REÏNTEGRATIEVERORDENING Lelystad 2007 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie is geldig tot (als de vervaldatum is vastgesteld) Onderwerp
gemeente Lelystad REÏNTEGRATIEVERORDENING Lelystad 2007 Reïntegratieverordening Lelystad 2007 gemeenteraad
Opmerkingen m.b.t. de regeling Deze verordening vervangt de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Lelystad 2005.
Grondslagen 1. Wet werk en bijstand, art. 7,8 en 10, lid 2 2. Gemeentewet, art. 147, lid 1 3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, art. 34, 35 en 36 4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 34, 35 en 36 5. EG-verordening Werkgelegenheidssteum (nr.2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) 6. EG-verordening de minimis-steun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30) 7. Beleidsaanbeveling van voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordening in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004)
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) 1. Geen.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Datum inwerkingtreding
16-8-2007
Terugwerkende kracht
Betreft
Ontstaansbron: Inwerkingtreding: Voorstel datum ondertekening; datum ondertekening; gemeenteraad bron bekendmaking bron bekendmaking
nieuwe regeling
5-7-2007 Flevopost, 15-082007
5-7-2007 Flevopost, 15-082007
Nr. B07.12087
Raadsbesluit 2007
Nr. B07-12087-3
De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 29 mei 2007; overwegende, dat op grond van artikel 8, lid 1, onder a, van de Wet werk en bijstand de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a, van de Wet werk en bijstand; gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers; gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EGverordening de minimis-steun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004); B E S L U I T: vast te stellen de hierna volgende REINTEGRATIEVERORDENING Lelystad 2007. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. b. c. d.
de wet: college: raad: doelgroep:
e.
uitkeringsgerechtigde:
f.
nugger
g.
Anw-er
h.
jongere:
i.
voorziening:
j.
dienstbetrekking:
de Wet werk en bijstand; het college van de gemeente Lelystad; de gemeenteraad van de gemeente Lelystad; de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid onder a van de wet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden; persoon met een uitkering ingevolge de wet. Met uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); niet uitkeringsgerechtigde persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet; persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die als niet-werkende werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen; uitkeringsgerechtigde, Anw-er en nugger niet ouder dan 30 jaar; een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en specifieke beleidsnota’s zoals bedoeld in artikel 8 van deze verordening; een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Ambtenarenwet;
k. l.
werkstage: verloning:
opdoen van werkervaring met behoud van uitkering; opdoen van werkervaring door middel van een detacheringsbaan.
Artikel 2 Opdracht college 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing. 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. 3. Binnen de primaire doelgroepen als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de wet kan het college extra aandacht geven aan onder andere de volgende categorieën: jongeren, alleenstaande ouders, inburgeraars en langdurig werklozen. 4. Gelet op de verschillende doelgroepen draagt het college zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. 5. Het college kan werkzaamheden die in het kader van voorzieningen als bedoeld in lid 1 noodzakelijk worden geacht, laten verrichten door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. 6. Het college kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 van de wet, tijdelijk afzien van het aanbieden van een voorziening als bedoeld in lid 1, wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn. Artikel 3 Budgetplafond 1. Aan de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, lid 1, besteedt het college jaarlijks niet meer dan het bedrag als bedoeld in artikel 69, lid 1, onder a van de wet. 2. Het college kan besluiten het bedrag genoemd in lid 1 te verhogen met een nader te bepalen bedrag. Artikel 4 Aanspraak op een voorziening 1. Uitkeringsgerechtigden en nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 1 van deze verordening wordt door het college geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor het individu niet noodzakelijk is, of wanneer met het aanbieden van de voorziening het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3 lid 1 van deze verordening wordt overschreden. 3. Om in aanmerking te komen voor ondersteuning of een voorziening bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a van de wet dient de persoon behorende tot de doelgroep als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn, en gedurende de gehele periode van ondersteuning ingeschreven te blijven bij het Centrum voor Werk en Inkomen. 4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 van dit artikel behoeft een persoon die in het kader van verloning een arbeidsovereenkomst heeft aanvaard, slechts bij de start van deze overeenkomst als werkloos werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen geregistreerd te staan. Artikel 5 Arbeidsinschakeling en trajectplan 1. Het college kan ter uitvoering van artikel 2 aan of ten behoeve van de persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, een financiële tegemoetkoming verstrekken dan wel dienstverlening inkopen, waardoor deze persoon in staat wordt gesteld deel te nemen aan activiteiten die bijdragen tot arbeidsinschakeling. 2. De deelname aan activiteiten als bedoeld in lid 1 wordt per individu vastgelegd in een trajectplan. 3. Het trajectplan wordt aan de cliënt bij beschikking bekendgemaakt.
Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt 1. Personen aan wie het college een voorziening aanbiedt in het kader van deze verordening zijn verplicht om uit eigen beweging of desgevraagd het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze verordening onder overlegging van bewijsstukken. 2. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken. 3. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI), deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. 4. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in de leden 1, 2 en/of 3 van dit artikel, wordt de uitkering door het college verlaagd conform hetgeen hierover is bepaald in de Verordening maatregelen gemeente Lelystad 2005. 5. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, gebruikmaakt van een voorziening waarvoor de gemeente kosten heeft gemaakt of gaat maken, niet voldoet aan de aan de voorziening gekoppelde verplichtingen, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen 1. In de beleidsnotities als bedoeld in artikel 8 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voorzover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. 3. Het college kan een voorziening beëindigen: a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 6 van deze verordening en de verplichtingen voortvloeiende uit de wet niet nakomt; b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling. 4. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 14,nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op: a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen; c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling; d. de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies; e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten; f. het vragen van een eigen bijdrage; g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies. Artikel 8 Beleid 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks beleidsprioriteiten vast in de programmabegroting danwel in specifieke beleidsnotities. . 2. Het college doet verslag van en legt verantwoording af over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid door middel van de gebruikelijke planning en control instrumenten zoals de bestuursrapportages en de jaarrekening. 3. De beleidsnotities zoals bedoeld in het eerste lid, bevatten het oordeel van het Participatieplatform Wwb.
Artikel 9 Zoekperiode 1. Het college kan uitkeringsgerechtigden bij de aanvraag van een uitkering ingevolge de Wwb verplichten om gedurende een periode van vier tot maximaal twaalf weken actief op zoek te gaan naar werk. Jongeren zonder startkwalificatie worden indien mogelijk tijdens deze periode teruggeleid naar school. 2. Gedurende de zoekperiode wordt de uitkeringsgerechtigde zowel door het Centrum voor Werk en Inkomen als door het college ondersteund. 3. Tijdens de zoekperiode kan het gebruik maken van kortdurende instrumenten om de kans op een snelle uitstroom uit de uitkering te bevorderen verplicht worden gesteld. Artikel 10 Werkstages 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden of jongeren een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie. 3. Deze werkstage duurt maximaal zes maanden bij dezelfde werkgever en in zijn totaliteit niet langer dan achttien maanden. 4. Het college plaatst een persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 5. Het college kan, door middel van een (Europese) aanbestedingsprocedure, dienstverlening inkopen voor de bemiddeling en het instandhouden en/of uitbreiden van het netwerk van werkgevers waar uitkeringsgerechtigden en jongeren worden geplaatst voor werkstage. Artikel 11 Verloning 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden of jongeren een dienstverband bij een verloningsbedrijf aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. 2. De werknemer wordt door het verloningsbedrijf gedetacheerd bij een onderneming of instelling voor het verrichten van arbeid. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 4. Met het verloningsbedrijf worden schriftelijke afspraken gemaakt over in ieder geval de van toepassing zijnde rechtspositie. 5. Het college kan, door middel van een (Europese) aanbestedingsprocedure, dienstverlening inkopen voor de bemiddeling en het instandhouden en/of uitbreiden van het netwerk van werkgevers waar uitkeringsgerechtigden en jongeren worden geplaatst voor verloning. Artikel 12 Persoonsgebonden reïntegratiebudget 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een financiële tegemoetkoming verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget. 2. Onder een persoonsgebonden reïntegratiebudget wordt verstaan een financiële tegemoetkoming ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op arbeidsinschakeling. Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, en d een overeenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling. 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. Artikel 14 Sociale activering 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering. 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.
Artikel 15 Overige voorzieningen gericht op reïntegratie 1. Het college kan naast de in artikel 9 tot en met 13 van deze verordening genoemde voorzieningen, andere noodzakelijk geachte voorzieningen inzetten ter bevordering van de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden, jongeren, Anw-ers en nuggers. 2. Het college kan gelijktijdig met de inzet van de voorzieningen genoemd in de artikelen 9 tot en met 13 van deze verordening en de in lid 1 van dit artikel genoemde voorzieningen flankerende instrumenten inzetten waardoor (in de persoon gelegen) belemmeringen, die reïntegratie in de weg staan, verminderd of opgeheven worden. 3. De uitkeringsgerechtigde is verplicht medewerking te verlenen aan de in lid 2 genoemde inzet van flankerende instrumenten. Artikel 16 Inkomstenvrijlating bij parttime arbeid Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet. Het college stelt dat het aanvaarden van parttime arbeid bijdraagt aan reïntegratie op de arbeidsmarkt. Artikel 17 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 18 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Lelystad 2007”. Artikel 19 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag na de openbare bekendmaking in de Flevopost, onder gelijktijdige intrekking van de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Lelystad 2005. Lelystad, 5 juli 2007. De raad van de gemeente Lelystad, de griffier,
de voorzitter,
Toelichting algemeen Inleiding 1. Volgens de Wwb krijgen B en W de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De Wwb draagt aan de gemeenteraad op een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld. In Lelystad is momenteel de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Lelystad 2005 van kracht. Deze verordening is op een aantal punten aangepast. Inhoudelijk is dit op de volgende drie punten: 1. Als er sprake is van verloning moet de werkzoekende bij de start van deze voorziening ingeschreven staan bij het Centrum voor Werk en Inkomen en niet meer gedurende de gehele periode van de arbeidsovereenkomst (artikel 4). 2. Vanaf 2007 wordt niet meer jaarlijks een beleidsplan geschreven. Het beleid wordt verwoord in de programmabegroting en in specifieke beleidsnotities.(artikel 8). 3. De verantwoording van het college aan de raad vindt plaats via de bestuursrapportage, de managementrapportage en de jaarrekening (artikel 8). 4. De verplichte uitbesteding van het inkopen van dienstverlening is vervallen en vervangen door een “kan” bepaling (artikel 10 en 11). De overige wijzigingen zijn van technische en redactionele aard. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid, en artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet werk en bijstand: Artikel 8, lid 1, onder a: De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. Artikel 8, lid 2: De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken. Artikel 10, lid 1en lid 2: 1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren. Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden: de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente; het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken. De verordening: procedureel of uitgebreid De Wwb vraagt aan de gemeenteraad het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks kan de gemeenteraad van oordeel zijn, dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vast wil leggen. Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden: 1. In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt kan zijn dat je een verordening vaststelt die vervolgens op hoofdlijnen een aantal jaren meekan.
2.
3.
In beleidsregels. Het voordeel van het regelen in beleidsregels is, dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. Deze figuur geeft aan B en W ook meer mogelijkheden in individuele gevallen af te wijken. In delegatie aan het college (uitvoeringsbesluiten).
Staatssteun In de aanhef bij deze verordening is een aantal zinnen gewijd aan de EG-verordening werkgelegenheidssteun en de beleidsaanbeveling voor het opstellen van een reïntegratieverordening WWB. Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reïntegratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke reïntegratiebeleid opleveren. Van belang is na gaan in hoeverre de gemeentelijke verordening voldoet aan de voorwaarden uit de Europese verordeningen. Hiervoor kan het stroomschema gebruikt worden dat als bijlage is gevoegd bij dit model. Uit dit stroomschema volgt, dat indien in de gemeentelijke verordening sprake is van een generieke regeling, de subsidies niet aangemerkt worden als staatssteun. De bepalingen uit de EG-verordeningen zijn dan niet van toepassing. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring. De redactie van de artikelen uit dit model die gaan over werkstageplaatsen en verlonen/loonkostensubsidies is zodanig, dat sprake is van een generieke regeling. Opgemerkt moet hier nog worden, dat het bij staatssteun niet alleen gaat om directe subsidiëring vanuit de gemeente. Ook indien de gemeente een reïntegratiebedrijf opdraagt loonkostensubsidies te verstrekken of te verlonen of werkstages te organiseren, kan er sprake zijn van staatssteun. Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand”. Deze beleidsaanbeveling is als bijlage bij deze verordening gevoegd. De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in hun reïntegratieverordening. In dit model is ervoor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …). Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling. Daarom is er in dit model voor gekozen ook deze EG-verordeningen in de aanhef op te nemen. Ook hiervoor geldt dat deze verwijzing ook in de toepasselijke artikelen kan worden opgenomen. Gemeentelijke verantwoordelijkheid De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van WWB-ers, nuggers en Anw-ers. De gemeente dient, mede met behulp van het reïntegratieadvies van het CWI, te beoordelen of belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of daarbij ondersteuning nodig heeft. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft, is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren daarvan. Voorzieningen die de gemeente in dezen kan aanbieden zijn scholing, activering, stages, premies, kinderopvang, sociale activering en gesubsidieerde arbeid. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. Hierdoor kan de gemeente de ondersteuning optimaal afstemmen op andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals zorg en onderwijs, en op de lokale arbeidsmarkt. Ook krijgt de gemeente ruimere mogelijkheden om personen met medische belemmeringen en/of meervoudige problemen een passend aanbod te doen, zo nodig in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen. Op grond van artikel 8 WWB dient de gemeente het reïntegratiebeleid in een verordening te concretiseren en hierbij een evenwichtige aanpak in doelgroepen te laten zien.
Dit betreft dan zowel een evenwichtige aanpak van de doelgroepen die in de wet worden genoemd (WWB-ers, nuggers en Anw-ers) als categorieën daarbinnen, zoals jongeren, alleenstaande ouders, uitkeringsgerechtigde inburgeraars, langdurig werklozen et cetera. Als reguliere arbeid niet tot de mogelijkheden behoort, maar wel arbeid onder beschermde omstandigheden, heeft de gemeente ook nog een wettelijke verplichting in het kader van de Wet sociale werkvoorziening. Dit sluitstuk van arbeidsmarktbeleid wordt niet als instrument in deze verordening genoemd omdat deze verordening de instrumenten o.g.v. de WWB benoemt. Daar waar mogelijk sprake is van een WSW-indicatie bij WWB-gerechtigden wordt een mogelijke indicatie door het CWI onderzocht en indien er een indicatie is, zal de cliënt binnen de WSW een werkplek aangeboden krijgen. Aanspraak van belanghebbende Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, heeft de belanghebbende een aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht door de gemeente geholpen te worden bij de reïntegratie. Zo’n aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende voor zijn reïntegratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten hem niet ten onrechte negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt op de eerste plaats of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Zij doet dit mede op basis van het reïntegratieadvies van het CWI. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar reïntegratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze voor een traject is een actieve opstelling van de belanghebbende in de contacten met de klantbeheerder en met het reïntegratiebedrijf. Belanghebbenden die hun eigen traject mee kunnen samenstellen zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde reïntegratie. De ideeën en voorstellen van de belanghebbende worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de belanghebbende van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Wanneer bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners. Ook geldt de aanspraak voor personen die op grond van artikel 7 lid 1 sub a WWB werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid. Wanneer het college een aanspraak op ondersteuning afwijst, zal dit met redenen omkleed moeten gebeuren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open. Het college moet bij het besluit op deze aanvraag maatwerk leveren. Dat geldt voor alle doelgroepen en categorieën daar binnen die de gemeente op een evenwichtige wijze moet bedienen. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging zoals de individuele capaciteiten, mogelijkheden en omstandigheden, de noodzaak van een traject, het reïntegratieadvies van het CWI, de beoordeling van het reïntegratieadvies, de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen of alternatieven daarvoor, de beschikbaarheid van zorg- en hulpverlening en de financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld door de gemeenteraad op basis van de gemeentelijke verordening. De gemeente moet dus naar aanleiding van een aanspraak altijd een individuele afweging maken of zij die aanspraak wil of kan honoreren. Algemeen geaccepteerde arbeid Centraal in de WWB staat het uitgangspunt van werk boven inkomen. De introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB.
De WWB legt aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring. Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar veeleer in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. In dit verband kan gesteld worden, dat illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum niet vallen onder “algemeen geaccepteerde arbeid”. Bij gewetensbezwaren ligt het iets gecompliceerder. Over het algemeen zal gelden dat aan dergelijke strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis zal worden gehecht voorzover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk. Een beroep op dergelijke gronden werd erkend in een zaak waarin een islamitische vrouw niet als enige vrouw werkzaam hoefde te zijn met een of meer mannen (RSV/1984/12) en in een casus waarin een godsdienstig bezwaar bestond tegen werken op zondag (RSV 1988/105). Met de introductie van de term algemeen geaccepteerde arbeid wordt bereikt dat een eventueel beroep op inkomensondersteuning zo kort mogelijk is. Uiteraard moet wel gekeken worden naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Wanneer betaalde arbeid nog niet aan de orde is, dient betrokkene gebruik te maken van door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Hierbij is optimaal maatwerk mogelijk. Doelgroepenbeleid Van gemeenten wordt verwacht dat zij op evenwichtige wijze aandacht besteden aan de verschillende doelgroepen die binnen de WWB onderscheiden kunnen worden. In de reïntegratieverordening kan dit met name tot uiting komen in de opdracht die het college van de raad krijgt met betrekking tot de formulering van het beleid. Daarnaast kan de gemeente in de verordening regelen welke voorzieningen voor de specifieke doelgroepen beschikbaar worden gesteld. In deze verordening is gekozen een aantal doelgroepen te benoemen in zijn algemeenheid. In de programmabegroting en specifieke beleidsnotities wordt de prioriteit vastgelegd. Voor 2007 zijn de doelgroepen jongeren en uitkeringsgerechtigde inburgeraars benoemd. De doelgroep jongeren neemt bijzondere plaats in het reïntegratiebeleid in. De meeste gemeenten onderkennen het gevaar van langdurige werkloosheid als jongeren niet snel een reïntegratietraject aangeboden krijgen. Voor uitkeringsgerechtigde inburgeraars worden zogeheten duale trajecten aangeboden. Hierin wordt inburgering gekoppeld aan reïntegratie op de arbeidsmarkt. Voor de groep alleenstaande ouders is optimaal maatwerk eveneens van belang. Daarmee kan immers worden voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt door een te lange afwezigheid uit het arbeidsproces. Door de invoering van de wet Vazalo per 1 januari 2009 zal een alleenstaande ouder die minimaal voor 55% werkzaam is in aanmerking komen voor een toeslag via de Belastingdienst waarmee men niet meer afhankelijk zal zijn van een bijstandsuitkering. Vanuit het perspectief van een verantwoorde zorg voor kinderen moeten gemeenten er wel voor zorgdragen dat er adequate voorzieningen worden aangeboden die een combinatie mogelijk maakt van betaalde arbeid en de zorg voor de kinderen. Deze voorzieningen hebben betrekking op toereikende kinderopvang en op de eisen die aan regulier werk worden gesteld, zoals reistijd en werktijden. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de belanghebbende (artikel 9, lid 4, WWB). Ontheffingen Voor personen tussen 18 en 65 jaar wordt het niet wenselijk geacht groepen uit te sluiten van reïntegratie; iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Categoriale ontheffingen zijn dan ook niet meer toegestaan; wel kan het college in individuele gevallen om dringende redenen afzien van het opleggen van reïntegratieverplichtingen, voorzover en voor zolang reïntegratie niet in redelijkheid mogelijk is. Zorgtaken kunnen hierbij als dringende reden worden aangemerkt voorzover met deze taken geen rekening kan worden gehouden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a, WWB.
Bij alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar maakt het college een afweging tussen het belang van de arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaken. De gemeente houdt hierbij rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en zal ook voorzieningen ter beschikking stellen die deze combinatie mogelijk maken. Eventuele belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Bij uitzondering kunnen zich tijdelijk echter situaties voordoen waarbij ook dit niet mogelijk is. Het college dient dan de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene nog wel heeft. Medische belemmeringen zijn als zodanig dus geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen dient het college gebruik te maken van adviezen van extern deskundigen. Relatie met andere verordeningen De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie. Verordening maatregelen gemeente Lelystad 2005 De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan reïntegratie kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen. Verordening cliëntenparticipatie Wet werk en bijstand Lelystad De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de reïntegratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van het beleidsplan de lokale cliëntenraad of enig ander orgaan dat hiertoe dient wordt betrokken. Samenwerking met CWI en UWV De gemeente moet bij haar reïntegratietaak samenwerken met het CWI en het UWV (artikel 7 lid 2). De gemeente mag geen ondersteuning bieden aan personen met een UWV-uitkering, tenzij zij daar afspraken over maakt met het UWV (artikel 7 lid 3 WWB). De werkzaamheden in het kader van voorzieningen moeten ook nu weer worden uitgevoerd door een natuurlijk of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Daar waar in de verordening begrippen worden gehanteerd die uitleg behoeven zijn zij opgenomen in dit artikel. Artikel 2 Opdracht college In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Tweede lid: Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vormgeving van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Reïntegratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. Betrokkenen hebben ingevolge artikel 9 van de wet de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het derde en vierde lid zijn de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden. De gemeente is onder de WWB verantwoordelijk voor het ondersteunen van uitkeringsgerechtigden (WWB, IOAW, IOAZ), niet uitkeringsgerechtigde werkzoekenden (Nuggers) en personen met een uitkering in het kader van de Algemene Nabestaandenwet (Anw-ers) bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, en, voorzover nodig, het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Binnen deze primaire doelgroepen kan de gemeente extra aandacht geven aan: jongeren; alleenstaande ouders; uitkeringsgerechtigde inburgeraars; langdurig werklozen. Met betrekking tot de verplichting aandacht te besteden aan een evenwichtige aanpak van de verschillende in de wet genoemde groepen, en de doelgroepen daarbinnen, kan het volgende worden opgemerkt. Uitgangspunt voor het aanbieden van voorzieningen is individueel maatwerk. Individueel maatwerk verhoudt zich slecht met het indelen van doelgroepen. Tegelijkertijd moet vooral de uitstroom uit de bijstand worden bevorderd. Dit betekent vanzelf dat de meeste aandacht zal uitgaan naar personen die algemene bijstand ontvangen. Vanuit de zorgplicht van de gemeente zal er ook aandacht zijn voor arbeidsgehandicapten, langdurig werklozen, jongeren, allochtonen en herintredende vrouwen. Door bij de inkoop van reïntegratievoorzieningen de mogelijkheid te creëren voor een aanbod voor verschillende doelgroepen, is het mogelijk extra aandacht aan deze groep te besteden. Lid vijf: De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door een of meer externe opdrachtnemers. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde, partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije reïntegratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Europese regelgeving moet de gemeente bij overschrijding van een bepaald bedrag gebruikmaken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria. Daarnaast gelden (vooralsnog) de SUWI aanbestedingsregels en het Lelystads gemeentelijk inkoopbeleid. Lid zes: Met de introductie van de WWB worden categoriale ontheffingen van de arbeidsplicht afgeschaft. Hierdoor komt het individualiseringsbeginsel meer centraal te staan en kunnen arbeidsmarktcapaciteiten, die bij alle cliënten in het bestand aanwezig zijn, optimaal worden benut. In de WWB is de plicht tot arbeidsinschakeling opgenomen voor alle tot de primaire doelgroep behorende belanghebbenden van 18 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar. Ontheffing naar aanleiding van medische belemmeringen kunnen alleen worden gegeven na het inwinnen van een onafhankelijk en objectief advies van een arts. Het college kan in individuele gevallen tijdelijke ontheffing verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling, mits hiervoor een dringende reden bestaat. De enige uitzondering van de plicht tot arbeidsinschakeling kan gelegen zijn in het uitvoeren van zorgtaken. Hiermee kan alleen worden bedoeld de verzorging van tot het huishouden behorende personen (kinderen en partners).
Bij het bepalen van de ontheffing van de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders in de bijstand moet een afweging gemaakt worden tussen de arbeidsplicht en de wens van de ouder om te zorgen. Dit houdt niet een recht op zorg in. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. De gemeente moet zich ervan vergewissen of de noodzakelijke zorgvoorziening aanwezig is voordat de sollicitatieplicht wordt opgelegd dan wel de weg naar arbeidsinschakeling wordt ingeslagen. De cliënt wordt op de hoogte gebracht van de beslissing inzake ontheffen door het college met een beschikking. Termijnen: Indien een alleenstaande ouder met een kind onder de 12 jaar ontheffing van de arbeidsplicht krijgt, zal dit zijn voor de duur van 1 jaar. Jaarlijks dient een herbeoordeling plaats te vinden. Indien cliënten door een arts onafhankelijk en objectief beoordeeld zijn, wordt ontheffing gegeven voor de duur die aangegeven is in het medisch advies, echter maximaal voor de duur van 1 jaar. Voor cliënten met een leeftijd boven de 57½ dient de gemeente een individuele afweging te maken alvorens de ontheffing af te geven. Hierbij kunnen werkloosheidsduur, mogelijkheden en belemmeringen worden betrokken. Er kan ontheffing worden verleend tot het bereiken van de 65jarige leeftijd. In de WWB is geen rekening gehouden met zorgtaken voor ernstig zieke gezinsleden. Het college is van mening dat op uitzonderlijke gronden, na gedegen rapportage, ontheffing kan worden verleend van de arbeidsplicht, indien de verzorging van een ziek gezinslid niet door de desbetreffende instanties kan worden waargenomen of in de laatste levensfase van de zieke. Op individuele gronden kan een tijdelijke ontheffing worden afgegeven van maximaal 3 maanden, daarna zal herbeoordeling aan de orde zijn. Artikel 3 Budgetplafond Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening budgetplafonds instellen. Voor de kosten van de voorzieningen kan de gemeente beschikken over het zogenaamde ‘werkdeel’ van de wet. Dit is een specifieke uitkering van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voorafgaand aan ieder jaar bepaalt het ministerie wat het gemeentelijk budget zal zijn. Het werkdeel bestaat uit geoormerkte middelen ter financiering van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Wanneer door onderbenutting een overschot ontstaat op het gemeentelijk budget, mag dit overschot niet aan iets anders worden besteed. Om te voorkomen dat de gemeente een aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als het gemeentelijk budget (het werkdeel) is uitgeput, is in de verordening een subsidieplafond (ter grootte van het werkdeel) opgenomen als weigeringgrond. Het college kan besluiten uit eigen middelen extra budget beschikbaar te stellen. Bijvoorbeeld wanneer er een overschot ontstaat op het inkomensdeel van de financiering. Dit kan vanzelfsprekend alleen wanneer er voldoende financiële ruimte is.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning Lid 1 Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voorzover zij jonger zijn dan 65 jaar en voorzover zij geen uitkering krijgen van het UWV. In afwijking van het laatste kunnen het college en het UWV overeenkomen dat het college deze verantwoordelijkheid overneemt van het UWV. In dat geval maken college en UWV afspraken over de voorwaarden en de financiering. Lid 2 Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst, zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. De gemeente zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.
De aanspraak op een gemeentelijke reïntegratie-inspanning geldt ook voor personen aan wie het college tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat betrokkene van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Wanneer de bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners afzonderlijk. Lid 3 Om in aanmerking te komen voor ondersteuning dient belanghebbende zich in te schrijven als werkloos werkzoekende bij het CWI en gedurende de ondersteuning en/of het ontvangen van een WWB-uitkering geregistreerd te blijven. Lid 4 Indien er sprake is van verloning hoeft de cliënt niet gedurende de gehele periode ingeschreven te blijven staan bij het Centrum voor Werk en Inkomen. Uiteraard moet dit bij de start van de verloning wel het geval zijn. Verloning immers is een voorziening die vanuit het Werkdeel wordt gefinancierd. Het Ministerie SZW is met bovenstaande akkoord gegaan, evenals het Centrum voor Werk en Inkomen. Artikel 5 Arbeidsinschakeling en trajectplan Lid 1 Spreekt voor zich. Lid 2 en lid 3 Tot 2004 verplichtte de Algemene bijstandswet gemeenten trajectplannen vast te leggen, te laten ondertekenen door de cliënt en ze als bijlage bij een beschikking aan de cliënt toe te zenden. Deze verplichting is met de inwerkingtreding van de WWB vervallen. Echter een per beschikking opgelegd trajectplan geeft duidelijkheid naar de cliënt welke inspanningen van hem of haar verwacht worden. Om die reden is het in de verordening opgenomen. Het ondertekenen van het trajectplan door de cliënt is vervallen. Ondertekenen veronderstelt een wilsovereenstemming, echter reïntegratie is een verplichting op grond van de wet en een cliënt dient hier medewerking aan te verlenen. De normale rechtsgang van bezwaar en beroep staat uiteraard open als de cliënt het niet eens is met de inhoud van zijn/haar trajectplan. Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt Lid 1 tot en met lid 3 In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in de leden 1 tot en met 3 de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Lid 4 Het vierde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Lid 5 Voor personen zonder WWB-uitkering geldt de afstemmingsverordening niet, daarom is de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen bij niet nakoming van de verplichtingen de gemeente (een deel van) de gemaakte kosten kan terugvorderen. Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen Lid 1 In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Lid 2 Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. Lid 3 Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is. Lid 4 Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Artikel 8 Beleid Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van de programmabegroting en specifieke beleidsnotities. Lid 1 Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad jaarlijks in zijn programmabegroting het beleid voor het komende jaar vaststelt. Lid 2 Het tweede lid geeft aan op welke wijze het college verantwoording aflegt aan de raad Lid 3 Het derde lid biedt de basis voor de inbreng van het Participatieplatform WWB. Hier wordt een relatie gelegd worden met de Verordening cliëntenparticipatie, die de gemeente ook verplicht is op te stellen. Artikel 9 Zoekperiode Lid 1 De idee dat hieraan ten grondslag ligt is gebaseerd op de uitstroomcijfers van de nieuwe instroom van uitkeringsgerechtigden. Het blijkt dat de grootste kans om een reguliere baan te vinden ligt in de eerste drie maanden na instroom. Daarna zakt het uitstroompercentage aanzienlijk en daarmee stijgt de kans op een langdurig beroep op een uitkering (en daarmee stijgt dus de schadelast voor de gemeente). Door de werkzoekenden uit de doelgroep in deze eerste maanden intensief (en niet vrijblijvend) te begeleiden in de zoektocht naar werk, is de gedachte dat dit percentage omhoog kan. Hiermee kan tevens voorkomen worden dat degene die op eigen kracht weer aan de slag kan onnodig een beroep doet op / geplaatst wordt op een werkstage of een verloningsbaan. Lid 2 Omdat de aanvraag voor een uitkering geschiedt bij het CWI en het CWI de vacatures kent, vindt de bemiddeling tijdens de zoekperiode plaats door zowel het CWI als de gemeente. Dit geldt ook voor de niet fase 1-cliënten.
Lid 3 Indien nodig worden kortdurende instrumenten ingezet, te denken valt aan sollicitatietraining, het verbeteren van de CV, hoe vind je vacatures op internet enz. Daarnaast zal er intensief cliëntencontact zijn. Artikel 10 Werkstages Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten; die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander; die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon; de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd. De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten. Extra punt van aandacht is de aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering. De gemeente kan ervoor kiezen zelf een verzekering voor deze groep cliënten af te sluiten, zij kan ook als voorwaarde stellen dat de organisatie waar de cliënt geplaatst wordt een verzekering terzake heeft afgesloten. (Dit laatste wordt in Lelystad afgesproken.) Lid 1 Het eerste lid van artikel 10 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Lid 2 Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Lid 3 Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Lid 4 Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden. Lid 5 In het vijfde lid wordt bepaald dat er een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd voor het inschakelen van een bedrijf dat de werkstages voor de doelgroep regelt.
Artikel 11 Verloning De WWB houdt de mogelijkheid om personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. Als de gemeente de werknemers niet in gemeentelijke dienst wil nemen, kan zij het instrument verlonen ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteden aan een privaat reïntegratiebedrijf. Lid 1 Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband. Lid 2 In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc. Lid 3 Voor het derde lid wordt verwezen naar de algemene toelichting bij deze verordening en de toelichting bij lid 4 van artikel 10. Lid 4 Het vierde lid geeft aan welke rechtspositie van toepassing is. Hierbij kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling. Lid 5 In het vijfde lid wordt bepaald dat er zo nodig een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd voor het inschakelen van een bedrijf dat de werkstages voor de doelgroep regelt. Artikel 12 Persoonsgebonden reïntegratiebudget Voor gemeenten is het Persoonsgebonden Reïntegratiebudget (PRB) een relatief nieuw instrument. Slechts een beperkt aantal gemeenten heeft, in het kader van de Wet REA, ervaring kunnen opdoen met dit instrument. Onder de WWB hebben gemeenten de volledige vrijheid gekregen elk denkbaar instrument in te zetten. Gemeenten kunnen er dus voor kiezen het PRB als voorziening aan te bieden. Door deze bepaling in de verordening op te nemen wordt de mogelijkheid gecreëerd dit in de toekomst in te voeren. Over de voorwaarden zal het college dan nog een apart besluit moeten nemen. Aansluiting zal dan worden gezocht bij de bepalingen over een persoonsgebonden budget zoals dat in de zorgsector wordt toegekend. Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen. Gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de EG-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting. Lid 1 Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden. Lid 2 Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Het college heeft in 2007 de Regeling Loonkostensubsidie vastgesteld. Lid 3 Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.
Artikel 14 Sociale activering Sociale activering is voor Sociale Zaken geen doel op zich, het moet in principe gaan om een eerste stap in de richting van betaalde arbeid. Sociale activering kan worden ingezet als er een grote afstand is tot de arbeidsmarkt. Waar mogelijk wordt echter bij voorkeur een werkstageplaats aangeboden. Het onderscheid tussen werkstage en sociale activering is dat de afstand tot de arbeidsmarkt minder groot is en er meer uren moeten worden gewerkt bij een werkstage. Sociale activering wordt in de wet ook genoemd als mogelijk instrument (artikel 6 onder c). Indien terugleiding naar de arbeidsmarkt nog niet mogelijk is, heeft het als tussendoel het bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven door bijvoorbeeld vrijwilligerswerk te verrichten of deel te nemen aan activiteiten in wijk of buurt. Artikel 15 Overige voorzieningen gericht op reïntegratie Lid 1 Dit artikel maakt het mogelijk andere voorzieningen gericht op reïntegratie aan te bieden, zonder dat de verordening hoeft te worden aangepast. Denk hierbij bijvoorbeeld aan scholing, maar ook kleinschalige instrumenten waarmee echt maatwerk wordt geboden voor de cliënt. Lid 2 Naast instrumenten gericht op reïntegratie zijn er tal van flankerende instrumenten die nodig kunnen zijn om reïntegratieactiviteiten dan wel terugkeer naar de arbeidsmarkt mogelijk te maken. Denk hierbij aan schuldhulpverlening, verslavingszorg, (taal)scholing, maatschappelijke dienstverlening enz. Deze instrumenten worden ingezet naast (gelijktijdig) instrumenten gericht op arbeidsinschakeling en niet volgtijdelijk. Lid 3 Omdat de inzet van flankerende instrumenten de arbeidsinschakeling mede bevorderen kunnen deze verplicht worden gesteld. Artikel 16 Inkomstenvrijlating Met het amendement Bruls is het wettelijk mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een bepaald wettelijk maximum. Lelystad heeft ervoor gekozen het maximale toe te kennen en stelt dat parttime arbeid altijd bijdraagt aan reïntegratie. Artikel 17 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 18 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 19 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Bijlage Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand Doelstelling van deze beleidsaanbeveling Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten)subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk. Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien: er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot de gemeentelijke reïntegratieverordening Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang: A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren Te denken valt daarbij onder meer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie. B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hiervan profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren. NB: Wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector, geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.
C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten Voorzover gemeenten (loonkosten)subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische 1 activiteiten verrichten , worden deze niet aangemerkt als staatssteun. D: overige werkgelegenheidsmaatregelen: Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten)subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) 2 vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun . Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de 3 Verordening de minimis-steun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling dan wel de individuele (loonkosten)subsidie door de 4 gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie . De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn: a. doelgroepen en steunintensiteit Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van 5 benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte 67 werknemers) . Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers).
1
De EC geeft geen limitatieve opsomming van deze organisaties die geen economische activiteiten verrichten. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten verandert voortdurend, zo stelt de commissie. Voorbeelden liggen vooral op het terrein van activiteiten die “typische overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten” (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 mei 2003, blz. 16). 2 Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002, Pb EG 2002, L 337/3 3 De Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) legt vast dat de totale steun die een onderneming gedurende een periode van drie jaar ontvangt niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). Voor de toepassing van de Verordening de minimis-steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. 4 Op grond van de vrijstellingsverordeningen (de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (69/2001)) kunnen gemeenten zelfstandig beoordelen of aanmelding noodzakelijk is. Bij twijfel kunnen gemeenten contact opnemen met het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van BZK of met het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl). 5 Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden. Artikel 2 van de Verordening werkgelegenheidssteun geeft een opsomming. Tot deze categorie behoren onder meer langdurig werklozen (12 maanden; voor jongeren onder 25 jaar 6 maanden), etnische minderheden, personen zonder startkwalificatie, alleenstaande ouders. 6 Bedoeld wordt het brutoloon, vóór belasting, en de verplichte socialezekerheidsbijdragen. De percentages zijn gedefinieerd in termen van loonkosten op jaarbasis. Voor andere dan benadeelde of gehandicapte werknemers gelden lagere plafonds: afhankelijk van de regio en de omvang van het bedrijf variërend van 7½ procent tot 30 procent. 7 Volgens artikel 8 van de Verordening werkgelegenheidssteun mag steun die verleend wordt aan benadeelde of gehandicapte werknemers (conform de artikelen 5 en 6) gecumuleerd worden met andere staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het verdrag of met andere bijdragen van de Gemeenschap, mits de (gecumuleerde) steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent van de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer in dienst is.
Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen 8 of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan. . b. duur van het arbeidscontract: Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van ten minste 12 maanden. c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid: Wanneer de indienstneming niet leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen. Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie. De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van 9 enkele gegevens aan het ministerie van SZW . Het verslag over de Uitvoering (artikel 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie. In geval van een bij de commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie. Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming, dient zij deze 10 maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC . Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.
8
Artikel 10 van de Verordening werkgelegenheidssteun. Voorwaarde is ook hier dat de steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent. 9 Gemeenten zijn op grond van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun wel verplicht gegevens met betrekking tot subsidieverstrekkingen in het kader van de gemeentelijke reïntegratieverordening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan. 10 Zie in dat verband overweging 7 (EG) Verordening werkgelegenheidssteun 2204/2002. Voor de wijze waarop aangemeld dient te worden zij verwezen naar het Coördinatiepunt Staatssteun van het ministerie van BZK of naar het al genoemde Kenniscentrum Europa decentraal.
Toelichting op de beleidsaanbeveling Algemeen De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zogenoemde standstill beginsel, dat wil zeggen dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de commissie een eindbeslissing heeft gegeven. De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s. Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen. Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar reïntegratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie. De Verordening de minimis-steun Naast de Verordening werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000,00 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimis-steun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totaal ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimis-steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies – dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling – voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers. NB: Wanneer de gemeente aan één van beide vrijstellingsverordeningen (2204/2002 of 69/2001) voldoet hoeft zij de subsidieregeling niet ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Dossiervorming Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken, dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan. Tenslotte Wanneer de gemeente de subsidieverlening anders vormgeeft dan in deze beleidsaanbeveling is aangegeven, dient zij haar subsidieregels ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. In afwachting van de eindbeslissing van de commissie mag geen uitvoering worden gegeven aan die steunregels.
Stappenschema ter beoordeling of er sprake is van staatssteun
Loonkostensubsidie op grond van lokale subsidieverordening of de subsidie is generiek
de subsidie is niet generiek
wordt toegekend aan
de subsidie wordt niet aangemerkt als staatssteun
organisatie die geen economische activiteiten verricht
organisatie die economische activiteiten verricht
de subsidie wordt aangemerkt als staatssteun
de subsidie wordt verstrekt met toepassing van de Verordening de minimis-steun
de subsidieregeling voldoet aan de bepalingen van deze beleidsregel, d.w.z. aan de voorwaarden van de Verordening Werkgelegenheidssteun
geen van de genoemde vrijstellingsverordeningen is van toepassing
de gemeente dient dossier bij te houden van de individuele verstrekkingen die op grond van de subsidieregeling zijn gedaan
de gemeente dient haar subsidieregeling via het Coordinatiepunt Staatssteun ter goedkeuring aan te melden bij de EC
23