René Appel Een lange nasleep
Dit is een deeltje uit de Nieuwjaarsreeks van Noordhoff Uitgevers. De Nieuwjaarsreeks is een serie literaire boekjes over het onderwijs, die speciaal zijn uitgegeven voor en als nieuwjaarsgroet cadeau worden gedaan aan onze relaties.
Een lange nasleep
Een lange nasleep René Appel
Noordhoff Uitgevers Groningen
Copyright © 2013 René Appel
In deze reeks verschenen eerder: Pierre Janssen, Een echt boek kun je horen (1984) Karel van het Reve, De leerboeken en ik (1986) Rudy Kousbroek, Is het zoo geschied? (1995) Hella S. Haasse, Toen ik schoolging (1996) Adriaan van Dis, Een waarze sat (1997) Marga Minco, Door het land (1998) Kees van Kooten, Kaft en koren (1999) Cees Nooteboom, Voltooid Vergeten Tijd (2000) Margriet de Moor, Zij waren schoolmeesters (2001) Herman Koch, Sadako wil leven (2002) Nelleke Noordervliet, Het middel van de man (2003) Joost Zwagerman, Showing, not telling (2004) Driek van Wissen, Alles is relatief (2005) Jan Siebelink, Een evenwichtig bestaan (2006) Kader Abdolah, De Man (2007) Renate Dorrestein, Heiligenlevens en bananenpitten (2008) Remco Campert, De scholier (2009) Ed Leeflang, Op Pennewips plek (2010) Aleid Truijens, Hello Kitty (2011) Pauline Slot, Het laatste uur (2012)
Ze zit op de derde rij, vrijwel in het midden. Voor haar leeftijd ziet ze er nog fantastisch uit. Zelfs van deze afstand is goed te zien dat ze zich het beschaafde decolleté nog heel goed kan veroorloven, terwijl ze toch al ver in de zestig moet zijn. Gek dat ik haar niet eerder heb opgemerkt, tijdens de koffie- of de lunchpauze, want zoveel belangstellenden zijn er niet op deze werkconferentie. De opkomst is een forse tegenvaller voor FBE. Hans heeft intern al lopen klagen en mopperen; ik heb het idee dat hij mij als oudste lid van het brainstormgroepje dat de conferentie heeft voorbereid, de schuld in de schoenen wil schuiven. Hans doet maar, denk ik, terwijl ik het volgende powerpointplaatje met een overzicht van het protocol laat zien. De zaal zit nog niet half vol, terwijl de drie parallelle workshops ook matig zijn bezet. Mijn lezing werd in de folder, pardon, de flyer, en op de website aangeprezen als ‘enthousiasmerend en inspirerend, een innoverende benadering die handvatten wil bieden voor de praktijk’, maar die woorden waren kennelijk niet verleidelijk genoeg. Er stond trouwens aanvankelijk ‘handvaten’. De hele oplage van de flyer moest worden overgedrukt; weer een extra kostenpost die waarschijnlijk aan mij als schrijver van de tekst te wijten was. ‘Verdomme,’ was de reactie van Hans. ‘Jij bent nota bene Neerlandicus. “Vaten” is het meervoud van “vat”, een hol vat bijvoorbeeld, holle vaten.’ Het leek me beter om niet op die provocatie te reageren. Ik laat mijn ogen weer door de zaal dwalen en klik voor de nieuwe dia. ‘Hier ziet u een schema met de belangrijkste parameters en het gaat dan met name om de parameters waarop de leerkracht invloed kan uitoefenen en waarop hij… of zij natuurlijk zijn of haar interventie kan richten.’ Misschien hadden we niet voor een tweedaagse conferentie moeten kiezen; dat maakt het voor scholen al snel te duur, zeker in deze tijden van crisis. Ik weet nog verdomd goed dat ik dat tegen Hans zei, maar die wist het natuurlijk weer beter: ‘Ach, crisis, crisis, dat woord kan ik niet meer horen, het is dodelijk voor elk initiatief, voor alle creativiteit. Als de content oké is, komen de mensen heus wel.’ Dus niet. Suzan, Suzan Hogendoorn is haar naam, weet ik nog. Hoe zou ik het überhaupt kunnen vergeten na wat er gebeurd was. Ik heb het idee dat ze me lichtjes toeknikt als ik begin over het klas5
senklimaat, inclusief donderbuien, regenperiodes en hittegolf. Bij alle drie de weerverschijnselen vertoon ik een plaatje met de bijbehorende geluiden. Ik zie dat op een van de achterste rijen iemand wakker schrikt bij een donderslag. Natuurlijk is Suzan veranderd, ouder geworden, maar haar ogen zijn nog hetzelfde. Haar haar is donkerbruin, waarschijnlijk geverfd, maar de krullen heeft ze behouden. Met een geruststellende glimlach blijft ze me aankijken. Goed zo, prima presentatie, mooie lezing. Als ik denk aan wat er allemaal is voorgevallen, raak ik bijna de draad van mijn verhaal kwijt. Ik begin te haperen. ‘De voorspellende waarde van dit type leerlinggedrag… eh, dit gedrag van leerlingen kunnen we op de emotie-dimensie plaatsen in…’ Haar gezicht transformeert moeiteloos tot dat van de Suzan Hogendoorn, zoals ik haar leerde kennen op die stralende augustusochtend. Ik was te vroeg, veel te vroeg, uit angst op mijn eerste werkdag te laat te komen. Langzaam liep ik van het station naar de school. De schooltijden had ik in mijn geheugen geprent, maar voor de zekerheid keek ik nog een keer op het stencil dat me was toegestuurd. Kwart voor negen eerste bel, tien voor negen tweede bel. Het was half negen. Ik was de vervanger van een leerkracht die zwangerschapsverlof had. Anderhalve maand geleden had ik met S5 de militaire dienst verlaten. Ruim voor de zomer bleek elke vacature al vervuld, maar ik was verplicht me te melden bij de inspecteur voor het middelbaar onderwijs voor Noord-Holland, omdat ik anders niet in aanmerking kwam voor een uitkering. Mompelend vertelde ik hem dat er vanwege de S5 voortijdig een eind was gekomen aan mijn militaire carrière. ‘Misschien vormt dat… eh, een probleem,’ stamelde ik, omdat de verhalen mij bekend waren: ooit met S5 uit militaire dienst, dan nooit meer een rijksbetrekking. ‘Ach,’ zei de inspecteur vaderlijk, ‘misschien is het wel een aanbeveling.’ Twintig voor negen. Het plein voor de school was bijna volgestroomd. Ik worstelde me door wat groepjes leerlingen, opende de grote zware deur van het gebouw en ging de hoge gang binnen. Ik kende nog niemand van de school en had alleen de directeur, mijnheer Verhoek, ontmoet voor een kort kennis6
makingsgesprek.Een officiële sollicitatie bleek niet nodig, omdat ik voor slechts drie maanden werd aangesteld. Er verscheen een vrouw, zo te zien niet veel ouder dan ik zelf, die met kordate stappen op mij toeliep. ‘Ik heb de eerste bel nog niet gehoord!’ zei ze bozig. ‘Maar…’ ‘Kom, vooruit, naar buiten. Het is mooi weer, nog een paar minuten dan gaat de bel.’ ‘Maar ik ben de nieuwe leraar,’ zei ik. Ze bekeek me van hoofd tot voeten. Toen brak er een glimlach door op haar gezicht, dat meteen straalde. Ze stak haar hand uit. ‘Sorry, dat wist ik niet. Je ziet er nog zo… eh, zo jong uit.’ Ik wist niet of dit als compliment was bedoeld. ‘Hogendoorn,’ ging ze door, ‘Suzan Hogendoorn.’ Ik schudde haar hand; die van mij moest wel erg klam aanvoelen. ‘Eric Bogaard.’ ‘Bogaerd met ae?’ vroeg ze, de ae overdreven sterk uitsprekend. ‘Nee, dat is de rijke tak van de familie.’ Ze glimlachte. ‘Je vervangt dus Madelon… Nederlands. Dan zijn we directe collega’s. Ik geef ook Nederlands.’ De bel ging en een stroom leerlingen, waar we bijna door werden overspoeld, kwam het gebouw binnen. Nu ze zo pratend en lachend door de gang liepen, wekten ze de indruk blij te zijn weer onderwijs te mogen volgen na zes weken vakantie. Afgaande op mijn eigen middelbare-schoolervaringen vreesde ik dat die indruk flink bezijden de waarheid was. De vragen na afloop van mijn presentatie zijn eenvoudig te beantwoorden. De algemeenheden waarmee ik makkelijk weg kom, kan ik ondertussen dromen. Het moeilijkste is nog een leerkracht die het dramatische geval naar voren brengt van de zelfmoord van een leerling, vermoedelijk doelwit van pestende medeleerlingen in haar klas. Haar stem breekt af en toe en ze heeft tranen in haar ogen. Ze eindigt met: ‘Er waren zelfs een paar van die pestkoppen op haar begrafenis. Ik begrijp niet dat ze de gore moed hadden.’ Dit is niet zozeer een vraag, maar eerder een statement van een geschokte leerkracht, die desondanks een
7
reactie van mij verwacht. Liefst een reactie met een therapeutische lading. Aanvankelijk zwijg ik, om het volle gewicht van het suïcideverhaal goed tot zijn recht te laten komen. Dit is te erg voor woorden. Dit moet ik goed tot me door laten dringen. Ik denk na, ik overweeg. Na enkele seconden zeg ik het heel dapper te vinden dat de leerkracht haar emoties over deze verschrikkelijke gebeurtenis met ons wil delen. Ik kijk naar Suzan, maar van haar gezicht valt niets af te lezen. Zo’n uitgestreken gezicht vertoonde ze vroeger ook wel, vooral als er tijdens een sectievergadering een problematische kwestie op tafel lag. Ik had altijd vermoed dat ze dat bewust deed, om anderen – misschien vooral mij – onzeker te maken. Wat zal ze bedoelen? Welke kant zal het volgens haar op moeten? Weer enkele seconden stilte. Dan vraag ik de vrouw hoe ze hier verder mee is omgegaan. Er volgt een wat warrig verhaal over het aanspreken van individuele leerlingen die vermoedelijk de aanstokers waren geweest, hoewel ze dat niet zeker wist. Opbouwend sluit ik daar bij aan. ‘Heel goed om ze op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Er is alleen een probleem en dat betreft de systematiek.’ Met enige moeite (de techniek laat je meestal op kritieke momenten in de steek) slaag ik erin om de dia te projecteren met daarop het registratiesysteem dat leerkrachten kunnen hanteren. Ik leg het nog eens uit en zeg iets over een proactieve benadering van pestgedrag van leerlingen op basis van de zogenoemde bully-index, die we hebben overgenomen uit een Amerikaans programma (overigens zonder ons om copyright of iets dergelijks te bekommeren; dat zou het allemaal veel te duur maken). ‘Maar dat het in individuele gevallen toch nog gruwelijk uit de hand kan lopen, valt helaas niet te vermijden. Het registratiesysteem en de bijbehorende procedures kunnen er wel toe bijdragen dat de kans dat het inderdaad fout gaat, significant kleiner wordt.’ Ik weet dat ik dat woord ‘significant’ hier eigenlijk niet mag gebruiken, maar met een beetje geluk zit er niemand in de zaal die verstand heeft van elementaire statistiek. Ik bedank de aanwezigen voor hun aandacht, maar durf ze er niet opnieuw op te attenderen dat hun school het zojuist gepre8
senteerde programma, inclusief begeleiding en training, kan aanschaffen. Tot slot wijs ik op de borrel die vanaf half zes in de lounge bij de bar wordt gehouden. Onder licht geroezemoes verlaat iedereen de zaal, behalve Suzan, die blijft dralen. Ik zoek mijn spullen bij elkaar, pak de laptop en daal het trapje af naar de zaal. Als een éénpersoonswelkomstcomité staat ze me op te wachten met een brede glimlach. Niet te ontlopen. We geven elkaar een hand. Even heb ik het idee dat ze me haar wang toekeert om een zoen te ontvangen, maar ik houd het bij een handdruk. Er is tenslotte te veel gebeurd om net te doen of we op zo’n vriendschappelijke voet met elkaar staan dat zoenen voor de hand ligt. Bovendien, in de jaren zeventig was die toch altijd wat intieme begroeting veel minder gebruikelijk. ‘Goh, dat is een tijd geleden.’ Haar stem klinkt nog net zo helder als vroeger. ‘Zeg dat wel.’ Ik schaam me voor het cliché. ‘Weet je nog die eerste keer,’ vervolg ik snel, ‘dat je me bestraffend toesprak omdat je dacht dat ik een leerling was die nog voor de eerste bel de school binnenkwam? Dat was toen absoluut verboden.’ ‘Dat staat me niet meer zo goed bij.’ Verdrongen? vraag ik me af. ‘Gek genoeg weet ik nog wel die eerste sectievergadering,’ gaat ze door. ‘Je zat daar als een timide leerling die nauwelijks zijn mond open durfde te doen of misschien wel helemaal niet. Tenminste als ik je niet een duwtje had gegeven.’ ‘Klopt helemaal,’ gaf ik toe. ‘Het was zelfs een forse duw.’ ‘Iedereen een goeie vakantie gehad?’ Herman Mulder keek de kring rond. Hij had de hoogste anciënniteit en was waarschijnlijk daarom voorzitter van de sectie Nederlands. Er werd wat geknikt, gehumd en gejaja’d. Het leek mij niet gepast om iets over mijn eigen vakantie te vertellen, die ik overigens gewoon had doorgebracht in Amsterdam. Toen eenmaal duidelijk was dat ik een baan kreeg als vervanger, had ik alle tijd nodig om me zo goed en zo kwaad als het ging voor te bereiden op mijn doceertaak. De sprong in het diepe. Mulder begon aan een wijdlopig verhaal over zijn verblijf in een Oostenrijks pension. Zo te horen was hem daarvan vooral 9
bijgebleven dat bij het ontbijt alleen in het weekend een eitje werd geserveerd. Verder beschreef hij in extenso de andere pensiongasten, van wie er een tijdens een korte bergwandeling was gestruikeld, waardoor hij zijn enkel had gebroken. ‘Gewoon op een pad. Niet klimmen of dalen, maar een gewoon pad. Toch zomaar gebroken!’ Mulder vestigde zijn blik op mij alsof hij ervan uitging dat ik zijn verhaal zou kunnen bevestigen. Ik knikte begripvol, dat kon nooit kwaad. Daarna bleef het een tijdje stil, totdat Suzan Hogendoorn, die kennelijk secretaris van de sectie was, mij introduceerde als ‘de nieuwe collega’. Mulder excuseerde zich. ‘Ja, sorry, natuurlijk. Had ik aan moeten denken.’ ‘Maar daar heb je mij voor,’ zei Suzan. Het leek erop dat Mulder in naam voorzitter van de sectie was, maar dat Suzan in feite de touwtjes in handen had. ‘Kan je iets over jezelf vertellen, Eric? Wat heeft jou in het onderwijs doen belanden?’ In telegramstijl diste ik enkele personalia op. ‘1950 geboren in Harenkarspel. Middelbare school in Schagen. MO-B in Amsterdam, universitair. Drie maanden militaire dienst. Afgekeurd.’ ‘S5 zeker?’ informeerde Suzan. ‘Je had toch wel geraden dat ik psychisch labiel ben?’ Op Mulder na lachten alle collega’s rond de tafel of ze glimlachten op z’n minst. ‘Dat moet je ook wel zijn om op deze school te solliciteren.’ ‘Nou, nou, Suzan,’ zei Mulder. ‘En je motivatie?’ vervolgde ze, alsof ze Mulder niet had gehoord. ‘Waarom wil je je beste krachten wijden aan de scholing van een stel opstandige pubers?’ Er klonk enige ironie door in haar stem. ‘Tja… ik heb MO-B Nederlands, universitair…’ Dat laatste zei ik er graag bij om mijn opleiding meer status te geven. ‘Dan kun je niet veel anders.’ Dit argument leek me zelf tamelijk dun. ‘En ik heb het idee dat het wel leuk en ook zinvol is, jonge mensen… kinderen eigenlijk nog, om ze taalvaardiger, om ze mondiger te maken.’ ‘Nou,’ merkte Mulder op, ‘over het algemeen stellen we het op prijs dat ze op school wat minder mondig zijn. Anders gezegd, 10
dat ze hun mond houden. 25 of meer praters in de klas is wat te veel van het goede, hè Suzan? Wat hebben we voor vandaag nog meer op de agenda staan?’ Mulder vond kennelijk dat mijn introductie al meer dan genoeg vergadertijd in beslag had genomen. Suzan rommelde wat in de papieren die ze voor zich op tafel had liggen. ‘Een nieuwe spellingmethode voor klas één en twee. Die oude kan echt niet meer, met al die stoffige zinnetjes vol niettegenstaandes en desalniettemins. Het moet een beetje moderner volgens mij. In de loop van dit jaar moeten we een beslissing nemen. ’ Spellingonderwijs… Natuurlijk wist ik van tevoren dat dit me te wachten stond – op deze school werd zoals bijna overal nog traditioneel taalonderwijs gegeven – , terwijl we op het Instituut waar ik studeerde, die bekrompen benadering al lang waren gepasseerd. Dit leek me echter niet het geschikte moment om nu over emancipatorisch, kritisch of geïntegreerd taalonderwijs te beginnen, laat staan over projectonderwijs. Misschien kon ik vragen wat Suzan bedoelde met ‘moderner’. Er was een kans dat ze met dat begrip al een beetje in de goede richting ging, zodat ik bij haar kon aansluiten. Het leek me niet gek: aansluiten bij Suzan, samen plannen ontwikkelen, ideeën uitwerken… Alsof ze mijn vraag voelde aankomen, legde ze het uit. ‘Dus een methode met moderne teksten, hedendaags, misschien een beetje prikkelend, niet steeds die weifelachtige monniken met wijde pijen die twijfelen of ze met de beschikbare financiën cacao moeten kopen.’ Er hoefde dus volgens haar niet echt iets te veranderen, begreep ik tot mijn teleurstelling. Een oppervlakkige facelift om de leerlingen te plezieren, maar aan taalonderwijs als communicatie-onderwijs was deze school nog lang niet toe. ‘Proost.’ We tikken onze glazen tegen elkaar. ‘Vergeet, vergeet waar ons zwak hart om schreit,’ declameert Suzan, ‘Lach en stoot glazen stuk tegen elkander.’ ‘Boutens?’ probeer ik. Dat ‘vergeet, vergeet’ zegt ze waarschijnlijk niet zomaar, net als de rest van de eerste regel. ‘Nee, Nijhoff,’ verbetert ze me.
11
‘Ik had altijd meer met proza. Hoewel… ik lees ik niet meer zo veel romans. Vooral non-fictie, Geert Mak en zo, boeken over geschiedenis.’ Het liefst neem ik zo veel mogelijk afstand van die Nijhoff-regels. Suzans mobiel gaat over. Ze kijkt even op het scherm en zet hem dan uit. We zitten in een hoekje van de barlounge op een grote bank. Overal staan mensen te praten, te drinken en nootjes te eten. FBE heeft op de borrelhapjes bezuinigd, geen toastjes met gerookte zalm, geen minipasteitjes met kruidenkaas, geen crostini met carpaccio. Misschien zou ik wat door de ruimte moeten dwalen om hier en daar enkele geïnteresseerde congresbezoekers te spreken en zo wat PR te doen voor FBE. De persoonlijke benadering werkt altijd het best. Zeker in deze tijd is elke klant er één. ‘Je netwerk, mensen kennen, mensen spreken, daar gaat het om,’ houdt Hans ons altijd voor. ‘Als ze hun mond open hebben, kun je het meteen door hun strot duwen.’ ‘Hoe is het nu met jou?’ vraagt Suzan. ‘Heel goed, nog een paar jaar, dan kan ik met pensioen.’ Waarom voeg ik dat nu verdomme toe over dat pensioen? Zo moet ze wel denken dat ik me ongelukkig voel in deze baan. Ik zou misschien moeten vragen hoe het met haar gaat, maar begin te vertellen over mijn vrouw, Ariane, en onze twee kinderen. ‘Ondertussen al twee kleinkinderen. Zo ontzettend leuk…’ Ik pak de portefeuille uit mijn binnenzak en laat de prijsfoto van Rogier en Anne-Sophie zien. Suzan werpt er een vluchtige blik op. ‘We zien ze jammer genoeg niet zo vaak.’ ‘Waarom niet?’ ‘Destijds zijn we naar het oosten van het land verhuisd, voor mijn werk. Weg van de drukte, heerlijk rustig, een verbouwd boerderijtje, prachtig uitzicht, weinig verkeer…’ ‘Behalve van een tractor met een mestkar.’ Ik negeer Suzans opmerking. ‘Maar helaas wel een beetje afgelegen, dus de kinderen en de kleinkinderen komen bepaald niet elke dag langs.’ ‘Maar je bent wel gelukkig met… eh, met je Ariane?’ Ik ben even van de kaart door deze persoonlijke vraag. Ook niet zomaar ‘Ariane’, maar ‘je Ariane’. ‘Eh… gelukkig… ja, we hebben het goed samen. Al meer dan dertig jaar met elkaar, dus 12
de passie is wel wat gesleten…’ Ik lach even alsof ik me hiervoor moet verontschuldigen. ‘Maar goed, dat komt in de beste huwelijken voor. Toch?’ Suzan reageert niet op dat ‘toch?’ Is ze zelf inmiddels getrouwd? Nu zou ik haar moeten vragen over haar eigen leven nadat we elkaar op zo’n ongelukkige wijze uit het oog zijn verloren. Maar misschien heeft ze die hele toestand gewist van haar mentale harde schijf. Als je er niet meer aan denkt, is het ook niet gebeurd. ‘Zullen we nog wat drinken?’ stel ik voor. Ze knikt. ‘Graag.’ Ik haal opnieuw twee glazen witte wijn bij de bar en pak een schaaltje knabbeltjes van een tafeltje. Als ik weer zit, zegt Suzan: ‘Ik begrijp dat je al een tijd niet meer voor de klas staat.’ Ik kauw een paar cashewnoten weg. ‘Nee, dat had ik na een jaar of tien wel gezien. Die onafzienbare rijen leerlingen die aan je voorbijtrekken, steeds maar weer dezelfde lesjes afdraaien, elke keer gedonder met lastige leerlingen… het werd gewoon een sleur, ik wilde wel eens wat anders.’ ‘In het begin had je het ook moeilijk, hè?’ Ze zegt het op een vrolijke toon, alsof ze een leuke gebeurtenis weer tot leven wil wekken, maar ik proef een sardonische onderlaag. ‘Tsja.’ Ik vrees dat ik een beetje begin te kleuren. ‘Nou ja, die ordeproblemen kent iedere leraar,’ vergoelijkt Suzan. ‘Daar hoef je je toch helemaal niet voor te schamen?’ ‘Bij mij liep het geloof ik wel erg uit de hand in het begin. Ik ben blij dat ze toen nog geen mobieltjes hadden, want dat schijnt ook een ramp te zijn tegenwoordig.’ Die verdomde trein had weer eens vertraging. Ik fietste zo snel mogelijk naar de school en kwam bezweet en hijgend zeker vijf minuten na de tweede bel het klaslokaal binnen. Een beroerde start van de dag, zeker met klas 3-B, die al een slechte reputatie had. Binnen een paar weken was me duidelijk geworden dat je in elke klas een stuk of drie lastige leerlingen had. Als je die kon isoleren (Mulder had het gehad over ‘kaltstellen’, maar dat begrip klonk me te militair in de oren), dan had je al heel wat gewonnen. Maar 3-B telde minstens vijf jongens die elke mogelijkheid 13
om de klas op stelten te zetten, probeerden uit te buiten. En de meisjes leken hun mond geen twee minuten stil te kunnen houden. Tijdens mijn opleiding had ik nooit stage gevolgd of gehospiteerd, dus mijn praktijkervaring was nul komma nul. Ik had weliswaar een studie gevolgd die opleidde voor het leraarschap, maar alles wat ik aan didactiek en pedagogiek had meegekregen, kwam uit een serie saaie colleges. Die werden gegeven door ex-leraren over wie gefluisterd werd dat ze deze baan hadden gekregen omdat ze in het voortgezet onderwijs grandioos waren mislukt. Het was een en al gepraat in de klas. Enkele leerlingen liepen heen en weer. De een probeerde een tas af te pakken van een ander. Er vloog een pennenetui door het lokaal. Achterin zaten twee jongens armpje te drukken. ‘Iedereen gaat zitten en houdt zijn mond dicht,’ verordonneerde ik. Een leerling vroeg of ik me had verslapen. ‘Nee, de trein had vertraging.’ ‘Als wij zeggen dat we te laat zijn omdat we een lekke band hadden, gelooft niemand ons. Dan moeten we toch nablijven.’ ‘Moet u nu ook nablijven, meneer? vroeg een andere leerling. Ik pakte mijn boek en mijn multomap met aantekeningen. ‘Chantal heeft mijn boek, meneer,’ riep Nicole. ‘Geef dat boek ’s terug, Chantal.’ Chantal deed of ze me niet hoorde. ‘Geef dat boek terug en nu meteen!’ verordonneerde ik met stemverheffing. Chantal slingerde het boek op het tafeltje van Nicole, die in een rij naast haar zat. Het boek viel op de grond, de inhoud scheurde los uit de band. ‘Trut! Stomme trut!’ schreeuwde Nicole. Leerlingen praatten nu door elkaar De een nam het op voor Chantal, de ander voor Nicole. ‘Nicole moet dat boek…’, ‘Ja, maar…’, ‘Chantal doet altijd…’ ‘En nu allemaal stil! Ja, jij ook Nicole!’ Ik sloeg zo hard met mijn vlakke hand op de lessenaar dat het pijn deed. ‘Pak jullie boek, pagina vijf.’ ‘Is een raar wijf,’ zei een leerling. Ik besloot het te negeren.
14
‘Oefening vier had ik opgegeven als huiswerk. Even kijken… eh, Jasper, wat heb jij als antwoord op de eerste vraag? Lees eerst die vraag nog even voor.’ Jasper bladerde in zijn boek en deed net of hij de betreffende pagina niet kon vinden. ‘Pagina vijf,’ zei ik. ‘Je kunt toch wel tot vijf tellen.’ ‘Ik zal het proberen.’ ‘Nee, dat hoeft niet. Lees maar voor vraag één bij tekst drie op pagina vijf.’ Jasper begon te tellen. ‘Eén, drie… o, nee… één, twee, drie… eh, vier, zes…’ ‘Toch wel gek om je weer ’s tegen te komen,’ zegt Suzan. ‘Gek? Je hebt mijn naam toch op het programma zien staan? Jij lijkt me niet iemand die op de gok ergens naartoe gaat. Wilde je eens horen hoe ik het ervan af bracht?’ ‘Haal nog maar een drankje.’ ‘Oké.’ Ik begin al een beetje licht in mijn hoofd te worden (Ariane is geen drinker; daarom houd ik het meestal ook bij een enkel bescheiden glaasje), maar loop toch weer naar de bar. De meeste congresgangers zijn al verdwenen. Een wandeling? Naar hun kamer? Ik kan me nog haarscherp de jaarlijkse congressen van de Vereniging voor Moedertaalonderwijs herinneren, echte jaren-zeventigcongressen. Niet alleen vanwege de inhoud vol revolutionaire ideeën over taalonderwijs, maar vooral vanwege wat er ’s avonds laat en ’s nachts gebeurde in de slaapkamertjes. Voor veel Neerlandici de perfecte gelegenheid om vreemd te gaan. One night stands. Ik heb er destijds Ariane ontmoet; dat was voor heel wat langer dan one night. Suzan schuift op de bank naar me toe. Ik ruik haar parfum, met de heupen raken we elkaar. We proosten, waarbij ze me met haar ogen lijkt te willen fixeren. Ik slaag erin mijn blik niet af te wenden. ‘Op vroeger,’ zegt Suzan, ‘op het verleden.’ Ik neem een slokje van de witte wijn. ‘Ja, dat moeten we maar afsluiten.’ Hopelijk valt voor haar alles onder het hoofdstuk ‘Vergeven en vergeten’. Nu ja, vergeten zal niet lukken, maar vergeven zeker wel.
15
Suzan zet haar glas neer. ‘Maar je bent dus uit het onderwijs gestapt.’ ‘Ja, ik had ondertussen mijn doctoraal gehaald en daarna hier en daar gesolliciteerd. Uiteindelijk ben ik bij het NILO terechtgekomen.’ ‘NILO?’ ‘Dat ken je toch wel? Het Nederlands Instituut voor Leerplanontwikkeling.’ Suzan kijkt me lachend aan. ‘O, dus jij was verantwoordelijk voor al die onleesbare aanbevelingen en die stapels onuitvoerbare lessenschema’s!’ Ik lach een beetje mee, al lang blij dat ze niet begint over de Affaire. ‘Maar toen hield je je dus nog wel bezig met het onderwijs Nederlands,’ vervolgt Suzan. ‘Ja, in de sectie Taalonderwijs Nederlands van het NILO.’ Ik realiseer me dat het moet klinken als een bekentenis. ‘Alles moesten we daar doen, van spelling tot literatuuronderwijs. Ik heb nog meegewerkt aan dat rapport… nou ja, eigenlijk was ik de eerste auteur van dat rapport over de verplichte leeslijst.’ Suzan legt een hand op mijn arm, alsof ze me wil troosten. Ik heb de indruk haar lichaamswarmte te kunnen voelen. ‘Dat heeft, geloof ik, vooral heel lang in een stoffige la gelegen.’ ‘Ja, jammer genoeg wel.’ ‘Volgens mij zat er niet veel emancipatorisch taalonderwijs meer in,’ zegt ze met een lieve stem, ‘terwijl je daar destijds zo mee wegliep.’ Mijn positie als invaller was iets steviger geworden. De inmiddels van een gezonde dochter bevallen lerares die ik verving, leed aan een postnatale depressie, die haar nog zeker een half jaar thuis zou houden. Ik kreeg een aanstelling voor de rest van het schooljaar. Het moment leek me aangebroken om in de sectie een aantal principiële kwesties in het taalonderwijs, misschien wel in het hele onderwijs, ter discussie te stellen. Een paar avonden had ik gewerkt aan een praatpapier, zoals ik het bescheiden had genoemd. Ter voorbereiding had ik me door een paar uiterst taaie Duitse artikelen geworsteld, zoals ‘Zum angeleiten Rollespiel mit Arbeiterkindern im Schulalter’. Het had enige 16
moeite gekost Mulder ervan te overtuigen dit punt op de agenda van de sectie-vergadering te zetten. ‘Praatpapier, wat is dat nu weer? Alsof papier kan praten.’ Hij trok een grimas alsof hij een kolossale grap vertelde. Toen het als laatste punt aan de beurt kwam, zei Mulder, ondertussen op zijn horloge kijkend omdat het al kwart voor vijf was geweest: ‘Voor mij hoeven we het niet zo nodig te bespreken, maar als onze jonge collega het belangrijk vindt, moeten we er natuurlijk aandacht aan schenken. Misschien dat je het geheel nog kan toelichten, Eric?’ Ik probeerde zo helder mogelijk samen te vatten wat de essentie van mijn discussiestuk was. ‘In het onderwijs wordt de taal opgedeeld in stukjes, in kleine onderdelen, die allemaal apart worden geoefend, maar nooit in samenhang. Daardoor wordt taal ook een verbrokkeld geheel voor de leerlingen. Ze leren bijvoorbeeld spellen zonder dat het duidelijk voor ze is wat het doel daarvan is, het is een kunstje, een geïsoleerde vaardigheid, die los staat van echte communicatie…’ ‘Zeker met twee k’s gespeld,’ zei Suzan. Ik liet me niet uit het veld slaan. ‘Het Nederlands zoals leerlingen dat op school in partjes krijgen geserveerd, heeft niets met het echte leven, het leven buiten de school te maken. We zouden moeten streven naar geïntegreerd taalonderwijs…’ ‘En grammatica dan?’ vroeg Suzan. ‘Moet dat ook maar aan de kant worden geschoven, omdat het niet bijdraagt aan communicatie?’ ‘Wat hebben leerlingen eraan als ze een bepaling van gesteldheid kunnen onderscheiden van een bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid? Wat koop je daarvoor als iemand een verbale boodschap wil overbrengen of de boodschap van een ander wil interpreteren? Dat is toch zinloze…’ ‘Ho, ho, wacht eens even,’ interrumpeerde Suzan. ‘Het is goed voor je inzicht in de structuur van taal…’ Ik probeerde haar te overstemmen. ‘Maar sinds Chomsky weten we dat de linguistic competence als impliciete kennis…’ Ze liet zich niet wegdrukken. ‘Het is een onderdeel van je culturele vorming en het is gereedschap bij het leren van vreemde talen.’ Mulder stelde voor de discussie af te sluiten. 17
‘Ik wilde, als het kan, toch nog iets zeggen over ons methodegebruik,’ zei ik. ‘Die methodes zijn kennelijk heilig. Misschien kunnen we beginnen met die ter discussie te stellen, ook met de leerlingen, zodat we wijzigingen kunnen aanbrengen op verzoek van een klas om het onderwijs ook democratischer te maken.’ Mulder keek me aan alsof ik een zojuist geland Marsmannetje was. ‘De inrichting van het onderwijs is per definitie niet democratisch,’ poneerde Suzan met een zelfverzekerde stem, ‘en kan dat ook niet zijn.’ ‘Als we willen dat leerlingen zich ontwikkelen tot kritische, zelfstandige burgers, dan moeten we er daar op school juist aan werken. Emancipatorisch taalonderwijs kan daar een bijdrage aan leveren en…’ ‘Ik geloof dat je je opinie goed naar voren hebt kunnen brengen,’ sloot Mulder af. ‘Het zijn op zich misschien interessante ideeën, maar de praktische uitvoering zal mijns inziens meer problemen opleveren dan oplossen. Laten we even kijken wanneer we de volgende sectievergadering houden.’ Mulder en de andere drie collega’s vertrokken zo snel mogelijk nadat er een nieuwe afspraak was gemaakt. Alleen Suzan en ik bleven achter. Ik probeerde haar te winnen voor mijn standpunt, maar ze week geen centimeter. In ieder geval niet wat betreft haar opvattingen. Wel fysiek, want ze kwam steeds dichter bij me staan. In een opwelling stelde ik voor om samen nog iets te drinken in een café drie straten verderop. Ja, dat leek haar wel gezellig; ze had verder toch geen verplichtingen. ‘Daar hebben we toen heel wat over gediscussieerd,’ zegt Suzan. ‘Je was er zo door gegrepen dat je…’ ‘Nou,’ relativeer ik. ‘Gegrepen?’ ‘Ja, het ging maar door. Je was ontzettend radicaal. Alles moest anders volgens jou. Ik weet nog dat we een paar keer samen in een café belandden en dat je dan niet kon ophouden over geïntegreerd taalonderwijs, projectonderwijs en al dat soort dingen.’ Zwijgend dronk ik van mijn wijn, terwijl ik ons weer zag zitten, verwikkeld in een heftige discussie. Ik probeerde haar destijds te overtuigen omdat ik wist dat ze een belangrijke rol speelde in de sectie. Als ik haar meekreeg, zou de rest misschien wel 18
volgen. Terwijl ons beider standpunt onwrikbaar bleef, had ik de indruk dat we elkaar toch steeds meer naderden. Ik wist dat ze geen partner had, geen vaste relatie. Net zo min als ikzelf, trouwens. Een keer zaten we op een bank in het café en sloeg ik in een opwelling een arm om haar heen. Ze leek het vanzelfsprekend te vinden en liet zich een beetje tegen mij aan hangen. Een keer probeerde ik toen we afscheid namen op de stoep voor het café, haar te zoenen, maar dat weerde ze af. ‘Laten we gewoon vriendjes blijven,’ zei ze, ‘of op z’n minst goede collega’s.’ ‘Hé.’ Suzan stoot me aan. ‘Zit je een beetje te dromen?’ ‘Nee, hoor.’ Ik kijk om me heen. De barlounge is vrijwel geheel verlaten. ‘We moesten maar eens een hapje gaan eten.’ In de eetzaal lopen we langs het buffet. Ik beheers me en laad niet zoveel op mijn bord als veel mensen voor me; de laatste jaren ben ik toch al te zwaar geworden. Suzan neemt alleen wat van een salade. Daarom blijft ze waarschijnlijk zo slank. Heel anders dan Ariane, ‘mijn Ariane’. Alsof het afgesproken is om ons niet tussen de anderen te mengen, zoeken we een tafeltje waar we met zijn tweeën kunnen zitten. ‘En daarna ben je dus naar FBE gegaan, For Better Education, hoe hebben ze het kunnen bedenken?’ Suzan prikt wat sla en tomaat aan haar vork, die ze naar haar mond brengt. Ik staar naar haar lippen, die ze een paar minuten geleden roder heeft gemaakt. Dat was een van haar kenmerken: rode lippen, kersenrode lippen meestal. Mijn gedachten lijken autonoom en dwalen af naar laatste keer dat ik haar zag op de school. Toen geen lipstick; ze zag eruit alsof ze een ernstige ziekte onder de leden had. Nee, of die haar al te pakken had. ‘Daar had jij als Neerlandicus toch wel iets aan kunnen doen?’ ‘Impossible,’ zeg ik. Ze lacht me toe. ‘En bij FBE ben je je toen meer met algemene onderwerpen bezig gaan houden?’ ‘Ik zal je zo vertellen hoe dat gegaan is. Maar zal ik eerst nog wat wijn halen?’ ‘Ja, graag.’ Als ik terug ben, proosten we. Suzan drinkt als… als… wat is het ook alweer? O ja, als een tempelier. Dat soort uitdrukkingen moesten we de kinderen vroeger leren. Ik neem een paar happen 19
van mijn kip met kerrie, maar het smaakt me niet. Ik vertel Suzan over mijn eerste jaren bij FBE, toen we ons nog wel richtten op vakdidactische onderwerpen. ‘In die periode heb ik nog wel een paar cursussen opgezet en uitgevoerd, bijvoorbeeld over modern grammatica-onderwijs. Maar al snel werd duidelijk dat daar nauwelijks meer een markt voor was.’ ‘Markt?’ ‘Ja, we zijn tenslotte een bedrijf, de schoorsteen moet roken.’ ‘En al die mooie idealen van je?’ ‘Van idealen alleen kan die schoorsteen niet roken.’ Suzan kijkt me aan met een ironische blik. ‘Maar ze zijn dus wel in rook opgegaan.’ Ik weet even niet wat ik moet zeggen. Suzan pakt mijn hand. ‘Sorry, ik veroordeel je niet. Iedereen verandert. Je past je aan aan de omstandigheden. Daar is niks mis mee.’ Ik knijp even in haar hand om te bevestigen dat ik haar excuus accepteer. Ze knijpt zachtjes terug. Het liefst zou ik mijn armen om haar heen slaan en dat doen wat ik jaren geleden niet durfde en waarschijnlijk ook niet mocht. Ik kijk de zaal in. De anderen vormen een anonieme massa waar ik niets mee te maken heb. Het gaat alleen om Suzan, om Suzan en mij. ‘En verder?’ vraagt ze. ‘Wat voor dingen deed je verder?’ Ik heb weinig zin om hierover te praten, maar reageer toch op haar vraag. ‘Natuurlijk zijn we ook in het Nieuwe Leren gestapt met allerlei trainings- en coachingstrajecten voor leerkrachten en tegelijk met managementcursussen voor leidinggevenden. ’ ‘Maar dus ook over pesten, zoals vandaag, omdat het …eh, in de mode is.’ ‘Nou ja, in de mode,’ verdedig ik me. ‘Het is een probleem, een groot probleem op onderwijskundig en op sociaal-psychologisch niveau.’ ‘En zoiets creëert een markt voor jullie.’ ‘Kom op, Suzan, niet zo cynisch. We willen echt iets betekenen voor de verbetering van het onderwijs, voor het welzijn van kinderen.’ ‘Oké.’ Ze geeft me een onverwachte zoen op mijn wang, misschien bedoeld als goedmakertje. ‘Heb je trouwens laatst die Mexicaanse film gezien over pesten? Despuès de Lucia of zoiets.
20
Gruwelijk, heel erg heftig. Alle leerlingen zouden verplicht die film moeten zien. Dan is het misschien gauw afgelopen.’ ‘Nee. We gaan eigenlijk nooit naar de bioscoop. Op tv is er al zoveel.’ Ik neem een slok wijn. Suzans glas is alweer leeg, zie ik. Het is tijd om het gesprek te verleggen. ‘En jij? Wat heb jij gedaan, nadat je…?’ Ik weet niet hoe verder te gaan. Ze kijkt me aan met een blik van: ja, zeg het maar. ‘Nadat je ontslag had genomen… Ben je eigenlijk in het onderwijs gebleven? Misschien geef je nog altijd les. Stom dat ik dat niet eerder heb gevraagd.’ ‘O, je dacht dat ik meteen weer ergens aan de slag kon na die toestand met Rob… voor jou uiteraard mijnheer Verhoek?’ Het was niet de gewoonte dat leerkrachten bij elkaar om raad vroegen als ze problemen hadden, want dat zou zeker worden opgevat als een teken van zwakte. Desondanks ging ik soms bij Suzan langs om haar iets te vragen, bijvoorbeeld over het belang van bepaalde oefeningen, die mij nodeloos ingewikkeld leken. Ze gaf zelf nog maar een jaar of vijf les, maar wekte altijd de indruk zeer ervaren te zijn en voor elk mogelijk probleem in de lessen Nederlands een oplossing bij de hand te hebben. Ik had het met haar over de verplichte spreekbeurten. Volgens mij een zinloze exercitie omdat het een oefening in kunstmatig, onnatuurlijk taalgebruik was. Wie hield nu buiten de muren van de school ooit een verhaal van tien minuten voor een publiek van 25 verveelde toehoorders over het fokken van paarden of het bouwen van modelvliegtuigen? Dat bezwaar legde ik aan Suzan voor, maar ze was onwrikbaar: spreekbeurten hoorden bij het moedertaalonderwijs. Punt uit. Maar ze had wel een mooi schema paraat voor leerlingen om zich voor te bereiden, terwijl de leerkracht dat schema ook kon gebruiken in zijn commentaar. In alles straalde ze een verpletterende zekerheid uit. In haar de klas zaten leerlingen altijd rustig te werken, terwijl bij mij de chaos nogal eens de overhand kreeg. Vooral als ik de avond tevoren, net als in mijn studententijd, naar de kroeg was geweest en met een halve kater voor de klas stond, zodat ik de leerlingen bij voorkeur zelfstandig aan het werk zette (‘Jullie mogen nu al aan je huiswerk beginnen!’). Onveranderlijk werd mijn gezag dan uitgedaagd of
21
zelfs ondermijnd. Ze roken kennelijk mijn post-alcoholconditie, misschien ook wel letterlijk. In een overmoedige of misschien wel een radeloze bui vroeg ik Suzan een keer of ze zin had om bij mij, in Amsterdam, te komen eten. ‘Wanneer?’ ‘Aanstaande vrijdag of zaterdag bijvoorbeeld.’ ‘Nee, dan kan ik niet.’ ‘Het volgend weekend misschien?’ stelde ik voor. Nee, dat kon ze nog niet overzien. Of ze dan een keer door de week tijd had? ‘Ik maak liever geen avondafspraken door de week.’ Dat alles zei ze met een vriendelijke, beloftevolle lach op haar roodgestifte lippen, waardoor ik de moed niet volledig verloor en het een paar weken later opnieuw probeerde. Weer kreeg ik nul op rekest. Ze had geen vriend, geen partner, had ik begrepen. Ik was ook vrij. We konden tenslotte – los van onze visie op het taalonderwijs – goed met elkaar opschieten. Wat lette ons? Ik begreep het niet. Tot die dag dat ik enkele leerlingen na schooltijd in de klas had gehouden omdat ze opnieuw hun werk niet tijdig hadden ingeleverd. Zuchtend en steunend maakten ze onder mijn supervisie hun opstel. Toen ik iets na half vijf eindelijk naar huis kon gaan, zag ik Suzan uit de kamer van Verhoek komen. Ze keek om zich heen, maar intuïtief was ik achter een pilaar gaan staan, zodat ze mijn aanwezigheid niet opmerkte. Op het pleintje achter de school met het fietsenrek voor de leraren (dus voor sukkels zoals ik, die zich geen auto konden veroorloven) en parkeerplaatsen zag ik haar weer. Net voor ze in haar Renault 4 stapte, riep ik haar. Ze bleef staan. ‘Zo laat nog op school?’ Het was meer een constatering dan een vraag. Ze kleurde. ‘Ja, nog wat dingen bespreken.’ ‘Over de sectie? Met Verhoek?’ ‘Nee, eh… over problemen met een paar leerlingen.’ ‘Ik dacht dat jij die nooit had.’ ‘Soms dus wel, maar ik moet nu weg.’ Met een nijdige klap sloeg ze het portier dicht.
22
‘Heb jij zin in koffie?’ vraag ik. Ze schudt haar hoofd. ‘Liever nog een glaasje wijn, nu we toch goed bezig zijn. Als je eenmaal de smaak te pakken hebt, moet je doorgaan.’ Er zit bijna niemand meer in de zaal. Personeel is bezig alles op te ruimen. Ik kan nog net twee glazen wijn inschenken. Ik geef een glas aan Suzan. ‘Voor de poorten van de hel weggesleept.’ ‘Proost.’ ‘Maar je bent wel weer les gaan geven?’ ‘Ja,’ zegt ze. ‘Wat kon ik anders?’ ‘En Verhoek?’ Ik moet het vragen. Het zou opvallen als ik het niet deed. Nog altijd weet ik niet zeker of ze op de hoogte is van mijn aandeel in de affaire. ‘Gescheiden.’ ‘Wat?’ ‘Ja, dat huwelijk van hem stelde toch al niets meer voor. Een paar jaar daarna zijn we getrouwd. We konden nu eenmaal niet zonder elkaar.’ Ik ben even stil. ‘Dus je bent nog altijd met…?’ Suzan schudt haar hoofd. ‘Nee. Rob is ruim vier jaar geleden overleden. Alvleesklierkanker, een echte killer.’ ‘Gecondoleerd.’ ‘Dank je.’ Het is net of ze in de verte kijkt en daar iets ziet – een beeld dat haar hopelijk tevreden stemt of geruststelt. ‘Zullen we een stukje gaan wandelen? Zo’n congrescentrum ligt niet voor niets in een bosrijke omgeving. Zo heet dat toch? Daar kiezen jullie het toch op uit?’ Voor en na een lerarenvergadering viel het me op: die vluchtige contacten tussen Suzan en Verhoek, die niet alleen zakelijk leken. Er knetterde iets tussen die twee, er gebeurde iets. Als ze wegliep na even met hem te hebben gepraat, keek hij haar op een speciale manier na. Wanneer ze het woord vroeg tijdens een vergadering, leek Verhoek anders te reageren dan normaal. Ik begon te begrijpen waarom Suzan niet op mijn avances inging. Tegen iemand als Verhoek kon ik niet op. Maar hij was wel getrouwd, wist ik. Wat wilde ze met die man, het kon immers nooit iets worden? 23
Toch had ik alleen een vermoeden, geen enkele zekerheid en om een of andere reden was ik daarnaar op zoek. Er werd iets in mij wakker, of liever gezegd iemand: een speurder. Het werd een sport om ongezien het doen en laten van Suzan na te gaan, maar concretere aanwijzingen dan een gewisselde blik of een opvallende stembuiging had ik niet. Totdat ik ze betrapte in een klassieke scène. Ik was na de laatste bel in mijn lokaal blijven zitten om nog wat proefwerken te corrigeren. Meteen uit school zou ik doorreizen naar Wageningen, waar een oude studievriend zijn verjaardag vierde. Hij gaf ook les, maar wilde eigenlijk cabaretier worden,. Die stapel proefwerken zeulde ik liever niet mee. Toen ik tegen vijf uur de school wilde verlaten, kwam ik langs de bibliotheek. Er klonken vreemde geluiden – een ingehouden kreet, gekreun, gefluister. Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn gêne, maar was het wel nieuwsgierigheid? Ik voelde aan de deurklink. Op slot. Als beginnende leraar op deze school beschikte ik nog niet over een sleutel; die moest ik altijd bij de conciërge, meneer Leppink halen. Ik spoedde me naar ‘het hok van Leppink’, zoals zijn bastion werd genoemd. Hij zat met een krant voor zich braaf zijn tijd uit te dienen tot half zes. ‘Mag ik een sleutel van de bieb?’ vroeg ik. Leppink keek verstoord op. ‘Wel terugbrengen, hè?’ Zo snel mogelijk liep ik naar de bibliotheek. Voor de deur staand twijfelde ik nog even. Er was niets meer te horen. Toch stak ik de sleutel in het sleutelgat en draaide hem zo voorzichtig mogelijk om. Ik opende de deur. Bijna had ik een kreet van verbazing geslaakt. Razendsnel sloot ik de deur. Was het waar wat ik had gezien of was het een zinsbegoocheling? Had ik een beeld gezien omdat ik het wilde zien, had ik het als het ware zelf geconstrueerd omdat het in mijn fantasie naar boven was gekomen? Zo snel als ik kon, liep ik de school uit, pakte mijn fiets en reed naar de trein. Op het station merkte ik pas dat ik de bibliotheeksleutel nog had. Op een bankje sloot ik mijn ogen en het beeld doemde weer op: Suzan liggend op een tafel, half ontbloot, Verhoek daarvoor met zijn broek op zijn schoenen, over haar heen gebogen, haar benen om zijn middel. Ik zag Suzans gezicht. Had ze mij ook gezien? 24
De volgende dagen op school probeerde ik Suzan te ontlopen. Tussen de middag ging ik een keer met Ronald, ook een beginnende leraar die wiskunde gaf, een uitsmijter eten in een caférestaurant in de buurt van de school. Het was nota bene Ronald die het gesprek bracht op Suzan, die hij ‘wel een lekker stuk’ noemde. ‘Er zijn er wel meer die haar een lekker stuk vinden.’ ‘O ja, wie dan?’ En toen zei ik het, toen vertelde ik hem wat ik gezien had in de bibliotheek, op die dinsdagmiddag. Het deed me goed een geheim te vertellen en zeker dit geheim. We staan weer voor het congrescentrum. De bospaden waren donker en somber. Een keer struikelde Suzan bijna en ik ving haar op en sloeg daarbij mijn armen om haar heen. Zo stonden we een tijdje in een halve omhelzing. Zwijgend lopen we naar binnen. Mijn hart gaat wild te keer. Verdomme, wat is ze mooi, wat is ze nog altijd mooi. ‘Wil je nog wat drinken?’ vraagt Suzan. Ik sta te tollen op mijn benen, maar zeg: ‘Ja, graag.’ De grote barlounge is gesloten, alleen de kleine bar is nog open, maar daar is het stampvol met congresgangers. ‘Laten we naar boven gaan,’ stelt Suzan voor. Als in een droom – ik kan er geen andere woorden voor verzinnen – loop ik met haar naar de kamers. Alsof het vanzelfsprekend is, gaat ze met me mee, mijn kamer in. De oude tijden van de Vereniging voor Moedertaalonderwijs lijken weergekeerd. We omhelzen elkaar, ik zoek haar lippen, haar kersenrode lippen. Nog altijd zeggen we niets. Woorden zijn overbodig. Even denk ik aan Ariane, maar die gedachte weet ik snel te begraven. Ik lig al in bed als Suzan uit de badkamer komt. Ze haalt iets uit haar tas en rommelt wat bij een kastje. Wat ze doet, kan ik niet goed zien, want ik heb mijn bril afgezet. Waarschijnlijk haar mobiel opladen. Hoewel ik hem op het hart had gedrukt zijn mond te houden, had Ronald het kennelijk doorverteld, want al snel werd er gefluisterd over Suzan en Verhoek. De roddel liep door de hele school en kwam uiteindelijk ook bij leerlingen terecht. Nog nie25
mand noemde mijn naam als bron van het verhaal en hopelijk zou dat zo blijven. Toen ik Suzan een keer wilde spreken over het nieuwe spellingprogramma, zei ze op een botte manier daar geen tijd voor te hebben. Er werd een door een leerling gemaakte tekening in beslag genomen van een neukende Verhoek met Suzan. Ik had hem niet gezien, maar hun gezichten schenen goed getroffen te zijn. Suzan meldde zich ziek. Aan het eind van het schooljaar nam Verhoek ontslag, op aandringen van het schoolbestuur. Het volgend schooljaar kwam Suzan ook niet meer terug. De lerares die ik verving was weer hersteld van haar postnatale depressie, maar ik was eerste keus om de vacature van Suzan te vervullen. Ik probeer zo lief mogelijk te doen tegen Ariane. Ze vraagt hoe het congres was. ‘Heb je nog oude bekenden gezien?’ Waarom wil ze dit weten? Ik kan me niet herinneren dat ze dat ooit eerder deze vraag heeft gesteld. ‘Nee, behalve mensen van FBE natuurlijk. Ik ga nog even naar mijn kamer. Wat dingen uitwerken van het congres. Nu is het nog vers.’ Ik zit op mijn kamer en overweeg Suzan te bellen of te mailen. We hebben kaartjes uitgewisseld. Ik denk terug aan gisternacht. Suzan, wat was ze mooi gebleven, aantrekkelijk en verleidelijk. Na ongeveer een uur – ik was al bijna in slaap gevallen – was ze weggegaan. Misschien voelde ze zich overrompeld maar was het ook voor haar alsof een oude belofte eindelijk was ingelost. Terwijl we lagen te vrijen had ik maar heel even, in een flits, het beeld van Suzan en Verhoek in de bibliotheek voor me gezien, gek genoeg vooral de blote billen van Verhoek. Vanochtend bij het ontbijt, terwijl ik opnieuw het gezeur van Hans over de slechte opkomst moest aanhoren, had ik haar niet meer gezien. Ook de rest van de dag niet, zelfs niet bij de slecht bezochte afscheidsborrel. Jammer, maar ik wist zeker dat het niet iets eenmaligs was geweest. Ik zet mijn computer aan om mijn e-mail te checken. Mijn hart springt op – weer zo’n cliché, maar zo voelt het echt – als ik tussen allerlei zakelijke mailtjes een bericht van Suzan zie. Ik wacht even voor ik het aanklik. Een poging om een afspraak te maken? 26
Hoe zal ik reageren? Ariane is beneden in de kamer. Straks zal ze naar boven komen, haar hoofd om de hoek van de deur steken en zeggen: ‘Ik ga alvast naar bed, hoor.’ Ik klik Suzans mail aan. De tekst is kort: ‘Wat denk je, zal je Ariane dit ook leuk vinden? Is het misschien iets voor YouTube? S.’ Het attachment dat erbij zit, bevat een filmpje, zoals ze tegenwoordig met een smartphone gemaakt kunnen worden. De beelden zijn niet erg scherp, maar duidelijk is wel dat twee mensen de liefde bedrijven. Ik ben één van de twee, Suzan de ander. Als ik het filmpje voor de tweede keer bekijk, hoor ik Ariane de trap op komen stommelen.
27
Dit boekje is ook als e-book beschikbaar. Kijk op www.noordhoffuitgevers.nl/Nieuwjaarsgeschenk. Hier vindt u ook meer informatie over de schrijver van dit Nieuwjaarsgeschenk.
28
René Appel Een lange nasleep
Dit is een deeltje uit de Nieuwjaarsreeks van Noordhoff Uitgevers. De Nieuwjaarsreeks is een serie literaire boekjes over het onderwijs, die speciaal zijn uitgegeven voor en als nieuwjaarsgroet cadeau worden gedaan aan onze relaties.