. 9) Idem.
19
wachtlijsten en de versnippering wordt “het recht op jeugdzorg onvoldoende gerealiseerd”. De Wet op de Jeugdzorg heeft, blijkt uit het onderzoek, nog geen structurele verbetering met zich meegebracht. In de praktijk worden vooral problemen ervaren in de werkwijze, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de ingewikkelde onderliggende structuur van de organisaties en de tijdrovende administratieve werkzaamheden waarmee medewerkers van jeugdreclassering naar eigen zeggen zestig procent van hun tijd mee bezig zijn.
Figuur 1 – Prevalentie van algemene recidive onder ex-JJI-jongeren (jongeren uit justitiële jeugdinrichting) uitstroomjaar 2000
2.3 Recidivecijfers Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie doet sinds een paar jaar intensief onderzoek naar recidive en presenteert de resultaten jaarlijks in de Recidivemonitor. De WODC-Recidivemonitor is een doorlopend onderzoeksproject waarin gestandaardiseerde recidivemetingen worden verricht onder verschillende groepen justitiabelen. Met dit project hoopt Justitie een beter beeld te krijgen van criminele carrières en de effecten van strafrechtelijke interventies, zowel voor jongeren als voor volwassenen. De grafiek in figuur 1 komt uit de WODCRecidivemonitor van 2009.10 Te zien is dat de recidive in de eerste jaren snel groeit en dat in 2009 uiteindelijk 81 procent van jongeren die uit justitiële jeugdinrichtingen kwamen is gerecidiveerd.
Figuur 2 – Overzicht van de algemene recidive van vijf daderpopulaties11
Sonja de Pauw Gerlings-Döhrn, vice-president Rechtbank Rotterdam en kinderrechter “Je ziet toch heel vaak dat ze vrij snel na het vrijkomen weer terugvallen. De jongere komt terug in zijn oude omgeving en weet ook niet hoe het allemaal moet. Hij heeft nog steeds geen werk, geen school en dat is gewoon vragen om recidive. Hoe langer je dan steunt en hoe groter dan de periode is dat hij niet terugvalt, hoe groter de kans is dat hij helemaal niet meer terugvalt.”
10) Deze cijfers zijn via www.wodc.nl/repris verkregen.
20
11) Recidivemonitor 2006 in: W. van der Heide & A.Th.J. Eggen, Criminaliteit en rechtshandhaving 2006. Ontwikkelingen en samenhangen. CBS/WODC. Boom: 2006 (WODC 255 Onderzoek en beleid).
21
Figuur 2 laat zien dat de algemene recidive onder jongeren die zijn uitgestroomd uit een justitiële jeugdinrichting het hoogst is, ten opzichte van de andere daderpopulaties. Acht jaar na uitstroom heeft 82 procent van deze groep één of meer nieuwe justitiecontacten, dat wil zeggen weer een of meerdere misdrijven ingeschreven bij het Openbaar Ministerie. Bovendien loopt het recidivecijfer onder jongeren met een maatregel ook op tot 65 procent na vijf jaar.12 In tabel 1 is te zien hoeveel delinquente jongeren al eerder een delict hebben gepleegd. Het aantal dat niet eerder een delict heeft gepleegd is zeer laag in verhouding tot incidentele daders (1-2), laagfrequente veelplegers (3-4) en hoogfrequente veelplegers (5-10). Tabel 1 – Kenmerken van JJI’s uitgestroomd in de periode 1997-2000 (in valid %)13 Dadertype*
1997
1998
1999
2000
Geen justitiecontacten
6,94
9,32
8,77
8,70
8,55
Incidentele dader (1-2)
44,04
43,00
47,52
47,29
45,67
Laagfrequente veelpleger (3-4)
21,24
20,78
21,26
21,10
21,09
Hoogfrequente veelpleger (5-10)
23,21
22,37
17,87
19,84
20,57
4,56
4,53
4,57
3.07
4,11
Zeer hoogfrequente veelpleger (>10)
Totaal
*) Gebaseerd op het aantal justitiecontacten in de periode van maximaal 5 jaar voorafgaand aan opname in de inrichting.
2.4 Nazorg De recidivecijfers in de vorige paragraaf zijn opmerkelijk, omdat juist de jongeren die uit een justitiële jeugdinrichting komen vaak verplicht of onverplicht begeleiding krijgen. Gezien de hoge recidivecijfers leidt deze begeleiding helaas niet altijd tot het gewenste resultaat. Deze cijfers illustreren het recidiveprobleem en tonen aan dat het moeilijk is om in het huidige systeem successen te boeken. Dit is niet onlogisch wanneer men zich verdiept in de organisatie binnen de jeugdreclassering. Een medewerker van de jeugdreclassering heeft een caseload van 22 jongeren in een werkweek van 36 uur. Dat betekent dat er 1,6 uur per week per jongere beschikbaar is. In deze tijd moet het contact plaatsvinden, maar ook de administratie, reistijd, overleg met het netwerk rondom een jongere en eventueel bezoeken aan rechtbank en justitiële jeugdinrichting. Volgens jeugdreclassering is de tijdsbesteding aan administratie en begeleiding respectievelijk zestig en veertig procent. Een medewerker van justitiële jeugdinrichting De Hartelborgt vertelt dat sommige jongeren aan het einde van jeugddetentie niet door hun ouders, familie of voogd worden opgehaald. Het enige dat de jeugdinrichting dan kan doen is een openbaarvervoersbewijs voor de jongere kopen, naar een bestemming die de jongere zelf opgeeft. Maar het komt ook voor dat deze jongeren door vrienden worden opgehaald. Waar gaan deze jongeren dan naartoe?
René Meuwissen, directeur Bureau Jeugdzorg Rotterdam: “Wil je deze jongeren goed begeleiden, dan hoort daar veel face-to-face contact bij. Je moet met de jongere naar het arbeidsbureau, je moet met de jongere naar school. Je moet de jongens echt aan de hand nemen. 2. Dat is ook de reden dat wij er sterk voor pleiten om veel intensievere trajecten met deze jongeren te doorlopen om toch enige mate van succes te hebben.
Bij het vertrek uit de justitiële jeugdinrichting is dus vaak geen intensieve begeleiding beschikbaar voor de jongeren. Niet omdat zorgmedewerkers dat niet willen bieden, maar omdat ze zoveel jongeren moeten helpen in zo weinig tijd dat intensieve begeleiding vrijwel niet mogelijk is. De meeste jongeren gaan na detentie naar huis. De risicofactoren in de thuissituatie blijken van invloed op de recidive.14 Het is dus belangrijk dat jongeren bij thuiskomst uit detentie begeleiding krijgen die gericht is op die risicofactoren. Het Jeugdinterventieteam streeft er in eerste instantie naar dat de jongere weer thuis gaat wonen, omdat
12) Van der Heide-Attema & Wartna (2000/9). 13) B.S.J. Wartna, S. el Harbachi & A.M. van der Laan, Jong vast. Een cijfermatig overzicht van de strafrechtelijke recidive van ex-pupillen van justitiële jeugdinrichtingen. Meppel: Boom 2005, p. 24.
14) Boendermaker, L. Eind goed, al goed? De leefsituatie van jongeren een jaar na vertrek uit een justitiële behandelinrichting. Den Haag: Ministerie van Justitie / WODC (1998) Reeks onderzoek en beleid, nr. 167.
22
23
zodoende een vangnet gecreëerd kan worden waarin toezicht en steun aanwezig zijn. Hoewel in de thuissituatie vaak sprake is van meervoudige problematiek, is een gezin waarin wanorde en spanningen heersen vrijwel altijd beter dan helemaal geen ‘thuis’. Daarom investeert het Jeugdinterventieteam in de gezinnen; door het vergroten van capaciteiten, aanleren van vaardigheden en het herstellen van relaties binnen het gezin, groeit het vertrouwen tussen de gezinsleden. Om dit te kunnen bereiken biedt het Jeugdinterventieteam intensieve begeleiding van acht tot zestien uur per week. De medewerkers van het Jeugdinterventieteam zijn bovendien 24 uur per dag, zeven dagen per week, bereikbaar. De ervaring leert dat deze jongeren bij gebrek aan begeleiding en toezicht vaak in een negatieve spiraal belanden en snel vervallen in hun oude gedragspatroon.
2.5 Economische noodzaak voor ander beleid In de vorige paragrafen is met name de sociale noodzaak voor ander beleid beschreven. Naast deze sociale noodzaak is er ook een economische noodzaak voor een verandering van het beleid. Crimineel gedrag blijkt de samenleving veel geld te kosten. In 2007 heeft de overheid 2,3 miljard euro geïnvesteerd in preventie.15 Toch bleven de recidivecijfers hoog, zoals blijkt uit paragraaf 2.3. Onderzoekers schatten de totale kosten van criminaliteit in 2007 op 31,649 miljard euro.16 Meer concreet zijn de kosten per gedetineerde per dag, zoals bijvoorbeeld van het verblijf in een justitiële jeugdinrichting. Een volwassen gedetineerde kost 179,00 euro per dag, maar een jeugdige gedetineerde kost 293,00 euro.17 Jongeren die in een jeugdinrichting geplaatst worden, moeten een verplichte behandeling ondergaan, waarvan de kosten dus nog bij het verblijf moeten worden opgeteld. Het plaatsen van jongeren in een jeugdinrichting kost de samenleving elk jaar ongeveer 41,4 miljoen euro.18
15) D.E.G. Molenaar, Jaarlijkse kosten van criminaliteit, in: Criminaliteit en rechtshandhaving 2007. Ontwikkelingen en samenhangen, nr. 271, WODC: 2008, p. 257. 16) D.E.G. Molenaar, Jaarlijkse kosten van criminaliteit, in: Criminaliteit en rechtshandhaving 2007. Ontwikkelingen en samenhangen, nr. 271, WODC: 2008, p. 277. 17) I. Groot e.a., De kosten van criminaliteit. Een onderzoek naar de kosten van criminaliteit voor tien verschillende delicttypen, SEO-rapport, nr. 971, WODC: 2007, p. 83. 18) I. Groot e.a., De kosten van criminaliteit. Een onderzoek naar de kosten van criminaliteit voor tien verschillende delicttypen, SEO-rapport, nr. 971, WODC: 2007, p. 85.
24
Wanneer men niet alleen kijkt naar de kosten van de jeugdinrichting, maar ook naar die van andere instanties, kan ervan worden uitgegaan dat de kosten per jeugdige per jaar gemiddeld 250 duizend euro bedragen.19 Er wordt dus veel geld geïnvesteerd in de begeleiding van de jongeren, maar dit leidt niet tot daling van het recidivecijfer. Bovendien komen bij de kosten van criminaliteit nog meer maatschappelijke kosten, omdat veel jongeren geen opleiding of baan hebben. Deze jongeren zijn vaak uit beeld, maar zij kosten de samenleving meer dan wat zij de maatschappij opleveren. Het is van groot belang dat de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet. Om dit te kunnen bereiken is ten opzichte van het huidige beleid een omslag nodig: in het beleid moet een meer adequate en effectieve aanpak worden opgenomen. Bureau Frontlijn biedt jongeren die dreigen te recidiveren adequate en intensieve begeleiding. Op deze manier kunnen de kosten van de consequenties van criminaliteit en van de reacties op criminaliteit dalen. Bovendien wordt met deze begeleiding een ‘buffer’ gecreëerd voor broertjes en zusjes. De kans dat zij afglijden naar de criminaliteit is veel kleiner, omdat door middel van de gezinsaanpak alle gezinsleden begeleiding krijgen en eventuele problemen in een eerder stadium worden gesignaleerd.
2.6 Waar gaat het mis? Met betrekking tot de begeleiding van overlastgevende en delinquente jongeren zijn reeds diverse signalen beschreven. Enerzijds de signalen die Bureau Frontlijn opvangt in de praktijk. Schrijnende gevallen zoals het falen van Bureau Jeugdzorg bij de begeleiding van Pascal Keijzer, maar ook de meervoudige problematiek op alle leefgebieden in de thuissituatie, het ontbreken van sociaal en cultureel kapitaal en de bureaucratie waar veel mensen tegenaan lopen. Anderzijds wijzen diverse onderzoeken uit met welke problemen de maatschappij te kampen heeft. Zoals het hoge recidivecijfer onder jongeren, het capaciteitsgebrek van Bureau Jeugdzorg en het beklag van kinderrechters over de wijze waarop zij hun werk moeten doen. De overheid stelt middelen beschikbaar, maar dit is niet genoeg. Hiermee krimpen de wachtlijsten wellicht op de korte termijn, maar op de lange termijn lost het te weinig op. De denk-
19) Kamerstukken II, Rapport van de Algemene Rekenkamer. Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen, vergaderjaar 2007-2008, 31 215 nr. 1-2, p. 11.
25
wijze die ten grondslag ligt aan de huidige werkwijze zou bijgesteld moeten worden, om een beter resultaat te bereiken. Volgens cultuurpsycholoog Jos van der Lans moet gekeken worden naar een meer fundamentele oorzaak van deze problemen.20 De kern van het probleem ligt volgens hem in het feit dat de professionals uit de publieke sector de samenleving als werkvloer hebben, maar hier steeds minder te zien zijn. In zijn boek beschrijft Van der Lans onder andere de geschiedenis van de mentaliteit in de publieke sector. Halverwege de twintigste eeuw is er een grote omslag te zien in de houding van de maatschappelijke professionals. De eerste helft van de twintigste eeuw wordt gekenmerkt door caritas, morele oordelen en betutteling. In de jaren ’60 kwam er echter steeds meer kritiek op deze morele superioriteit. Socioloog Herman Milikowski schreef in 1961 een proefschrift waarin hij weinig heel liet van de onmaatschappelijkheids-bestrijders. Betutteling en paternalisme werden een taboe en dat geldt nu nog steeds, ziet Van der Lans. Het is het beeld van zelfbeschikkende, autonome individuen die zichzelf moeten ontplooien. De vraag die Bureau Frontlijn zich in het kader van deze ‘client-centered’ samenleving stelt is: wat als de burger zelf geen initiatief neemt, of niet weet hoe hij een initiatief kan nemen?
In de praktijk blijkt dat het moeilijk is voor professionals om tijdig achter problemen te komen die bij burgers leven. Bureau Frontlijn veronderstelt dat dit een belangrijke oorzaak is voor de negatieve signalen vanuit de samenleving. Bureau Frontlijn wil professionals helpen, door het ontwikkelen van methodes als het Jeugdinterventieteam. ‘Voorkomen is beter dan genezen’ is een uitspraak die past bij een proactieve, outreachende en preventieve aanpak waar professionals letterlijk én figuurlijk naast de burger staan.
20) Zie J. van der Lans, Ontregelen. De herovering van de werkvloer, Amsterdam: Augustus 2008.
26
3 Wetenschappelijke basis De idee van Bureau Frontlijn is gebaseerd op meerdere wetenschappelijke theorieën. Deze theorieën vormen de wetenschappelijke basis van het Jeugdinterventieteam en worden hieronder uiteengezet.
3.1 Triade-model van Poiesz Het recidivecijfer onder jongeren kan slechts dalen als het strafbare gedrag van de jongeren verandert in gewenst gedrag. Met behulp van het Triade-model kan gedrag veranderd worden door de motivatie en capaciteiten te vergroten. Het Triade-model21 biedt een eenvoudig en breed toepasbaar systeem voor de verklaring, beïnvloeding en voorspelling van gedrag. Ten behoeve van de effectiviteit van dit project is het heel belangrijk dat gedragsverandering plaatsvindt. Bureau Frontlijn wil met intensieve begeleiding bereiken dat jongeren geen crimineel gedrag meer vertonen en hen motiveren om zich in te zetten voor een goede toekomst. Ook het gedrag van het gezin wordt met behulp van intensieve begeleiding beïnvloed. Doordat de capaciteiten van de ouders vergroot worden, ervaren zij dat zij daadwerkelijk gebaat zijn bij de begeleiding. Hierdoor ontstaat vertrouwen en ouders stellen zich open om te leren hoe zij met hun kinderen om kunnen gaan en hoe zij hen kunnen sturen. Deze motivatie is onontbeerlijk om de problemen in de thuissituatie op te lossen en de jongere te motiveren. Het model in figuur 3 gaat uit van de veronderstelling dat gedrag het gevolg is van de samenhang tussen drie vaste hoofdoorzaken: Motivatie: De mate waarin een persoon belangstelling heeft voor (het resultaat van) het gedrag. Capaciteit: De mate waarin een persoon over de eigenschappen, macht, vaardigheden en instrumenten beschikt om dit gedrag te tonen. Gelegenheid: De mate waarin tijd en de omstandigheden dit gedrag mogelijk maken of belemmeren.
21) Poiesz, T.B.C., Gedragsmanagement: waarom mensen zich (niet) gedragen. Wormer: Inmerc 1999.
27
Figuur 3 – Triade-model
Motivatie
Capaciteit
Gelegenheid
Figuur 4 – Cijfermatig voorbeeld Triade-model
STEL:
DAN:
C=6xM=6xG=6
Eindwaarde = 216
C=3xM=3xG=7
Eindwaarde = 63
C=5xM=5xG=7
Eindwaarde = 175
C=6xM=7xG=7
Eindwaarde = 294
DUS: • een goed gemiddelde is 216 • door de motivatie hoger te krijgen is er al een behoorlijke stijging • als de capaciteit dan ook stijgt is de eindwaarde zelfs hoger dan gemiddeld 28
De drie hoofdoorzaken kan men een cijfer geven van één tot tien, op basis van de mate van aanwezigheid. Deze getallen kan men vermenigvuldigen met elkaar en dan volgt een eindwaarde. In figuur 4 wordt het model met getallen toegelicht. Dit model is van belang voor deze methodiekbeschrijving, omdat het model - net als het Jeugdinterventieteam - gedragsverandering voor ogen heeft. Het gedrag dat bij de jongere veranderd moet worden is het recidivegedrag. De gelegenheid die de huidige samenleving biedt is voldoende, maar jongeren vinden die gelegenheid niet. Dit is te wijten aan het gebrek aan capaciteit en motivatie. De motivatie van deze jongeren is in eerste instantie laag, omdat zij bijvoorbeeld het vertrouwen in de hulpverlening verloren zijn. Zij hebben echter wel de wens om hun leven op orde te krijgen, de capaciteiten hiertoe zijn echter onvoldoende ontwikkeld. Wanneer blijkt dat jongeren zich bepaalde capaciteiten eigen hebben gemaakt, stijgt vrijwel altijd de motivatie om ook andere capaciteiten aan te leren, merken de medewerkers in de praktijk. Doordat de capaciteit stijgt, stijgt daarmee ook de eindwaarde. Capaciteiten zijn aan te leren. Met behulp van het Jeugdinterventieteam kunnen de capaciteiten vergroot worden door de jongeren ‘aan de hand’ mee te nemen en hen stap voor stap uit te leggen hoe zij kunnen functioneren in de complexe maatschappij 22. Niet alleen de capaciteiten van de jongeren zijn hier van belang, maar ook de capaciteiten van het gezin. De problemen van het gezin werken door in de situatie van de jongere en vergroten de kans op recidive. Vaak kan het gezin de eigen problemen niet oplossen. Zij missen sociaal en cultureel kapitaal23 om de beschikbare oplossingen te vinden. Het Jeugdinterventieteam neemt ook de gezinsleden ‘aan de hand’ en leert hen zelfredzaam te worden op alle leefgebieden zoals werk, inkomen, schulden, gezondheid enzovoort. Het Jeugdinterventieteam houdt hierbij rekening met capaciteiten die reeds aanwezig zijn en capaciteiten die juist ver onderontwikkeld zijn. Hierdoor ontstaat een specifieke aanpak voor elk gezin. Het Jeugdinterventieteam beoogt maatwerk te leveren, met als doel een optimaal effect van de begeleiding.
22) Het model dat Bureau Frontlijn hiervoor ontwikkeld heeft is het Spaakmodel. In paragraaf 4.2 wordt dit model toegelicht. 23) Zie paragraaf 3.4.
29
Motivatie van het gezin en de jongeren is heel belangrijk. Uit de eigen ervaring van Bureau Frontlijn met eerder ontwikkelde programma’s blijkt dat wanneer de capaciteiten stijgen, de motivatie automatisch mee stijgt. Als de betrokkenen het gevoel hebben dat zij daadwerkelijk geholpen worden en dat er naar hen geluisterd wordt, groeit het vertrouwen in de begeleidende instellingen. Hierdoor stijgt de motivatie aanzienlijk. De inzet van de gezinsleden is groter wanneer zij een positief toekomstbeeld voor ogen hebben. Gelegenheid zal bij de doelgroep van het Jeugdinterventieteam niet wezenlijk anders zijn dan in andere gezinnen. Door het gebrek aan capaciteit en motivatie wordt echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid, omdat het gezin en de jongere niet weten hoe ze met deze gelegenheid om moeten gaan. Bureau Frontlijn wil met deze nieuwe methodiek bereiken dat gezin en jongere de gelegenheid meer benutten. Begeleiders moeten aan de gezinsleden leren op welke manier zij de gelegenheid optimaal kunnen benutten. Ze moeten zich ervan bewust zijn dat de betrokkenen geen bureaucratisch kennis hebben. Dit kan betekenen dat sommige gezinnen eerst geholpen moeten worden, voordat iets van hen terug verwacht kan worden.
3.2 Behoeftenhiërarchie: Piramide van Maslow Zolang de basisbehoeften van een jongere niet ingevuld zijn, heeft hij of zij geen behoefte aan en geen interesse in een succesvolle toekomst op de lange termijn, op basis van een opleiding of een reguliere baan. Abraham Maslow stelt dat elk levend wezen dezelfde behoeftes nastreeft. Hij onderscheidt vijf behoefteniveaus in menselijk gedrag, zie figuur 5. Wanneer aan een behoefte voldaan is schuift het individu op naar een volgend niveau. Wanneer een trap ontbreekt of wegvalt zal het individu opnieuw aan deze behoefte moeten voldoen alvorens weer terug te kunnen klimmen in de piramide. Het is niet mogelijk om bijvoorbeeld naar de derde trap (Behoefte aan sociaal contact) te gaan, zonder dat aan de tweede trap (Behoefte aan veiligheid en zekerheid) en de eerste trap (Lichamelijke behoeften) voldaan is.
30
Figuur 5 – Piramide van Maslow Zelfontplooiing Behoefte aan Waardering en erkenning Behoefte aan sociaal contact Behoefte aan veiligheid en zekerheid Lichamelijke behoeften
Het niveau van de lichamelijke behoeften houdt in dat mensen allereerst behoefte hebben aan eten, drinken, kleding, onderdak enzovoort. Dit fysiologische niveau is primair, dat wil zeggen het zijn de overlevingsbehoeften. Als hieraan niet in voldoende mate wordt voldaan wordt de ontwikkeling van de hogere niveaus belemmerd. Als de jongere uit een probleemgezin komt kan er bijvoorbeeld sprake zijn van armoede, honger en een slechte staat van de woning. Zolang de primaire levensbehoeften niet aanwezig zijn in de thuissituatie, gaat de aandacht van ouders vrijwel volledig uit naar het vervullen van de levensbehoeften. Daarnaast ontstaat er stress binnen het gezin, omdat zij bijvoorbeeld geen eten kunnen kopen of uit hun huis gezet kunnen worden. De mate van stress in de gezinnen moet worden verminderd, voordat zij op hun eigen verantwoordelijkheid aangesproken kunnen worden. Wanneer aan de fysiologische behoeften is voldaan, is fundamenteel dat aan de behoefte aan veiligheid en zekerheid wordt voldaan. Een kind heeft niet alleen eten en drinken nodig, maar ook bijvoorbeeld ouderliefde, rust, reinheid en regelmaat. Onverwachte en onvoorspelbare gebeurtenissen hebben een negatieve invloed op het gedrag van jongeren, zij hebben baat bij stabiliteit in de thuissituatie. Vaak zijn ook de relaties binnen het gezin verstoord. Als aan de fysiologische behoeften en de veiligheidsbehoeften is voldaan ontstaat vertrouwen, leert de ervaring. Het basisvertrouwen ontstaat in het contact met de verzorger die als voedende en verzorgende persoon de eerste is die veiligheid representeert. Vervolgens breidt dat vertrouwen zich uit en ontstaat er bij een gezonde ontwikkeling ook vertrouwen in zichzelf. 31
Binnen de gezinnen van de jonge delinquenten is de vader meestal uit beeld, of hij wordt niet gezien als de stabiele vaderfiguur waarbij de jongeren zich veilig kunnen voelen. Omdat de kinderen zich dikwijls onttrekken aan het gezag van de ouders, worden ouders onzeker. Het kan ook voorkomen dat er sprake is van huiselijk geweld, of dat de kinderen getuigen zijn van huiselijk geweld. De jongere kan zich dan niet veilig en zeker voelen in zijn eigen woonomgeving. Integendeel, thuis lijkt minder veilig dan op straat. De jongere zal zo lang mogelijk op straat blijven, zodat hij zo min mogelijk thuis hoeft te zijn. Uit ervaring weet Bureau Frontlijn dat in sommige gevallen de jongere niet thuis kan blijven. Als de omstandigheden dit vereisen kan Bureau Frontlijn overschakelen naar een surrogaatsituatie. Deze surrogaatsituatie houdt in dat het traject wel identiek is, maar dat de jongere niet thuis gaat wonen. Begeleiders zoeken dan in overleg met de jongere en diverse instanties naar alternatieve woonruimte. Het niveau van de behoefte aan sociaal contact is behoefte aan liefde en de behoefte ergens bij te horen. Het kind en de mens in het algemeen heeft behoefte aan een band met de mensen om hem heen. Bij jongeren ontstaat met name de behoefte aan een plaats in de groep leeftijdgenoten, maar ook bij lotgenoten. Jongeren met dezelfde culturele achtergrond zoeken elkaar op. In achterstandsbuurten ontstaan op die manier groepen met jongeren die veelal een problematische thuissituatie hebben. Het lukt de jongeren niet meer om zich los te maken van de hechte groep. Zij zijn niet in staat om eigen keuzes te maken voor de eigen toekomst. Hierbij spelen sociale vaardigheden een grote rol. Gebrek aan sociale vaardigheden leidt ertoe dat er geen aansluiting gevonden kan worden gevonden in de ‘sociaal maatschappelijk aanvaarde’ samenleving. Pogingen om uit het criminele circuit te stappen mislukken hierdoor. Snel wordt terug gevallen op de straatcultuur, daar waar ze wel geaccepteerd worden. Bij de jongeren draait het er uiteindelijk om, dat zij bij een groep horen. Die behoefte aan sociaal contact heeft een verstoorde basis als aan de eerdere niveaus van de piramide niet is voldaan. Jongeren uit de verkeerde groepen krijgen kan pas lukken als aan de eerste twee niveaus is voldaan.
niet aan de lichamelijke behoeften en de behoeften van veiligheid en zekerheid is voldaan, zal de jongere niet goed presteren op school. Als het zelfvertrouwen ontbreekt, wordt de jongere eerder verleid om ‘mee te lopen’ met een groep waarin hij zichzelf wel kan bewijzen. Vaak belandt de jongere in de straatcultuur en wordt respect verworven met het plegen van delicten. Waardering wordt dan op de verkeerde plek gezocht. De behoefte aan zelfontplooiing is het verlangen om eigen vermogens zelf verder te ontwikkelen. De potentiële mogelijkheden zijn groot. Als aan de vorige niveaus is voldaan kan men zichzelf pas echt volledig ontplooien. Er zijn dan geen angsten meer die dit belemmeren. Men voelt zich niet meer beknot door de strijd om een plaats in de groep. Men voelt zich vrij van angst, en vrij van de waardering of beoordeling van anderen. Het is het niveau van de vrije zelfontplooiing, zelfverwezenlijking. Volgens Maslow komen maar weinig mensen toe aan deze zelfontplooiing. Veel mensen blijven hangen in eerdere niveaus, waardoor ze nooit aan dat laatste niveau toe komen.
Het niveau van de behoefte aan erkenning en waardering is het verlangen naar zelfvertrouwen, respect, aanvaarding, erkenning als persoon op grond van je kwaliteiten, verwerven van een bepaalde status, een 'eigen plaats' in de groep op grond van wie je bent. Jongeren op school doen bijvoorbeeld hun best om goede cijfers te halen, waar zij vervolgens trots op kunnen zijn. Als 32
33
3.3 Cultuur: Arnold Cornelis Veel delinquente jongeren denken en communiceren op basis van hun natuurlijke gevoel, omdat zij nog niet voldoende ontwikkeld zijn. De jongere moet dan ook eerst op dat niveau begeleid worden. Anders praten begeleiders en jongeren langs elkaar heen en is goede begeleiding niet mogelijk.
Cultuur Arnold Cornelis schrijft in zijn boek Logica van het gevoel24 over de filosofie van de ‘stabiliteitslagen in de cultuur als nesteling der emoties’. Hij beschrijft hoe de mens zich in de loop van de geschiedenis ontwikkeld heeft met ‘het gevoel’ als bron van sturing. In de maatschappij vinden we verschillende lagen van deze ontwikkeling terug, welke geïllustreerd zijn in figuur 6. De eerste laag is het natuurlijk systeem, dat geborgenheid moet bieden. De tweede laag is die van het sociale regelsysteem, dat de mens in staat stelt om zich te specialiseren en zijn bekwaamheden te ontwikkelen. De derde laag is die van de communicatieve zelfsturing, waarin de mens verbinding kan maken door middel van communicatie en zijn eigen omgeving kan creëren waarin hij zichzelf gezien voelt.
O M G E V I N G
Figuur 6 – De stabiliteitslagen
3 Communicatieve zelfsturing
verdriet vs. zelfherkenning (emoties)
2 Sociaal regelsysteem
boosheid vs. “ik ben mijn werk” (ambitie)
1 Natuurlijk systeem
angst vs. geborgenheid (‘oer-gevoel’)
24) A. Cornelis, Logica van het gevoel. Filosofie van de stabiliteitslagen in de cultuur als nesteling der emoties. Middelburg: Stichting Essence 2000.
34
Wanneer de mens wordt geboren is hij in de eerste fase. Zonder nog enige notie te hebben van regels of zelfs van enige vorm van cultuur functioneren mensen in hun eerste jaren volgens hun natuurlijke systeem. In de context van het Jeugdinterventieteam kunnen de jongeren geplaatst worden in de eerste fase. De geborgenheid van het gezin is op deze leeftijd erg belangrijk. Als deze geborgenheid ontbreekt in het leven van de jongeren, wordt deze ergens anders gezocht. De angst is terug te vinden in het feit dat jongeren bang zijn dat ze ‘er niet bij horen’. De geborgenheid van de groep is erg belangrijk. De reden dat geborgenheid binnen het gezin ontbreekt is onder andere dat het gezin net als de jongere nog in de eerste fase is. Het natuurlijke systeem, het overlevingsmechanisme, staat voorop. De angst om het niet te redden met de schaarse middelen die er zijn, beheerst het gezinsleven. Op het moment dat mensen naar school gaan worden zij zich steeds bewuster van regels en van de ‘gemaakte’ samenleving. Zij ‘weten’ regels op een gegeven moment. Zij leren wat goed en fout is. Zij weten dat men niet mag stelen en dat men over mag steken als het stoplicht groen is. Zij ‘snappen’ de regels echter nog niet. Mensen die zich bevinden in de eerste fase hebben nog niet het vermogen om de regels te snappen, dit kan dus ook niet van hen verwacht worden. Dit is bijvoorbeeld terug te zien bij jongeren die weigeren naar school te gaan. Ze weten dat zij naar school moeten van de leerplichtambtenaar, maar zij snappen niet dat het voor hun eigen bestwil is. Hetzelfde geldt voor het gebruik van drugs. De jongeren weten dat het niet mag, maar ze snappen niet dat ze door drugs te gebruiken blijvende schade aan de hersenen veroorzaken.25 Bij ouders gebeurt hetzelfde. De ouders bevinden zich in hetzelfde systeem en daarom geven zij het verkeerde voorbeeld. Wanneer zij bijvoorbeeld zonder vervoersbewijs met het openbaar vervoer reizen, weten zij dat het verboden is. Zij snappen echter niet dat zij het verkeerde voorbeeld geven aan hun kinderen. Onbewust ‘leren’ de kinderen zonder vervoersbewijs te reizen. Dit principe gaat ook op voor agressie en huiselijk geweld. Het is belangrijk dat ouders en jongeren zich bewust worden van de gevolgen van hun keuzes. Als aan hen niet geleerd wordt wat de bedoeling is van bepaalde regels, kan men ook niet verwachten dat zij zich, uit zichzelf, aan die regels zullen houden.
25) W. van de Donk e.a., Geen deuren, maar daden, Adviescommissie Drugsbeleid, juli 2009.
35
Het natuurlijke bewustzijn verandert echter bij een normale ontwikkeling rond het twintigste levensjaar. Dan krijgen de meeste mensen geleidelijk het bewustzijn dat de regels er zijn om de samenleving te laten functioneren en dat het dus heel belangrijk is dat iedereen zich aan deze regels houdt. In achterstandswijken en probleemgezinnen blijkt echter dat bij de meeste ouders door diverse belemmeringen de ontwikkeling lager is dan gemiddeld, en het daarom ook langer duurt voordat zij de overgang zullen maken naar de tweede fase. Hier ontstaat het grootste probleem. Voor de jongeren is geen rolmodel beschikbaar dat de voorbeeldfunctie van de tweede fase kan vervullen. Hoe kan de jongere zich daar dan wel naartoe ontwikkelen? Dat is een hele belangrijke vraag in dit project. Het Jeugdinterventieteam wil het gezin en de jongere helpen de overgang te kunnen maken van de eerste naar de tweede fase. Die overgang is moeilijk, dit is te wijten aan het feit dat er een gebrek is aan sociaal en cultureel kapitaal.26 Het gezin mist sociale en culturele vaardigheden. Het Jeugdinterventieteam leert het gezin deze vaardigheden. Wanneer het gezin in de tweede fase is, zijn al veel problemen opgelost. De jongere en het gezin kunnen goed functioneren in de samenleving. Zij herkennen de ‘cultuur’ en beschouwen het als een ‘regelsysteem’. Het feit dat de gevolgen van het zich ‘aan de regels houden’ soms onbillijk kunnen zijn nemen zij voor lief. Catastrofale leerprocessen Het probleem dat Arnold Cornelis met dit schema duidelijk maakt, is het probleem van de ‘catastrofale leerprocessen’. In het kort betekent dit dat de oplossing voor een probleem op de verkeerde plaats gezocht wordt, daar waar de juiste oplossing onmogelijk gevonden kan worden. Alle mensen in een samenleving kunnen ingedeeld worden in de drie verschillende fasen. Zolang mensen binnen eenzelfde fase blijven communiceren is er meestal geen probleem. Het probleem ontstaat wanneer mensen uit verschillende fasen met elkaar gaan communiceren. Een voorbeeld om dit te verduidelijken. Iemand uit het sociaal regelsysteem, zoals de meeste begeleidende instellingen, kan een delinquente jongere nog zo vaak vertellen geen drugs te gebruiken, maar als die jongere om zijn drugsgebruik gewaardeerd wordt in de groep, zal hij niet snel stoppen met de drugs. Dit is als volgt te verklaren. De delinquente jongere bevindt zich in de eerste fase. Zijn gedrag wordt beïnvloed door enerzijds angst en ander26) In paragraaf 3.4 wordt het sociaal en cultureel kapitaal toegelicht.
36
zijds geborgenheid. Hij vind geborgenheid in de groep en heeft de angst om er ‘niet bij te horen’. Een betoog over regels zal hem dus niet raken. Zoals hierboven reeds beschreven is ‘weet’ de jongere de regels wel, maar ‘snapt’ hij ze niet. Er wordt in de fase van het sociaal regelsysteem (de tweede fase) horizontaal gecommuniceerd. De jongere blijft ook horizontaal communiceren in de eerste fase; er wordt dus langs elkaar heen gecommuniceerd. De jongere kan ook niet anders, hij heeft het vermogen niet om te denken volgens de tweede fase. Het is dus van groot belang dat de begeleidende instellingen een stapje terug doen. Eerst moeten de problemen in de eerste fase opgelost worden, voordat naar de tweede fase overgegaan kan worden. In de eerste fase, het natuurlijk systeem, staan angst en geborgenheid centraal. Belangrijk is dat de angst bij de jongere wordt weggenomen en de geborgenheid (terug)gevonden wordt. De beste plaats om deze geborgenheid te vinden is het gezin. Als het om welke reden dan ook niet mogelijk blijkt om een veilige thuisbasis te creëren voor de jongere, kan deze geborgenheid gezocht worden in een internaat of een kamertrainingscentrum. Als de jongere gestabiliseerd is in de eerste fase kan pas verder gewerkt worden aan de tweede fase. Voor de overgang van de eerste naar de tweede fase moeten de hulpverlenende instanties zich verplaatsen in de jongere zoals hij denkt in de eerste fase; ze moeten begrijpen waarom de jongere de regels niet snapt. Dit wil Bureau Frontlijn met het project bereiken. De jongeren moeten het vermogen krijgen om in het sociaal regelsysteem te kunnen functioneren. Daarom moeten zij sociaal en cultureel kapitaal opbouwen. Dit kunnen zij alleen als zij begeleid worden bij het oplossen van problemen. Het moet niet vóór hen gedaan worden, maar mét hen.27 Als het vóór hen gedaan wordt is er geen leerproces. Het leerproces is noodzakelijk voor de duurzaamheid van de begeleiding. Het feit dat de jongere de geborgenheid vindt in de eigen groep leeftijdgenoten, kan ook een voorbeeld zijn van een catastrofaal leerproces. Omdat geborgenheid binnen het gezin ontbrak heeft de jongere geborgenheid op straat gezocht. Het Jeugdinterventieteam wil uitzoeken waar het probleem ligt in het gezin en op welke manier de jongere weer de geborgenheid kan vinden in het gezin. Dit is de geborgenheid uit het natuurlijke systeem. Hier moet als eerste de aandacht op gevestigd worden. 27) Zoals Bureau Frontlijn beoogt met het Spaakmodel, zie paragraaf 4.2.
37
Een ander probleem ligt in hoe delinquente jongeren en de gezinnen de houding van begeleidende instanties ervaren. Ze ervaren die als afstandelijk, en vinden het niet prettig dat het contact via loket en telefoon verloopt. Ze bevinden zich dan ook in de eerste fase, bij hen is nog veel behoefte aan het gevoel van geborgenheid. Daar waar een huisbezoek aan de geborgenheid van de eerste fase kan voldoen, kan een loket juist angst creëren. Natuurlijk zijn deze loketten bedoeld om jongeren en gezinnen te helpen en willen deze in de laatste plaats angst zaaien, maar in de beleving van de betrokken gezinnen komt dit vaak anders over. Deze afstandelijkheid moet omgezet worden in professioneel bemoeien en de instellingen moeten juist naar de mensen toe gaan. Ook al is dit, ziet ook Bureau Frontlijn, vanwege de beperkte middelen heel lastig. Daar ligt dan ook een taak voor de overheid en de brancheorganisaties, om zorgmedewerkers meer middelen te geven die geborgenheid te bieden. Vaak komen mensen pas met instellingen in aanraking op het moment dat hun problemen niet eenvoudig meer op te lossen zijn: als zij hun huis worden uitgezet of justitie anderszins moet ingrijpen.28
3.4 Sociaal en cultureel kapitaal: Gabriël van den Brink Delinquente en overlastgevende jongeren bezitten te weinig sociaal en cultureel kapitaal om zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving. Daardoor zijn deze jongeren minder bestand tegen de verleidingen van criminaliteit. Zij hebben bij hun opvoeding geen sociaal en cultureel kapitaal meegekregen. Wanneer ouders dit zelf niet bezitten, kan niet verwacht worden dat zij het overdragen. Het moet aangeleerd worden. In zijn boek ‘Culturele contrasten - Het verhaal van de migranten in Nederland’ schetst Gabriël van den Brink29 hoe in Nederland een samenleving is ontstaan waarin geen sprake is van ‘samen’-leven, maar waarin sprake is van een gelaagde structuur waar geen of weinig verticale etnisch-overschrijdende contacten plaatsvinden. Hierdoor ontstaan achterstandsgroepen en de afstand tot de middenklasse wordt steeds groter. Volgens van den Brink is binnen ‘achterstandsgroepen’ vaak sprake van geen of weinig aansluiting met het proces van modernisering. Met andere woorden:
cultureel kapitaal. Concreet houdt dit in dat het sommige mensen veel moeite kost aan de hoge eisen van het moderne leven te voldoen. Zij zoeken hun identiteit eerder bij de eigen etnische groep dan bij de Nederlandse cultuur. In het leven van een burger kunnen tal van factoren zijn die ervoor zorgen dat sociaal of cultureel kapitaal wordt opgebouwd. Dat kapitaal is -hoe bescheiden ookvan doorslaggevende betekenis. Met name is het van belang wanneer men in een vreemde omgeving terechtkomt, waar oude regels of reflexen niet langer werken en men een eigen koers moet uitzetten. Van den Brink geeft een samenvatting van processen die het sociale weefsel aantasten en daarmee het gevoel van onveiligheid vergroten: • Problemen bij de onderlinge communicatie door het niet of gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal • Veel migranten leven volgens normen, waarden en gedragingen die onmiskenbaar afwijken van de maatschappelijk aanvaarde normen, waarden en gedragingen • De wijken waar de migranten wonen kenmerken zich veelal door een groot aantal verhuizingen • Er spelen economische factoren mee. De sociale betrokkenheid staat onder druk in wijken waar een groot aantal gezinnen een lage sociaaleconomische status heeft. Deze gezinnen gaan vaak gebukt onder criminaliteit, pedagogische problemen, illegale handel, cannabis- of drankmisbruik. Veelzeggende cijfers: 6 procent van de Rotterdammers heeft zich als werkloze ingeschreven, dat aandeel ligt met 28 procent onder migranten beduidend hoger. Daarnaast heeft 25 procent van de autochtone huishoudens een gezamenlijk inkomen dat lager ligt dan 1200 euro netto per maand. Bij de migranten ligt dat aantal op gemiddeld 52 procent. Bij sommige groepen, zoals Marokkanen en Antillianen ligt het rond 59 procent • Een aantal mentale verschillen bemoeilijkt het onderlinge verkeer: opleiding, onderwijs, participatie. Hoogopgeleide burgers zien maatschappelijke veranderingen vaak als positief en voelen zich daardoor niet bedreigd in hun morele of politieke overtuigingen. Laag opgeleide burgers zien het anders. Zij vinden diversiteit en dynamiek bedreigend en reageren daarop niet zelden met een autoritaire, repressieve of xenofobische houding
28) J. van der Lans e.a., Bemoeien werkt. Amsterdam: Van Gennip/De Balie 2006. 29) Gabriël van den Brink is hoogleraar Maatschappelijke Bestuurskunde in Tilburg en schreef in 2006 het boek Culturele contrasten - Het verhaal van de migranten in Nederland’.
38
39
40
41
4 Methodiek Jeugdinterventieteam Het Nederlands Jeugdinstituut en het RIVM hebben richtlijnen opgesteld voor het beschrijven van een interventie. De Erkenningscommissie Interventies hanteert deze richtlijnen bij het beoordelen van jeugdinterventies op effectiviteit.30 De volgende onderdelen van een interventie moeten beschreven zijn: het probleem of risico, het doel, de doelgroep, de werkwijze en beschikbare materialen. In de volgende paragraaf komen deze onderwerpen in het licht van het Jeugdinterventieteam aan de orde.
4.1 Werkwijze Jeugdinterventieteam 4.1.1 Probleembeschrijving De centrale vraag voor het Jeugdinterventieteam is: ‘Hoe kunnen begeleidende instanties van overlastgevende en delinquente jongeren ervoor zorgen dat het sociaal en cultureel kapitaal van deze jongeren en het gezin waartoe zij behoren vergroot wordt, zodat zij zelfstandig kunnen functioneren in de huidige samenleving en er daardoor minder risicofactoren voor recidive bestaan in de leefomgeving van jongeren?’ 4.1.2 Doelstelling Het hoofddoel van dit project is: Een methodiek ontwikkelen waarmee onder de groep jongeren van 12 tot 27 jaar in Rotterdam het recidivecijfer daalt, de overlast vermindert en nieuwe slachtoffers worden voorkomen. De subdoelen die hierbij nagestreefd worden zijn gericht op verschillende subjecten, enerzijds de jongere en anderzijds het gezin. Tevens richt de methodiek zich op de bestaande instanties.
30) In de jeugdsector zijn twee commissies die jeugdinterventies op effectiviteit beoordelen: de Erkenningscommissie interventies en de Erkenningscommissie gedragsinterventies justitie.
42
43
Deze subdoelen zijn: • Effectieve begeleiding stimuleren bij betrokken instanties • Jongeren helpen bij hun persoonlijke ontwikkeling • Betrokken instanties stimuleren en ondersteunen bij het betrekken van ouders bij de begeleiding van hun kinderen • Preventie: vroegtijdige interventie bij jongere broertjes en zusjes om het risico tot criminaliteit te verkleinen • Problemen oplossen van het hele gezin op alle leefgebieden • Capaciteiten vergroten van het gezin en hen helpen en motiveren bij het ontwikkelen van hun sociaal en cultureel kapitaal 4.1.3 Doelgroep Jongeren tussen 12 en 27 jaar in Rotterdam die: • hinderlijk zijn • overlast veroorzaken • crimineel gedrag vertonen31 • zich in een zorgwekkende situatie bevinden32 4.1.4 Het traject Aanmelding Een jongere kan op ieder moment aangemeld worden, of hij kan zichzelf melden. Het maakt daarbij geen verschil in welke situatie de jongere verkeert. Het kan voorkomen dat de jongere in detentie verblijft, hij kan door zijn ouders op straat zijn gezet en hij kan ‘slechts’ overlastgevend gedrag vertonen. Het Jeugdinterventieteam neemt een signaal binnen 48 uur in behandeling. Eerst doen de medewerkers een onderzoek naar alle beschikbare informatie over de jongere en het gezin. Met alle ketenpartners en hulpverlenende instanties die betrokken zijn bij het gezin nemen zij contact op. Voorbeelden van instanties waar over het algemeen contact mee wordt opgenomen zijn Bureau Jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming, Veiligheidshuis, (wijk)politie, Dosaregisseur33, leerplichtambtenaar, Justitiële Jeugdinrichtingen en scholen.
Het team verzamelt de gegevens en maakt een dossier aan. Vanwege de nodige pogingen die meestal gedaan moeten worden om de juiste personen binnen de juiste organisaties te bereiken, heeft het Jeugdinterventieteam in totaal ongeveer acht uur nodig om de benodigde informatie te verzamelen. Binnen een week is het dossier gereed om als basis te dienen voor het intakegesprek en de daaropvolgende begeleiding. Het traject wat daarna volgt bestaat uit vier fases, die hieronder beschreven worden. Een traject duurt (meestal) een jaar. Fase 1 – Intake (1 week) De begeleiding start met een intake. De medewerkers van het Jeugdinterventieteam maken tijdens het huisbezoek als het ware een ‘foto’ van de situatie waarin de jongere verkeert. Op die manier proberen zij inzicht te krijgen in de problematiek van de jongeren. Meestal is dit huisbezoek onaangekondigd, om een realistisch beeld van de situatie te kunnen krijgen. Wanneer een jongere in een justitiële jeugdinrichting verblijft, maakt het Jeugdinterventieteam daar een afspraak met de jongere en eventueel met de groepsbegeleiders. Een intakegesprek, bij een huisbezoek of op een andere locatie, neemt inclusief reistijd ongeveer vier uur in beslag. Tijdens de start van de begeleiding vinden veel gesprekken plaats met het gezin en de jongere om de hulpvragen te kunnen bepalen. Door het Jeugdinterventieteam wordt een begeleidingsplan opgesteld met een concreet plan van aanpak. Dit plan wordt gecommuniceerd met alle betrokken instanties. Tijdens het intakegesprek wordt met het gezin en de jongere een checklist ingevuld, waarbij alle hulpvragen naar voren komen op alle levensgebieden. Hierbij geldt de totaalaanpak: alle problemen van alle gezinsleden worden in kaart gebracht. In het schema in tabel 2 staat een overzicht van de levensgebieden en de bijbehorende onderwerpen. De checklist dient als hulpmiddel bij het bepalen van de specifieke hulpvragen, omdat de gezinsleden vaak zelf niet in staat zijn om de eigen hulpvragen op te stellen.
31) Deze groepen zijn ingedeeld op basis van de Beke-aanpak: Henk Ferwerda en Arend Kloosterman (Advies en Onderzoeksgroep Beke), ‘Jeugdgroepen in beeld. Stappenplan en randvoorwaarden voor de shortlistmethodiek’, Elsevier: 2007. 32) Bureau Frontlijn merkt onder andere als zorgwekkend aan: de omgang met criminele vrienden, problemen met werk/school/.stage, op meerdere leefgebieden problemen en/of een verstoorde thuissituatie. 33) Dosa staat voor Deelgemeentelijk Overleg Sluitende Aanpak. Dosa richt zich op een vroegtijdige, gecoördineerde en effectieve aanpak van risicojongeren en probeert te voorkomen dat probleemjongeren afglijden naar crimineel gedrag.
44
45
Tabel 2 – Meervoudig kijken op zes leefgebieden 1.
Wonen • Conditie van de woning • Inrichting / stoffering /meubilair • Hygiëne • Bewoningsgraad • Aanwezigheid bureau, computer e.d. om huiswerk te maken • Omgevingsfactoren, zoals geluidsoverlast, buitenruimte, e.d.
2.
Werk en Inkomen • Op welke wijze wordt inkomen gegenereerd • Gebruik van sociale voorzieningen • Uitgavenpatroon • Administratie
3.
Gezondheid/ Hulpverlening • Zorgverzekering • Ingeschreven bij huisarts • Bezoek tandarts • Moederschap / ouderschap • Opvoedingsproblemen • Gezondheid / Voeding • Schulden
4.
Scholing • Opleidingsniveau ouders • Taalvaardigheid / inburgering • Lidmaatschap bibliotheek • Lezen / taalroutine • Scholing kinderen • Relatie met school, van schoolgaande kinderen • Ouderbetrokkenheid • Dagbesteding niet leerplichtige kinderen
5.
Veiligheid • Brandveiligheid • Kindveiligheid • Huiselijk geweld • Veiligheid buurt
6.
Sociale Participatie • Sport • Sociaal netwerk/ vangnet • Gebruik Rotterdampas • Participatie in buurtactiviteiten / vrouwenstudio • Verenigingsleven
46
Tijdens de eerste ontmoeting met het gezin zijn de gezinsleden over het algemeen gemotiveerd om mee te werken met de begeleiding van het Jeugdinterventieteam. Zij erkennen vaak direct dat er sprake is van een ongewenste thuissituatie. In het geval dat gezinsleden wantrouwend zijn, wordt bijvoorbeeld bij het onaangekondigd huisbezoek de hulp en medewerking geweigerd door gezinnen. Het Jeugdinterventieteam respecteert deze wens, want de begeleiding is gebaseerd op vrijwillige medewerking. Toch wordt in een dergelijk geval doorgevraagd over de redenen van de weigering. Vaak blijkt het wantrouwen gebaseerd op vele negatieve ervaringen met hulpverlening in het verleden. Uiteindelijk stemt het gezin dan vaak in met een nieuwe afspraak om over deze ervaringen te praten en om het gezin te laten vertellen wat zij nodig hebben. Vooralsnog hebben met behulp van deze werkwijze uiteindelijk alle gezinnen begeleiding geaccepteerd en zijn zij gemotiveerd om te werken aan een verbetering van de thuissituatie. Na het intakegesprek wordt de jongere individueel uitgenodigd op het kantoor van het Jeugdinterventieteam. De jongere kan in een één-op-één gesprek nog eens vertellen wat precies de problemen zijn die tot zijn gedrag leiden. Hierbij wordt aangestuurd op zijn toekomstperspectief: wie is hij, wat wil hij en wat kan hij? De jongere krijgt de opdracht om een motivatiebrief te schrijven waarin hij toelicht waarom hij geholpen wil worden. Daarnaast wordt hem gevraagd om in een tijdslijn zijn doelen te beschrijven. Wat wil hij bereikt hebben over een maand, drie maanden, een half jaar, een jaar, vijf jaar en tien jaar?
47
Motivatiebrief van Mohamed:
Moeder van Austin: “De deurbel ging, maar ik wilde niet open doen. Ik liep in mijn pyjama en had grote ruzie met mijn zoon Austin. Het was inmiddels zo uit de hand gelopen dat hij zijn spullen ging pakken en wilde vertrekken. Ik was wanhopig, hij was pas vijftien jaar, maar totaal onhandelbaar. De deurbel ging nog eens, toen heb ik toch open gedaan. Twee mensen van de gemeente vertelden dat zij hadden begrepen dat het niet goed ging met Austin. Geïrriteerd heb ik gezegd dat ik geen tijd had en ik wilde direct de deur dicht doen. Ik vertrouwde geen hulpverleners meer, ze deden toch niets. Niemand kon Austin en mij helpen, de enige oplossing was dat Austin weg zou gaan. Maar de mensen aan de deur bleven aandringen en ik kon er niet meer onderuit. Eén van hen is naar boven gegaan en heeft Austin tot bedaren gebracht. Ze luisterden naar mijn verhaal en konden direct iets voor mij doen. Ze zijn die week nog wel drie keer thuis geweest. Veel instanties hebben zich met ons bemoeid, maar eindelijk voelde ik dat ik daadwerkelijk geholpen werd.”
48
49
Fase 2 – Acute problematiek (12 weken) De hulpvragen die naar voren komen tijdens de eerste gesprekken kunnen globaal verdeeld worden in twee categorieën: urgente en standaard hulpvragen. In deze tweede fase staan de urgente hulpvragen centraal, deze vragen om een directe oplossing. De urgente hulpvragen hebben betrekking op het invullen van de primaire basisbehoeften van de jongere en het gezin. Hierbij wordt de behoeften-piramide van Maslow gebruikt. Bovendien hebben de meeste jongeren geen dagbesteding. Door de hulpvragen direct op te lossen wordt het vertrouwen van het gezin gewonnen. Dit betekent dat het Jeugdinterventieteam tijdens de eerste zes weken van de tweede fase voldoende tijd en ruimte nodig heeft om daadwerkelijk in de thuissituatie te kunnen interveniëren en een dagbesteding te kunnen bieden aan de jongere. Zestien uur per week bieden deze tijd en ruimte om maatwerk te kunnen leveren aan zowel de jongere als het gezin. Naast de informatie die de gezinsleden verstrekken in de eerste gesprekken met het Jeugdinterventieteam, kan in deze fase ook contact worden gezocht met andere betrokkenen in het directe sociale netwerk van het gezin. Het kan gaan om familieleden, vrienden of buurt- en jongerenwerkers. In de laatste zes weken van de tweede fase worden de zestien uur begeleiding teruggebracht naar twaalf uur. De meest urgente hulpvragen zijn nu beantwoord en de jongere heeft een dagbesteding. Aan het gezin en de jongere wordt nu geleerd hoe zij zelf kunnen bijdragen aan een oplossing voor de urgente hulpvragen. Tevens vindt er een overgang plaats naar de derde fase, waar de standaard hulpvragen centraal staan. De begeleiding hierbij is intensief, maar kan dus ten opzichte van de eerste zes weken worden afgebouwd. Dit heeft te maken met het maatwerk dat het Jeugdinterventieteam voor ogen heeft. De gezinsleden krijgen de begeleiding die zij daadwerkelijk nodig hebben.
Begeleider van Rodney: “Rodney werd aangemeld toen hij in vrijheid werd gesteld na jeugddetentie. Bij het eerste huisbezoek werd direct duidelijk dat er grote problemen waren in de thuissituatie, problemen die ervoor konden zorgen dat Rodney snel weer de fout in zou gaan. Het oude gedrag van Rodney was te verklaren vanuit deze problemen en daarom hebben wij direct actie ondernomen. Er was sprake van hoge schulden, armoede en een dreigende huisuitzetting. Bovendien was de elektriciteit en het gas afgesloten. Wij hebben diezelfde middag een noodvoedselpakket gehaald. Dankzij contact met de energiemaatschappij werden de elektriciteit en het gas snel weer aangesloten. Dit was overigens verplicht, want er wonen kinderen in de woning. Daarnaast werd een bemiddelingsgesprek geregeld met de wooncorporatie. Duidelijke afspraken stonden daar tegenover en het gezin werd aangemeld voor schuldhulpverlening. De alleenstaande moeder van Rodney heeft niet de capaciteiten om deze problemen zelfstandig op te lossen. Wanneer het gezin geen hulp zou krijgen zou Rodney snel recidiveren. Wij leren de gezinsleden hoe zij in de toekomst hun eigen problemen kunnen oplossen. Daardoor wordt de kans op recidive steeds kleiner.”
Fase 3 – Stabilisering (26 weken) Tijdens de derde fase worden het gezin en de jongere intensief begeleid volgens het begeleidingsplan, om een stabiele thuissituatie te creëren. De hulpvragen en gestelde doelen vormen de basis van de begeleiding. Gedurende het gehele begeleidingstraject kan het begeleidingsplan worden aangepast om de begeleiding steeds zo accuraat mogelijk uit te voeren. In deze fase ligt de nadruk op de persoonlijke ontwikkeling van de jongere en het vergroten van de vaardigheden en capaciteiten van het gezin. Dit betekent dat de jongere begeleid wordt bij elke stap die hij moet nemen om een succesvolle toekomst tegemoet te gaan en te leren functioneren in de hedendaagse samenleving.34
34) Deze begeleiding wordt uitgevoerd op basis van het door Bureau Frontlijn ontwikkelde Spaakmodel, zie paragraaf 4.2.
50
51
In een begeleidingsplan wordt het traject uitgestippeld. De rode draad is dat de jongere van de bestaande (problematische) situatie naar een gewenste situatie begeleid wordt. Het Jeugdinterventieteam biedt intensieve begeleiding om enerzijds de problemen in de thuissituatie op te lossen en anderzijds het gedrag van de jongere te verbeteren. De jongeren zijn niet in staat om zelfstandig in één keer het gedrag te veranderen en om het goede gedrag vast te houden. Daarom krijgen de jongeren SoVa-training (sociale vaardigheden) aangeboden. Op die manier wordt hen geleerd hoe zij moeten functioneren in de maatschappij. Daarnaast missen de jongeren vaak de motivatie om uit hun oude levenspatroon te stappen, meestal uit onzekerheid en angst voor het onbekende. Het Jeugdinterventieteam biedt hen daarom empowermenttraining. Bij deze training moeten zij nadenken over zichzelf: wie ben je, wat kan je, wat wil je. Wanneer het de jongere gelukt is om zijn gedrag aan te passen is het daarnaast belangrijk om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Daarom krijgen zij een cursus beroepsoriëntatie aangeboden en VCA-training (veiligheidscertificaat). Er is regelmatig contact met de mentor of werkgever van de jongere om te toetsen of zijn capaciteiten en vaardigheden daadwerkelijk toenemen. Hoewel het Jeugdinterventieteam veel contact heeft met de jongeren en veel met hen praat over wat wel en niet getolereerd wordt, is er niet 24 uur per dag zicht op hen. Niet altijd dringt tot hen door wat geadviseerd wordt en soms moeten zij daarom zelf ervaren wat de consequenties zijn van de keuzes die zij maken. Zij moeten soms meerdere keren fouten maken om zich er bewust van te worden dat zij met hun huidige levenswijze geen goede toekomst tegemoet gaan. Daarom zal het Jeugdinterventieteam bij terugval de jongere blijven begeleiden en deze begeleiding zelfs intensiveren. Ook aan het gezin wordt geleerd hoe zij zelfredzaam kunnen worden en kunnen functioneren in de hedendaagse samenleving. Daarnaast ligt bij de ouders een accent op de opvoedingscapaciteiten. Met behulp van coachingsgesprekken en het aanreiken van handvatten wordt aan de ouders geleerd hoe zij eraan kunnen bijdragen dat hun kinderen niet afglijden naar de criminaliteit. Ook tijdens de derde fase is communicatie met de andere betrokken hulpverleningsinstanties essentieel om de jongere en het gezin adequaat te kunnen begeleiden. Vanuit dit oogpunt vraagt het Jeugdinterventieteam de Dosaregisseur regelmatig om een casusoverleg met betrekking tot het gezin. 52
Op deze manier zitten alle hulpverlenende instanties bij elkaar en kunnen onder regie van de Dosa-regisseur concrete afspraken worden gemaakt. Tijdens de eerste dertien weken is er acht uur begeleiding per week. Bij de laatste dertien weken worden deze teruggebracht naar zes uur per week, omdat uit de praktijk blijkt dat op basis van de groeiende vaardigheden en capaciteiten de begeleiding afgebouwd kan worden. Aan de jongere en het gezin wordt geleerd zelfstandig en onafhankelijk te functioneren, doordat de begeleiding langzaam afgebouwd wordt. De begeleiding kan direct geïntensiveerd worden wanneer blijkt dat de betrokkenen nog niet in staat zijn om met minder uur begeleiding het gewenste gedrag te vertonen. Daarom zijn de gegeven begeleidingsuren een indicatie van de werkelijke begeleidingsuren. De ervaring van het Jeugdinterventieteam is dat geen jongere en geen gezin hetzelfde is en dat behoeften per situatie en tijdstip kunnen verschillen. Door flexibiliteit van begeleidingsuren kan maatwerk worden geleverd. Sharif: “De grootste problemen van ons waren inmiddels opgelost. Toch was er nog veel ruzie thuis en de sfeer was niet leuk. Ik kwam iedere avond zo laat mogelijk thuis, zodat ik mijn ouders niet hoefde te zien. Daardoor kon ik ’s ochtends mijn bed niet uit komen en was ik te laat op school. Mijn ouders vonden dat niet leuk, want zij waren vaak bezorgd over waar ik was. Nu gaat het veel beter. Het Jeugdinterventieteam heeft drie huisregels ingevoerd: over tijden dat ik binnen moet zijn, over respect en over zakgeld. Niet alleen ik moet me aan de regels houden, maar ook mijn ouders. Eerst vond ik het niet zo leuk, maar ik merk dat het veel gezelliger wordt thuis. Doordat ik niet zo laat thuis ben gaat het veel beter op school en ben ik niet meer zo moe.”
Fase 4 – Intensieve nazorg (13 weken) Wanneer de termijn van intensieve begeleiding bereikt is, kan worden beoordeeld of het dossier afgesloten kan worden of overgedragen moet worden aan een andere instantie. Het dossier kan worden afgesloten als alle hulpvragen zijn beantwoord en het gezin zelfredzaam is geworden. Na de afsluiting valt het dossier alleen nog onder de regie van Dosa. Wanneer de hulpvragen weliswaar beantwoord zijn, maar de gezinnen nog niet volledig zelfstandig en 53
onafhankelijk kunnen functioneren in de maatschappij, wordt het dossier overgedragen, over het algemeen aan een ketenpartner die al langer bij het dossier betrokken is. De afsluiting of de overdracht wordt bekend gemaakt bij alle betrokken organisaties, zij hebben voortaan een ander aanspreekpunt: Dosa of een andere instantie. Het Jeugdinterventieteam stelt een afsluitingsrapportage op met de volgende punten: • De acties die het Jeugdinterventieteam heeft uitgevoerd worden beschreven, maar ook de acties die de jongere en de gezinsleden zelf hebben uitgevoerd. Daarbij wordt de gedragsverandering beschreven die in de loop van het traject zichtbaar is geworden. Op deze manier ontstaat een realistisch beeld van het doorlopen begeleidingstraject en capaciteiten die de betrokken gezinsleden bezitten. • De gestelde doelen uit het begeleidingsplan worden geëvalueerd. De beantwoorde hulpvragen worden beschreven, evenals de verbetering van de thuissituatie. Daarnaast wordt beschreven waarom de begeleiding vanuit het Jeugdinterventieteam niet meer nodig is. Bij elk doel wordt het resultaat beschreven en er wordt een toelichting gegeven. Hieruit kan geconcludeerd worden waar de sterke en waar de zwakke punten liggen bij de betrokkenen. • Eventuele aandachtspunten voor de toekomst worden beschreven. Daarbij wordt een scheiding gemaakt tussen aandachtspunten voor de korte termijn en de lange termijn. Op deze manier wordt duidelijk welke afspraken er gemaakt zijn, waar voor gewaakt moet worden en waar eventueel extra ondersteuning nodig is. De daadwerkelijke overdracht van het dossier wordt gerealiseerd middels een overdrachtsgesprek met de opvolgende instantie. Voor dit gesprek plaatsvindt, wordt de afsluitingsrapportage naar alle betrokken instanties verzonden, zodat zij op de hoogte zijn van de overdracht en van het feit dat het Jeugdinterventieteam niet meer het eerste aanspreekpunt is. Het feit dat het dossier is overgedragen betekent niet dat het Jeugdinterventieteam zich volledig terug trekt uit het gezin. Gedurende drie maanden biedt het Jeugdinterventieteam twee uur per week begeleiding. Deze begeleiding moet gezien worden als procesbewaking: het bewaken van de situatie van de jongere en het gezin en het functioneren van het vangnet, bestaande uit de 54
betrokken instanties om het gezin. Het Jeugdinterventieteam hangt als het ware als een satelliet boven het gezin om de situatie in het oog te kunnen houden. Dit betekent niet slechts sporadisch telefonisch contact met het gezin. Dit betekent dat elke maand een huisbezoek plaatsvindt. Daarnaast wordt wekelijks contact onderhouden worden met de jongere, het gezin en de andere betrokken instanties zoals school, werk, (jeugd)reclassering, buurtagenten, jongerenwerkers enzovoort. De achterliggende reden om ook contact te onderhouden met alle betrokken instanties heeft drie doelen. Ten eerste om een volledig en realistisch beeld te krijgen van de situatie op dat moment, ten tweede om te controleren of de betrokken gezinsleden en alle instanties goed met elkaar communiceren en ten derde om te controleren of negatieve signalen direct bij het ontstaan ervan aangepakt worden. Moeder van Yousef: “Ons gezin heeft een jaar lang begeleiding gekregen van het Jeugdinterventieteam, omdat mijn zoon lange tijd in de gevangenis heeft gezeten. Het ging heel erg goed, maar wij hebben zoveel problemen, die zijn niet binnen een jaar opgelost. Wij krijgen nu iedere week een voedselpakket en wij zijn aangemeld bij de Kredietbank. Maatschappelijk werk heeft de begeleiding overgenomen, maar zij kunnen niet de directe hulp geven die het Jeugdinterventieteam geeft. Als ik er zelf niet meer uit kom, bel ik ze gewoon even op. Soms kunnen ze door de telefoon al zeggen wat ik kan doen en soms komen ze toch nog even langs. Het is heel fijn om te weten dat ik hen altijd nog kan bellen als ik een vraag heb, omdat ik niet direct in paniek hoef te raken en op die manier samen met hen een oplossing kan bedenken.”
Afronding Als drie maanden lang is gebleken dat het gezin goed blijft functioneren zonder de intensieve begeleiding van het Jeugdinterventieteam, kan het traject afgerond worden. Uitgangspunt bij de afronding is dat de deuren niet sluiten. Het gezin kan altijd terugkomen als er sprake is van terugval in een problematische situatie.
55
Figuur 8 – Processtappen
Figuur 7 – Tijdslijn traject Tijdslijn Dag 1
Dag 365
Fase 1
Week 1 mnd 1
Fase 2
Week 5 t/m 13 mnd 2 mnd 3
Fase 3
Week 14 t/m 39
Fase 4
Week 40 t/m 52
A f r o n d i n g
mnd 4 mnd 5 mnd 6 mnd 7 mnd 8 mnd 9 mnd 10 mnd 11 mnd 12
Aanmelding
Fase 1 - Intake Aanleg dossier en inventarisatie hulpvragen 1 week Fase 2 - Acute problematiek Acute hulpvragen beantwoorden 12 weken
Stappenplan
Het traject is beschreven op basis van verschillende fases. Om deze fases een concrete vorm te geven is een stappenplan opgesteld, zie figuur 8. Het gaat om maatwerk, maar door middel van een stappenplan hebben begeleiders een handvat bij de begeleiding van een gezin. Door de jongere en het gezin een bepaald traject te laten doorlopen wordt er op ieder moment een optimaal begeleidingsniveau gecreëerd. Er zijn veel uren beschikbaar op het moment dat intensieve begeleiding noodzakelijk is en er kan afgebouwd worden als de begeleiding daar om vraagt. Daarnaast is in de verschillende fases aangegeven welke zaken aandacht nodig hebben.
Fase 3 - Stabilisering Traject doorlopen voor persoonlijke ontwikkeling, beheersing sociale vaardigheden, randvoorwaarden voor school/werk ingevuld 26 weken Fase 4 - Intensieve nazorg Overdracht en procesbewaking 13 weken
Afronding
56
57
4.2 Peilers van de methodiek ABC-model Een centraal model in de methodieken van Bureau Frontlijn is het ABC-model (zie figuur 9). Ook het begeleidingstraject van het Jeugdinterventieteam verloopt volgens dit model. Het ABC-model is gebaseerd op de behoeftenhiërarchie van de Piramide van Maslow (zie figuur 5). Eerst moet de basis ingevuld zijn, voordat gestegen kan worden naar het volgende niveau. Voor het gezin betekent dit, dat de thuissituatie zodanig in orde is dat ieder gezinslid zelfstandig een opleiding kan afronden of succesvol aan het werk is. Voor de jongeren in het bijzonder betekent dit dat zij hun thuis als veilige basis zien waar zij al hun primaire behoeften ter beschikking hebben. Daarnaast is het bevorderen van vaardigheden en capaciteiten van alle gezinsleden een belangrijk middel om het gezin zelfredzaam te leren functioneren. Figuur 9 – Piramide van Maslow vs. ABC-model Lichamelijke behoeften
Huishouden
A
Totaalaanpak Het Jeugdinterventieteam gaat bij de begeleiding van de jongeren uit van een totaalaanpak: de gezinssituatie wordt in kaart gebracht en de problemen van alle gezinsleden worden opgelost op basis van de zes leefgebieden: wonen, werk en inkomen, gezondheid en hulpverlening, scholing, veiligheid en sociale participatie. De jongere is dan wel de aanleiding voor de begeleiding, maar het Jeugdinterventieteam neemt álle aspecten van het gezinsleven mee. De begeleiding is pas effectief als alle problemen op andere leefgebieden en bij andere gezinsleden ook opgelost worden. Dit blijkt uit de ervaring en signalen die door Bureau Frontlijn in de praktijk worden opgedaan en dit wordt ondersteund door verschillende wetenschappelijke theorieën.35 Ron Baggerman, DOSA-regisseur Hoogvliet, Rotterdam: “Ik heb in de loop van de jaren geleerd, dat als je problematiek van jongeren wilt oplossen, dat je niet enkel maar moet kijken naar het probleem van de jongere zelf, maar dat je ook moet kijken naar het gezin dat daarachter zit, naar zijn omgeving, naar school, vrije tijd, werk, eigenlijk een totaalpakket moet je maken om de problematiek van de jongeren te kunnen oplossen.”
Veiligheid en zekerheid Sociaal contact Waardering en erkenning Zelfontplooiing
Opvoeding
B
Werk C
Fase A - urgente problemen binnen de thuissituatie worden opgelost - gezinnen dienen te beschikken over de noodzakelijke voorzieningen, zoals de inrichting van een woning en levensonderhoud (primaire levensbehoeften) Fase B - empowermenttraining, sociale vaardigheidstraining, beroepsoriëntatie, een VCA-cursus en coachingsgesprekken vergroten capaciteiten en het zelfvertrouwen van de jongeren. - capaciteiten van de ouders vergroot met behulp van pedagogische ondersteuning. Fase C - begeleiding bij school en werk: behalen van startkwalificatie in het reguliere onderwijs of het vinden een reguliere baan.
58
Spaakmodel Het doel van het Jeugdinterventieteam is om de zelfredzaamheid van de jongeren (en van het gezin) blijvend te vergroten. Dit betekent dat zij zelfstandig en onafhankelijk kunnen functioneren en dat zij bij hulpvragen zelf de weg naar een oplossing kunnen vinden. Een belangrijk middel daarvoor is om de communicatie tussen de jongere, de overheid en andere instanties te verbeteren. Het Jeugdinterventieteam begeleidt de jongeren hierbij op basis van het Spaakmodel. Zoals in figuur 10 te zien is, staat de jongere centraal en alle instanties die een jongere nodig zou kunnen hebben in zijn leven staan om hem heen. De begeleider legt aan de jongere uit hoe de weg naar een instantie loopt. Samen met de begeleider bewandelt de jongere deze weg. Alle formaliteiten die aan bod komen bij de instantie worden samen met de jongere doorlopen en de communicatie (verbaal en non-verbaal) met instanties wordt behandeld. 35) Zie hoofdstuk 3.
59
De weg naar de instantie kan meerdere malen met een begeleider worden afgelegd, maar er komt een moment dat de jongere de weg zelf kan vinden en zelfstandig moet doorgaan. Het Jeugdinterventieteam houdt in dat geval van korte afstand zicht op de jongere, om het proces te bewaken. De jongere kan bij vragen direct contact opnemen met het Jeugdinterventieteam. Op deze manier leert hij de weg naar alle instanties. Voorbeelden van instanties zijn school, werkgever, jongerenloket, bijbaan, sportvereniging, jeugdreclassering, maatschappelijk werk enzovoort. Het feit dat de jongere ervaart hoe hij zelf zijn eigen zaken kan regelen motiveert hem. Het doel van deze werkwijze is hem wegwijs maken in de maatschappij, zijn capaciteiten te vergroten en gedragsverandering te laten plaatsvinden.
Figuur 10 – Het Spaakmodel
Zoals Jantine Kriens, Wethouder Volksgezondheid van gemeente Rotterdam (2006-2010), zegt: “Bij die gezinnen moet je niet afwachten totdat ze aan het loket komen, want dat komen ze meestal niet. Je moet naar die mensen toegaan, je moet aanbellen en ze aanspreken. Je moet ze helpen om weer voor zichzelf te kunnen zorgen.”
Quincy: “Als ik alleen dingen moet regelen, dan denk ik: nee joh, later toch en dan ga ik weg. Zo was het eerst, maar nu als ik weet waar ik naar toe moet gaan en wat ik moet doen en als ik informatie heb gekregen van wat ik allemaal moet doen dan kan ik het wel gewoon. Want als ik uit mijzelf moet gaan, dan gaat het niet lukken.” 60
61
4.3 Ontwikkeling van het Jeugdinterventieteam 4.3.1 Begeleiding gericht op risicofactoren De leefsituatie van de jongeren is van invloed op het gedrag.36 Binnen de leefsituatie bevinden zich risicofactoren die de kans op recidive en overlastgevend gedrag vergroten. Het gezin en het netwerk worden als belangrijke concentraties van risicofactoren gezien bij de kans op recidive van de jongere.De begeleiding van het Jeugdinterventieteam is gericht op de externe en interne risicofactoren in de leefsituatie van de jongeren. Externe risicofactoren liggen in hun thuissituatie en in hun omgeving. Interne risicofactoren liggen in de persoonlijke situatie van de jongeren zelf. Om de juiste begeleiding te kunnen geven, moeten de risicofactoren bekend zijn. Bovendien moeten ook de risicofactoren die men in de praktijk tegen komt betrokken worden in het begeleidingstraject. Het Jeugdinterventieteam is in de praktijk diverse belangrijke risicofactoren tegen gekomen, hieronder worden deze beschreven. Externe risicofactoren: • Opvoedingsproblemen. In veel gezinnen blijkt de opvoedcapaciteit nihil en het ouderlijk gezag afwezig. De kinderen bepalen de gang van zaken, luisteren niet en het respect ontbreekt. Kinderen hebben sturing nodig van een solide persoonlijkheid die hen leert hoe ze zich moeten gedragen. Als dit gezag ontbreekt en ouders elk gedrag van hun kinderen toestaan, dan wordt het thuis een chaos en zullen kinderen gezag van anderen ook niet snel accepteren. • Gebrek aan sociaal en cultureel kapitaal ouders. Veel jongeren missen sociaal en cultureel kapitaal, omdat zij dit tijdens de opvoeding niet hebben meegekregen. De opvoeding van kinderen ligt in eerste instantie bij de ouders. Wanneer ook de ouders vaardigheden en capaciteiten missen, kunnen zij deze niet overdragen. Het is dus van belang om bij ouders vaardigheden aan te leren en capaciteiten te vergoten, zodat zij zelfstandig en onafhankelijk kunnen functioneren en dat zij deze vaardigheden en capaciteiten door middel van opvoeding kunnen overbrengen op hun kinderen.
36) Junger-Tas e.a., Achtergronden van delinquentie en middelengebruik, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut 2008.
62
• Gescheiden ouders. Ten eerste is er dan één ouder die het gezag moet voeren in plaats van twee ouders. Ten tweede is bij deze gezinnen alleen een moeder in huis en is de vader dus vertrokken. Over het algemeen is het voor mannen makkelijker om een gezaghebbende positie af te dwingen bij kinderen. Moeders zijn eerder geneigd om snel toe te geven om de sfeer in huis goed te houden. • Afwezigheid van vader. Vaak is de vader zelfs helemaal niet meer in beeld. Dit betekent dat hij geen invloed heeft op de opvoeding van de kinderen. Daarbij komt nog een belangrijk gevolg: zonen hebben het voorbeeld nodig van een vader. In de meeste gezinnen is een moeder aanwezig die het voorbeeld kan geven aan haar dochters, bovendien komen meisjes minder snel in aanraking met criminaliteit. Jongens hebben een stabiele vaderfiguur nodig naar wie zij kunnen opkijken en die hen kan helpen. • Armoede. Armoede veroorzaakt stress bij de ouder(s). De eerste prioriteit is om de vaste lasten te betalen en om boodschappen te doen. Daar gaat dan ook de meeste aandacht naar uit, in plaats van naar de opvoeding van de kinderen. Daarbij komt dat kinderen die honger hebben zich niet kunnen concentreren op school, dus slechte prestaties leveren of spijbelen. Voor jongens uit arme gezinnen is het ook heel verleidelijk om dingen te stelen die hun vriendjes ook hebben. • Schuldenproblematiek. Schulden leveren dezelfde spanningen op als armoede. Daarbij leveren deurwaarders en bijvoorbeeld een dreigende huisuitzetting nog meer stress op. • Ouders zijn werkloos. Enerzijds levert werkloosheid stress op, omdat er geen baan gevonden wordt en de inkomsten ontoereikend zijn. Anderzijds krijgen de jongeren geen goed voorbeeld van ouders die veel thuis zijn en leven van een uitkering. • Ongunstige woonomgeving. Tijdens huisbezoeken is gebleken dat vrijwel alle jongeren in een achterstandswijk wonen. Dit heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van de jongeren. De woonsituatie beantwoordt niet aan de behoeften van de jongeren en de wijk waar zij wonen kent veel achterstand. De woning is geen veilige thuisbasis. Achterstallig onderhoud, vocht en schimmel zijn veel voorkomende problemen. Daarnaast zijn veel woningen te klein, kamers moeten gedeeld worden met broertjes en zusjes. Hierdoor is sprake van een gebrek aan privacy; de jongere heeft thuis niet de ruimte om zichzelf terug te trekken om bijvoorbeeld huiswerk te maken. 63
Door de instabiele thuisbasis is het voor de jongere niet aantrekkelijk om thuis te zijn, hij zal eerder verleid worden om de straat op te gaan. • Ongunstig sociaal netwerk. Een andere belangrijke factor is het sociale netwerk van de jongeren in de eigen woonwijk. Doordat de jongeren in een achterstandswijk wonen, ontmoeten zij op straat jongeren die in dezelfde situatie verkeren als zij. De jongeren identificeren zich met elkaar en vormen een groep, omdat zij door elkaar geaccepteerd en gerespecteerd worden. Veel jongeren hebben geen zinvolle dagbesteding, daarom brengen zij veel tijd door op straat. Zij vervelen zich en gaan daarom overlast veroorzaken. Dit wordt versterkt door de zogenaamde ‘macho cultuur’ die er heerst binnen de groep. De jongeren beïnvloeden elkaar op een negatieve manier in hun gedrag. Hierdoor worden continu grenzen verlegd, waardoor crimineel gedrag ontstaat. • Broer of zus met ernstige problemen. Deze problemen liggen vooral in de sfeer van gedragsproblemen en criminaliteit. Er gaat veel aandacht van de ouders naar dit broertje of zusje in plaats van naar de jongere. Het kan voorkomen dat een broer(tje) of zus(je) zoveel problemen veroorzaakt in huis, dat de jongere niet graag thuis is. Hij is dan liever op straat. Bovendien kan hij besluiten het gedrag van broer of zus te kopiëren. • (Voormalig) huiselijk geweld. Kinderen zijn er getuige van dat de ouders elkaar mentaal en fysiek geweld aan doen. Voor de kinderen zijn dit traumatische gebeurtenissen en daarnaast krijgen zij het verkeerde voorbeeld. • Oorlogstrauma. Vluchten uit het geboorteland en vervolgens in Nederland dikwijls verhuizen zorgt ervoor dat jongeren zich nooit ergens ‘thuis’ zullen voelen. • Geen vaste woon- of verblijfplaats. Deze jongeren kunnen soms bij familie of vrienden slapen, maar ze hebben geen eigen thuis. Soms is er ruzie thuis, is er geen contact met ouders of zijn de ouders niet in Nederland. Jongeren zijn hierdoor erg beïnvloedbaar voor ‘criminele’ vrienden. Interne risicofactoren: • Ontbreken van een zinvolle dagbesteding. De meeste jongeren hebben geen zinvolle dagbesteding, zoals school, werk, stage of een leer/werktraject. Zij bezitten de capaciteiten niet om zich aan afspraken te houden, op tijd te komen, samen te werken en opdrachten uit te voeren. School en werk mislukken daarom steeds. Zelfs een startkwalificatie biedt geen soelaas. Door de economische crisis en discriminatie vinden de jongeren moeilijk een baan. Bovendien ontbreekt een zinvolle vrijetijdsbesteding. Voor een hobby is geen 64
geld, of de jongeren kunnen/willen zich niet aan de bijbehorende regels houden. Sommige jongeren gaan wel naar een buurthuis, maar hier veroorzaken zij eerder overlast dan dat zij enthousiast meedoen met het programma. • Omgedraaid dag- en nachtritme. Doordat een zinvolle dagbesteding ontbreekt, slapen de meeste jongeren overdag. Zij gaan pas tegen de vroege ochtend slapen en komen aan het einde van de middag hun bed uit. • Licht verstandelijke beperking (LVB). Onder LVB wordt verstaan: zwakbegaafd met een beperkt sociaal aanpassingsvermogen. Het is moeilijk om deze jongere iets te leren, dat maakt het lastig om gedrag te veranderen. Waar kinderen met een gemiddeld IQ thuis en op school bij te sturen zijn, bereikt deze sturing de LVB-jongere niet. Daarbij komt dat deze jongeren gevoeliger zijn voor negatieve invloeden, omdat ze niet nadenken over de gevolgen van hun gedrag. Het Jeugdinterventieteam heeft ervaren dat in de praktijk ook rekening gehouden moet worden met het feit dat veel ouders LVB zijn. In eerste instantie kan niet veel worden verwacht van de eigen verantwoordelijkheid. LVB-personen denken op korte termijn en zien de gevolgen van hun keuzes niet in. • Verslavingsproblematiek. Dit speelt een grote rol bij recidive en overlastgevend gedrag. Voor zover bekend zijn de meeste jongeren verslaafd aan cannabis, een enkeling gebruikt wel eens cocaïne. Een logisch gevolg van een verslaving aan deze verdovende middelen is dat de jongeren niet meer helder nadenken en zich dus ongecontroleerd gaan gedragen. Na een avond stoned zijn de jongens moe, chagrijnig en kunnen ze zich niet concentreren. Omdat ze vaak niet werken moeten ze op andere manieren aan geld komen voor drank en drugs. • Persoonlijkheid- of gedragstoornis. Bij veel jongeren is deze gediagnosticeerd, bij anderen nog niet. Hierbij is van belang dat de jongere altijd professionele hulp nodig heeft van een gedragstherapeut, psycholoog of psychiater. De jongeren weigeren deze hulp echter bijna altijd. Bovendien zijn er geen ouders die hen thuis motiveren om aan de behandeling deel te nemen en zij zullen ook niet met de jongere mee gaan als hij het eng vindt. Onder invloed van een dergelijke stoornis is het risico op recidive erg hoog.37 • Gebrek aan sociaal en cultureel kapitaal. Het ontbreekt de jongeren aan vaardigheden en capaciteiten om zelfstandig te kunnen functioneren in de 37) Algemene Rekenkamer, Kopzorgen: zorg voor jeugdigen met een lichte verstandelijke handicap en/of psychi(atri)sche problemen, Den Haag: SDU 2007.
65
complexe maatschappij. Daarom kunnen zij hun eigen zaken niet regelen en pogingen daartoe mislukken. De jongeren raken daardoor gedemotiveerd en belanden in een negatieve spiraal. Geconcludeerd kan worden dat de achterliggende problematiek, zowel van de jongeren zelf als in de thuissituatie, behoorlijk omvangrijk is. Bij het merendeel van de jongeren kan gesproken worden van multiprobleemgezinnen. Dit betekent dat meerdere ernstige problemen in de thuissituatie aanwezig zijn op het gebied van bijvoorbeeld huishouden, opvoeding en relaties. Deze problematiek in combinatie met de persoonlijke problematiek van de jongeren veroorzaakt een grote kans op recidive, daarom biedt het Jeugdinterventieteam begeleiding en hulp bij al deze problemen.
Het Jeugdinterventieteam coördineert welke instantie aan welk probleem in het gezin werkt. Hierdoor wordt bewaakt dat aan alle problemen wordt gewerkt. Uniek is dat het Jeugdinterventieteam voldoende capaciteit en tijd heeft. Als voor een probleem niet direct een passende oplossing wordt gevonden, biedt het Jeugdinterventieteam zelf begeleiding. In de praktijk blijkt dat het Jeugdinterventieteam vooral in de eerste helft van het begeleidingstraject zelf veel begeleiding moet bieden. Bij deze werkwijze is een goede samenwerking tussen het Jeugdinterventieteam en de begeleidende instanties van groot belang. De problemen in de organisatie bij bestaande instanties zijn echter niet eenvoudig op te lossen. Negatieve factoren zijn gedurende tientallen jaren in de organisatie geslopen en inmiddels loopt de organisatie hierop vast. Wachtlijsten, indicatiebesluiten en andere tijdrovende protocollen zijn het bewijs.
4.3.2 Werkzame factoren Unieke combinatie van functies: coördinatie, direct hulp bieden en procesbewaking Uniek in de aanpak van het Jeugdinterventieteam is de combinatie van het coördineren van hulpverlening binnen een gezin, zelf direct hulp bieden als dat nodig is en procesbewaking tijdens het traject en na afloop. Procesbewaking houdt in dat de samenwerking van het gezin met de hulpverlenende instanties wordt bewaakt, en dat het gezin intensieve nazorg geboden krijgt, waarin getoetst wordt of de situatie binnen het gezin stabiel blijft als de begeleiding van het Jeugdinterventieteam afneemt. Tijdens huisbezoeken treft het Jeugdinterventieteam veel problemen aan bij de betrokken gezinnen. Constateren en noteren lost niets op, toch is dit bij bestaande instanties vaak wel de praktijk. De wil om veel problemen op te lossen bestaat vaak wel bij die instanties, maar er is onvoldoende tijd en capaciteit. Voor deze professionals is het frustrerend dat zij niet de mogelijkheden hebben om een gezin op alle gebieden te helpen, want zij zien dat de begeleiding die gegeven wordt hierdoor niet het optimale resultaat bereikt. Het Jeugdinterventieteam werkt daarom anders, want zij kúnnen ook anders werken. Doordat zij in beginsel zelf geen specialistische begeleiding en behandeling geven, kunnen zij snel en oplossingsgericht werken door alle problemen op alle leefgebieden één voor één daadwerkelijk op te (laten) lossen. 66
Huisbezoeken ‘Met je poten in de modder’ is een algemeen motto van Bureau Frontlijn. Ook bij het Jeugdinterventieteam past deze kreet goed. Het is belangrijk dat de medewerkers de woonomgeving van de jongeren kennen en daarom gaan zij achter de voordeur bij het gezin. Door middel van huisbezoeken vindt de begeleiding voor een groot deel plaats in de vertrouwde omgeving van de gezinnen. Huisbezoeken blijken een grote meerwaarde voor begeleiding. Het is een goed middel om een realistisch beeld te krijgen van de leefsituatie van het gezin. De gezinsleden voelen zich begrepen en gerespecteerd. Zij hoeven veel problemen niet meer uitgebreid toe te lichten, omdat deze direct zichtbaar zijn voor de begeleiders. Het feit dat de gemeente de moeite neemt om bij de mensen thuis te komen, wordt door de gezinnen gewaardeerd en deze positieve houding draagt bij aan de samenwerking met het gezin. Het Jeugdinterventieteam is gericht op het wegnemen van risicofactoren voor recidive in de sociale omgeving van de jongeren. Daarom worden problemen zoals achterstallig onderhoud en een gebrek aan meubels aangepakt. Soms wordt zelfs gezocht naar een andere woning, wanneer bijvoorbeeld blijkt dat veel kinderen op dezelfde kamer moeten slapen. Het Jeugdinterventieteam biedt begeleiding ‘met de handen aan het bed’, dat wil zeggen dat vanuit en met het gezin de problemen worden oplost. Het gezin 67
wordt outreachend en intensief begeleid met als doel de zelfredzaamheid van het gezin te vergroten, zodat het gezin in het vervolg de juiste hulpverlening zélf kan vinden, zélf kan bereiken en daarmee zélf kan samenwerken.
omdat de jongere zelf weet wanneer hij uit bed moet komen en wat de invulling is van zijn dag. Dit verklaart onder andere waarom de begeleiding in de opstartfase nog intensiever is dan acht uur per week.
Intensieve begeleiding In Nederland zijn weinig instanties actief die intensieve begeleiding aanbieden. Het Jeugdinterventieteam definieert ‘intensieve begeleiding’ als minimaal acht begeleidingsuren per week. Bureau Frontlijn stelt zichzelf de vraag waarom er nauwelijks aanbod is van intensieve begeleiding, ondanks dat het recidivecijfer op 84 procent38 ligt. Het Jeugdinterventieteam biedt een begeleidingstraject aan met minimaal acht begeleidingsuren per week. Bij de opstart van het traject kunnen dit zelfs zestien uur zijn. Een zodanig intensieve begeleiding voor delinquente jongeren is uitzonderlijk in Nederland. Ter vergelijking: in de huidige jeugdzorg hebben gezinsvoogden 1,5 uur per gezin per week en jeugdreclassering heeft 1,6 uur per jongere per week.39 Bovendien besteden de medewerkers van Bureau Jeugdzorg zestig procent van hun tijd aan administratie, dit betekent dat er dus niet veel tijd resteert voor daadwerkelijke begeleiding. Op basis van ervaring van het Jeugdinterventieteam blijkt dat minimaal acht uur begeleiding per week noodzakelijk is om de begeleiding te laten slagen en recidive te voorkomen. Voornamelijk bij het opstarten van de begeleiding wordt de jongere bij de meeste afspraken vergezeld of gebracht en weer opgehaald. Het kost veel tijd om een jongere naar zijn behandeling, school, stage, taakstraf of werk te brengen. Het grote voordeel is dat onderweg veel met de jongeren gesproken kan worden (één op één coaching). Op die manier kan de jongere gewend raken aan zijn nieuwe leven: op tijd komen, zich aan afspraken houden, actief meedoen, niet spijbelen enzovoort. Een andere belangrijke verandering is een normaal dag- en nachtritme aanleren. De begeleider belt (als het nodig is) de jongere iedere ochtend wakker en attendeert hem op zijn verplichtingen van die dag. Als de medewerker dit een aantal keren achter elkaar heeft gedaan, kan dit al snel afgebouwd worden
Huisbezoeken nemen eveneens veel tijd in beslag, omdat hierbij ook reistijd benodigd is. In de praktijk heeft het Jeugdinterventieteam ervaren dat bij de begeleiding van een jongere veel achterliggende gezinsproblematiek naar boven komt. Vooral in de eerste helft van het begeleidingstraject neemt het beantwoorden van de hulpvragen veel tijd in beslag. Wanneer het traject enkele maanden op gang is worden de acht uur per week ingevuld met het onderhouden van contacten met alle instanties rondom de jongere zoals school, werk, stage, buurtagent, jongerenwerkers enzovoort. Daarbij vinden ook regelmatig huisbezoeken plaats. Dit is noodzakelijk om in te kunnen spelen op actuele situaties. Een veel gehoord signaal is dat er te veel papierwerk, rapportage en bureaucratie zou zijn. Dit signaal komt vanuit de samenleving, maar ook de medewerkers van Bureau Jeugdzorg betreuren dit feit. Bureau Frontlijn heeft bij het ontwikkelen van de nieuwe methodiek Jeugdinterventieteam rekening gehouden met dit signaal. Hoewel een strikte verslaggeving onontbeerlijk is voor een betrouwbare en deugdelijke interventie heeft het Jeugdinterventieteam getracht de rapportage zo effectief en efficiënt mogelijk te maken, waardoor zij zo min mogelijk tijd in beslag neemt. De werkwijze van het Jeugdinterventieteam leidt ertoe dat tachtig procent van de tijd kan worden besteed aan daadwerkelijk contact met het gezin en twintig procent van de tijd wordt besteed aan administratie en andere bijkomende zaken.
Yacine: “Je kan beter een begeleider hebben die je dagelijks pusht en je dagelijks helpt met dingen, dan reclassering waar je één keer in de tijd naar toe moet gaan, een uurtje op gesprek bent en that’s it.”
38) W. van der Heide & A.Th.J. Eggers (red), Criminaliteit en Rechtshandhaving 2006, Den Haag: CBS/WODC 2007 (WODC 255 Onderzoek en beleid) 39) Per 1fte heeft een gezinsvoogd 21 tot 24 jongeren en jeugdreclassering 22 jongeren. In het voorgestelde Delta-plan wordt dit aantal verlaagd naar 15 jongeren per 1fte, dit komt neer op 2,4 uur per jongere per week.
68
69
Standaardpakket Voor jongeren heeft het Jeugdinterventieteam een standaardpakket samengesteld met instrumenten die de vaardigheden en capaciteiten van de jongeren vergroten. Het standaardpakket bestaat uit SoVa-training (sociale vaardigheden), empowermenttraining, beroepsoriëntatie en VCA-cursus. Om te communiceren met instanties hebben de jongeren sociale vaardigheden nodig, die zij veelal niet bij hun opvoeding hebben meegekregen. De jongeren hebben veel ruzie op school of in de buurt en ze kunnen geen sociale contacten onderhouden maken. Deze jongeren hebben moeite met sociale situaties en vaak weten ze niet hoe ze zich moeten gedragen. Ze hebben moeite met de omgang met anderen. Dit zijn vaardigheden die kinderen wel kunnen leren, namelijk in een SoVa-training. Jongeren leren onder andere hoe ze een gesprek kunnen beginnen, hoe ze vrienden kunnen maken, omgaan met kritiek, pesten, angst, onzekerheid en conflicthantering. De jongeren leren zich anders te gedragen. Ze reageren nu vaak op één manier, bijvoorbeeld door agressief te worden. Een belangrijk doel is het gedragsrepertoire uit te breiden, zodat de jongeren verschillend kunnen reageren in verschillende situaties. Het Jeugdinterventieteam heeft waargenomen dat bijna alle jongeren een tekort aan zelfvertrouwen hebben. Zonder zelfvertrouwen treden de jongeren niet in contact met instanties of zij geven snel op. De jongeren weten niet wat zij willen en wat zij kunnen, waardoor zij geen doel hebben in het leven. Bovendien maskeren zij de onzekerheid met ‘stoer’ en provocerend gedrag. Met empowermenttraining leren de jongeren: wie ben ik, wat kan ik, wat wil ik? Hierdoor worden de jongeren gedwongen om over hun toekomst na te denken en een realistisch toekomstplan op te stellen. Als de jongeren over hun toekomst nadenken en hierbij beseffen dat mits zij zelf hard werken- het haalbaar is, groeit het zelfvertrouwen enorm. Daarbij wordt empowermenttraining groepsgewijs gegeven, waardoor de jongeren zien dat zij niet de enige zijn die zich in een probleemsituatie bevindt. Omdat veel jongeren niet weten wat zij willen, krijgen ze naast empowermenttraining ook training voor beroepsoriëntatie. De doelgroep betreft jongeren die niet makkelijk te motiveren zijn voor school en werk, daarom is het belangrijk om met de jongeren uit te zoeken welk beroep zij leuk vinden en waar zij goed in zijn. Tenslotte wordt de jongeren ook een VCA-cursus aangeboden. De meeste jongeren hebben een laag opleidingsniveau en niet de capaciteiten om een regulier schooldiploma te halen. Veel jongeren zullen in de bouw-, metaalof installatiesector terecht komen. Tegenwoordig is voor de meeste beroepen een VCA-certificaat vereist (Veiligheid, gezondheid, milieu Checklist Aan70
nemers). Door de jongeren bij de start van het begeleidingstraject een VCAcursus aan te bieden worden hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot en kunnen zij sneller aan het werk. Daarnaast wordt hun dagbesteding bij de start van het begeleidingstraject direct ingevuld, namelijk met de lessen en het huiswerk voor de VCA-cursus. Ouderbetrokkenheid Samen met de ouders stelt het Jeugdinterventieteam een plan op om de opvoedingscapaciteit te vergroten en het gezag te herstellen. Dit wordt bereikt door de ouders te adviseren, maar hen zelfstandig de adviezen te laten uitvoeren. Op deze manier is voor de kinderen duidelijk naar wie zij moeten luisteren en de ouders behouden hun eigenwaarde. Vaak gebeurt dit in de vorm van het opstellen van eenvoudige huisregels. Deze huisregels worden met alle gezinsleden besproken en iedereen tekent een contract. De huisregels betreffen bijvoorbeeld regels omtrent tijden, omgang, geld, bereikbaarheid en respect. Aan de ouders wordt uitgelegd dat het heel belangrijk is dat zij zich ook aan de regels houden, omdat het Jeugdinterventieteam heeft ervaren dat zij snel aan de kinderen toegeven. De kinderen zijn gebaat bij duidelijkheid en structuur, hoewel zij dit zelf niet snel inzien en het voor de ouders moeilijk is om de regels te handhaven. Daarom praat de begeleider veel met ouders over straffen en belonen en hij legt hierbij de nadruk op de positieve effecten. De begeleider geeft de ouders concrete tips, waardoor de opvoeding in de handen van de ouders blijft. Het Jeugdinterventieteam werkt als het ware samen met de ouders, omdat zij dicht bij de jongere staan. Door de ouders actief bij de begeleiding te betrekken worden zij niet in de eigenwaarde geschonden en zijn zij gemotiveerd om mee te werken. Motivatie Veel jongeren blijken niet direct gemotiveerd om hun gedrag te veranderen. Daarom is dit één van de eerste aandachtspunten van het Jeugdinterventieteam bij het opstarten van een traject. Na de aanmelding van de jongere, worden zij gevraagd om een motivatiebrief te schrijven. In deze brief moet de jongere in een tijdspad beschrijven hoe hij zichzelf in de toekomst ziet. Daarbij moet opgeschreven worden hoe de jongere die doelen wil bereiken. De jongere moet dit zelf doen, het is belangrijk dat hij nadenkt over zijn eigen toekomst. Als de jongere na enige tijd zijn motivatiebrief terug ziet en hij ziet wat hij al bereikt heeft, is dit goed voor het zelfvertrouwen en het werkt motiverend om 71
de rest van de doelen ook te gaan behalen. Doordat direct met de jongere aan de slag wordt gegaan, wordt een positief signaal afgegeven aan de jongere. Hij ziet dat hij samen met het Jeugdinterventieteam snel resultaten kan behalen. Hij zal dan meer vertrouwen in de begeleiding krijgen. Het Jeugdinterventieteam moet de jongeren tegemoet komen, de jongeren worden ‘getriggerd’ om vertrouwen te krijgen in het Jeugdinterventieteam. De jongeren kunnen bijvoorbeeld met de auto worden opgehaald om naar een afspraak te gaan. Hierdoor wordt de drempel voor de jongere verlaagd. Deze werkwijze wordt gebruikt met verschillende doeleinden. De jongeren zien vaak tegen een eerste afspraak op, omdat ze niet weten wat zij kunnen verwachten. Vaak weten de jongeren zelf de weg niet en in de auto heeft de begeleider tijd voor een ‘social talk’. Bovendien voelt het voor de jongere vertrouwd om ondersteuning te krijgen van de begeleider en tegelijkertijd heeft de begeleider toezicht op de jongere. Groepsaanpak Het Jeugdinterventieteam begeleidt veel jongeren uit dezelfde buurt. Dit is niet vooropgezet, maar wel logisch als men bedenkt dat veel delinquente jongeren uit achterstandsbuurten komen. Het Jeugdinterventieteam ziet dat het begeleiden van meerdere jongeren uit dezelfde groep leidt tot afbreuk van het groepsverband. Begeleiding betekent onder andere invulling van een volledige dagbesteding. Dit betekent dat minder tijd beschikbaar is voor het samenscholen en daarbij gaan de jongeren eerder naar bed, omdat zij vroeger op moeten staan. Het doel van het Jeugdinterventieteam is om een positief klimaat binnen de groep te creëren. Wanneer enkele jongeren binnen de groep hun leven kunnen oppakken, dienen zij als goed voorbeeld voor de andere jongeren. Een opvallende bevinding binnen de doelgroep is de positieve invloed van een liefdesrelatie op het gedrag van jongeren. Jongeren zijn meer gemotiveerd om hun leven op orde te brengen, wanneer zij een vriendin hebben. TIPS De medewerkers van het Jeugdinterventieteam werken aan de hand van TIPS-voorwaarden. TIPS staat voor: techniek, inzicht, prestatie en snelheid. Bij techniek gaat het om de werktechnische aspecten: het kunnen omgaan met jongeren, gezinnen, begeleiders, en alle andere actoren. Het beheersen van verschillende gesprekstechnieken speelt hierbij een belangrijke rol. Daarnaast is inzicht in de problematiek van de jongeren/gezinnen essentieel. Medewerkers zijn zich bewust van de leefwereld van de jongeren en kijken meervoudig 72
op alle leefgebieden. Prestatie gaat om het resultaat dat je inspanning heeft opgeleverd, het rendement. Het werken met jongeren is dynamisch en turbulent, maar het is belangrijk dat het doel voor ogen wordt gehouden. In de werkhouding staat doelmatig, doeltreffend en dus resultaatgericht werken centraal. Ten slotte is de snelheid van handelen van groot belang. Zijn de jongeren eenmaal in beeld, dan dient er snel en adequaat actie ondernomen te worden om hen op een passend traject te plaatsen. Het gaat daarbij om maatwerk. Dit vergt een nauwe samenwerking met de betrokken actoren. Eén partij heeft de verantwoordelijkheid en is ook daarvoor verantwoording schuldig aan het politiek bestuur. Betrokken medewerkers Het succes van het project staat of valt bij ‘de kracht van het personeel’. De persoon van de medewerker speelt een grote rol bij de selectie van het juiste personeel. Bij het Jeugdinterventieteam staan jongeren centraal. Het is essentieel dat medewerkers betrokken zijn bij de jongeren en hen niet beoordelen op hun fouten. Affiniteit met de doelgroep en inlevingsvermogen in de problematiek van de jongeren zijn daarbij van belang. Dit vergt van de medewerkers een proactieve, outreachende houding en anderzijds veel geduld, omdat jongeren zich vaak afwachtend opstellen en contact met instanties mijden. What Works-beginselen In de literatuur is een reeks beginselen beschreven die strafrechtelijk ingrijpen effectiever maakt. De wetenschappelijke kennis over het ontstaan en het terugdringen van delictgedrag is in deze beginselen verenigd. Zij kunnen worden aangeduid als What Works-beginselen. Bureau Frontlijn constateert dat de werkwijze van het Jeugdinterventieteam afgestemd is op deze beginselen.
Manuel Mulder, regionaal portefeuillehouder Jeugd van politie Rotterdam-Rijnmond: “Als men over de schreef gaat betekent dat sanctioneren, norm stellen en laten zien dat dit niet past, maar help ze ook te zoeken naar de goede richting en biedt ze daadwerkelijk een kans. Perspectief op werk, perspectief op opleiding, steun in het vinden van woning en soms is het heel simpel: er zijn.” 73
• Risicobeginsel (risk principle). Het Jeugdinterventieteam maakt gebruik van een zelfontwikkelde checklist. Aan de hand van zes leefgebieden wordt de complexiteit van de problematiek geïnventariseerd, waardoor maatwerk geleverd kan worden. Het recidiverisico is namelijk niet bij iedere jongere hetzelfde. Een juiste afstemming van de reactie op het recidiverisico is daarom cruciaal. Is die afstemming niet optimaal, dan kan de uitkomst tegengesteld zijn aan wat er werd nagestreefd en verwacht. Als er een klein risico is moet er dus volstaan worden met een lichte reactie. Bij een groot risico moet zware intensieve behandeling worden toegepast. Het is hierbij van belang dat het recidiverisico op een betrouwbare wijze geschat kan worden, zodat de reactie hier per persoon op afgestemd kan worden. • Behoeftebeginsel (needs principle). Het Jeugdinterventieteam richt zich op de zogeheten criminogene behoeften, de behoeften die het criminele gedrag rechtstreeks kunnen beïnvloeden. Dit zijn de kenmerken, risicofactoren en problemen van de dader die direct samenhangen met het delinquent gedrag. Deze factoren betreffen de persoon van de dader, maar ook zijn bezigheden, sociale omgeving en leefsituatie. De (jeugd)reclassering40 maakt gebruik van de volgende criminogene factoren: • Delictgeschiedenis • Huidige / laatste delict en delictpatroon • Huisvesting en wonen • Opleiding, werk en leren • Inkomen en omgaan met geld • Relaties met partner, gezin en familie • Vrienden, kennissen en vrijetijdsbesteding • Druggebruik • Alcoholgebruik • Geestelijke gezondheid • Denkpatronen, gedrag en vaardigheden • Houding
40) Adviesbureau Van Montfoort, De jongere aanspreken. Handboek methode jeugdreclassering, p. 100
74
Deze factoren komen terug in de checklist van het Jeugdinterventieteam. Bij jeugdcriminaliteit is het bovendien belangrijk om de affectieve en positieve communicatie in het gezin te bevorderen, maar ook toezicht in en door het gezin. De meeste behoeften hebben een relatief simpel karakter en deze staan dan ook bekend als basisbehoeften waaraan iedereen in Nederland zou moeten kunnen voldoen. Daarbij heeft het aanbieden van positieve identificatiemogelijkheden en de omgang met niet-criminele rolmodellen ook een positieve invloed op het verminderen van recidive. Het zal niet veel voorkomen dat er sprake is van slechts enkele criminogene behoeften. Als men zich verdiept in de achtergrond van de delinquente jongeren, dan schuilt daarachter meestal een omvangrijke problematiek. Het is belangrijk dat de interventie zich vanaf de basis op al deze behoeften richt, zodat een gebrek aan de ene behoefte geen negatieve invloed kan hebben op een behoefte waaraan reeds voldaan is. • Responsiviteitsbeginsel (responsivity principle). Het responsiviteitsbeginsel heeft zowel betrekking op de jongere als op de uitvoerder van de interventie. Jongeren verschillen in stijl van leren en in intellectuele mogelijkheden. Het Jeugdinterventieteam past het begeleidingstraject daarop aan. Jongeren die moeite hebben met lezen en schrijven, moeten niet overspoeld worden met schriftelijk materiaal. Jongeren die erg impulsief reageren kunnen baat hebben bij een sterk gestructureerde interventie. Degene die de interventie uitvoert moet een werkwijze hanteren die bij hem past, waar hij zich prettig bij voelt en waarmee hij jongeren zo goed mogelijk kan helpen. Het is hierbij belangrijk dat er een goede match is tussen de jongere en de begeleider. Net als bij het risicobeginsel is er sprake van maatwerk. Iedere jongere heeft andere behoeften en het is belangrijk dat elke interventie op de individuele situatie wordt afgestemd. Het Jeugdinterventieteam levert maatwerk. Er wordt gekeken naar het individu en er wordt niet gewerkt op basis van één vaste werkwijze. Ook wordt rekening gehouden met de wensen van de jongere. Daarbij krijgt hij persoonlijke aandacht. Op deze manier wordt de motivatie van de jongere om mee te werken met het Jeugdinterventieteam vergroot. • Beginsel van behandelmodaliteit (treatment modality). Het beginsel van behandelmodaliteit schrijft voor dat de interventie zich richt op de veelheid van behoeften en niet slechts op enkele. Het sociale (criminele) netwerk van de jongere moet worden buitengesloten en daarvoor in de plaats moet een 75
prosociaal netwerk komen. Het Jeugdinterventieteam onttrekt de jongere tijdelijk uit de groep, maar er is normaliter niet een prosociaal netwerk beschikbaar voor de jongere. Het doel van het Jeugdinterventieteam is dan ook om een positief klimaat binnen de eigen vriendengroep te creëren. Wanneer één jongere binnen de groep zijn leven op weet te pakken, kan hij als goed voorbeeld dienen voor de rest van de groep. De meeste effectiviteit mag verwacht worden van het leren van sociale vaardigheden zoals problemen oplossen, sociale omgang met anderen en dergelijke. Daarom biedt het Jeugdinterventieteam sociale vaardigheidstraining (SoVa) aan iedere jongere. Cognitieve en gedragsoriënterende werkwijzen moeten toegepast worden met het accent op belonen (positief bekrachtigen). De kans op succes wordt bij belonen vier keer zo groot geschat als bij straffen. Prosociaal gedrag moet veel geoefend worden en de jongeren moeten hun eigen gedrag en hoe dat tot stand komt, leren begrijpen. Naast begeleiding in een groep vindt één op één coaching plaats, zodat ook de individuele behoeften van de jongere aan bod komen. • Beginsel programma-integriteit (programme integrity). Het beginsel van programma-integriteit heeft betrekking op de opzet en uitvoering van een interventie. Ten eerste is er een theoretische basis nodig. In dit hoofdstuk en in het tweede hoofdstuk is de theoretische basis van het Jeugdinterventieteam gelegd. Oorzaak en achtergronden van delinquent gedrag moeten begrepen en verklaard zijn aan de hand van een getoetste theorie. Het is belangrijk om van wetenschappelijke theorie uit te gaan, omdat voorkomen moet worden dat aan factoren wordt gewerkt die niet van invloed zijn op het criminele gedrag. Ten tweede houdt programma-integriteit ook in dat alle onderdelen van een programma daadwerkelijk worden uitgevoerd. Achterwege laten van onderdelen ondermijnt een succesvolle interventie. Dit geldt ook voor de nazorg. Nazorg is een belangrijk onderdeel van de interventie, maar vaak wordt hierin tekortgeschoten, met terugval in crimineel gedrag als gevolg. De meerwaarde van de begeleiding door het Jeugdinterventieteam is dat een intensieve vorm van nazorg geboden wordt van minimaal twee uur per week.
te passen aan de individuele omstandigheden en mogelijkheden van de jongere. In de diverse programma’s van Bureau Frontlijn, waaronder het Jeugdinterventieteam, staat een outreachende, proactieve aanpak centraal. De personificatie van deze aanpak is de frontlijnwerker. De frontlijnwerker heeft direct contact met de burgers en kan inspelen op de dynamiek die daaruit voortkomt. Hij weet wat er leeft onder de burgers en gaat letterlijk en figuurlijk naast de burger staan. • Beginsel ‘gemeenschapsgeoriënteerd’ (community based). De voorkeur gaat bij dit beginsel uit naar interventies waarbij de jongere niet uit zijn sociale omgeving wordt verwijderd. Het is beter als de jongere thuis weer leert functioneren. Als de relaties binnen de sociale omgeving hersteld zijn, kan de jongere hier in het vervolg van profiteren. Hij heeft een basis waar hij op terug kan vallen. De meerwaarde van het Jeugdinterventieteam is dat de medewerkers werken op basis van huisbezoeken. Op die manier kan in een voor het gezin vertrouwde omgeving begeleiding geboden worden. Bovendien is er geen sprake van een loket of kantoor waar de gezinsproblematiek besproken moet worden, maar de begeleiding vindt plaats vanuit de probleemsituatie zelf. Daarnaast vinden de jongeren en de betrokken gezinsleden het moeilijk om hun eigen hulpvragen op te stellen. Als de begeleiders de problemen zien in de daadwerkelijke leefsituatie kunnen de begeleiders de hulp daar direct op aanpassen en de betrokkenen leren om de hulpvragen zelf te formuleren.
• Professionaliteitsbeginsel (professionalism). Een interventie kan alleen goed worden uitgevoerd als de uitvoerders goed zijn opgeleid, weten wat ze doen en voldoende ondersteund worden (supervisie, intervisie) door hun organisatie. Uitvoerders moeten de methodiek in de vingers hebben en tegelijkertijd voldoende flexibel zijn om programma’s zo nodig op verantwoorde wijze aan 76
77
5 Conclusie en aanbevelingen Na twee jaar ontwikkelen levert Bureau Frontlijn de methodiekbeschrijving Jeugdinterventieteam. Gedurende twee jaar is de methode door de praktijk beproefd en deze beschrijving is daarvan het resultaat. Dit betekent echter niet dat de methodiek uitontwikkeld is. De dynamiek die volgt uit het contact met burgers, de maatschappelijke veranderingen en nieuwe (wetenschappelijke) inzichten kunnen en moeten ertoe leiden dat de methodiek constant aangescherpt wordt.
Conclusie Het uitgangspunt van het Jeugdinterventieteam is dat de jongere centraal staat. Vanuit dit uitgangspunt stelt het Jeugdinterventieteam zichzelf vragen, om erachter te komen wat jongeren nodig hebben. Deze vragen zijn bijvoorbeeld: Waaruit bestaat de leefwereld van de jongere? Wie spelen een belangrijke rol in zijn handelen? Met wie heeft hij te maken? Wat is voor hem belangrijk? De leefwereld van de jongere bestaat uit zijn thuissituatie, werk en/of scholing, de straatcultuur en de maatschappij. Gebleken is dat de jongeren die begeleid worden door het Jeugdinterventieteam vaak complexe problemen hebben. Zoals bijvoorbeeld schulden, verslaving, psychische problemen, gedragsstoornissen en een gebrek aan motivatie. Daarnaast hebben de meeste jongeren meerdere problemen op diverse leefgebieden in de thuissituatie. Daarom spreken we van multiprobleemjongeren, uit multiprobleemgezinnen. Deze jongeren hebben over het algemeen geen inkomsten uit werk, uitkering of stagevergoeding en volgen vaak ook geen onderwijs. De meeste jongeren hebben geen startkwalificatie. Als zij wel een startkwalificatie hebben, biedt dit vaak ook geen soelaas. Zij vinden moeilijk een baan (zie § 2.1, § 2.2 en § 4.3.1). Dit heeft als gevolg dat jongeren vaak uit beeld zijn. Het Jeugdinterventieteam zoekt de jongeren op en biedt scholing en/of werk. Daarmee kunnen de jongeren op een goede manier meedoen aan de maatschappij (zie § 2.5). De methodiek Jeugdinterventieteam heeft niet als doel om de bestaande begeleidende instellingen te vervangen. Het doel van het Jeugdinterventieteam is het helpen van zorgmedewerkers. Zij willen vaak wel, maar vinden het moeilijk 78
79
om met de beperkte middelen die ze hebben de benodigde begeleiding te bieden. Het Jeugdinterventieteam biedt hen met deze methodiekbeschrijving een nuttig handvat. Ze kunnen zich laten inspireren door de ervaringen van het team. Wat zijn belangrijke risicofactoren bij deze jongeren? Waarom is het belangrijk om gezinnen erbij te betrekken? Hoe kun je zo met jongeren communiceren dat ze daadwerkelijk lessen trekken? Welke structuren kun je gebruiken om hun vaardigheden te ontwikkelen? Hoe kun je de motivatie van deze jongeren verhogen? Allemaal vragen die in deze beschrijving aan bod komen, en die Bureau Frontlijn graag met andere instanties bespreekt (zie § 2.4 en § 4.3.1). De specifieke doelgroep vraagt om begeleiders die een proactieve houding aannemen, omdat de jongeren zich vaak afwachtend opstellen en contact met instanties mijden. Een effectieve werkwijze voldoet in ieder geval aan de volgende voorwaarden: • handen aan het bed • maximale bereikbaarheid: 24 uur 7 dagen in de week • outreachend en oplossingsgericht werken (doel voor ogen houden) • maatwerk leveren Handen aan het bed houdt in dat direct vanuit het gezin begeleiding wordt geboden. Deze begeleiding start met een goede intake. De medewerkers van het Jeugdinterventieteam maken als het ware ‘een foto’ van de situatie waarin de jongere verkeert (zie § 4.1.4). Op die manier proberen zij inzicht te krijgen in de problematiek van de jongeren. De maximale bereikbaarheid creëert een sterke basis van vertrouwen. Een bereikbaarheid van 9.00 tot 17.00 uur is niet voldoende voor deze jongeren, die vaak ’s avonds leven. Zeker in de eerste fase van de begeleiding is het belangrijk dat de jongere het gevoel krijgt dat hij ergens op terug kan vallen en dat het Jeugdinterventieteam er is om hem daadwerkelijk te helpen (zie § 4.3.2). Ook is het belangrijk om samen met de jongere een duidelijk toekomstbeeld te schetsen. Realistische en haalbare doelen worden gekoppeld aan een stappenplan. In dit stappenplan wordt met de jongere besproken wat de gewenste situatie is en wat de instrumenten zijn om het doel te bereiken (zie § 4.1.4). Zo kan outreachend en oplossingsgericht worden gewerkt, wat de jongere structuur, motivatie en meer capaciteiten geeft. 80
Om outreachend en oplossingsgericht te kunnen werken en om tegelijk maatwerk te kunnen leveren worden de medewerkers van het Jeugdinterventieteam geselecteedr op de TIPS-voorwaarden. De methodiek staat of valt bij de kwaliteit van het personeel en de TIPS-voorwaarden helpen om geschikt personeel te vinden. TIPS staat voor: techniek, inzicht, prestatie en snelheid. Ten eerste zijn de werktechnische aspecten van belang: het kunnen omgaan met de specifieke doelgroep. Ten tweede is inzicht in de problematiek van de jongeren/gezinnen essentieel. Medewerkers zijn zich bewust van de leefwereld van de jongeren en kijken meervoudig op alle leefgebieden. Ten derde is de prestatie belangrijk; het gaat om het resultaat dat je inspanning heeft opgeleverd, het rendement. Het resultaatgericht werken staat centraal. Ten slotte is het belangrijk dat snel gehandeld wordt. Zijn de jongeren eenmaal in beeld, dan dient er snel en adequaat actie ondernomen te worden op basis van maatwerk. Daarbij heeft één partij de verantwoordelijkheid en is ook daarvoor verantwoording schuldig aan het politiek bestuur (zie § 4.3.2). De centrale vraag voor het Jeugdinterventieteam was: ‘Hoe kunnen begeleidende instanties van overlastgevende en delinquente jongeren ervoor zorgen dat het sociaal en cultureel kapitaal van deze jongeren en het gezin waartoe zij behoren vergroot wordt, zodat zij zelfstandig kunnen functioneren in de huidige samenleving en er daardoor minder risicofactoren voor recidive bestaan in de leefomgeving van jongeren?’ (zie § 4.1.1). Het Jeugdinterventieteam heeft in de praktijk ervaren wat ervoor nodig is om jongeren adequaat te begeleiden, zodat het recidivecijfer daalt. Werkzame factoren van de begeleiding die in de praktijk effectief zijn gebleken zijn: • De begeleiding is gericht op risicofactoren, zodat deze geen of weinig invloed hebben op recidive • Er is een unieke combinatie van functies: coördinatie, direct handelen en procesbewaking, zodat één verantwoordelijke overzicht heeft en zelf de situatie kent waarin de jongere en het gezin verkeren • Door middel van huisbezoeken is er inzicht in de leefwereld van de jongeren • Intensieve begeleiding, zodat de medewerker voldoende capaciteit heeft om aan alle hulpvragen in de leefomgeving van de jongeren en gezinnen te beantwoorden 81
• Standaardpakket aanbieden, zodat de jongeren de vaardigheden kunnen aanleren waarmee zij in staat zijn om zelfstandig te functioneren in de samenleving • Ouderbetrokkenheid stimuleren, zodat de jongere weer een vertrouwde thuisbasis heeft om op terug te vallen • Jongeren motiveren, zodat zij inzien dat het ook voor hen mogelijk is om een goede toekomst tegemoet te gaan • Meerdere jongeren binnen één groep begeleiden, zodat de negatieve invloed afgezwakt wordt en zij elkaar positief kunnen beïnvloeden • TIPS: techniek, inzicht, prestatiegerichtheid en snelheid mee laten wegen in de selectie van de jongerenbegeleiders leidt ertoe dat de methode adequaat wordt toegepast • Betrokken medewerkers zijn noodzakelijk om tot de jongeren te kunnen doordringen en mogelijkheden tot gedragsverandering te creëren • Toetsen aan de What Works-criteria, zodat de methode een brede wetenschappelijke basis heeft (zie § 4.3.2)
Aanbevelingen Het begeleidingstraject Jeugdinterventieteam van Bureau Frontlijn kan worden uitgevoerd naast het strafrechtelijk ingrijpen. Bijvoorbeeld bij jongeren in jeugddetentie, of jongeren die jeugddetentie al achter de rug hebben. Wanneer de jongeren na hun detentie niet begeleid worden, en als er geen toezicht is, dan is de kans groot dat de jongere snel weer in zijn oude patroon vervalt. Jeugdinterventies kunnen zorgen dat enerzijds het effect van de speciale preventie van de straf doorwerkt in de toekomst van de jongeren. Anderzijds kunnen zij zorgen dat de risicofactoren uit het leven van de jongeren worden weggenomen, zodat de kans op recidive verkleind wordt. Hetzelfde geldt voor de jongeren die een voorwaardelijke straf of maatregel opgelegd hebben gekregen. Deze begeleiding loopt door tot na hun proeftijd, zodat er een basis in hun leven wordt gecreëerd waardoor ze niet snel weer de fout in zullen gaan. Bureau Frontlijn wil wetenschappelijk laten onderzoeken of het mogelijk is een dergelijk traject verplicht te laten stellen voor gezin en jongere door de kinderrechter. Overleg betreffende samenwerking vindt plaats met de rechterlijke macht en het openbaar ministerie.
82
Om de kans dat jongeren in oude fouten vervallen zo klein mogelijk te maken is maatwerk cruciaal. Dat betekent dat elke jongere een intensieve, individuele begeleiding moet krijgen. Maar het betekent meer. Als bijvoorbeeld zijn ouders met problemen kampen moeten ook die problemen worden opgelost. Het hele gezin moet begeleid worden om alle risicofactoren tegen te gaan. Bovendien roept Bureau Frontlijn op zorgmedewerkers meer middelen te geven, en te bekijken in hoeverre de caseload verlaagd kan worden, zodat ze een betere, intensievere begeleiding kunnen geven. Bureau Frontlijn werkt graag samen met instanties om de begeleiding te verbeteren. ‘Tegelijk roept Bureau Frontlijn instanties op om de krachten te bundelen. Door informatie uit te wisselen, gebruik te maken van elkaars instrumenten en netwerk, en allemaal hetzelfde doel na te streven ondanks de eigen doelstellingen en middelen van de individuele organisatie, kunnen we delinquente jongeren beter begeleiden, overlast verminderen en recidive zoveel mogelijk voorkomen.’ Dan zijn de aanbevelingen goed geïntegreerd en hoeven ze niet nogmaals vermeld in een opsomming. Hoewel het Jeugdinterventieteam pas twee jaar geleden van start is gegaan, zijn er al goede resultaten te zien. Het blijkt dat met een intensieve aanpak en begeleiding van 24 uur tot maximaal twee weken, de jongere al een nuttige dagbesteding kan hebben. Critici zouden kunnen stellen dat de jongeren de medewerkers van het Jeugdinterventieteam voor hun karretje spannen. Het tegendeel is echter waar. Er wordt de jongeren duidelijk gemaakt dat begeleiding niet onvoorwaardelijk is en dit wordt versterkt door de prikkels en een zekere mate van dwang die ingezet kunnen worden. Bovendien is in de praktijk gebleken dat de jongere het heel vervelend vindt dat hij of zij zich niet aan de afspraken heeft gehouden. Ze geven aan dat zij ook niet weten waarom het niet gelukt is om te voldoen aan alle verplichtingen en dat zij zich hiervoor schamen. Als samen met de jongere wordt nagegaan waar er fouten zijn gemaakt, dan kan hiervan geleerd worden. Als zij weten hoe zij in de toekomst met dergelijke situaties om moeten gaan zijn de jongeren nog meer gemotiveerd om hun best te doen in hun volgende baan of traject. 83
De medewerkers van het Jeugdinterventieteam ervaren dat het moeilijk is om afspraken te maken met diensten. Als echter vanuit een casus meerdere malen contact is geweest met een instantie, kunnen er voor de toekomst wel goede afspraken gemaakt worden. De effectiviteit van deze afspraken is veel hoger dan de afspraken die gemaakt worden voordat er contact is geweest met de instantie in het kader van een casus. Deze en meer ervaringen uit de praktijk moeten er aan bijdragen dat er een door de praktijk beproefde methodiek op tafel komt die bij alle instanties inzetbaar is.
Henk Korvinus, Hoofdofficier van Justitie van Rotterdam: “Stel dat wij alle jongeren deze vorm van intensieve begeleiding zouden kunnen geven, dan is mijn verwachting dat het recidivecijfer drastisch naar beneden gaat en de mogelijkheden die dat gaat bieden zijn immens.”
Literatuurlijst Adviesbureau Van Montfoort, De jongere aanspreken. Handboek methode jeugdreclassering. Utrecht: Maatschappelijke Ondernemers Groep 2005 Algemene Rekenkamer, Kopzorgen: zorg voor jeugdigen met een lichte verstandelijke handicap en/of psychi(atri)sche problemen, Den Haag: SDU 2007 Baas, N.J., Wegen naar het rechte pad. Strafrechtelijke interventies voor delinquente jongeren, inclusief verplichte nazorg, en naar het effect van interventies die zich voor een strafrechtelijk kader zouden kunnen lenen, alsmede naar interventiecondities die dat effect beïnvloeden, Den Haag: WODC 2005-10 Baecke, J.A.H. e.a., Evaluatieonderzoek Wet op de Jeugdzorg, BMC 2009 Berg, T. & Vink, C., Jeugdzorg in Europa. Lessen over strategieën en zorgsystemen uit Engeland Duitsland, Noorwegen en Zweden. Utrecht: NJI 2009 Boendermaker, L., Eind goed, al goed? De leefsituatie van jongeren een jaar na vertrek uit een justitiële behandelinrichting. Den Haag: Ministerie van Justitie / WODC Reeks onderzoek en beleid 1998, nr. 167 Boendermaker, L. e.a., Lopend onderzoek naar interventies op het terrein van jeugd en opvoeding, NJI 2007 Boendermaker, L. & Beijerse, J. uit, Opvoeding en bescherming achter ‘tralies’. Jeugdinrichtingen tussen juridische beginselen en pedagogische praktijk, Amsterdam: SWP 2008 Brenninkmeijer, A.F.M., Openbaar Rapport Nationale Ombudsman. Jeugdreclassering Pascal, 27 juni 2008, 2008/111 Brink, G. van den, Culturele contrasten. Het verhaal van de migranten in Nederland, Amsterdam: Bert Bakker 2006 Bronfenbrenner, U., The ecology of human development: Experiments by nature and design. Cambridge, MA: Harvard University Press 1979 Brons, D. e.a., Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren, WODC 2008-4 Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid, Aanpak hangjongeren in gemeenten, Utrecht: CCV 2008 Cornelis, A., Logica van het gevoel, Filosofie van de stabiliteitslagen in de cultuur als nesteling der emoties. Middelburg: Stichting Essence 2000
84
85
Cornelissens, A. & Ferweda, H., JIT: een interventie met PIT? Jeugd Interventie Team in Vlissingen: methodiek en opbrengsten, Arnhem: Bureau Beke 2009
Laan, A.M. van der & Blom, M., Jeugddelinquentie: risico’s en bescherming. Bevindingen uit de WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005. Meppel: Boom 2006, p.197
Donk, W. van de e.a., Geen deuren, maar daden, Adviescommissie Drugsbeleid, juli 2009
Lans, J. van der, Medema, N. & Räckers, M., Bemoeien werkt, Amsterdam: Van Gennip/De Balie 2006
Ferwerda, H. & Kloosterman, A., Jeugdgroepen in beeld. Stappenplan en randvoorwaarden voor de shortlistmethodiek, Elsevier: 2007 Geest, V. van der, Langendoen, M. & Bijleveld, C., Brave burgers? Een onderzoek naar justitiecontacten van Nederlandse mannen. Secondant. Tijdschrift van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 20 (6), 2006 Gemeente Rotterdam - deelraad IJsselmonde, Actieprogramma Herijking Jeugdbeleid 2005-2006, december 2004 Gemeente Rotterdam - directie Veiligheid, Actieprogramma Aanpak risicogroepen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst, februari 2010 Gemeente Rotterdam - directie Veiligheid, Vertrouwen in veiligheid. Meedoen in de Stad. Vijfjarenactieprogramma veiligheid Rotterdam 2010-2014, februari 2010 Groot, I. e.a., De kosten van criminaliteit. Een onderzoek naar de kosten van criminaliteit voor tien verschillende delicttypen, SEO-rapport, nr. 971, WODC: 2007 Hadioui, I. El, Hoe de straat de school binnendringt, Utrecht: APS 2008 Hartman, C. & Tops, P., Frontlijnsturing. Uitvoering op de publieke werkvloer van de stad. Den Haag: STIP 2005 Heide-Attema, N. van der & Wartna B.S.J., Recidive na een strafrechtelijke maatregel. Een studie naar de geregistreerde criminaliteit onder jongeren met een pibb, een jeugd-tbr of een pij. Onderzoeksnotitie 2000/9 Heide, W. van der & Eggers, A.Th.J. (red), Criminaliteit en Rechtshandhaving 2006, Den Haag: CBS/WODC 2007 (WODC 255 Onderzoek en beleid)
Lans, J. van der, Ontregelen. De herovering van de werkvloer, Amsterdam: Augustus 2008 Leeuwen, M. van, ‘Amsterdamse kinderrechters vinden het tempo waarin ze zaken moeten afhandelen absurd’, De Pers, 19 juni 2008 Menger, A. & Hermanns, J., Walk the line. Continuiteit en professionaliteit in het reclasseringswerk. Amsterdam: SWP: 2009 Molenaar, D.E.G., Jaarlijkse kosten van criminaliteit, in: Criminaliteit en rechtshandhaving 2007. Ontwikkelingen en samenhangen, nr. 271, WODC 2008 Nelis, H. & Sark, Y. van, Puberbrein binnenstebuiten. Wat beweegt jongeren van 10 tot 25 jaar?, Utrecht/Antwerpen: Kosmos 2009 Poiesz, T.B.C., Gedragsmanagement: waarom mensen zich (niet) gedragen. Wormer: Inmerc 1999 Programma Aanpak Jeugdcriminaliteit, De gedragsbeïnvloedende maatregel. Bevindingen van de eerste 25 vonnissen waarin de gedragsmaatregel is opgelegd. Den Haag: Ministerie van Justitie 2009 Programmaministerie voor Jeugd en Gezin en SIRA Consulting, Gezinsmanager in beeld. De werkzaamheden en knelpunten van gezinsmanagers door SIRA Consulting, VROM: 2010/0084 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Jeugdige Delinquenten – Minder opsluiten, gerichter begeleiden, RSJ 2008
Holter, N., Oorzaken van voortijdig schoolverlaten, NJI 2008
Sociaal Economische Raad, De winst van maatwerk: je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn: Advies over de voorbereiding op participatie van jongeren met ontwikkelings- of gedragsstoornissen, SER 18 december 2009/7
Integraal Toezicht Jeugdzaken, De lokale aanpak en preventie van recidive onder jongeren, Utrecht: Integraal Toezicht Jeugdzaken 2010
Teeseling, I. van, De kinderrechter: “We dweilen met de kraan open”, uit J/M Voor Ouders, juli/augustus 2003
J. Junger-Tas e.a., Achtergronden van delinquentie en middelengebruik, Utrecht: VerweyJonker Instituut 2008
Wartna, B.S.J. & Harbachi, S. el & Laan, A.M. van der, Jong vast. Een cijfermatig overzicht van de strafrechtelijke recidive van ex-pupillen van justitiële jeugdinrichtingen. Meppel: Boom 2005
Kamerstukken II, Rapport van de Algemene Rekenkamer. Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen, vergaderjaar 2007-2008, 31 215 nr. 1-2
86
Weijers, I. (red.), Justitiële interventies. Voor jeugdige daders en risicojongeren, Den Haag: Boom 2008
87
Dankwoord Het Jeugdinterventieteam van Bureau Frontlijn krijgt al jaren steun van een groot aantal organisaties en instanties. Zonder hun medewerking zou het helpen van jongeren voor ons veel moeilijker zijn. Op deze plek willen we hen bedanken. In het bijzonder Bureau Jeugdzorg, voor hun specifieke expertise over jongeren, hun uitgebreide netwerk en betrokkenheid. Scholen als het Albeda College en ROC Zadkine, voor het bieden van onderwijs aan de jongeren. Het UWV, voor ondersteuning bij de zoektocht naar werk voor de jongeren. Jongerenloket Rotterdam voor advies bij het zoeken naar werk en/of opleiding, Lucertis voor advies over psychiatrische problematiek, BonConsult om de taal van de straat nog beter te leren kennen. En de gemeente Rotterdam voor de facilitering en het geloof in de aanpak van het Jeugdinterventieteam. Tot slot bedanken wij alle jongeren en hun vaders, moeders, broers, zussen, andere familieleden en vrienden die ons de afgelopen jaren hun vertrouwen hebben gegeven. Op elk van hen zijn we heel trots.
88