Requisitoir in de zaak van verdachte G.Y. B. Parketnummer 14.702359-10
Inleiding President, edelachtbare college, andere aanwezigen, De officier van justitie treedt in strafzaken op namens de gemeenschap. Namens slachtoffers, maar ook, hoe vreemd dat wellicht moge klinken, namens de verdachte die immers ook deel uitmaakt van die gemeenschap. Onafhankelijk en zonder aanziens des persoons. Vandaag dient een even lastige als bijzondere zaak. De vervolging van een politieman voor een feit dat hij tijdens de uitoefening van zijn dienst heeft gepleegd is, gelukkig een zeldzaamheid. Evenzeer is het zeldzaam dat er iemand om het leven komt door een botsing met een politieauto. Maar het is wel gebeurd. En dat is buitengewoon ernstig. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen om deze zaak, juist vanwege zijn bijzondere aard en ernst in zijn volle omvang aan uw rechtbank voor te leggen om uw oordeel daarover te vragen. De belangrijkste vragen zijn daarbij: wat is er feitelijk gebeurd die nacht, hoe moet dat strafrechtelijk geduid worden en moet er een straf opgelegd worden en zo ja welke.. H.Ç. is ten gevolge van de aanrijding met de politieauto bestuurd door verdachte B., om het leven gekomen. Daarover bestaat geen twijfel. Er kan en mag ook geen enkele twijfel over bestaan dat dit nooit had mogen gebeuren. De politie had weliswaar een gerede verdenking tegen H.Ç. dat hij betrokken was bij vernielingen even eerder op die avond. Hij kon dus ook terecht staande gehouden of zelfs aangehouden worden; daarover bestaat evenmin twijfel. Maar H.Ç. onttrok zich aan zijn aanhouding; hij was niet van plan zich door de politie te laten pakken. Misschien niet goed te praten, maar wel een puur menselijke reactie. Het is geen onredelijke veronderstelling dat daarbij jeugdige overmoed een rol heeft gespeeld. De afloop is even tragisch als zinloos: H.Ç. heeft de hoogste prijs betaald. Hij had nog een heel leven voor de boeg en zijn dood heeft de nabestaanden en vrienden tot op de dag van vandaag zeer veel leed bezorgd. Politiemensen dienen te waken over onze veiligheid; zij zijn er om mensen te helpen, geven hulp aan hen die dat behoeven, zijn er om de maatschappij te dienen. Dienders, zoals politiemensen in het jargon daarom ook wel worden genoemd, zijn mensen die met volle overtuiging kiezen voor hun beroep. Het is een moeilijk vak, dat veel vergt van de beoefenaar. Vanzelfsprekend dient een politieagent te beschikken over bovengemiddelde fysieke capaciteiten. Maar belangrijker nog zijn de mentale kwaliteiten: het is een stressvol beroep, waarbij je veel in aanraking komt met ellende en verdriet. Met de zelfkant van de samenleving. Waarbij veel spanning ontstaat doordat je voortdurend alert moet zijn op alles wat er om je heen gebeurt, maar waarbij je ook van het ene moment in het andere in zeer stressvolle situaties kunt belanden waarin je het hoofd koel moet houden. Wij verwachten daarbij dat politiemensen adequaat
1
reageren, dat ze de ene keer empathie tonen, maar ook dat ze krachtdadig optreden als dat nodig is. Tegelijk hebben politiemensen ook een voorbeeldfunctie in de maatschappij. Hun optreden ligt altijd onder een vergrootglas. Niet alleen zijn politiemensen vaak het mikpunt van agressie waartegen zij zich te weer moeten stellen, maar ook heeft iedereen wel een mening over het politieoptreden als er iets ernstigs is gebeurd. Er zijn heel wat beroepen waar veel minder uiteenlopende vaardigheden voor vereist zijn. Beroepen ook die veel beter verdienen. Politieagent zijn is dan ook een roeping. Het is ook een prachtig vak, spannend, maatschappelijk relevant, in het brandpunt van de maatschappij. Je bent het in hart en nieren en dat geldt zeker ook voor de verdachte B.. De politie heeft ook als taak het aanhouden van verdachten. Het is een beroep dat, zeker als het om aanhoudingen gaat, vaak gepaard gaat met risico’s. Grote risico’s, bijv. als het gaat om (naar vaak achteraf pas blijkt) vuurwapengevaarlijke verdachten. Denk alleen al aan een tweetal recente incidenten, in Amstelveen en Baflo, waarbij politiemensen om het leven zijn gekomen tijdens de uitoefening van hun dienst. Risico’s omdat de gemiddelde verdachte zich nu eenmaal aan zijn aanhouding wil onttrekken, waardoor situaties kunnen ontstaan die zich moeilijk laten voorspellen. Politiemensen worden niet alleen geselecteerd op hun fysieke en mentale kwaliteiten, ze krijgen natuurlijk ook een opleiding. De kwaliteiten moeten verder ontwikkeld worden en agenten leren om ze in de praktijk toe te passen. Beroepsvaardigheidstrainingen, rij-opleiding, theorie m.b.t. wet- en regelgeving, bevoegdheden en gedragsregels etc. We gaan er dan ook vanuit en we mogen er ook vanuit gaan dat agenten met zo’n mooi en zwaar beroep goed getraind zijn voordat ze de straat op gaan. En van getrainde mensen verwachten we weer meer dan van ongetrainde mensen. Agenten zijn als professionals aanspreekbaar op hun gedrag. Op hen rust een extra zorgplicht om op een verantwoorde manier met hun bevoegdheden om te gaan. Omdat risico’s nooit helemaal te vermijden zijn gaat het soms fout. Er kunnen complicaties ontstaan waarbij, vaak in een split second, beslissingen moeten worden genomen die soms verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Onvoorzienbare gevolgen. Ongewilde gevolgen. Deze zaak is daar een uitvloeisel van. Alle zojuist genoemde aspecten spelen een rol in deze zaak en zullen nog aan de orde komen.
President, edelachtbaar college, Mijn requisitoir vervolgt met een bespreking van de feiten. Ik zal daarna ingaan op de tenlastelegging, bewezenverklaring en kwalificatie. Vervolgens zal ik ingaan op de strafbaarheid van het feit en de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden bespreken. Ten slotte zal ik mij uitlaten over de op te leggen straf en de vordering van de benadeelde partij.
2
Bespreking van de feiten Het rijksrecherche-onderzoek dat meteen is opgestart na de aanrijding en het uitgebreide forensisch onderzoek dat daarvan deel heeft uitgemaakt heeft geleid tot een reconstructie, zodat we nu in staat zijn om de volgende feiten te presenteren. In de nacht van dinsdag 18 op woensdag 19 mei rond een uur of één kwamen er bij de politie diverse meldingen binnen van vernielingen die gepleegd zouden worden door een groepje jongeren. Uit de opnames van de meldkamer die deel uitmaken van het procesdossier blijkt dat de eerste meldingen kwamen van de Bergerweg ter hoogte van het distributiekantoor van de Telegraaf alwaar een raam vernield zou zijn en dat de jongeren verder trokken, het spoorviaduct onder richting Bergen, via de Nicolaas Beetskade de wijk Hoefplan in. Daar zouden bushokjes het hebben moeten ontgelden. De meldkamer gaf deze meldingen door aan de auto’s van de assistentiesurveillance of noodhulp, waarvan verschillende auto’s ter plaatse gingen. Daaronder ook de auto van de groep Bergen (71.02), bestuurd door de verdachte en zijn bijrijder C.. Uit de verhoren en het kaartje op p. 31 van het dossier blijkt welke route zij hebben gereden. Terwijl andere collega’s op de hoek van de Van Ostadelaan met de Fabritiusstraat bezig waren met staandehoudingen, nam hoofdagent C. waar dat er een jongen wegliep uit het groepje dat op dat moment werd staandegehouden. Hij hoorde van een collega dat die jongen er ook bij hoorde en hij besloot om de achtervolging te voet in te zetten. Vanaf dat moment zat de verdachte alleen in de auto. Hij reed verder en sloeg even later rechtsaf de Blanckerhofweg in. Collega C. stuit intussen op een bestuurder van een scooter, achteraf blijkt: een andere persoon dan de persoon die hij achtervolgde. Hij hoorde het geluid van deze scooter, komend uit de richting van de Fabritiusstraat, en merkte dat de scooter op hem af kwam rijden. De scooter voerde geen voorverlichting en omdat C. de situatie verdacht vond wilde hij de scooterrijder controleren. C. ging daartoe op de rijbaan van de Van der Heckstraat staan en gaf een stopteken. De scooterrijder reed echter op hem in en hij moest opzij springen. De scooterrijder voegde hem in het voorbijgaan de woorden “mafkees” toe. Hij gaf de positie van de scooterrijder per portofoon door. In de beleving van C. reed de scooterrijder erg hard. Hij is er achteraan gegaan en zag hem weer terug terwijl hij over de Blanckerhofweg reed in de richting van de van Ostadelaan. Vervolgens zag C. dat de scooterrijder stilhield op de brug over de Hoevervaart in de Bloemaertlaan. Hijzelf bevond zich inmiddels op de Van Ostadelaan en er was zichtcontact tussen hem en de scooterrijder. De scooterrijder daagde op dat moment C. uit in woord en gebaar. Hij zou onder andere geroepen hebben: “Homo, kom dan. Je krijgt me toch niet te pakken, kankerlijer”. Ook dit uitdagen geeft C. per portofoon door. Dit alles blijkt uit de verklaringen van C. en de verdachte die ook beide aantekeningen hebben gemaakt op kaartjes van het gebied, die zich in het dossier bevinden. En uiteraard zijn er de transcripties van het mobilofoon/portofoonverkeer die zich eveneens in het dossier bevinden. De waarschuwing die een collega van C. meegeeft luidt letterlijk: “Michael, maak er geen spelletje van, je ziet hoe gek hij doet”. Gelet op het beeld van het mobilofoonverkeer, iedereen was gespitst op het aanhouden van het slachtoffer, moet iedereen en dus ook verdachte,
3
die waarschuwing hebben gehoord. Verdachte verklaart dat hij hoorde dat het slachtoffer stond te provoceren. C. verliest de scooterrijder uit het oog als deze de Bloemaertlaan verder inrijdt en rechtsaf , zo snel mogelijk, de bocht omslaat de Honthorstlaan in. Verdachte zegt daar over (ik citeer uit zijn eerste verklaring) “Na korte tijd zag ik een silhouet van een persoon op een scooter de Honthorstlaan in komen rijden in mijn richting. Ik keek en dacht: dat is hem. Ik zag het aan de grootte van het silhouet zoals ik al eerder had beschreven. Ook kwam de scooter uit de richting waaruit ik dacht dat de scooter zou moeten komen. Ik zag dat de scooter met hoge snelheid reed. Ik zag dat hij de bocht om kwam zeilen. Ik bedoel dan dat hij van de ene binnenbocht in de buitenbocht uitkwam en weer terug ging naar zijn zijde van de Honthorstlaan: dit beeld past bij het rijden met hoge snelheid.” De verklaring van de verdachte is het enige wat we hebben naast de videobeelden. Verdachte vervolgt: “Ik was gefocust op de scooter. Ik reed in het midden van de straat. Ik dacht ik maak me breed zodat hij kon zien dat ik er was. Ik hoopte dat de scooter zó mogelijk zou stoppen. Ik reed in de richting van de scooter. Hoe snel weet ik niet. Ik denk dat ik wel even gas heb gegeven om hem te laten merken dat ik er was. Ik hoopte dat hij dan zou stoppen. Dit deed de scooter niet. Ik zag dat hij slingerende bewegingen maakte. Ik zag dat de scooter twee keer slingerde. De scooter reed hard. De scooter naderde mij snel. Ik hoorde op dat moment een hoog geluid van een scooter en zag hem heel snel naderen.. Ik dacht: hij stopt niet. Hij stopt niet. Ik dacht, kut, hij stopt niet. Het ging vreselijk snel. Ik kon het mij niet voorstellen. Ik zag hem slingeren en ik dacht: als ik hier rij dan weet ik het niet. Ik zag toen dat hij voor mij gezien naar rechts stuurde. Ik dacht toen dat als ik naar links zou sturen ik voor hem de weg zou vrijmaken. Ik wilde een aanrijding met de scooter voorkomen. Ik denk dat de afstand tussen mij en de scooter toen nog tussen de tien en twintig meter was. Ik weet dit niet zeker. Ik stuurde de auto dus naar links de stoep op. Ik zag toen dat de scooter ook de stoep op stuurde en probeerde voor mij langs te sturen. Ik kon toen geen kant meer op. Ik zag en voelde dat de scooter de voorzijde van mijn auto raakte.” “Ik wilde een aanrijding voorkomen. Ik kon niet naar rechts want daar stonden auto’s geparkeerd. Ik zag de scooter slingerend op mij afkomen. Op het moment dat ik besloot voor de stoep te kiezen reed de scooter voor mij gezien aan de rechterzijde van de weg. Ik wilde de weg vrij maken voor de scooter. Iedere politieman weet dat als je op deze wijze een aanrijding veroorzaakt, je een probleem hebt. Ik zat daar zeker niet op te wachten..” Een paar opvallende aspecten wil ik eruit lichten: verdachte is zich bewust van het feit dat de scooterrijder hard op hem af reed: toch paste hij zijn rijgedrag daar niet aan aan: integendeel hij gaf zelf ook een dot gas (om hem te laten merken dat ik er was). Dit wordt bevestigd door de uitslag van het onderzoek aan de UDS, de zwarte doos die is gemonteerd in de politieauto, waaruit af te leiden is dat verdachte op een gegeven moment tot zo’n 52 km/u reed. Verder geeft verdachte aan dat hij wel hoopte dat het slachtoffer zou stoppen: dat dat zijn bedoeling ook was. Maar het slachtoffer stopte niet en
4
bleef snel op hem afkomen. En verdachte stopt zelf ook niet. Hij wijkt uiteindelijk uit naar links om een aanrijding te voorkomen. Dat klinkt op zich wel aannemelijk, maar het beoogd effect wordt desondanks niet bereikt, want de scooterrijder gaat dezelfde kant op. De slingerende bewegingen waar verdachte op doelt zijn op de beelden van de video niet waar te nemen. Dat het slachtoffer de bocht om komt zeilen en daarbij de bocht ruim neemt en dus terug moest sturen acht ik wel aannemelijk op grond van de verklaring van C. en verdachte die beiden stellen dat het slachtoffer hard reed. Iets dat onder de gegeven omstandigheden ook wel logisch is. Maar meer slingerende bewegingen zijn er niet te zien. In zijn tweede verklaring wordt verdachte geconfronteerd met de gegevens uit het onderzoek en bevraagd over de slingerbewegingen. Hij verklaart dan dat hij “bedoelde dat de scooterrijder korte bewegingen maakte. Hij maakte geen slalombewegingen en maakte dus geen gebruik van de gehele breedte van de weg. Hij gooide zijn scooter in korte bewegingen van links naar rechts maar veranderde dus eigenlijk niet van positie op de weg.” Dat past beter in het beeld van de film, voor zover beschikbaar. Maar daar zit in deze zaak nu net een problematisch punt: de laatste 53 meter van de scooterrijder is niet goed in beeld. Dat betekent dat we niet met zekerheid kunnen vaststellen wat de scooterrijder op dat moment heeft gedaan. Het NFI is gevraagd daar een uitspraak over te doen, maar de deskundigen kunnen en willen zich daar niet aan wagen. Dat laat de mogelijkheid open dat de laatste verklaring van verdachte zou kunnen kloppen. Ik kan in elk geval niet bewijzen dat het onjuist is. Ik kan er alleen op wijzen dat voor zover er beelden zijn, daaruit de indruk rijst dat het slachtoffer in een redelijke rechte lijn op de politieauto af komt rijden. Niet aannemelijk is, vanuit het perspectief van het slachtoffer, dat hij zich te pletter zou willen rijden op een hem tegemoetkomende auto: hij heeft dus ook op enig moment moeten uitwijken. Al dan niet gepaard gaande met een extra stuurbeweging, die we wel vaker zien bij mensen die van koers veranderen: eerst een beetje contra sturen om de bocht naar de andere kant vervolgens vloeiender te kunnen nemen.. Snelheid kan daarbij een rol gespeeld hebben. Conform de laatste metingen van het NFI heeft het slachtoffer gemiddeld ongeveer 51 km/u gereden. Of hij nog geremd heeft is onbekend. Maar het blijft dus gissen hoe het slachtoffer precies gereden heeft die laatste 53 meter. Het slachtoffer zal misschien gedacht hebben via de stoep te kunnen ontsnappen. Hij zal wellicht gedacht hebben nog net voor de politieauto langs te hebben kunnen rijden. Wist hij eigenlijk wel dat het om een politieauto ging? Wie weet wat hij gedacht heeft. We zullen het nooit zeker weten. Het slachtoffer is met spoed overgebracht naar het ziekenhuis met ernstig hoofdletsel en forse letsels in en aan de borst, linkerarm en -been. Hij was in coma en is niet meer bij bewustzijn geweest. Uiteindelijk is hij 15 dagen later op 3 juni komen te overlijden, oud 19 jaar. Een sectie heeft niet plaats gevonden omdat de doodsoorzaak (ernstig hersenletsel) evident was en duidelijk het gevolg van de aanrijding. Het verslag van de lijkschouw bevindt zich in het dossier op p. 109. De lijkschouwer heeft in het consult aangegeven geen meerwaarde te zien in een sectie.
5
Technisch onderzoek Het uitgebreide technisch onderzoek in deze zaak is uitgevoerd door de afdeling VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) van de politie Noord-Holland Noord en Zaanstreek-Waterland (op de PD) en later overgenomen door de VOA Amsterdam-Amstelland, de KLPD (ivm de rijproeven) en het NFI. De filmbeelden zijn daarbij het belangrijkste materiaal omdat daar uiteindelijk grotendeels op te zien is wat er gebeurd is. We hebben de beelden hier op de zitting gezien. Maar er is meer, zoals de UDS, de zwarte doos uit de politieauto, het technisch onderzoek aan de scooter, en alle metingen en rijproeven die gedaan zijn. Belangrijk is voorts de interpretatie van het materiaal door het NFI en de berekeningen die gemaakt zijn. Uit het technisch onderzoek is gebleken dat de politieauto niet de scooter heeft geraakt, maar alleen het slachtoffer zelf. Op grond van de beschadigingen aan de kleding van het slachtoffer en de veegsporen op de politieauto heeft de politie geconstateerd dat de auto met de linkervoorkant het slachtoffer op heuphoogte heeft geraakt, waardoor deze in onbalans is geraakt. De scooter is onder het slachtoffer vandaan gegleden. Het slachtoffer is zelf voorwaarts door de lucht gevlogen en via struiken uiteindelijk tegen een boom terecht gekomen, hetgeen grotendeels ook al de ernst van het hoofdletsel verklaart. Aan de politieauto zijn verder geen bijzonderheden geconstateerd. De UDS, is veiliggesteld en uitgelezen. Uit het NFI-onderzoek is gebleken dat de data die zijn uitgelezen betrouwbaar zijn. Zo kunnen we vrij precies reconstrueren hoe hard de politieauto heeft gereden, kunnen we precies zien wanneer er geremd is en hoe hard er geremd is, en is te achterhalen welke vorm van verlichting en/of signalen er gevoerd is. Met betrekking tot de scooter zijn wel enige gebreken geconstateerd. Zo bleek het te gaan om een snorscooter, gebouwd voor een constructiesnelheid van maximaal 25 km/u. Maar bleek deze opgevoerd te zijn tot een max van 56 km/u, waarmee het juridisch een (opgevoerde) bromfiets wordt. Op de filmbeelden hebben we kunnen zien dat de voorverlichting van de scooter niet werkte. De conclusies van het NFI zijn helder verwoord op p.43 e.v. van het NFIrapport. Ik herhaal ze voor zover van belang voor de beoordeling van deze zaak. De UDS-gegevens zijn betrouwbaar. Op het moment dat de politieauto de stoeprand opreed was de snelheid 32 km/u. Op het moment van de botsing reed de politieauto nog 23 km/u. Circa 1,9 seconde voor de botsing en 18,5 meter voor de botsplaats zette de verdachte de remming in. Op dat moment reed de politieauto nog 52 km/u. Er is dus sprake geweest van een stevige remvertraging. Op het moment van het inzetten van de remming bedroeg de afstand tussen de politieauto en de scooter ongeveer 47 meter (uitgaande van een constante snelheid van de scooter). De snelheden van de scooter zijn berekend met een minimum en maximumpositie: deze snelheden lagen tussen de 42 km/u en 59 km/u.
6
Op grond van de berekeningen van afstand en gereden snelheid is ook terug te rekenen in welk tijdsbeslag zich een en ander heeft voorgedaan. U vindt dit terug op pagina 15 van het NFI-rapport. Vanaf het moment dat de politieauto de Honthorstlaan inrijdt tot aan het moment van de aanrijding verstrijken 6,6 seconden. 1,9 seconden voor de aanrijding plaatsvindt zet verdachte de remming in. Dan resteren 4,7 seconden waarin de verdachte de situatie moest inschatten. 4,7 seconden. Alleen het lezen van de gedachtegang van de verdachte ten tijde van die 4,7econden zoals die op papier is gezet en zoals ik u die net voorlas duurt al 1 minuut en 12 seconden, dus bijna veertien keer zolang. Zoveel gedachten schieten door het hoofd. Ik verwijs naar wat ik in de inleiding al naar voren heb gebracht: vaak moeten politiemensen in een splitsecond beslissingen nemen, met soms zeer ingrijpende gevolgen. Aanvullend onderzoek Omdat het hier gaat om het handelen van een politieagent en omdat daarbij de vraag is of hij in overeenstemming heeft gehandeld met de geldende richtlijnen is er nog nader onderzoek verricht door de rijksrecherche met betrekking tot de na te leven regels en de opleidingsvereisten. Gebleken is dat er eigenlijk geen interne regels zijn over hoe om te gaan met het soort aanhoudingen als in kwestie. Ook in de beroepsvaardigheidstraining is er geen specifieke aandacht voor. Dat betekent dat het aan het vrije krachtenspel wordt overgelaten en de politieagent een redelijke mate van vrijheid heeft hoe te handelen. Of dat verstandig is laat ik nu even in het midden. Voor het voeren van optische en geluidssignalen is wel toestemming vereist van de meldkamer. Die toestemming was er hier niet en zou ook niet gegeven zijn. Er is een basis rijopleiding auto (BROA) die de verdachte ook gevolgd heeft, maar in die opleiding wordt niets specifieks onderwezen op het gebied van aanhouding van scooters. Vastgesteld kan worden dat de verdachte dus in ieder geval niet in strijd gehandeld heeft met interne voorschriften of in strijd met hetgeen hem aangeleerd is. Als een vangnet is er nog wel de beschikking houdende vrijstelling van het RVV, die geldt voor iedere agent.. Die vrijstelling is wel weer aan een beperking onderworpen, namelijk dat van de vrijstelling alleen gebruik mag worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen noodzakelijk is en dat de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk gewaarborgd dient te worden. Tot zover de bespreking van de feiten: ik ga over op de tenlastelegging. Tenlastelegging Zoals ik in mijn inleiding al heb aangegeven heeft het Openbaar Ministerie vanwege de complexiteit van het geval ervoor gekozen om de zaak in zijn volle omvang aan uw rechtbank te presenteren. Daarom is er ook voor gekozen om het gehele spectrum van mogelijk strafbaar gedrag in de ten laste legging te verwerken. Proceseconomie en voorkoming dat er een artikel 12 Sv.klacht zou worden ingediend heeft hierbij ook een rol gespeeld. De
7
tenlastelegging begint zodoende bij de zeer ernstige beschuldiging van doodslag. De beschuldiging is dan dat de verdachte moedwillig, met gebruikmaking van zijn dienstvoertuig, het slachtoffer van zijn scooter heeft gereden. Of met voorwaardelijk opzet: dat hij willens en wetens het aanmerkelijk risico heeft genomen met zijn rijgedrag dat hij de scooter zou aanrijden. Dat zou kunnen passen in het scenario dat de verdachte het slachtoffer koste wat het kost tegen heeft willen houden door hem met zijn auto klem proberen te rijden. Als je de filmbeelden bekijkt dan geven die ondersteuning aan dit scenario. Opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, kan worden aangenomen op grond van de bijzondere objectieve omstandigheden van het geval. En wat is nu objectiever dan het filmmateriaal? Ik ben evenwel de mening toegedaan dat een veroordeling alleen op basis van de filmbeelden ernstig tekort doet aan de overige omstandigheden van het geval. Er zal aanvullend bewijs moeten komen. En dat is er in mijn ogen in onvoldoende mate. Om te beginnen heeft de verdachte verklaard dat hij er weliswaar op uit was om het slachtoffer te doen stoppen, maar in zijn verklaring lezen we ook terug dat hij in verwarring werd gebracht door het gedrag van het slachtoffer. Hij heeft toen de keuze gemaakt om naar links uit te wijken juist om een aanrijding te voorkomen. En juist toen hij die beweging inzette ging het slachtoffer dezelfde kant op en kon hij niet meer corrigeren. Hij heeft sterk geremd: dat past bij de wil om een aanrijding te voorkomen. Met bewijsmiddelen kan de verklaring van de verdachte niet weerlegd worden. Zijn verklaring, die op onderdelen ondersteund wordt door het objectieve gedrag van uitwijken en remmen, kan dus ook overeenkomen met de werkelijkheid. Daarnaast geldt bovendien dat de filmbeelden niet eenduidig te interpreteren zijn. De beelden laten ook ruimte voor andere interpretaties. En in dat opzicht voldoen ze niet aan het criterium van voldoende objectiviteit om alleen op grond daarvan verstrekkende conclusies te mogen trekken. Dat maakt dan ook dat ik uw rechtbank zal vragen om de verdachte vrij te spreken van de beschuldiging van doodslag. Dat brengt mij bij de beschuldiging van het schuldmisdrijf van artikel 6 WVW: in casu: door verwijtbaar fout rijgedrag een aanrijding met dodelijke afloop veroorzaken. Het gaat hier dus niet meer om opzet, maar om schuld. Elementen daarin zijn dat het gedrag vermijdbaar en verwijtbaar moet zijn. Ofwel: aangetoond zal moeten worden dat de verdachte fout gehandeld heeft en dat hij anders had moeten en kunnen handelen. Een enkele verkeersfout met verstrekkende gevolgen is niet voldoende voor de mate van schuld die iemand moet hebben om veroordeeld te kunnen worden voor het schuldmisdrijf. Het moet gaan om een aanmerkelijke verkeersfout, vaak tot uiting komend in een opeenstapeling van verkeersfouten. Bij het schuldmisdrijf speelt voor de schuldvraag geen rol dat een andere betrokken verkeersdeelnemer ook verwijten te maken zijn. Eigen schuld van het slachtoffer staat niet in de weg aan toerekening van de gevolgen aan verdachte (NJ 2002, 62). Het gaat dus puur om de gedragingen van de verdachte.
8
Kijkend naar de aard en de ernst van de overtredingen die zijn te constateren van de zijde van verdachte blijkt dat hij in absolute zin, kort voor de botsing fors te hard heeft gereden, nl. 52 km/u, waar 30 km/u was toegestaan. Of dit ook relatief te hard is hangt samen met een beoordeling van de vrijstellingsregeling van de RVV-bepalingen die voor een politieagent kunnen gelden. Uitgangspunt is daarbij dat een politieagent de regels weliswaar mag overtreden, maar dat hij altijd dusdanig moet rijden dat de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. De botsing is het bewijs dat dit hier duidelijk niet is gebeurd. Daarbij komt dat er ook nog een regel is dat je je voertuig zodanig moet besturen dat je tijdig kunt stoppen. Juridisch: een bestuurder moet in staat zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien. Verdachte zag zich, naar eigen zeggen, gedwongen om uit te wijken en heeft daarmee niet voldaan aan die laatste regel. De botsing is immers gevolgd. Verdachte is ook uitgeweken naar een richting die niet direct logisch was, namelijk naar links. In dit geval misschien wel begrijpelijk omdat hij dacht dat het slachtoffer naar rechts ging en er aan de rechterkant een auto geparkeerd stond. Maar hij heeft daarbij een verkeerde inschatting gemaakt, want het slachtoffer week niet uit naar rechts maar ging ook naar links. Deze aaneenschakeling van, op zichzelf misschien niet eens zo ernstige, fouten (verkeersfouten en inschattingsfouten) is naar mijn mening te kwalificeren als een aanmerkelijke fout. Ook bepalend is onder welke omstandigheden deze overtredingen zijn begaan. Dan gaat het niet meer zozeer om de laatste 6,6 seconden maar ook om wat daar aan vooraf is gegaan. Ik loop de situatie kort langs: verdachte kwam ter plaatse voor een assistentie bij aanhouding van verdachten van een openlijke geweldpleging. Het slachtoffer ontpopte zich als een recalcitrante verdachte die zich aan zijn aanhouding onttrok. Verdachte heeft zijn aandacht toen op het slachtoffer gefocust. Daarbij bleek al vrij snel dat het slachtoffer, rijdend op een scooter, zich weinig aantrok van de politie. Sterker nog: het slachtoffer scheurde er op die scooter vandoor en daagde de politie uit. Hij schold de politie ook uit. Daarop ging er een waarschuwing uit: “maak er geen spelletje van, je ziet hoe gek hij doet”. Die waarschuwing was gericht aan collega C., maar alle betrokken agenten moeten dit gehoord hebben. Het mondt uit in een ‘strijd’ tussen een scooter en een auto in een woonwijk, waarbij de ervaring leert dat dit voor de politie geen gemakkelijk opdracht is: met een (vaak opgevoerde) scooter ben je wendbaarder en heb je meer mogelijkheden om desnoods door stegen of over stoepen te rijden. Het is ’s nachts; bekend is dat de jongeren uit de richting van de stad kwamen; ze pleegden openlijk geweld: dronkemansgedrag? Voor een politieagent dagelijkse kost zou je zeggen. Mag je dan niet van een ervaren politieagent als verdachte verwachten dat hij hier rekening mee houdt? Ik vind van wel. Zoals men waarschuwde: Maak er geen spelletje van. Onder die omstandigheden volgt de confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer. En in plaats van rustig de situatie tegemoet te treden, geeft verdachte een flinke dot gas: “om te laten zien dat hij er was”. Hij overweegt
9
ook geen andere opties meer zoals het voeren van de stoptransparant, signalen of het eenvoudig zijn auto stilhouden midden op de weg en zo de weg versperren. Of deze alternatieven succesvol zouden zijn geweest in het streven verdachte tot stilstand te dwingen is daarbij minder relevant. Die middelen zijn in ieder geval wel proportioneel om het doel te bereiken. En behalve om de subsidiariteit (de alternatieven) gaat het ook om de proportionaliteit. De aanhouding betrof een verdachte van hooguit openlijk geweld. Het ging niet om een vuurwapengevaarlijke bankrover, waarbij het belang van een geslaagde aanhouding aanmerkelijk groter zou zijn geweest en waarbij het nemen van grotere risico’s dus navenant meer aanvaardbaar is. Openlijk geweld is zeer hinderlijk en het is zeer terecht dat een poging is gedaan om hem aan te houden; maar niet ten koste van alles. President, edelachtbaar college, Ik beperk de vraag in hoeverre verdachte een verwijt gemaakt kan worden van zijn manier van handelen dus nadrukkelijk niet alleen tot de laatste 1,9 seconden of zelfs 6,6 seconden maar ik plaats het in een breder perspectief. Ik betrek daarbij ook de informatie die hij eerder heeft gekregen. Mijn betoog strekt dan ook tot de conclusie dat verdachte verweten kan worden dat hij zich door zijn handelen in een zodanige positie heeft gemanoeuvreerd dat het fout is afgelopen. Daarbij heeft verdachte dus ook inschattingsfouten gemaakt, die hij als ervaren politieman, naar mijn mening niet had moeten en mogen maken. Op een politieagent rust een extra zorgplicht om met dit soort moeilijke situaties om te kunnen gaan. Dat is een omstandigheid die bijdraagt aan de verwijtbaarheid.
Bewezenverklaring en kwalificatie Naar mijn mening kunt u tot een bewezenverklaring komen van het subsidiair ten laste gelegde. Ik ben van mening dat het gedrag van de verdachte zich het beste laat kwalificeren als aanmerkelijk onvoorzichtig handelen., de lichtste gradatie van overtreding van art. 6 WVW. Een enkel woord over het meer subsidiair ten laste gelegde feit van overtreding van art.5 WVW: het verkeer op de weg in gevaar brengen. De omschrijving van de feiten bevat grotendeels dezelfde elementen als bij de tenlastelegging voor artikel 6 WVW. In zoverre is er weinig verschil. U komt aan een bewezenverklaring van dit feit toe indien u mij niet volgt in mijn stelling dat het gedrag van verdachte is te kwalificeren als een aanmerkelijke fout. Het gaat hier dan om een nog lichtere mate van schuld, waardoor het feit ook is te kwalificeren als een overtreding en waarvoor een lichtere straf op zijn plaats zou zijn. Het feit is strafbaar en de verdachte is strafbaar. Ik zie althans geen enkele grond voor strafuitsluiting. Dat brengt mij bij de strafoplegging. Strafoplegging
10
Bij de bepaling van de straf wordt gekeken naar de ernst van het feit, de gevolgen die het feit gehad hebben en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alvorens de strafeis te formuleren. Allereerst wil ik echter meegeven dat ik mij terdege besef dat, los van wat uw rechtbank zal beslissen, al veel personen gestraft zijn. Allereerst hebben de nabestaanden levenslang omdat zij verder moeten zonder hun geliefde broer en zoon. En dat in het besef dat zijn dood voorkomen had kunnen worden en zo zinloos is. Geen enkele straf die u zult opleggen zal ongedaan kunnen maken wat is gebeurd. Zal hun leed kunnen verzachten. Maar ook de verdachte heeft al straf , omdat hij verder moet met de wetenschap dat hij iemand dood heeft gereden. Het hiervoor terecht moeten staan ervaart hij, los van de uitkomst, ook al als een zware straf: immers de verdachte claimt naar eer en geweten als een goed politieman te hebben gehandeld. Vanuit dat perspectief is de gang naar deze zitting een zware. Men zou zich dan ook wel af kunnen vragen wat een straf van de rechtbank dan nog toevoegt? Het gaat hier om normhandhaving en normbevestiging. Zou het Openbaar Ministerie in dit soort zaken geen straf eisen of zelfs dit soort feiten niet meer vervolgen dan ontstaat allicht het beeld naar buiten toe dat je dit soort feiten straffeloos kunt plegen. Dat kan en mag de bedoeling niet zijn. Dit dilemma toont evenwel eens te meer aan dat ook strafoplegging in dit soort zaken, met alleen maar verliezers, een delicate aangelegenheid is. De ernst van het feit en de gevolgen Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersmisdrijf. Hem kan het verwijt gemaakt worden dat hij iemand heeft doodgereden. Weliswaar onbedoeld, maar toch. Een jongeman is om het leven gekomen op een wijze die niet had gehoeven. Zijn familie heeft onbeschrijfelijk veel verdriet van het gebeuren. Ik heb een slachtoffergesprek gevoerd en zelfs meer dan een jaar na dato blijken de wonden nog vers. Er is nog veel boosheid: boosheid vooral om de situatie. Emoties zweven tussen haat en vergeving. Het leed is dus nog lang niet verwerkt, het verlies nog niet geaccepteerd. Vader H.Ç. heeft nog wel houvast aan zijn werk als rijschoolhouder, maar met name de twee andere zoons hebben het er erg moeilijk mee en dat geeft de ouders daarmee ook weer extra veel zorgen. Er is professionele hulp ingeroepen bij de verwerking. Deze zitting is voor de familie van groot belang: niet zozeer omdat zij de verdachte per se veroordeeld willen zien, maar vooral omdat zij het van belang vinden dat recht wordt gesproken over de zaak waarbij hun zoon om het leven is gekomen. Voor hen leeft sterk de vraag naar de zin van zijn overlijden. Als er uit deze strafzaak nog iets goeds naar voren komt, bijvoorbeeld dat werkwijzen bij de politie verbeterd worden, dan is zijn dood niet tevergeefs geweest. De familie wil gerechtigheid en kan daarna pas over gaan tot het vredig afsluiten van deze zware periode in hun leven. Positief daarbij is dat de
11
familie heeft aangegeven graag met verdachte in contact te willen komen. Wellicht komt dit er nog van na afronding van deze strafzaak. Hoezeer het verdriet van de nabestaanden ook invoelbaar is, kijkend naar de ernst van het feit en de gevolgen ontkom ik er niet aan om ook de invloed daarop van het handelen van het slachtoffer te benoemen. Weliswaar speelt het voor de schuldvraag an sich geen rol; het is wel een relevante omstandigheid in het kader van de strafoplegging dat ook het slachtoffer H.Ç. verwijtbaar en laakbaar gedrag heeft getoond. Hij heeft er zelf de hoogste prijs voor betaald, maar zijn gedrag is natuurlijk mede van invloed geweest op de ernstige gevolgen. Denk alleen maar aan het feit dat hij doelbewust een stopteken heeft genegeerd en er vandoor is gegaan. Hij heeft de politie uitgedaagd. Hij verkeerde onder invloed van alcohol. Hij heeft met zeer hoge snelheid gereden, waardoor hij grote risico’s nam. Hij reed op een opgevoerde scooter zonder voorverlichting. Hij droeg geen helm: dat alleen al had wellicht zijn leven kunnen redden. Bepaald niet het gedrag van een modelburger, maar in alle opzichten passend bij een (mogelijk door drank) overmoedig geworden jongeman die zich afzet tegen het gezag. Persoonlijke omstandigheden verdachte Gelet op het bijzondere karakter van deze zaak heb ik voorafgaand aan de zitting niet alleen met de nabestaanden een gesprek gehad maar ook met de verdachte, namelijk op het moment dat ik hem mededeelde dat het Openbaar Ministerie hem zou gaan vervolgen. Later is er nog een moment geweest dat de verdachte kennis heeft genomen van de beelden, zodat hij daar niet op de zitting door overvallen zou worden. Bij beide gelegenheden (en ook hier ter zitting) is het volslagen duidelijk dat deze zaak een enorme impact op de verdachte heeft gehad. Bij tijd en wijle zit de verdachte helemaal stuk. De film speelt nog vaak in zijn hoofd en ook hij loopt iedere dag met deze zaak rond. Het is volstrekt duidelijk dat de verdachte dit nooit gewild heeft. Belangrijk daarbij is dat verdachte niet alleen betrokken was bij de aanrijding, maar ook nog eerste hulp heeft verleend aan het slachtoffer. Tevergeefs. Er is een reclasseringsrapport waarin een en ander uitvoering beschreven staat. Opvallende kenmerken zijn dat verdachte door het gebeuren lijdt aan een PTSS en daarvoor behandeling krijgt. Voorts geeft hij aan dat hij door het gebeuren niet meer op straat kan werken. Hij doet nu aangepast werk op het bureau, maar mede door andere heftige gebeurtenissen in zijn carrière als straatagent kan en wil hij de straat ook niet meer op. Hij houdt van zijn vak, maar de risico’s zijn hem te groot geworden. Verdachte ziet ook tot op de dag van vandaag niet in welk verwijt hem gemaakt kan worden: hij vindt dat hij niets fout heeft gedaan. Het daadwerkelijk verwerken van het trauma zal ook pas kunnen plaatsvinden als de strafzaak voorbij is. Ik merk daarbij nog wel op dat een veroordeling gelet op de houding van verdachte ongetwijfeld extra impact zal hebben. Voor het overige constateert de reclassering dat er sprake is van een stabiele leefsituatie. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat.
12
De verdachte heeft een overigens vlekkeloze staat van dienst en, uiteraard, een blanco strafblad. Voor zover ik weet zijn er geen bijzondere rechtspositionele maatregelen genomen anders dan dat verdachte aangepast werk verricht. Of er nog arbeidsrechtelijke consequenties getrokken zullen worden indien er een veroordeling volgt is onduidelijk: ik kan daar thans geen rekening mee houden.
Strafmaat Ik kom tot een afronding. Voor het bepalen van de hoogte van de straf wordt gekeken naar een richtlijn. Uitgaande van de lichtste variant van artikel 6 WVW gaat deze richtlijn uit van een strafeis van 2 maanden gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Een gevangenisstraf, al dan niet in deels voorwaardelijke vorm, vind ik in zijn geheel niet op zijn plaats. Dat zou een veel te zware straf zijn, gelet op alle hiervoor geschetste omstandigheden van het geval. Een ontzegging van de rijbevoegdheid vind ik evenmin passend. Verdacht heeft weliswaar een ernstige verkeersfout begaan, maar hij is bepaald geen verkeerscrimineel die voorlopig niet aan het verkeer deel zou mogen nemen. Ik kom dan ook uit op een onvoorwaardelijke taakstraf als meest passende straf. Ik zie geen heil in een voorwaardelijk strafdeel. Dat is niet nodig ter voorkoming van recidive en de ernst van de zaak komt ook al afdoende tot uitdrukking in het feit dat tot vervolging is overgegaan. Ik acht een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van .. uur passend en geboden en ik verzoek uw rechtbank dan ook om die straf op te leggen.
Vordering benadeelde partij Ten slotte een enkel woord over de vordering van de benadeelde partij. De vordering is op zich overzichtelijk; het gaat om vier posten. Twee posten houden rechtstreeks verband met het overlijden: de rouwadvertentie en de vliegkosten naar Turkije voor de begrafenis. Deze kostenposten komen mij niet onredelijk voor en zijn m.i. voor toewijzing vatbaar. De feitelijke begrafeniskosten worden niet gedekt door een verzekering. Meer moeite heb ik met de kostenpost voor het inhuren van personeel om de rijschool draaiende te houden. Ik begrijp heel goed dat de keuze is gemaakt om die kosten te maken. Aan de andere kant rijst de vraag of deze keuze ook nog in een voldoende rechtstreekse relatie staat tot het overlijden van het slachtoffer. Ik ben van mening dat een dergelijke kostenpost in onvoldoende mate is aan te merken als een redelijk voorzienbaar gevolg van de aanrijding. Daarom ben ik van mening dat de benadeelde partij in die post nietontvankelijk verklaard moet worden. Ten slotte gaat het om de kosten voor rechtsbijstand. Die zijn niet afwijkend van normaal en zijn in mijn ogen dan ook voor toewijzing vatbaar. Ik concludeer tot toewijzing tot een bedrag van € … plus schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
13
Ik dank u voor uw aandacht
Uitgesproken 16 juni 2011
De officier van justitie
14