regionale structuurvisie alblasserwaard & vijfheerenlanden authentiek & vernieuwend
Regio Zuid-Holland Zuid, Stuurgroep Regionale Structuurvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden gemeenten Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland, Zederik maart 2004
adviesbureau voor ruimtelijk beleid ontwikkeling en inrichting
Inhoud Deel A: Visie en Actieprogramma
Deel B: Toelichting
Voorwoord
5.
1.
2.
De regio nu: positie en profiel
5
1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6.
5 5 6 7 7 8
Strategische visie en hoofdlijnen voor het beleid 2.1. 2.2.
3.
Centrale visie Thematische beleidslijnen voor de lange termijnontwikkeling
Ontwikkelingsvisie 2015 3.1. 3.2.
3.3.
4.
Positiebepaling Inspiraties vanuit het beleidskader Centrale doelstelling en aanpak Regionale thema's voor de toekomst: de kernopgaven Regionale uitgangspunten Leeswijzer
Ruimtelijke ontwikkeling van de kernen Gebiedsgerichte uitwerking 3.2.1. Primair knooppunt Gorinchem 3.2.2. Zone Gorinchem-Vianen 3.2.3. Secundair knooppunt Leerdam 3.2.4. Omgeving Hardinxveld-Giessendam 3.2.5. Blauwgroene zone langs Betuweroute 3.2.6. Kernen in het Middengebied en de Noordrand Visie op vitaliteit/leefbaarheid
Strategisch actieprogramma 4.1. 4.2. 4.3.
Programmapunten Geld en organisatie Monitoring en handhaving
6.
9 12 19 31 31 35 35 36 36 37 38 39 41 45 45 48 48
Fundament voor de visie: sterkte-zwakteanalyse 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6.
51 51 51 52 52 53 53
Regionaal ruimtelijk raamwerk: kader voor kwaliteit
55
6.1. 6.2.
55 57 57 59 59 60 61 61 63 65 67 69
6.3. 6.4. 6.5.
7.
Sterke kanten Zwakke kanten Kansen Bedreigingen Regionale kernkwaliteiten Conclusies richting regiovisie
De eerste laag: de ondergrond De tweede laag: het groenblauwe raamwerk 6.2.1. Waterhuishouding 6.2.2. Archeologie 6.2.3. Cultuurhistorie en landschap 6.2.4. Natuur en ecologie 6.2.5. Landbouw 6.2.6. Recreatie- en bosgebieden 6.2.7. Ontwerp tweede laag: groenblauwe raamwerk De derde laag: de infranetwerken De vierde laag: de kernenprofilering Ontwerp regionaal ruimtelijk raamwerk
Ontwikkelingsperspectieven: landelijke en stedelijke functies in 71 beweging 7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 7.5.
Wateropgaven Natuuropgaven Landschapsopgaven Landbouw, fruit en sierteelt in verandering Vrije tijd
71 73 74 76 79
2
7.6. 7.7. 7.8. 7.9.
8.
Randvoorwaarden: milieu en duurzaamheid 8.1. 8.2.
9.
Bevolking, wonen en zorg Werken Winkelvoorzieningen Verkeer en vervoer
Randvoorwaarden Ambities duurzaam ruimtelijk beleid
Afweging van de hoofdkeuzes
APPENDIX
Bijlagen: 1. Overlegstructuur en betrokken partijen 2. Woningbehoefte en woningbouwcapaciteit 3. Grafieken bevolking en wonen
80 85 89 91 95 95 97 101
Deel B: Toelichting
5. Fundament voor de visie: sterkte-zwakteanalyse Dit hoofdstuk toont een samenvattend overzicht van de voornaamste regionale sterke en zwakke punten, alsmede van kansen en bedreigingen. Dit overzicht is gebaseerd op analyses van recente sectorale rapporten, gesprekken met gemeentelijke vertegenwoordigers en bureaugegevens van RBOI. Hieruit is een select aantal kernkwaliteiten van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden vastgesteld. Deze zijn in hoge mate bepalend voor "het gezicht" van de regio en spelen een belangrijke rol in de afweging van keuzen voor het ruimtelijk beleid. Uit de sterkte-zwakteanalyse en de kernkwaliteiten komen enkele conclusies naar voren, die richtinggevend zijn voor de hoofdlijnen van de ruimtelijke beleidsinzet. Als zodanig vormt deze analyse dus het fundament voor de visie en het actieprogramma.
51
•
• • • •
5.2. 5.1.
• • • • • • • •
Zwakke kanten
Sterke kanten •
•
relatief gunstige werkgelegenheidssituatie met weinig werkloosheid: bijna evenveel arbeidsplaatsen als beroepsbevolking, die bovendien redelijk aansluit op opleidingsniveau; relatief jonge, ondernemende, adequaat geschoolde en gemotiveerde beroepsbevolking; krachtige rol van de zuidelijke Randzone inclusief Gorinchem en Leerdam, op het gebied van werkgelegenheid, voorzieningen en infrastructuur; scherp ruimtelijk contrast tussen de stedelijke uitloper van de Zuidvleugel en het open karakter van het Groene Hart; goede bereikbaarheid door ontsluitingen in verschillende richtingen over weg, water en spoor.
openheid van een cultuurhistorisch waardevol landschap, als essentieel onderdeel van de grote Groene Harteenheden; waterrijk karakter met enerzijds rivieren en anderzijds veenstromen en sloten; stilte, vooral in de grote milieubeschermingsgebieden voor de stilte; relatief sterke grondgebonden landbouw met veel draagvlak voor agrarisch natuurbeheer; karakteristieke bebouwingslinten met hoge cultuurhistorische waarden; verschillende woon- en werkmilieus, variërend van "groen landelijk dorps" tot "dynamisch halfstedelijk"; aantrekkelijk gebied voor extensieve vormen van recreatie en bezoek aan interessante pleisterplaatsen; boeiende historische dorpen en stadjes; innovatieve maakindustrie en diversiteit aan toeleverende diensten;
• • • • • • • • •
vermindering leefbaarheid in veel kleine kernen, onder andere door afname van het voorzieningenniveau; op veel plaatsen matig tot onvoldoende kwaliteit van de dagelijkse woon- en werkomgeving; onvoldoende gedifferentieerde woningvoorraad, met name tekort aan woningen die geschikt zijn voor ouderen en jongeren; onvoldoende ruimtelijke kwaliteit zuidelijke Randzone; congestie rijkswegennet; barrièrewerking hoofdinfrastructuur (rijkswegen, Betuweroute); relatief eenzijdige en traditionele economische structuur; achterblijvende arbeidsparticipatie onder vrouwen; milieuhinderlijke bedrijven in de woonomgeving, met name transportbedrijven; onvoldoende bedrijventerrein voor bedrijven die moeten c.q. willen verplaatsen; in het bijzonder voor bedrijven in de zwaardere milieucategorieën en de transportsector;
52
•
• • • • • •
aanbod bedrijventerrein sluit onvoldoende aan bij de vraag (aanbod is vooral gemengd terrein, terwijl de vraag voor eenderde bestaat uit hoogwaardige locaties); matig ontwikkelde toeristische infrastructuur; op veel plaatsen slecht vormgegeven bebouwingsranden met woningen en bedrijven; onvoldoende beeldkwaliteit van bebouwing in het landelijk gebied; aangetaste belevingswaarde van het groene gebied door hoogbouw aan de zuidwest zijde van de regio; groot tekort aan waterbergend vermogen, vooral in de stedelijke gebieden van de Randzone; sterk achterblijvende ontwikkeling van voorgenomen Ecologische Hoofdstructuur.
• •
•
5.4. Bedreigingen •
•
5.3. Kansen • • • • • • • • • • • •
verbrede agrarische ontwikkeling; kwaliteitsverbetering landschap in geval van vrijkomende agrarische complexen; aanleg nieuwe natuur in uiterwaarden en ecologische verbindingszones in binnendijkse gebieden; combinaties van natuur, water, recreatie en stedelijke ontwikkelingen; versterking van de waterrecreatie met name door verbetering kwaliteit en uitbreiding van jachthavens, passantenvoorzieningen en binnendijkse vaarroutes; inspelen op toenemende belangstelling voor cultuurhistorie; versterking en promotie van toeristisch-recreatief product, inclusief verblijfsmogelijkheden; mogelijkheden voor herstructurering van woon- en werklocaties in het kader van stedelijke vernieuwing; inspelen op het combineren van een grotere vraag naar zorgvoorzieningen en ouderenwoningen; regionale afstemming van ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken; stedelijke vernieuwing in alle kernen, maar met name in de zuidelijke Randzone;
mogelijkheden tot versterking van de Noordrand met combinaties cultuurhistorie en recreatie; opkomende dienstensector met mogelijkheden voor kantoorontwikkeling op goed bereikbare locaties en stationsgebieden, als ook in kleinschalige vorm in woongebieden; instelling streekvereveningsfonds om rood-voor-groenontwikkelingen te stimuleren.
• • • • • • • •
verdere achteruitgang leefbaarheid in kleine kernen, waarbij op termijn ook nietcommerciële voorzieningen dreigen te verdwijnen, zoals scholen en verenigingsleven; achteruitgang commerciële voorzieningen en veroudering van (winkel-)centrumgebieden in kleinere kernen; onvoldoende mogelijkheden voor huisvesting van regiogebonden bevolking en bedrijvigheid door te krappe bebouwingscontouren en door het niet of niet tijdig kunnen ontwikkelen van ruimte binnen de bebouwingscontouren; verschraling Middengebied, zowel ruimtelijk-fysiek als functioneel; achteruitgang kwaliteit landschap en milieu in zuidelijke Randzone en zone Gorinchem-Vianen; otbreken inpassing Betuwelijn en sterke achteruitgang belevingswaarde van het landschap; vrdwijning werkgelegenheid in de kernen door drang tot benutting van voormalige bedrijvenlocaties voor woningbouw; (te) hoge kosten die de voortgang van herstructureringsprojecten kan belemmeren; verslechtering bereikbaarheid door fileproblemen en onvoldoende openbaar vervoer; dreiging van verstoring watersysteem door het onvoldoende aanbrengen van waterbergingsmogelijkheden in of nabij stedelijke uitbreidingsgebieden; achteruitgang van de natuurwaarden;
53
•
5.5.
verdergaande teruggang agrarische sector door toenemende internationale concurrentie en noodzaak tot schaalvergroting.
Regionale kernkwaliteiten
Uit bovenstaande stelt de regio een aantal kernkwaliteiten vast, die bepalend zijn voor het "gezicht" van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. De regio wil deze kernkwaliteiten in de toekomst behouden en zo mogelijk versterken. Zij zijn sturend voor de regionaal ruimtelijke beleidsinzet. Dat betekent dat zij terugkomen in de centrale visie, een grote rol spelen in de afweging van keuzen en een algemeen toetsingskader vormen voor toekomstige beslissingen over nieuwe ruimteclaims. Bovendien komen deze kernkwaliteiten terug in de lokale structuurvisies, waarin gemeenten tonen op welke manier zij hieraan een nadere ruimtelijke invulling geven.
•
•
• • •
Deze kernkwaliteiten zijn: cultuurhistorisch waardevol agrarisch landschap met een open, stil en waterrijk karakter, als essentieel onderdeel van een van de belangrijkste Groene Harteenheden; scherp ruimtelijk contrast tussen woon- en werkmilieus, variërend van "dynamisch halfstedelijk" in de zuidelijke en oostelijke rand van de regio tot "groen landelijk dorps" in het Middengebied en de Noordrand; concentratie van goed ontsloten woon- en werkfuncties in de Zuidrand (ongeveer 70% van de totale regio); rustig en groen woonklimaat in kleine landelijk gelegen kernen, met een hechte sociale structuur en accent op niet-commerciële voorzieningen; aantrekkelijke omgeving, qua landschap, molens en historisch stedenschoon, voor verschillende vormen van recreatie en toerisme.
5.6.
Conclusies richting regiovisie
Samenvattend kunnen de volgende conclusies worden geformuleerd voor het structuurbeeld: • er is een aanhoudende interne dynamiek op het gebied van wonen en werken, die gezien de hoge landschappelijke waarden om een selectieve en geleide ruimtelijke ontwikkeling vraagt; • er ligt een grote opgave voor herstructurering en stedelijke vernieuwing, die gezien de kwaliteit van de huidige gebouwde omgeving extra vraag naar uitbreidingsruimte met zich meebrengt; • een relatief sterke landbouw biedt een gunstig perspectief voor het openhouden, ontwikkelen en beheren van de natuur- en landschapskwaliteiten; • bij het streven naar een veerkrachtiger watersysteem vragen met name de stedelijke gebieden in de zuidelijke Randzone om een compenserende waterbergingsopgave; • er dreigt een algehele verschraling van het Middengebied, zowel qua leefbaarheid, voorzieningen als qua landschap- en natuurwaarden; • de zuidelijke Randzone vertoont een sterke dynamiek onder invloed van het "uitschuiven van de Randstad". Door beperkte ruimte en onvoldoende infrastructuur dreigt deze zone langzamerhand verstopt te raken; • de Noordrandzone lijkt zich goed te handhaven en vertoont tekenen zich te versterken: kansen voor recreatieontwikkeling, pleisterplaatsen, waterrecreatie, wonen in sfeervolle historische dorpen, versterking van winkel- en zorgvoorzieningen, beperkte mogelijkheden voor uitbreiding van lokale bedrijven; • de verstedelijkingsdruk op de zone Gorinchem-Vianen neemt toe. Zonder een doordachte integrale inrichtingsvisie, waarbij groene en rode functies op een juiste manier elkaar versterken, dreigen met name de openheid en de belevingswaarde in dit gebied achteruit te gaan; • er zijn kansen om in verschillende zones van de regio met een gecombineerde water-, natuur-, landschap- en stedelijke ontwikkeling tot een duurzame kwaliteitsimpuls te komen, die leidt tot een integrale verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
6. Regionaal ruimtelijk raamwerk: kader voor kwaliteit Dit hoofdstuk geeft aan de hand van vier lagen de opbouw weer van het duurzaam regionaal ruimtelijk raamwerk. Gebruik is gemaakt van een vier-lagenbenadering: de ondergrond, het groenblauwe raamwerk, de infranetwerken en de kernenprofilering. Iedere laag sluit af met een kaartbeeld waarop de regionale ruimtelijke structuurdragers voor verschillende onderdelen zijn weergegeven. Nieuwe, vooral stedelijke, ontwikkelingen zullen mede moeten worden afgewogen tegen de kwaliteiten van dit raamwerk. Het doel is dus niet om het raamwerk per definitie te vrijwaren van verstedelijking, maar goed afgewogen functieverandering mogelijk te houden, echter zonder de kwaliteit van het raamwerk als geheel aan te tasten.
6.1. De eerste laag: de ondergrond De opbouw van de bodem verklaart voor een belangrijk deel de wijze waarop de regio is ingericht. Want de bodem bepaalde vroeger waar bewoning mogelijk was en waar landbouw en natuur zich het beste konden ontwikkelen. Wonen vond plaats op de hogere, drogere en stevigere delen, fruitteelt en akkerbouw op oeverwallen van de rivieren, veeteelt op de lagere weidegronden en grienden in de laagste delen. De techniek maakt het in beginsel overbodig de bodemgesteldheid nog langer als ordenend principe te hanteren. Toch is het noodzakelijk wél rekening te houden met de natuurlijke ondergrond bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vanuit duurzaamheidsoverwegingen. Vandaar dat in deze visie als eerste laag van het duurzaam regionaal ruimtelijk raamwerk de ondergrond is onderscheiden. Bodemopbouw toont herkenbare ontstaansgeschiedenis De Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden zijn gevormd in een eeuwenlang spel van de rivieren. Dit spel begon meer dan 10.000 jaar geleden gedurende de IJstijden en
55
liep door tot de bedijking in de 13e eeuw. In eerste instantie werden door voorlopers van de Rijn en de Maas grote hoeveelheden grind en zand afgezet in een riviervlakte met vlechtende rivieren en rivierduinen. Zo'n vierduizend jaar geleden werden de rivierafvoeren minder onstuimig en kregen de rivieren een meanderend verloop. West Nederland was in die periode een moeras waar op grote schaal veenvorming plaatsvond. De rivieren en de veenstroompjes traden regelmatig buiten hun oevers, waarbij oeverwallen en stroomruggen zijn gevormd. Bij overstroming met slibrijk rivierwater is klei op het veen afgezet. De ontstaansgeschiedenis van de regio is nog goed herkenbaar in de bodemopbouw (zie kaart archeologische waarden). Langs de rivieren liggen de hoger gelegen zanderige en kleiige oeverwallen, in het oosten zijn de restanten van een oude rivierloop herkenbaar in de bodemopbouw. In het oosten worden hoofdzakelijk klei-op-veen gronden aangetroffen, in het westen veengronden. Op sommige plekken zijn in het landschap donken herkenbaar. Dit zijn oude rivierduinen die boven het veen uitsteken. De hele regio bezit grote aardkundige waarden. Ontwerp van de eerste laag met regionale structuurdragers De hoger gelegen zanderige oeverwallen en de lager gelegen nattere komgronden op een bodem van klein en veen, vormen markante elementen van de ondergrond en komen daarom als regionale structuurdragers in aanmerking voor de eerste laag van het duurzaam ruimtelijk raamwerk. Daarnaast vormen restanten van kreekruggen, veenstroomruggen en linten, wezenlijke onderdelen, mede vanwege de redelijke tot hoge archeologische verwachtingswaarden (zie kaart archeologische waarden).
57
6.2. De tweede laag: het groenblauwe raamwerk Er is voor gekozen om de tweede laag van het duurzaam ruimtelijk raamwerk, het groenblauwe raamwerk, op te bouwen uit regionale elementen van het watersysteem (inclusief het waterbergingstekort binnen stedelijke gebieden), archeologische waarden, de belangrijkste landschapstypen, molenbiotopen, cultuurhistorische bebouwingslinten, natuurgebieden- en -verbindingen, landbouwgebieden, en recreatiegebieden. 6.2.1. Waterhuishouding Het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden hebben een waterstructuurplan opgesteld. Dit plan en het overleg met deze instanties hebben de voornaamste gegevens opgeleverd voor de blauwe elementen van de tweede laag. Waterbeheersing in drie bemalingsgebieden De regio wordt door rivieren omringd en vormt daarmee een zelfstandige hydrologische eenheid. Binnen deze eenheid zijn drie regio’s te onderscheiden: twee in de Alblasserwaard (Nederwaard en Overwaard) en één in de Vijfheerenlanden. Elk bemalingsgebied heeft een eigen waterbeheersingssysteem en boezemsysteem. Dit voert overtollig water af en laat rivierwater in tijdens periodes van watertekort of ten behoeve van doorspoeling. De Lek voorziet een groot deel van de Alblasserwaard van water via de Hoge en de Lage boezem, na inlating bij de Elshoutsluizen-Kinderdijk. De Linge bedient de Vijfheerenlanden en de inlaat via het Merwedekanaal zorgt voor de watertoevoer in het gebied rondom Gorinchem-Arkel. Sterke kwelstromen Met uitzondering van de oeverwallen staat de regio onder invloed van kwel. Langs de rivieren is deze kwel afkomstig uit de Lek, Merwede en de Noord. In de Vijfheerenlanden is deze kwelstroom het sterkst en draagt bij aan een goede grondwaterkwaliteit. In het centrale deel van de Alblasserwaard is de kwel plaatselijk brak tot zout, afkomstig van het zoute, diepe grondwater.
Wisselende waterkwaliteit De kwaliteit van het oppervlaktewater in de regio wordt mede bepaald door de kwaliteit van het ingelaten rivierwater, de kwel en de belasting in het plangebied zelf (veenoxidatie, en verontreiniging vanuit de landbouw, het stedelijk gebied en de riolering/zuivering). Hoewel de laatste jaren de waterkwaliteit in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden sterk is verbeterd, voldoet de regio nog niet overal aan de norm voor biologisch gezond water. Door de ligging binnen het regionale watersysteem is de actuele en potentiële waterkwaliteit in de Vijfheerenlanden hoger dan in de Alblasserwaard. De waterkwaliteit in een aantal natuurgebieden is goed te noemen, zoals in De Donkse Laagten, rondom de Zouweboezem/Achthoven, Bolgerijen/Autena, polder Kortgerecht en Overheicop en nabij de Achterdijk. Die goede kwaliteit geldt ook voor de watergangen de Zouweboezem en de Boezem. Rondom Groot-Ammers, de kernen langs de Graafstroom en de stedelijke gebieden langs de Merwede is de waterkwaliteit slecht. Drooglegging en draagkracht De veen- en veen-op-klei-gronden zijn door het optreden van kwel en hun relatief lage ligging van nature nat. De ontwatering en de drooglegging van de slappe veengronden is beperkt, mede om de bodemdaling als gevolg van oxidatie te beperken. Op de relatief hoger gelegen zandige en kleiige oeverwallen, donken en stroomruggen vindt plaatselijk infiltratie van water plaats. Deze hoger gelegen gronden zijn van nature beter ontwaterd. Door het verschil in ontwatering en draagkracht hebben de oude kernen en linten zich hoofdzakelijk ontwikkeld op de oeverwallen en stroomruggen. Bergingstekort in stedelijk gebied In de stedelijke gebieden is het aandeel aan verharding groot en het aandeel water laag. Daardoor kan regenwater nauwelijks in de bodem dringen of naar het oppervlaktewater afstromen, maar wordt zo snel mogelijk via de riolering afgevoerd. Uit recente berekeningen van de waterbeheerders blijkt dat bij hevige neerslag in de stedelijke gebieden van Alblasserdam-Vinkenpolder, Papendrecht, Sliedrecht, Hardinxveld-Giessendam, Arkel, Gorinchem, Leerdam en Vianen, een waterbergingstekort aanwezig is. Hierdoor ontstaan grote kansen op wateroverlast of problemen in het omringende landelijk gebied.
59
Waterkeringen Waterkeringen (zie figuur waterkeringen) waarborgen de veiligheid van een gebied tegen overstromingen. De stabiliteit en de kerende functie van dijken en kaden dient vanzelfsprekend te prevaleren boven andere belangen. Daarom dient voor activiteiten of ontwikkelingen in, op of nabij waterkeringen (de kern- en beschermingszone) met het Hoogheemraadschap te worden overlegd. Hierbij kunnen aanvullende voorwaarden aan de desbetreffende activiteit of ontwikkeling worden gesteld. Zo moeten de keringsbelangen scherp in de gaten worden gehouden in de volgende situaties: • ontgrondingen nabij een waterkering kunnen een negatieve invloed hebben op de stabiliteit van de kering; daardoor zijn bedoelde ontgrondingen alleen onder voorwaarden toelaatbaar; • (kapitaalintensieve) ontwikkeling nabij waterkeringen kunnen strijdig zijn met groot onderhoud en/of door klimaatveranderingen noodzakelijke dijkverzwaring; • wanneer in een polder met geringe kapitaalsintensieve functies grote financiële investeringen worden gedaan, heeft dat effect op de veiligheidsnorm van een polder (deze wordt strenger). Dit kan leiden tot aanpassing van de keringen teneinde aan de veiligheidsnorm te kunnen voldoen.
• • • • •
Bouwstenen voor het groenblauwe raamwerk vanuit het watersysteem van nature hogere, drogere, goed ontwaterde en draagkrachtige oeverwallen, donken en stroomruggen; van nature lagere, slappe, slecht ontwaterde veen- en klei-op-veengronden; goede waterkwaliteit in een aantal natuurgebieden van redelijk formaat; een slechte waterkwaliteit rondom Groot-Ammers, in de kernen langs de Graafstroom en de steden langs de Merwede; waterbergingstekort in een groot deel van de stedelijke gebieden.
6.2.2. Archeologie Op de donken (zandopduikingen van voor de veenvorming) vond de eerste bewoning in de regio plaats. Zij zijn vele duizenden jaren oud en van grote archeologische waarde. Een bijzondere waarden- en verwachtingsconcentratie bevindt zich in de directe omgeving van Hoogblokland en Hoornaar. Dit uitgebreide complex van donken staat op een voorlopige lijst voor plaatsing op de werelderfgoedlijst van de Unesco.
Later zijn de oeverwallen langs de grote rivieren en de ruggen langs de kleine veenstromen bewoond geraakt. Ook hier zijn vele archeologische vondsten gedaan of worden deze vermoed. De kaart archeologische waarden geeft het complexe patroon weer van de verwachte archeologische waarden. Vanwege voortdurende overstromingen is het gebied niet bewoond geweest in de periode 500-1000 na Chr. Daarna is het oorspronkelijke veenmoeras in een periode van ongeveer 300 jaar planmatig ontgonnen en ontstonden de hoofdlijnen van het huidige landschap. Vrijwel het hele plangebied is aangewezen als Belvedèregebied.
•
Bouwsteen voor het groenblauwe raamwerk vanuit archeologie donken en andere lokale terreinen met hoge tot zeer hoge archeologische waarden.
6.2.3. Cultuurhistorie en landschap Het grootste deel van het landschap van de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is van uitzonderlijke cultuurhistorische betekenis. Belangrijke structuurbepalende elementen van regionale orde zijn daarom opgenomen in het groenblauwe raamwerk. Middeleeuwse landschapspatronen en bebouwingslinten De oeverwallen en stroomruggen vormden de eerste ontginningsbases van het gebied toen het veenmoeras in de Middeleeuwen planmatig werd ontgonnen. Evenwijdig aan deze bases werden tiendwegen, weteringen en kades aangelegd. Loodrecht op deze patronen werd een fijnmazig evenwijdig slotenpatroon gegraven ter ontwatering van het gebied. Dit alles heeft geleid tot een kenmerkende landschapsstructuur waarbij de grootschalige openheid van het landschap van de Alblasserwaard zich vooral in oostwestrichting manifesteert, evenwijdig aan de besloten lintdorpen. Deze langgerekte oost-westgerichte structuur is in sterke mate bepalend geweest voor de ontwikkeling van het bebouwingspatroon. Ook in de Vijfheerenlanden is sprake van een zekere mate van openheid tussen de bebouwingslinten. De maatvoering is echter kleiner en de richting wijkt enigszins af. Smalle bebouwingslinten zijn aanwezig op de ruggen langs oude veenstromen zoals de Alblas en de Giessen. In de loop der eeuwen zijn hier zeer fraaie linten in het landschap ontstaan met monumentale boerderijen, (erf)beplantingen en historische
60
dorpskernen terwijl op veel plaatsen de grote, open groene ruimte direct achter deze linten zichtbaar is.
as in de vorm van de Betuweroute. Het verstedelijkte gebied langs de Merwede wordt nu scherp afgebakend van het open Middengebied door het tracé van deze spoorlijn.
Open landschap met schaalverschillen Het midden van de Alblasserwaard kenmerkt zich door een grote openheid. Deze openheid contrasteert sterk met het aangrenzende stedelijk gebied, dat zich op de kreekrug aan de zuid- en westzijde heeft ontwikkeld. Er bestaat ook een verschil van bebouwing en beplanting met het kleinschalige gebied van de kreekruggen aan de noordzijde. Vooral gezien vanuit het westelijk deel van de centrale open ruimte van de Alblasserwaard dringt de stad duidelijk op door de goede zichtbaarheid van schoorstenen, fabrieksgebouwen, flats en hoogspanningsleidingen. Hier is de kwetsbaarheid van het Middengebied van de Alblasserwaard het meest voelbaar. Want het open groene gebied verliest aan groene belevingswaarde, wanneer de stad zo nadrukkelijk aanwezig is in beeld en geluid.
Met uitzondering van de zuidrand langs de Beneden-Merwede, is de regio gevrijwaard gebleven van grootschalige infrastructuur en verstedelijking. Ook de ruilverkavelingen hebben in deze regio relatief weinig cultuurhistorische schade toegebracht. Verder zijn er verspreid over het gebied vele historisch waardevolle elementen aanwezig zoals molens, oude erven, kerken en eendenkooien. Daarnaast vormen historische vestingsteden als Gorinchem onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
• •
De Vijfheerenlanden verschilt van de Alblasserwaard door het meer kleinschalige karakter en het geringere onderscheid tussen oeverwallen en open ruimten. De oeverwallen van de Vijfheerenlanden zijn daarentegen weer iets grootschaliger dan die van de Alblasserwaard, vanwege de beplantingscomplexen als grienden, boselementen en de fruitteelt. Verstedelijking op de oeverwal van de Merwede De sterkste verstedelijking in de regio heeft plaatsgevonden op de brede oeverwal langs de Merwede. Deze is in de loop van de tijd vrijwel geheel volgebouwd met woningen en bedrijven. Hierdoor is de beleefbaarheid vanaf de oevers van het kenmerkende weidse Hollandse rivierenlandschap − waarvan overigens de scheepswerven wel deel uitmaken − vrijwel helemaal verloren gegaan. Aanvankelijk was de transportfunctie van de rivier een belangrijke aanleiding voor de ontwikkeling van bedrijvigheid en verstedelijking, later werd deze rol overgenomen door de spoorlijn en vooral de A15, evenwijdig aan de rivier. De ligging van deze transportassen vormde weer de aanleiding voor de situering van een nieuwe transport-
• • • •
Bouwstenen voor het groenblauwe raamwerk vanuit cultuurhistorie en landschap oeverwallen met stedelijke verdichting (west en zuidzijde) en kleinschalig landschap door bebouwing en beplanting (noordzijde); zeer open Middengebied van de Alblasserwaard met kenmerkende verkaveling en slotenpatroon haaks op de ontginningsbases langs veenstromen; open gebieden tussen de ontginningsbases van de Vijfheerenlanden; patroon van oost-westgerichte bebouwingslinten en beplanting; patroon van minder opvallende tiendwegen, kades en weteringen; lokale waarden als vestingsteden, beschermde stadsgezichten, molens met molenbiotopen, eendenkooien en oude erven.
6.2.4. Natuur en ecologie In de regio is een drietal natuurgebieden aanwezig van internationale betekenis. Het betreft de Zouweboezem, de Boezems van Kinderdijk en de Donkse Laagten. Ze zijn allen begrensd als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Daarnaast zijn met name in de Vijfheerenlanden nog enkele kleinere natuurgebieden aanwezig. Naast het relatief geringe areaal beschermd natuurgebied is er een omvangrijk agrarisch gebied met ecologische betekenis vanwege de aanwezigheid van hoge dichtheden aan broedende weidevogels. Buiten het broedseizoen zijn in de regio grote aantallen doortrekkers en overwinteraars aanwezig (ganzen, zwanen, eenden, steltlopers). Bijzonder is verder de hoge concentratie aan bijzondere amfibieënsoorten overal in het gebied, maar vooral op de oeverwallen langs de Lek. Het gaat hier om soorten die worden vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en
61
daardoor extra beschermd worden in de Flora- en faunawet. Verder zijn verspreid over de regio waardevolle sloot- en oevervegetaties aanwezig. Op veel agrarische bedrijven wordt een actieve bijdrage geleverd aan behoud en herstel van natuurwaarden door middel van weidevogelbescherming en natuurvriendelijk sloot(kant)beheer. Langs de Merwede liggen buitendijks enkele waardevolle moeraszones. Nabij BovenHardinxveld wordt de natuurfunctie langs de rivier versterkt en gecombineerd met extra ruimte voor waterberging. Hier ligt het enige natuurgebied van formaat in de zuidrand: Dordtsche Avelingen. Verspreid over de regio is een netwerk van ecologische verbindingszones gepland, veelal gekoppeld aan de bredere watergangen. Met name de zware infrastructuur en verstedelijking langs de zuidrand vormen barrières in de ecologische relatie tussen de rivier en de noordelijk gelegen polders.
• • •
Bouwstenen voor het groenblauwe raamwerk vanuit natuur en ecologie kerngebieden en verbindingszones Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS); goede weidevogelgebieden buiten de PEHS; leefgebieden extra beschermde amfibieën (Habitat-IV-soorten) buiten de PEHS, verspreid in de hele regio.
6.2.5. Landbouw De landbouw speelt een economische en beeldbepalende rol in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden en vormt de belangrijkste drager van het karakteristieke landschap. De bodemkundige en hydrologische verschillen tussen de oeverwallen en het centrale veenweidegebied worden landschappelijk zichtbaar door de wijze waarop het agrarisch grondgebruik op deze verschillen inspeelt: fruitteelt op de oeverwallen, rundveehouderij elders. In de Vijfheerenlanden komt fruitteelt meer verspreid voor en beperkt zich niet tot de oeverwallen.
• •
Bouwstenen voor het groenblauwe raamwerk vanuit landbouw oeverwallen van de Alblasserwaard met meer intensieve teelten; veenweidegebied Alblasserwaard met grondgebonden veeteelt;
•
Vijfheerenlanden met een afwisseling van grondgebonden veeteelt en meer intensieve teelten.
6.2.6. Recreatie- en bosgebieden Het centrale open gebied van de Alblasserwaard is van grote recreatieve betekenis voor de aangrenzende stedelijke gebieden. Het landschappelijk aantrekkelijke agrarische gebied leent zich uitstekend voor recreatief medegebruik in de vorm van wandelen, fietsen, kanoën, paardrijden, schaatsen etc. Ook de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten dragen bij aan de recreatieve aantrekkelijkheid. In de regio is een netwerk van recreatieve routes aanwezig met daarin knooppunten voor verhuur van fietsen en kano's, maneges en horecavoorzieningen. Dicht bij de stedelijke randzone hebben enkel knooppunten zich tot opvanggebieden ontwikkeld met bezoekerscentra. Een toenemend aantal agrarische bedrijven ontwikkelt bovendien recreatieve neventakken. Van belang voor de samenhang van de routestructuren van andere regio's zijn de veerponten. Afschermende recreatiebossen In het westelijk deel van de Alblasserwaard rondom Oud-Alblas zijn in het kader van de ruilverkaveling verschillende boselementen gerealiseerd, onder andere Alblasserbos-oost en -west. Deze dragen bij aan de afscherming van de stedelijke invloed van de zuidrand van de regio naar het open groene Middengebied van de Alblasserwaard. Tevens vervullen deze bossen een recreatieve opvangfunctie voor de stedelijke gebieden van Alblasserdam en Papendrecht. Ten oosten van de regio is in ruilverkavelingverband het Lingebos gerealiseerd, dat eveneens de functie van recreatief opvanggebied vervult. Aandachtspunten voor de recreatie- en bosgebieden vormen de barrièrewerking en geluidhinder van de infrastructuur, met name de A15 en de Betuweroute.
• •
Bouwstenen voor het groenblauwe raamwerk vanuit recreatie recreatieve routes; boselementen (recreatieve opvanggebieden).
63
6.2.7. Ontwerp tweede laag: groenblauwe raamwerk Op bijgaande kaart "Groenblauwe raamwerk" zijn alleen de hiervoor omschreven bouwstenen verwerkt, die op regionaal niveau structuurbepalend zijn. Buiten de steden en kernen is voor het hele gebied (lichtgroen) aangegeven dat het om een waardevol cultuurlandschap gaat, waar verspreid zowel archeologische waarden als belangrijke natuurwaarden aanwezig kunnen zijn. Het patroon van deze natuurwaarden is zodanig fijnmazig, dat deze niet op regionaal niveau aangegeven kunnen worden of onderzocht zijn. Bij nadere uitwerking van ontwikkelingen op welk gebied dan ook (rood of groen) zal nader onderzocht moeten worden: • of de cultuurhistorische waarden van bijvoorbeeld het slotenpatroon niet in het geding zijn; • of er nader (veld)onderzoek nodig is naar archeologische waarden (zie provinciale archeologische waardenkaart); • of er (veld)onderzoek nodig is in verband met de grote kans op extra beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet. Eveneens is voor de regio de landschappelijke verschijningsvorm in beeld gebracht: grootschalige open ruimten in het centrale deel van de Alblasserwaard en kleinschaliger open ruimten in de Vijfheerenlanden, terwijl de oeverwallen een meer besloten karakter hebben. Bij het accommoderen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang de landschappelijke variatie te behouden en zo mogelijk te versterken. In kleinere (groene) vakken zijn de natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden aangegeven. Bruin omcirkeld zijn de gebieden waar veel donken voorkomen, vanwege de zeer hoge archeologische waarden: hier zullen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn die de waarde van deze gebieden aantasten. Over het hele gebied strekt zich een (blauw) netwerk uit van hoofdelementen van het watersysteem, bestaande uit rivieren en boezemwateren, de voorgenomen ecologische verbindingen van de PEHS (groen) en de belangrijkste cultuurhistorisch waardevolle linten (bruin). Bij toetsing van nieuwe ontwikkelingen aan het groenblauwe netwerk zijn vooral van belang de samenhang van de blauwe netwerken, de uitvoering van de PEHS en het behoud van het karakter van de linten.
Met behulp van volle badkuipen is weergegeven waar de problematiek van het gebrek aan waterberging het sterkst speelt: in de stedelijke gebieden langs de zuidrand. Ten behoeve van een duurzaam watersysteem, zal hiervoor op regionaal niveau een oplossing nodig zijn. Molens geven de locatie van molenbiotopen aan, die beperkingen met zich meebrengen voor hogere bouwwerken.
65
6.3. De derde laag: de infranetwerken Sterk sturend voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn de aanwezigheid en het functioneren van infrastructurele netwerken. Op kruispunten ontstaan vaak centra van sociale en economische activiteiten en is het vervoer van personen en goederen van deze infrastructuur afhankelijk. Daarnaast is er nog de technische infrastructuur zoals buisleidingen en straalpaden, die voornamelijk zorgt voor de distributie van nutsvoorzieningen. Naar verwachting neemt in de toekomst de invloed van digitale en onzichtbare communicatienetwerken sterk toe. Locaties waar deze infrastructuur optimaal is, trekken bedrijven aan die daar voordeel van hebben. Naast een concentratietendens gaat hiervan een sterke spreidingsimpuls uit voor sociaal-economische activiteiten. Vooral kantoorwerk kan in principe op iedere plek in de wereld worden uitgevoerd. Het bedrijfskantoor wordt daardoor meer een ontmoetingsplaats en kenniscentrum. Het werk zal voor een deel steeds meer thuis of onderweg kunnen plaatsvinden. Het infrastructurele netwerk van spoor-, vaar- en autowegen is als laag in het landschap van de regio dominant aanwezig. Met de aanleg van de Betuweroute zal langs de A15 een zware oost-westgerichte infrastructurele bundel ontstaan. Autosnelwegen (stroomwegen) De A15 heeft door zijn achterlandverbinding tussen mainport Rotterdam en knooppunt Arnhem/Nijmegen/Duitsland een nationale en internationale functie. Daarnaast heeft deze snelweg met zijn zevental aansluitingen in het plangebied, een regionale ontsluitings- en verbindingsfunctie. Langs de A15 heeft de grootste verstedelijking van de gehele regio plaatsgevonden (“zuidrand”-ontwikkeling). De noord-zuidlopende autosnelweg A27 vormt de hoofdverbinding richting Utrecht in het noorden en richting Breda in het zuiden. Gorinchem vormt een belangrijk knooppunt in het gebied, met de kruising A27-A15 en de aansluiting van de provinciale weg N216 op het rijkswegennet. Op de A27 tussen Gorinchem en Vianen zijn twee aansluitingen aanwezig (Lexmond en Noordeloos). Langs dit wegvak heeft slechts in beperkte mate verstedelijking plaatsgevonden. De oostelijk gelegen A2 (autosnelweg Amsterdam-Maastricht) heeft één aansluiting binnen het plangebied bij Zijderveld (Everdingen), welke een belangrijke externe ontsluitende functie vervult voor de noordoostkant van de regio.
Regionale wegen (gebiedsontsluitingswegen) De noord-zuidgerichte N216 is een belangrijke regionale verbinding tussen de zuidelijke Randzone, het Middengebied en de Noordrand van de Alblasserwaard. De weg geeft tevens een verbinding met de Krimpenerwaard en Lopikerwaard via het veer Gelkenes-Schoonhoven. Belangrijk voor de ontsluiting van de kernen in Middengebied en Noordrand is de oostwestgerichte N214 met aanluitingen op het rijkswegennet bij Noordeloos (A27) en Papendrecht (A15). Aan de oostkant van het plangebied maken de noord-zuidlopende N484 en de vanuit Leerdam naar het oosten lopende N327 als gebiedsontsluitende wegen onderdeel uit van het infranetwerk. De N484 verzorgt de aansluiting van Leerdam op de A2 in noordelijke richting en op de A15. De N327 geeft verbinding met de A2 in zuidelijke richting. Spoorwegen De spoorwegverbinding tussen Dordrecht en Geldermalsen is grotendeels enkelsporig en heeft binnen de regio stations in Sliedrecht, Hardinxveld, Gorinchem, Arkel en Leerdam. Ombouw van deze verbinding tot een light-trainverbinding wordt nagestreefd.
67
De Betuweroute is in uitvoering. Deze spoorlijn is zeker ruimtelijk relevant als structuurbepalend element, maar regionaal-economisch niet van belang. Er zijn geen halteplaatsen, waardoor de regio alleen de effecten op landschap, recreatie en milieu ondervindt. Waterwegen Het plangebied wordt aan de noord-, zuid-, en westzijde begrensd door waterwegen die een belangrijke functie hebben voor de beroepsvaart en deels ook voor de recreatievaart: de Lek, de Beneden- en Boven Merwede en de Noord. Andere structuurbepalende waterwegen in het plangebied met deze functies zijn: het Merwedekanaal, het Kanaal van Steenenhoek en de Linge. Genoemde waterwegen vormen dan ook onderdeel van de infrastructurele netwerklaag. Fietsnetwerk De regio beschikt over een redelijk compleet fietsnetwerk. Knelpunt is de barrière door de A15 en de Betuweroute tussen de Zuidrand en de rest van de Alblasserwaard. De belangrijkste bestaande (recreatieve) routes voor langzaam verkeer zijn op de kaart met infranetwerken aangegeven. Ontwerp derde laag: infranetwerken De genoemde spoor-, weg-, en waterwegen, de aansluitingen op snelwegen en haltes van openbaar vervoer, alsmede de belangrijkste recreatieve verbindingen en veerdiensten, zijn op bijgaande infranetwerkenkaart weergegeven. De onzichtbare communicatienetwerken zijn met een schematische aanduiding eveneens op de kaart gezet. De technische infrastructuur is weergegeven in hoofdstuk 8. Met name de infrabundel rond de A15 en de A27 vormen de ruimtelijk en functioneel meest markante elementen in de netwerkenlaag. Naar verwachting blijven zij in de toekomst een sterke structuurdrager voor het duurzaam ruimtelijk raamwerk en de ontwikkeling van sociaal-economische activiteiten.
6.4. De vierde laag: de kernenprofilering Als vierde laag in het landschap van de regio is te onderscheiden het gehele patroon van kernen. Het huidige kernenpatroon in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden verwijst sterk naar de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Het kan daarom als een sterke structuurdrager voor het duurzaam regionaal ruimtelijk raamwerk worden opgevat en is richtingsgevend voor het inpassen van nieuwe sociaal-economische activiteiten. In deze structuurvisie is voor het kernenpatroon een nadere profilering ontworpen op basis van schaal, sociaal-economische oriëntatie en rol op het gebied van wonen, werken, voorzieningen, zorg, cultuur en onderwijs. Een juiste kernenprofilering bevordert een goede integratie/synergie tussen schaal, infrastructuur, voorzieningen/zorg, sociaal-economische en ruimtelijke structuur. Daarnaast vormt de profilering een belangrijk aanknopingspunt voor het benutten van ruimtelijke mogelijkheden binnen de streekplancontouren en de voorgestane ontwikkelingsmogelijkheden op de langere termijn. De positie van een kern binnen deze profilering dient daarom zwaar mee te wegen in de gevraagde onderbouwing door de provincie bij het benutten van de contourruimte ("witte gebieden") of het selectief verruimen van de contouren. Hier is gekozen voor een profilering van primaire knooppunten, secundaire knooppunten, verzorgingskernen en kleine woonkernen. Zie de kaart kernenprofilering. Deze profilering is ook terug te vinden op de strategische visiekaart op pagina 14. Knooppunten De primaire knooppunten sluiten aan bij de voormalige A-kernen. Zij hebben een regionale functie met een sterke sociaal-economische aanhechting aan de Deltametropool en gebieden daarbuiten, zoals Rivierenland en Brabant. Binnen de uitgangspunten van het Groene Hart is daar ruimte voor het uitbuiten van de eigen potenties. Zij vervullen een belangrijke regionale rol op het gebied van werkgelegenheid, voorzieningen, zorg, cultuur en onderwijs.
69
Door een extra accent op intensief ruimtegebruik ontstaat een meer stedelijk karakter met veel gevarieerde leefstijlen. Gorinchem behoort daartoe en zal dan ook de ruimte moeten krijgen zich als zodanig verder te ontwikkelen. Daarnaast zijn er secundaire knooppunten. Zij laten eveneens een stevige sociaaleconomische aanhechting aan een groter stedelijk netwerk zien, maar verschillen qua schaal en karakter van de primaire knooppunten. Zij stijgen wel duidelijk uit boven het dorpse karakter van de overige kernen. Hun (sub-)regionale functie is vooral aanvullend op het gebied van werkgelegenheid en voorzieningen. Door selectieve intensivering krijgen bepaalde gebieden in deze knooppunten een halfstedelijk karakter. In de regio zijn Leerdam en Hardinxveld-Giessendam secundaire knooppunten, die een op aard en schaal toegesneden ruimtelijke ontwikkeling vergen. Verzorgingskernen en kleine woonkernen Naast de knooppunten onderscheidt de profilering nog twee soorten kleinere kernen: Verzorgingskernen, waar winkel- en zorgvoorzieningen in redelijke mate aanwezig zijn en voor de langere termijn goede perspectieven hebben voor vernieuwing en versterking. In deze kernen is nog uitbreidingsruimte mogelijk tot de huidige streekplancontour en is ook na het benutten hiervan een beperkte groei functioneel gewenst en ruimtelijk mogelijk. Dit zijn tevens de kernen waar educatieve voorzieningen en vrijetijdsvoorzieningen ruimer bemeten zijn en samen zorgen voor een leefbaar platteland. Kleine woonkernen, waar weinig tot nauwelijks winkelvoorzieningen en zorgvoorzieningen aanwezig zijn. Deze kernen zijn dusdanig kleinschalig of gelegen nabij grotere bevolkingsconcentraties, dat versterking of terugkeer van winkelvoorzieningen en de bouw van nieuwe zorgvoorzieningen niet realistisch is. Ruimtelijke groei kan daarom het beste plaatsvinden in grotere kernen, waardoor de bijdrage aan de instandhouding van de voorzieningen aldaar groter is. Deze kernen blijven binnen de huidige ruimtelijke grenzen en leggen zich toe op kwaliteitsverbetering van de woonomgeving door selectieve inbreiding en herstructurering. Hierdoor wordt er wel naar gestreefd belangrijke basisvoorzieningen voor de leefbaarheid te behouden, zoals de aanwezigheid van een basisschool, sportaccommodaties en faciliteiten voor het overige verenigingsleven.
Ontwerp vierde laag: de kernenprofilering Op de kaart "Kernenprofilering" is de vierde laag aangegeven, waarbij met name de knooppunten en in mindere mate de verzorgingskernen functioneren als regionale structuurdragers voor nieuwe duurzame ruimtelijke ontwikkelingen.
6.5. Ontwerp regionaal ruimtelijk raamwerk De vier onderscheiden lagen ondergrond, groenblauwe raamwerk, infranetwerken en kernprofilering vormen samen de structuurdragers van het duurzaam ruimtelijk raamwerk voor de regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Dit is in feite het "casco" om de ruimtelijke kwaliteit te vergroten en dynamische ruimtevragers als wonen, werken en water in te passen. In dit raamwerk is duidelijk de ruimtelijke hoofdstructuur herkenbaar van rivieren, uiterwaarden, oeverwallen en weidegebieden, die door hun bodemgesteldheid, occupatiepatroon en infrastructuur een eigen identiteit hebben en eigen potenties voor vernieuwing. Zie kaart Regionaal ruimtelijk raamwerk.
70
7. Ontwikkelingsperspectieven: landelijke en stedelijke functies in beweging Dit hoofdstuk toont de verwachte ontwikkelingen en programma's op hoofdlijnen vanuit de belangrijkste regionale thema's, die ruimtelijk worden vertaald in de structuurvisie. De thema's met een regionale ruimteclaim zijn achtereenvolgens water, natuur, landschap, landbouw, vrije tijd, bevolking, wonen, zorg, werken, voorzieningen en verkeer en vervoer. Bij deze ruimtelijke vertaling in de lange termijnvisie en het ontwikkelingsbeeld tot 2015 vindt een toetsing plaats aan het duurzaam ruimtelijk raamwerk en de afzonderlijke lagen waaruit dat is opgebouwd, zoals in het vorige hoofdstuk omschreven. Zonder bijzondere strijdigheden zijn deze programma’s direct terug te vinden in de visie. In hoofdstuk 9 staan de belangrijkste onderwerpen die een expliciete ruimtelijke afweging vergen.
7.1. Wateropgaven Ruimte voor water bij nieuwe ontwikkelingen Naast aandacht voor duurzaam stedelijk waterbeheer in het algemeen, is het bij stedelijke uitbreidingen en herstructureringsplannen van enige omvang noodzakelijk, dat binnen het plangebied voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Dat kan door het watersysteem op deze locaties zodanig te ontwerpen, dat ook bij extreme neerslag het water kan worden opgevangen en verwerkt zonder dat er wateroverlast of afwenteling optreedt. Daarnaast is het zaak bij de inrichting rekening te houden met de eisen ten aanzien van waterkwaliteit, zoals het voorkomen van doodlopende watergangen, voldoende waterdiepte en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Ruimte voor water in bestaand stedelijk gebied Uit berekening van de waterbeheerders blijkt dat in de stedelijke gebieden langs de Merwede, in Leerdam, Meerkerk en Ameide, gezien de verwachte klimaatveranderin-
71
gen, onvoldoende berging aanwezig is. Dit kan wateroverlast in het stedelijk gebied zelf of in het omliggende agrarisch gebied veroorzaken. Extra waterberging voor stedelijke gebieden met een bestaand watertekort, is het meest effectief als de berging wordt gerealiseerd op de plek waar de neerslag valt. Dat betekent dat eerst gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor extra waterberging binnen bestaand stedelijk gebied, voordat elders extra (compenserende) waterberging wordt gerealiseerd. Bij aanpassing van het watersysteem in bestaand stedelijk gebied is het van belang tevens maatregelen te nemen ten behoeve van de waterkwaliteit. Ruimte voor water in stadsranden gecombineerd met groene functies Door een fysiek gebrek aan ruimte in bestaand stedelijk gebied zal het daar bestaande bergingstekort niet volledig kunnen worden opgelost in de stedelijke gebieden zelf. Vanuit een goede waterhuishouding gezien, is het daarom aan te bevelen, waar mogelijk en nuttig de bestaande en de te realiseren recreatie/groengebieden in de Zuidrand te benutten voor extra waterberging voor het stedelijk gebied. Ruimte voor zuivering ten behoeve van stedelijk gebied Ondanks de grote inspanningen ten aanzien van de waterkwaliteit zijn voor de stedelijke gebieden in de Randzone aanvullende maatregelen nodig om de waterkwaliteit te kunnen waarborgen. Dat kan door gebieden in de toekomst door te spoelen met water afkomstig uit het Merwedekanaal (Gorinchem), de Giessen en de Alblas (Drechtsteden), tegelijk met de verbetering van de interne circulatie binnen de stedelijke gebieden. De te nemen maatregelen kunnen het beste verder worden uitgewerkt in stedelijke waterplannen. Uitgangspunt zou moeten zijn, dat waar mogelijk en nuttig de te realiseren recreatie/groengebieden in de Zuidrand worden benut voor natuurlijke zuivering (bijvoorbeeld rietfilters in combinatie met een lange aanvoerweg) van doorspoelwater.
73
Ruimte voor natte en droge functies Op basis van gegevens uit de lagenbenadering kan in het plangebied onderscheid gemaakt worden tussen: • van nature hogere, drogere, goed ontwaterde en draagkrachtigere oeverwallen, donken en stroomruggen; • van nature lagere, slappe, slecht ontwaterde laag gelegen gebieden (veen en klei-op-veengronden). Als bijdrage aan een duurzaam watersysteem is het van belang de natte functies (zoals natuur en weidebouw) zoveel mogelijk op de natte gronden te situeren en droge functies (zoals wonen en bedrijventerreinen) op de meer droge gronden. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn de komgronden niet zo geschikt voor stedelijk uitbreidingen, vanwege de relatief grote investeringen voor de bevordering van een duurzaam watersysteem. Wanneer vanuit sociaal-economische overwegingen toch wordt besloten om te bouwen op komgronden, dan moet rekening worden gehouden met aanvullende maatregelen ten aanzien van het watersysteem. Hierbij kan gedacht worden aan een groot aandeel oppervlaktewater en kruipruimteloos bouwen. Ruimte voor een goede waterkwaliteit Via verschillende sporen wordt in de regio gewerkt aan de verbetering van de waterkwaliteit om aan de vastgestelde waterkwaliteitsdoelstellingen te voldoen. In eerste instantie worden maatregelen genomen om verontreiniging te voorkomen, zoals het aansluiten van woningen op de riolering. Daarnaast wordt er ook gezocht naar andere mogelijkheden om de waterkwaliteit te verbeteren waar dat nodig is. In het kader van stedelijke waterplannen worden verschillende maatregelen genomen, zoals het beluchten van oppervlaktewater, het verbinden van kopsloten, het optimaliseren van de waterstromingen, het plaatsen van voorzieningen in het rioleringssysteem, het verruimen van duikers en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Met name in de stedelijke gebieden langs de Merwede zijn bovenstaande maatregelen niet afdoende. Aanvullend is voor dit gebied aan te bevelen de stedelijke watersystemen zo aan te passen, dat ze doorgespoeld kunnen worden met water uit de boezem en/of de rivier. Dit inlaatwater zal in principe eerst gezuiverd moeten worden met behulp van een natuurlijke zuivering voordat het geschikt is. Bij de ruimtelijke inpassing
van de natuurlijke zuivering wordt zo veel mogelijk gestreefd naar meervoudig ruimtegebruik. Primaire waterkering De aanwezigheid van waterkeringen stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Stedelijke ontwikkelingen in de invloedszone van waterkeringen (kern- en beschermingszones) zijn uitsluitend mogelijk onder voorwaarde dat de kerende functie niet in het geding komt mogelijk. Versterking van cultuurhistorische, natuur- en recreatieve waarden zijn in veel gevallen goed te combineren met de waterkerende functie. Voor alle ontwikkelingen in de invloedszone van waterkeringen dient overleg met het Hoogheemraadschap plaats te vinden. Samengevat luidt de inzet voor het ruimtelijk beleid: • bij stedelijke uitbreidingen en herstructureringsplannen voldoende waterberging creëren en bij de inrichting rekening houden met de eisen ten aanzien van waterkwaliteit; • bij het realiseren van extra waterberging voor stedelijke gebieden met watertekorten − onder andere stedelijk gebied langs Merwede, Leerdam, Ameide, Meerkerk − eerst zoeken naar mogelijkheden binnen stedelijk gebied; als dat onvoldoende oplevert, zal worden gezocht in de randen, bijvoorkeur binnen bestaande peilgebieden; • waar mogelijk en nuttig bestaande en te realiseren recreatie/groengebieden in de Zuidrand benutten voor extra waterberging en voor waterzuivering: doorspoelen van stedelijk gebied met natuurlijk voorgezuiverd water; • waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen.
7.2. Natuuropgaven Impuls voor ruim 800 ha nieuwe natuur De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur komt onvoldoende van de grond. Om de natuurontwikkeling een nieuwe impuls te geven, heeft de provincie in juni 2003 een ontwerp natuurgebiedplan voor de regio opgesteld (zie kaart Concept natuurgebiedplan). Het doel is om in 26 deelgebieden in totaal 813 ha nieuwe natuur te ontwikkelen.
74
Op basis van dit plan kan de regio van diverse meerjarige subsidieregelingen gebruik maken voor inrichting en beheer van natuur, recreatie en landschap. Het natuurgebiedplan neemt de bestaande 251 ha over die al begrensd was in het kader van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Rbon). Daarnaast zijn 117 "omvormingshectares" vastgesteld in de Vijfheerenlanden. Deze gronden zijn eigendom van Stichting Het Zuid-Hollands Landschap en behoeven extra inrichtingsmaatregelen om aan de natuurdoelstelling te voldoen. Het (ontwerp) natuurgebiedplan begrenst tevens een aantal nieuwe gebieden ter grootte van 445 ha. Dit zijn in de uiterwaarden de gebieden Binnen Nes, Bolswaard, polder Kersbergscheen Achthovense Waard. Voorts de binnendijkse polders Elzenweg, Hooge Boezem en Polder Blokweer. Tenslotte de vijf ecologische verbindingszones Achterwaterschap West en Oost, Ammersche Boezem, Dwarsgang en Langerakse Kade. Binnen deze gebieden worden de doelstellingen uitgewerkt van het Convenant Alblasserwaard/Vijfheerenlanden ten aanzien van te realiseren bloemrijk grasland (175 ha), nat schraalgrasland (70 ha) en weidevogelbroedputten (50 ha). Voor alle deelgebieden zijn nu concrete natuurdoelen vastgesteld. Het is aan de eigenaar/beheerders om met behulp van subsidiepakketten tot uitvoering hiervan te komen. In het Convenant zijn veel afspraken gemaakt over de aanleg van nieuwe natuur. Omdat in de praktijk blijkt dat de aantallen bij lange na niet gehaald worden, verdient het aanbeveling eerst de bestaande afspraken uit het convenant A&V uit te voeren, alvorens over nieuwe claims te spreken. Daarbij is het van belang de energie vooral te steken in de kwaliteit van de nieuwe natuur en functiecombinaties. Een kans voor combinaties met recreatie met behoud van de gebiedseigen flora en fauna in de uiterwaarden is bijvoorbeeld de aanleg van een fietspad langs de Lekuiterwaarden. Samengevat luidt de inzet voor het ruimtelijk beleid: • een krachtig en gericht planologisch beleid en aankoopbeleid voeren voor de erealisering van de PEHS en de overige natuurgebieden in de uiterwaarden en binnendijkse polders, zoals aangegeven in het Natuurgebiedsplan Alblasserwaard/Vijfheerenlanden;
• •
• •
daarbij vooral inzetten op de kwaliteit van de inrichting in plaats van de realisering van zoveel mogelijk hectares; het totaal ruimtebeslag voor nieuwe ecologische verbindingszones zo beperkt mogelijk houden, ter voorkoming van onnodige aanslagen op het grondgebruik voor de landbouw; vertrekpunt is een normale economische bedrijfsvoering. Groene subsidies zijn aanvullend op de normale bedrijfsvoering; meer combinaties proberen te maken met (agrarische) natuur, recreatie en water, met het oog op een grotere beleefbaarheid van de betrokken gebieden; vanuit de regio trachten voor eigenaar/beheerders een geschikt uitvoeringsinstrumentarium te waarborgen, waaronder de mogelijkheid tot het sluiten van langlopende contracten en voldoende financiële middelen voor de inrichting en het beheer van de beoogde natuurgebieden.
7.3. Landschapsopgaven Ontwikkelingen Op het landschapsbeeld zijn verschillende ontwikkelingen van invloed. Van buiten de regio en vanaf de zuidrand zijn dat vooral: • stedelijke ontwikkelingen met hoge gebouwen en hoogspanningsmasten, die visueel ver het centrale open gebied binnendringen; • totstandkoming van de Betuweroute als zware en landschappelijk harde infrastructuurlijn; • intensivering van het stedelijk ruimtegebruik, waardoor de druk groter wordt bepaalde economisch minder sterke functies naar het landelijk gebied te verplaatsen, zoals zuiveringsinstallaties, sportaccommodaties en dergelijke. Binnen het gebied zelf zijn dat vooral ontwikkelingen in de landbouw, maar ook stedelijke ontwikkelingen bij de kernen: • terugloop van de fruitteelt; deze doet het kenmerkende en besloten karakter van de oeverwallen afnemen; • toename van maïsteelt ten behoeve van de mineralenhuishouding binnen de agrarische bedrijven;
75
beëindiging van agrarische bedrijven; dit kan andere functies aantrekken met activiteiten rond de voormalige agrarische bebouwing die afbreuk doen aan het landschap; realisering van nieuwe agrarische schuren; dit kan het kenmerkende karakter van de agrarische bedrijven aantasten; de situering kan doorzichten vanuit de linten naar het open landschap doen afnemen; uitbreidingen van kernen en bedrijventerreinen; deze kunnen het groene karakter van de omgeving aantasten.
Behoud kleinschalige openheid Vijfheerenlanden In dit uitgestrekte agrarische gebied gaat de fruitteelt achteruit. Ook hier is het gewenst een zekere verdichting met groene elementen te handhaven. Omschakeling naar sierteelt behoort in beginsel tot de mogelijkheden. Wellicht is bosbouw ook een zekere optie in aansluiting op de verschillende boselementen. De ontwikkeling van landgoederen past niet in dit gebied, aangezien het landschap hierdoor versnipperd kan raken. Bovendien is er geen duidelijk structurerend element als de oeverwal van de Lek aanwezig, zoals in de Alblasserwaard.
Opgaven Behoud en versterking openheid en groene karakter centrale Middengebied Ten einde de groene (recreatieve) beleefbaarheid van het Middengebied in stand te houden is het van belang dat de stedelijke invloed langs de zuidrand niet sterker wordt. Maatregelen kunnen zijn: • het versterken van het landschap langs de Betuweroute met kenmerkende beplantingselementen zoals rijen knotbomen en kleine boselementen; • het niet realiseren van windturbines langs de Betuweroute. Daarnaast is voor de beleefbaarheid van belang: • het zorgvuldig inpassen met groene elementen van kleinschalige ontwikkelingen in het centrale open gebied; • het groene karakter versterken door op de enkele locaties met kassen de regeling Ruimte-voor-Ruimte toe te passen en beperkte woningbouw mogelijk te maken op de verlaten glastuinbouwlocaties; • maïsteelt zeer beperkt houden.
Behoud en versterking cultuurhistorische lijnen van het landschap Het raamwerk van bebouwingslinten, kades, weteringen en tiendwegen is van grote historische waarde en vormt de structuurdrager van het karakteristieke veenweidelandschap. Functieveranderingen dienen derhalve binnen dit raamwerk ingepast te worden, zo mogelijk met versterking van de herkenbaarheid van deze lijnen. Ook dienen de doorzichten vanuit de bebouwingslinten naar het omringende landschap behouden te blijven.
•
•
•
Behoud besloten karakter van oeverwallen In plaats van fruitteelt levert sierteelt ook een groene landschappelijke verdichting op. Het is denkbaar op de oeverwallen voor deze ontwikkeling ruimte te bieden. Het is daarbij wel van belang de realisering van kassen ten behoeve van deze teelten te voorkomen. Ook is voor te stellen dat op de oeverwallen landgoederen met een gelede beplantingsstructuur haaks op de rivier tot ontwikkeling komen, bijvoorkeur bij bestaande bebouwing. Maar ook nieuwe bebouwing is in bepaalde gevallen acceptabel.
Behoud archeologische waarden Tenslotte dienen de archeologisch waardevolle gebieden gevrijwaard te worden van ruimtelijke ingrepen met gevolgen voor de bodem. Waterberging op het maaiveld is wel mogelijk, waterberging beneden maaiveld niet. Tegengaan verrommeling/inpassing nieuwe functies Waar agrarische bedrijven worden beëindigd kan in beginsel ruimte worden geboden voor functieverandering van gronden en gebouwen. Het risico van landschappelijke verrommeling dient daarbij vermeden te worden. Nieuwe functies dienen daarom ingepast te worden in bestaande groen- en waterstructuren en zo mogelijk deze structuren te versterken. Selectief beleid voor Nieuwe Landgoederen De werkgroep landelijk gebied heeft zich gebogen over de vraag waarom de regio nieuwe landgoederen zou toestaan, de omvang, waar wel en waar niet, en de beoogde kwaliteit. Het risico bestaat dat nieuwe wezensvreemde elementen aan het landschap worden toegevoegd, die qua locatie en uitstraling niet passen in de cultuurhistorische
76
structuur. Ook is de vraag gesteld of het gebied zich leent voor nieuwe ontwikkelingen, weliswaar in aangepaste vorm. Geconcludeerd is dat de regio niet voor deze nieuwe ontwikkelingen moet weglopen, maar deze ook niet sterk moet stimuleren. Een terughoudend beleid is gewenst, want landgoederen passen niet overal. Uitzondering zijn die situaties waarin aansluiting kan ontstaan met stedelijke gebieden. Dat geeft ook mogelijkheden voor recreatie dichtbij huis. Daarnaast zou ook het selectief versterken van bepaalde landschappelijke (lijn)structuren aanvaardbaar kunnen zijn. Samengevat luidt de inzet voor het ruimtelijk beleid: • landgoederen kunnen een interessante nieuwe functie zijn in het landelijk gebied, als kostendrager voor nieuwe groenblauwe en recreatieve ontwikkelingen, in het geval de landbouwfunctie wegvalt; • een algemeen terughoudend beleid in het landelijk gebied is gewenst, om wezensvreemde elementen in het cultuurhistorische waardevolle landschap te voorkomen; • met name locaties aan stads- en dorpsranden worden aanvaardbaar geacht, waarbij een goede aansluiting moet ontstaan met een stedelijke rand en een duidelijk toegevoegde waarde ontstaat voor de recreatiemogelijkheden van bewoners dichtbij huis; hierbij is misschien een koppeling mogelijk met het experiment Organische Groei; • ook kan gedacht worden aan het versterken van bepaalde landschappelijke (lijn-)structuren; • veel aandacht is nodig voor een juiste locatie en passende architectonische uitstraling; • de omvang kan liggen tussen de 5 en 10 ha, waarbij een klein deel (bijvoorbeeld 30%) mag worden bebost; dit om landgoederen te laten passen in het open streekkarakter; in de Nota planbeoordeling is de norm voor bos op een landgoed op dit moment overigens te hoog.
7.4.
Landbouw, fruit en sierteelt in verandering
De verwachting is dat een duurzame landbouw ook in de toekomst een belangrijke mate drager kan zijn van het landschap, waarbij wel een gezonde economische bedrijfsvoering voorop dient te staan. Onder invloed van internationale markt- en prijsontwikkelingen zal aan schaalvergroting niet zijn te ontkomen. Met name de relatief kleine bedrijven zullen beëindigd worden. Met de vrijkomende gronden zullen de blijvende bedrijven kunnen uitbreiden en zich verder kunnen ontwikkelen. Ook in dit verband bestaan er echter belangrijke verschillen tussen de oeverwallen en het centrale veenweidegebied. De oeverwallen herbergen momenteel een omvangrijk areaal fruitteelt, een productietak die sterk te leiden heeft onder slechte marktomstandigheden en hevige internationale concurrentie. In plaats van een koude sanering en/of een onvoorspelbare en moeilijk controleerbare ontwikkeling in deze zone van allerlei nieuwe (al dan niet agrarische) functies in de vorm van tuincentra, sierteelt, volkstuinen, maneges, etc. en de daarbij behorende landschappelijke verrommeling, is een meer gestructureerde ontwikkeling gewenst. Nieuwe stedelijke functies (wonen, bedrijventerreinen) maar vooral ook nieuwe landgoederen of buitenplaatsen kunnen de financiële middelen genereren om noodlijdende fruitteeltbedrijven uit te kopen. Door een zorgvuldige vormgeving kan een nieuw hoogwaardig oeverwallenlandschap ontstaan waarin een relatief gering areaal nieuwe "rode" functies gepaard gaat met de realisering van een veel groter areaal groen in deze zone. Tevens kan op deze wijze het karakteristieke contrast tussen het open veenweidegebied en de meer besloten oeverwallen worden versterkt. In het veenweidegebied is behoud van het open landschap gewenst. De beheerder van dit landschap (de rundveehouderij) gaat ook moeilijke tijden tegemoet (dalende prijzen, stijgende kosten, heviger internationale concurrentie) maar de hier aanwezige agrarische bedrijven hebben zeker toekomstmogelijkheden, gezien de goede productieomstandigheden (ontsluiting, verkaveling, waterhuishouding) als gevolg van een tweetal ruilverkavelingen. Nieuwe inkomstenbronnen in de vorm van agrarisch natuurbeheer, recreatie en waterberging als betaalde neventak kunnen een bijdrage leveren aan het voortbestaan van de agrarische functie in deze gebieden.
77
Verbrede landbouw / groene diensten / nieuwe economische dragers in het buitengebied Vanuit de Strategische Visie is ingezet op het toegroeien naar een duurzame landbouw met ruimte voor schaalvergroting en een verbrede ontwikkeling. In plaats van deze opties als tegenpolen te zien, pleit de visie voor een synthese, waarbij beide opties ruimtelijk naast elkaar kunnen bestaan maar ook in de bedrijfsvoering samen kunnen gaan. Deze visie wordt ondersteund door recent Europees onderzoek, waaruit blijkt dat veertig procent van de Nederlandse boeren bezig is met plattelandsvernieuwing. Het blijken vooral robuuste bedrijven te zijn van jonge boeren, die hier op inspringen. Verwacht wordt dat het grootste deel van het agrarisch gebied in de regio in gebruik zal blijven voor de "primaire landbouw". Inkomsten uit groene diensten kunnen daarbij een welkome aanvulling betekenen, maar voorop zal blijven staan een zelfstandig economisch gezonde bedrijfsvoering. Onzekerheid over toekomstige subsidiestromen voor agrarisch natuurbeheer onderstrepen het belang hiervan. De regio staat positief tegenover het stimuleren van groene diensten, maar vindt dat steeds kritisch gekeken moet worden naar wie deze diensten vraagt en op welke manier betaling voor de langere termijn is gegarandeerd. Om in het ruimtelijk beleid beter en alerter op ontwikkeling in de agrarische sector in te spelen, is een beter inzicht nodig in het functioneren van de landbouw. Dat kan door het bestuderen van rapporten en cijfers, het houden van aanvullend onderzoek maar ook door een goede dialoog met de sector. Probleem bij het eventueel toestaan van agrarische nevenactiviteiten is de vraag waar de grens ligt en hoe de agrarische uitstraling kan worden gehandhaafd. De regio heeft een positieve houding ten aanzien van het toestaan van agrarische nevenactiviteiten onder een aantal voorwaarden. Belangrijk zijn het behoud van het agrarisch en landschappelijk karakter, de connectie met de agrarische bedrijfsvoering en de handhaafbaarheid met het huidige instrumentarium.
Ruimte voor Ruimte; vrijkomende agrarische gebouwen Door een regeling Ruimte voor Ruimte kan op een vernieuwende manier omgegaan worden met vrijkomende boerderijen, met daarbij een aantal randvoorwaarden: • de toepassing van de regeling moet een verbetering geven van de ruimtelijke kwaliteit. Compenserende woningbouw ter plaatse is de meest werkbare oplossing in de praktijk voor de sloop van niet-passende bijgebouwen en schuren. Daarbij moet wel worden gelet op mogelijke cultuurhistorische waarden van schuren, hooibergen, etc. Verbetering van ruimtelijke kwaliteit mag geen automatisme tot sloop betekenen. Ook het geven van nieuwe functies moet in de overweging worden betrokken. Daarmee kan de broedkamerfunctie voor economische activiteiten worden gestimuleerd. Een positieve en negatieve bedrijvenlijst (en de randvoorwaarden die aan de lijst worden verbonden) kan ten dienste staan om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Ook kan een planologische regeling vergezeld gaan van een privaatrechtelijke regeling over gebruik en beheer (geen buitenopslag en geen uitbreiding bij groei van het bedrijf); • een actief beleid is aan te raden voor het opruimen van oud en verspreid glas; een passief beleid voor vrijkomende boerderijen; • een regionaal toetsingskader en -commissie kan maatwerkadviezen geven aan gemeenten en initiatiefnemers; • als sloop met vervangende nieuwbouw ter plaatste ongewenst is, zou de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel aan de bestaande contourruimte rond bepaalde kernen kunnen worden toegevoegd, waar dat landschappelijk aanvaardbaar is en waar dat bijdraagt aan de vitaliteit van de betreffende kern; vervangende bouw dient in die gevallen bij voorkeur in de dichtst bijgelegen verzorgingskern of (sub-)regionale opvangkern plaats te vinden. Vernatting of beperkte drooglegging Door de ontwatering verdwijnt in het veenweidegebied maximaal 1,5 m veenpakket per eeuw. In gebieden met een afdekkende kleilaag is deze bodemdaling minder, zodat in een groot deel van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden de bodemdaling circa 3 mm per jaar bedraagt. De Commissie Waterbeheer 21e eeuw stelt dat de bodemdaling in het veenweidegebied moet worden vertraagd. Daarvoor is het nodig het peilbeheer aan te passen, wat grote gevolgen kan hebben voor het agrarisch grondgebruik.
78
In de "concept-deelstroomgebiedsvisies in het werkgebied Zuid-Holland zuid" wordt gesteld dat de effectiviteit van bijvoorbeeld het opzetten van peilen verre van duidelijk is. Ook de instrumentering van het zogenoemde "vernattingsbeleid" is nog onvoldoende uitgewerkt, zo stelt men. Nadat nader onderzoek naar de relatie tussen peilvariatie en bodemdaling heeft plaatsgevonden wordt voorzien dat in de periode 20052015 knopen kunnen worden doorgehakt. In de regiovisie is het streven naar een duurzame landbouw één van de hoofdpijlers van de beleidsinzet. Het regiobeleid dient daarop maximaal te worden toegespitst. Naar de huidige inzichten betekent dit dat in de regio A&V wordt volstaan met een strategie van beperkte drooglegging. Met een gemiddeld peil van 60 cm onder het maaiveld blijft een goede bedrijfsvoering van de rundveehouderij mogelijk. Dit betekent dat het huidige peilbeheer dient te worden voortgezet, zolang uit de nog te verrichten studies geen andere of nieuwe inzichten naar voren komen. Wel dient het scheuren van grasland ten behoeve van de ruwvoederteelt te worden beperkt, omdat dit een negatief effect heeft op de bodemdaling. Om verdroging te voorkomen verdient het rond natuurgebieden met een hoger peil aanbeveling om de mogelijkheden van peilverhoging te bekijken, waarbij behoud van het huidige, meestal agrarische gebruik (ook in kwalitatieve zin) voorop staat. In het Waterstructuurplan wordt geconstateerd dat op basis van de klimaatverwachtingen in bepaalde gebieden waterbergingstekorten te voorzien zijn. Wanneer in het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water de definitieve normering voor wateroverlast zal zijn vastgesteld, kunnen provincie, gemeenten en waterschap in samenwerking met de agrarische organisaties voor het landelijke gebied bezien waar concrete mogelijkheden voor waterberging zijn. De aandacht richt zich hierbij allereerst op het verbreden van bestaande hoofdwatergangen. Mogelijke toekomstige peilverhogingen kunnen negatief uitwerken op de wateropgave en op het huidige grondgebruik. Dit maakt een compensatieregeling noodzakelijk. In de stedelijke gebieden, waar nu al met zekerheid vaststaat, dat er een wateropgave ligt, zal het oplossen van de wateropgave door gemeenten en waterschap voortvarend ter hand genomen worden om afwenteling op het landelijke gebied te voorkomen.
Samengevat is de inzet voor het ruimtelijk beleid: • behoud duurzame melkveehouderij, mede als drager en beheerder van het karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle landschap, met ruimte voor schaalvergroting en verbrede ontwikkelingen en afstemming daarop van het planologisch beleid; afstemming van het waterbeheer met in achtneming van de ecologische functie van het water; • bij ongewijzigde inzichten handhaving van het huidige peilbeheer met een beperkte drooglegging, met als doel de bodemdaling te vertragen; daarom ook dient het scheuren van grasland ten behoeve van de ruwvoederteelt zoveel mogelijk te worden beperkt; er wordt niet gekozen voor een actieve vernatting om de bodemdaling te stoppen; • de wateropgave voor het landelijke gebied zal definitief worden vastgesteld met de definitieve normering ingevolge het Nationaal Bestuursakkoord Water; bij het oplossen van de wateropgave wordt gestreefd naar meervoudig ruimtegebruik; handhaving van het historisch sloten- en verkavelingpatroon staat voorop (geen grote plassen in het landelijk gebied); • stimulering van groene diensten, na kritische afweging van de vraag en de financiering; • pleiten voor verruiming van geldstromen voor groene diensten, alsmede zicht op continuïteit daarvan; • toestaan van agrarische nevenactiviteiten onder een aantal voorwaarden: - streven naar een koppeling met de agrarische bedrijfsvoering, onder andere door te werken met een positieve en negatieve activiteitenlijst; - hanteren van een maximaal gedeelte van het gebouw dat te gebruiken is voor andere activiteiten, bijvoorbeeld 30%; - uitvoeren van een milieutechnische toets, waarbij onder andere de gevolgen voor andere agrarische bedrijven en de belasting van de infrastructuur wordt meegenomen; - uitvoering van een landschappelijke en cultuurhistorische toets; belangrijk is dat de (neven)activiteit plaats vindt binnen de bestaande agrarische bebouwing zonder buitenopslag; - ook bij herbenutting van voormalige agrarische complexen zullen nieuwe activiteiten binnen het bestaand agrarisch gebouw moeten blijven, waarbij de vorm en uitstraling een agrarisch karakter houdt; concreet betekent dat
79
•
bijvoorbeeld uit het gezicht parkeren van auto's en verbod op buitenopslag van goederen; verder toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling met de eerder omschreven randvoorwaarden; uitvoering van een goed georganiseerd en strak handhavingsbeleid.
7.5. Vrije tijd Recreatie en toerisme De regio heeft in de strategische visie ingezet op versterking van extensieve vormen van recreatie in de gehele Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, het verbeteren van toeristische trekpleisters en het ontwikkelen c.q. promoten van daarmee samenhangende productmarktcombinaties. Daarbij is een eerste ruimtelijke vertaling gemaakt van de verschillende ambities, met een onderscheidend beleid voor de Noordrand, het Middengebied, de Zuidrand en toeristische knooppunten. De regio bevestigt de trend van toenemende belangstelling vanuit de eigen bevolking en inwoners van de omringende Randstad voor het doorbrengen van vrije tijd in de regio A&V. Die belangstelling komt tot uiting in het groter gebruik van de regio voor extensieve vormen van recreatie (fietsen, wandelen, varen), de toename van voorzieningen zoals verblijfsaccommodaties en het stijgende bezoek aan toeristische trekpleisters. Om een bijdrage te leveren aan de vitaliteit van de regio beveelt de regio aan in de toekomst als samenwerkende gemeenten met betrokken partijen voort te gaan met het ontwikkelen van initiatieven om toeristisch-recreatieve producten te verbeteren en te promoten. Wel is het van groot belang om daarbij zorgvuldig te kijken waaraan er in de toekomst behoefte is, welke autonome ontwikkelingen op het gebied afkomen, op wie de regio zich wil richten en op welke manier eventuele ongewenste effecten voor natuur en landschap zijn te voorkomen.
Wat betreft de toekomstige behoefte is er nog te weinig kennis van de concrete vraag van verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld jongeren, ouderen en allochtonen. Zo zal meer duidelijk moeten worden aan welke vormen van extensieve recreatie méér behoefte is (wandelen, fietsen, voorzieningen, een ommetje of dagvullende routes) en waar deze zich ruimtelijk manifesteert. Ook is de vraag of − en zo ja waar − er in de Zuidrand ten behoeve van de Randsteden behoefte is aan één of meerdere intensieve openluchtrecreatieterreinen. Wat betreft de autonome ontwikkelingen wordt met name het vaartoerisme en het cultuurhistorisch toerisme van groot belang geacht voor de regio. Vooral de behoefte aan meer aanlegplaatsen in de binnenwateren, de Lek en het Merwedekanaal vraagt om een ruimtelijke visie. Daarbij zal een gericht concentratiebeleid aan de orde moeten komen. Om in te spelen op de toenemende belangstelling voor cultuurtoerisme is een beleid nodig voor het landelijk gebied en de stedelijke trekpleisters (o.a. glascentrum Leerdam, molencomplex Kinderdijk en centrum Gorinchem), waarbij vooral het maken van combinatiearrangementen met het omringende gebied kansrijk zijn (o.a. wandelen, fietsen en kanoën). Dit kan positieve effecten hebben op de bestedingen en het verblijfstoerisme. Ook de agrarische sector zou hierin een grotere rol kunnen spelen door logeren en kamperen bij de boer toe te staan. De doelgroep waarop de regio zich als eerste zou moeten richten, zijn de inwoners uit de eigen regio, waartoe ook de bevolking in de gehele Zuidrand wordt gerekend. Om ongewenste effecten op natuur en landschap te voorkomen, is een zorgvuldige afstemming nodig met de kwaliteiten van de Ecologische Hoofdstructuur, kleine afzonderlijke natuurgebieden en goede weidevogelgebieden. Soms kunnen oplossingen gevonden worden in een zonering of routing, soms zullen bepaalde delen niet toegankelijk kunnen zijn in het broedseizoen. Mede vanuit het Toeristisch Actieplan wordt aangedrongen op uitvoering met een effectieve organisatiestructuur en voldoende financiële middelen. Verder dient wel selectief maar niet defensief naar de kansen op het gebied van recreatie en toerisme geke-
80
ken te worden. Nader onderzoek naar de behoefte en een uitgekiende zonering vormen daarin belangrijke pijlers. Samengevat is de inzet voor het ruimtelijk beleid: • selectief inspelen op de kansen die de toenemende belangstelling voor vrijetijdsbesteding in de regio A&V met zich mee brengen; • daartoe doorgaan met een gerichte ontwikkelingsstrategie tot gezamenlijke verbetering en promotie van het toeristisch-recreatief product; • ongewenste effecten voorkomen door zorgvuldige afstemming met kwaliteiten van de ecologische hoofdstructuur, kleine afzonderlijke natuurgebieden en goede vogelweidegebieden; • nader in beeld brengen van de toekomstige vraag naar recreatieve en toeristische voorzieningen, onder andere openluchtrecreatiegebieden en extensieve vormen van recreatie. Daarbij moeten ook specifieke doelgroepen als jongeren, ouderen en allochtonen aan de orde komen alsmede autonome ontwikkelingen (met name vaartoerisme en belangstelling voor cultuurhistorie), die om nader beleid vragen; • ontwikkeling vooral richten de bevolking in de regio, inclusief het stedelijk uitloopgebied in de Zuidrand; • uitbouwen van recreatieve knooppunten in het landelijk gebied en stedelijk toerisme, waaronder trekpleisters en funshoppen; combinaties maken tussen toeristische trekkers en een blik in het landelijk gebied om bestedingen en verblijfstoerisme te stimuleren; hierbij ook agrarische sector betrekken met mogelijkheden voor logeren en kamperen bij de boer; • uitwerking zonering: Zuidrand: mede op basis van nader behoefteonderzoek de wenselijkheid en haalbaarheid afwegen van recreatieve uitloopgebieden, die tevens zorgen voor een betere overgang tussen de infrastructuur en het landelijk gebied. Daarbij meenemen de financieringsmogelijkheden als gevolg van win-winsituaties met andere opgaven zoals het accommoderen van waterberging, natuur en zandwinning. Tevens bezien in hoeverre gelden uit omringend stedelijk gebied in het kader van verhoging van woongenot kunnen worden ingezet voor financiering en beheer.
Middengebied: bevordering extensieve recreatievormen door uitbouw routestructuren voor fietsers, wandelaars, kanoërs, schaatsers, ruiters en skeelers; tevens realisatie kleinschalige dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen om de rust in het gebied te behouden. Noordrand: versterking van toeristisch recreatieve infrastructuur door benutting cultuurhistorische elementen en natuurgebieden; tevens benutting van de economische meerwaarde voor de vitaliteit van dit gebied. Suggesties voor de uitvoeringsorganisatie: • intensieve samenwerking en inzet van middelen van alle betrokken partijen. Coördinerende rol door het Zuid-Hollands Bureau voor Toerisme en de regio ZHZ; • onderzoek naar te genereren geldstromen en beheer; • creëren van een planologisch regime in bestemmingsplannen voor de regulering van de groei van recreatieve en toeristische voorzieningen; ontmoediging op ongewenste plaatsen en stimulering op gewenste plaatsen; met name aandacht voor waterrecreatie in het hele gebied en beleid voor regulering van motorboten; • bezien mogelijke rol in de uitwerking van de gebiedscommissie met portefeuillehoudersoverleg landelijk gebied als adviserend of besluitvormend orgaan; daarbij betrekken de eventuele instelling van een vaste begeleidingsgroep, die stimuleert en coördineert.
7.6. Bevolking, wonen en zorg Ontwikkeling bevolking en woningvoorraad In de regio wonen circa 130.000 mensen in ruim 48.000 woningen, verdeeld over 8 gemeenten en 35 kernen. Van deze regiobevolking woont 56% in de 3 "zuidoostrand"gemeenten (Gorinchem, Leerdam en Hardinxveld-Giessendam) en 44% in het Middengebied en de Noordrand van de Alblasserwaard. De bevolkingsontwikkeling is de resultante van natuurlijke aanwas en migratie. Terugkijkend naar de bevolkingsontwikkeling in de afgelopen jaren (1992-2002) zien we dat per saldo ongeveer 90% van de natuurlijke aanwas kon worden opgevangen in
81
de streek. Rond 1995 ligt er een omslagpunt, met dien verstande dat de regio geconfronteerd wordt met een toenemend negatief migratiesaldo. In de laatste 5 jaar (19972002) kon door teruglopende woningbouw slechts 65% van de natuurlijke aanwas in de regio worden opgevangen. Het toenemende negatieve migratiesaldo deed zich met name voor in het Middengebied en de Noordrand. De bevolkingsontwikkeling hangt samen met de woningvoorraadontwikkeling. Tussen 1992 en 2002 bedroeg de toename van het inwonertal in de regio gemiddeld ruim 800 personen per jaar en de woningvoorraadtoename gemiddeld 478 woningen per jaar. Sinds 1995 is de groei duidelijk afgevlakt. De samenstelling van de bevolking naar leeftijd is redelijk evenwichtig. In vergelijking met Nederland is met name de jeugd (0-19 jarigen) goed vertegenwoordigd. Wanneer we deze leeftijdsopbouw direct doorvertalen naar toekomstige woningbehoefte kondigt zich een flinke groep starters aan en moet rekening worden gehouden met een aanzienlijke toename van de leeftijdsgroep 55+. De hier kort geschetste ontwikkelingen zijn grafisch weergegeven in enkele figuren (zie bijlage 2). Woningbehoefteonderzoek 2002 In september 2003 zijn de eerste uitkomsten van het woningbehoefteonderzoek 2002 beschikbaar gekomen. Enkele voor de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden relevante kengetallen die uit het onderzoek kunnen worden afgeleid worden hierna kort weergegeven: • in 2002 telde de regio 49.220 huishoudens, waarvan 48.220 in woningen; • de leeftijdsopbouw van de hoofden van huishoudens zag er als volgt uit: < 34 jaar 19% 35-64 jaar 58% > 65 + 23% • van alle huishoudens behoorde in 2002 28% tot de doelgroep van de volkshuisvesting (laag inkomen); • de samenstelling van de woningvoorraad naar woningtype en eigendomsverhouding was als volgt: eengezinswoningen 78% koopwoningen 53% meergezinswoningen 22% huurwoningen 47%
•
•
•
de tevredenheid met woning en woonomgeving is over het algemeen groot; 92% van de bewoners is tevreden tot zeer tevreden over de woning; voor de woonomgeving is het tevredenheidspercentage 88%; de tevredenheid over de voorzieningen in de buurt varieert: scholen, crèches en groenvoorzieningen scoren goed; voorzieningen voor de jeugd en openbaar vervoer scoren relatief slecht; verhuisgeneigdheid: 11.300 personen waren woningzoekend (willen binnen 2 jaar verhuizen), waarvan 3700 starters, die dus geen woning achterlaten.
Toekomstige bevolkingsontwikkeling en woningbehoefte De regio heeft de woningbehoefte en bevolkingsontwikkeling tot 2015 laten onderzoeken op basis van bouwen voor eigen behoefte" (migratiesaldo=0) en op basis van "constant inwonertal". Een toekomstige ontwikkeling volgens migratiesaldo nul impliceert een geleidelijke toename van het inwonertal tot circa 137.000 inwoners in 2015, dat is een toename met ongeveer 0,4 % per jaar. Tot 2015 zijn voor migratiesaldo=nul 5.800 nieuwe woningen nodig; voor het constant houden van de bevolking tenminste 3.000 woningen. De prognosevarianten leiden tot aanzienlijke verschillen in de toekomstige samenstelling van de bevolking. Een ontwikkeling volgens constant inwonertal betekent voor de regio dat met name een aanzienlijke groep jonge huishoudens (starters) in de toekomst geen woning zal kunnen bemachtigen en moet vertrekken. Ook zal een deel van de doorstromende middengroep en de groep ouderen die door wensen te stromen naar meer passende woningen, deze verhuiswens bij de variant constant inwonertal niet (binnen de eigen regio) kunnen realiseren. In beide varianten moet overigens rekening worden gehouden met een aanzienlijke stijging van de leeftijdsgroep 55+, het sterkst bij migratiesaldo nul. Vanuit volkshuisvestingsoptiek maar ook uit sociaal-economische overwegingen is een ontwikkeling die in de buurt komt van het opvangen van de natuurlijke aanwasontwikkeling gewenst. De toekomstige verschuivingen in de regionale leeftijdsopbouw zijn weergegeven in bijlage 3. In bijlage 2 is een aantal cijfermatige uitkomsten van het onderzoek "wonen" samengevat.
82
Het woningbehoefteonderzoek 2002 geeft indicaties voor het actuele woningtekort. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt in urgent woningtekort (saldo van urgente vragers en bij verhuizing vrijkomend aanbod) en urgent + potentieel woningtekort (saldo vraag en aanbod van allen die binnen 2 jaar willen verhuizen). Het urgent woningtekort in de regio bedroeg in 2002 1.240 woningen ofwel 2,6% van de woningvoorraad; het totale saldo van vraag en aanbod (urgent + potentieel) bedroeg circa 3.300 woningen. Doelgroepen volkshuisvestingsbeleid Inzet van het beleid met betrekking tot wonen is zorgdragen voor voldoende en betaalbare huisvesting van aan de regio gebonden inwoners. Naast de zorg voor jongeren en startende huishoudens zijn de komende jaren bijzondere inspanningen nodig voor de doelgroep ouderen. Zoals hiervoor al aangegeven zal de leeftijdsgroep 55+ in de periode tot 2015 sterk in aantal toenemen, namelijk met bijna 6.000 huishoudens. Het aandeel 55+ in de bevolking stijgt van 22% in 2002 tot 30% in 2015. Na 2015 zal deze ontwikkeling zich versterkt doorzetten, waarbij het aantal oudere ouderen (75+) verder zal groeien (dubbele vergrijzing). Deze ontwikkeling vereist een aanzienlijke toename van het aantal voor ouderen geschikte woningen en betekent tevens een zwaardere opgave voor de zorgsector. De volkshuisvestingsopgave is des te zwaarder omdat niet alleen de groeiende vraag moet worden opgevangen, maar ook achterstanden wat betreft passend woningaanbod moeten worden weggewerkt. Uit in 2002 verricht onderzoek4) komt naar voren dat er in de regio behoefte is aan circa 7.000 voor ouderen geschikte woningen; door verschuivingen in de leeftijdsopbouw neemt deze behoefte toe tot circa 10.0005) voor ouderen geschikte woningen in 2015. Ervan uitgaande dat 70% van deze behoefte zich richt op de huursector6) zijn er in 2015 7.000 voor ouderen geschikte huurwoningen nodig. Daar staat tegenover een nu (2002) aanwezige voorraad van 3.000 geschikte huurwoningen.
De gezamenlijke corporaties in de regio hebben in het genoemde onderzoek de ambitie geuit om in de planperiode in totaal circa 2.300 voor ouderen geschikte woningen te realiseren, waarmee een aanzienlijke bijdrage zou worden geleverd in het terugdringen van het tekort. Daarnaast is het absoluut noodzakelijk om ook de bestaande woningvoorraad onder de loep te nemen. Zowel woningaanpassing als sloop en nieuwbouw zullen een bijdrage kunnen en moeten leveren aan een op de toekomstige behoefte afgestemd woningaanbod in de regio (zie ook hierna onder herstructurering). Wonen en zorg In de Strategische Visie (A&V, januari 2002) is aangegeven dat gestreefd wordt naar een regionale zorgvisie, aangedreven vanuit de zorgaanbieders en met aandacht voor het wonen en de woonomgeving van ouderen, en aandacht voor zaken als welzijn, educatie, arbeid, ICT, veiligheid en vervoer. Inmiddels zijn in de regio de nodige initiatieven uit de startblokken gekomen. In 2002 is de enkele jaren terug opgestelde Regiovisie Zorg Zuid-Holland Zuid geëvalueerd. In het voorjaar van 2003 zijn de ambities voor de regio geformuleerd in de nota Regionale beleidsvisie wonen, zorg en welzijn Zuid-Holland Zuid 20037). Centrale doelstelling is te komen tot een levensloopbestendige regio. Daarbij moet rekening worden gehouden met de volgende factoren. De vraag naar intramurale maar vooral ook extramurale zorg in de regio blijft toenemen door de vergrijzing die zich aandient. Het aantal zorgvragers dat zelfstandig wil blijven wonen8) neemt toe en daarmee de vraag naar aanpassing in de woonomstandigheden of andere huisvesting. Tegen deze achtergrond worden in de visie onder meer de volgende doelstellingen geformuleerd: • realiseren van levensloopbestendig wonen in bestaande wijken en kleine kernen; • in het verlengde van levensloopbestendige wijken en kernen benoemen van woon-zorgzones9) in combinatie met zorgsteunpunten; 7)
4) 5) 6)
Bron: Companen, Onderzoek ten behoeve van uitwerking wonen (13 november 2003). Op basis van de normstelling van het STAGG (voor iedere 55-plusser een levensloopbestendige woning) zou de normatieve behoefte nog aanzienlijk hoger uitkomen. Bron: Quintis, Onbeperkt wonen, Geschiktheid van de woningvoorraad in Zuid-Holland voor huishoudens met lichamelijke beperkingen (september 2002).
8) 9)
Uitgebracht door de Stichting Regionaal Zorgberaad Zuid-Holland Zuid (januari 2003). 88% van alle zorgvragers in Zuid-Holland Zuid wil zolang mogelijk zelfstandig in hun eigen woonomgeving blijven wonen. Onder woonzorgzone wordt in deze context verstaan een gebied binnen een straal van maximaal 200 m van een 24 uur per dag bereikbare zorgpost en binnen een straal van circa 300 m van levensmiddelenwinkels en openbaar vervoer.
83
• •
ruimtelijke ordenings- en huisvestingsplannen toetsen op randvoorwaarden vanuit de zorg; regionaal onderzoek naar de woon-zorgbehoefte.
Voorwaarde voor levensloopbestendige wijken en kernen is dat er (subregionaal) een goed en toegankelijk dienstenpakket kan worden geboden. Hier ligt tevens een directe relatie met het regionaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid waar het gaat om de lokalisering van woonzorg-initiatieven en zorgsteunpunten. Het ligt in de rede om bij deze lokaliseringsvraagstukken zoveel mogelijk aan te haken bij de kernenprofilering van de voorliggende Regionale Structuurvisie (knooppunten, verzorgingskernen en overige kernen) en bij de bestaande zorginfrastructuur10). Voor realisatie van de hiervoor geschetste doelstellingen is overleg en intensieve samenwerking tussen zorgaanbieders (o.a. Rivas) en andere partijen zoals corporaties en ontwikkelaars, het ouderen- en welzijnswerk, gemeenten en regio essentieel. Herstructurering/vernieuwing woningvoorraad Al in 1999 is het herstructureren van de bestaande woningvoorraad in het Regionaal Perspectief Wonen als belangrijke volkshuisvestingsopgave geformuleerd. Belangrijke doelstellingen hierbij zijn vernieuwing van verouderd woningbestand en verouderde buurten, geschikt maken van de woningvoorraad voor ouderen, en differentiëren van eenzijdige wijken en buurten. In het kader van gemeentelijke volkshuisvestingsplannen, ISV-programma's en structuurvisies is de afgelopen jaren nader inhoud gegeven aan deze opgave. Alle regiogemeenten zijn in meer of mindere mate gesteld voor deze opgave. In totaal wordt in de planperiode rekening gehouden met de sloop (en vervangende nieuwbouw) van circa 3.300 woningen. Gerekend in absolute aantallen staan Gorinchem, Leerdam en in mindere mate Hardinxveld-Giessendam voor de zwaarste opgave. Belangrijke speerpunten zijn bijvoorbeeld de Lingewijk en eventueel ook de Haarwijk en Gildenwijk (Gorinchem), de wijk West (Leerdam) en Boven-Hardinxveld (Hardinxveld-Giessendam). 10)
Verpleeghuizen in Gorinchem, Leerdam en Nieuw-Lekkerland, verzorgingshuizen in Leerdam, Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Ameide, Nieuwpoort/Langerak, en Bleskensgraaf en (initiatieven voor) woonzorgcomplexen in bijvoorbeeld Gorinchem, Leerdam, Arkel, Meerkerk, Streefkerk, Groot-Ammers, Hoornaar en Giessenburg.
Herstructurering in onze regio betekent in een aantal gevallen herdifferentiatie van wijken/buurten en het realiseren van meer openbare ruimte (groen, water), waardoor na sloop in een aanzienlijke lagere dichtheid zal worden teruggebouwd. Voor het totale nu voorziene sloopprogramma (3.300 woningen) moet er rekening mee worden gehouden dat slechts 55 à 60% ter plekke kan worden teruggebouwd. Voor het overige sloopprogramma moet elders vervangende ruimte worden gevonden. Naast vervanging van woningen, krijgt de vernieuwing van de regionale woningvoorraad ook gestalte door woningverbetering. Voor de sociale huurwoningvoorraad houden de gezamenlijke corporaties in de planperiode rekening met een woningverbeteringsprogramma voor 4.800 woningen (= circa 20% van de voorraad) Opgave voor zowel het vervangingsprogramma als het woningverbeteringsprogramma moet zijn om een substantiële bijdrage te leveren aan het meer levensloopbestendig maken van de woningvoorraad. Woningbehoefte en capaciteit Hoewel het opvangen van de natuurlijke aanwasontwikkeling geen doel op zichzelf is, zal de potentiële bebouwingsruimte in redelijke verhouding moeten staan tot de kansen voor het huisvesten van de lokale en regionale woningvraag. Met het oog hierop is de potentiële ruimtelijke woningbouwcapaciteit in de 8 regiogemeenten geïnventariseerd. Daarbij is een onderscheid gemaakt in woningbouwcapaciteit binnen het bestaand stedelijk gebied en woningbouwcapaciteit buiten het bestaand stedelijk gebied, maar binnen de huidige streekplancontouren (de zogenaamde witte gebieden). De resultaten van de inventarisatie zijn weergegeven in de volgende tabel.
84
Tabel Ruimtelijke capaciteiten woningbouw regio A&V (peildatum 2002) type capaciteit
aantal woningen
capaciteit binnen bestaand stedelijk gebied (bsg)
5.172
locaties die van functie veranderen
1.929
locaties waar woningen worden gesloopt
1.852
nog onbebouwde locaties binnen bsg ("roze" gebieden)
1.390
capaciteit buiten bsg maar binnen "witte gebieden"
2.986
indicatie totale capaciteit
8.158
indicatie benodigde ruimte voor woningbouw woningbehoefte bij migratiesaldo=0 (2002-2015)
5.800
sloopvervangende woningbouw
3.300
indicatie totaal benodigde ruimte
9.100
Bron: Companen, Onderzoek ten behoeve van uitwerking wonen. Bovenstaand overzicht leidt tot de volgende conclusies. De woningbouwcapaciteit binnen de bestaande stads- en dorpsgebieden is − indien ook rekening wordt gehouden met een aanzienlijke herstructureringsopgave (sloopprogramma) − ontoereikend om het inwonertal in de regio constant te houden, laat staan om de woningbehoefte volgens natuurlijke aanwas op te kunnen vangen. Binnen de (streekplan)contouren (dus inclusief de "witte vlekken") is in theorie ruimte om zo'n 90% van het natuurlijke aanwasprogramma te realiseren. Of dit ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd hangt sterk samen met het al dan niet kunnen benutten van geplande inbreidings- en herstructureringslocaties. Hier ligt dan ook een zware opgave voor de regiogemeenten. Wanneer wordt ingezoomd op afzonderlijke gemeenten of kernen, zal de confrontatie van capaciteit en benodigde ruimte van plaats tot plaats enigszins verschillen.
Onder de conditie van daadwerkelijk kunnen benutten van herstructureringslocaties en witte vlekken, zullen de meeste regiogemeenten in staat zijn om in te spelen op de lokale volkshuisvestingsopgaven. Knelpunten tekenen zich met name af in de gemeenten Graafstroom11) en Nieuw-Lekkerland, waar de verschillen tussen woningbouwcapaciteit en natuurlijke aanwasprogramma relatief groot zijn. Overleg over oplossing van knelpunten door contourverruiming of contourruil dan wel opvang elders in de regio is gewenst. Uitwerking woningbouwprogramma In het voorgaande zijn de hoofdlijnen geschetst van aanzienlijke kwantitatieve en kwalitatieve regionale en lokale opgaven ten aanzien van zorg en wonen (nieuwbouw en herstructurering bestaande voorraad). De opgaven zullen vertaald (moeten) worden in concrete regionaal afgestemde programmeringen. Aandachtspunten bij de kwalitatieve invulling van de nieuwbouwprogramma's zijn: • levensloopbestendig bouwen, in de huur- én de koopsector; • flexibiliteit/uitwisselbaarheid ten aanzien eigendomsverhouding (huur, koop of eventueel tussenvormen); • vergroten van (betaalbaar) aanbod voor kleine huishoudens (startende 1- en 2persoonshuishoudens, senioren); • aandacht voor huisvestingswensen van een groeiende groep kapitaalkrachtige ouderen; • woningvraag als gevolg van extramuralisering (o.a. senioren alsmede begeleid zelfstandig wonen van geestelijk en lichamelijk gehandicapten); • benutting van locaties dicht bij zorgsteunpunten en voorzieningen voor beschutte woonvormen (seniorenwoningen, aangepaste woningen); • regionale afstemming van de lokale woningbouwinitiatieven. Aandachtspunten bij de kwantitatieve programmering zijn de opgaven/taakstellingen van de verschillende marktpartijen, met name de woningcorporaties, en het bewaken van bevolkingsontwikkeling en migratiesaldi (regionaal en lokaal) in relatie tot de woningbouw (monitoring). 11)
Voor Graafstroom is er bij deze conclusie vanuit gegaan dat het "witte gebied" ten zuiden van de Alblas (naast het bedrijfsterrein) niet voor woningbouw in aanmerking komt.
85
Om hier concreet invulling aan te geven wordt voorgesteld om als uitwerking van de structuurvisie een gedifferentieerd meerjarig woningbouwprogramma op te stellen. Samenvatting programma bevolking, wonen en zorg De hierboven uiteengezette opgaven met betrekking tot wonen en zorg zijn samen te vatten in de volgende programmapunten: • zorgdragen voor voldoende huisvesting van aan de regio gebonden inwoners; • vanuit deze volkshuisvestingsopgave in samenhang met een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling van de regio is een woningbouwprogramma gewenst dat in de buurt komt van realiseren migratiesaldo nul (opvangen equivalent natuurlijke aanwas); • indicatie voor het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de regio is een woningvoorraadtoename in de periode 2002-2015 van circa 5.800 woningen; • naast de zorg voor jongeren en startende huishoudens, zijn de komende jaren bijzondere inspanningen nodig voor de doelgroep ouderen: uitbreiding van het aanbod voor ouderen geschikte woningen met 7.000 tot 2015, deels door nieuwbouw en deels door aanpassing van de woningvoorraad; • vergrijzing in combinatie met extramuralisering en de wens om zolang mogelijk zelfstandig te wonen, leidt tot een toename van de vraag naar wonen en zorg op maat; tegen deze achtergrond is het gewenst om te komen tot een levensloopbestendige regio; dit betekent o.a.: - realiseren van levensloopbestendig wonen in wijken en kernen; - maken van woonzorgzones in combinatie met zorgsteunpunten, daarbij aanhakend op de kernenprofilering; - regionaal onderzoek naar de woon-zorgbehoefte; - intensivering van het overleg tussen zorgaanbieders, woningcorporaties, ontwikkelaars, ouderen- en welzijnswerk, serviceaanbieders, gemeenten en regio; • de regio kent een forse opgave voor herstructurering van delen van de bestaande woningvoorraad, met als doel vernieuwing van verouderd woningbestand, meer geschikt maken van de woningvoorraad voor ouderen en differentiatie van eenzijdige buurten en wijken; indicatief programma is sloop en vervangende nieuwbouw van circa 3.300 woningen in de periode 2002-2015 en een woningverbeteringsprogramma voor 4.800 woningen;
•
•
•
om het benodigde regionale woningbouwprogramma (woningvoorraadtoename + vervanging van te slopen woningen) bij benadering te kunnen realiseren, zal én een grote inspanning nodig zijn om de resterende inbreidings- en herstructureringslocaties te benutten, én de capaciteit van de "witte vlekken" benut moeten kunnen worden; ten aanzien van het bouwprogramma in de gemeenten Graafstroom en NieuwLekkerland − waar de verschillen tussen woningbouwcapaciteit en natuurlijke aanwasprogramma relatief groot zijn − is overleg met de provincie over mogelijke oplossingen gewenst; om concreet invulling te geven aan de regionale en lokale opgaven met betrekking tot wonen en zorg is opstelling van een meerjarig gedifferentieerd woningbouwprogramma gewenst; daarin zullen in elk geval de volgende punten bijzondere aandacht dienen te krijgen: - levensloopbestendig bouwen in huur- én koopsector; - flexibiliteit ten aanzien van eigendomsverhouding; - vergroten van het woningaanbod voor het toenemend aandeel kleine huishoudens; - woningvraag als gevolg van extramuralisering; - benutting van locaties dichtbij zorgsteunpunten en voorzieningen voor beschutte woonvormen; - monitoring van de bevolkingsontwikkeling (regionaal en lokaal) in relatie tot het woningbouwprogramma.
7.7. Werken Economische structuur Ten behoeve van de Regionale Structuurvisie zijn economische verkenningen verricht die hebben geresulteerd in een tweetal rapporten: "Vernieuwend vakmanschap, economische visie 2015" en "Ontwikkeling bedrijfshuisvesting Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 2015". Bij de beschrijving van structuur, knelpunten en kansen en ontwikkelingsperspectief van de regionale economie is gebruikgemaakt van deze rapporten.
86
De regio telt ruim 6.700 bedrijven die een arbeidsplaats bieden aan circa 50.000 personen in 2002. De totale beroepsbevolking in de regio bedraagt circa 53.000 mannen en vrouwen (2002). Het merendeel van de werkgelegenheid bevindt zich in de kernen (centra/woonwijken) en op de bedrijventerreinen, met een relatief sterke concentratie, zo'n 70%, in de zuid/oostrand (Gorinchem 40%, Leerdam 16% en Hardinxveld-Giessendam 14%). Indien de werkgelegenheid in Sliedrecht, Papendrecht en Alblasserdam daarbij wordt opgeteld (nog eens zo'n 25.000 arbeidsplaatsen), dan tikt die concentratie nog zwaarder aan. Ongeveer een vijfde van de werkgelegenheid zit op bedrijventerreinen. Verspreid over het landelijk gebied kent de regio nog een aanzienlijk aantal agrarische bedrijven, hoewel dit aantal sterk aan het teruglopen is: van 1.300 in 1991 naar circa 1.050 in 2000. Een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid − nogal wat laaggeschoold en/of vakgerichte werk − bevindt zich in de sectoren industrie, detailhandel en groothandel. De sectoren handel, transport en commerciële en collectieve dienstverlening hebben de laatste jaren een sterke groei laten zien. Ook het aandeel hooggeschoold werk neemt toe. De concentratie van de zakelijke dienstverlening zit vooral in Gorinchem. Door het relatief grote aantal kleinere bedrijven is de werkgelegenheid in de regio minder kwetsbaar voor massaontslagen. Er is een tekort aan ruimte voor bedrijfsterreingebonden bedrijven en voor kantoren. Met name het ontbreken van goede locaties voor uitplaatsing van transportbedrijven en andere hindergevende bedrijven in de kernen of het landelijk gebied is een zwaar knelpunt. Ontwikkelingsperspectief Onder het motto "Vernieuwend vakmanschap" is een ontwikkelingsperspectief opgesteld voor de regio. De "maakindustrie" met als belangrijke sectoren scheepsbouw/metaal, beton- en bouwproducten, glas en voedings- en genotmiddelen blijft een belangrijk speerpunt voor de regio. Deze is tevens de economische motor voor toeleverende diensten in de
sfeer van de technische en zakelijke dienstverlening, transport en logistiek en onderwijs en vakopleidingen. Een bundeling van grote lokale logistieke- en handelsondernemingen op bedrijventerreinen nabij de hoofdinfrastructuur (A15 en A27) is van belang, niet alleen uit milieuoogpunt, maar ook vanwege economische meerwaarde en doelmatig ruimtegebruik. Daarnaast zijn voorzieningen gewenst voor groei van watergebonden bedrijvigheid en gecombineerd weg- en watervervoer. In dit verband is ook uitbreiding van de containerterminal in Gorinchem van belang (Avelingen-Oost). Rekening moet worden gehouden met een verdere tertiairsering van de economie, waaronder technische en financieel-administratieve diensten ten behoeve van de bedrijvigheid in de regio en nabije omgeving, maar ook zakelijke dienstverlening met een bredere scoop. Deze verbreding van de economische structuur vraagt ook om ruimte voor kantoren. Uit verricht onderzoek komen de volgende indicaties naar voren voor de toekomstige behoefte kantoorruimte: 130.000 m² in 2005 en 110.000 m² tussen 2005 en 2015. De landbouw blijft een belangrijke drager van het groenblauwe karakter van de streek. Hoewel het aantal bedrijven nog aanzienlijk zal teruglopen, geldt dit niet voor de hoeveelheid landbouwgrond. De agrarische sector kan haar positie versterken, enerzijds door schaalvergroting en anderzijds door de agrarische bedrijfsvoering te combineren met andere activiteiten: verdieping en verbreding (o.a. biologische melkveehouderij, streekeigen producten en aanvullende activiteiten in de sfeer van recreatie, landschapsbeheer, sociaal-verzorgende diensten). Zie ook paragraaf 7.4. Een economische drager met groeiperspectieven is de verdere toeristisch-recreatieve ontwikkeling van de streek. In paragraaf 7.5 zijn mogelijkheden en wenselijkheden uitgewerkt. Door de mogelijkheden van ICT zal thuis werken of het houden van een bedrijf aan huis in de toekomst naar verwachting een grote vlucht nemen. De regio stimuleert daarom de bouw van telewerkwoningen en woonwerkeenheden in bestaande wijken en uitbreidingsgebieden. Die kunnen ook een functie vervullen voor startende ondernemers.
87
Ontwikkeling bedrijventerreinen Het totale aanbod aan bedrijventerreinen in de regio is te stellen op netto ruim 500 ha. Het merendeel van deze oppervlakte is uitgegeven en in gebruik. Met 178 ha ligt het zwaartepunt van het bedrijventerreinaanbod in Gorinchem, verspreid over meerdere terreinen waaronder nogal wat nat terrein (o.a. Avelingen-Oost en West). Verder bestaat het aanbod uit kleine lokale terreinen bij een aantal kernen, en enkele grotere terreinen in Leerdam, Hardinxveld-Giessendam, Liesveld (Gelkenes), Zederik (Meerkerk) en Giessenlanden (Arkel). Herstructurering Voor verschillende terreinen (een achttal) zijn er min of meer concrete voornemens voor herstructurering. Onder meer is dit het geval voor de terreinen Avelingen-Oost (Gorinchem), Nieuw-Schaik (Leerdam), Meerkerk (Zederik) en Gelkenes (Liesveld). De inzet is om voor de oudere terreingedeelten te komen tot kwaliteitsverbetering, oplossing van knelpunten en zo mogelijk in voorkomende gevallen tot efficiënter ruimtegebruik. De potenties van Avelingen-Oost als "nat" en multimodaal bedrijventerrein zullen bij de uitwerking van herstructureringsplannen verder worden benut. Daarbij gaat het onder andere om meer kaderuimte voor watergebonden bedrijven en om uitbreidingsmogelijkheden voor de containerterminal. Uitbreidings- c.q. vestigingsruimte voor watergebonden bedrijven kan hier mede gecreëerd worden door verplaatsing van niet-watergebonden bedrijven naar bedrijventerrein Gorinchem-Noord. Ook zijn er terreinen die in de toekomst getransformeerd zullen worden naar wonen. Dit geldt bijvoorbeeld voor oudere bedrijvengebieden langs de Linge in Gorinchem, het Zuidema-terrein, voor bedrijventerrein De Peulen-Oost in Hardinxveld en voor een bedrijvengebied in Groot-Ammers. Daarnaast ligt er de opgave om te komen tot verplaatsing van een aantal bedrijven dat klem zit in de kern of het landelijk gebied of daar niet goed past. Om deze vernieuwingsprocessen goed van de grond te laten komen is vervangend bedrijventerreinaanbod nodig in de regio. Nieuw bedrijventerrein Voor de Regionale Structuurvisie is van groot belang of het bedrijventerreinenaanbod kwantitatief voldoende is voor de verwachte vraag tot 2015.
Deze vraag is alleen in globale termen te beantwoorden omdat het moeilijk blijft een inschatting te maken van de daadwerkelijke behoefte, die naast een conjuncturele kant ook een kwalitatieve kant heeft. Inschatting aanbod 107,5 ha Allereerst een inschatting van het aanbod vanaf 2003 tot 2015 in netto ha. Als de in het kader van de Strategische Visie voorgestelde locaties ontwikkeld kunnen worden, heeft de regio tot 2015 de beschikking over 107,5 ha netto bedrijventerrein. Dit is exclusief het Compaqterrein in Gorinchem (hierop heeft de gemeente geen invloed, het staat als een geheel te koop en zal mogelijk aan een groot bedrijf van buiten de regio worden verkocht, waardoor het niet voorziet in de regionale behoefte). Dit is ook exclusief de mogelijk te behalen ruimtewinst op te herstructureren en op nieuwe terreinen (waardoor het aanbod met 10 ha zou kunnen toenemen). Terstond uitgeefbaar 1-1-2003 Gorinchem Papland Liesveld Gelkenes II fase I Leerdam Nieuw Schaik Totaal Regio A&V Voorgestelde locaties tot 2015: Gorinchem-Noord (vanaf 2006 gefaseerd, bestemmingsplan in de maak) Leerdam West/Ter Leede (nog onbekend hoe en wanneer) Gelkenes II, fase II (aangeduid op streekplankaart) Zederik Meerkerk zuid 4e fase (vanaf 2005, bestemmingsplan in de maak) Hardinxveld-Giessendam (voorgesteld) Schelluinen-West (aangeduid op streekplankaart) Totaal Regio A&V
6,0 ha 3,5 ha 1,5 ha 11 ha
37 ha 10 ha 9,5 ha 5,0 ha 15 ha 20 ha 96,5 ha
Inschatting vraag minimaal 105 ha Voor het inschatten van de behoefte zijn verschillende ramingen en rapporten beschikbaar. De behoefte op basis van het historisch uitgiftetempo van 6,5 ha netto per
88
jaar is 78 ha vanaf 2003 tot 2015. Op basis van de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling komt de jaarlijkse gemiddelde behoefte uit op 7,1 ha netto. Dat levert een behoefte op tot 2015 van 85 ha netto. Deze behoefte kan beschouwd worden als een absoluut minimum, omdat deze cijfers gekleurd zijn door perioden waarin nauwelijks bedrijventerrein uitgeefbaar was. Als er wel voldoende geschikte terreinen beschikbaar zijn, tezamen met een gunstig economisch gesternte, kan de behoefte het dubbele bedragen, dus ongeveer 150 ha tot 2015. Specifiek voor milieuhinderlijke bedrijven is 17 ha nodig, voor transportbedrijven 25 ha en voor watergebonden bedrijven 1,3 ha. Als van de minimumbehoefte wordt uitgegaan (80 ha netto) en een "ijzeren voorraad" van vier jaar (de tijd om een nieuw terrein te ontwikkelen), dan is er tot 2015 ongeveer 105 ha netto bedrijventerrein nodig. Ook na 2015, of bij een versnelling van de economie al eerder, zal er nog extra ruimte nodig zijn voor bedrijfsfuncties bovenop de genoemde 105 ha. Beleidsopgaven Regionaal ruimtelijk-economisch beleid Verder uitbouwen van de regionale benadering en afstemming in het ruimtelijk-economisch beleid is gewenst. In het rapport Vernieuwend Vakmanschap is een groot aantal voorstellen en actiepunten opgevoerd. Voor de onderhavige Regionale Structuurvisie zijn met name de volgende punten van belang: • regionaal bedrijfshuisvestingsbeleid; • regionale afstemming bij aanleg en uitgifte van bedrijventerreinen; • aanleg van logistiek bedrijventerrein Schelluinen-West; • (subregionale) vrachtwagenparkeerterreinen. Economische knooppunten en nieuwe bedrijvenlocaties Het primaire knooppunt Gorinchem en de secundaire knooppunten (Leerdam en Hardinxveld-Giessendam) hebben een belangrijke rol in het accommoderen van de regio-
naal gebonden bedrijvigheid. Dit zijn ook de kernen die in aanmerking komen voor kantoorontwikkeling van enige omvang, bij voorkeur rond stationslocaties. Daarnaast vervullen enkele verzorgingskernen een aanvullende subregionale rol. Dit is bijvoorbeeld aan de orde voor de bedrijventerreinen Gelkenes en Meerkerk. Logistiek bedrijventerrein Schelluinen-West Deze locatie is in beeld voor ontwikkeling als logistiek bedrijventerrein gericht op oplossing van de nijpende ruimtebehoefte van de transportsector in de regio. De opgave is om verspreid voorkomende transportbedrijven die nu op planologisch slechte locaties zitten, te concentreren op dit terrein. Daarmee wordt economische meerwaarde gecreëerd voor de economisch belangrijke logistieke sector, terwijl de leefbaarheid in de kernen wordt verbeterd. Op Schelluinen-West kan naar verwachting zo'n 20 ha uitgeefbaar terrein worden gerealiseerd. Aan de keuze van deze locatie, die via de N216 kan worden ontsloten op de A15, ligt uitgebreid locatie- en haalbaarheidsonderzoek ten grondslag. De inzet is ontwikkeling van deze locatie door de gezamenlijke gemeenten, waarbij een rol is voorzien voor een op te zetten Regionale Ontwikkelingsmaatschappij (ROMAlblasserwaard-Vijfheerenlanden). Vrachtwagenparkeerterreinen Ruimte is nodig om tot goede oplossingen te komen voor het parkeren van vrachtwagens ('s avonds en in de weekenden), teneinde overlast in kernen en woongebieden te vermijden. De gezamenlijke gemeenten willen komen tot enkele subregionale vrachtwagenparkeerterreinen, omdat het geen doelmatige en ook geen haalbare oplossing is om bij elke kern een aparte locatie voor vrachtwagens te maken. Nader onderzoek naar enerzijds de precieze behoefte en anderzijds geschikte locaties en haalbaarheid is gewenst.
89
Samenvatting programma werken De uit het bovenstaande resulterende programmapunten voor de structuurvisie zijn als volgt samen te vatten: • mogelijkheden bieden voor economische ontwikkeling van de regio, gericht op behoud van economische vitaliteit en werkgelegenheid voor de regionale beroepsbevolking; • versterken regionale samenwerking en afstemming in het ruimtelijk-economisch beleid; • bieden van voldoende ruimte voor het groeiende bedrijfsleven door aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en uitbreiding van bestaande terreinen op knooppunten en in enkele verzorgingskernen: - Gorinchem-Noord (nieuw); - Leerdam-West (nieuw); - Hardinxveld-Giessendam "tussen de sporen" (nieuw); - Gelkenes (uitbreiding); - Meerkerk (uitbreiding). • herstructurering en kwaliteitsverbetering van oudere bedrijventerreinen, waaronder Avelingen-Oost, Nieuw-Schaik, Gelkenes en Meerkerk; • ontwikkelen van goed bereikbare kantorenlocaties, zoveel mogelijk gekoppeld aan stations (Gorinchem, Leerdam, Hardinxveld-Giessendam); • bij uitbreiding van het aantal haltes in het kader van een eventuele light-railontwikkeling ontstaan interessante nieuwe (lange termijn) opties voor kantoorontwikkeling, met name Gorinchem-West (sportpark Molenwijk); • ontwikkeling van logistiek bedrijventerreinen Schelluinen-West; • onderzoek instellen naar mogelijke locaties en haalbaarheid van subregionale vrachtwagenparkeerterreinen; • streven naar gedifferentieerde werkgelegenheidsstructuur; daartoe ruimte bieden aan kleinschalige bedrijven in handel en dienstverlening in de woonomgeving, op herstructureringlocaties en in nieuwe woongebieden; • stimuleren van de bouw van telewerkwoningen en woonwerkeenheden in bestaand en nieuw woongebied.
7.8. Winkelvoorzieningen Huidig winkelaanbod Regionale functie Het winkelaanbod in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is met name in de nietdagelijkse sector, maar ook in de dagelijkse sector geconcentreerd in een beperkt aantal grotere kernen. Het grootste winkelaanbod in de dagelijkse en niet-dagelijkse sector ligt in de kernen Gorinchem en Leerdam. In deze twee kernen is meer dan de helft van het totale winkelaanbod in de dagelijkse sector gevestigd. De kern Hardinxveld-Giessendam kent eveneens een relatief groot winkelaanbod. De kernen Gorinchem, Leerdam en Hardinxveld-Giessendam hebben wat betreft winkelvoorzieningen een regionale functie. Daarnaast spelen de buiten de regio gelegen winkelcentra in Alblasserdam, Papendrecht, Sliedrecht en Vianen een rol voor de inwoners van de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Lokale functie Naast de bovengenoemde drie kernen met een regionale functie is er in de regio een aantal kernen met een vrij compleet winkelaanbod in de sector dagelijkse goederen: Nieuw Lekkerland, Groot-Ammers, Giessenburg, Meerkerk en Ameide. Het winkelaanbod in deze kernen heeft voornamelijk een lokale functie, en een (beperkte) functie voor nabijgelegen kleinere kernen zonder winkelaanbod. Kernen waar een beperkt winkelaanbod aanwezig is zijn: Arkel, Hoornaar, Lexmond, Langerak, Streefkerk, Molenaarsgraaf en Bleskensgraaf. Dit winkelaanbod heeft een lokaal verzorgende functie. In de overige kernen binnen de regio is nauwelijks winkelaanbod aanwezig. In veel van deze kernen is het aanbod beperkt tot een rijdende winkel. Trends Ten aanzien van het winkelaanbod in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden zijn de navolgende trends en ontwikkelingen van belang. Onder invloed van het voortgaande proces van schaalvergroting wordt het voor kleine winkels en winkelcentra moeilijk om te overleven. Dit proces van schaalvergroting heeft zich in de regio de afgelopen jaren gemanifesteerd in het verdwijnen van een aantal kruideniers en speciaalzaken (bijvoorbeeld bakker, slager, groenteboer). Deze trend zal zich in de toekomst
90
voortzetten, waardoor het winkelaanbod in een aantal kernen verder onder druk zal komen te staan, of zelfs geheel zal verdwijnen. Een tweede belangrijke trend is de toenemende mobiliteit van consumenten in combinatie met schaalvergroting (van het marktgebied) in de sector niet dagelijkse goederen en in beperktere mate ook in de food-sector. Door de toenemende mobiliteit is de consument steeds minder aangewezen op de lokale winkels en kan hij zich bij de keuze van het winkelgebied steeds meer door andere aspecten (dan nabijheid) laten leiden. Deze trend kan voor de dagelijkse goederen tot gevolg hebben dat de oriëntatie van de bevolking op het eigen winkelapparaat zal afnemen. Toekomstwaarde winkelaanbod Het winkelaanbod in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden staat onder druk. Uit een koopstromenonderzoek (Kardol 1997: Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, koopstromenonderzoek winkels in kleine kernen) onder 25 kleine kernen in de regio blijkt dat de winkels in deze kernen (dagelijkse sector) slechts ongeveer de helft van de bestedingen aan zich weten te binden. Eenderde van de bestedingen vindt plaats in de winkelcentra die gelegen zijn in de stedelijke randzone, terwijl ongeveer 13% van de koopkracht in de dagelijkse sector toevloeit naar de sub-regionale winkelvoorzieningen in enkele grotere kernen in de regio. De rijdende winkel is goed voor 6% van de bestedingen. Het aandeel van de bestedingen dat het winkelaanbod in de kleinere kernen aan zich weet te binden is in de afgelopen jaren naar verwachting licht gedaald. Dit uit zich in een teruglopend winkelaanbod in vooral de kleine kernen. Het wordt voor speciaalzaken, kleine kruideniers en supermarkten in dergelijke kernen steeds moeilijker om rendabel te functioneren. Vooral wanneer opvolging van de ondernemer aan de orde is leidt dit tot sluiting van winkels, omdat bedrijfseconomisch functioneren niet langer mogelijk is. Er is echter een belangrijk verschil tussen de verschillende kernen binnen de regio. Gorinchem, Leerdam en Hardinxveld-Giessendam hebben een gezond winkelaanbod, dat voor de toekomst goede perspectieven kent. Daarnaast is er een aantal kernen met een vrij compleet aanbod, dat bij een zorgvuldige ontwikkeling eveneens toekomstwaarde heeft. Voorwaarde voor behoud van deze winkels in de toekomst is de aanwezigheid van een goed functionerend winkelcentrum met een goede supermarkt, zoals bijvoorbeeld in Groot-Ammers en Giessenburg vrij recent gerealiseerd is.
Voor Nieuw Lekkerland en Ameide ligt hier nog een opgave. In een groot aantal kernen, met op dit moment een bescheiden winkelaanbod, staat dit aanbod duidelijk onder druk. In de kernen waar op dit moment een winkelaanbod ontbreekt, zal dit naar verwachting ook in de toekomst niet terugkomen. Leefbaarheid Voor de leefbaarheid van kleine kernen is een basisaanbod aan winkels van belang. Zeker in kleine dorpen heeft de buurtsupermarkt niet alleen een functie als plek waar men de boodschappen haalt, maar tevens een belangrijke sociale functie. Ook voor minder mobiele mensen is het van belang om voor de dagelijkse boodschappen in de directe omgeving terecht te kunnen. Het zal echter niet mogelijk zijn om in alle kernen een dergelijk basisaanbod voor de toekomst te garanderen. Hier ligt een belangrijke opgave. Door concentratie van het nog aanwezige aanbod, functiecombinaties met bijvoorbeeld maatschappelijke voorzieningen en een dosis creativiteit kan in veel gevallen een basisaanbod aan voorzieningen behouden blijven. In de kernen waar een winkelaanbod ontbreekt of niet houdbaar blijkt, is de aanwezigheid van bijvoorbeeld een rijdende winkel of bezorgservice van belang. Hierdoor kan zonder de fysieke aanwezigheid van een winkelaanbod toch een deel van de functie van een dergelijk aanbod behouden blijven. Inzet voor het ruimtelijk beleid Voor het instandhouden van een levensvatbaar winkelaanbod in de kernen van de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden zijn de volgende zaken van belang: • handhaving en versterking van de regionale functie van Gorinchem en de (sub)regionale functie van Leerdam en Hardinxveld-Giessendam; • streven naar verbetering en vernieuwing van de centrumgebieden in de verzorgingskernen; • voor de kernen met een beperkt winkelaanbod is een actief ruimtelijk beleid nodig om dit aanbod − belangrijk voor de leefbaarheid − in de toekomst te behouden; concentratie en functiecombinatie zijn hierbij van groot belang.
91
7.9.
Verkeer en vervoer
De verkeers- en vervoersvraagstukken in de regio krijgen ruime aandacht in het kader van het project Gebiedsprofiel Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, waarmee onder regie van de provincie in 2001 een start is gemaakt. In het kader van dit project zijn ontwikkelingen en knelpunten in beeld gebracht en worden voorstellen gedaan voor gebiedsgericht verkeers- en mobiliteitsbeleid en aanpak van knelpunten. Een en ander is ingebed in de context van het rijks- en provinciaal beleid en aangestuurd vanuit algemene doestellingen ten aanzien van bereikbaarheid economische centra, bevordering van openbaar vervoer en verkeersveiligheid. Opgaven en knelpunten Knelpunten in de regio zijn er met name op het vlak van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en openbaar vervoer. Het aantal files neemt voortdurend toe. Zakelijke bestemmingen en ook veel woonkernen worden steeds minder goed bereikbaar. Het al maar groeiende verkeer vormt een grote bedreiging voor de leefbaarheid en het economisch klimaat in de regio. De congestie op de A27 en de A15 en in het bijzonder bij het knooppunt Gorinchem is sterk toegenomen. De bereikbaarheid van de gehele zuidrand en de verkeersveiligheid vormen in toenemende mate een probleem. De congestie op het snelwegennet leidt tot sluipverkeer op het secundaire wegennet (o.a. N214) en in de verschillende kleine kernen. De interne bereikbaarheid van de kernen dient te worden bevorderd. Een ander probleem is de overlast die het vele vrachtverkeer veroorzaakt in vrijwel het gehele gebied; ook het parkeren van vrachtwagens langs de openbare weg is een bron van hinder. Ten aanzien van het goederenvervoer heeft het gebied een dubbele opgave. Enerzijds is het faciliteren van het in- en uitgaande goederenvervoer dat voor de economische structuur van het gebied van groot belang is. Dit geldt zowel voor het vervoer over de weg als voor het vervoer over rail en water. Anderzijds heeft de regio een opgave in het faciliteren van het doorgaande goederenvervoer tussen Rotterdam en het achter-
land. Ondanks het in 2005 gereedkomen van de Betuweroute wordt toch nog een aanzienlijke groei van het doorgaande goederenvervoer over weg en water verwacht. Bereikbaarheid en leefbaarheid onder druk Op langere termijn zal door geschetste ontwikkelingen de bereikbaarheid en leefbaarheid verder onder druk te komen staan. Er is op dit moment al sprake van een slechte bereikbaarheid en aanzienlijke verkeershinder in de randzone als gevolg van structurele congestie en substantieel doorgaand verkeer door de kernen. Als er geen duidelijk beleid is voor de oplossing van de capaciteitsproblemen zal dit probleem steeds groter worden. Onveilige verkeerssituaties Vanuit verkeersveiligheidsoogpunt en vanwege de voortgaande groei van het verkeer komt een aantal locaties en wegvakken voor verbetering in aanmerking. De veiligheidsknelpunten hebben betrekking op onveilige kruispunten en onduidelijke verkeerssituaties, te hoge rijsnelheden, onveilige oversteekbaarheid van regionale wegen en gecombineerde afwikkeling van (recreatief) langzaam verkeer met gemotoriseerd verkeer. Beperkte frequenties openbaar vervoer Het openbaar vervoer in de regio is met name in het Middengebied en de Noordrand momenteel mager, maar is in vergelijking met vele andere dunbevolkte gebieden nog redelijk te noemen. Voor gebruik van het openbaar vervoer zijn de bewoners van de regio vanaf 2003 aangewezen op het lijnennetwerk van de vervoermaatschappij Arriva. Dit buslijnennetwerk geeft aansluiting op de NS-stations. Het zijn vooral de beperkte frequenties die de bediening een mager niveau geven. De regio kent nauwelijks (trein)taxiservices meer. In Gorinchem is een treintaxistandplaats met Gorinchem en Dalem als verzorgingsgebied. In Sliedrecht is een taxistandplaats. Ontwikkelingsperspectief Openbaar vervoer Er wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering van de spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen (Merwede-Lingelijn). De beperkte capaciteit op het grotendeels enkelsporige traject
92
belemmert een snelle en frequente treinverbinding. Ombouw van deze spoorlijn tot een light-trainverbinding wordt nagestreefd. Bij toepassing van light-train kan het aantal halteplaatsen eenvoudiger worden uitgebreid, onder meer omdat de lichtere treinen sneller kunnen optrekken en afremmen dan het reguliere spoorwegmaterieel. Meer haltes leiden tot een groter bedieningsgebied en dus tot meer reizigers, waardoor vervolgens de bedieningsfrequentie kan worden verhoogd. Met invoering van light-train kan dan ook vanuit het regionale niveau een bijdrage worden geleverd aan alternatieven voor de automobiliteit in het algemeen en voor het gebruik van de A15 in het bijzonder, met vermindering van de congestiekans als mogelijk resultaat. Nader onderzoek naar de haalbaarheid van light-train is gewenst. Voor de kleine kernen is instandhouding van de sociaal-maatschappelijke bereikbaarheid via kleinschalige vormen van collectief vervoer, zoals buurtbus en Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) van groot belang. Een voorbeeld. In 2003 is door middel van een busje op afroep voorzien in de behoefte van met name ouderen en WVG-ers naar vervoer van deur tot deur. Dit busje is in principe voor iedereen. WVG-ers krijgen korting. Weginfrastructuur Op de A15 en de A27 doen zich de grootste capaciteitsknelpunten voor. Ook de belasting van het regionale wegennet in de Alblasserwaard is daardoor nu al te hoog. Alternatieven via het onderliggend wegennet zijn er niet. Afleiding van doorgaand verkeer van het regionale wegennet naar de A15 moet het gebruik meer in overeenstemming brengen met het karakter van deze wegen in hun functie als ontsluitingsweg voor het landelijk gebied. Gelet op het belang van de bereikbaarheid van de mainport Rotterdam, is aan capaciteitsverruiming van de rijksweg A15 dan ook niet te ontkomen. Op korte termijn kunnen benuttingmaatregelen enig soelaas bieden; op langere termijn wordt ingezet op uitbreiding met doelgroepstroken voor vrachtverkeer. Voor de autosnelweg A27 (Breda-Utrecht) zijn eveneens capaciteitsverruimende maatregelen noodzakelijk. Het is gewenst in het kader van het MIT aandacht te besteden aan een mogelijke verbreding tot 2x3 rijstroken en aan de problematiek van de Merwedebrug (verdubbeling).
Ten behoeve van de ontsluiting van het bedrijventerrein Gorinchem-Noord is een nieuwe aansluiting op de A27 noodzakelijk. Op het onderliggende wegennet (erftoegangswegen) zijn geen grote knelpunten te verwachten. Grootschalige ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de (regionale) bedrijventerreinen en grote woningbouwlocaties, dienen een eigen ontsluitingsstructuur te krijgen die het verkeer zo direct mogelijk afwikkelt naar de ontsluitingen op het autosnelwegennet. Dat geldt ook voor eventuele toekomstige invulling van transformatiegebieden (bijvoorbeeld Gorinchem noord-west). De beoogde concentratie van transportbedrijven naar de hoofdinfrastructuur (zie hierna) zal verder leiden tot een ontlasting van het onderliggende wegennet. Voor het overige zijn de voorziene ontwikkelingen bij de kernen relatief kleinschalig en zullen niet leiden tot een grote toename van de verkeersstromen. De verwachting is dat deze toename kan worden afgewikkeld over de bestaande wegen. Concentratie transportbedrijven aan hoofdinfrastructuur en vrachtwagenparkeerterreinen Voor oplossing van de problematiek van de (verspreid liggende) transportbedrijven, en de daarmee samenhangende verkeers- en leefbaarheidsknelpunten wordt ingezet op de ontwikkeling in regioverband van een logistiek bedrijventerrein (Schelluinen-West). Verder is nader onderzoek gewenst naar mogelijkheden voor (regionale) vrachtwagenparkeerterreinen (zie ook paragraaf 7.7). Vervoersmanagement Bij bedrijventerreinen wordt gestreefd naar het ontwikkelen van vervoersmanagement zoals dat is opgenomen in de Nota Vervoersmanagement + 2001. In onze regio komen met name de grotere bedrijventerreinen in de zuidrand (inclusief Leerdam) in aanmerking voor een systematische benadering in dit verband. Het vervoerscoördinatiecentrum (VCC-ZHZ) heeft een zestal terreinen in haar reguliere pakket van activiteiten opgenomen. Transport over rail en water Op het gebied van het goederenvervoer wordt gestreefd naar meer transport over rail en water. In dit kader wordt het instandhouden en zonodig herstellen van laad- en losmogelijkheden bevorderd. Bedrijventerreinen langs vaarwater dienen zoveel mogelijk
93
te worden benut door bedrijven die gebruikmaken van het aan- en afvoeren van goederen over water. Van belang in dit verband zijn bijvoorbeeld de benutting van de potenties van Avelingen-Oost als multimodaal terrein (gecombineerd weg-watervervoer) en de uitbreiding van de containerterminal in Gorinchem. Duurzaam veilig Het landelijk Startprogramma Duurzaam Veilig vormt momenteel de basis voor het verkeersveiligheidsbeleid. Hierbij wordt uitgegaan van het voorkomen van ongevallen door een duurzaam veilige inrichting van wegen en kruispunten . Het wordt van belang geacht dat dit ook in de regio in gang gezette project wordt voortgezet en zo mogelijk geïntensiveerd. Overigens is dit een project van lange adem waarbij in verband met de financiering prioriteiten gesteld zullen moeten worden. Fietsnetwerk De regio beschikt over en redelijk compleet fietsnetwerk. Knelpunt is de barrière (gevormd door A15 en Betuweroute) tussen de woongebieden aan de Zuidrand en het Middengebied van de Alblasserwaard. Verbetering van deze relatie en versterking/uitbreiding van de langzaam verkeersverbindingen is gewenst.
•
•
• • •
Inzet voor het ruimtelijk beleid capaciteitsvergroting van de A15, A27 en de A2 en aanpakken van de knelpunten rond de brug bij Gorinchem door een tweede brug over, of een tunnel onder de Merwede; bundeling van transport (logistiek bedrijventerrein Schelluinen West) en stimulering van multimodaal vervoer, onder andere door uitbreiding van de containerterminal in Gorinchem; verplaatsing van verkeersaantrekkende economische activiteiten naar locaties aan de snelwegen; snelle realisatie van de ontsluiting van bedrijventerrein Gorinchem-Noord door een nieuwe aansluiting op de A27; verminderen van vrachtverkeerhinder door aanleg van subregionale vrachtwagenparkeerterreinen;
• • • • •
• •
ontwikkeling van vervoersmanagement bij grotere bedrijventerreinen en bij bedrijven met veel werknemers; de spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen geschikt maken voor "lighttrain"; stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer, verbetering van haltevoorzieningen en toeleidende fietspaden, uitbreiding van (trein)taxiservice; behoud van de bestaande buurtbussen door subsidiëring; zoeken naar nieuwe vormen van (collectief aanvullend) vervoer om de bereikbaarheid van voorzieningen voor minder mobiele bevolkingsgroepen te waarborgen; versterking van het netwerk van vrijliggende fietspaden, mede voor recreatief gebruik; bevorderen van personenvervoer over water voor zowel recreatieve doeleinden als voor woon-werkverplaatsingen.
8. Randvoorwaarden: milieu en duurzaamheid Dit hoofdstuk gaat in op randvoorwaarden vanuit milieu en geeft de beleidsinzet voor een duurzaam ruimtelijk beleid. In paragraaf 8.1 wordt aandacht besteed aan de randvoorwaarden in verband met industrielawaai, weg- en spoorweglawaai, externe veiligheid, luchtkwaliteit en bodem- en grondwaterkwaliteit. Paragraaf 8.2 geeft beleidsuitgangspunten gericht op bevordering van duurzaamheid in de ruimtelijke planvorming.
8.1. Randvoorwaarden Huidige situatie Geluid In de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden zijn vier milieubeschermingsgebieden voor de stilte gelegen. Dit zijn gebieden waar de natuurlijke geluidsbelasting door afwezigheid van stationaire geluidsbronnen relatief laag is (minder dan 40 dB(A)). Het beleid is erop gericht het geluid in dergelijke gebieden te beperken tot 40 dB(A). De betreffende gebieden zijn voor een deel langs de Lek gelegen. In oktober 1998 is de Beleidsnota Modernisering Instrumentarium Geluidshinder vastgesteld, waarin een voorstel voor het toekomstige geluidsbeleid wordt gedaan. Hierbij wordt decentralisatie van het geluidsbeleid voorgesteld. Gemeenten krijgen meer beleidsruimte en er worden stappen gezet in de richting van een integraal omgevingsbeleid. Gemeenten kunnen voor nieuwe ontwikkelingen gebiedsgerichte grenswaarden opstellen, die de na te streven geluidskwaliteit aangeven voor een bepaald gebied. Voor de regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is gestart met de inventarisatiefase voor het project MIG, de gebiedstypering. Deze typering moet leiden tot een geluidskwaliteitskaart en uiteindelijk resulteren in een regionaal geluidsbeleid. Het project MIG is vanuit de rijksoverheid voorlopig uitgesteld en wordt inhoudelijk mogelijk aangepast.
95
Industrielawaai In het plangebied zijn inrichtingen aanwezig die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder ("grote lawaaimakers"). Dergelijke inrichtingen hebben een wettelijk vastgestelde zone industrielawaai, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen. Op verschillende locaties ligt bestaande woonbebouwing binnen deze zone. Wegverkeerslawaai In de regio zijn verschillende wegen aanwezig welke geluidshinder kunnen veroorzaken voor de omgeving. Ten aanzien van wegen geldt dat binnen de geluidszone van een gezoneerde weg de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen moet voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van weg (binnen- of buitenstedelijk). In het kader van de Regionale Structuurvisie zijn de maatgevende wegen onderzocht. Dit betreft een aantal provinciale wegen en de rijkswegen. Voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken geldt een geluidszone van 250 m, voor wegen met 3 of 4 rijstroken geldt een geluidszone van 400 m. In nieuwe situaties dient in principe te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) aan de gevels van geluidsgevoelige functies. In "bijzonder situaties" kunnen Gedeputeerde Staten hogere waarde vaststellen. Deze uiterste grenswaarde mag in buitenstedelijke situaties de grenswaarde van 55 dB(A) niet overschrijden. Op de kaart "Milieurandvoorwaarden" is de 50 dB(A)-contour van de maatgevende wegen weergegeven voor 2010.
96
Spoorweglawaai Door het plangebied loopt de spoorlijn Dordecht-Geldermalsen (Lingespoorlijn). Op grond van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle spoorwegen geluidszones. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Ter plaatse van het traject Dordrecht-Geldermalsen bedraagt deze 200 m. Binnen deze geluidszone dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Deze mag in beginsel niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A). Ook hier kunnen in bijzondere situaties Gedeputeerde Staten een hogere waarde vaststellen. Deze mag de waarde van 70 dB(A) niet overschrijden. Voor een indicatie van de vrije veldcontouren van de spoorlijn, is deze bepaald aan de hand van het akoestisch spoorboekje (ASWIN2000). Op de kaart "Milieurandvoorwaarden" is de contour van het spoorweglawaai van de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) weergegeven. Externe veiligheid De verschillende normen die ten aanzien van externe veiligheid gelden, zullen in de nabije toekomst wettelijk worden vastgelegd. Voor het plangebied is vooral het transport van gevaarlijke stoffen relevant. Door het plangebied lopen verschillende belangrijke transportroutes: de rivier de Merwede, de Lingespoorlijn en in de toekomst de Betuweroute, de A27, de A15 en de A2. Tevens zijn verschillende bedrijven in het gebied gesitueerd waarbij rekening dient te worden gehouden met externe veiligheid. Rondom het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en het hoofdvaarwegennet zullen in het kader van de Nota Ruimte zones worden aangegeven die van bebouwing worden gevrijwaard ("vrijwaringzones"). Gedacht moet worden aan zones van 50 à 75 m. Deze zullen onder andere worden benut voor het oplossen van toekomstige (capaciteits)knelpunten, verhogen van de veiligheid en het tegengaan van geluidsbelasting en luchtverontreiniging. Voor de Beneden Merwede, de A15, de A2 en de toekomstige Betuweroute gelden vanuit het individuele risico beperkingen met betrekking tot het mogelijk maken van
toekomstige functies. Er dienen in het kader van het individuele risico afstanden aangehouden te worden waarbinnen niet gebouwd mag worden (deze afstanden zijn respectievelijk maximaal 10, 44, 12 en 30 m). Een afstand van 70 m nu en in de toekomst zal naar verwachting voldoende zijn om overschrijding van de normen van individueel risico te voorkomen. Langs de A15 wordt op een enkel wegvak de oriënterende waarde voor het groepsrisico overschreden en is het groepsrisico op enkele andere wegvlakken 0,1 tot 1 maal de oriënterende waarde. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt nergens langs de Betuweroute overschreden. Voor de Lingespoorlijn en de A27 gelden geen beperkingen vanuit externe veiligheid. In het gebied liggen verschillende aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en brandstofleidingen. Deze zijn aangegeven op de kaart "Milieurandvoorwaarden". Voor deze leidingen dienen, in verband met externe veiligheid, afstanden in acht te worden genomen. Voor de hoogspanningsleidingen is deze afstand, afhankelijk van het voltage van de leiding, maximaal 36 m aan weerszijden van de leiding. Voor de aardgasleidingen geldt, afhankelijk van de druk en diameter, een toetsingsafstand van 130 m aan weerszijden van de leiding. Hierbinnen moet de aard van de omgeving worden nagegaan. De minimale bebouwingsafstand voor woonwijken, flatgebouwen en gevoelige objecten als scholen en hotels en kantoren bestemd voor meer dan 50 personen bedraagt maximaal 45 m aan weerszijden van de leiding (afhankelijk van de druk en diameter). Voor de verschillende brandstofleidingen dienen ook afstanden aangehouden te worden afhankelijk van de brandstof en de diameter. De toetsingsafstand bedraagt maximaal 65 m. Luchtkwaliteit In de nabijheid van wegen kan sprake zijn van lokale luchtverontreiniging. Deze luchtverontreiniging kan negatieve effecten op de gezondheid hebben. Als gevolg van strengere Europese regelgeving is sinds 19 juli 2001 het Besluit luchtkwaliteit in werking getreden. Bij nieuwe gevoelige functies langs wegen of bij een verandering in de verkeersstromen/verkeersstructuur mag er geen sprake zijn van een overschrijding van de grenswaarden zoals opgenomen in dit Besluit. Voor wegverkeer is stikstofdioxide de maatgevende luchtverontreinigende stof. In het Besluit is aangegeven dat de grenswaarde hiervoor 40 ug/m³ in 2010 bedraagt. Hier is geen ontheffing voor mogelijk zoals bijvoorbeeld bij wegverkeerslawaai. Er wordt vanuit gegaan dat door
97
nieuwe technologieën de verontreiniging zal afnemen, waardoor in 2010 alleen direct langs de snelwegen de grenswaarden worden overschreden. Bodem- en grondwaterkwaliteit Met het Provinciaal Integraal Milieukwaliteitsmeetnet wordt de kwaliteit van de bodem en het ondiepe grondwater in Zuid-Holland in kaart gebracht. Voor de regio Albasserwaard-Vijfheerenlanden is indicatief aangegeven dat deze niet verontreinigd zijn. In de regio zijn 4 milieubeschermingsgebieden voor grondwater aangewezen. Deze zijn gericht op bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op waterwinning. Beleidsuitgangspunten Geluid Er dient reeds zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de modernisering van het instrumentarium Geluid. De wijziging van de Wet geluidhinder zal tussen 2004 en 2010 in tranches tot stand worden gebracht. Ten aanzien van industrielawaai is het uitgangspunt dat er geen nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zones industrielawaai mogelijk worden gemaakt. Ten aanzien van spoor- en wegverkeerslawaai vormt de wettelijke normering voor de maximale geluidsbelasting voor gevoelige functies het uitgangspunt (57 dB(A) voor spoorweglawaai en 50 dB(A) voor wegverkeerslawaai). Met betrekking tot recreatieve concentratiepunten (recreatief knooppunt) wordt gestreefd naar situeringen met geluidsbelastingen van maximaal 40 dB(A). Het beleid ten aanzien van de milieubeschermingsgebieden voor de stilte dient in acht te worden genomen (geluidsbelasting maximaal 40 dB(A)) om stilte als kernkwaliteit van de regio te waarborgen. Externe veiligheid Het is noodzakelijk om de externe veiligheidsnormen, die op termijn wettelijk worden vastgelegd, in acht te nemen. Dit betekent dat bij het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van de A2, A15, A27, de Merwede en de toekomstige Betuweroute12). Bij de aanleg van de 12)
Uit het Tracébesluit Betuweroute (1996) blijkt, dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico nergens langs de Betuweroute wordt overschreden. In hoeverre ontwikkelingen
Betuweroute wordt aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de spoorbaan ingeval van een ernstig ongeval. Daarnaast is het uitgangspunt om bedrijven, waarbij rekening dient te worden gehouden met externe veiligheid, zoveel mogelijk te verplaatsen naar gebieden die geschikt zijn voor vestiging van dergelijke bedrijven. Luchtkwaliteit Uitgangspunt is om bij nieuwe gevoelige functies rekening te houden met de grenswaarden zoals deze in het Besluit luchtkwaliteit zijn opgenomen. Vooral langs de A2, A15 en A27 moet voor nieuwe gevoelige functies voldoende afstand worden aangehouden ten opzichte van deze infrastructuur. Bodem- en grondwaterkwaliteit Het beleid met betrekking tot grondwaterbeschermingsgebieden moet in acht worden genomen.
8.2.
Ambities duurzaam ruimtelijk beleid
Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt in de planvorming. Doel is het minimaliseren van milieuvervuiling en het zuinig omgaan met ruimte, grondstoffen en energie op een dusdanige wijze dat toekomstige generaties niet belast worden met de gevolgen van ons handelen. Met betrekking tot de ambities in de regio ten aanzien van duurzaamheid is onder andere gebruikgemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS). Algemeen Het NPDS is een gestructureerde bundeling van de kennis en ervaring die in Nederland op het terrein van duurzame stedenbouw voorhanden is. Het is geen wettelijk voorgeschreven instrument waar in elk project gebruik van gemaakt dient te worden. In invloed hebben op dit groepsrisico en of deze een overschrijding van de oriënterende waarde kunnen veroorzaken, is nog niet onderzocht. Wel kan worden aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen op een afstand groter dan 200 m van de spoorlijn geen invloed zullen hebben op het groepsrisico.
98
het NPDS wordt onderscheidt gemaakt naar milieutypes. Niet alle duurzaamheidsmaatregelen zijn zinvol in alle verschillende milieutypen. Per milieutype kan een keuze gemaakt worden uit verschillende duurzaamheidsmaatregelen behorende bij een thema, namelijk water, natuur en ecologie,verkeer, leefbaarheid en energie. De thema's water, natuur en ecologie, verkeer en leefbaarheid zijn reeds in hoofdstuk 7 voldoende aan bod gekomen. Op het aspect energie wordt hieronder verder ingegaan omdat dit niet bij de andere thema's aan de orde is geweest. Tevens wordt hierna nog specifiek aandacht besteed aan duurzaamheidsaspecten bij bedrijventerreinen en kantoren. Met een optimale inrichting van een bedrijventerrein, woonwijk of kantorenlocatie kan worden bijgedragen aan een minimale belasting voor het milieu. Specifieke aandachtspunten hierbij zijn landschappelijke en ecologische inpassing en integraal waterbeheer. Energie Voor energie geldt dat minimaal moet worden voldaan aan de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) voor wonen (EPC-norm 1,0) of utiliteitsbouw (EPC-norm 1,5). Het hanteren van een lagere norm, bijvoorbeeld 0,8 voor wonen, geeft uiting aan een hoog ambitieniveau. Hierdoor kan de vraag naar energie verder worden beperkt en wordt de toepassing van duurzame energie impliciet gestimuleerd. Om dit te bereiken dient vooral gedacht te worden aan gebruikmaking van passieve en actieve zonne-energie, van zonnecollectoren en aan het minimaliseren van de energievraag. Hiermee kan rekening worden gehouden in de verkaveling, bijvoorbeeld met een zuidoriëntatie van gebouwen. Ten aanzien van windturbines in de regio wordt een terughoudend beleid gevoerd, gelet op de grote landschappelijke en ecologische kwaliteiten in het gebied. Alleen het gebied tussen Alblasserdam en Papendrecht (bedrijvenlocatie) is mogelijk geschikt voor de plaatsing van windturbines. Dit gebied is dan ook in deze structuurvisie opgenomen als zoekgebied voor windturbines.
Bedrijventerreinen en kantoren Duurzaamheid is een belangrijke doelstelling voor vormgeving, inrichting en gebruik van schaarse ruimte. De (her-)ontwikkeling van een bedrijventerrein (zoals in Gorinchem, Schelluinen en Meerkerk) of de ontwikkeling van een kantorenlocatie (zoals in Gorinchem en Giessendam) biedt kansen voor een duurzame ontwikkeling van het terrein. Gestreefd dient dan te worden naar optimale oplossingen, zowel op het niveau van het individuele bedrijf/kantoor als op het niveau van het gehele bedrijventerrein of de gehele kantorenlocatie. Het gaat daarbij zowel om de inrichting alsook om bedrijfsprocessen en organisatie. Duurzame inrichting bedrijventerrein/kantorenlocatie De inrichting van een bedrijventerrein of kantorenlocatie wordt geoptimaliseerd vanuit het perspectief van zowel het bedrijfseconomisch functioneren als duurzaamheid. Het gaat hier met name om een goede landschappelijke/ecologische inpassing en om intensief ruimtegebruik. Met een optimale inrichting van het bedrijventerrein kan worden bijgedragen aan een minimale belasting voor het milieu. Specifieke aandachtspunten hierbij zijn: • intensief ruimtegebruik: stapeling en combinatie van functies, hoogbouw/bouwen in meerdere lagen, ondergronds bouwen, meertijdig gebruik en een collectieve benadering van strategische reserve van individuele bedrijven; ook op traditionele bedrijventerreinen zijn mogelijkheden voor intensiever ruimtegebruik, waardoor meer ruimte voor groen en water ontstaat; • collectieve bedrijfsvoorzieningen: technische-, maatschappelijke-, commerciëleen bedrijventerreinvoorzieningen; het gezamenlijk gebruiken van voorzieningen levert vaak ruimtebesparingen op; • duurzame energie: uitwisseling van restafvalwarmte tussen bedrijven, maar ook warmtelevering aan nabijgelegen woningen is wellicht mogelijk en duurzaam; ten aanzien van energie kan ook gezamenlijk gebruik worden gemaakt van collectieve voorzieningen naast de centrale energieopwekking, bijvoorbeeld een collectieve koude/warmte opslag met behulp van een aquifer13).
13)
In de winter wordt koude in het aquifer opgeslagen en 's zomers, wanneer er koelbehoefte is, wordt deze kou benut voor koeling. In de zomer wordt warmte in het aquifer opgeslagen hetgeen 's winters voor verwarming van kantoren wordt benut.
99
Duurzame bedrijfsprocessen Met een zo efficiënt mogelijke inzet van (energie en) materiaalstromen en door de inzet van gemeenschappelijke voorzieningen kan milieuwinst worden behaald én kan worden bespaard op bedrijfskosten. Benutting van (energie- en) materiaalstromen over de grenzen van individuele bedrijven heen en het opzetten van "utilities" zijn belangrijke thema's. Door toepassing van industriële ecologie (het benutten van reststromen) kan ook worden bespaard op de kosten van ondernemers. Sleutelbegrippen hierbij zijn: • integraal ketenbeheer/sluiten kringlopen; • hergebruik van rest- of bijproducten; • uitwisseling van grondstoffen en afvalstromen. Beleidsuitgangspunten De beleidsuitgangspunten voor duurzaamheid kunnen kort als volgt worden samengevat. Inrichting van gebieden Bij de inrichting van nieuwe of de herstructurering van reeds bestaande woonwijken, kantoorlocaties of bedrijventerreinen, dient rekening te worden gehouden met duurzaamheid. Specifieke uitgangspunten hierbij zijn landschappelijke en ecologische inpassing en integraal waterbeheer. Energie In de regio wordt op het gebied van energie voornamelijk gestreefd naar het gebruik maken van (passieve en actieve) zonne-energie. Gelet op de landschappelijke kwaliteiten van de regio is slechts een klein gebied tussen Alblasserdam en Papendrecht mogelijk geschikt voor de plaatsing van windturbines (windenergie); in de rest van de regio stuiten windturbines op planologische bezwaren/belemmeringen (o.a. landschap, ecologie, hinder). Bij nieuwe projecten dient te worden bepaald welke EPC-norm gehanteerd gaat worden, rekening houdend met het ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid. Bedrijventerreinen en kantoren Bij de (her)ontwikkeling van kantoren of bedrijventerreinen in de regio is duurzaamheid het uitgangspunt zijn. Hierbij zal aandacht worden besteed aan intensief ruimtegebruik,
collectieve bedrijfsvoorzieningen en duurzame energie. Daarnaast wordt gestreefd naar duurzame bedrijfsprocessen, zodat energie- en materiaalstromen optimaal benut worden.
100
9. Afweging van de hoofdkeuzes Dit hoofdstuk geeft inzicht in de afwegingen die ten grondslag liggen aan de strategische visie en het ontwikkelingsbeeld 2015 en een aantal belangrijke keuzes die daarin zijn gemaakt. Het fundament voor de visie en ook voor te maken afwegingen ligt in de hoofdstukken 5 en 6: • behoud en versterking van een aantal regionale kernkwaliteiten (hoofdstuk 5); • het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkelingen zonder daarbij de kwaliteit als geheel aan te tasten van het duurzame regionaal ruimtelijk raamwerk (hoofdstuk 6). Veel van de in hoofdstuk 7 opgevoerde ontwikkelingsopties en programmapunten passen in het regionaal ruimtelijk raamwerk en vormen een versterking van de regionale kernkwaliteiten. Voor enkele strategische ontwikkelingsopties worden hierna de overwegingen en afwegingen kort uiteengezet. Belangrijke strategische keuzen hebben betrekking op de volgende onderwerpen: • zorgdragen voor huisvesting van aan de regio gebonden inwoners; • de optie om te kiezen voor een accent op (uitbreiding van) regionale bedrijventerreinen, waaronder een logistiek terrein bij Schelluinen, tegenover spreiding; • wel of geen sierteelt en het risico van verrommeling van het landschap; • wel of geen "stedelijk-landelijk wonen" in de zone langs de Betuweroute; • wel of geen ruimte voor windturbines.
101
Zorgdragen voor opvang van aan de regio gebonden inwoners, met een programma dat in de buurt komt van opvang natuurlijke aanwas Belangrijke overweging voor deze strategische inzet is: • dat hiermee de economische en sociale vitaliteit van de (dorpen en steden in de) regio wordt bevorderd; • dat goede kansen/voorwaarden worden gecreëerd om te voorzien in de woningbehoefte, waarbij ook de aandachtsgroepen in het regionale volkshuisvestingsbeleid (o.a. ouderen, starters, gehandicapten) goed kunnen worden bediend. •
Deze overweging moeten worden geplaatst tegen (eventuele) ruimtelijke en landschappelijke bezwaren van verlies aan openheid, verstening van dorpen en aantasting van ecologische en cultuurhistorische waarden. Uit de verrichte ruimtelijke- en capaciteitsverkenningen blijkt dat het duurzaam ruimtelijk raamwerk en daarbinnen het groenblauwe raamwerk geen belemmering vormen voor de beoogde inzet en dat het streefprogramma grotendeels binnen de streekplancontouren een plaats kan krijgen. Wonen met stedelijk-landelijk karakter in combinatie met natuurontwikkeling, recreatie en waterberging in zone langs de Betuweroute Vanuit de Drechtsteden is de intentie uitgesproken te zoeken naar mogelijkheden van wonen met een stedelijk-landelijk karakter in combinatie met realisering van recreatieve voorzieningen ten noorden van de Betuweroute. Dit vormt ook onderdeel van het Beleidsprogramma Ruimtelijke Ontwikkeling van de Drechtsteden. Men zou een dergelijke ontwikkeling graag opgenomen zien in de Regionale Structuurvisie. Overwegingen ten gunste van het opnemen van de geschetste mogelijkheid in de Regionale Structuurvisie hebben te maken met het voorzien in de woningbehoefte, met name voor een duurder marktsegment, dat wel wordt aangeduid met "groen wonen" of "dun-duur wonen". Een bijkomende overweging vóór is dat voorzien wordt in een opbrengst-genererende functie ter medefinanciering van groenblauwe functies langs de Betuweroute.
102
Hiertegenover staan contraoverwegingen. De zone langs Betuweroute en A15 heeft een aanzienlijke negatieve milieu-uitstraling, met name ten aanzien van aspecten als geluid, luchtkwaliteit en veiligheid. Nog afgezien van wettelijke belemmeringen ligt een woonontwikkeling gelet op het verblijfsklimaat langs de noordrand van deze infrastructuurbundel niet direct voor de hand. Andere overwegingen die pleiten tegen genoemde ontwikkeling zijn: • dat een dergelijke woonontwikkeling niet is aangehecht aan de bestaande woonkernen; • dat een stap wordt gezet in het afknabbelen van de open ruimte van de Alblasserwaard.
Afgezet tegen het groenblauwe raamwerk kleven er ook minpunten aan de locatie. De harde grens van de A15 en Betuwelijn wordt overschreden met deze locatie. Bovendien grenst de locatie aan onderdelen van de regionale ecologische structuur. Om deze reden is uitgebreid onderzoek gedaan naar alternatieve locaties. Uit dit onderzoek komt Schelluinen-West duidelijk als voorkeurslocatie naar voren. Daarbij weegt zwaar dat op afzienbare termijn een oplossing kan worden geboden voor de knellende problematiek van een aantal transportbedrijven, waarbij de verplaatsing van deze bedrijven tot een aanzienlijke verbetering van ruimtelijke situaties en leefklimaat zal leiden. Dat is ook de reden dat de locatie in het nieuwe Streekplan is opgenomen.
Resultaat van deze afweging is dat wordt voorgesteld geen woonontwikkeling langs de noordzijde van de Betuweroute op te nemen. De voorkeur gaat uit naar koppeling van het wonen aan de kernen, of als het gaat om landgoedachtig wonen om dit − zij het in beperkte mate − te situeren aan de verdichte oeverwallen in de Noordrand van het plangebied. Daar zou een woonontwikkeling kunnen bijdragen aan in standhouding van het voorzieningenniveau en allerlei sociaalmaatschappelijke verbanden.
Sierteelt en het risico van verrommeling van het landschap Rekening moet worden gehouden met afname van het areaal fruitteelt, dat nu nog relatief veel voorkomt op de oeverwallen in de Noordrand van het plangebied. Bij het schetsen van ontwikkelingsperspectieven vanuit landbouw en landschap (hoofdstuk 7) is de mogelijkheid genoemd van ruimte bieden aan de sierteelt in de Noordrand en eventueel in de Vijfheerenlanden. Overweging voor deze optie is dat daarmee een alternatieve bestaansbron wordt geboden voor een achteruitgaande fruitteelt, en wel in gebiedsdelen die ook nu ook al enigszins verdicht zijn. Tegenover deze overwegingen ten gunste van sierteelt staan ook overwegingen die pleiten tegen het ruim baan geven aan de sierteelt. In het provinciaal planologisch beleid zijn indertijd bewust concentratiegebieden aangewezen voor de sierteelt, ingegeven door zowel economische argumenten van complexvorming als door landschappelijke overwegingen. De Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn geen sierteeltgebied. Andere overwegingen tegen sierteelt hebben betrekking op het risico van verrommeling van het landschap en op het genereren van extra verkeersbewegingen in delen van het landelijk gebied. Sierteeltbedrijven krijgen vroeger of later behoefte aan kassen, welke landschappelijk in dit gebied beslist ongewenst worden geacht. Voorts is er een aanzienlijk risico van (sluipende) transformatie naar tuincentra met een uitstraling en verkeersbewegingen die ongewenst zijn in het landelijk gebied.
Bedrijventerreinontwikkeling, concentratie op enkele terreinen en ontwikkeling Schelluinen-West Deze selectieve concentratie past in het ruimtelijk raamwerk. Met name de ligging ten opzichte van de hoofdinfrastructuur en de knooppunten is in sterke mate sturend. Ontsluiting van locaties zo direct mogelijk op het rijkswegennet voorkomt een zwaardere verkeers- en milieubelasting van het secundaire en tertiaire wegennet en ontziet het relatief rustige Middengebied en de Noordrand. Belangrijk in dit verband zijn met name Gorinchem-Noord en Schelluinen-West. Bijzonder aandacht vraagt de locatie Schelluinen-West, bedoeld voor verplaatsing van overlastgevende transportbedrijven uit de kernen en het landelijk gebied. Hier gelden genoemde overwegingen van geleiding van de mobiliteit en de verkeersbelasting in versterkte mate.
103
Resultaat van deze afweging is dat niet gekozen is voor sierteeltontwikkelingen in de regio. Terughoudendheid met ruimte voor windturbines Er ligt voor de verschillende provincies een aanzienlijke opgave voor uitbreiding van het opgesteld vermogen in windenergie. Ook in deze regio is gekeken naar de mogelijkheid en wenselijkheid van windturbines, waarbij vooral koppeling met grootschalige infrastructuur (bundeling van Rijksweg/Betuweroute, rivieroevers) een serieuze optie is. Potentiële locaties langs de gebundelde infrastructuur (zuidelijke Randzone) grenzen tevens veelal aan de groene open ruimtes. Bovendien moet naast een zware landschappelijke impact rekening worden gehouden met ecologische overwegingen (o.a. weidevogelgebieden, vogeltrek). Op andere locaties levert de ligging ten opzichte van stads- en dorpsgebieden belemmeringen op. Potentiële locaties op bedrijventerreinen langs de Noord en de Nieuwe Merwede bieden selectief kansen. Rekening moet worden gehouden met uitstraling naar landschappelijk en ecologisch waardevolle gebieden buiten het plangebied (o.a. de Biesbosch), met de ligging ten opzichte van woongebieden en met vogeltrekroutes. Resultaat van deze afwegingen is dat geen locaties voor windturbines worden opgenomen, behoudens een zoekgebied voor windturbines langs de Noord (bedrijventerrein Nieuwland).
Appendix Bij de behandeling en vaststelling van de teksten en kaarten van de Regionale Structuurvisie Alblasserwaard en Vijfheerenlanden door de Stuurgroep in de vergadering van 27 november 2003, zijn op twee onderdelen door leden van de stuurgroep voorbehouden gemaakt. Aantekening van vertegenwoordigers gemeenten Graafstroom en Zederik In hoofdstuk 7.6 (bevolking, wonen en zorg) is een beschouwing opgenomen over woningbehoefte en capaciteit. Daarin is onder meer het volgende gesteld: "Onder de conditie van daadwerkelijk kunnen benutten van herstructureringslocaties zullen de meeste regiogemeenten in staat zijn om in te spelen op de lokale volkshuisvestingsopgaven. Knelpunten tekenen zich met name af in de gemeenten Graafstroom en Nieuw-Lekkerland, waar de verschillen tussen ruimtelijke capaciteit en natuurlijk aanwasprogramma relatief groot zijn. Overleg over oplossing van knelpunten door contourverruiming of contourruil dan wel opvang elders in de regio is gewenst". Aantekening van de vertegenwoordigers van de gemeente Graafstroom en de gemeente Zederik hierbij is dat zij de genoemde oplossingen "contourverruiming of contourruil" dan wel "opvang elders in de regio" als nevenschikkend zien. Als nadere toelichting hebben deze gemeenten aangegeven dat zij de voorkeur geven aan contourverruiming als in een dorp de laatste voorziening dreigt te verdwijnen die van groot belang is voor de sociale samenbinding (als voorbeeld werd genoemd een school die net onder het noodzakelijke leerlingenaantal dreigt te geraken). Aantekening van vertegenwoordigers van het Drechtstedenbestuur in de stuurgroep In hoofdstuk 9 van de Regionale Structuurvisie is na afweging vermeld dat aan de noordzijde van de Betuweroute geen mogelijkheid tot stedelijk-landelijk wonen wordt opgenomen. Vanuit de Drechtsteden is tijdens de afsluitende stuurgroepvergadering als (nieuwe) wens ingebracht om in de Regionale Structuurvisie de mogelijkheid van
realisering van stedelijk-landelijk wonen ten noorden van de Betuweroute in combinatie met recreatieve voorzieningen, waterberging en natuurontwikkeling op te nemen. Aantekening van de vertegenwoordigers van het Drechtstedenbestuur is dat zij hechten aan de mogelijkheid van tenminste een nader onderzoek naar bedoeld stedelijk-landelijk wonen ten noorden van de Betuweroute en dat zij derhalve op dit onderdeel een voorbehoud maken op de Regionale Structuurvisie.
Bijlagen
Bijlage 1. Overlegstructuur en betrokken partijen De Regionale Structuurvisie is het resultaat van een brede overleg- en samenwerkingsstructuur. Veel partijen, die werkzaam zijn in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van de visie. Deze bijlage geeft hierover informatie. 1. Stuurgroep Regionale Structuurvisie Alblasserwaard en Vijfheerenlanden In de stuurgroep zijn de volgende partijen vertegenwoordigd: • de 8 gemeenten die de subregio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden vormen; • vertegenwoordigers van het Drechtstedenbestuur; • Hoogheemraadschap Alblasserwaard en Vijfheerenlanden; • Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden; • Vereniging van Woningcorporaties; • Kamers van Koophandel Rotterdam en Rivierenland (agendalid). Voorzitter van de stuurgroep was heer K.H. May (gemeente Hardinxveld-Giessendam) tot september 2003 en daarna de heer H. van 't Pad (gemeente Leerdam). 2. Ambtelijke werkgroep Regionale Structuurvisie Alblasserwaard en Vijfheerenlanden In de ambtelijke werkgroep zijn eveneens de 8 gemeenten van de subregio vertegenwoordigd, alsook vertegenwoordigers van de Drechtsteden, het Hoogheemraadschap, het Zuiveringsschap en de Vereniging van Woningcorporaties. Voorzitter van de ambtelijke werkgroep, tevens ambtelijk coördinator van de Regionale Structuurvisie, is de heer E. Hartman.
3. Andere betrokken partijen Voor de ontwikkeling van de structuurvisie zijn financiële bijdragen ontvangen van: • de Woningbouwstichting Lek en Waard Wonen; • de Stichting Tablis Wonen; • de Christelijke Stichting Bouwen en Bewaren; • de Stichting Bevo Woningbeheer; • de Woningstichting Hardinxveld-Giessendam; • de Stichting Wonen Leerdam; • Goed Wonen Zederik; • de Woningbouwvereniging Beter Wonen; • de Woningbouwvereniging Nieuw-Lekkerland; • de Kamer van Koophandel Rotterdam; • de Kamer van Koophandel Rivierenland; • de provincie Zuid-Holland; • de gemeente Giessenlanden; • de gemeente Gorinchem; • de gemeente Graafstroom; • de gemeente Hardinxveld-Giesendam; • de gemeente Leerdam; • de gemeente Liesveld; • de gemeente Nieuw-Lekkerland; • de gemeente Zederik; • het Drechtstedenbestuur; • de regio Zuid-Holland Zuid. Daarnaast zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van de structuurvisie: • de Stichting Uitvoering Landschapsplan; • de Stichting Het Zuid-Hollandse Landschap (met kantmelding); • Staatsbosbeheer;
2
• • • • • • • • •
de WLTO Kring Zuid-Holland Oost; de Nederlandse Fruittelers Organisatie; de Stichting Boerderij en Erf; de Samenwerkende Ondernemersvereniging Alblasserwaard en Vijfheerenlanden; de VVV Zuid-Holland Zuid; de Stichting Dorp Stad en Land; de Natuur en Vogelwacht Vijfheerenlanden; de Natuur en Vogelwacht Alblasserwaard; de Stichting Natuur en Landschapsbeheer Zuid-Holland.
4. Bouwsteenrapporten en adviezen De volgende rapporten en adviezen hebben direct ten grondslag gelegen aan de Regionale Structuurvisie: • De Vitale Regio, authentiek & vernieuwend, Strategische visie op de ruimtelijke toekomst van de regio A&V (Stuurgroep A&V, januari 2002). • Ontwikkelingsvisie Randzone Alblasserwaard/Zone Gorinchem-Vianen (RBOI, juni 2002). • Waterstructuurplan Alblasserwaard en Vijfheerenlanden (Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden/Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden, juli 2002). • Vernieuwend Vakmanschap, Economische Visie 2015 Alblasserwaard – Vijfheerenlanden (Novio-Consult, augustus 2002). • Onderzoek t.b.v. uitwerking wonen Wonen Regio Zuid-Holland Zuid (Companen, november 2002). • Advies werkgroep Landelijk Gebied (oktober 2002). • Schelluinen-West, haalbaarheidsstudie (Grontmij, maart 2002). • Landschapsplan Alblasserwaard/Vijfheerenlanden (Regio Zuid-Holland Zuid, november 1998). • Toeristisch-recreatieve ontwikkeling Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (Stichting Uitvoering Landschapsplan, oktober 2000).
• • • • •
De Groene Waarden, perspectief voor de landbouw, Gebiedsvisie kring ZuidHolland Oost (WLTO, februari 2001). Gebiedsprofiel Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Pilot van een gebiedsgerichte aanpak op het terrein van verkeer en vervoer (juni 2001). Gebiedsprogramma Alblasserwaard/Vijfheerenlanden 2001-2005, provincie Zuid-Holland/Gebiedscommissie A&V. Convenant Alblasserwaard/Vijfheerenlanden 1996 (inclusief Monitoring 1998 en Tussentijdse evaluatie 2001). Regionale beleidsvisie op wonen, zorg en welzijn Zuid-Holland Zuid (Stichting Regionaal Zorgberaad Zuid-Holland Zuid, januari 2003).
Daarnaast is gebruikgemaakt van tal van beleidsnota's en studierapporten van de bij het project betrokken gemeenten alsmede van de relevante nota's van Rijk, provincie en regio Zuid-Holland Zuid. 5. Externe ondersteuning De externe ondersteuning bij de totstandkoming van de Regionale Structuurvisie − waaronder planologische advisering, redactie en ruimtelijk ontwerp − is verzorgd door adviesbureau RBOI Rotterdam BV. Projectcoördinatie : drs J.F. Sluijs en drs F.V. Marcus (RBOI) Lay-out, vormgeving en fotografie : RBOI Rotterdam BV Druk : Rocka Repografie BV
Bijlage 2. Woningbehoefte en woningbouwcapaciteit In deze bijlage zijn de belangrijkste uitkomsten weergegeven uit het in 2002 door Companen verrichte "Onderzoek ten behoeve van uitwerking wonen", november 2002) 2002 2005 2010 2015
Ontwikkeling inwonertal per 1-1 bij migratiesaldo 0 (eigen woningbehoefte) 129693 131811 134458 137105
Woningvoorraad per 1-1-2002
Gorinchem
14.680
Toename woningbehoefte bij migratiesaldo 0 woningbehoefte
Woningbouwcapaciteit/plannen binnen bestaand stedelijk gebied woningbouwplannen binnen bestaand gebied
2002-2005
2005-2010
2010-2015
totaal
Gorinchem
386
512
498
1.396
Hardinxveld-Giessendam
155
220
316
691
2002-2005
2005-2010
2010-2015
totaal
Gorinchem
677
602
363
1.642
Hardinxveld-Giessendam
207
335
215
757
Hardixveld-Giessendam
6.324
Leerdam
7.777
Leerdam
238
350
349
937
Leerdam
241
343
220
804
Nieuw-Lekkerland
3.127
Nieuw-Lekkerland
143
236
234
613
Nieuw-Lekkerland
200
101
120
421
Giessenlanden
5.285
Giessenlanden
168
212
258
638
Giessenlanden
253
171
20
444
Graafstroom
3.138
Graafstroom
105
200
196
501
Graafstroom
79
42
0
121
Liesveld
3.373
Liesveld
118
228
209
555
Liesveld
201
118
30
349
Zederik
4.604
Zederik
85
180
189
454
Zederik
249
241
143
633
1.398
2.138
2.249
5.785
2.107
1.953
1.242
5.171
totaal regio
48.3080
totaal regio
totaal regio
2
Woningbouwcapaciteit/plannen binnen witte gebieden woningbouwplannen binnen witte vlekken 2002-2005
2005-2010
2010-2015
totaal
Confrontatie vraag-aanbod Confrontatie behoefte – aanbod 2002-2015 binnen bestaand stedelijk gebied behoefte aanbod saldo Gorinchem
Gorinchem
0
800
600
1.400
Hardinxveld-Giessendam
0
265
265
530
Hardinxveld-Giessendam
1.396
1.642
246
691
757
66
Leerdam
937
804
-133
Nieuw-Lekkerland
613
421
-192
Giessenlanden
638
444
-194
Graafstroom
501
121
-380
Liesveld
555
349
-206
Zederik
454
633
179
totaal regio
5.785
5.171
-614
9.117
5.171
-3.946
Leerdam
0
434
183
617
Nieuw-Lekkerland
0
0
0
0
Giessenlanden
0
35
131
166
Graafstroom
0
0
0
0
Liesveld
0
98
153
251
Zederik
0
0
22
22
totaal regio
0
1.632
1.354
2.986
incl. sloopvervangende nieuwbouw14)
totaal
Confrontatie behoefte – aanbod 2002-2015 binnen huidige contour behoefte aanbod saldo
Woningbouwplannen buiten de huidige streekplancontouren Woningbouwplannen buiten streekplancontour 2002-2005 2005-2010 2010-2015 Gorinchem 0 0 0 Hardinxveld-Giessendam 0 0 20 Leerdam 0 0 0 Nieuw-Lekkerland 0 0 0 Giessenlanden 0 0 0 Graafstroom 0 0 0 Liesveld 0 0 0 Zederik 60 112 144 totaal regio 60 112 164
Gorinchem 0 20 0 0 0 0 0 316 336
1.396
3.042
1.646
Hardinxveld-Giessendam
691
1.287
596
Leerdam
937
1.421
484
Nieuw-Lekkerland
613
421
-192
Giessenlanden
638
610
28
Graafstroom
501
121
-380
Liesveld
555
600
45
454 5.785 9.117
655 8.157 8.157
201 2.372 -960
Zederik totaal regio incl. sloopvervangende nieuwbouw1)
14)
Sloopvervangende nieuwbouw is 3332 woningen.
Bijlage 3. Grafieken bevolking en wonen
Bevolkingsopbouw Regio - Nederland 2002
Bevolkingsprognose natuurlijke aanwas 85+ 80-84
45000
75-79
40000
70-74
35000 30000
65-69 60-64
25000 20000
55-59 50-54 45-49
Nederland
2015
15000
40-44
10000
35-39
5000
30-34
0
25-29
2002
0-19
20-24 15-19
Regio
10-14 5-9 0-4 procent -10
-8
-6
-4
-2 MANNEN
0
2 VROUWEN
4
6
8
10
20-34
35-54
55-74
75+
Middengebied + Noordrand
Regio loop van de bevolking in absolute getallen
loop van de bevolking in absolute getallen 800
2000
600
1500
400
1000
200 0
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
00
01
500
02
-200
0
-400 Geboorteoverschot Migratiesaldo Bevolkingsgroei
-600 -800
Randzone loop van de bevolking in absolute getallen 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 -200 -400
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
00
01
02
Geboorteoverschot Migratiesaldo Bevolkingsgroei
-500 -1000
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
00
01
02
Geboorteoverschot Migratiesaldo Bevolkingsgroei
Regio Woningvoorraadontwikkeling
20 00
20 02
20 00
20 02
20 00
20 02
19 98
19 96
19 94
19 92
20
20
98 19
19
19
19
19
19 88
115000
02
40000 00
120000
96
45000
94
125000
92
50000
90
130000
19 88
55000
19 90
Bevolkingsontwikkeling
Middengebied+Noordrand Woningvoorraadontwikkeling
19 98
19 96
19 94
19 92
19 88
20 02
50000 20 00
15000 19 98
55000
19 96
20000
19 94
60000
19 92
25000
19 90
65000
19 88
30000
19 90
Bevolkingsontwikkeling
Randzone Woningvoorraadontwikkeling
19 98
19 96
19 94
19 92
19 88
20
20
19
19
19
19
19
02
60000
00
20000 98
65000
96
25000
94
70000
92
30000
90
75000
19 88
35000
19 90
Bevolkingsontwikkeling