Inleiding van de President
Inleiding van de President 2012 was een moeilijk jaar, maar ook een jaar waarin problemen zijn aangepakt. De aanhoudende financiële crisis heeft op grote schaal kwetsbaarheden bloot gelegd, eerst bij banken, daarna bij overheden en vervolgens breder in de economie. Onzekerheden rondom de vereiste beleidsaanpassingen en de toekomst van de muntunie hebben zich vertaald in afnemend vertrouwen, achterblijvende bestedingen, stijgende werkloosheid en een teruglopende economische activiteit. Bij groter dan verwachte schuldproblemen zijn de economische vooruitzichten van Europa, alsook van Nederland, voor de nabije toekomst verbleekt. Maar 2012 is ook het jaar waarin het fundament is gelegd voor een wending ten goede. In Europa zijn vergaande institutionele afspraken gemaakt voor meer economische beleidsdiscipline, de totstandkoming van een bankenunie en de oprichting van een steviger stabilisatiefonds. Noodsteun is tegen strikte voor waarden verstrekt aan Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje, en de econo mische onevenwichtigheden in deze landen worden met flinke beleids aanpassingen verkleind. Verder heeft de Europese Centrale Bank (ECB) krachtige instrumenten ingezet om de onomkeerbaarheid van de muntunie te herbevestigen. Ook in Nederland zijn belangrijke besluiten genomen om de economische structuur te versterken. Het nieuwe kabinet heeft maatregelen genomen om de schuldopbouw van huishoudens te keren, de arbeidsmarkt te flexibiliseren en te vergroten, en de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Bij elkaar hebben deze aanpassingen de voorwaarden gecreëerd voor een duurzame oplossing van de eurocrisis en een gezonde opleving van de Nederlandse economie. Als voorbode hiervan zijn de financiële markten tegen het jaareinde tot rust gekomen. Economisch herstel vereist volharding op de ingeslagen weg, zowel in Europa als in Nederland. Groei wereldeconomie valt tegen De groei van de wereldeconomie is in 2012 opnieuw tegengevallen. Terwijl een diepe recessie na het uitbreken van de kredietcrisis door beleidsmakers succesvol kon worden afgewend, blijkt groeiherstel moeilijker op gang te brengen. De onderliggende problemen in de ontwikkelde landen zijn groot en kunnen slechts geleidelijk worden opgelost. De voornaamste oorzaak is de ongezonde financiële situatie van huishoudens, financiële instellingen en overheden. Deze is over een periode van meer dan tien jaar ontstaan; de nodige schuldvermindering en bufferopbouw vergen eveneens tijd. Het proces van balansherstel is in de private sector inmiddels een eind op weg, maar moet in de publieke sector nog grotendeels beginnen. De duur van het hersteltraject moet dus niet worden onderschat en rekening moet worden gehouden met een mondiale groei die in de toekomst achterblijft bij het tempo voor de crisis.
11 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Het verschil tussen landen is opvallend. Landen waar de financiële sector amper is geraakt door de kredietcrisis — zoals Australië, Canada en Zweden — zijn niet belast met een aanpassingsproces en groeien het hardst. Opmerkelijk is evenwel dat de Verenigde Staten tot de snellere groeiers in de ontwikkelde wereld behoren, met een cumulatieve groei in de periode 2008-2013 van meer dan 5%. De rol van dit land als motor voor de wereldeconomie wordt hier andermaal mee bevestigd. Verklaringen voor dit groeiherstel kunnen worden gevonden in de voortvarendheid waarmee de particuliere sector zijn schulden heeft verminderd en het bankwezen zijn buffers heeft aangevuld. Dit sluit aan bij de les uit de Scandinavische bancaire crisis van twintig jaar geleden, dat economisch herstel een aangesterkte financiële sector vereist. Omgekeerd laat de Japanse ervaring zien dat groei niet overtuigend terugkeert zolang scheve balansen in de financiële sector voortbestaan. Voorts speelt mee dat de Amerikaanse vraaguitval met een enorme begrotingsimpuls is opgevangen. Hierdoor zijn echter nieuwe risico’s ontstaan en de grenzen van dit stimulerend overheidsbeleid zijn in zicht. De tegenovergestelde ervaringen na hun bancaire crises van enerzijds Scandinavië en anderzijds Japan zijn ook op budgettair terrein illustratief: terwijl de Scandinavische landen de overheidsfinanciën snel op orde brachten en economische groei herstelden, blijft de Japanse economie kwakkelen onder de druk van een torenhoge staatsschuld. Opvallend is verder dat de opkomende landen zich niet hebben kunnen onttrekken aan de groeivertraging in de ontwikkelde landen. De opkomende landen vertegenwoordigen weliswaar een toenemend aandeel van de wereld productie (50% in 2012) en een nog groter aandeel van de mondiale economische groei (80%), zij blijken nog niet in staat de aanjagende rol in de wereldhandel over te nemen. Dit is mede toe te schrijven aan de verticale integratie van productieprocessen via de wereldhandel, waardoor de ontwikkelde landen, met de VS voorop, de drijvende kracht blijven. Overigens is opmerkelijk dat de conjunctuurcycli van Brazilië, Rusland, India en China in recente jaren een sterke correlatie met die van het eurogebied zijn gaan vertonen. Naast de evidente invloed van toegenomen handelsbetrekkingen met het eurogebied, komt dit door financiële integratie via onderlinge bancaire vorderingen. Dit alles wijst op de grote onderlinge afhankelijkheden in de wereldeconomie en onder streept het belang van een evenwichtige internationale beleidsbepaling die rekening houdt met externe effecten. Dat geldt ook op het gebied van wissel koersen, waarmee landen een zwakke binnenlandse conjunctuur kunnen trachten te steunen maar geen duurzaam voordeel kunnen halen. Concurrerende depreciaties dienen in internationale beleidsafstemming te worden tegengegaan, met name bij landen met sterke externe posities. Het Europees aanpassingsproces vordert De kredietcrisis van 2008 legde kwetsbaarheden in bancaire stelsels en overheids financiën bloot die vanaf 2010 hebben geleid tot een aanzwellende schulden crisis in Europa. Grote financiële onzekerheden hebben het vertrouwen gedrukt en de bestedingen afgeremd, met een zichzelf versterkende dynamiek. De Europese economie verloor aldus opnieuw momentum. De financiële spanningen namen vooral toe in het eurogebied, omdat individuele landen over minder eigen beleidsruimte beschikken om aanpassingsprocessen te verzachten. Mede hierdoor ontstonden twijfels over de houdbaarheid van de muntunie en droogden sommige financieringsmarkten op. In deze omstandigheden hebben risico’s bij banken en overheden elkaar meer dan elders versterkt. Om de negatieve spiraal te doorbreken zijn langs drie sporen maatregelen genomen: beleidsveranderingen om excessieve schulden in tekortlanden te verlagen en
12 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
economische structuren te verstevigen; officiële steun om de financierings behoefte in de tussentijd te overbruggen; en institutionele versterkingen om toekomstige beleidsontsporingen te voorkomen. In alle perifere landen — Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje — heeft het enige tijd geduurd voordat de onvermijdelijkheid van diepe hervormingen tot de politiek doordrong. Hierdoor is kostbare tijd verloren gegaan en is de aanpassingslast voor zowel de getroffen landen als de partners in het eurogebied verzwaard. Inmiddels zijn beleidswijzigingen in al deze landen ingezet en nemen de onevenwichtigheden in een indrukwekkend tempo af. Zo is het primaire begrotingstekort van de gezamenlijke perifere landen teruggebracht van 5,3% bbp in 2009 tot 0,9% bbp in 2012, is het verlies aan concurrentiekracht sinds het begin van de EMU voor ongeveer de helft ingelopen en is het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans verminderd van 6,9% bbp in 2008 tot 1,2% bbp in 2012. Deze ontwikkelingen zetten zich door in 2013, met verwachte overschotten op zowel de gezamenlijke primaire begroting als de lopende rekening. Ierland loopt in dit aanpassingsproces voorop. De arbeids kosten per eenheid product zijn hier in vier jaar tijd met ruim 15% gedaald, waardoor de concurrentiepositie is hersteld en de economie weer groeit. De financieringsbehoefte in de periferie heeft echter zo’n omvang, dat een aantal landen de problemen niet zelfstandig kan oplossen. De noodzakelijke externe steun wordt tegen strikte beleidsvoorwaarden verstrekt, onder regie van de Trojka — het trio van de Europese Commissie, de ECB en het IMF. In het geval van Griekenland bleek de overheidsschuld evenwel te groot om met beleidsaanpassingen te corrigeren en werd in april 2012 de grootste schuld herstructurering ooit ordelijk doorgevoerd. Om de noodfinanciering van het eurogebied een robuuste structuur te geven, is in september het Europees Stabiliteits Mechanisme van start gegaan, met een leencapaciteit van EUR 500 miljard. Afgesproken is dat banken desnoods recht streeks door dit mechanisme kunnen worden geherkapitaliseerd om zwakke instellingen los te kunnen koppelen van nationale overheden. Overigens is de betrokkenheid van het IMF bij de internationale steunoperaties waardevol, deels vanwege de extra financiële armslag, maar vooral om de expertise en objectieve blik. Deze IMF-betrokkenheid is er mede gekomen op aandrang van Nederland, dat in het najaar de krachten in het IMF bestuur heeft gebundeld met België en voortaan een gezamenlijke bestuurszetel bekleedt. Naar een houdbare muntunie Voor vertrouwensherstel in de muntunie zijn ook institutionele versterkingen nodig, zo leert de ervaring van de afgelopen jaren. In de kern is de boodschap dat een monetaire unie niet houdbaar is zonder een vergaande mate van economische integratie. Aan deze economische integratie zitten drie essentiële dimensies: de overheidsfinanciën, de concurrentiepositie en de financiële sector. Enerzijds zijn sterk uiteenlopende ontwikkelingen in nationale begrotingen, concurrentiekracht en kredietverlening uiteindelijk inconsistent met een muntunie. Anderzijds maken gezonde publieke financiën, flexibele markten en solide banken het mogelijk om schokken binnen een muntunie soepel op te vangen. Het Verdrag van Maastricht heeft hier onvoldoende aandacht voor gehad. Dit wordt nu rechtgetrokken, met verstrekkende afspraken over begrotingsdiscipline, economische beleidscoördinatie en een bankenunie.
13 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Het beeld dat schuldproblemen bij overheden met marktdiscipline kunnen worden voorkomen en alleen optreden in opkomende economieën en ontwik kelingslanden, is in 2012 definitief herzien. Bovendien is gebleken dat overheden in het eurogebied, ondanks schuldposities die gemiddeld genomen kleiner zijn dan in andere ontwikkelde landen, kwetsbaarder zijn voor verlies van markt vertrouwen. Dit komt omdat deze landen niet beschikken over eigen centralebankinstrumenten als rente en wisselkoers, waardoor de begroting een zwaardere rol in de stabilisering van de nationale economie vervult. Anders gesteld, het ontbreken van nationale monetaire stabilisatoren en van supranationale budgettaire stabilisatoren impliceert dat de individuele eurolanden hogere buffers moeten hebben om uiteenlopende economische ontwikkelingen op te vangen. Harde afspraken over beleidsdiscipline zijn hiertoe onmisbaar. De noodzaak van strengere begrotingsregels wordt breed erkend en heeft inmiddels geleid tot meerdere amendementen in het Stabiliteits- en Groeipact. Hiermee zijn de preventieve en correctieve onderdelen aangesterkt, inclusief een doelstelling voor begrotingsevenwicht in nationale wetgeving, een sterkere positie van de verantwoordelijke Europese commissaris en dwingende bepalingen die alleen met een gekwalificeerde meerderheid kunnen worden afgewezen. Dit zijn stevige stappen. Wenselijk is dat hierbij meer nadruk komt te liggen op het schuldplafond voor overheden van 60% bbp en dat de mogelijkheid van politieke sancties in plaats van financiële sancties wordt uitgewerkt. In het verlengde hiervan is ook de ingezette versterking van de economische beleidscoördinatie welkom. Deze krijgt vorm via de Macro Economische Onevenwichtigheden Procedure (MEOP), waarmee structurele hervormingen kunnen worden afgedwongen en economische groei kan worden bevorderd. Ook hier zijn aan gescherpte sancties en strengere beslisregels wenselijk, teneinde scheefgroeiende concurrentieverhoudingen voortaan in een eerder stadium tegen te gaan. Een bankenunie op komst Het meest vergaande besluit om de muntunie te versterken betreft de totstand koming van een bankenunie. De ongekende snelheid waarmee de eerste stappen zijn gezet — binnen zes maanden vanaf het voorstel op de Eurotop eind juni tot het akkoord over Europees toezicht in december — tekent de vastberadenheid van de politiek om de fundering van de muntunie te verstevigen. Gekoerst wordt op een start in het voorjaar van 2014. Hoofddoel van een bankenunie is de soliditeit van het bankwezen op het niveau van het eurogebied te bestendigen, zodat de negatieve wisselwerking tussen banken en overheden op nationaal niveau wordt doorbroken. Ter illustratie van hoe besmettingsrisico’s tussen deze twee sectoren worden verminderd: terwijl de balans van ING bank ongeveer anderhalf keer het bbp van Nederland bedraagt, komt die van Deutsche bank — de grootste financiële instelling in de bankenunie — overeen met ‘slechts’ een kwart van het bbp van het eurogebied. Een bankenunie geeft ook een nieuwe impuls aan de interne markt voor financiële dienstverlening en sluit aan bij het grensoverschrijdende karakter van het Europese bankwezen. De essentie van de bankenunie wordt gevormd door de drie-eenheid toezicht, resolutie en depositogarantie. Voor een brede risicospreiding en consistente besluitvorming zullen deze drie onderdelen in het eindstadium allemaal Europees moeten zijn geregeld. Op de korte termijn, waarin het prudentiële toezicht reeds naar het Europese niveau verschuift, zal dat ook moeten gelden voor resolutie, zijnde de afwikkeling van een falende bank. Anders kan spanning ontstaan tussen de besluiten van de toezichtautoriteit en die van de nationale autoriteit die de instelling afwikkelt en de eventuele financiële gevolgen draagt.
14 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Ook zou de band tussen nationale banken en overheden blijven bestaan. Minder urgent, maar voor een consistente eindsituatie eveneens wenselijk, is dat de garantie op deposito’s ook Europees wordt geregeld. Hiervoor is eerst nodig dat de methodiek en financiering van depositogarantie in lidstaten convergeren. Dit vergt tijd. Hoe dan ook, deze verschuivingen impliceren een verdergaande risicodeling tussen de eurodeelnemers. Daarom is het raadzaam alle banken voorafgaand aan de start grondig door een externe partij te laten doorlichten, zodat geen verborgen risico’s migreren naar de bankenunie. Ook dient de resolutiewetgeving in het eurogebied te zijn versterkt, zodat eventuele verliezen neerslaan bij risicodragende financiers, terwijl kritische economische functies worden beschermd en de kosten voor de belastingbetaler en depositohouders worden geminimaliseerd. De concrete werkwijze van het Europese toezicht op banken wordt de komende tijd uitgewerkt. Belangrijk is dat de ECB exclusief bevoegd wordt voor het toezicht op alle banken, zodat dit toezicht overal even streng is en een gelijk speelveld wordt bevorderd. Vanzelfsprekend zullen nationale toezichthouders, zeker in het begin, het leeuwendeel van de uitvoerende werkzaamheden verrichten. Zodoende wordt de expertise en gezamenlijke capaciteit goed ingezet en de continuïteit gewaarborgd. Het is evenwel aannemelijk dat enige capaciteit gaandeweg zal verschuiven naar het centrum. Daarnaast is belangrijk dat het toezicht op individuele instellingen binnen de ECB helder wordt gescheiden van de monetaire besluitvorming, om de onafhankelijkheid en geloofwaardig heid van de ECB als monetaire autoriteit te beschermen. Europees monetair beleid in tijden van crisis De financiële crisis in het eurogebied heeft het monetaire beleid van het eurogebied in het verslagjaar voor buitengewoon grote uitdagingen geplaatst. Banken werden geconfronteerd met een nijpende liquiditeitschaarste. Terwijl de beleidsrente amper verder kon worden verlaagd, belandde de economie in een recessie. En op financiële markten ontstonden verwachtingen dat landen de muntunie zouden verlaten. Hierdoor fragmenteerden de financiële markten en liepen de monetaire condities binnen het eurogebied steeds verder uiteen. Dit belastte vooral de perifere landen, die met flink oplopende rentes in een negatieve spiraal terecht kwamen. Maar ook in Nederland leidde de fragmentatie van financiële markten in combinatie met een grote afhankelijkheid van buiten landse financiering tot relatief hoog blijvende hypotheekrentes. In deze omstan digheden is de ECB tot de grenzen van haar mandaat gegaan om de eenheid van de muntunie boven iedere twijfel te verheffen, een gelijkmatige monetaire transmissie te bevorderen en het economische groeiherstel te steunen. Omdat het conventionele beleid door de fragmentatie van de financiële markten minder effectief was geworden, heeft de ECB innovatieve monetaire instrumenten ingezet om de crisis het hoofd te bieden. Zo zijn de liquiditeitsspanningen begin 2012 teruggebracht door banken voor drie jaar ruim EUR 1 biljoen aan financiering te verstrekken via Very Long Term Refinancing Operations, ofwel VLTRO’s. Naast de omvang van deze monetaire operatie was ook de tijdsduur uitzonderlijk. Daardoor konden banken hun liquiditeits behoefte voor langere tijd veiligstellen en onzekerheden rondom hun financieringsvooruitzichten aanmerkelijk terugbrengen. In juli is de beleids bepalende herfinancieringsrente met een kwart procentpunt verminderd tot het nieuwe laagterecord van 0,75%, waarbij de depositorente zelfs naar nul is gebracht. Tot slot heeft de ECB in september aangekondigd grootschalig te zullen interveniëren bij verstoringen in obligatiemarkten van overheden die een
15 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
aanpassingsprogramma naar behoren uitvoeren. Deze interventies, zogenoemde Outright Monetary Transactions (OMT’s), zullen niet gericht zijn op een bepaald renteniveau of -verschil, maar op het tegengaan van opsplitsings verwachtingen in de renteontwikkeling. Met dit instrument markeert de ECB dat scenario’s voor het uiteenvallen van de muntunie worden uitgesloten. Deze onconventionele monetaire maatregelen hebben hun uitwerking niet gemist. In algemene zin kan worden vastgesteld dat de inflatieverwachtingen in het eurogebied goed verankerd zijn gebleven, de fragmentatie van financiële markten is afgenomen en een destructief deflatiescenario zoals tijdens de eerdere financiële crisis in Japan is voorkomen. Meer specifiek brachten de VLTRO’s de financiële markten tijdelijk tot rust, maar bleken deze op zichzelf onvoldoende om het marktsentiment echt te keren. Dit gebeurde in de zomer, na de aankondiging van mogelijke OMT-interventies. Nadat de onzekerheden rond de financiering van banken waren teruggebracht, werden nu ook de excessieve risico’s rond de financiering van overheden verminderd. Renteverschillen tussen de kernlanden en de periferie, die tot dan toe een verhoogd risico van euro splitsing weerspiegelden, liepen in de tweede helft van het jaar dan ook sterk terug. Tegelijk kwam de kapitaalstroom uit de perifere naar de kernlanden tot staan en keerde deze zelfs in beperkte mate om. De onevenwichtigheden in het betaalsysteem van het eurogebied (Target2), die in de zomer een toppunt van nipt onder EUR 1 biljoen bereikten, zijn hierdoor met ruim een kwart afgenomen. De financieringsmarkten openen weer voorzichtig voor zwakkere banken en in de periferie herstellen Ierland en Portugal geleidelijk hun markttoegang. Het OMT-instrument is effectief gebleken, zonder dat het tot nog toe werkelijk is ingezet. Dit nieuwe instrument verschilt op essentiële punten van het eerdere en inmiddels definitief stopgezette Securities Market Program (SMP), waarmee het disfunctioneren van bepaalde staatsobligatiemarkten in 2010-2011 werd tegengegaan. Zo zijn de OMT-interventies in beginsel niet begrensd, genieten zij geen bevoorrechte crediteurenstatus en zijn zij uitdrukkelijk gekoppeld aan goed beleid. Hierdoor is de ECB-slagkracht evident, worden andere financiers niet afgeschrikt en wordt gezond beleid bevorderd. De conditionaliteit verbonden aan het OMT-instrument lost ook het coördinatieprobleem tussen budgettaire en monetaire autoriteiten op. Omdat de interventies worden gesteriliseerd, hebben deze in principe geen inflatoire gevolgen. Tot slot een paar woorden over de monetaire strategie van het Eurosysteem. Onlangs is geopperd het monetaire beleid primair te richten op de nominale groei van de economie, in plaats van op prijsstabiliteit. Ook is gesuggereerd economische variabelen zoals de werkgelegenheid op te nemen als beleidsdoel stelling, naar het voorbeeld van de Federal Reserve die het rentebeleid mede afhankelijk heeft gemaakt van de werkloosheid. De recente ervaringen laten echter zien dat de strategie van het Eurosysteem gericht op prijsstabiliteit voldoende flexibiliteit biedt om reëel economische factoren mee te wegen. Bovendien zouden deze voorstellen de centrale bank mede verantwoordelijk maken voor structurele ontwikkelingen waar het monetaire beleid weinig invloed op heeft. Dit zou de beleidsverantwoordelijkheden vertroebelen. Ook zouden diverse statistische en communicatieve complicaties optreden. Met een gemiddelde inflatie van grosso modo 2% sinds het begin van de EMU, ofwel in lijn met de doelstelling van dichtbij maar onder 2% op middellange termijn, is er alle aanleiding de bestaande strategie te koesteren. De uitdaging is veeleer hoe, binnen deze strategie, meer gewicht toe te kennen aan het tegengaan van de opbouw van financiële onevenwichtigheden in goede tijden.
16 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Een grondige evaluatie van de monetaire strategie in de komende jaren zal moeten verduidelijken welke rol financiële variabelen spelen in de beleids bepaling en hoe verwachtingen over dit beleid richting te geven. Toegenomen risico´s voor het Eurosysteem De vergaande ingrepen van de ECB hebben de financiële risico’s voor het Eurosysteem, inclusief DNB, verhoogd. De balans van het Eurosysteem is in ruim een jaar met meer dan de helft gegroeid en komt nu overeen met ongeveer een derde van de economische productie in het eurogebied. Tegelijk functio neert de geldmarkt nog stroef, is het marktvertrouwen nog broos en zijn de onderliggende spanningen niet opgelost. Deze spanningen kunnen zo weer oplopen bij beleidsontsporingen in een land of haperingen in de Europese plannen om de institutionele structuur van de muntunie te versterken. Met haar monetaire maatregelen heeft de ECB dus vooral tijd gekocht voor overheden en banken om de eigen balansen op orde te brengen en voor Europese politici om de noodzakelijke, eerder geschetste institutionele versterkingen van de muntunie te realiseren. De toegenomen financiële risico’s zijn aanleiding geweest te overleggen met de minister van Financiën inzake een garantie op de crisis-gerelateerde exposures van DNB. Inmiddels heeft het kabinet op voorstel van de minister ingestemd met een dergelijke garantie, die afloopt op het moment dat de risico’s weer tot normale niveaus zijn gedaald. (Naar aanleiding van de behandeling van het voorstel op 12 maart in de Eerste Kamer volgt hier nog een toevoeging.) De Nederlandse economie hapert De Nederlandse economie stokt, maar staat er in de basis goed voor. Inter nationale vergelijkingen wijzen dit uit. De concurrentiepositie is nog immer sterk, de participatiegraad is hoog, de beroepsbevolking is goed opgeleid, de arbeidsmarkt is op veel onderdelen flexibel, de infrastructuur is sterk ontwikkeld, voor pensioenverplichtingen is veel gespaard en de overheid heeft een hoge kredietstatus. Er zijn zeker verbeterpunten, maar de uitgangspositie is gunstig. Dit roept de vraag op waarom de Nederlandse economische ontwikke ling achter blijft bij het Europese gemiddelde. Terwijl de genoemde indicatoren een plek in de Europese kopgroep rechtvaardigen, krimpt de Nederlandse economie in 2012 0,7% en in 2013 naar verwachting 1,0% meer dan Europa als geheel. De afgelopen vijf jaar bleef de Nederlandse groei cumulatief 4,2% achter bij Duitsland. De oorzaken van deze teleurstellende ontwikkeling liggen in belangrijke mate in de periode 1990-2000, toen de huizenprijzen met 160% stegen, de AEX-beurs koers met 450% omhoog schoot en het vermogen van huishoudens met naar schatting EUR 1 biljoen groeide — ofwel jaarlijks met gemiddeld 55% van het beschikbare gezinsinkomen. Dit gaf in die periode een krachtige impuls aan de consumptieve bestedingen, ook al vond die vermogenstoename voor de meeste huishoudens alleen op papier plaats. De aanhoudende huizenprijsstijgingen waren een specifiek Nederlands verschijnsel, dat vooral kan worden toegeschreven aan de stimulerende invloed van de hypotheekrenteaftrek en een verruiming van het kredietbeleid van banken. De huizenprijsstijging werd aldus gevoed door een forse kredietgroei (260%) en had daarmee kenmerken van een zeepbel: juist toen de vermogens hard stegen, stegen ook de schulden. De gezinsschulden zijn in deze periode meer dan verdubbeld van 76% tot 163% van het netto gezinsinkomen en het balanstotaal van het bankwezen liep op van
17 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
190% tot 275% bbp (exclusief securitisaties). De gevreesde correctie op de huizenmarkt heeft vervolgens geleidelijk plaatsgevonden, met relatief stabiele prijzen in de eerste jaren van deze eeuw en een prijsdaling van bijna 20% sinds de piek in 2008. Zoals de prijsstijgingen in de jaren negentig de economische consumptie en productie opstuwden via positieve vermogenseffecten en impulsen aan de bouw en de financiële sector, zo werkt de huidige prijsdaling door in negatieve vermogenseffecten en een afnemende vraag naar bouwactivi teiten en gerelateerde financiële diensten. De uitslagen van deze cyclus zijn versterkt door het kapitaalgedekte pensioenstelsel, waarbij premies in de jaren negentig werden verlaagd en deze in de afgelopen tien jaar ter compensatie van kapitaalverliezen juist weer zijn verhoogd. Deze ontwikkelingen onderstrepen de waarde van een evenwichtige financiële ontwikkeling en van beleid dat overmatige schuldopbouw tegengaat. Daarom is het goed dat de fiscale prikkel wordt verminderd om zo veel en zo lang mogelijk te lenen voor de aanschaf van een eigen huis. De invoering van macro prudentieel beleid draagt hier eveneens aan bij, bijvoorbeeld door de geleidelijke verlaging van hypotheekleningen in verhouding tot de onderpandwaarde en de toekomstige contracyclische buffers in bancaire kapitaaleisen. De balans problemen van huishoudens en banken worden aldus stapsgewijs opgelost. Ondertussen is de huizenmarkt op zoek naar een nieuw evenwicht. Terwijl de verkrapping van kredietvoorwaarden wijst op een verdere prijscorrectie, suggereren betaalbaarheidsindicatoren voor de ontwikkeling van hypotheek lasten ten opzichte van inkomens dat een verdere daling beperkt kan blijven. De neerwaartse invloed van deze balanscorrecties op de bestedingen en de kredietverlening roept de vraag op waar het economische herstel vandaan gaat komen. Het gebruikelijke Nederlandse patroon is dat de export als eerste opleeft, gevolgd door de investeringen, waarna ook de consumptie aantrekt. Wat dat betreft is het Nederlandse bedrijfsleven, dankzij een goede concurrentiepositie en ruime kasmiddelen, goed gepositioneerd om te profiteren van het verwachte herstel in de wereldhandel. Eerste tekenen van opleving zijn te zien in de toenemende orderportefeuilles van exporteurs, die tegenwicht bieden aan de achterblijvende binnenlandse vraag. Een vervolgvraag is of Nederland moet vasthouden aan het ingezette pad voor begrotingsconsolidatie. Om meerdere redenen verdienen uitvoering van de overeengekomen maatregelen in 2013 en doorgezette tekortverlaging vanaf 2014 prioriteit, ook bij de huidige ongunstige conjuncturele omstandigheden. Hoofdreden ligt in de verslechterde overheidsfinanciën, met een schuldquote die in vijf jaar tijd met ruim 25% bbp is opgelopen en inmiddels significant boven het afgesproken plafond van 60% bbp ligt. Voortzetting van het buiten sporige overheidstekort zou de risico-opslag in de Nederlandse rente kunnen vergroten en daarmee het voordeel van de thans historisch lage rentestanden deels teniet doen. Het zou ook onze bewegingsruimte voor stabilisatiebeleid in de toekomst verbruiken: een reservetank kun je maar één keer leeg rijden. Wat dat betreft laat internationaal onderzoek zien dat hoge schuldratio’s in toenemende mate slecht zijn voor economische groei. Bij dit alles zou uitstel van aanpassingen ook onverstandig zijn met de vergrijzing in aantocht. Kortom, het devies is een beleid gericht op duurzame en houdbare publieke financiën. Daarbij blijkt de schokgevoeligheid van de Nederlandse begroting veel groter dan eerder geschat. Het voorkomen van procyclische ombuigingen in slechte tijden, vereist een meer behoedzaam beleid in goede tijden.
18 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Bij een beoordeling van het budgettaire beleid moet ook worden gekeken naar de kwaliteit van de ombuigingen en de verdere beleidsmix. Terwijl de achter blijvende groei in recente jaren mede verband hield met een gebrek aan structurele hervormingen, heeft het nieuwe regeerakkoord hier onmiskenbaar verandering in gebracht. Zo heeft het kabinet stevige maatregelen aangekondigd om de arbeidsmarkt te flexibiliseren en de AOW-leeftijd versneld te verhogen. Dit laatste sluit aan bij de toegenomen levensverwachting alsook de stijging in de effectieve pensioenleeftijd met gemiddeld vier maanden per jaar in de afgelopen zeven jaar. Hierbij wordt al steeds vaker doorgewerkt na het 65e jaar. Voldoende opleidingsinspanningen en loonflexibiliteit bij ouderen zijn belangrijk om deze trend door te zetten. De invloed op de huizenmarkt van minder fiscale subsidie op hypotheken is verzacht door de verlaging van de overdrachtsbelasting permanent te maken. De grote Nederlandse financiële sector Nederland is een hoogontwikkeld land waar veel wordt gespaard, risico’s breed worden gespreid en veel inkomen te danken is aan internationale handel. Nederland heeft traditioneel ook veel financiële expertise. Bij zo’n land hoort een brede en krachtige financiële sector, die vertakkingen in het buitenland heeft. Naar de toekomst kijkend is het evenwel aannemelijk dat de financiële sector een gematigde ontwikkeling tegemoet gaat, zo niet enige verdere krimp laat zien. Verplichte aflossingen op hypotheken en afnemende fiscale voordelen van schuld- en pensioenopbouw zullen zich immers vertalen in een geringere vraag naar financiële producten. Tegelijk worden veel buitenlandse activiteiten van financiële instellingen sinds 2008 afgebouwd, nadat deze een teleurstellend rendement hadden laten zien. De Nederlandse financiële sector is niet alleen groot, maar ook geconcentreerd. Dit geldt vooral voor het bankwezen, waar de hoge concentratiegraad door de recente perikelen overigens verder is opgelopen. De hoge concentratiegraad impliceert evenwel dat essentiële bancaire functies zoals de kredietverlening en het betalingsverkeer in Nederland bij een klein aantal instellingen zijn onder gebracht. Daarbij is de omvang van hun deposito’s te groot om een eventueel faillissement via het depositogarantiestelsel op te kunnen vangen. Deze instel lingen zijn aldus ‘systeemrelevant’, in de zin dat zij onmisbaar zijn voor een goed functioneren van de Nederlandse economie. Omdat deze instellingen te belangrijk zijn om failliet te gaan, genieten zij impliciet staatssteun en kunnen zij zich deels onttrekken aan marktdiscipline. Dit is problematisch. Een van de lessen van de crisis is immers dat de risico’s van systeemrelevantie krachtig moeten worden teruggedrongen. DNB bestrijdt de risico’s van systeemrelevantie op diverse manieren, in lijn met de internationale voorstellen van de Financial Stability Board. Om te beginnen staan systeemrelevante instellingen onder strenger toezicht en worden hogere eisen aan hun risicobeheer gesteld. Ten tweede gaan voor Nederlandse systeem relevante banken in de toekomst 1-3 procentpunt hogere kapitaaleisen gelden, bovenop de andere aangescherpte eisen. Verder hebben deze banken afgelopen jaar in samenwerking met DNB herstelplannen opgesteld, waarin maatregelen zijn opgetekend om in een crisis overeind te blijven. Als sluitstuk van dit beleid worden komend jaar voor ieder van deze instellingen afwikkelplannen ontwikkeld, die uiteen zetten hoe de instelling desnoods kan worden ontmanteld met behoud van de kritische activiteiten en tegen minimale kosten voor overheid en depositohouders. Hoe steviger deze plannen zijn, des te minder aanleiding om banken met regelgeving functioneel of geografisch te
19 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
scheiden. Overigens zal de komst van de Europese bankenunie het probleem van systeemrelevante instellingen verder verlichten. De directe kosten van het onverhoopt falen van een grote instelling zullen breder kunnen worden gespreid. Maar bepaalde banken zullen in landen nog steeds moeilijk vervang baar zijn, zodat specifiek beleid voor systeemrelevante instellingen nodig zal blijven. Een ander kenmerk van de Nederlandse financiële sector is de sterke afhankelijk heid van marktfinanciering. Deze is te herleiden tot de omvangrijke hypotheek portefeuilles van banken, die hun aangetrokken deposito’s verre overstijgen. Tegelijk zijn de besparingen bij pensioenfondsen overwegend in het buitenland belegd. Daardoor zijn de banken voor hun financieringsbehoefte in sterke mate aangewezen op de internationale kapitaalmarkten. De omvang van het deposito financieringsgat is de laatste jaren stabiel (rond EUR 460 miljard) en zal bij een doorzettende depositogroei en vertraagde kredietgroei naar verwachting geleidelijk teruglopen, maar dit is een langdurig proces. In de transitieperiode naar lagere schuldratio´s blijven de financieringsrisico’s hoog. Deze kwetsbaarheid kan langs diverse sporen worden verminderd. Het kabinets beleid om de schuldopbouw bij huishoudens te beperken vormt hierbij de basis. Een aansterkende kapitaalpositie van banken steunt in de tussentijd het markt vertrouwen. Daarbij kan standaardisatie van Nederlandse hypotheken de financiering via securitisaties bevorderen. Ook lijkt het aandeel van Nederlandse hypotheken in de beleggingen van pensioenfondsen in enige mate te kunnen toenemen, zonder dat ongewenste concentratierisico’s ontstaan. Dit zal evenwel tegen marktconforme vergoedingen moeten plaatsvinden, zodat het voor pensioenfondsen aantrekkelijk is in deze financiering te voorzien. In dit verband wordt ook gedacht aan varianten voor een Nationale Hypotheekbank die gegarandeerd schuldpapier uitgeeft, waarmee een deel van de hypothecaire kredietverlening kan worden gefinancierd. Bij de uitwerking van mogelijke varianten is van belang dat overheidsgaranties niet sterk toenemen en gepaard gaan met kostendekkende vergoedingen. Ook dient de prikkel voor een goed risicobeheer onverminderd bij de banken te liggen, bij voorbeeld doordat zij eventuele verliezen als eerste dragen. Het bankwezen in woelig vaarwater De huidige omstandigheden zijn lastig voor het bankwezen, dat nog altijd kampt met de naweeën van de kredietcrisis. Terwijl sommige instellingen gebukt gaan onder slechte kredieten uit het verleden, leidt de voortdurende economische malaise tot hogere kredietrisico’s en dito financieringskosten. Ondertussen worden ook de prudentiële eisen opgeschroefd en zal moeten worden bijgedragen aan een depositogarantiefonds. Dit zijn broodnodige versterkingen, waarvan de invoering is getemporiseerd om de economie niet overmatig te belasten. Hier bovenop is een bankbelasting ingevoerd en wordt een belasting op financiële transacties overwogen. De moeilijke omstandigheden zijn zichtbaar in lagere ratings van de meeste Nederlandse banken in het afgelopen jaar. Zorgelijk is als de kwetsbare bank balansen leiden tot beperking van de kredietverlening, omdat dit de economische ontwikkeling en daarmee ook het bancaire herstel tegenwerkt. De sterk vertraagde kredietverlening — in reële termen zelfs negatief — is deels toe te schrijven aan een verminderde kredietvraag en aan terecht strengere kredietvoorwaarden. Maar duidelijk is dat de knellende balansverhoudingen in het bankwezen ook een rol spelen en dat een toenemend aantal krediet
20 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
verzoeken, met name van het mkb, niet wordt gehonoreerd. Dit onderstreept het belang van balansherstel. In dit verband kan worden gewezen op de inter nationale ervaring dat versterking van bancaire kapitaalposities een bepalende factor is in de snelheid waarmee economieën de weg weer omhoog vinden. Waar de hypothecaire kredietverlening vooral bepaald wordt door de beschik baarheid van financiering, hangt de meer risicovolle zakelijke kredietverlening vooral af van de beschikbaarheid van kapitaal. Het afgelopen jaar is enige voortgang geboekt met solvabiliteitsversterking. Bemoedigend is dat dit vooral heeft plaatsgevonden via versterking van het eigen vermogen van de banken en amper via balanskrimp. Hoewel de Nederlandse banken in termen van de risicogewogen kapitaalratio tot de inter nationale kopgroep behoren, blijven zij gemeten naar de simpele, ongewogen hefboomratio achter bij de concurrentie. De komende tijd zullen de inspan ningen om de eigen vermogensposities te versterken dan ook onverminderd moeten worden voortgezet. Aangezien markten zo goed als gesloten zijn voor kapitaaluitgiftes, is dit vooral afhankelijk van winstinhouding. Voor dividend uitkeringen zal geen, of nagenoeg geen, ruimte zijn. Banken kunnen dit gezond makingsproces bespoedigen door verdere kostenbeperking. Hiervoor lijkt ruimte te bestaan; zo zijn de lonen in de jaren voor de crisis beduidend sterker gestegen dan elders in de economie, terwijl de toen hoge winsten later vertekend en excessief bleken. De kapitaalschaarste impliceert overigens ook dat additionele belastingheffing op banken relatief zwaar op de kredietverlening drukt. Met het oog op economisch herstel is grote terughoudendheid ten aanzien van deze vorm van begrotingsaanpassing op zijn plaats. Een specifiek zorgpunt voor het bankwezen is de markt voor commercieel vastgoed, waar de prijzen vier jaar op rij dalen en afschrijvingen sinds de krediet crisis cumuleren. Hier spelen zowel structurele als conjuncturele factoren, en het aanbodoverschot is hardnekkig. Banken zijn kwetsbaar door de uitzettingen aan vastgoedpartijen van bijna EUR 100 miljard (waarvan ongeveer EUR 80 miljard in Nederland) en door het gebruik van vastgoed als onderpand bij andere leningen. Begin 2013 heeft de malaise op de vastgoedmarkt geleid tot acute problemen bij SNS Reaal, dat een relatief grote en slechte vastgoedportefeuille in eigen beheer had. Door de verwachting van uitzonderlijk grote verliezen op deze vastgoeduitzettingen ontstond een kapitaaltekort dat de instelling niet op eigen kracht kon aanvullen. Alhoewel private sector oplossingen de voorkeur hadden van alle betrokkenen, bleken deze onhaalbaar. De minister van Financiën zag zich vervolgens genoodzaakt om gebruik te maken van zijn bevoegdheden onder de nieuwe Interventiewet en SNS Reaal te nationaliseren. Leidend hierbij waren het borgen van de stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel, het beschermen van depositohouders en het minimaliseren van de kosten en risico’s voor de Staat. Daartoe zijn de vorderingen van eigen vermogensverschaffers en achtergestelde obligatiehouders onteigend. Ook wordt in dit verband een eenmalige heffing van EUR 1 miljard opgelegd aan het bankwezen. Naast SNS Reaal kwam in het verslagjaar nog een bank in de problemen. Friesland Bank kampte met een kwetsbaar verdienmodel, oplopende krediet verliezen en relatief sterk gestegen financieringskosten. De achterblijvende rentabiliteit en toenemende risico’s waren aan het begin van het verslagjaar dan ook aanleiding om meer zekerheid te creëren door aansluiting bij Rabobank.
21 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Verzekeraars in een veranderende omgeving De externe omgeving is ook voor verzekeraars ongunstig. Op de eerste plaats is de rente uitzonderlijk laag, terwijl de levensverwachting stijgt en de concurrentie door banksparen flink is aangescherpt. Bovendien moet de sector zich aanpassen aan veranderingen in overheidsbeleid: de fiscale subsidie op oudedagsvoor zieningen wordt verminderd, die op kapitaalverzekeringen voor de eigen woning is zelfs geheel afgeschaft, de assurantiebelasting is meer dan verdubbeld en een provisieverbod is ingevoerd. De verschillende delen van de verzekeringssector worden hier op uiteenlopende wijze door geraakt. De zwaarste klappen vallen bij levensverzekeraars en dan met name bij contracten met harde rendements garanties, die door de aanhoudend lage rente meer financiële risico’s met zich brengen. Daarbij toont de vraag naar nieuwe individuele levenpolissen al jaren een dalende trend die zich het afgelopen jaar heeft voortgezet. Dit vertaalt zich sinds 2010 in een negatieve kasstroom uit de levensverzekeringssector, aangezien de uitkeringen de geïnde premies overstijgen. De schadeverzekeringsmarkt heeft minder last van deze veranderingen, door de kortere looptijd van de contracten, de frequente mogelijkheid premies aan te passen en de lage correlatie met macro-economische ontwikkelingen. Maar deze markt is eveneens verzadigd en de overheidsmaatregelen dempen ook hier de vraag. Alleen de omvang van de zorgverzekeringssector blijft stijgen. Binnen het bestaande collectieve zorgstelsel kan verder worden gegaan op het pad van gereguleerde marktwerking dat in 2006 is ingezet. Terwijl enige stabiliteit in het stelsel nodig is voor verzekeraars om te kunnen sturen op grotere efficiëntie in de zorgsector, worden zij daar ook toe geprikkeld door de afbouw van de ex post risicoverevening. De veranderende en ongunstige omgeving voor verzekeraars onderstreept het belang van flexibiliteit in de bedrijfsvoering en distributie. In de deelsectoren die krimpen of verzadigd zijn, is verdere kostenreductie essentieel. Consolidatie binnen de sector kan hieraan bijdragen, maar komt amper op gang. Vermoede lijk spelen onzekerheden rondom betwiste beleggingsverzekeringen een rol en het is ook daarom urgent dat deze worden opgelost. Met het oog op de uitzonderlijke marktomstandigheden heeft DNB in de zomer de rentecurve aangepast waartegen verplichtingen worden verdisconteerd door invoering van de zogenoemde Ultimate Forward Rate (UFR). Dit is gedaan conform de methodiek van het toekomstige Solvency II-toezichtraamwerk. Dit levert een stabielere waardering op voor lange looptijden, waardoor de solvabiliteit van verzekeraars minder fluctueert. Hiermee is ook de invloed van de lage rente verzacht. In deze moeilijke omstandigheden blijven maatregelen gericht op versterking van de kapitaalpositie van verzekeraars, bijvoorbeeld door winst inhouding, van onverminderd groot belang. Een toekomstbestendig pensioenstelsel Nederland heeft een van de beste pensioenstelsels ter wereld met een hoge opbouw en brede dekking van de beroepsbevolking. Paradoxaal heeft de gemiddelde Nederlander veel pensioenkapitaal gespaard, maar een laag vertrouwen in de pensioentoezeggingen. Dit komt omdat het Nederlandse pensioenstelsel zonder aanpassingen niet toekomstbestendig is. Matige rendementsvooruitzichten in combinatie met een toenemende vergrijzing en stijgende levensverwachting hebben de hoge en vaste toezeggingen in onze pensioencontracten steeds duurder gemaakt. Om te profiteren van hogere verwachte rendementen en pensioenen daarmee te kunnen indexeren, beleggen pensioenfondsen in risicodragende waarden. Dat brengt volatiliteit in
22 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
rendementen met zich mee. Met een steeds groter aantal gepensioneerden is de ruimte om deze volatiliteit met premie-aanpassingen op te vangen, alsmaar kleiner geworden. De opwellende vertrouwenscrisis is versterkt door het in stand gehouden beeld dat kan worden gerekend op hoge, geïndexeerde pensioenen, terwijl de werkelijkheid al sinds het begin van deze eeuw een andere is. De noodzaak van aanpassingen in ons pensioenstelsel is door de financiële crisis evident geworden. Zo zijn de verplichtingen van de pensioenfondsen in de afgelopen zes jaar ruim twee keer sneller gegroeid dan de bezittingen. In deze periode is een groot aantal maatregelen genomen om abrupte pensioen verlagingen te voorkomen en aanpassingen in de tijd uit te smeren. Maar de diepte van de financiële teruggang heeft een versobering van pensioen toezeggingen onontkoombaar gemaakt. Verder doorschuiven van aanpassingen in de tijd is niet meer verantwoord met het oog op een evenwichtige afweging van belangen van generaties. Het pensioenstelsel met hoge en zekere uitkeringen heeft het einde van zijn levenscyclus bereikt. In september 2012 zijn dan ook stappen gezet, geflankeerd door verzachtende maatregelen, om zowel de macro-economische gevolgen van verdere premie stijgingen en grote kortingen te beperken, als het doorschuiven van tekorten naar de toekomst te voorkomen. Dit zogenoemde Septemberpakket bevat welkome elementen die aansturen op een hogere pensioenrichtleeftijd van 67 jaar, automatische aanpassingen van pensioenaanspraken aan veranderingen in de levensverwachting en uitstel van indexering tot een pensioenfonds voldoende is hersteld. Net als bij verzekeraars is ook voor pensioenfondsen overgestapt op een stabielere rentecurve voor de waardering van toekomstige verplichtingen door invoering van de UFR. Het nieuwe regeerakkoord bouwt voort op het Septemberpakket door de fiscale ruimte voor pensioenopbouw te beperken tot 1,75% van het jaarlijkse inkomen tot maximaal EUR 100.000. De hierdoor optredende meevallers dienen in eerste instantie te worden gebruikt om premies naar kostendekkend niveau te brengen. Wanneer dit niveau is bereikt, kan de vrijvallende ruimte worden aangewend voor verbetering van de koopkracht van werknemers, zonder dat de concurrentiepositie hieronder lijdt. De ruimte kan ook worden gebruikt om de financiële positie van kwetsbare pensioenfondsen te versterken en bijvoorbeeld kortingen te verkleinen. Wanneer de ruimte wordt aangewend voor verlaging van arbeidskosten of verruiming van pensioenrechten, zullen gunstige invloeden op koopkracht en consumenten vertrouwen niet, of veel minder, optreden. Structurele problemen vragen om structurele oplossingen. In dit licht is het nieuwe pensioencontract dat in 2015 van start gaat een hoognodige hervorming, die de risico’s breder en vooral transparanter spreidt onder de deelnemers en het stelsel daarmee aantrekkelijk houdt voor jongeren. Het nieuwe pensioencontract kent twee varianten. Het nominale contract bouwt voort op het huidige contract met onvoorwaardelijke nominale garanties, maar wordt robuuster door hogere buffereisen en een meer prudente berekeningswijze van de kostendekkende premie. Het reële contract kiest als insteek de ambitie van een koopkrachtvast pensioen, waarbij opgebouwde rechten in hun geheel voorwaardelijk worden en mee-ademen met financiële schokken. Pensioenuitkeringen zullen onder het reële contract vaker worden aangepast, maar in kleine stappen. Dit beperkt het risico van grote kortingen, zeker als fondsen een egalisatiereserve opbouwen. Automatische aanpassing voor schokken in de levensverwachting is optioneel in het nominale contract en verplicht in het reële contract. Beide varianten voorzien in dekkingsgraadmiddeling, waardoor dagkoersen geen rol meer spelen.
23 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Bij de invoering van het nieuwe pensioencontract verdienen twee aspecten speciale aandacht. Ten eerste zal met een haalbaarheidstoets worden vastgesteld of het premie-, beleggings- en uitkeringenbeleid consistent is met de lange termijn ambities en risicotolerantie van het fonds. Hier dient met name te worden gewaakt voor de sterke neiging optimistische rendementsverwachtingen te gebruiken en onvoldoende rekening te houden met neerwaartse risico’s. Ten tweede zullen de inherente risico’s in het nieuwe pensioencontract vrijwel volledig worden gedragen door de deelnemers. Dit onderstreept het belang van een heldere informatieverschaffing, die deelnemers bewust maakt van de onzekere pensioenuitkomsten waar zij rekening mee moeten houden. Versterking van het toezicht De financiële crisis heeft tekortkomingen in de internationale en nationale toezichtraamwerken pijnlijk blootgelegd. De omvang en kwaliteit van de kapitaaleisen waren sectorbreed te gering, liquiditeitseisen ontbraken in de mondiale toezichtstandaarden, het macroperspectief was ondergeschikt, naar businessmodellen, cultuur en gedrag van financiële instellingen werd amper gekeken, en de toezichteisen waren onvoldoende risicogeoriënteerd en vooruit blikkend. De afgelopen jaren zijn majeure stappen gezet om de raamwerken voor het prudentiële toezicht te versterken: Bazel III/CRD IV voor banken, Solvency II voor verzekeraars en het nieuwe Financieel Toetsingskader voor pensioenfondsen. Maar de invoering van de nieuwe toezichtraamwerken is voor alle drie sectoren in praktische termen met een jaar of meer uitgesteld. Dit uitstel moet worden beschouwd in het licht van het moeizame herstel uit de crisis. De transitie naar strengere regels is immers extra belastend in tijden van tegenvallende conjunctuur en aanhoudende risicoaversie op financiële markten. In deze omstandigheden verdient enig uitstel de voorkeur boven afzwakking van de nieuwe regels. Financiële instellingen doen er niettemin verstandig aan de transitie tijdig in te zetten en, waar mogelijk, onderdelen uit de nieuwe raamwerken reeds in gebruik te nemen. Banken moeten onverminderd blijven werken aan de migratie richting Bazel III. De financiële markten dringen daar ook op aan. Dit geldt met name voor de versterking van het eigen vermogen en vermindering van de hefboom; de meeste Nederlandse banken voldoen al aan de toekomstige liquiditeitstandaard, die veel lijkt op het huidige Nederlandse liquiditeitsregime dat tussentijds van kracht blijft. De uitdagingen zijn het grootst voor de verzekeringssector, waar al sinds 2004 wordt gewerkt aan Solvency II en waar de gebreken van het uit de jaren zeventig stammende Solvency I-regime nijpend zijn geworden. Wanneer elementen als waarderingen, risicowegingen en rapportages worden geënt op de aankomende Europese regelgeving, wordt het zicht op risico’s aanmerkelijk scherper terwijl de administratieve lasten beperkt blijven tot wat toch al in de pijplijn zit. Dit scherpere zicht is niet alleen essentieel voor DNB als toezichthouder, maar ook voor de sector zelf. Voor de pensioensector geldt dat herstelmaatregelen mede worden beschouwd in het licht van het toekomstige raamwerk. Binnen DNB is vanaf begin 2012 gewerkt volgens een nieuw besturingsmodel, waarbij toezichtaangelegenheden duidelijker worden gescheiden van de andere centrale-banktaken. Hiertoe is een Toezichtraad opgericht, onder voorzitter schap van Jan Sijbrand. De toezichtuitvoering volgt een nieuwe aanpak ‘Focus!’, die meer risicogeoriënteerd, instellingsoverstijgend en vooruitblikkend is. De onder toezicht staande instellingen zijn in vijf risicoklassen ingedeeld, waarbij de instellingen met de inherent grootste risico’s in de hoogste klassen
24 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
zijn geplaatst en onder een specifiek, uitgebreider regime vallen. Het toezicht op de andere instellingen vindt vooral plaats via sectorbrede en -overstijgende onderzoeken, die inzichten verdiepen en afwijkende ontwikkelingen zichtbaar maken. Naast de traditionele aandacht voor solvabiliteit en liquiditeit kijkt het toezicht meer dan voorheen naar toekomstgerichte elementen als de onder nemingsstrategie, het verdienmodel, de cultuur, het gedrag en de governance. Op die manier kunnen problemen eerder worden onderkend en geadresseerd. Naar aanleiding van het thematisch toezicht op bedrijfsmodellen zijn instelling specifieke maatregelen getroffen zoals balansreductie, risicovermindering in de financieringsmix, productiestop en beperking van activaverpanding. Het toezicht op gedrag en cultuur heeft bij meerdere financiële instellingen geleid tot aanpassingen in de governancestructuur en de personele bezetting. Ook is veel gedaan om de besturing van de financiële sector te versterken. Zo is de geschiktheid van bestuurders en commissarissen getoetst, zijn regels opgesteld ten aanzien van de onafhankelijkheid van commissarissen en is toegezien op de naleving van de nieuwe regels voor een beheerst belonings beleid. Op al deze terreinen is sprake geweest van een nauwe en vruchtbare samenwerking met de AFM. Van de nieuwe toezichtaanpak — die overigens ook een intensiever toezicht inhoudt — mag een betere beheersing van risico’s bij financiële instellingen worden verwacht. Macroprudentieel beleid in de steigers Een stabiele financiële sector vereist meer dan microprudentieel toezicht gericht op individuele financiële instellingen en monetair beleid gericht op prijs stabiliteit, zo leert de recente ervaring. Daartoe is aanvullend macroprudentieel beleid nodig, gericht op de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel. Dit beleid omvat een structurele dimensie, die de weerbaarheid van het stelsel betreft, en een dynamische dimensie, die de cyclische opbouw van financiële onevenwichtigheden adresseert. Deze tweede dimensie van macroprudentieel beleid is van extra belang in een muntunie, omdat monetaire instrumenten niet beschikbaar zijn om verschillen in financiële cycli te temperen. Zo liep de kredietverlening van de afzonderlijke eurolanden veel sterker uiteen in het eerste decennium van de muntunie dan in de tien jaar daarvoor. Op Europees niveau is het macroprudentiële perspectief ondergebracht bij de European Systemic Risk Board (ESRB), die niet-bindende aanbevelingen richt tot bevoegde autoriteiten. Met de komst van de bankenunie en de daarmee samenhangende grotere risicodeling tussen de betrokken landen, is een dwingende institutionele vormgeving op Europees niveau wenselijk. Gezocht wordt naar een structuur die recht doet aan zowel dit Europese belang als de primair nationale uitwerking van macroprudentieel beleid. In het huidige voorstel krijgen nationale autoriteiten het initiatief bij de inzet van macro prudentiële instrumenten, maar kan de ECB deze inzet in het bankentoezicht aanscherpen. De inzet van macroprudentieel beleid op bancair terrein wordt hiermee een gedeelde verantwoordelijkheid van nationale autoriteiten en de ECB, waarbij de strengste van de twee de doorslag geeft. Dit bevordert een alerte, strenge beleidsbepaling. Ook de ESRB zal hierop moeten blijven toezien, al zal de nadruk in de activiteiten van deze instelling vermoedelijk verschuiven naar het bewaken van beleidsconsistentie, zowel cross-sectoraal binnen het eurogebied als met de Europese landen buiten het eurogebied. Het macroprudentiële perspectief krijgt ook op nationaal niveau meer inhoud. Beleidsinstrumenten zijn in ontwikkeling en worden voorzichtig ingevoerd. Voorbeelden zijn de recente limitering van hypothecaire leningen in verhouding
25 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
tot de woningwaarde (de zogenoemde LTV-limiet, die vanaf 106% in 2013 geleidelijk wordt verlaagd tot 100% in 2019), alsook de hogere kapitaaleisen voor systeemrelevante instellingen (1-3 procentpunt vanaf 2016) en de contracyclische buffer in de bancaire kapitaaleisen (maximaal 2,5% meer kapitaal vanaf 2016). Bij het toezicht op beheerders van zogenoemde alternatieve beleggings instellingen krijgt DNB in 2013 ook de bevoegdheid de hefboomwerking van bijvoorbeeld hedgefondsen te limiteren. Op institutioneel vlak is in het najaar een Financieel Stabiliteitscomité opgericht waaraan de AFM, het ministerie van Financiën en DNB gezamenlijk onder mijn voorzitterschap deelnemen. Dit comité bespreekt de risico’s voor de financiële stabiliteit in Nederland en hoe deze kunnen worden tegengegaan, en kan al dan niet publieke waarschu wingen afgeven en beleidsaanbevelingen doen. Zo stond de eerste bijeenkomst van het comité in december 2012 in het teken van de Nederlandse woningmarkt, met als hoofdconclusie dat onverkort moet worden vastgehouden aan de voorgenomen hervorming van de eigenwoningfinanciering. De onafhankelijk heid van het comité gaat uiteraard samen met een verantwoordingsplicht aan de minister van Financiën, die op zijn beurt aan het parlement rapporteert. Een betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer Ondanks de financiële turbulentie van de afgelopen jaren hebben de betaal systemen uitstekend gefunctioneerd. De infrastructuur heeft feilloos stand gehouden en het publieke vertrouwen hierin is ongeschonden. Dit moet zo blijven. Ondertussen verschuift het retail betalingsverkeer steeds verder van contant naar elektronisch. Het aantal cashbetalingen neemt gestaag af, terwijl dat van pin- en internettransacties telkens nieuwe records bereikt, zowel binnenslands als grensoverschrijdend. Deze opmars van elektronisch betalen is welkom en past bij de constatering dat Nederland een van de meest efficiënte betaalsystemen ter wereld heeft: in concrete termen uitgedrukt is ons retail betalingsverkeer jaarlijks naar schatting EUR 1 miljard goedkoper dan het Europese gemiddelde. Met de komst van de gemeenschappelijke eurobetaal markt (SEPA) in 2014 ontstaan nieuwe mogelijkheden om ook op Europese schaal kostenvoordelen te genereren. Dit komt de consument ten goede, die dankzij SEPA betalingen binnen Europa kosteloos kan verrichten. In dit kader zullen consumenten het komende jaar overstappen op langere (IBAN) rekening nummers en moeten bedrijven en financiële instellingen ingrijpende aanpas singen in administraties en software doorvoeren. Forse inspanningen zijn nog nodig — met name in het bankwezen en het mkb — om een soepele en tijdige overgang te realiseren. Gegeven de grote gemeenschappelijke belangen bij het betalingsverkeer, verdienen deze inspanningen volop steun en waardering. Het toenemende aandeel elektronische transacties vergroot de efficiëntie van het betalingsverkeer, maar onderstreept ook dat de betrokken systemen betrouwbaar moeten zijn en cybercrime effectief moet worden bestreden. De gerichte aanpak van skimming illustreert hoe de aanhoudende aandacht van bankbestuurders, ICT-beveiligers, winkeliers en consumenten cybercrime kan tegengaan. In dit verband is het afgelopen jaar ook een marktbrede crisisoefening gehouden. In het effectenverkeer wordt de afwikkeling van derivatentransacties veiliger en transparanter gemaakt, door standaard derivatencontracten vanaf 2013 verplicht af te wikkelen via centrale tegenpartijen en voor de andere derivatencontracten hogere kapitaaleisen te stellen. Naar de toekomst kijkend zal het betalingsverkeer zich blijven kenmerken door innovatie, waarbij grootschalig mobiel betalen de volgende doorbraak lijkt te worden. De totstandkoming van een interne eurobetaalmarkt zal hier een extra
26 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
impuls aan geven, aangezien dergelijke innovatieve betaaltechnieken in het hele eurogebied zullen kunnen worden uitgerold. Bij deze verschuivingen past overigens de kanttekening dat cash nog lang een kernrol in ons betalingsverkeer zal uitoefenen. Cash is niet alleen het enige betaalmiddel dat vrijwel universeel wordt geaccepteerd, het blijft het ultieme alternatief als de elektronische betaal keten om welke reden dan ook niet functioneert. DNB zet zich dan ook in om de cashketen zo veilig, betrouwbaar en efficiënt mogelijk te maken, zodat cash beschikbaar blijft als algemeen betaalmiddel. Tot slot Een moeilijk jaar ligt achter de rug, waarin belangrijke stappen vooruit zijn gezet. In zowel Europa als Nederland is de hervormingsagenda versterkt en worden financiële kwetsbaarheden teruggebracht. Bij tegenwind wordt harder getrapt. De oplossing van de financiële problemen zal enige tijd en aanhou dende inspanningen vergen, maar de recent gunstige ontwikkeling op de financiële markten is een teken van toenemend vertrouwen in de toekomst. Op het werkterrein van DNB blijft aldus sprake van grote uitdagingen. De interne organisatie van DNB is afgelopen jaar op diverse punten aangepast: onder meer een nieuw besturingsmodel, een nieuwe toezichtaanpak, een cultuurveranderingstraject, een interventieafdeling, een aangescherpt roulatie beleid, een herijkte communicatiestrategie, een uitwisselingsprogramma met de AFM en een traineeprogramma. Dit draagt bij aan de flexibiliteit en openheid van de organisatie, en aan een doortastend toezicht. Bij dit alles blijft de inzet van DNB onverminderd gericht op beleidsdiscipline, stabiele prijzen en cohesie in Europa, en op een weerbaar financieel stelsel in Nederland, met een betrouwbaar betalingsverkeer en integere instellingen die hun verplichtingen nakomen. Dit als noodzakelijke voorwaarde voor duurzame welvaart.
27 DNB / Jaarverslag 2012