Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland Amsterdam, december 2006
Staalmeesters, Rembrandt, 1660-1669
De Staalmeesters van Rembrandt staan symbool voor Nederland als handelsland. Kwaliteitscontrole, standaards en kennis van zaken, zoals bewaakt en ingevoerd door de staalmeesters, wekken vertrouwen en verlagen de kosten van handel. Zij staan bovendien symbool voor de bereidheid van Nederlanders tot samenwerking en overleg.
1
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
Verantwoording Dit rapport is tot stand gekomen in opdracht vanJoop.H. Hylkema, Managing Director IHC Holland Parts & Services in samenwerking met Stichting Handelsland. Het is uitgevoerd door Frank A. G. den Butter, Hoogleraar Economie Vrije Universiteit en initiatiefnemer bij de oprichting van de Amsterdam Trade University, en Daniël B. Leliefeld, onderzoeker bij de Amsterdam Trade University. Het rapport is het eigendom van IHC Holland BV en mag niet worden gereproduceerd zonder toestemming van de eigenaar.
2
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
SAMENVATTING In dit rapport is getracht antwoord te geven op de vraag hoe het belang van de Nederlandse maakindustrie voor de Nederlandse economie gehandhaafd kan blijven, terwijl de fysieke productie uit Nederland verdwijnt. In het verleden is tevergeefs veel energie en tijd gestoken in beleid gericht op het behoud van de daadwerkelijke productieprocessen in Nederland. Hedendaags beleid, in de context van een wereld met open grenzen, richt zich niet op het behoud van deze processen, maar juist op het inwinnen van andersoortige productieprocessen. De algemene lijn is nu om slim in te spelen op de toenemende handel als gevolg van de open grenzen. Het belang van de maakindustrie voor de Nederlandse economie in termen van productiviteit en werkgelegenheid is aanzienlijk. Zeker als de gerelateerde diensten hier ook in mee worden gewogen. Het is op dit moment niet mogelijk om dit belang te kwantificeren. Ondernemingen worden binnen de traditionele classificatie van het CBS tot de industrie gerekend als het merendeel van de omzet van een onderneming betrekking heeft op een fysiek product. Dit vertekent niet alleen het beeld van de industrie, maar legt ook niet de nadruk op de nevenactiviteiten van deze “industriële” ondernemingen. Deze overige activiteiten hebben veelal betrekking op ondersteunende diensten naast het kernproduct. Het zijn juist deze activiteiten, de diensten, die van essentieel belang zijn in de toekomst van de Nederlandse maakindustrie. Aan de ene kant brengt de toenemende interdependentie van individuen en gemeenschappen in de wereld (“globalisering”) met zich mee dat arbeidsintensieve productieprocessen uit Nederland geplaatst worden. Meer in algemene zin versnelt het liberaliseren van handelsregimes en de toepassing van geavanceerde logistieke technologie de verandering van het handelspatroon. De acceleratie van het proces leidt ertoe dat de landen in de toekomst slechts die producten zullen exporteren waarin zij een comparatief voordeel hebben. De regio die het goed voor de laagste prijs kan produceren zal uiteindelijk de belangrijkste exporteur van zo’n goed zijn. Op de kortere termijn spelen ook factoren zoals de aanwezigheid van een afzetmarkt, schaalvoordelen en productdifferentiatie een factor van belang. Daarnaast ontstaat er steeds meer aandacht voor het belang van de instituties van een land. Een land met kwalitatief hoogstaande instituties zal immers makkelijker kapitaal aan kunnen trekken dan ontwikkelende landen. Aan de andere kant brengt deze internationaliseringtrend steeds meer handel met zich mee. Goederen en diensten worden over de hele wereld aangeboden en verhandeld. Ook het verplaatsen van productieprocessen kan gezien worden als handel in investeringen en kennis. Dit alles is mogelijk als er rendement op een handelstransactie bestaat. Dit wordt eerder mogelijk gemaakt als de kosten van handel op zich laag zijn. Nederland heeft in de toekomst bewezen dat zij een natie is van handelaren. De bevolking beschikt onmiskenbaar over koopmansgeest en is derhalve goed in staat om de kosten van handel dermate laag te maken dat handel lucratief wordt. Dit wordt in het kader van dit rapport transactiekostenbeheersing genoemd. Verlaging van deze transactiekosten doet het handelsvolume verder toenemen en het totale kostenvolume stijgt evenredig. Koopmansgeest betekent ook dat Nederlanders erin slagen relatief homogene producten aantrekkelijk in de markt te zetten. Daarnaast verdient Nederland in toenemende mate de reputatie van “Gate way to Europe”. Het beschikt dus over een aanzienlijke afzetmarkt. Dit laatste heeft in het verleden een aantrekkelijke schaal van productie mogelijk gemaakt voor veel productieprocessen en diensten.
3
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
De liberalisering van de wereldhandel kan aldus heel goed uitpakken voor Nederland. Tegelijkertijd is het onmogelijk om de fysieke productieprocessen hier te houden. Op dit moment bestaat er nog veel kennis van de productieprocessen en nemen veel Nederlandse maakindustriëlen een belangrijke positie in hun sector in. Dit zijn de belangrijkste voorwaarden voor een bedrijf binnen de maakindustrie om in de toekomst een rendabele bedrijfsvoering voort te zetten. Deze uitgangspositie leent zich namelijk om de transitie in te zetten van maken tot “regievoeren”. Dit laatste betreft een positie in de markt waarin een onderneming als het ware alle transacties in een sector orkestreert. Dit is mogelijk voor deze onderneming daar het meer bedreven is in de beheersing van de transactiekosten van handel van het goed dan de organisatie verantwoordelijk voor de fysieke productie. De producent van het goed huurt de regievoerder ter ondersteuning van bijvoorbeeld de verkoop en de inkoop. Het transactiebedrijf benut hiervoor de Nederlandse omgeving en zijn eigen kennis van het productieproces en zijn netwerk. Het staat de nieuwe onderneming vrij om zelf het product te blijven produceren of slechts verantwoordelijkheid te dragen voor de invulling van (een deel van )de schakels tussen de productieprocessen. Een bedrijf waar de productie van geavanceerde fysieke goederen samengaat met de regievoeringsfunctie is IHC Holland. Deze Nederlandse producent van baggerwerktuigen en –onderdelen zal in de toekomst, net als veel andere industriële ondernemingen, in steeds mindere mate de fysieke, eenvoudige arbeidsintensieve productieprocessen kunnen handhaven. Wel beschikt het over veel specifieke kennis van het productieproces. Bovendien neemt het een sterke positie in de geclusterde sector in. Daarenboven kan dit bedrijf beschikken over een stabiel en betrouwbaar netwerk. Dit brengt voor IHC de noodzaak en de mogelijkheid mee zich te ontwikkelen tot regievoerder. Dit brengt in eerste instantie een investering met zich mee in de kennis van toekomstige behoeften in de markt en de sector. Daarnaast dient het zijn reputatie in de sector en het genoten vertrouwen verder uit te bouwen. Zodra inzicht ontstaat in de behoeften en de benodigde kennis kunnen de competenties binnen de onderneming ontwikkeld (of ingekocht) worden. Deze dienen aan te sluiten op de leiderschapsrol op het vlak van kennis van de geavanceerde technologie van baggerwerktuigen en op het vlak van kennis van de beheersing van transactiekosten. Een dergelijke transitie en de ontwikkeling van de competenties van het transactiekostenbedrijf betreffen innovaties. Als het eigendomsrecht van dergelijke kennis niet zeker is gaat een deel van de investering verloren ten gunste van derden. Dit positieve externe effect (nuttige kennis die beschikbaar komt voor iedereen) weerhoudt ondernemingen om te investeren in een dergelijke procesinnovatie. Dit rechtvaardigt een ondersteunende rol van de overheid. Als de overheid de juiste gelegenheid biedt aan ondernemingen om de nodige kennis te ontwikkelen kan deze ook weer door andere Nederlandse maakindustriëlen benut worden. Dit verhoogt het rendement op deze publieke investering ten opzichte van eenzijdige ontwikkeling op basis van de bescherming van het eigendomsrecht op de kennis. Ook hebben de overheid en andere belangenorganisaties een rol bij de ondersteuning van de reputatie van Nederland als betrouwbaar handelsland. Dit publieke goed karakter komt bovendien terug bij de ontwikkeling van de juiste competenties op de arbeidsmarkt. Hier is zowel behoefte aan praktische kennis en vaardigheden op het vlak van productietechnologie als op het vlak van de verdere ontwikkeling van de transactiekostenleer. Deze beide typen kennis kunnen goed in publiek private vorm ontwikkeld worden.
4
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Innovaties die een betere koppeling tussen de verschillende schakels van de productieketen bewerkstelligen, de transactiekosten verlagen leiden tot meer productiviteit in de regiefunctie. Dit betekent een comparatief voordeel in de regievoering. Empirisch onderzoek suggereert dat de bijdrage van dit soort procesinnovaties aan de productiviteitsgroei in Nederland minstens zo groot is als de bijdrage van investeringen in traditionele onderzoek en ontwikkeling (R&D).
5
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld SAMENVATTING INLEIDING & VRAAGSTELLING .............................................................................................. 7 A: NEDERLAND HANDELSLAND: REGIEVOERING .............................................................. 9 A1. Inleiding ............................................................................................................................... 9 A2. Recente ontwikkelingen leiden tot versnelling van fragmentatieproces ......................... 9 A3. In welk fragment zal Nederland zich specialiseren?....................................................... 9 3.1 Neoklassieke theorie: Voordelen n.a.v. toebedeling productiefactoren ..................... 9 3.2 New Trade Theory: schaalvoordelen en productdifferentiatie .................................. 11 3.3 Beheersing van transactiekosten stuwt handel en welvaart..................................... 12 3.4 “Nederland handelsland”........................................................................................... 15 A4. Nederland blijft een handelsland en specialiseert zich in regievoering ........................ 15 4.1 De uitdaging werkgelegenheid te behouden ............................................................ 15 4.2 De kansen liggen bij specialisering in de handel ...................................................... 15 4.3 Regievoering over transacties internaliseert welvaart uit handel ............................. 15 4.4 Bedrijfsvoering van een regievoerende onderneming .............................................. 16 4.5 De overheid schept de voorwaarden ........................................................................ 17 A5.Conclusie ....................................................................................................................... 17 B: DE CASUS IHC HOLLAND................................................................................................. 19 B1. Inleiding......................................................................................................................... 19 B2. De positie van IHC Holland........................................................................................... 19 2.1 IHC Holland............................................................................................................... 19 2.2 Productietechnologie van baggerwerktuigen is kennisintensief ............................... 19 2.4 Marktstructuur en ontwikkeling van de vraag ........................................................... 22 B3. Analyse uitgangssituatie en toekomstige ontwikkelingen............................................. 23 3.1 De uitgangspositie van IHC maakt innovatie mogelijk.............................................. 24 3.2 Ontwikkelingen in sector en markt: groei transactiekosten ...................................... 24 3.3 Inspelen op transactiekosten leidt tot regievoering .................................................. 25 B4. Strategieformulering en transitieproces voor IHC Holland ........................................... 26 4.1 IHC zal in de toekomst een winstgevende bedrijfsvoering voeren door een ontwikkeling in te zetten die leidt tot de positie van regievoerder over de transacties in de sector. ....................................................................................................................... 26 4.2 Ontwikkeling van deze strategie betekent in eerste instantie investeren in kennis van behoeften, vertrouwen en reputatie in de sector. ................................................... 28 4.3 Daaropvolgend dienen de juiste competenties ontwikkeld te worden die aansluiten op de leiderschapsrol op het vlak van technologische kennis van baggerwerktuigen en onderdelen en op het vlak van kennis van de beheersing van transactiekosten. ......... 30 4.4 De nieuwe organisatie: een houtskoolschets .......................................................... 32 B5. Conclusie ...................................................................................................................... 34 C: REGIEVOERING IN DE MAAKINDUSTRIE IN NEDERLAND ........................................... 35 C1. Inleiding ........................................................................................................................ 35 C2. Globalisering: noodzaak en mogelijkheid ..................................................................... 35 C3. Regievoering................................................................................................................. 36 3.1 Kennis van “maken” is de basis van de ontwikkeling tot regievoerder..................... 36 3.2 De realisatie van fysieke producten in Nederland .................................................... 36 3.3 Voorwaarden voor ontwikkeling tot regievoerder ..................................................... 37 C5. Conclusie ...................................................................................................................... 39 D: DE ROL VAN DE OVERHEID EN BELANGENORGANISATIES ...................................... 40 D1. Inleiding ........................................................................................................................ 40 D2. De rol van de overheid ................................................................................................. 40 2.1 Herverdeling.............................................................................................................. 40 2.2 Collectieve goederen ................................................................................................ 41 2.3 Marktfalen ................................................................................................................. 41 2.4 Marktwerking............................................................................................................. 43 D3. Innovatie en regievoering: beleidsadviezen ................................................................. 44 3.1 Ontwikkeling van visie............................................................................................... 44 3.2 Ondersteuning van het veranderingsproces en innovatie ........................................ 44 3.3 Permanente taken..................................................................................................... 45 D4. Conclusie ...................................................................................................................... 46 LITERATUUR .......................................................................................................................... 48 BIJLAGE .................................................................................................................................. 50
6
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
INLEIDING & VRAAGSTELLING Een van de belangrijkste uitdagingen in de toekomst van de Nederlandse economie is hoe we de maakindustrie kunnen behouden, terwijl steeds meer feitelijk productiewerk aan het buitenland wordt uitbesteed. Het is zaak om niet in de fout uit het verleden te vervallen om koste wat kost ook de productie zelf in Nederland te willen beschermen. De teloorgang van de textielindustrie, RSM en Fokker tonen het failliet van een dergelijke strategie aan. Het behoud van het economisch belang van de maakindustrie, terwijl de daadwerkelijke productie uit Nederland verdwijnt, is mogelijk door tijdig de overgang in te zetten van “maken” naar “regievoeren”. De regiefunctie benadrukt het belang van de handel, en daarbij de rol van de transactiekosten. De vraagstelling sluit naadloos aan op het WRR-rapport “Nederland Handelsland” uit 2003. Het eerste deel van dit rapport gaat uitvoerig in op het veranderende handelspatroon, de rol van transactiekosten en het regievoeringsconcept. Wat zijn transactiekosten? Transactiekosten zijn alle kosten die gemaakt worden bij het tot stand brengen van handelstransacties. In andere woorden gaat het om het “gedoe” geassocieerd met de inkoop en verkoop van goederen en diensten en van productieverplaatsing. Een onderneming die zijn product aantrekkelijker in de markt kan zetten, door de kosten van handel te beperken is internationaal eerder succesvol, gezien de aanzienlijke rol van dit type kosten bij internationale handel. Deze kosten worden (in de economische literatuur) transactiekosten genoemd.
Vervolgens is, middels een casestudy van de toekomstverwachtingen van IHC Holland, het potentiële succes van deze formule voor de gehele maakindustrie geïllustreerd. Deze industriële onderneming kent een bijzondere positie in de Nederlandse scheepsbouw sector vanwege haar hoge specialisatie op het gebied van baggerwerktuigen en –onderdelen. Het bedrijf opereert vanuit de grote Nederlandse kennistraditie en is nauw betrokken bij de wereldwijd opererende baggerindustrie. Toch is ook in deze bedrijfstak onvermijdelijk dat in de toekomst steeds meer feitelijke productiewerkzaamheden worden uitbesteed aan buitenlandse bedrijven en (onder)aannemers. De vraag is dan welke kennis en vaardigheden ingewonnen moeten worden om in de toekomst de lucratieve regietaken in handen te houden en te verwerven. De toekomst van IHC en de nodige transitiestrategie tot regievoerder vormt het onderwerp van het tweede deel van dit rapport. Het derde deel van dit rapport vormt een beschouwing van de lessen die getrokken kunnen worden uit de casus IHC Holland. Het geeft in antwoord op de vraag voor welke takken van de maakindustrie de regiefunctie haalbaar is. Veel ondernemingen beschikken op dit moment over voldoende kennis van het productieproces en het netwerk om succesvol de transitie te maken tot regievoerende onderneming.
7
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
Het benutten van het comparatieve voordeel van de Nederlandse economie op het vlak van handel door de inzet van de transitie van maken tot regievoeren dient gepaard te gaan met de nodige ondersteuning van de kant van de overheid en van belangenorganisaties. Voorop staat hierin de onderkenning en de haalbaarheid van de nodige organisatorische en procesmatige innovaties binnen de maakindustrie. Niet alleen het marktfalen geassocieerd met innovatie, maar ook herverdelingskwesties en het publieke goed karakter ter ondersteuning van de handelsfunctie van Nederland rechtvaardigen een sturende en ondersteunende rol van de overheid. Daarnaast zullen in Nederland de nodige competenties binnen de arbeidsmarkt gerealiseerd moeten worden en verdient de reputatie van Nederland als geschikte handelspartner ondersteuning. In het vierde deel van dit rapport worden deze voorwaarden voor externe partijen geschetst. Tot slot is er voorzien in een samenvatting. Wat is een regievoerende onderneming? Een regievoerende onderneming is een bedrijf dat een fors deel van zijn omzet direct of indirect verdient door de verschillende transacties in de sector te orkestreren. Zijn kennis van het productieproces en positie in het netwerk van gerelateerde ondernemingen geeft een dergelijke organisatie de mogelijkheid omzet te genereren naast (of in plaats van) het fysieke product. De levering van diensten (i.p.v. goederen) binnen de sector in het kader van transactiekostenbeheersing is voor zo’n bedrijf van toenemend belang.
8
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
A: NEDERLAND HANDELSLAND: REGIEVOERING A1. Inleiding In dit hoofdstuk worden de algemene trends achter het wereldwijde handelspatroon beschreven. Eerst is stilgestaan bij de (neo-)klassieke theorie. Vervolgens is rekening gehouden met nieuwe handelstheorie en de transactiekostentheorie. Voorop staat steeds de toenemende interdependentie tussen landen (“globalisering”) en de gevolgen hiervan voor Nederland. Naar voren komt dat de fysieke productie in Nederland geen grote toekomst toebedeeld is. De handelsgeest van Nederlanders en het institutionele wezen betekenen dat Nederland zich in de toekomst meer op handel moet richten. De maakindustrie zal zich van “maken” moeten wenden tot “handelen”. Dit behelst de transitie tot regievoerder voor veel Nederlandse maakindustriëlen. A2. Recente ontwikkelingen leiden tot versnelling van fragmentatieproces In 1776 schreef Adam Smith “Division of labour is the great cause of its increased powers1” (1776). Smith zegt dat het de fragmentatie van arbeid is die de aanleiding vormt tot een verhoging van de productiviteit (en daarmee macht) van arbeid. De natuurlijke neiging van mensen om te ruilen teneinde hun positie te verbeteren is de hoofdoorzaak achter het opsplitsen van arbeidsprocessen. Een hogere productie wordt bereikt door herhaling en daarmee vaardigheid. Bovendien gaan mensen opzoek naar nieuwe technologie. Tot slot wordt het tijdsverlies bij het schakelen tussen taken beperkt als men zich toelegt op een specifieke taak. Het loskoppelen van taken uit een proces wordt mogelijk gemaakt door de technologie die voorhanden is. Zo kan een praktische toepassing als de lopende band of het internet verdere specialisering mogelijk maken. De mate van fragmentatie is begrensd door de grootte van de relevante markt. In een kleine afgebakende markt (wellicht een afgelegen dorpje) zal minder vergaande specialisering ontstaan dan in de grote stad. Nieuwe politieke omstandigheden, transporttoepassingen en communicatietechnieken leveren een bijdrage aan de vergroting van de markt van een aantal productieprocessen. Volgens Smith zijn het niet zozeer de talenten van mensen die bepalen wie wat uitvoert, maar eerder de omstandigheden. Deze omstandigheden vormen het onderwerp van het werk van David Ricardo (1817) en van de volgende paragraaf. A3. In welk fragment zal Nederland zich specialiseren? Mensen hebben de neiging tot ruilen, dit werkt specialisering in de hand. De vraag is echter wie zich in welk fragment van het arbeidsproces zal specialiseren in de toekomst en wat is de consequentie hiervan voor het handelspatroon? De theorie van Ricardo geldt bij beantwoording van deze vraag als uitgangspunt. De New Trade theory is een aanvulling op dit model. Beide komen in deze paragraaf aan bod. 3.1 Neoklassieke theorie: Voordelen n.a.v. toebedeling productiefactoren Ricardo gaat uit van verschillen in de toebedeling en kwaliteit van arbeid en kapitaal tussen landen. Zo is de grootte van de beroepsbevolking van belang en kunnen bodemschatten en vruchtbaarheid een essentiële rol spelen. Deze toebedeling heeft gevolgen voor de relatieve kosten van de vervaardiging van goederen. Het uiteindelijke handelspatroon is een beeld van het verschil in toebedeling tussen landen. Als een land relatief goedkoop een goed kan vervaardigen, spreekt men van een comparatief voordeel in de vervaardiging van dit goed t.o.v. een ander land. Dit patroon is geen statisch gegeven. Het patroon kan door o.a. technologische 1
Smith, A., 1776, Book 1, Of the Causes of Improvement in the Productive Powers of Labour, and of the Order According to which its Produce is Naturally Distributed Among the Different Ranks of the People, Chapter 1, Of the Division of Labour, blz. 3
9
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
ontwikkelingen veranderen. Het is bovendien denkbaar dat een voordeel zich niet of slechts na ruim verloop van tijd in het handelspatroon uit. Voor een land of gemeenschap is het essentieel dat een comparatief voordeel onderkent wordt en benut wordt om welvaart te creëren. Door te kijken naar het veranderen van de productiefactoren (kapitaal en arbeid) kan men inzicht krijgen in de comparatieve voordelen van een land. Kapitaal, relatiespecifieke investeringen en incomplete contracten De productiefactor kapitaal zou in theorie voor elke gemeenschap in gelijke mate beschikbaar moeten zijn. Voor een investering van geld bestaan veel minder belemmeringen dan voor de verplaatsing van fysieke goederen of diensten. Een belegging of betaling kan met de klik van een muisknop gerealiseerd worden. In werkelijkheid worden echter hogere rendementseisen gesteld aan een investering in een opkomende economie dan in het Westen. Dit wordt verklaard uit het gebrek aan risicobeperkende instituties in ontwikkelingslanden. Voor een directe buitenlandse investering in bijvoorbeeld een nieuwe productielocatie is veel voorbereidend werk en controle vereist, ter waarborging van het rendement. Een stevig contract kan veel onzekerheid voor beide partijen wegnemen. Het is echter denkbaar dat niet alle omstandigheden afgedekt kunnen worden door middel van ondertekening van zo’n document. Men spreekt dan van een incompleet contract. De incompleetheid van een contract laat ruimte voor risico. Een zogenaamde relatiespecifieke investering brengt een soortgelijk probleem met zich mee. Een dergelijke investering doet zich voor als er bijvoorbeeld maar een koper is voor een product. De producent heeft geld en tijd geïnvesteerd in de fabricatie van het goed, maar als zijn enige afnemer het af laat weten, is de producent zijn investering kwijt. Dit soort investeringen komen zelfs in ontwikkelde economieën nauwelijks van de grond. De beschikbaarheid van de productiefactor kapitaal is afhankelijk van de aanwezigheid en kwaliteit van het lokale netwerk en instituties. Dit heeft aanzienlijke consequenties voor de mogelijkheden en kosten van handel en productie, comparatieve voordelen en daarmee voor de handelsstromen. In tegenstelling tot minder stabiele en ontwikkelde landen beschikt Nederland over een hoge kwaliteit van het rechtssysteem. Onderzoek van Nunn (2005) wijst uit dat Nederland een van de landen is met een comparatief voordeel dat industrieën steunt die bouwen op relatiespecifieke investeringen en incomplete contracten2. Door de reputatie die Nederland in het buitenland geniet te koesteren kan Nederland in de toekomst niet alleen bouwen op een dergelijke industrie, maar geniet het over de gehele linie voordeel bij het gebruik van kapitaal als productiefactor. Bovendien is het gepercipieerde risico van een investering in Nederland lager. Dit maakt het aantrekkelijker om met een Nederlandse onderneming in zee te gaan dan met een ondernemer uit een ander land. Laaggeschoold werk wordt ingeruild voor hoger geschoolde banen Steeds meer landen stellen door middel van handelsovereenkomsten hun markten open voor investeringen, goederen en diensten. De toetreding van China tot de WTO, maar ook de toenemende integratie van de interne markt van Europa zijn hier voorbeelden van. Ongetwijfeld zullen arbeidsintensieve productieprocessen, waar weinig scholing voor nodig is, (onder druk van concurrentie) verplaatst worden naar
2
Nederland kent op zeven (hoofdzakelijk West-Europese) landen na hoogste kwaliteit van rechtssysteem volgens onderzoek van Kaufmann (2003). De minst specifieke goederen worden vervaardigd door industrieën zoals pluimveeverwerking en koffieproductie. De meest specifieke industrie, volgens Nunn, is automobiel- en vrachtwagenvervaardiging. De relatie tussen de kwaliteit van het rechtssysteem en exportvolume in relatiespecifieke goederen, gecontroleerd voor relatieve aandelen in arbeid en kapitaal, is sterk.
10
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
regio’s met relatief lage arbeidskosten. Dit leidt tot lagere prijzen, maar ook tot een verlies aan werkgelegenheid in Nederland. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze verplaatsing zijn grenzen heeft. Het type arbeid dat in deze landen in grote getale wordt aangeboden verschilt namelijk niet alleen in het opzicht van scholingsgraad, maar ook op het gebied van de verdeling (distributie) van kwaliteit en talent van de beroepsbevolking. Uit verschillende onderzoeken komt Nederland naar voren als een land gekenmerkt door een homogene samenstelling van de beroepsbevolking. Dit betekent dat veel mensen een min of meer gelijke opleidingsgraad hebben. In tegenstelling tot de VS en de meeste opkomende economieën hebben landen als Duitsland, Japan en de meeste Scandinavische landen zo’n gelijke spreiding van kwaliteiten. zoals geletterdheid (zie) en wetenschappelijke / wiskunde vaardigheid (zie OECD; 1997 en Harmon; 19973) . Dit verschil tussen landen, in relatieve verdeling van talenten en vaardigheden is van invloed op het handelspatroon volgens Grossman en Maggi(2000). Sommige productieprocessen, zoals lopendebandwerk en machineproductie en ander (meer) nauwkeurig werk worden gekenmerkt door een behoefte aan veel personeel met een min of meer gelijke kwaliteit. In een dergelijk productieproces is het van belang dat elke stap met een zekere standaard wordt uitgevoerd. Daartegenover staan productieprocessen waar de kwaliteit van slechts een enkele werker van belang is. Hier kan men denken aan creatieve beroepen, ontwerp of andere specialistisch werk. In tegenstelling tot veel andere landen met een gelijkmatige samenstelling kent Nederland een hoge gedeelde kwaliteit. Voor de toekomstige handelsstromen betekent dit dat Nederland niet zal specialiseren in het ontwerp van hoogwaardige technologie, maar juist wel in ontwikkeling en verkoop van dit soort technologie. Opgemerkt moet worden dat dit toekomstbeeld gebaseerd is op toetsen die vooral de kwaliteit van onderwijs meten. Persoonlijke vaardigheden komen hier in mindere mate tot uitdrukking in. Gezien de geschiedenis van Nederland als handelsland lijken sociale vaardigheden ook een belangrijke rol te spelen. 3.2 New Trade Theory: schaalvoordelen en productdifferentiatie Hoewel de neoklassieke theorie van Ricardo intuïtief sluitend is, komt het niet altijd overeen met de werkelijkheid. Een oorzaak hiervan is dat het model niet uitgaat van de kosten van handel. Dit is het onderwerp van paragraaf 3.3. Het kan ook geen verklaring geven voor het grote handelsvolume tussen landen met een (min of meer) gelijke bedeling van de productiefactoren en de handel in identieke producten tussen landen. Begin ‘80’er jaren ontstond naar aanleiding van o.a. een artikel van Paul Krugman (1980) de “New Trade Theory”. Deze nieuwe theorie kan wel verklaring geven voor de waargenomen discrepanties. Dit nieuwe handelsmodel is inmiddels uitgebreid en vormt de basis van de Washington Consensus, zoals wordt toegepast door bijvoorbeeld het IMF en de Wereldbank. Twee hoofdzaken die van belang zijn voor de Nederlandse situatie worden hieronder behandeld. Schaalvoordelen door nabijheid van relevante afzetmarkt Het belangrijkste argument dat Krugman aanvoert is het verschil in schaalgrootte tussen gelijke industrieën in verschillende landen. Het is volgens deze nieuwe handelstheorie vooral de schaalgrootte die aanleiding geeft tot productiviteitsverschillen die op hun beurt aanleiding geven tot handel. Een grote afzetmarkt, met een navenant grote vraag naar een goed of dienst, kan zorg dragen voor een gunstiger schaal van productie dan realiseerbaar is zonder de nabijheid van 3
Het onderzoek van OECD and Human resources development Canada (1997) doet deze uitspraak op basis van een onderzoek naar geletterdheid. Harmon (1997) bevestigt dit naar aanleiding van een onderzoek naar wiskundige vaardigheid onder de bevolking.
11
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
een relevante markt. Voor Nederland geeft deze theorie twee implicaties. Ten eerste blijft de geografische locatie t.o.v. Europa gunstig. Nederland wordt ook wel de “Gateway to Europe” genoemd. Ten tweede biedt de eigen, goed ontwikkelde afzetmarkt ook een belangrijk voordeel t.o.v. landen met een kleinere markt. Productdifferentiatie door koopmansgeest Naast de nabijheid van een afzetmarkt speelt ook kennis van de markt een grote rol. De aanwending van marktkennis om een product attractiever te maken voor kopers kan een concurrentievoordeel opleveren. Aanpassing van een product wordt ook wel productdifferentiatie genoemd. Deze vaardigheid kan worden waargenomen in de supermarkt. Door aanpassingen in de vormgeving, verpakking en prijszetting kan bijvoorbeeld een Amerikaans shampoo “merk” bestaan naast het Nederlandse equivalent. Marketing van een product is een belangrijke drijfveer van handel. Nederland is altijd een natie van handelaren geweest, zoals aangetoond door het rapport, “Nederland Handelsland” van de WRR (2003). De Nederlandse koopmansgeest is een belangrijke drijfveer achter handel. 3.3 Beheersing van transactiekosten stuwt handel en welvaart Een aantal theorieen achter het waargenomen handelspatroon zijn inmiddels behandeld. Toch blijft er sprake van zogenaamd “mystery of missing trade”. Ricardiaanse comparatieve voordelen gaan uit van een wereld zonder fricties. Dit betekent dat zij geen rekening houden met kostenbarrières. In werkelijkheid vormen deze een drempel, waardoor handel niet tot stand komt. Fysieke afstand, verschillen in gewoontes, cultuur en rechtssysteem, maar ook verschillen in verwachtingen tussen partijen zijn hier voorbeelden van. Dit soort kosten worden transactiekosten genoemd. Den Butter en Mosch (2003) bouwen voort op eerder werk van o.a. Arrow (1969) en Williamson (1985) en definiëren transactiekosten als “the friction costs that appear while pursuing the gains of trade”4. De verlaging van transactiekosten (een handelsinnovatie) kan grote gevolgen hebben voor de welvaart van een land. Den Butter en Mosch laten zien dat een verhoging van vertrouwen (vertrouwen is slechts een onderdeel van transactiekosten) tussen potentiële handelspartners met slechts één standaard deviatie leidt tot meer dan een verdubbeling van het handelsvolume5. Zeker voor een handelsnatie als Nederland geldt dat, wanneer zij zich in de toekomst richt op handelsinnovaties, dit leidt tot welvaartsgroei als gevolg van een toename van handel. Onderzoek van Den Butter en Wit (2006) suggereert dat dit type innovaties in Nederland belangrijker zijn voor de welvaartsgroei dan productinnovaties. Een reden dat dit perspectief tot nu toe onderbelicht is gebleven ligt bij de wijze waarop innovaties worden gemeten. De nadruk heeft hier namelijk steeds gelegen op productinnovaties. Bovendien lijken niet alle Europese landen evenveel baat te hebben bij handelsinnovaties. Landen met een economie hoofdzakelijk gericht op productie ondervinden in mindere mate baat bij research en development (R&D) gericht op handel dan een handelsland als Nederland In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het begrip transactiekosten.
4
Den Butter en Mosch, 2003, pag. 3 “the combined effects of formal and informal trust described add up to a 90-150 percent change in bilateral trade”, Den Butter en Mosch (2003), pag. 20 5
12
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Transactiekosten en handel Recent werk van Elhanan Helpman (2006a) van Harvard University gaat verder op de door Krugman (New Trade Theory) ingeslagen weg6. Hij toont in het artikel Trade, FDI and the Organization of Firms het verband tussen de relatieve productiviteit en internationaal succes van ondernemingen. Bedrijven verschillen ten opzichte van elkaar. De grootte van een onderneming is vaak doorslaggevend voor een onderneming haar relatieve productiviteit. Grote ondernemingen exporteren meer en naar meer landen tegelijkertijd. De hieronder staande grafiek (figuur 1) uit het werk van Helpman is een beeld van het verband tussen productiviteit en internationale activiteiten. De verticale as geeft de winst weer en de horizontale as de productiviteit van verschillende willekeurige ondernemingen binnen een willekeurige sector. Twee functies zijn getoond. π D is de winstfunctie op de (Domestic) thuismarkt en π X is de winstfunctie op de exportmarkt (l). Winst is slechts positief boven de afsnijding van de winstfunctie met de horizontale as. Bedrijven met een te lage productiviteit gaan failliet en nieuwe bedrijven, die verwachten een productiviteit groter dan de afsnijding te kunnen realiseren, zullen toetreden. Zo ontstaat een continuüm van ondernemingen met een zekere productiviteit en een zekere winst op de thuismarkt. l
Figuur 1: Exporting and Non-Exporting Firms, uit Helpman, 2006a, Trade, FDI, and the Organization of Firms, blz. 6
Aan de hand van de grafiek kunnen een aantal zaken opgemerkt worden: 1. Voor de internationale winstfunctie zijn de lasten voorafgaand aan handel of investering hoger dan bij de nationale variant. Dit is inzichtelijk gemaakt door de lagere afsnijding van de winstfunctie van de exportmarkt met de verticale as. 2. De hellinghoek van de winstfunctie is kleiner in het geval van internationale handel. De kosten in het buitenland zijn dus hoger! Dit lijkt in eerste instantie contra-intuïtief. De reden om een investering te doen in een ontwikkelingsland is immers om de productie te verplaatsen naar een plek waar de productiekosten lager zijn. De winstfunctie is echter een beeld van een continuüm van ondernemingen die met elkaar in concurrentie zijn. De productiviteit van alle ondernemingen wordt derhalve hoger door dit kostenverschil. De relatieve productiviteit blijft ongewijzigd, mits men niet achterblijft op de concurrentie. De kosten zijn hoger dan bij de nationale
6
Helpman baseert zich op een eerder werk van o.a. Melitz (Melitz, 2003) , Roberts en Tybout (1997), Feenstra (1998), Hopenhayn (1992) en eerder werk van eigen hand.
13
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
situatie in verband met de transactiekosten verbonden aan contact met het buitenland. 3. Tot slot vallen twee gerelateerde zaken op: te bedenken valt dat de nationale markt eerst betreden wordt voordat een onderneming internationaal gaat. Dit geeft in de meeste gevallen de onderneming de kans om kennis op te doen van zijn productiviteit en op basis van deze harde gegevens een keuze te maken. Onbekend blijft echter de afwijking in kosten van de internationale winstfunctie. Toch mag worden aangenomen dat verstand van de nationale productiviteit en winst inzicht geeft in de afwijking van de kosten van de internationale variant. Deze winstgevendheid bij gelijke productiviteit (kosten) verschilt bovendien per land zoals aangegeven door de toevoeging van het subscript “L” (voor land L) van de winstfunctie. Concluderend kan gesteld worden dat inschatting en beheersing van transactiekosten voorafgaand en tijdens handel cruciaal zijn voor het succes van een onderneming. Bovendien verschilt de omvang van de kosten per land. Een relatief grote onderneming binnen een sector kan een hogere productiviteit eenvoudiger realiseren. Transactiekosten in fases Transactiekosten staan handel, en daarmee welvaart, in de weg. Bovendien is beheersing van transactiekosten van groot belang voor succesvolle internationalisering van ondernemingen. Hieronderstaand figuur 2 is een schematische weergave van de fases waarin transactiekosten zich voordoen aan de hand van Den Butter en Mosch (2003). Type Fase Transactiekosten Verklaring Informatie is Contact fase Investering in informatie over kostbaar afnemer/ leverancier of potentieele producent Informatie is incompleet Informatie is onbereikbaar Contract fase
Investering in kosten van opstellen van overeenkomst
(investerings-)Kosten van naleving van overeenkomst
Door bestaan van: Verschillen in taal
Verschillen in cultuur Verschillen in wijze van communicatie
Verdeling van Afwijkende Verschillen in economische verwachtingen cultuur winst tussen partijen, verificatie-problemen en onzekerheid Vorm van overeenkomst
Controle fase
Internationale Complicatie Gehinderde communicatie
Monitoren
Afdwingen van bepalingen uit overeenkomst
Verschilen in rechtssysteem Grotere onzekerheid Informatieverschil door grotere afstand Probleem van interpretatie bij verificatie Onbekendheid normen en waarden in rechtssyteem
Figuur 2. Transactiekosten in fasen
14
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
3.4 “Nederland handelsland” “Nederland is van oudsher een handelsland” stelt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid op 30 januari 2003 in haar brief aan de minister president. Niet alleen kent Nederland een lange traditie en sterke positie op dit vlak ook is de handel van grote economische betekenis voor ons land. Dit kan worden verkaard door het netwerk van organisaties en intermediairs die deze primaire sector met zich meebrengt. Vooral de nabijheid van de grote afzetmarkt in Europa is debet aan het succes van Nederland als handelsland, daarnaast lijken eerder genoemde organisaties en instituties ook bevorderend te werken voor de positie van Nederland. Zij leveren namelijk een verlaging van transactiekosten in de vorm van vertrouwen en informatie. A4. Nederland blijft een handelsland en specialiseert zich in regievoering Wat in dit kader bedoeld wordt met het begrip “regievoering” is beschreven in het artikel van Den Butter: “De toekomst van de maakindustrie ligt bij de regievoering” (Den Butter; 2006a). Mede naar aanleiding van de tendens beschreven in het eerder genoemde WRR-rapport en een analyse van transactiekostentheorie wordt de conclusie getrokken dat voor een fors deel van de maakindustrie een strategie leidend tot een regievoerende positie noodzakelijk en mogelijk is. Dit rapport onderschrijft deze bevindingen. 4.1 De uitdaging werkgelegenheid te behouden Onderkent moet worden dat een aantal ontwikkelingen forse uitdaging gaan vormen in de toekomst.Onder druk van concurrentie zullen veel ondernemers ervoor kiezen om arbeidsintensief laaggeschoold werk te verplaatsen naar het buitenland. Export en buitenlandse investeringen brengen hoge kosten met zich mee. Slechts de bedrijven die deze kosten kunnen beheersen zullen internationaal succesvol zijn. 4.2 De kansen liggen bij specialisering in de handel Voor Nederland hoeft deze uitdaging geen bedreiging te worden. Op dit moment bestaat er nog veel kennis van deze productieprocessen in Nederland, ook zal de rol van de afzetmarkt in de toekomst gehandhaafd blijven. Daarnaast beschikt Nederland over een goed opgeleide beroepsbevolking en heeft Nederland in het buitenland een goede reputatie om te investeren of een handelsrelatie mee aan te gaan. Dit gegeven is voornamelijk terug te leiden tot het uitgebreide netwerk en goed gefundeerde instituties op het vlak van handel. De handelstraditie lijkt bovendien aanleiding te geven tot de gedachte dat Nederlanders beschikken over koopmansgeest. 4.3 Regievoering over transacties internaliseert welvaart uit handel Bovenstaande factoren bewijzen dat Nederland nu succesvol is in de beheersing van de transactiekosten van handel en dat ook in de toekomst kan blijven zijn. Dit komt niet alleen van pas voor Nederlandse ondernemingen, maar ook voor buitenlandse bedrijven. In de toekomst kan Nederland zijn vaardigheid in de beheersing van transactiekosten ten dienste stellen aan gerelateerde buitenlandse ondernemingen. Niet alleen vormt dit een aantrekkelijk exportproduct ook leidt het tot een spilfunctie voor Nederlandse bedrijven in de eigen sector. De Nederlandse onderneming krijgt de regie over de transacties van (buitenlandse) bedrijven uit haar sector in handen. De banen die hieruit voorvloeien sluiten aan op het opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking en komen in de plaats van de laatproductie arbeidsplaatsen die verloren gaan door de uitbesteding van de daadwerkelijke productie. De regievoerende ondernemingen internaliseren de welvaartgroei van de toegenomen handel als gevolg van (eigen) handelsinnovaties.
15
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
4.4 Bedrijfsvoering van een regievoerende onderneming Ter illustratie van het bovenstaande begrip “regievoering” is in deze paragraaf voorzien in een vergelijking van een traditioneel productiebedrijf en een regievoerend bedrijf. Traditionele maakindustrie Bedrijf = Vestinging
Ontwerp en coördinatie
Productieblok
Productie transactie Input B
Productieblok
transactie
transactie
Productie transactie Input A
transactie
Verkoop
Productmarkt
Figuur 3. Traditionele productieketen in maakindustrie
Figuur 4. Regievoering en productie in maakindustrie
Waar het traditionele productiebedrijf gecentreerd is rond één locatie is dit voor de moderne regievoerende onderneming niet langer noodzakelijk. Hoewel het openstaat voor de regievoerder om een deel van de input in eigen beheer te realiseren wordt het merendeel van de toegevoegde waarde gecreëerd binnen het regievoeringonderdeel. De nieuwe organisatie is bedreven in de beheersing van transactiekosten. Deze spelen bij regievoering een grotere rol dan in de traditionele productieketen. Deze worden in de afbeelding weergegeven door de pijlen. De traditionele producent kent ook transactiekosten, maar gezien de lokaliteit en de beheersvorm komen deze minder nadrukkelijk tot uiting. De dikke pijlen binnen het productieproces van de regievoerder vertegenwoordigen het soort transactiekosten vermeld in paragraaf 3.3, namelijk die kosten verbonden aan inkoop. Terwijl de dikke pijlen binnen het productieproces van de traditionele producten veeleer coördinatiekosten vertegenwoordigen en het efficiencyverlies i.v.m de afwezigheid van de corrigerende marktwerking.
16
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
4.5 De overheid schept de voorwaarden Het Nederlandse handelsnetwerk, opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de reputatie in het buitenland van Nederland als handelsland, de kwaliteit van het rechtssysteem en andere instituties maken regievoering mogelijk. Dit zijn voorbeelden van publieke goederen. In de regel kan niemand worden buitengesloten, maar (mis)gebruik is wel van invloed op de kwaliteit van het goed. Dit geeft aanleiding voor de Nederlandse overheid om deze publieke goederen te ondersteunen en verder uit te bouwen. Dit geldt ook voor de gepleegde innovaties. Als de overheid de (mogelijke) vruchten van een innovatie door een ondernemer niet zeker kan stellen, zullen bedrijven niet investeren in research en development. A5.Conclusie In Nederland is, net als in de rest van de wereld, sprake van een toenemende fragmentatie van de productie, waarbij de productieketen steeds verder wordt opgesplitst. Die onderdelen in de keten, waar productie goedkoop elders kan geschieden, worden uitbesteed. Het perspectief is dat het aan elkaar koppelen van de schakels in de keten steeds belangrijker gaat worden. Juist in dit koppelen valt waarde te creëren. Gezien onze traditie en kennis als handelsnatie, en omdat van oudsher de handels- en regiefunctie ook in onze industrie een belangrijke rol speelt, liggen hier de toekomstmogelijkheden voor de maakindustrie in ons land. In Nederland heeft de toenemende de-industrialisatie immers tot gevolg dat veel van de eigenlijke productie in de maakindustrie verdwijnt. Maar om deze kansen voor de toekomst te grijpen moet deze ontwikkeling wel goed onderkend en geduid worden, zowel door het (industrie)beleid als door de strategische beslissers en lobbyisten van het bedrijfsleven. Het industriebeleid moet dan niet langer in defensieve zin gericht zijn op het behoud van de productie in eigen land, maar zich ten volle bewust zijn van de veranderende rol van de maakindustrie. De transactiekosten nemen een cruciale plaats in dit denken over waardecreatie en regievoering in. Juist door de transactiekosten te verlagen, neemt de handel toe en wordt de bestaande handel meer winstgevend. Deze verlaging van transactiekosten is de belangrijkste oorzaak dat de groei van de wereldhandel groter is dan de groei van de economische bedrijvigheid in de industriële wereld. Het is de motor achter de toename van de wereldwijde specialisatie en arbeidsdeling, en daarmee achter de welvaartsverbetering die deze grotere efficiëntie van de handel oplevert. Vooral geldt dat in de op handel en internationale contacten gerichte open economieën zoals Nederland. De hypothese in het WRR rapport “Nederland handelsland” (2003) is dat de comparatieve voordelen in ons land juist liggen in het verlagen van de transactiekosten, en dat deze kunde – goed handelaarschap, zo men wil – kansen biedt voor de economische structuurversterking van ons land. De gegevensanalyse in het WRR-rapport duidt er op dat hier inderdaad voor ons land comparatieve voordelen liggen. In het kader van de fragmentatie van de productie en het steeds verder opsplitsen van de productieketen kan een onderscheid gemaakt worden tussen comparatieve binnen de verschillende schakels van de productieketen, en tussen de verschillende schakels van de productieketen. Dit onderscheid tussen de twee vormen van comparatieve voordelen kan als volgt worden begrepen. Schaalvergroting, technologische vernieuwing en proces- en productinnovatie binnen een schakel van de productieketen levert een voordeel in de productiekosten op. Daarmee wordt de productiviteit binnen de schakel verhoogd, wat in een comparatief voordeel voor die productie-schakel resulteert. Innovaties die een betere koppeling tussen de verschillende schakels van de productieketen bewerkstelligen, de transactiekosten verlagen en daarmee waarde creëren, leiden tot meer productiviteit in de regiefunctie. Dit betekent een comparatief voordeel in de regievoering. Empirisch onderzoek suggereert dat de bijdrage van dit soort handelsinnovaties aan de
17
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
productiviteitsgroei in Nederland minstens zo groot is als de bijdrage van investeringen in R&D. De trend van voortgaande internationale arbeidsdeling en fragmentatie van productie brengt met zich mee dat het Nederlandse bedrijfsleven steeds meer een regiefunctie gaat vervullen. Alleen die onderdelen van de productieketen blijven voor Nederland behouden waar ons land echt comparatieve voordelen heeft. Dat zijn de onderdelen van de keten waar zeer specifieke, veelal hoogwaardige kennis nodig is en waar de coördinatiekosten bij splitsing niet opwegen tegen de voordelen van splitsing. De tendens is nu juist dat de voordelen van de splitsing wel steeds vaker tegen de coördinatiekosten opwegen. Dit is precies de reden dat veel van de feitelijke productie uit ons land verdwijnt. Dat is niet erg wanneer we er maar voor zorgen dat er iets voor in de plaats komt. Dat verlagen van de coördinatiekosten, of meer in algemene zin de transactiekosten, gaat niet vanzelf maar vereist evenzeer specialistische kennis en een innovatieve inspanning. Nederland is traditioneel sterk in deze handels- en regiefunctie. Deze kennisvoorsprong moeten we zien te behouden en uit te bouwen. Het is van belang dat het kennis- en innovatiebeleid zich hier op richt. Het volgende hoofdstuk past de geschetste ontwikkeling voor de maakindustrie tot regievoerder toe op een Nederlandse industriële onderneming. De casus IHC holland maakt het abstracte concept van regievoering tastbaar en inzichtelijk voor andere bedrijven binnen de traditionele maakindustrie.
18
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
B: DE CASUS IHC HOLLAND B1. Inleiding Een sprekend voorbeeld van een bedrijf uit de maakindustrie dat aan de vooravond van de transitie van eigen productie naar (voornamelijk) regievoering staat is IHC Holland. Het bedrijf is actief in de ontwikkeling en bouw van baggerwerktuigen en – onderdelen. Ook voorziet het in het onderhoud en reparatie van gespecialiseerde baggerwerktuigen. Hiermee neemt IHC Holland een bijzondere positie in de Nederlandse scheepsbouw industrie vanwege haar hoge specialisatie op een zeer specifiek productsegment. Door deze specialisatie is IHC nauw verbonden met de baggerindustrie die wereldwijd opereert. De vooruitzichten voor de baggerindustrie zijn uitermate gunstig: denk aan de toenemende behoefte aan havens en waterwegen en aan de toenemende winning van delfstoffen van de zeebodem. Het oogmerk van de bestudering van deze casus is om na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor IHC Holland om zich in toenemende mate te richten op de regievoering over productie en onderhoud van gespecialiseerde baggerwerktuigen. B2. De positie van IHC Holland Deze paragraaf behandelt de huidige situatie van IHC Holland. Eerst wordt een algemeen beeld geschetst van de onderneming. Vervolgens wordt ingegaan op de kernproducten. Tot slot wordt het bedrijf bekeken in vergelijking tot de sector en de markt. Ook wordt stilgestaan in de ontwikkelingen in zowel sector als markt. 2.1 IHC Holland Het hoofdkantoor van IHC Holland (IHC) bevindt zich in Sliedrecht en daarnaast zijn er de belangrijkste vestigingen in Kinderdijk en Hardinxveld. Kleinere vestigingen zijn te vinden in o.a. China, Singapore en Dubai. De werknemers van IHC zijn overigens over de hele wereld actief. Het bedrijf richt zich op zijn klanten in de baggerbouw en gespecialiseerde scheepsbouw en offshore-industrie door hen geavanceerde en efficiënte technologische oplossingen te bieden. IHC is gespecialiseerd in het ontwerp, bouwen en plaatsing van de baggerwerktuigen. Bovendien biedt IHC de eindgebruikers gedurende de hele product life cycle ondersteuning in het gebruik van de apparatuur. Het is een besloten vennootschap. Rabobank Private Equity bezit 49% van de aandelen. De resterende 51% is in handen van de werknemers en het management (33%) en een investeringsmaatschappij, Parkland NV (18%)7. 2.2 Productietechnologie van baggerwerktuigen is kennisintensief De creatie van waarde door producenten van baggerwerktuigen en onderdelen kenmerkt zich door de mate van specificiteit, complexiteit en kennisintensiviteit. Dit geldt ook voor de markt van toeleveranciers van halffabrikaten (en componenten) en de afnemers/ klanten van de schepen. Het halffabrikaat dat ingekocht wordt, kenmerkt zich door een soortgelijk proces en het uiteindelijke product, zoals een sleephopperzuiger of een cutterzuiger is voor de baggerfirma’s ook specifiek. Dit gezien de hoge waarde van de apparatuur t.o.v. van het schip en de specifieke aanwending van de apparatuur. Met andere woorden het halffabrikaat, de apparatuur en schepen kunnen niet eenvoudig voor andere doeleinden worden ingezet. Bovendien kunnen de kennis en kapitaalintensieve productiefactoren ook niet eenvoudig liquide gemaakt worden. Dit betekent dat de bedrijven een aanzienlijk financieel risico lopen.
7
Zie ook www.ihcholland.com
19
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
2.3 Sectorstructuur in ontwikkeling Hieronder is een weergave geplaatst van de waardeketen binnen de baggersector. IHC behoort tot de middelste groep, maar is op enkele terreinen ook verantwoordelijk voor haar eigen gespecialiseerde input.
Figuur 5. Waardeketen baggerproduct
Clusterstructuur maakt innovatie mogelijk De toeleveranciers en de producenten van baggermaterieel spelen sterk in op de wensen van de afnemers. De specificiteit van de input heeft voor alle betrokkenen geleid tot een situatie van slechts enkele potentiële afnemers/ leveranciers. Als het geleverde product niet naar wens is bestaat het risico dat het product niet verkocht wordt(hold up). Dit financiële risico heeft geleid tot een situatie waarin de sector nauwe banden onderhoudt ter beperking van dit risico. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze onderneming zich geografisch hebben geclusterd. De kaart van Nederland geeft een beeld van dit geografische cluster. Niet alleen zijn de meeste bedrijven geclusterd in de Randstad, ook zijn deze organisaties geclusterd in Nederland ten opzichte van de rest van de wereld. In dit opzicht profiteren zij ook van een reductie van transactiekosten door de gemeenschappelijke taal en cultuur. Deze fysieke nabijheid leidt voor de betrokkenen tot een reeks van voordelen, waaronder een verhoogde productiviteit ten opzichte van organisaties op afstand van elkaar en de kans om innovaties te verwezenlijken. Porter definieert een cluster als “een populatie van geografisch geconcentreerde en gerelateerde organisaties, instellingen en overheidsdiensten gecentreerd rond een bepaalde economische specialisatie” (19988). • Het belangrijkste voordeel is een verlaging van transactiekosten bij onderlinge contacten. Niet alleen is het eenvoudiger voor de betrokkenen om samen te komen, ook kunnen zij over meer kennis beschikken van elkaars competenties. Succesvolle samenwerking komt eenvoudiger van de grond en de relatie is stabieler gezien het grotere vertrouwen op basis van gedeelde kennis en herhaaldelijk contact. • Een tweede belangrijk voordeel schuilt in de zichzelf versterkende werking van een cluster. Rond de eerste organisaties zullen kleine specialistische onderneming zich ook bij hun afnemers willen vestigen. Het cluster oefent een grote aantrekkingskracht uit op deze en andere gelieerde instanties. Zodoende is het voor de betrokken ondernemingen eenvoudiger om te beschikken over geschoold personeel en kennis. Ook kunnen zij vaker op medewerking van (lokale) overheden en belangengroeperingen rekenen. • Tot slot kent een cluster een groot voordeel ten opzichte van niet geclusterde sectoren op het vlak van innovatie. Bij research & development komt altijd het risico van dubbel werk en free riding om de hoek kijken. Kennis van elkaars organisaties en vertrouwen verlagen dit risico substantieel. Innovatie komt in een cluster daarom sneller van de grond. 8
Vrij naar: Porter, M. (1998), blz. 78
20
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Al met al kan gesteld worden dat opereren vanuit een cluster vertrouwen tussen betrokkenen vergroot. Dit vertrouwen verlaagt de transactiekosten en verhoogt daarmee de productiviteit. Ook zullen innovaties makkelijker en goedkoper van de grond komen binnen een cluster. Figuur 6. Geografische weergave van baggercluster
21
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
Productieverplaatsing ondermijnt positie IHC en kracht van cluster Toeleveranciers, afnemers en concurrenten van IHC zullen productieverplaatsing overwegen uit hoofde van kostenreductie9. Dit naar aanleiding van diverse technologische ontwikkelingen en institutionele ontwikkelingen10. Het betreft hier voornamelijk de relatief eenvoudige productieprocessen die een hoge mate van arbeidsintensiviteit kennen. Daarbij geldt het vooral voor bedrijven die vertrouwen op schaalvoordelen. Dit kan leiden tot een verzwakking van de positie van IHC ten opzichte van concurrenten, leveranciers en afnemers. De minder complexe taken van IHC zelf zullen over verloop van tijd ook verloren gaan of verplaatst worden. Dit geldt zeker voor die processen die niet behoren tot de (toekomstige) kernactiviteiten van de onderneming aangezien de economische schaal en scope van de Nederlandse vestiging deze activiteiten in de toekomst niet langer zullen ondersteunen. De processen met een hoge graad van complexiteit en kapitaalintensiviteit passen wel bij de toekomstige schaal en scope van de vestiging en zullen verder ontwikkeld en gehandhaafd worden. Een en ander is nader verklaard in bijlage 1. 2.4 Marktstructuur en ontwikkeling van de vraag De markt voor baggerwerktuigen en onderdelen is een niche van de wereldmarkt voor scheepsbouw. Deze submarkt kenmerkt zich door relatief hoge risico’s zodat een hoge marge wordt gevraagd op een relatief kleine omzet vergeleken met de totale markt. Dit gegeven komt voort uit de aanwending van kennis specifieke productiefactoren die niet eenvoudig liquide gemaakt kunnen worden. Een belangrijk element van de vraag naar baggerwerktuigen is gerelateerd aan een institutionele factor in de aanbesteding van baggerwerken. Een overeenkomst ten behoeve van een baggerproject kent forse risico’s (tot 25% van de aannamesom). De homogeniteit van de aangeboden dienst leidt bovendien tot concurrentie op prijs. Een fout in de aannamefase kan tot forse verliezen leiden voor de baggeraar. Het risico bestaat daarbij hoofdzakelijk uit externe omstandigheden, zoals weersgesteldheid, bodemsamenstellingen politieke omstandigheden. Dit uit zich in een tweetal concrete risico’s: Aan de ene kant bestaat de kans dat de operationele kosten oplopen. Aan de andere kant kan het totale project achteraf minder winstgevend uitpakken door contractuele verplichtingen waaraan uiteindelijk niet kon worden voldaan. Beide risico’s hebben betrekking op het kapitaalintensieve karakter van de baggeraannemer. Voor de baggeraar is het vooral van belang dat het zijn kapitaalgoed (schip met apparatuur) continu efficiënt laat werken. De leveranciers van baggerwerktuigen dienen op deze vraag in te spelen. Lokale afzetmarkt is nu belangrijk De soort vraag naar baggeractiviteiten kan opgesplitst worden in twee hoofdgroepen: • De eerste heeft een lange termijn karakter. Onderhoudswerkzaamheden aan vaarwateren en havens kennen veel continuïteit. Het risico is hierdoor redelijk beheersbaar. • De tweede soort vraag brengt aanzienlijke risico’s met zich meer. Een landwinningproject of een uitbreiding van een haven is een investering in een project voor relatief korte duur. Baggeraars zullen er veelal voor kiezen om beide type vraag te mengen om zodoende een gezonde risicospreiding te realiseren. Naast deze classificatie naar de soort vraag dient ook aandacht besteed te worden aan de geografische component. Terwijl slechts 35% van de markt daadwerkelijk open is bestaat een groot deel van de gesloten markt uit landen die het verplicht 9
Zie bijlage 1: “Een empirische benadering van productieverplaatsing in de baggersector” Zie deel A2. “Recente ontwikkelingen leiden tot versnelling van fragmentatieproces”
10
22
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
stellen een samenwerking aan te gaan met locale aanbieders, zoals staatsbedrijven. Dergelijke consortia en wettelijke bepalingen brengen veel onderhandelingskosten met zich mee. Hieronder is een grafiek geplaatst die het volume van de vraag weergeeft in beide classificaties. Op dit moment is de (locale) Europese markt van relatief groot belang, mede daar een groot deel van de andere markten (semi) gesloten is. Figuur 7. Baggeractiviteiten naar regio
De verschuiving van aard van de baggerwerkzaamheden is iets waar niet alleen door de aannemers op ingespeeld dient te worden, maar waar ook de keten zich intensief mee bezig dient te houden. Dit is het onderwerp van de volgende paragraaf. Toename vraag complexe risicovolle projecten in Azië Technologische innovaties maakt delfstoffenwinning door middel van baggeren eerder mogelijk. Een aantal (voornamelijk Aziatische) steden zullen overgaan tot landwinning om hun groeiende bevolking recreatie en woonmogelijkheden te bieden. Tegelijkertijd doet het stijgende economische welzijn in deze regio het belang van milieubaggerwerken toenemen. Dit soort projecten brengt, anders dan de vrijwel constant blijvende vraag in Europa en de VS naar haven- en vaarwaterbaggerwerkzaamheden, een fors risico met zich mee voor de baggeraars. Afdekking van dit risico vindt veelal plaats door te vertrouwen op de kwaliteit van de kapitaalgoederen. Dit vertaalt zich in de vraag naar baggerwerktuigen en onderdelen11. B3. Analyse uitgangssituatie en toekomstige ontwikkelingen In dit hoofdstuk wordt de uitgangssituatie en positie van IHC in de markt en sector gekoppeld aan de ontwikkelingen binnen markt en sector. Zo ontstaat een compleet beeld van trends, kansen en bedreigingen voor IHC. Tot slot wordt een eerste conclusie geformuleerd met betrekking tot de richting die IHC zou moeten kiezen om de continuïteit van een winstgevende bedrijfsvoering te borgen.
11
Bovenstaande conclusie is gemaakt op basis van een analyse van de markt en de vraag naar baggerdiensten. De vraag in deze afgeleide industrie is sterk gecorreleerd met de vraag naar baggerschepen en baggermaterieel. De analyse staat uitvoerig beschreven in Bijlage 2. “Ontwikkeling van de vraag op de afgeleide markt voor baggerdiensten”
23
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
3.1 De uitgangspositie van IHC maakt innovatie mogelijk Zowel ten opzichte van aannemers als leveranciers en de concurrentie heeft IHC een sterke positie. Haar voorsprong op de concurrentie draagt ertoe bij dat IHC ook op het vlak van kennis vooroploopt in de sector. Wanneer IHC een innovatie doorvoert zal zij zeker zijn dat de concurrentie niet kan voorzien in een substituut. Bovendien kan IHC zich de toegevoegde waarde van de nieuwe ontwikkeling vrijwel geheel eigen maken. Zij verliest immers weinig van dit surplus ten opzichte van de eigen leveranciers. De positie van IHC maakt eigen investeringen in innovatie niet alleen mogelijk, maar ook rendabel12. 3.2 Ontwikkelingen in sector en markt: groei transactiekosten Zowel de ontwikkelingen in de markt voor IHC’s producten, als de ontwikkelingen in de sector van IHC leiden tot een sterke toename van het belang van transactiekosten. Hieronder is aangegeven waar dit door komt. Markt: risico(beheersing) wordt steeds belangrijker De economische voorspoed in de wereld en met name in het Midden Oosten en Azië verplaatst de bulk van de vraag naar deze regio’s. Bovendien verandert het karakter van de vraag zich in de richting van meer complexe risicovolle klussen. Daarnaast zal concurrentie op de markt voor baggerdiensten blijven voortduren. De fysieke afstand en het risicokarakter leiden tot een groei van het belang van transactiekosten in deze sector. Slechts de baggeraars die voldoende geavanceerde klussen kunnen aannemen en de risico’s op waarde kunnen inschatten zijn succesvol in de toekomst op de nieuwe markt. Baggeraars zullen steeds vaker beroep doen op hun leveranciers om dit risico te beperken. Toeleveranciers van geavanceerde apparatuur die kunnen voorzien in een dienst die inspeelt op deze transactiekosten, zullen in de toekomst verzekerd zijn van een belangrijke rol in de sector. Sector: verplaatsingsbeslissing gekenmerkt door transactiekosten Binnen de sector speelt een tweetal, aan elkaar gerelateerde, zaken: • In de eerste plaats is er de mondiale component van de uitvoering van de baggerwerkzaamheden. De economische ontwikkeling in de wereld maakt bijvoorbeeld landaanwinning eerder bereikbaar in voorheen achtergestelde gebieden. Het merendeel van de belangrijkste klussen voor de baggeraars wordt uitgevoerd buiten Europa. Voor de sector betekent dit dat zij altijd al een internationale orientatie heeft gekend. Dit kan in de toekomst een grotere acceleratie van het verplaatsingsproces beteken, zoals hieronder wordt besproken. • Ten tweede zullen veel leveranciers van IHC en IHC zelf hun productiecapaciteit in de cluster kwijtraken. Uit kostenoverwegingen en overwegingen van nabijheid van de nieuwe afzetmarkt zullen zij hun productie verplaatsen of terugdringen. Het betreft hier in de eerste plaats de arbeidsintensieve, eenvoudige en niet relatiespecifieke productieprocessen. Ook dit leidt tot een verzwakking van de huidige sectorstructuur. Het voordeel van de huidige structuur (de cluster) ligt op het vlak van vertrouwen, door de gemeenschappelijke cultuur. Deze nauwe banden maken innovaties mogelijk en heeft voor IHC tot een gunstige positie geleid bij onderhandelingen met afnemers en leveranciers. Hoewel dit voordeel op dit moment nog geldt, zal dit in de toekomst in steeds mindere mate het geval zijn. Productieverplaatsing vormt een bedreiging voor de positie en continuïteit van de onderneming. 12
In de bijlage is een analyse weergegeven van de uitgangssituatie van IHC t.o.v markt en sector door gebruik te maken van het competitieve krachten model van Porter (199012). Bijlage 3. “IHC’s positie t.o.v competitieve krachten”
24
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
3.3 Inspelen op transactiekosten leidt tot regievoering IHC, de afnemers van IHC en de leveranciers overwegen hun productie te verplaatsen. Productieverplaatsing is een proces dat veel haken en ogen kent13. In essentie is het een kosten/ batenanalyse. Bij dit type analyse is het strategisch gezien noodzakelijk om bij voorbaat inzicht te hebben in alle elementen van de som. Hoe beter het inzicht hoe groter het succes. Veel van de kosten doen zich echter pas na afloop voor. Zo kunnen de kosten van contractbreuk (of verschil van interpretatie van de overeenkomst) zo hoog oplopen dat de hele transactie verliesleidend uitpakt. Kennis van de plaatselijke instituties en contractanten dient vooraf te worden opgedaan ter beperking van dit risico. De stappen voorafgaand aan de transactie en na afloop zijn transactiekosten. Een juiste benadering van deze kosten (en baten) is van essentieel belang voor succesvolle productieverplaatsing. Transactiekosten spelen voor de afnemers van IHC ook een grote rol. Zij opereren immers in een markt waarbinnen risico en complexiteit steeds belangrijker worden. IHC kent op dit moment een sterke positie binnen de baggercluster. Ook heeft het bedrijf al enige ervaring opgedaan met productieverplaatsing en bovendien geniet het een goede internationale reputatie binnen de sector. Het vertrouwen, de kennis en reputatie van IHC kan het bedrijf aanwenden ten behoeve van zijn eigen internationaliseringvraagstukken, maar het kan deze ook verhuren aan haar partners in het cluster. De huidige vertrouwensbasis leidt ertoe dat het surplus (dat ontstaat bij het verhandelen van deze innovatieve dienst) IHC toekomt. IHC ondersteunt haar afnemers en leveranciers in de beheersing van transactiekosten. Deze innovatieve dienstverlening speelt in op het groeiende belang van transactiekosten door de verandering van het karakter van de vraag en productieverplaatsing. Elke levering van deze dienst vergroot de kennis van IHC op functioneel vlak en versterkt de positie van IHC in de nieuwe samenstelling van de sector. Hoewel enkele productieprocessen niet langer op vestigingniveau zullen worden uitgevoerd, zal deze leemte worden ingevuld door relatiespecifieke, complexe en kapitaalintensieve technologie. De Nederlandse arbeidsmarkt, de institutionele infrastructuur en de goede naam van ons land op dit gebied ondersteunen dit type processen. Tegelijkertijd beschikt IHC op dit moment over de juiste reputatie, kennis en netwerk ten behoeve van dit soort projecten. De eerder genoemde innovatieve dienstverlening garandeert een sterke positie en reputatie van IHC in de toekomst. Tegelijkertijd dienen de nieuwe complexe en relatie specifieke producten als ondersteuning van de dienstverlening. De combinatie van innovatie technologie en de geboden diensverlening ter ondersteuning van de sector leiden onherroepelijk tot de positie van regievoerder over de transacties in de sector voor IHC. Deze positie is wenselijk, daar het niet alleen leidt tot continuïteit van de onderneming, maar ook vergezeld gaat met de kans om het rendement te internaliseren van de geleverde producten en diensten. Nadat in het volgende hoofdstuk de strategie is toegelicht zal ingegaan worden op de tactiek behorend bij de strategie.
13
Zie voor een uitvoerige beschrijving van transactiekosten bij productieverplaatsing en inzicht in strategieën om met deze kosten om te gaan de bijlage: Bijlage 4. “Strategie bij productieverplaatsing”
25
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
B4. Strategieformulering en transitieproces voor IHC Holland De analyse in de vorige paragraaf op basis van de uitgangspositie van IHC en de verwachte ontwikkelingen leidt tot een nieuwe strategie. Het inzetten van het transitieproces dat leidt tot de positie van regievoerder voor IHC binnen de sector verantwoordelijk baggerwerktuigen en –onderdelen verbetert de positie van IHC en op lange termijn ook de rendabiliteit. De sector is ook hiermee gebaat, daar de verlaging van transactiekosten door IHC ook voor hun de nodige vruchten af zal werpen. Eerst wordt hier de strategie geconcretiseerd en vervolgens is uitvoering ingegaan op de nodige (en mogelijke) stappen die ondernomen moeten worden om de strategie tot een succes te maken. Afgesloten is met een houtskoolschets van het type organisatiestructuur dat bij een dergelijke regievoerende onderneming past. 4.1 IHC zal in de toekomst een winstgevende bedrijfsvoering voeren door een ontwikkeling in te zetten die leidt tot de positie van regievoerder over de transacties in de sector. In dit hoofdstuk wordt een blauwdruk van een mogelijke strategie geschetst, waarmee IHC Holland op zo goed mogelijke wijze de transitie kan doen plaatsvinden van een voornamelijk op productie georiënteerd bedrijf naar een bedrijf dat vooral regievoerend bezig is . Deze schets is het uitvloeisel van de gevolgde redenering in voorafgaande hoofdstukken en zal hier eerst in hoofdlijnen worden besproken. Vervolgens wordt een voorbeeld gegeven van hoe het bedrijf deze strategie succesvol zou kunnen opzetten en uitvoeren. Een belangrijk uitgangspunt voor de transitiestrategie is dat twee bedrijfsonderdelen worden onderscheiden, namelijk een bedrijfsonderdeel dat zich richt op dienstverlening bij het verlagen van de transactiekosten in de baggerketen, en een bedrijfsonderdeel dat zich richt op innovatie en productie van geavanceerde baggerwerktuigen. Beide bedrijfsonderdelen dienen ondersteund te worden door een researchafdeling op het gebied van de wereldwijde marktontwikkelingen in de baggersector. Zo’n researchafdeling kan ook via een gezamenlijke inspanning van spelers in de sector worden opgezet. Een positief rendement is het gevolg van positie in sector en markt Omwille van de continuïteit streeft elke onderneming naar een positief rendement. Winst (economic rents) vloeit vanuit het perspectief van de transactiekosten voort uit het verschil in onderhandelingspositie van koper en verkoper. Als dit verschil bestaat zal een van beide partijen hiervan profiteren en zich (een deel van) de toegevoegde waarde toe-eigenen. Dit gegeven maakt het voor IHC zaak om de huidige positie vast te houden dan wel zich een sterke positie in de sector te verwerven. Enerzijds t.o.v leveranciers bij het inkopen van halffabrikaat en andere input. Anderzijds t.o.v afnemers aan wie het bedrijf in de toekomst baggerwerktuigen en dienstverlening m.b.t. die baggerwerktuigen wil blijven verkopen. Meer in algemene zin is de onderhandelingspositie van een bedrijf van belang voor de verdeling van de winsten die uit specialisatie en samenwerking- of handelscontracten voortvloeien. Opwaartse spiraal leidt tot regievoeringspositie Figuur 8 illustreert de hieronder beschreven strategie van een onderneming die naar een regiefunctie toewerkt. De strategie omvat twee bedrijfsonderdelen, die continu (spiralen) en gelijktijdig IHC’s positie in de sector versterken. In de figuur is dit vertaald door een steeds grotere kern tussen beide spiralen. Dit leidt uiteindelijk tot de sterkste positie, namelijk die van regievoerder. Deze uitzonderlijke positie is dus het gevolg van de inzet van de strategie. De winst is het doel. De grootte van deze is afhankelijk van de positie in de sector. De positie is mede het gevolg van de uitgangspositie en wordt steeds versterkt door enerzijds nieuwe opdrachten in beide
26
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
bedrijven en anderzijds de realisatie van schaalvoordelen in beide bedrijfsonderdelen. Hieronder is het proces in stappen weergegeven. 1. Uit een investering in de kennis (in het bezit van IHC) van de behoeften op leveranciers- en afnemersmarkt, het genoten vertrouwen en de reputatie van IHC vloeien opdrachten voort. Dit is op dit moment al het geval, maar vergroting van deze kennis e.d doet het aantal opdrachten toenemen (pijl vanuit de kern naar de opdrachten, bovenaan beide cirkels). 2. Het betreft hier enerzijds opdrachten om andere ondernemingen bij te staan in de beheersing van hun transactiekosten (linkerspiraal) en anderzijds de “eigen” opdrachten (ontwikkelen, inbouwen en verzorgen van baggerwerktuigen en onderdelen(rechterspiraal)). 3. Beide typen opdrachten weer tot nieuwe opdrachten via de aanwezigheid van IHC bij andere ondernemingen en de reputatie van IHC in de sector (pijl terug van opdrachten naar de blauwe kern). Zo kan een transactiekostenbeheersingsopdracht leiden tot een nieuwe opdracht voor levering van een baggeroplossing. 4. Beide typen opdrachten ondersteunen bovendien de positie van IHC in de sector. Dit verloopt enerzijds via de realisatie van schaalvoordelen op het vlak van transactiekostenbeheersing en anderzijds via de realisatie van schaalvoordelen op het vlak van kennis van het eigen productieproces. De realisatie van deze schaalvoordelen in beide sferen kan versneld worden door herinvestering van de winst die uit de opdrachten voorvloeit (pijl van opdrachten, via herinvestering naar bodem van cirkel en vervolgens terug naar de blauwe kern). De gunstige schaalgrootte in beide bedrijven (die andere ondernemingen ontberen) leidt ook weer tot een versterking van de positie van IHC in beide markten en daarmee tot een beter begrip van de behoeften in de markten, vertrouwen en versterking van de reputatie. 5. Deze versterkte positie leidt op zijn beurt weer tot nieuwe opdrachten en zo zijn beide spiralen weer rond. Het toppunt van een krachtige positie is die van regievoerder in een markt. Dit is de positie waarin vrijwel geen enkele speler in de totale sector om IHC heen kan. Opdrachten geavanceerde technologie
Opdrachten diensten
reputatie
reputatie
Continue versterking positie in sector leidt tot regievoering
Herinvestering
Realisatie van schaalvoordelen Kennis beheersing transactiekosten
Herinvestering
Realisatie van Schaalvoordelen Technologische Kennis
Figuur 8. Illustratie van strategie
IHC’s reputatie, het genoten vertrouwen en haar netwerk genereren continu opdrachten ter beheersing van transactiekosten en voor de levering van baggerwerktuigen. IHC’s onderhandelingspositie (IHC is een van de weinige leveranciers cq inkopers) maakt deze opdrachten winstgevend. De opdrachten versterken de reputatie van IHC, dit kan aanleiding geven tot weer nieuwe opdrachten. Tegelijkertijd leiden de opdrachten tot winst, gezien het positieverschil. Deze kan worden uitgekeerd, maar ook geïnvesteerd. Dit laatste leidt sneller tot schaalvoordelen en de bijbehorende positieverbetering als gevolg van de
27
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
schaalvoordelen. Uit de verbeterde positie vloeien wederom opdrachten voort enz. Deze werking geldt zowel voor het transactiekostenbedrijf (linkerspiraal) als voor het eigen product (rechterspiraal). Zo versterkt het transactiekostenbedrijf het productiebedrijf en omgekeerd. Hieronder staan beide bedrijven, iets gedetailleerder beschreven, ter concretisering van het bovenstaande. Transactiekostenbeheersing In de eerste plaats zal de winst in toenemende mate afhankelijk zijn van de verkoop van diensten gericht op transactiekosten. IHC verhuurt deze dienst aan zowel de baggerbedrijven als aan de leveranciers in de sector. IHC’s kennis van het baggerproduct (en risico’s) en van de overige condities en mogelijkheden in de markt is schaars. IHC heeft op dit vlak aldus een schaalvoordeel ten opzichte van de andere ondernemers in de sector. IHC is dus een van de weinige bedrijven die deze dienst aanbieden en IHC is meer bedreven is in de productie van deze dienst dan de inkopende firma. Beide kenmerken maken het mogelijk om een positief resultaat te realiseren over deze dienst. De producten binnen dit eerste bedrijfsonderdeel en de benodigde competenties komen in paragraaf 4.3 uitvoering aan bod. Geavanceerde baggerwerktuigen en -onderdelen In de tweede plaats wordt een positief resultaat uit onderneming gemaakt door het verkopen van geavanceerde baggerwerktuigen en –onderdelen. Wederom geldt dat de grootte van de winst afhankelijk is van de gewenstheid van de producten (schaarste). Deze is voornamelijk bepaald door de onderhandelingspositie van IHC bij de baggeraars, en is o.a. het gevolg van de mate van schaalvoordelen in de productie. De producten binnen dit tweede bedrijf en de benodigde competenties komen ook in paragraaf 4.3 aan bod. 4.2 Ontwikkeling van deze strategie betekent in eerste instantie investeren in kennis van behoeften, vertrouwen en reputatie in de sector. Het opstarten van de nieuwe strategie gaat vooral gepaard met de opbouw van kennis via het structureren en inwinnen van informatie. Op basis hiervan kan de positie van IHC worden geconsolideerd en verder worden versterkt. Dit alles kan een aanzet vormen voor een functionele verandering van de organisatie. Managementinformatie Om een dergelijke transitiestrategie in te zetten is de volgende informatie nodig: 1. Wat is IHC’s huidige positie in de sector m.b.t vertegenwoordiging, vertrouwen en reputatie? Waar kan IHC deze positie verbeteren? Hoe kan IHC dit doen? a. Waar is IHC de enige afnemer/ waar kan IHC dit worden? b. Waar is IHC de enige leverancier/ waar kan IHC dit worden? c. Welke organisaties vormen een bedreiging voor de positie van IHC? i. Bestaan er relaties tussen IHC’s afnemers en leveranciers waar IHC niet bij gemoeid is? ii. Welke organisaties bouwen aan competenties die overlappen met IHC’s toekomstige en huidige competenties (kans op substitutie)? 2. Welke problemen en behoeften doen zich voor binnen nu en 10 jaar? Waar en hoe kan IHC hierop inspelen om nieuwe producten te ontwikkelen en tegelijkertijd de positie in de sector te verbeteren? a. Problemen en uitdaging Veranderingen in de vraag, Competitieve krachten, Internationalisering b. Behoeften Nieuwe ontwikkelingen in behoeften, Overlappende behoeften
28
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Beantwoording van bovengenoemde managementvragen geeft de status-quo weer en geeft inzicht in mogelijkheden om de positie van IHC te verbeteren op basis van de aanwezigheid van IHC, het genoten vertrouwen en de reputatie. Deze eerste stap van de strategie die leidt tot het regievoerderschap is essentieel en vormt de basis van alle volgende stappen. Ook kan het gezien worden als de benchmark van de uitgangssituatie. Als het karakter van de informatie het toelaat kan het gekwantificeerd worden. Een index kan benut worden als ondersteuning in de salariëring van een eventueel marketingteam en het management. Inwinnen van gegevens Deze managementinformatie kan ingewonnen worden door een eigen taskgroup of door samenwerkingsverbanden met sectorgenoten. Deze laatste biedt de kans om de kosten van deze investering te delen. Het kan echter leiden tot vertragingen en verstrengelingen van belangen op het vlak van eigendomsrecht van de ingewonnen kennis. Het nodige onderzoek, ter tegemoetkoming aan de gewenste managementinformatie kan langs drie pijlers plaatsvinden: 1. Informatie van de spelers in de sector (leveranciers en afnemers) a. In kaart brengen van de spelers in de sector b. In welke situatie verkeren deze ondernemingen (problemen)? 2. Informatie van IHC categoriseren (interne organisatie). a. Wat zijn de huidige kerncompetenties? b. Waar wil IHC naar toe? (visie en doel) c. Sluiten de huidige werkzaamheden aan op de scope? d. Bundeling en analyse van informatie van productieverplaatsing 3. Analyse van raakvlakken en gaps (koppeling) a. Waar heeft IHC raakvlakken met sectorgenoten b. Met welke sectorgenoten heeft IHC geen relatie? c. Welke sectorgenoten delen belangen? Ondersteunende acties en profilering door IHC Terwijl de eerste stappen ondernomen worden dient IHC in acht te nemen dat het op dit moment nog een sterke positie in de sector kent. Het kan deze situatie nu al benutten aangezien sectorgenoten vrijwel automatisch naar IHC kijken voor raad en daad op het gebied van baggerwerktuigen. Enerzijds zullen de baggeraars bij IHC te rade gaan om samen in te kunnen spelen op de toekomstige risico’s verbonden aan de opdrachten in de nieuwe markt. Anderzijds kunnen leveranciers het advies van IHC goed gebruiken bij de beslissing om hun productie te verplaatsen. IHC wordt in deze beslissing betrokken daar zij een belangrijke afnemer is voor de meeste leveranciers. IHC zal dus een aantal kansen geboden worden in dit eerste stadium. Zij dient ervoor zorg te dragen dat zij deze aangrijpt om haar aanzien en bekendheid in de sector te verhogen. IHC moet zich als het ware profileren als de spil in de sector. Deze spilfunctie geldt zowel voor leveranciers als afnemers. Een aantal ondernemingen zullen zich hier, zoals gezegd, eenvoudig voor lenen. Anderen moeten opgespoord worden en vervolgens gebonden aan IHC. Een aantal concrete actiepunten kunnen worden overwogen, namelijk: 1. Acties ten behoeve van binding van baggeraars Zo kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een R&D joint venture gericht op nieuwe markten en/ of technieken, maar ook een gezamelijke lobby in de EU of de Nederlandse regering. Thinktanks, Seminars en het opvoeren van de trainingen van MTI en de onderhoudscontracten horen hier ook bij. 2. Acties ten behoeve van binding van leveranciers
29
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
Ook hier kan gedacht worden aan allerhande samenwerkingsvormen, zoals een thinktank ten behoeve van nieuwe productielocaties en outsourcing strategieën. Dit dient het doel van de promotie van IHC als transactiekostenbeheerder. Deze middelen zijn kosteneffectieve methodes om enerzijds de baggeraars en leveranciers te binden en informatie op te doen over hun behoeften. Tegelijkertijd dient het de profilering van IHC. Dit schept het vertrouwen en biedt het IHC de kans om verder uit te lopen op de concurrentie op het vlak van schaalvoordelen van kennis van productietechnologie en transactiekosten. 4.3 Daaropvolgend dienen de juiste competenties ontwikkeld te worden die aansluiten op de leiderschapsrol op het vlak van technologische kennis van baggerwerktuigen en -onderdelen en op het vlak van kennis van de beheersing van transactiekosten. Exclusiviteit van kennis Beide leiderschapsrollen hebben in het bijzonder betrekking op de realisatie van schaalvoordelen op het vlak van kennis. Ondersteuning van het eigendomsrecht op deze kennis is essentieel. Immers, wanneer de kennis niet beschermd kan worden van kopieergedrag zal toetreding eenvoudig zijn en het rendement op de investering verloren gaan. Een slechte kopie kan zelfs afbreuk doen aan de reputatie van IHC. Kopieergedrag wordt veel waargenomen in de landen waar de baggeraars werkzaam zijn. Het is onmogelijk om namaak volledig tegen te gaan. Hoewel de landen in kwestie zelf gebaat zijn bij het waarborgen van eigendomsrecht is het rechtssysteem in veel ontwikkelende landen nog beneden de maat. Op dit moment is er sprake van onderinvestering door zowel de lokale overheden als de private partijen. Dit is het gevolg van de problematiek rond het publieke goed karakter van bescherming van eigendomsrecht. IHC kan zelf acties ondernemen om het eigendomsrecht op de kennis te waarborgen. Het risico voor IHC is tweeledig. Zowel reputatieverlies als inkomstenderving zijn het gevolg van namaak. Dit kopieergedrag is mogelijk als derden zonder kostenverlies de kans krijgen om te stelen en te benutten. De acties die IHC zelf kan ondernemen dienen deze kans te minimaliseren. Een viertal hoofdrichtingen kunnen overwogen worden: 1. Laat niemand in de buurt komen van de werktuigen en onderdelen Als het eigendom niet behouden kan worden door bijvoorbeeld leasing of verhuur en andere financieringsvormen dan dient het onderhoud zelf verzorgt te worden, alsmede de plaatsing en de verwijdering. Sommige regio’s zullen vermeden moeten worden en dit geldt ook voor onbetrouwbare leveranciers. 2. Misleid eventuele op namaak beluste derden Dit is mogelijk door op technisch vlak bijvoorbeeld onnodige systemen toe te voegen en ontmanteling lastig te maken. Ook kan ervoor gekozen worden niet alle specificaties op the nemen in overeenkomsten terwijl de inzichtelijkheid verder wordt verkleind door het taalgebruik e.d. en de toevoeging van onnodige informatie. 3. Benut lokale instituties Lokale patenten kunnen, hoewel ze duur zijn en succesvol procederen niet altijd haalbaar is, overwogen worden. Hierbij geldt dat het lokale netwerk binnen de overheid van belang is. Ook de eigen reputatie van hard optreden komt hierbij van pas. 4. Controleer en coördineer zelf de naleving van het contract en implementeer nieuwe kennis van bescherming eigendomsrecht
30
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Verzeker de onderneming van een reputatie van striktheid in de naleving van het eigendomsrecht. Coördineer zelf de onderhoudsvraag door middel van het ontwerp van de werktuigen. Kopper het onderhoud aan de controle op het eigendomsrecht. Andere mogelijkheden om het risico van namaak te reduceren betreffen de bevordering van de kwaliteit van lokale instituties. Het nadeel van een dergelijke investering in een publiek goed is dat het rendement niet slechts door de investeerder genoten kan worden. Andere organisaties kunnen niet worden uitgesloten van deze verbetering van instituties. Een dergelijke investering is derhalve zelden rendabel, wanneer men dit op eigen houtje doet. Bovendien is het resultaat van inspanningen onzeker. Ter versterking van de lokale instituties kunnen drie wegen bewandeld worden: 1. Lobby richting Nederlandse en Europese Overheid Kenbaar maken van prioriteit, belang op sectoraal niveau en op het vlak van de handel in het algemeen. 2. Lobby richting lokale overheden (in afzetland) Investeren in netwerk en diplomatie door de nadruk te leggen op de prioriteit en het belang van deze instituties voor de bedrijvigheid. Eventueel samen met sectorgenoten en aanverwante organisaties. 3. Oprichting eigen instituut ten behoeve van dispuutresolutie Een dergelijke institutie dient zijn inbedding te hebben in lokale instituties. Dit is voornamelijk mogelijk door creatie van draagvlak en standaardisering en is daardoor tijdrovend en duur. Leiderschapsrol technologische kennis De eenvoudige productieprocessen behorend bij een aantal van IHC’s huidige producten zullen in de toekomst niet meer in de vestigingen in Nederland uitgevoerd worden. Andere, meer complexe processen blijven gehandhaafd en worden aangevuld met nieuwe processen. In tegenstelling tot de eenvoudige producten zijn de nieuwe producten veelal op maat gemaakt voor een of enkele afnemers. De afnemers hebben een specifieke vraag naar een oplossing. IHC is dan een van de mogelijke leveranciers van een oplossing. De baggeraars zullen hun voorkeur behouden om met IHC te werken als deze hun een voordeliger en betrouwbaarder bod doet dan een ander. Voor de baggeraar staat voorop dat hij zeker is van levering van de juiste oplossing voor een gunstige prijs. Naar gelang de complexiteit, en specificiteit toeneemt wordt de relatie (vertrouwen) met de leverancier belangrijker en wordt de prijs minder belangrijk bij de keuze in de aanbesteding. De grote mate van specificiteit bij dit type eenmalige ontwerpen voor oplossingen betekent dat verwerving van zo’n opdracht steeds kan leiden tot een forse winst of verlies. Deze ontwikkeling vraagt een verandering van de inbedding van het productieproces in de organisatie. Voorheen droeg de herhaalde interactie zorg voor de risicobeperking van beide zijde. Bovendien ging het steeds om relatief kleine overeenkomsten. De nieuwe vraag naar specifieke oplossingen brengt met zich mee dat IHC een opdracht alleen aan kan nemen als zij op voorhand genoeg inzicht heeft in de risico’s betrokken bij de ontwikkeling van de oplossing. Slechts wanneer IHC de risico’s betrokken bij de ontwikkeling van de oplossing aanzienlijk beter in kan schatten dan de afnemer en de concurrentie zal zich een positief rendement voordoen. Het is noodzakelijk om schaalvoordelen op te bouwen op het gebied van technologische kennis. Met deze opbouw zijn een aantal competenties binnen de organisaties onontbeerlijk. Deze worden besproken in chronologische volgorde van de ontwikkeling van de gewenste oplossing. De stappen voorafgaand aan het ontwerp krijgen de nadruk.
31
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
1. Risicobenadering op voorhand/ Verzameling relevante kennis Dit onderdeel betekent dat het van belang is om voordat de order binnenkomt al een zodanig grote kennisvoorsprong op de aanbestedende te hebben zodat IHC de coördinatie over de bepalingen in de overeenkomst kan voeren. • Kennis van de toekomstige vraag • Kennis van contracteren • Kennis van het ontwikkelingsproces • Kennis van het productieproces • Strategie ten behoeve van exclusiviteit kennis 2. Kostenbeperking tijdens productie en ontwikkeling • Gebundelde inkoop/ inlenen • Eigen inkoop/ inlenen • Logistiek, Financiering, Planning, Communicatie, Onderhandelen, Controlling, Personeelsbeleid 3. Afdwingen bepaling overeenkomst na afloop • Controleren naleving eigendom kennis, betaling e.d. • Procederen kan aanleiding geven tot reputatie en schept jurisprudentie Leiderschapsrol kennis van beheersing transactiekosten De leiderschapsrol op het vlak van kennis van de beheersing van transactiekosten kan zowel worden aangewend ten behoeve van de baggeraars als de overige spelers in de sector. Op dit moment biedt IHC al enkele producten aan op het vlak van transactiekostenbeheersing (o.a.IHC Holland Parts & Services). Doorvoeren van een geheel nieuwe productlijn vereist echter in de eerste plaats structurering en ontwerp van een dergelijke productlijn. Elke levering van elke dienst op dit vlak zal dus een plek moeten krijgen. Geanalyseerd moet worden welke kennis is ingewonnen zodat deze beschikbaar komt wanneer een dergelijke dienst nogmaals verkocht wordt. De aard van deze nieuwe lijn is anders dan de huidige, maar kent wel overlappingen met de ontwikkeling van de meer complexe technologie uit de voorafgaande paragraaf. De kennis dient ook hier exclusief van IHC te blijven, vooraf dient ook duidelijkheid te bestaan over bovengenoemde stappen voorafgaand aan een overeenkomst. Dit is in het geval van een dienst (die keer op keer verkocht kan worden) minder kostbaar. De kosten bij productieverplaatsing kunnen achteraf erg oplopen. Vooraf inzicht in deze is essentieel voor IHC en voor de sectorgenoten(zie ook bijlage 4). De benodigde kennis wordt hieronder in grove lijnen weergegeven. 1. Netwerk kennis 2. Juridische kennis 3. Kennis van verplaatsingsstrategie 4.4 De nieuwe organisatie: een houtskoolschets Een belangrijke reden om bepaalde productieprocessen te verplaatsen is de aansluiting van deze op de organisatiecultuur en structuur (scope). Op dit moment is een groot deel van de scope bepaald door min of meer eenvoudige arbeidsintensieve productieprocessen. Zoals in deel 1 van dit rapport in algemene zin is uiteengezet zullen deze processen verdwijnen uit hoofde van kostenoverwegingen. Tegelijkertijd ontwikkelt het bedrijf zich richting een meer dienstverlenend bedrijf. Ook de fysieke geavanceerde goederen worden immers op kantoren (of laboratoria) bedacht. Misschien geeft IHC op den duur de voorkeur aan een lokatie in Rotterdam of Singapore. Deze tendens leidt tot een discrepantie in scope van de onderneming. De beslissing zal zich steeds vaker aandienen om productieprocessen af te stoten of te verplaatsen daar zij niet meer overeenkomen met de cultuur en structuur van de onderneming.
32
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
De nieuwe organisatie is in veel mindere mate hiërarchisch. Deze dient juist gebruik te maken van veelvuldige kennisuitwisseling tussen alle lagen. Een meer hybride organisatiestructuur leent zich beter voor kennisuitwisseling. Dit komt ook de samenwerking en de wisselwerking tussen de beide, in de voorgaande opzet geschetste, bedrijfsonderdelen ten goede. Daarnaast gaat continue aanpassing en leren een steeds grotere rol spelen in de organisatie. Het is daarom niet toepasselijk om in dit stadium een “harde” organisatiestructuur en cultuur vast te leggen. De continue omgevingsanalyse en daaruit volgende partnerships leiden tot een organisatie die voortdurend in verandering is. Dit kan ook betrekking hebben op de structuur van eigendom van de onderneming. Wel kan er in dit stadium aan worden gegeven welke vaardigheden en kennisclusters bereikbaar moeten zijn voor de nieuwe onderneming. In figuur 9 zijn deze weergegeven. Een vrij hard gegeven blijft dat er behoefte is aan een topstructuur. De lagen hieronder dienen in staat te zijn om op informele basis samen te werken en kennis uit te wisselen. Zo kan iemand op de afdeling operations de ene dag verantwoordelijk zijn voor de logistiek van de levering van een nieuw soort zuiger van IHC en de volgende dag een project doen ten behoeve van de inkoop van een andere onderneming in Maleisië. Figuur 9. Houtskoolschets van de nieuwe organisatiestructuur
Strategische Aanvoering (raad van commissarissen en raad van bestuur)
Veranderingsorganisatie
Stafafdelingen
Kennisvergaring: Kennisontwikkeling· Informatisering· Aansturen van aanwending kennis (Technologie, Transactiekosten, Netwerk, Juridisch, Financiering) Toepassing Technologie
Transactiekostenbedrijf
Ontwikkeling Productie
Logistiek, Financiering, Planning, Communicatie, Onderhandelen, Controlling Training en onderhoud
33
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
B5. Conclusie Dit hoofdstuk behandelt de toepassing van regievoering als strategie voor een Nederlandse industriële onderneming. De testcase IHC Holland maakt duidelijk dat de transitie naar regievoering noodzakelijk is, maar ook goed haalbaar voor IHC. Dit geldt ook voor andere bedrijven binnen de maakindustrie. De noodzaak is gegeven door de toenemende concurrentie met landen waar eenvoudig arbeidsintensief werk goedkoper is. Het verplaatsen van productieprocessen verschraalt bovendien het lokale netwerk en de aanwezige kennis in Nederland. De verplaatsingstendens versterkt zichzelf aldus. De kans voor IHC om de transitie in te zetten die leidt tot de positie van regievoerder ligt in de huidige positie van IHC t.o.v. de competitieve krachten. Daarnaast zullen transactiekosten van toenemend belang zijn binnen de sector en de markt van IHC. Denk bijvoorbeeld aan de risico’s die baggeraars nemen bij grote projecten op buitenlandse locaties, maar ook aan de ingewikkelde beslissing voor toeleveranciers van IHC wanneer zij overwegen hun productie te verplaatsen. Voor IHC bestaat op den duur de mogelijkheid om een positief rendement te verdienen over de handelsactiviteiten met betrekking tot de transactiekosten in de sector. Tegelijkertijd bestaat de mogelijkheid om succesvol door te gaan met de productie van baggerwerktuigen op maat. Beide bedrijfsonderdelen versterken en ondersteunen elkaar. Dit leidt tot de unieke succesformule van de regievoerder. Het overgrote deel van IHC betreft een organisatie die gericht is op fysieke productieprocessen. Een kleiner deel van de organisatie heeft reeds ervaring met transactiekostenbeheersing en met productieverplaatsing. Terwijl steeds meer deelprocessen uit locaties in Nederland zullen verdwijnen zal IHC moeten gaan investeren in de opbouw van kennis van de sector en de markt. Ook dient IHC het genoten vertrouwen en de reputatie verder uit te bouwen. Deze eerste stappen leiden tot meer inzicht in de nodige veranderingen en zullen de nieuwe organisatie langzaam gaan vormen. Zo ontstaan er clusters met de juiste competenties en kennis om aan de ene kant de transactiekosten te beheersen en aan de andere kant technologisch geavanceerde oplossingen te bieden aan de baggeraars. De bescherming van de ingewonnen kennis zal een speerpunt vormen binnen de nieuwe organisatie.
34
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
C: REGIEVOERING IN DE MAAKINDUSTRIE IN NEDERLAND C1. Inleiding De voorgaande analyse van de toekomstverwachtingen van de maakindustrie maakt duidelijk dat vooral eenvoudige, arbeidsintensieve productieprocessen steeds vaker verplaatst zullen worden of verloren zullen gaan door toenemende concurrentie. De concurrentie is het gevolg van de natuurlijke tendens tot specialisering van mensen. Dit fenomeen is zo oud als de wereld en werd uitvoerig beschreven door Adam Smith. Nu wordt dit echter steeds sneller merkbaar doordat verschillende technologische en politieke ontwikkelingen de relevante markt voor producten en diensten heeft uitgebreid. Voorheen was het voldoende om te concurreren op stedelijk niveau. Tegenwoordig is concurrentie met lage lonen landen, en met landen die zich op specifieke onderdelen van de industriële productie of dienstverlening hebben toegelegd, gemeengoed. De uitbreiding van de relevante markt voor veel goederen en diensten noodzaakt veel ondernemingen hun strategie te herzien om in te spelen op deze trend. Dit hoofdstuk poogt te komen tot een algemene formulering van de mogelijkheden binnen de Nederlandse maakindustrie. Zonder twijfel zullen niet alle ondernemingen de hevige concurrentieslag overleven. Veel anderen zullen wel in kunnen spelen op de nieuwe omstandigheden. Dit begint bij inzicht in deze veranderingen vooraf en de realisatie dat “maken” vaak niet genoeg is, maar dat de kennis van maken een “product” op zich kan zijn. Zo men wil kan men van een kennisindustrie, of zelfs van een transactiekennisindustrie spreken. C2. Globalisering: noodzaak en mogelijkheid Strategieontwikkeling begint met de analyse van de omgeving van een onderneming. Economen hebben zowel theoretisch als empirisch onderzoek gedaan naar productieverplaatsing en internationale concurrentie in het algemeen. Theoretisch onderzoek, gestaafd door praktijkonderzoek, wijst uit dat Nederland in de toekomst overwegend zal kunnen concurreren op kapitaalintensieve goederen en diensten14. Dit is het gevolg van een sterke institutionele inbedding van (relatie-) specifieke investeringen en een hoge mediaan van opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Deze hoge gedeelde opleidingsgraad betekent in het geval van Nederland echter ook dat werkelijk hoogwaardige technische innovaties buiten het bereik liggen. Nederland beschikt in mindere mate over excellente studenten dan bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Daarnaast komt uit onderzoek naar voren dat de ligging van Nederland t.o.v van (Europese) afzetmarkt leidt tot een concurrentievoordeel daar het eenvoudiger is een goede schaal van productie te bereiken voor bepaalde processen. Bovendien dient de rol van de Nederlandse koopmans-/ handelsgeest niet onderschat te worden. Een dergelijk comparatief voordeel is vrij abstract, maar van essentieel belang binnen de huidige trend van globalisering. De kosten van handel zijn dikwijls te hoog om een transactie lucratief te maken. Iemand met een “handelsgeest” is in staat handel te drijven waar anderen dit niet lukt. Dit betekent dat deze persoon in staat is lagere transactiekosten te realiseren dan bijvoorbeeld de producenten van het goed of de dienst. Handelsgeest is de bedrevenheid in de beheersing van transactiekosten. Dit laatste is een dienst op zich die verhandeld kan worden.
14
Zie deel A. “Nederland Handelsland: Regievoering”
35
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
C3. Regievoering De Nederlandse handelstraditie, opleidingsgraad van de beroepsbevolking en de tendens tot productieverplaatsing gekoppeld aan een toenemend belang van handel, aanwezigheid van een afzetmarkt, kwalitatief hoogstaande instituties leiden tot de noodzaak en de mogelijkheid voor veel Nederlandse ondernemingen zich te specialiseren in waardecreatie via het verlagen, of laag houden van transactiekosten. Zij kunnen hun bestaande technologische kennis, institutionele omgeving en vaardigheden op het vlak van handel benutten om diensten aan te bieden als makelaar en handelaar in goederen en diensten binnen hun oorspronkelijke sector. Dit betekent dat Nederlandse ondernemingen wereldwijd interveniëren bij transacties tussen gerelateerde organisaties. Zekerheid over de rendabiliteit van een handelstransactie ontstaat steeds pas achteraf. De risico’s uiten zich namelijk na afloop. Een onderneming met (meer)kennis van de risico’s en kennis van de administratieve lasten van transacties kan zich het surplus van de transactie toe-eigenen. Herhaalde levering van een dergelijke dienst leidt tot een steeds sterkere positie in de sector. Dit wordt mogelijk gemaakt door de betrokkenheid met de bedrijven uit de sector, dit leidt tot vertrouwen en kennis van de vraag en behoeften in de markt. Het toppunt van een sterke positie is die van regievoerder. Een dergelijke onderneming orkestreert het merendeel van de transacties in de sector. 3.1 Kennis van “maken” is de basis van de ontwikkeling tot regievoerder De kern van de hierboven beschreven nieuwe productlijn vormt de kennis van de Nederlandse ondernemer van het productieproces en het netwerk. Deze voorsprong dient niet verloren te gaan, maar juist aangewend bij de realisatie van de producten behorend bij het beheersen van transactiekosten. De volgende paragrafen gaan in op het begrip “maakindustrie”. Vervolgens is aan de hand van “de casus IHC Holland Merwede BV” gekomen tot een tweetal randvoorwaarden die ondernemingen in acht dienen te nemen bij de bepaling van de nieuwe strategie. 3.2 De realisatie van fysieke producten in Nederland Het begrip “maakindustrie” bestaat als zodanig niet in de categorisering van bedrijfstakken uit de nationale rekeningen zoals deze door het CBS wordt gehanteerd. Het wordt echter veelvuldig gebruikt in allerlei onderzoeken en discussies over de toekomst van deze sector (in ruime zin). Om onduidelijkheden te voorkomen is er daarom hier voor gekozen eerst duidelijk te stellen wat met het begrip bedoeld wordt. Veelal wordt het begrip in Nederland vertaald als “de industrie die fysieke productie tot kerntaak heeft”15. Dit geeft aanleiding voor de Metaalunie en de Kamers van Koophandel om enkele sectoren van de totale industrie (als gedefinieerd door het CBS) te laten vallen en enkele bedrijfstakken van de bouwnijverheid (CBS) op te nemen in de definitie. Deze definitie is vrij ingewikkeld, sluit niet aan op de definitie die gebruikelijk is in economisch onderzoek16 en sluit bovendien niet aan op de definitie die het Ministerie van Economische Zaken (EZ) gebruikt wanneer het de subsidiering voor deze sector evalueert. In dit rapport wordt de definitie van EZ en de SEO overgenomen en aangevuld met de fysieke productie in de landbouw. Deze laatste onderdelen behoren niet tot de maakindustrie maar er is geen reden om aan te nemen dat het regievoeringsconcept niet op deze, niet-industriële, organisaties van toepassing zou zijn. 15
Zie bijvoorbeeld het rapport: Naar een Nieuw Industrieel Elan in Rijnland van de Kamer van Koophandel en Fabrieken en de Metaalunie. Kamer van Koophandel (2005) 16 zie bijvoorbeeld de definitie van de Stichting Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in Nooij, Michiel de; Poort, Joost, 2004, paragraaf 2.1 “Keuze sectoren en landen”
36
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Het CBS classificeert een onderneming aan de hand van de activiteit die het merendeel van de omzet genereert. Het is dus goed mogelijk dat een aantal bedrijven nu geclassificeerd worden als industriële onderneming, terwijl een goed deel van de omzet via dienstverlening gegenereerd wordt (zie ook Den Butter, 2003). De opstelling van de gegevens door het CBS, op basis van de bedrijfstakken indeling leent zich daarom slecht voor verdere analyse. Wel mag het duidelijk zijn dat de maakindustrie uitermate belangrijk is voor de Nederlandse economie. De bijdrage van de industrie aan de Nederlandse economie dient in de een of andere vorm te blijven bestaan. Hoewel het CBS recentelijk heeft gepoogd voor een aantal sectoren, waaronder de chemische industrie, productiviteitsmetingen te doen, valt moeilijk uit dit soort gegevens af te lezen bij welke bedrijfstakken Nederland daadwerkelijk een comparatief voordeel heeft. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn binnen enkele bedrijfstakken waar in Nederland clusters bestaan en waar er relatief veel kennis aanwezig is. Transitie naar regievoering als productlijn lijkt eerder haalbaar te zijn in de relatief sterk aanwezige bedrijfstakken. Daarbij is het ook mogelijk dat het juist een combinatie van kennis uit verschillende door het CBS geclassificeerde bedrijfstakken is waar de comparatieve voordelen en goede mogelijkheden voor de transitie naar de regievoering liggen. In dat geval is het beter te kijken naar productiviteit van individuele bedrijven op basis van bepaalde karakteristieken – zoals in dit rapport voor IHC Holland Merwede is gedaan - , dan naar productiviteit in de traditionele indeling van bedrijfstakken. 3.3 Voorwaarden voor ontwikkeling tot regievoerder De mogelijkheid voor bedrijven binnen de maakindustrie om zich te ontwikkelen tot wereldwijde regievoerder is, zoals gezegd, in dit rapport voor IHC getoetst. Uit deze casus komen een aantal randvoorwaarden naar voren. Tegelijkertijd verschaft het een handvat voor een verdere concretisering van het concept regievoering. In de volgende paragrafen worden deze zaken beschreven. Randvoorwaarde 1: de positie van de onderneming binnen de sector Het bedrijf IHC Holland is een grote werkgever en verantwoordelijk voor de productie, inbouw en, gedeeltelijk, onderhoud van baggerwerktuigen en -onderdelen. Het bedrijf kent een relatief luxe uitgangssituatie gezien zijn positie in de baggersector. Binnen deze cluster bestaan er weinig aanbieders van baggerwerktuigen en toetreding is niet eenvoudig. Bovendien is IHC een van de weinige afnemers van intermediaire goederen. De clusterstructuur en de positie van IHC binnen deze bieden de mogelijkheid om kennis in te winnen over de behoefte van afnemers. Tegelijkertijd is de kans op substitutie laag gezien het bestaande vertrouwen als gevolg van clustering. Dit laatste brengt met zich mee dat IHC de mogelijkheid heeft zich het surplus van een innovatie geheel toe te eigenen en niet verloren te laten gaan naar leveranciers en afnemers. Ook de structureel stijgende vraag naar baggerwerktuigen biedt perspectief om succesvol te innoveren en een veranderingsstrategie in te zetten. Een sterke positie van een onderneming ten opzichte van de verschillende competitieve krachten is een belangrijke randvoorwaarde. Een zekere mate van clustering kan hiertoe bijdragen en bovendien biedt dit het voordeel van opgebouwd vertrouwen binnen partnerondernemingen (een combinatie van wat men sociaal kapitaal en handelskapitaal zou kunnen noemen). Een sterke positie in niet alleen van belang om het rendement op innovatie te genieten, het is ook essentieel om uiteindelijke schaalvoordelen op het vlak van transactiekostenbeheersing te kunnen genieten.
37
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
Randvoorwaarde 2: Kennisintensiviteit (specificiteit en risico’s) De analyse van de ontwikkeling van de vraag naar de goederen en diensten van IHC liet niet alleen een stijgende trend in het volume zien, maar ook een geografische verplaatsing en een verandering van de aard van de vraag. Het mag duidelijk zijn dat een structureel dalend volume van de vraag aanleiding geeft tot verzadiging in het aanbod. Dit maakt innovatie veelal onrendabel of onbereikbaar en daarom rest voor bedrijven in een dergelijke sector niets anders dan concurrentie op basis van schaalgrootte van productie. Zoals eerder is besproken lijkt de Nederlandse omgeving zich hier niet goed voor te lenen. In het geval van IHC bestaat een goed deel van de vraag uit relatief risicoloze opdrachten in Europa. Daarnaast ontstaat een toenemend risicodragende vraag op verschillende markten in opkomende economieën, zoals in Azië. Deze nieuwe herkomst van de vraag draagt verder bij aan het risicokarakter van de vraag voor de baggeraars (de afnemers van de producten van IHC). Tegelijkertijd leidt de verzadiging op de markt van baggeraars tot geringe winsten. Zij zijn sterk gebaat bij risicodeling met hun leveranciers. Een baggeraar wil immers zijn schip en baggerwerktuigen 24 uur per dag en 7 dagen per week te laten werken. Opmerkelijk is dat het niet zozeer de arbeidskosten maar vooral de kapitaalkosten zijn die het merendeel van de totale kosten uitmaken. Als het continu in bedrijf houden niet lukt, geeft dit al snel aanleiding tot verlies op de aannamesom. Dit maakt dat zij een steeds meer specifieke vraag zullen uitoefenen op IHC en IHC ook zullen betrekken bij de ontwikkeling van nieuwe technologie en het aannemen van opdrachten. De specificiteit van de gewenste apparatuur en de mogelijke rol van IHC in de beheersing van de operationele risico’s voor, tijdens en na de baggerdienst vraagt van IHC om zich verder te ontwikkelen tot kennisintensief bedrijf. Het is in de eerste plaats kennis van de markt, product en dienst die IHC kan inschakelen om in te kunnen spelen op (de risico’s van hun afnemers van) de nieuwe vraag. IHC heeft een voorsprong op het vlak van kennis en is in staat deze verder uit te breiden. De kennis is bovendien niet eenvoudig te kopiëren door concurrenten of toetreders. Kennisintensieve sectoren en ondernemingen hebben hierdoor een aanzienlijke betere kans een toekomstig positief rendement te realiseren door zich te ontwikkelen tot regievoerder in verhouding tot kennisextensieve bedrijven. De kennisintensiviteit binnen een bedrijf of sector is vaak het gevolg van de mate van specificiteit van de vraag naar goederen en diensten. Een min of meer homogene vraag geeft geen aanleiding tot het ontwikkelen van kennis. Kennis is dan al snel een gemeengoed en het concurrentievoordeel vervaagt. Dit is het type kennis in productiesectoren waar volledige concurrentie tot efficiency leidt maar waar ook de uiteindelijke winstmarges zeer klein worden. Het bestaan van steeds weer nieuwe en van te voren moeilijk in te schatten risico’s is aanleiding tot specificiteit van de vraag. Meer geavanceerde technologie dient een antwoord te geven op de risico’s. Deze specificiteit van de vraag leidt in de eerste plaats tot kennisintensiviteit bij de producent en niet bij de afnemer. De kennis wordt aangewend bij de productie van het traditionele core product, maar de kennis kan nogmaals verkocht/ verhuurt worden aan de afnemers bij de beheersing van de risico’s.
38
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
C5. Conclusie Wat voor IHC geldt, geldt voor een groot aantal andere ondernemingen binnen de maakindustrie. Dit betekent dat veel bedrijven een succesvolle transitie in dienen te gaan zetten tot regievoerder. Zij dienen de Nederlandse handelsgeest, afzetmarkt, opleidingsgraad en kwalitatief hoogstaande (handels)instituties te gebruiken om zich te ontwikkelen en wereldwijd te ontplooien als regievoerder. Ongetwijfeld hebben veel “industriële” ondernemingen dit al eerder onderkend en zijn zij al in grote mate een dienstverlenende onderneming in plaats van een organisatie gericht op de fysieke productie van goederen. Dit valt echter niet duidelijk op te maken uit de gegevens van het CBS. Wel komt hieruit duidelijk het belang van de maakindustrie voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid naar voren. Om de verandering in te zetten is een zekere mate van vertrouwen binnen een sector noodzakelijk. Als een bedrijf deze innovatie inzet, moet het erop kunnen vertrouwen dat hem ook het rendement van de innovatie toekomt. Dit is eenvoudiger gerealiseerd in meer geclusterde sectoren. Bovendien moet de toekomstige regievoerder in de toekomst kunnen beschikken over een zekere spilfunctie in de sector. De uitgangspositie van het bedrijf moet daarom sterker zijn dan die van zijn onmiddelijke concurrenten, afnemers en toeleveranciers. Tot slot is het noodzakelijk dat het product, waar de sector omheen draait, een kennisintensief karakter heeft. Dit is niet noodzakelijk in het productieproces, maar kan bijvoorbeeld ook de verkoop of logistiek van het product betreffen. In ieder geval moeten transactiekosten een rol spelen binnen de sector of de markt.
39
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
D: DE ROL VAN DE OVERHEID EN BELANGENORGANISATIES D1. Inleiding In deel A van dit rapport zijn, mede naar aanleiding van het WRR rapport “Nederland Handelsland”, een aantal ontwikkelingen aangeven die een steeds grotere druk uitoefenen op de Nederlandse economie. Voorop staat dat arbeidsintensief eenvoudig werk plaats gaat maken voor nieuwe productieprocessen die inspelen op het veranderende handelspatroon. Dit is niet alleen merkbaar in Nederland, maar in veel Westerse landen. Wanneer men Nederland als een bedrijf zou bekijken, zou men als snel tot de conclusie dat het zaak is om in dit stadium strategie te ontwikkelen om een concurrentievoordeel te behalen ten opzichte van de omringende landen. Hoewel Nederland geen onderneming is, zijn er toch een aantal redenen waarom de Nederlandse overheid en aanverwante organisaties een actieve rol in moeten nemen binnen dit veranderingsproces. Deze worden hier besproken. D2. De rol van de overheid Bij de argumentatie of overheidsingrijpen vanuit een economisch gezichtspunt gerechtvaardigd is moet men zich altijd de vraag stellen waarom de markt niet automatisch in de gestelde taak kan voorzien. Anders gezegd is er een antwoord nodig op de vraag waarom het ingrijpen van de overheid een hogere maatschappelijke welvaart oplevert dan wanneer men de voorziening van de desbetreffende goederen en diensten volledig aan de markt had overgelaten. Overheidsbeleid vereist in dat opzicht een grondige argumentatie(zie Den Butter, 2006b). Vanuit de economische leer worden verschillende argumenten aangevoerd waarom de markt niet (volledig) werkt en overheidsingrijpen dus op zijn plaats kan zijn. Met nadruk staat hier “op zijn plaats kan zijn” want het is niet noodzakelijkerwijs zo dat de overheid altijd moet ingrijpen bij onvolledige marktwerking. Soms is overheidsingrijpen vanwege efficiencyverlies, transactiekosten of foutieve inschatting van maatschappelijke preferenties zodanig kostbaar dat de welvaartswinst vanwege het ingrijpen in de markt niet opweegt tegen het welvaartsverlies dat het overheidsbeleid met zich meebrengt. Vier argumenten, die op deelterreinen overlappen, worden in deze paragraaf uiteengezet en toegepast op de nodige transitie van maken tot regievoeren binnen voor de Nederlandse (maak)industrie. 2.1 Herverdeling Een eerste valide argument voor overheidsingrijpen is het herverdelingsargument. In dit geval levert de werking van de markt een verdeling van de welvaart op die vanuit maatschappelijk oogpunt kan worden verbeterd. Dit is het geval bij een “te” scheve verdeling tussen, bijvoorbeeld, arm en rijk, waarbij te weinig recht wordt gedaan aan maatschappelijke opvattingen over solidariteit en rechtvaardigheid. Ten principale worden de opvattingen over maatschappelijke welvaart, en dus ook over de mate van herverdeling, bepaald door politieke preferenties. Het zijn deze maatschappelijke voorkeuren, die bepalend zijn voor de beleidskeuzes. Wanneer een te zeer afwachtende houding wordt ingenomen door de overheid en de belangenorganisaties zal een scheve herverdeling van de welvaart niet uitblijven in Nederland. Zo zullen er aanzienlijke verschillen ontstaan tussen dienstenregio’s en industrieregio’s, maar ook verschillen op basis voor het soort opleiding. Ook dient de aandacht uit te gaan naar de verdeling van de winsten over producenten en consumenten, maar ook naar de verdeling tussen binnenland en buitenland (Zie WRR; 2003 en Baeten en Den Butter, 2006). De verdelingsproblematiek die de overgang naar regievoering oplevert gaat echter het bestek van dit rapport te boven, maar zou wel een aandachtspunt van het overheidsbeleid moeten zijn.
40
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
2.2 Collectieve goederen Naast herverdeling is de voorziening van collectieve goederen een volgend argument voor overheidsingrijpen. Men spreekt ook wel van publieke goederen (public goods). Dit zijn goederen en diensten waarin de markt niet voorziet omdat ze niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar (non-rival en zijn non-excludable) zijn. Bekende voorbeelden zijn defensie, de juridische infrastructuur en verschillende vormen van fysieke infrastructuur zoals zeeweringen en polderdijken. Bij een private voorziening van deze goederen en diensten speelt het probleem van “free riderschap”. De overheid is ervoor om dit dilemma te doorbreken. Wat betreft de voorziening van collectieve goederen ligt er een directe band met het onderwerp van dit rapport. Twee aspecten kunnen hier worden onderscheiden. Het “merk” Nederland In de eerste plaats wordt in een land dat meer en meer op regievoering is aangewezen, het vertrouwen dat in het land gesteld wordt steeds belangrijker. Het gaat daarbij om wat met de “merknaam” Nederland wordt aangeduid: bekendheid van buitenlandse handelspartners en opdrachtgevers met wat als de goede eigenschappen van Nederlanders en Nederlandse bedrijven kan worden beschouwd, verlagen de transactiekosten en bevorderen de goede relaties die nodig zijn bij de regievoering. Hierbij is een groot afbreukrisico met betrekking tot slechte gedragingen (“schandalen”) van individuele bedrijven. De overheid dient een actieve rol te vervullen om enerzijds zo veel mogelijk te pogen goede faam van de merknaam Nederland op te bouwen, maar anderzijds via regelgeving en toezicht afbreuk door individuele bedrijven van dit opgebouwde handelskapitaal te voorkomen. Arbeidsmarkt en onderwijs De tweede vorm van collectieve voorzieningen in het kader van de overgang van de regievoering ligt bij het onderwijs. Deze transitie zal, zoals eerder geïllustreerd aan de hand van de case van IHC Holland, betekenen dat productiewerkers die vooral competenties hebben in het zelf produceren van goederen en diensten, deze competenties zullen moeten aanvullen met competenties die nodig zijn om via zo min mogelijk transactiekosten anderen de productietaken te laten uitvoeren. De organisatie van het aanleren van deze aanvullende competenties is in beginsel een overheidstaak, maar ook koepelorganisaties van sectoren waar een dergelijk transitieproces plaatsvindt, kunnen deze taak via het aanbieden van specifieke beroepsopleidingen op zich nemen. In het kader van het baggercluster kan hierbij worden gedacht aan een specifieke opleiding, in samenwerking met de regionale overheid, op het gebied van ontwerp, besturing, bediening en onderhoud van de baggerwerktuigenr. Daarnaast kunnen dan financieringsaspecten en risicoanalyse bij het verrichten van baggerwerken onderdeel van het onderwijsaanbod vormen. In een dergelijk opleidingsinstituut kunnen bovendien buitenlandse gebruikers van de baggerwerktuigen een opleiding krijgen waarbij de opleiding gekoppeld kan worden aan de voorwaarden in de gebruiks- en lease-overeenkomsten van de baggerwerktuigen. Het is denkbaar dat voor andere onderdelen van de maakindustrie in transitie soortgelijke opleidingsinstituten in het leven worden geroepen. 2.3 Marktfalen Een derde argument voor overheidsingrijpen dat aan het voorgaande verwant is, betreft het marktfalen. Dit betreft het optreden van externe effecten. Daarnaast kan een situatie van schaalvoordelen en monopolie aanleiding geven tot marktfalen. Externe effecten kunnen zowel positief als negatief zijn. Van positieve externe effecten is sprake wanneer inspanningen van private actoren voordelen voor andere
41
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
actoren opleveren waarbij zij geen vergoeding van die voordelen kunnen krijgen. Ten dele krijgen daardoor de resultaten van die inspanningen het karakter van een collectief goed. Een investering in een innovatie wordt vaak niet doorgevoerd, omdat de positieve externe effecten verloren gaan ten koste van het rendement van de investeerder. Bij negatieve externe effecten ondervinden andere actoren schade van de activiteiten van private actoren, zonder dat die private actoren daarmee rekening houden. De congestieproblematiek toont dat er overinvestering bestaat in producten met negatieve externe effecten. De werkelijke kosten worden immers niet door de investeerder gedragen. Wanneer schaalvoordelen tot kartels en monopolievorming leiden, heeft de overheid tot taak om de negatieve economische effecten hiervan te doen verminderen. Dit is de taak van het mededingingsbeleid. Positieve externe effecten van Innovatie Op het gebied van marktfalen ligt de rol van de overheid in dit verband bij het innovatiebeleid. Het voornaamste argument hierbij is, zoals gezegd, dat investeringen in kennis veelal positieve externe effecten met zich meebrengen, waardoor individuele bedrijven te weinig in dergelijke vernieuwingen investeren, omdat zij niet volledig de vruchten van die investeringen kunnen plukken. Afscherming van kennis via patenten en andere vormen van intellectueel eigendomsrecht is dan een mogelijkheid, maar vanuit maatschappelijk oogpunt veelal niet optimaal omdat daardoor goed gebruik van anderen van die kennis wordt geblokkeerd. Het innovatiebeleid dient dus in te spelen op deze externe effecten en samenwerking in het onderzoek en kennisoverdracht te bevorderen. De creatie van positieve externe effecten van innovatie door de overheid is het onderwerp van paragraaf D3, waar meer concreet in wordt gegaan op dit fenomeen. Subsidies dienen in te spelen op positieve externe effecten Dat kan onder meer door een gerichte subsidiering. Bij deze subsidiering moet dan wel duidelijk zijn dat het om het bevorderen van investeringen met positieve externe effecten gaat. Het moet niet zo zijn, zoals in het huidige innovatiebeleid nog wel het geval lijkt, dat de regelingen vooral flink wat ambtelijke werkgelegenheid opleveren. Ook hier moeten echter de baten tegen de kosten van de regelingen worden afgewogen. Die kosten van de regelingen bestaan niet alleen uit het uitgekeerde subsidiebedrag zelf. Indien dankzij een subsidie van 100 000 euro een bruto welvaartswinst van een miljoen euro wordt uitgelokt lijkt dat met een multiplicator van 10 een geslaagd beleidsresultaat. Echter, tot de kosten van de subsidie moet ook de tijd die zowel van de kant van de overheid als van de kant van het aanvragende bedrijfsleven aan de verlening is besteed, worden meegerekend. Indien dit 200 000 euro is – niet gehonoreerde aanvragen moeten ook worden meegerekend – komt de multiplicator al veel lager uit. Maar dat is nog niet alles. Het kan immers zo zijn dat het desbetreffende bedrijf de investering ook had verricht wanneer er geen subsidie beschikbaar zou zijn. Dit is het “deadweight loss” dat bij het verlenen van subsidies speelt. Empirische studies tonen dat dit “deadweight loss’, zeker wanneer het generieke subsidies betreft, vaak aanzienlijk is. Het betekent dat de effectiviteit van de subsidies nog flink wat lager is. Bovendien moeten ook de baten van het niet verlenen van de subsidie in beschouwing worden genomen. Minder subsidies betekenen ook minder verstorende belastingen en het daarmee verbonden efficiëntieverlies. Het betekent dat bij subsidiering goed duidelijk gemaakt wordt, zowel door het subsidievragende bedrijf of belangenvereniging van een clusterbedrijven, als door de overheid, op welke wijze de subsidiering inspeelt op positieve externe effecten en deze doet benutten. Subsidies lokken ook specifiek gedrag van bedrijven uit dat als “rent seeking” kan worden bestempeld. Wanneer er grote potten met subsidies beschikbaar zijn, nemen bedrijven vaak deskundigen, en ook wel lobbyisten in dienst die uitzoeken hoe het
42
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
bedrijf zich het beste kan gedragen om voor subsidies in aanmerking te komen. Het verkrijgen van overheidsgelden wordt dan een belangrijke doelstelling van de bedrijfsvoering, in plaats van dat de bedrijfsvoering op een op zo hoog mogelijke eigen productie gericht is. Deze rent seeking draagt niet bij tot de welvaart maar is daarvoor zelfs schadelijk. Immers, de inspanningen van het bedrijf zijn nu niet (uitsluitend) gericht op het vergroten van de welvaartskoek, maar (vooral) op de verdeling van die welvaartskoek. Daarbij wordt getracht zich een groter deel van de koek toe te eigenen. Dat gaat ten koste van anderen en gaat bovendien met een efficiencyverlies gepaard. Het is dus tevens zaak om dus in overheidsregelingen zo veel mogelijk het uitlokken van rent seeking te voorkomen. Subsidies voor proces- en organisatie-innovatie Het innovatiebeleid ontleent zijn legitimiteit voor een groot deel aan het tegengaan van marktfalen en het voorkomen van onderinvesteringen in innovatieve kennis. Daarbij wordt tot nu toe echter vrijwel uitsluitend gekeken naar innovaties in de sfeer van de productie en inrichting van het productieproces. In de stilering van figuur 3 en 4 gaat het daarbij dus om productiviteitswinsten die via innovatie binnen de schakels van de productieketen zijn te bewerkstelligen. Dit soort innovatiebeleid past binnen het traditionele beeld van de op eigen productie gerichte maakindustrie. Echter, in een maakindustrie die zich op de regievoering richt, worden innovaties in de sfeer van de transacties belangrijker. Ook in deze sfeer zijn er kennis spill-overs die tot positieve externe effecten aanleiding geven, zij het dat op dit punt nog verassend weinig onderzoek beschikbaar is. Het is dus zaak het innovatiebeleid ook hier op te richten en tevens de wijze waarop kennisinvesteringen in de transactiesfeer een maatschappelijk voordeel kunnen opleveren, goed in beeld te brengen. Hierbij valt te denken aan het feit dat kennis in de transactiesfeer – gedeeltelijk de “echte” handelskennis – veelal een meer specifiek karakter heeft dan innovatieve kennis binnen de schakels van de productieketen. Het betekent dat kennisoverdracht, en de manier waarop deze regievoerings- en handelskennis voor algemeen gebruik kan worden afgeschermd, andere vormen aanneemt dan dat bekend is van product- en procesinnovaties. In het voorgaande deel zijn suggesties gedaan hoe IHC Holland haar kennis op het gebied van de technologische innovaties en regievoering zou kunnen afschermen. Vanuit het perspectief van het innovatiebeleid van de overheid is het dan de vraag in hoeverre een dergelijke afscherming ook een maatschappelijk voordeel biedt. De mate waarin deze kennis naar het buitenland kan afvloeien, vormt daarbij een essentieel criterium. 2.4 Marktwerking Een laatste argument voor overheidsingrijpen biedt een situatie dat de markt niet goed, of zelfs helemaal niet werkt. In dat geval moet de overheid niet proberen de rol van de markt (structureel) over te nemen, maar moet zij juist alles in het werk stellen om de markt wel zijn werk te laten doen. Dit is het beleid ter bevordering van de marktwerking. Overigens heeft dit beleid veelal betrekking op het tegengaan van kartels en monopolieposities en sluit in die gevallen aan op het mededingingsbeleid. Soms is het ook de overheid zelf die er mede de oorzaak van is dat markten niet naar behoren kunnen functioneren. Redenen kunnen een te overvloedige regelgeving zijn. Wel is het zo dat regelgeving juist noodzakelijk kan zijn om markten te laten functioneren, en ook om negatieve externe effecten tegen te gaan. Denk bijvoorbeeld aan de vergunningen voor opslag en vervoer van allerhande gevaarlijke stoffen, en aan kwaliteitseisen en standaards die transactiekosten verlagen. Het beleid van regulering en deregulering ziet zich dus geplaatst voor de afweging van nut en onnut van regelgeving door de overheid. De wijze waarop de transitie van productie naar regievoering de aandacht zal opeisen van het mededingings- en marktwerkingbeleid is evenzeer een interessante
43
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
vraagstelling maar gaat het bestek van dit rapport te boven. Wel laat dit aspect zien dat de aanbeveling aan IHC Holland in het voorgaande deel van dit rapport om de marktmacht goed te gebruiken, gebonden zal zijn aan de randvoorwaarden van het (Europese en Nederlandse) mededingingsbeleid. Voor een daadwerkelijk mondiaal opererende sector is de relevante markt ook mondiaal. Dit doet af aan het belang van overheidsingrijpen in de sfeer van het mededingingsbeleid. D3. Innovatie en regievoering: beleidsadviezen Verreweg de grootste rechtvaardiging voor overheidsingrijpen is te vinden bij het fenomeen van positieve externe effecten. Wanneer overheidsingrijpen uitblijft zal zich altijd een situatie van onderinvestering in innovatie voordoen. Dit gaat ten koste van de Nederlandse welvaart. Niet alleen is er een rol voor de overheid en voor de belangenorganisaties weggelegd bij de ontwikkeling en stimulering van innovatie in de richting van regievoering, ook is het transitieproces gebaat bij ondersteuning van overheidswege. Hieruit vloeien vervolgens enkele permanente taken voort. 3.1 Ontwikkeling van visie De beleidsaanbevelingen in het WRR-rapport (2003)en de hierboven genoemde argumenten voor overheidsbemoeienis vormen een belangrijk vertrekpunt bij de ontwikkeling van een visie. Het WRR rapport is op zich een inspanning, georganiseerd door de overheid, om visie en strategie te ontwikkelen en beschikbaar te stellen voor haar burgers. Vooralsnog is deze visie in onvoldoende mate beschikbaar gemaakt voor de ondernemers om te benutten in hun bedrijfsstrategie. Toch bestaat een behoefte, waar alleen de overheid in kan voorzien, naar dit soort kennis. Dit soort documenten die een verdere vertaling van de visie van de WRR geven, zullen eenvoudiger inzichtelijk moeten zijn op het niveau waar ze gebruikt worden. Ook dient er over een dergelijke visie consensus te bestaan en zal er concrete zekerheid verbonden moeten worden over de te volgen strategie als gevolg van de visie, alsmede de geboden ondersteuning van overheidswege. Regievoering is de concrete strategie voor de maakindustrie om in te spelen op de visie, zoals uiteengezet is in het WRR rapport. Na ontwikkeling van een dergelijk concept dient deze uitgedragen te worden. Dit is mogelijk door draagvlak te creëren voor deze opvattingen en ze vervolgens inzichtelijk te maken voor de ondernemers in de Nederlandse maakindustrie. Hier dragen zowel de (semi) overheid als de brancheorganisaties binnen het bedrijfsleven een verantwoordelijkheid voor. 3.2 Ondersteuning van het veranderingsproces en innovatie De ontwikkeling voor een ondernemer binnen de maakindustrie tot regievoerder behelst de verandering van fysieke producten tot leverancier van kennis. Op dit moment is de kennis van het productieproces van het fysieke product nog aanwezig in Nederland. Nu is het noodzakelijk voor deze ondernemers om hun kennis aan te wenden in een nieuwe productlijn binnen de eigen sector op het vlak van het beheersen van transactiekosten. De overheid en aanverwante organisatie hebben zowel een rol in de ondersteuning van dit veranderingsproces als in de ontwikkeling van het innovatie handelsproduct, namelijk de kennis van transactiekostenbeheersing. In het voorgaande is dit al enigermate uitgewerkt. Ondersteuning kan rechtstreeks via de overheid (of aanverwante organisaties) plaats hebben door de kennis in eigen beheer te ontwikkelen of door de verstrekking van subsidies. Ook kan de overheid een meer faciliterende rol innemen door aan te sturen op clustering, samenwerkingsvormen (publiek/ privaat en wetenschap/ privaat) bereikbaar te maken en door eigendomsrecht op de kennis zeker te stellen. Op deze manier zal er kennis ontwikkeld worden van het veranderingsproces tot regievoerder en zal er kennis ontstaan van het innovatieve product, het beheren van transactiekosten. Het betreft hier bijvoorbeeld kennis van directe buitenlandse
44
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
investeringen, lokale arbeidsmarkten, instituties, eigendomsrecht enzovoort. Deze kennis kan alleen ontwikkeld worden door overkoepelende organisaties daar het een publiek goed betreft. Wel kunnen vele ondernemers hier hun profijt van doen. Daarom moet de kennis die via deze kanalen vrij komt weer beschikbaar gesteld worden aan de ondernemers die overwegen in te spelen op de strategie, zoals uiteengezet in de visie. 3.3 Permanente taken Bovenstaande overwegingen leiden tot een aantal noodzakelijk diensten en aanpassingen voor de overheid en vertegenwoordigingsorganisaties. In de eerste plaats moet de ingewonnen kennis van de verandering tot regievoerder en de kennis van het innovatieve product beschikbaar worden gemaakt voor andere ondernemers. Bovendien behoeft de profilering van Nederland als handelsland ondersteuning. Tot slot is het noodzakelijk om enkele institutionele verandering door te voeren als Nederland zich heroriënteert als handelsland in plaats van productieland in de wereld. Beschikbaarheid van kennis Op dit moment is de kennis van internationaal ondernemen versplinterd en bovendien bevindt de branche gebonden kennis zich veelal op decentraal niveau. Ook bestaat er geen relatie met betrekking tot een al dan niet aanwezige strategie op basis van de visie. Bundeling en beheer van de kennis moet er toe leiden dat deze beschikbaar komt in de vorm van informatie voor de ondernemers die deze willen gebruiken. Zowel overheidsorganisaties (CBS, EVD, DTB, Innovatieplatform), koepelorganisaties (VNO-NCW, KvK, FNV) als brancheorganisaties (FME enz. ) spelen hierin een rol. Ondersteuning profilering handelsland Een handelsland bestaat bij de gratie van haar vaardigheid om transactiekosten te verlagen. Als handel goedkoper via een ander land kan lopen dan veranderen de handelsstromen. De bulk van de transactiekosten zijn gerelateerd aan risico. Niet alleen de daadwerkelijke kwaliteit van lokale handelsinstituties, zoals rechtbanken, maar ook de reputatie van het land als handelsland zijn van invloed op de perceptie van het risico. Hoe lager de perceptie van het risico, hoe lager de perceptie van de transactiekosten, hoe eerder handel van de grond komt. Producten gerelateerd aan de beheersing van transactiekosten zullen in de toekomst een groot deel uitmaken van de Nederlandse toegevoegde waarde. Het beheer en de bevordering van handelsinstituties en eigendomsrecht zijn hiervoor een voorwaarde. Dit geldt ook voor het beheer en de bevordering van de reputatie van Nederland als handels- en investeringsland. Institutionele wijzigingen Een economie die voor het merendeel bestaat uit handelsondernemingen moet anders gestuurd worden dan een land dat het moet hebben van de productie. Hoewel in Nederland tot op heden de industrie nog van vitaal belang is, zal dit in de toekomst in steeds mindere mate het geval zijn. Boekhoudkundige regels die inspelen op dit laatste type ondernemingen zijn minder noodzakelijk dan bijvoorbeeld regels over de toegestane “goodwill” op een balans. Een handelsonderneming is in grote mate afhankelijk van het genoten vertrouwen. De herinvestering van winst is een soortgelijk onderwerp. Ook moet overwogen worden dat dit type onderneming in veel grotere mate “foot loose” is. Dit kan de nodige consequenties hebben voor de Vpb.
45
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
De verandering loopt over lange tijd. Sommige institutionele veranderingen ook. Daarom moet de arbeidsmarkt nu zo ingericht worden dat deze in kan spelen op de toekomstige gewenste competenties. Een meer theoretische leergang op het middelbaar beroepsonderwijs is een goede stap. Naast de verandering van het soort onderwijs kan ook gedacht worden over de mate van distributie van kwaliteiten door scholing. Op dit moment lijkt Nederland een hoge en gelijk gespreide beroepsbevolking te hebben. Een specialistische instelling zou in de toekomst niet alleen in kennis kunnen voorzien, maar ook in hoogopgeleid personeel en de aanverwante productiviteit en werkgelegenheid. Tot slot kan overwogen worden om publiek private samenwerkingen in het onderwijs meer ruimte te geven. Deze vorm kan vaak goed voorzien in de specifieke wensen van ondernemers. Wel behoeft een dergelijk publiek goed altijd de nodige ondersteuning. Gerelateerd aan bovenstaande institutionele wijzigingen op het vlak van de arbeidsmarkt is het ontslagrecht. Hoewel het sterk ten goede komt aan de flexibiliteit van een onderneming in een transitiefase om geen lange verplichtingen te hebben, speelt ook de kwestie van eigendomsrecht van kennis. De kennis van handelsprocessen (bijvoorbeeld het netwerk) is grotendeels human capital. Als werknemer ontslag neemt ontstaat het risico dat de concurrent zijn profijt kan doen van deze investering. Daarom zal in de toekomst de arbeidsmarktflexibilisering aangevuld moeten worden met een meer strikte bescherming van eigendomsrecht van kennis via het ontslagrecht. Tot slot is er een taak weggelegd voor zowel de overheid als voor vertegenwoordigingsorganisaties om de bescherming van eigendomsrecht van kennis te bevorderen. Handelskennis is lastig te beschermen op dit moment. Bovendien leidt de interactie en de relatie met andere landen veelal tot het risico van inbreuk op dit recht. Dit op zich vormt een publiek goed op mondiaal nivo. De inspanningen kunnen het beste lopen via vertegenwoordigers op nationaal, Europees of mondiaal vlak, maar dienen te worden aangemoedigd door alle organisaties betrokken in handel. D4. Conclusie De moderne inzichten van de leer van de economie van de collectieve sectoren geven een aantal handvatten om overheidsingrijpen te rechtvaardigen. In de eerste plaats valt te bedenken dat wanneer overheidsingrijpen uitblijft, in het geval van de maakindustrie in Nederland, er een aanzienlijke (“scheve”) inkomensherverdeling in Nederland zich voor zal doen. Niet alleen ten opzichte van het buitenland, maar ook in de verhouding tussen consumenten en producenten, maar bovenal tussen industrieele regio’s en dienstenregio’s. Tot slot is het mogelijk dat het type opleiding van de beroepsbevolking aanleiding kan zijn tot ongewenste herverdeling. Herverdeling is vaak geen grondslag voor overheidsingrijpen, maar veeleer een maatschappelijk wenselijk fenomeen. Het is in beginsel dus een politieke afweging. De tweede rechtvaardiging van overheidsingrijpen vormt de voorziening van pure publieke goederen. De reputatie van het merk “Nederland” in het buitenland ter ondersteuning van de handel en het investeringsklimaat is een publiek goed. Misbruik van de reputatie kan erg schadelijk zijn voor andere welwillende ondernemingen. Dit dilemma geeft aanleiding voor de overheid om de reputatie van Nederland in het buitenland actief te ondersteunen en verder op te bouwen. Een semi publiek goed vormen de gewenste competenties binnen de arbeidsmarkt. Sommige delen van onderwijs zijn puur publiek, maar specifieke bedrijfsmatige opleidingen kunnen heel goed in publiek private samenwerking worden georganiseerd. Zowel de praktische kennis van de exploitatie van baggerwerktuigen als de abstracte concepten van regievoering en de transactiekostenleer zijn hier voorbeelden van.
46
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Een derde en vierde motivatie voor overheidsingrijpen vormen marktfalen en marktwerking. Bij marktfalen moet vooral gedacht worden aan de onderinvestering in innovatie door het optreden van positieve externe effecten. De vruchten van een innovatie kunnen veelal niet door een onderneming geïnternaliseerd worden. Dit betekent dat het rendement weglekt naar derden en de innovatie niet rendabel wordt geacht. Terwijl dit vanuit maatschappelijk oogpunt zeer zeker wel het geval zou zijn. Er treed dus een welvaartsverlies op als de overheid de positieve externe effecten niet zou ondersteunen. In het geval van regievoering betekent dit dat er bij de ontwikkeling van de productlijn en bij het transitieproces tot regievoerder ondersteuning nodig is van de overheid. Zonder deze, zal de maakindustrie het transitieproces niet inzetten en zullen zij geen nieuwe producten (op het vlak van de beheersing van transactiekosten) ontwikkelen. De Europese commissie heeft de noodzaak van dit type ondersteuning, in processen, inmiddels onderkend en het staat lidstaten vrij om subsidies te verstrekken ten behoeve van dit type externe effecten. Tegelijkertijd is het verboden om misbruik te maken van marktmacht. Wanneer een onderneming op mondiale schaal onderneemt speelt deze belemmering in veel mindere mate een rol, gezien de mogelijke toetreding op de relevante markt. Bovenstaande beginselen voor overheidsingrijpen kunnen door belangenorganisaties, de centrale overheid en lokale overheden aangegrepen worden om de ontwikkeling van visie mogelijk te maken en uit te dragen. Ook is er een veelvoud van vormen denkbaar om de transitie van maken naar regievoeren te ondersteunen voor veel ondernemingen. Niet alleen moet hier gedacht worden aan de exclusiviteit van kennis, maar juist aan het delen van kennis in innovatieve samenwerkingsvormen. Ook vormt subsidiering een mogelijkheid. Voorop staat dat de gewonnen kennis beschikbaar moet komen voor andere bedrijven in een soortgelijke situatie.
47
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
LITERATUUR Arrow, K.J., 1969, The organization of economic activity: issues pertinent to the choice of market versus nonmarket allocation, Joint Economic committee, the analysis and evaluation of public expenditure: the PPB System, vol 1, pp 59-73. Baeten, J.en Butter, F.A.G. den, 2006, Welfare gains by reducing trade costs: Linking trade and innovation policy, VU Research Memorandum 2005-12. Butter F.A.G. den, en Mosch, R. H.J., 2003, Trade, Trust and Transaction Costs, Tinbergen Institute Discussion Paper, TI 2003-082/3, 26pp. Butter, F.A.G. den en Wit, P., 2006, Trade and Product Innovations as sources for productivity increases: an empirical analysis, VU Research Memorandum, 200613. Butter, F.A.G. den, 2006a, De toekomst van de maakindustrie ligt bij de regievoering, Economisch Statistische Berichten, 91, blz. 420-423. Butter, F.A.G. den, 2006b, Argumenten voor overheidsingrijpen: drie beleidsterreinen als voorbeeld, Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs, 106, nr.3, blz. 126130. Feenstra, R.C., 1998, Integration of Trade and Disintegration of Production in the Global Economy, Journal of Economic Perspectives, Vol. 12, No. 4, pag. 31-50. Gorter, J.P., Tang, P. en Toet, M., 2005, Verplaatsing vanuit Nederland; Motieven, gevolgen en beleid, CPB Document, No. 76, CPB, Den Haag. Grossman, G.M.en Helpman, E., 2002, Integration versus outsourcing in Industry Equilibrium, Quarterly Journal of Economics, 117, pag. 85-120. Grossman, G.M. en Helpman, E., 2005, Outsourcing in a Global Economy”, Review of Economic Studies, 72, pag. 135-159. Grossman, G.M. en Maggi, G., 2000, Diversity and Trade, The American Economic Review 90, 5, pag. 1255 – 1275. Harmon, M., Smith, T., Martin, M.O., Kelly, D.L, Albert E., Mullis, I.V.S., Gonzalez, E.J. en Orpwood, G., 1997, Performance assessment in IEA’s Third International Mathematics and Science Study (TIMSS), International Study Center, Boston College, Boston. Helpman E., Melitz, M. en Rubinstein, Y., 2006b, Trading Partners and Trading Volumes, mimeo, Harvard University. Helpman, E., 1981, International Trade in the Presence of Product Differentiation, Economies of Scale and Monopolistic Competition, A Chamberlin-HeckscherOhlin approach, Journal of International Economics: 11, pag. 305-340. Helpman, E.,1998, The Structure of Foreign Trade, NBER working paper 6752. Helpman, E., 2006, Trade, FDI, and the Organization of Firms, mimeo, Harvard University, Tel Aviv University and CIAR. Helpman, E., Melitz, M. en Yeaple S.R., 2004, Export versus FDI with Heterogeneous Firms, The American Economic Review, Vol. 94, No. 1, pag. 300-316. Hopenhayn, H.A., 1992, Entry, Exit, and Firm Dynamics in Long Run Equilibrium, Econometrica, Vol. 60, No. 5, 1127-1150. Kamer van Koophandel en Fabrieken en de Metaalunie, 2005, Naar een Nieuw Industrieel Elan in Rijnland, Businesscase en Beleidsagenda, uitgevoerd door Bureau Blaauwberg, http://www.hollandrijnland.net/hollandrijnlandMain/HRwebsite/downloads/Economis che_Zaken/Elan_industrieel/2005 23_EZ_punt_03_I.11_Rapport_Naar_een_nieuw_industrieel_elan_in_Rijnland.pdf Kaufmann, D., Kraay, A., en Mastruzzi, M., 2003, “Governance Matters 3: Governance Indicators for 1996-2002.” Mimeo, World Bank. Krugman, P., 1980, Scale economies, Product Differentiation, and the pattern of trade, The American Economic Review, Vol.70, pag 950-959.
48
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Melitz, M., 2003, The Impact of Trade on Intra-industry Reallocations and Aggregate Industry Productivity, Econometrica, Vol.71, No. 6, Pag. 1695-1725. Nooij, M. de en Poort, J., 2004, Trends in de industrie 2004, Stichting Economisch Onderzoek Stichting industriebeleid en communicatie, Amsterdam. Nunn, N., 2005, Relationship-Specificity, Incomplete Contracts and the Pattern of Trade, Mimeo, University of Toronto. OECD and Human Resources Development Canada, 1997, Literacy Skills for the knowledge society, OECD and Minsiter of Industry, Paris and Ottawa. Porter, M.E., 1990, The competitive advantage of nations, Free Press, New York. Porter, M.E., 1998, Clusters and the new economics of competition, Harvard Business Review, vol. 76, issue 6, pages 77 - 90, Harvard. Ricardo, D., 1817, The Principles of Political Economy and Taxation, John Murray, Londen. Roberts, M.J.en Tybout, J.R., 1997, The Decision to Export in Colombia: An Empirical Model of Entry with Sunk Cost, The American Review, Vol. 87, No. 4 pag. 545-564. Smith, A., 1776, An Inquiry into the Nature and Causes of, The Wealth of Nations, Modern Library Edition, 1994, New York. Vining, A; Globerman, S., 1999, A Conceptual Framework for Understanding the Outsourcing Decision, European Management Journal, 17, No. 6, pag. 645-654. Williamson, O.E., 1985, The Economic Institutions of Capitalism, Free Press, New York. WRR, 2003, Nederland Handelsland, Het perspectief van de transactiekosten, Rapporten aan de regering, 66, SDU, ’s Gravenhage.
49
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
BIJLAGE Bijlage 1. Een empirische benadering van productieverplaatsing de baggersector...50 Bijlage 2. Ontwikkeling van de vraag op de afgeleide markt voor baggerdiensten....51 Bijlage 3. IHC’s positie t.o.v competitieve krachten. ..................................................53 Bijlage 4. Strategie bij productieverplaatsing .............................................................54 Bijlage 1. Een empirische benadering van productieverplaatsing de baggersector. Tot nu toe is er een beperkt aantal empirische en theoretische onderzoeken voorhanden die ingaan op de vraag welke sectoren eerder geneigd zijn hun productie te verplaatsen. De verwachtingen, beschreven in deze paragraaf, zijn gebaseerd op algemene economische theorie (zoals beschreven in deel 1), onderzoek van het CPB(Gorter et al; 2005), werk van Grossman en Helpman (2002 en 2005) en Vining en Globerman (1999). Een drietal opdrijvende factoren achter verplaatsing kan worden onderscheidden. Deze zijn in de context van de situatie van IHC gezet. Arbeidsintensiviteit leidt tot internationale verplaatsing Het belangrijkste verschil tussen de productiemogelijkheden in het industriële Westen en in de rest van de wereld is de prijs van ongeschoolde arbeid. De kwaliteit van arbeid is bovendien sterk in ontwikkeling in landen als China, India en Indonesië en verscheidende andere Aziatische landen. De benutting van dit kostenverschil komt vooral ten goede aan bedrijven verantwoordelijk voor arbeidsintensieve productieprocessen. Zij zullen als eerste overgaan tot verplaatsing van productie naar het buitenland daar het voor hen het meest rendabel is. Schaalvoordelen leiden tot internationale investeringen Toenemende concurrentie door het openstellen van markten voor import van substituten leidt tot prijsverlagingen om een gunstige schaal van afzet te garanderen. De optimale schaal van productie verschilt per productieproces en voor enkele processen is de schaal minder belangrijk dan bij andere processen. De mate van investeringen in specifieke productietechnologie is een goede indicator voor het belang en de grootte van de ideale schaal. Een grote investering in technologie, geeft aanleiding tot het belang van een grote schaal van productie. Als de productietechnologie bovendien specifiek van aard is dan kan de investering niet eenvoudig liquide gemaakt worden. Dit verhoogt het belang van de schaal. Nu bestaan er schaalvoordelen op bedrijfs- en vestigingsniveau. In de “machine sector”17de VS zijn schaalvoordelen op vestigingsniveau van gemiddeld belang en schaalvoordelen op bedrijfsniveau van gemiddeld tot groot belang. Dit in vergelijking tot de gehele industriële sector. Het grote belang van een optimale schaal op bedrijfsniveau leidt bedrijven in deze sector ertoe om overzeese investeringen te doen teneinde de juiste schaal van totale bedrijvigheid te behalen. Voor IHC betekent dit dat er een trend bestaat voor concurrenten, leveranciers en afnemers om in het buitenland te investeren en productie te verplaatsen. Relatie specificiteit van productie verhindert uitbesteding De specificiteit van een investering in productietechnologie werkt productieverplaatsing tegen. Aan de ene kant zijn aannemers veelal niet bereid om een relatiespecifieke investering te doen vanwege de kans dat ze hun goederen niet kunnen afzetten. Naarmate er zich een groter verschil in cultuur voordoet en de kwaliteit van het rechtssysteem beperkt is wordt deze kans aannemelijker geacht en is het moeilijker om een partner te vinden. Dit risico werd al eerder besproken in deel 17
Gorter et al (2005), pag. 27
50
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
1 van dit rapport. De goederen die IHC krijgt geleverd zijn veelal niet specifiek van aard en een aantal producten van IHC zelf ook niet. Dit deel van de sector zal overwegen om de productie te verplaatsen. Aan de andere kant bestaat ook de kans dat de concurrentie kan meegenieten van de ontwikkeling van specifieke technologische kennis als geïnvesteerd wordt in productiecapaciteit op locatie. De technologische kennis kan niet altijd worden voorzien van eigendomsrecht. Bijlage 2. Ontwikkeling van de vraag op de afgeleide markt voor baggerdiensten. In deze bijlage bevat een uitgebreide opsomming gegeven van de lange termijn verwachtingen voor de vraag naar baggerdiensten. Dit markt van baggerapparatuur is hiervan een afgeleide markt. De vraag in de markten is sterk gecorreleerd. Een stijging in de vraag naar baggerdiensten vertaalt zich dus een op een naar de vraag naar baggerapparatuur. Natte infrastructuur Het waterwegennet en de havens dienen voortdurend onderhouden te worden. Dit geeft een zekere basis in de vraag naar baggerdiensten. Daarnaast zal de vraag naar meer specifiek baggerdiensten ten behoeve van de infrastructuur toenemen. • In de toekomst kan men verwachten dat veel havenautoriteiten hun faciliteiten uit willen breiden gezien de groei in het volume van de scheepvaart. De liberalisering van de wereldhandel is een grote aanjager van de groei van handel en van transport over zee en binnenwater in het specifiek. • Bovendien dienen havens en vaarwateren uitgediept en verbreed te worden, daar er steeds schaalvergroting plaats heeft in de transportmarkt. De sterke concurrentie in de transportmarkt doet de scheepvaartondernemers zoeken naar steeds efficiëntere vormen van transport. Dit wordt veelal vertaald in de grootte van het schip. Havens moeten deze trend wel volgen. • Tot slot zullen veel Europese landen in willen spelen op de hub en spoke trend in de scheepvaart. De toename in short sea shipping met zogenaamde feeders vereist nieuwe overslagpunten in havens. Kustwerken en landreclamatie De geschiedenis geeft een sterke indicatie dat kustgebieden zich sterker zullen ontwikkelen dan gebieden zonder zeeverbinding. Steden als Sjanghai, Calcutta, New York en Tokio zijn sterk gegroeid, terwijl steden als Berlijn, Parijs en Chicago deze trend niet hebben en gevolgd en anders dan de eerder genoemde steden niet aan zee liggen. Deze trend kan verder uitgewerkt worden in twee verschillende drijvers van de vraag naar baggerwerkzaamheden. Wonen en werken in steden aan de kust De wereldbevolking zal in de komende periode blijven groeien. In landen als Indonesië en India is deze groei bijna kwadratisch. Deze en andere Aziatische en Zuid-Amerikaanse landen slagen er bovendien in een steeds grotere welvaart te creëren voor hun burgers. Werkgelegenheid in deze economische tijgers brengt forse urbanisatiestromen met zich mee. Het grote deel van de groei is afkomstig uit de productie-industrie. Steden met een goede zeeverbinding groeien, uit handelsoverwegingen, sneller steden in het achterland. Voor dit soort gebieden geldt als snel dat uitbreiding op zee de enige mogelijkheid is om de stadseconomie draaiend te houden. Vliegvelden, snelwegen, woonwijken, stortplaatsen, parken en begraafplaatsen dien op zee gerealiseerd te worden door middel van baggerwerkzaamheden. De vraag die dit soort grote projecten uitoefent of de baggerondernemingen is vaak erg complex. Dit heeft een positieve invloed op de vraag naar baggermaterieel en baggerschepen.
51
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
Recreatie en toerisme aan de kust Het groeien van de stedelijke bevolking en de stijgende welvaart brengt een stijgende vraag naar recreatieve mogelijkheden met zich mee. Steeds meer mensen hebben meer geld te besteden aan toeristische activiteiten. Enkele recente landreclamatieprojecten in het Midden Oosten en Azië zijn hier een voorbeeld van. Bovendien kan men in dit opzicht denken aan de creatie en onderhoud van stranden en het bouwen van cruiseterminals. Dit soort diensten brengen een soortgelijke vraag naar baggerdiensten, -schepen en –materieel met zich mee als is besproken in voorafgaande paragraaf. Bescherming tegen het water Hoewel het broeikaseffect omstreden is, is het een vaststaand feit dat de poolkappen en gletsjers smelten. Op dit moment kunnen in Nederland al een groot aantal projecten worden waargenomen die inspelen op de stijgende zeewaterspiegel. Het merendeel van deze werkzaamheden houdt rekening met de afwatering van de rivieren. In de toekomst zal men zich ook toenemend richten op het stijgende zeewater. Nederland is niet het enige land dat in de delta van een rivier ligt. Er zijn bovendien een groot aantal stedelijke gebieden dat op of onder zeeniveau ligt. Met een stijgend risico voor wateroverlast zal er een grotere urgentie ontstaan voor het nemen van beschermende maatregelen. Zoals het aanleggen van waterkeringen, dijken en het uitvoeren van strandsuppleties. Baggerondernemers zullen een stijgende vraag op dit vlak tegemoet kunnen zien. Strandsuppleties hebben bovendien ook een effect op de vraag naar bagger. Milieubaggerdiensten Stijgende welvaart en een groeiende bevolking versterken de vraag naar een schoon milieu en schone plekken om te wonen en recreeren. Voor de baggeraars en aanverwante industrie levert deze tendens opdrachten op om havenbodems, rivierbeddingen en meren te zuiveren van schadelijke stoffen. Delfstoffenwinning zeebodem De vraag naar fossiele brandstoffen is stijgende naar aanleiding van de economische groei in Azië. De huidige bronnen zullen niet oneindig in deze behoefte kunnen voorzien en tot nu toe bestaan er geen goede alternatieven. De focus van delfstoffenwinning verplaatst zich daarom naar kleinere en minder voor de hand liggende bronnen en wingebieden. Deze bevinden zich veelal op de zeebodem. Dit zal een stuwend effect hebben op de vraag naar baggerdiensten en in het bijzonder op de vraag naar specifieke technologie. Innovatie drijft de vraag verder op Bovengenoemde omgevingsvariabelen hebben een positief effect op de vraag naar baggerdiensten en baggerapparatuur. Er is echter ook sprake van een toenemende vraag gedreven door de baggerindustrie. Technologische innovaties maken baggeren goedkoper en eenvoudiger toepasbaar. Dit gegeven maakt klussen mogelijk die voorheen te duur of onmogelijk waren. Te denken valt hier aan de zandwinning. Op dit moment is het mogelijk om tot 120 meter diepte te gaan. In de nabije toekomst wordt dit verruimd met 80 meter. Dit heeft tot gevolg dat de beste en meest rijke zandsuppleties in bereik komen en projecten uitgevoerd kunnen worden die voorheen te duur c.q. onmogelijk waren.
52
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
Bijlage 3. IHC’s positie t.o.v competitieve krachten. Zoals gezegd kent Nederland een relatief grote vertegenwoordiging van bedrijven en organisaties gericht op baggerwerkzaamheden. Dit leidt voor betrokkenen tot een verhoogde efficiency van productie en geeft aanleiding tot innovatie. IHC is een van de belangrijkste ondernemingen in deze cluster. Deze paragraaf is een analyse van de positie van IHC in de optiek van Porter’s model van competitieve krachten. Hieronder is een illustratie weergegeven van het model van competitieve krachten van Porter (1990).
Afnemers hebben geringe onderhandelingspositie De vraag naar de producten en diensten van IHC is afkomstig van de baggeraars. Hoewel er een gering aantal organisaties actief zijn in deze markt van baggerdiensten kunnen zij weinig macht realiseren ten opzichte van de leveranciers van baggermaterieel. In de eerste plaats is er de levering van reparatie en onderhoudswerkzaamheden. Hier hebben de afnemers weinig andere keuze dan de producent van het materieel te raadplegen. Zoals verderop zal blijken in deze paragraaf is IHC vaak de enige leverancier die kan voldoen aan de specifieke belangen van de afnemers. Dit betekent dat de afnemers, ondanks hun geringe aantal, weinig onderhandelingsmacht kunnen realiseren. Het grootste deel van de toegevoegde waarde blijft in handen van IHC. . Dit neemt overigens niet weg dat het voor IHC van belang is goede banden met de afnemers te onderhouden aangezien vertrouwen tussen deze partners in de keten van belang is. Er is hier sprake van kennis spill-overs met positieve externe effecten. Een wederzijds wantrouwen en ongewenste afscherming van kennis kan tot hoge transactiekosten binnen de productieketen leiden en is dan nadelig voor de positie van de baggercluster in zijn geheel. IHC is groter dan de concurrentie De wereldwijde omzet in de markt van baggermaterieel en baggerschepen bedroeg in 2003 € 700 miljoen. Ongeveer 50% hiervan is voor rekening van IHC. Er zijn geen andere dergelijke grote spelers. In de VS, Verenigd Koninkrijk en in Japan zijn de meest voorname concurrenten gevestigd, maar, zoals gezegd, zijn zij beperkter in hun aanbod.
53
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
Toetreding vormt geen bedreiging Op dit moment heeft IHC weinig te duchten van de concurrentie, mede gezien haar sterke positie en geografische locatie, maar ook daar er forse drempels bestaan voor nieuwe toetreders tot de markt. De kennis en kapitaalintensiteit vormen zowel een drempel bij toetreding, maar ook bij uittreding. Specificiteit van het geïnvesteerde kapitaal en ontwikkelde kennis draagt er toe bij dat deze niet eenvoudig liquide gemaakt kunnen worden. Substitutie vormt geen bedreiging Naast specificiteit van de productie van het baggermaterieel bestaat er ook specificiteit van de producten zelf. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat afnemers vragen naar maatwerk. Dit impliceert dat slechts één producent zorg kan dragen voor levering. Substitutie door andere aanbieders vormt geen bedreiging. Leveranciers hebben geringe onderhandelingsmacht Naast de concurrentie en afnemers heeft IHC ook te maken met leveranciers van intermediaire goederen en diensten. De grootte van de vraag van IHC, als verantwoordelijke voor 50% van de omzet in de markt voor baggermaterieel en schepen, is fors ten opzichte van de totale vraag. Veel leveranciers kennen hierdoor een positie waar zij hoofdzakelijk aan slechts één afnemers leveren. Dit limiteert de leveranciers sterk in hun onderhandelingsmacht. IHC is veelal in staat zich de toegevoegde waarde in grote mate toe te eigenen. Ook hier geldt echter dat IHC niet zonder deze leveranciers kan en niet zonder de specifieke kennis waarover de leveranciers beschikken. Bijlage 4. Strategie bij productieverplaatsing Productieverplaatsing is een belangrijke trend in de baggersector. Om duidelijkheid te scheppen wat deze tendens precies inhoudt voorziet deze bijlage eerst in een definitiebepaling van dit fenomeen. Vervolgens is ingegaan op het beslissingsproces en tot slot op de strategie van bedrijven die productieverplaatsing overwegen. 1. Terminologie Productieverplaatsing kent twee dimensies. De eerste dimensie betreft de keuze waar te gaan produceren. De tweede betreft de keuze wie hiervoor verantwoordelijk zal zijn. Vaak is deze laatste keuze echter een mix van deze vormen. De tabel hieronder, uit het werk van Gorter, Tang en Toet van het CPB (2005) is een matrix dat deze keuzes verbindt met een naam. In de internationale literatuur wordt de internationale variant vaak met “off shoring” aangeduid en het uitbesteden wordt ook wel outsourcing genoemd. Als iets in eigen beheer in het buitenland wordt gedaan spreekt men ook wel van “Foreign Direct Investments” of directe buitenlandse investeringen. I.v.m de werkzaamheden in de (“offshore”) baggerindustrie is ervoor gekozen de onderstaande terminologie te hanteren.
54
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
2. Aan beslissing gaat een kosten/ baten analyse vooraf Productieverplaatsing en de keuze om dit binnen of buiten eigen beheer te doen is een ingrijpende keuze. De keuze kan echter “vereenvoudigd” worden tot een kosten-/ batenanalyse. Dit gaat echter wel gepaard met een groot aantal onzekerheden die het proces weer ingewikkelder maken. Deze onzekerheden komen aan bod in de paragraaf waar we ingaan op de strategie achter productieverplaatsing. Eerst is ingegaan op de drijfveren en de organisatie aspecten van productieverplaatsing, ofwel de baten en de kosten. 2.1 Baten De redenen om delen van een productieproces op een nieuwe locatie uit te gaan voeren zijn velerlei, maar altijd komt het neer op de mogelijkheid om nu en in de toekomst de winst te vergroten of zeker te stellen. Dit wordt door productieverplaatsing bereikt door de mogelijkheid om intermediaire goederen of diensten (input) goedkoper te verkrijgen. De concrete drijfveren achter productieverplaatsing zijn in vier groepen samen te vatten1. 1. Kostenverschillen schaarste personeel (loon en kwaliteit), belasting (op kapitaal, winst en inkoop) en risico’s) 2. Marktpenetratie klanten eenvoudiger bereiken leveranciers in de nabijheid kan leiden tot reductie transactiekosten personeel (vooral specifiek gekwalificeerd) 3. Inefficiëncy door eigen beheer Dit leidt tot een te hoge kostprijs bij interne levering van intermediaire goederen en diensten. Interne producenten voelen te weinig of onjuiste prikkels om te produceren en te leveren. Als er een competitieve markt bestaat voor een goed dan is de kans groot dat een specialistische producent goedkoper kan leveren dan de tak van de eigen onderneming. 4. De organisatie sluit niet aan op het bedrijfsproces. Sommige culturen en structuren van organisaties en de bijbehorende aangetrokken leiding sluit niet altijd aan op het aansturen van een productieproces. Terwijl het management zich dient te concentreren op bijvoorbeeld de financiering bestaan er ongedekte operationele risico’s waar het management geen kennis van heeft. 2.2 Kosten Het idee om een bedrijfsonderdeel te verplaatsen komt meestal voort uit een van bovengenoemde drijfveren. Toch dienen de kosten van overschakeling en daadwerkelijke productie op de nieuwe locatie niet onderschat worden. Deze bepalen mede het succes van de verplaatsing. De kosten bestaan uit twee componenenten die beide van bestuurlijke aard zijn. Het betreft hier uitsluitend transactiekosten van productieverplaatsing. 2.2.1 Locatiekeuze De locatiekeuze wordt gestuurd door eerder genoemde drijfveren achter verplaatsing. Veelal zullen loonkosten de doorslaggevende factor zijn. Veel landen komen in aanmerking en binnen deze landen zijn er een groot aantal verschillende locaties denkbaar. De daadwerkelijke locatiekeuze is uiteindelijk gebaseerd op een viertal factoren (Grossman en Helpman; 2005). 1. Market thickness. Hoeveel mogelijke leveranciers of parners bestaan er? Is er keuze uit voldoende gekwalificeerd personeel? Is de afzetmarkt rijk genoeg? 2. Zoekkosten: kosten en waarschijnlijkheid van het vinden van resources
55
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
De kwaliteit van de technologie beschikbaar voor zoeken is mede bepaald door aanwezigheid en kwaliteit van infrastructuur met betrekking tot communicatie en transport. 3. Huidige staat van productietechnieken Een hogere staat van ontwikkeling van technologie ten behoeve van productie van het uit te besteden component verhoogt de kans dat een eventuele partner bereid is te investeren in de ontwikkeling van (relatie) specifieke goederen 4. Kwaliteit rechtssysteem De kwaliteit van de inbedding van overeenkomsten is van invloed op de bereidheid van een eventuele partner of leverancier te investeren in relatie specifieke goederen (zoals prototypen of andere producten waar maar één afnemer voor bestaat). 2.2.2 Integratie of uitbesteding De tweede component van bestuurlijke kosten bij productieverplaatsing betreft de keuze om de productie in eigen beheer (integratie) plaats te laten hebben of het uit te besteden. De achterliggende vraag kan ook gesteld worden als “waarom zou een onderneming zelf zorg dragen voor de productie?”. De meeste ondernemingen overwegen niet hun eigen paperclips te produceren of computers te maken. Sommige intermediaire goederen en diensten worden altijd uitbesteed. In het geval van paperclips is dit mogelijk, omdat er voor de meeste ondernemingen een competitieve markt bestaat waar zij zich, vrijwel tegen kostprijs, kunnen voorzien van levering. Bij een computer is het de vraag of er een competitieve markt bestaat. De investering in kennis en kapitaal is echter zo hoog en risicovol dat de meeste ondernemingen er genoegen mee nemen niet hun eigen computers te fabriceren. Een solide uitwerking van de kosten omtrent deze beslissing is gegeven door Vining en Globerman (1999). Zij onderscheiden drie hoofdgroepen ,waarvan de twee laatste nauw gerelateerd zijn. 1. Productiekosten, het verschil in prijs tussen interne levering en inkoop a. Uitbesteding kan aanleiding vormen tot behalen van optimale schaal van productie (ook management en administratie dient hierin meegewogen te worden) b. Opheffing inefficiëntie door inkoop in plaats van interne levering.Inefficiëntie ontstaat door macht van managers en gebrek aan marktprikkels. Inkoop in competitieve markt reduceert relatieve macht en geeft juiste prikkels voor efficiënte productie). c. Creatie van “economy of scope”. Sommige ondernemingen zijn gespecialiseerd in andere zaken dan productie. Uitbesteding aan een werkelijk productiebedrijf geeft schaalvoordelen op management en organisatieniveau). d. Opheffing van negatieve internaliteiten. Het uitbesteden doet een bepaalde activiteit vertrekken uit eigen beheer. Nu hoeft het beheer ook geen rekening meer te houden met de negatieve bijzaken van productie in eigen huis. Vaak wordt dit gemerkt als een verbetering van de bedrijfscultuur door het verwijderen van negatieve elementen. 2. Onderhandelingskosten (contractanten handelen in eigen belang en in goed vertrouwen) a. Kosten van onderhandelen over inhoud overeenkomst. b. Kosten van onderhandelen over verandering inhoud na afsluiting als zich onvoorziene omstandigheden voordoen. c. Kosten van monitoren naleving bepalingen in overeenkomst.
56
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
d. Kosten van heronderhandeling en onenigheid als geen van beide partijen zich wil houden aan bij voorbaat overeengekomen resolutiemechanismen in overeenkomst. 3. Kosten van opportunistisch gedrag (contractanten handelen in eigen belang, en met slechte zin) Gedrag van contractant ten behoeve het opstellen en achteraf veranderen van overeenkomst in eigen voordeel. a. Aannemer deed zich bij voorbaat anders voor dan hij werkelijk is. b. Aannemer verandert zijn gedrag na afsluiting contract i. Komt vaker en in seriezere vorm voor bij uitbesteding. Opportunistisch gedrag binnen een onderneming wordt verminderd door herhaalde interactie ii. Uitbesteder kan niet (of nauwelijks) nagaan of het gaat om oprecht gedrag of opportunistisch gedrag. 3. Anticiperen op onderhandelingskosten en opportunistisch gedrag Het succes van productieverplaatsing wordt bepaald door het werkelijke verschil tussen baten en kosten. Voorafgaande uiteenzetting van deze componenten van de beslissing laat echter zien dat een groot deel van de werkelijke baten en kosten pas na afloop tot uiting komen. Dit brengt op voorhand een risico met zich mee. Dit risico kan nooit geheel worden uitgesloten. Wel kan het benaderd worden en opgenomen in de strategie en boekhouding. Drie indicatoren met betrekking tot het product en de markt geven een beeld van de grootste kostenpost achteraf (onderhandelingskosten en de kosten van opportunisme). Waar mogelijk is ook aangegeven hoe een uitbestedend bedrijf om kan gaan met het risico van deze kosten. 1. Complexiteit van product en investering. Bijvoorbeeld is de werking van een product van tevoren geheel bekend of slechts wanneer het al is afgeschreven. Uit onderzoek blijkt dat de mate van complexiteit een belangrijke factor is bij de beslissing om een proces zelf te beheren of uit te besteedden. Empirisch bewijs bevestigd dat de meer complexe processen zelden worden uitbesteed. a. Onzekerheid omtrent de specificaties van het product leidt voor beide partijen tot de wens naar verzekering tegen foute (op)levering. Als een goede verzekering niet voorhanden is (en dat is meestal het geval) vertaalt deze onzekerheid zich in opportunistisch gedrag of een verhoging van onderhandelingskosten vanwege vergaande specificatie. b. Informatie asymmetrie. Deze scheve verhouding ontstaat uit complexiteit en is een beeld van verschillen in verwachtingen en kennis van productie. Het is mogelijk dat de contractant meer kennis heeft van de kosten van productie, maar ook mogelijk dat de opdrachtgever dit voordeel heeft t.o.v. de aannemer. De kans bestaat dat een van beide partijen er belang in heeft de kosten op te drijven van onderhandeling of zich achteraf opportunistisch op te stellen. c. Kans op externe effecten. De complexiteit van een product of handeling kan aanleiding geven tot te late of geen levering van een onderdeel van een groter productieproces. Zo ontstaat een extern effect van de productie van één onderdeel op het hele proces. 2. Mate van (mogelijke)concurrentie op markt van uitbesteding. Als toetreding eenvoudig is tot een markt dan is het aannemelijker dat de prijs voor levering van een uitbesteding dichter bij de kostprijs ligt. a. Minder concurrentie leidt tot hogere prijs. b. Minder concurrentie leidt tot opportunisme. De leverancier van het uitbesteedde product of dienst heeft minder druk van de markt en van
57
Frank A.G. den Butter en Daniël B. Leliefeld
de aanbestedende partij. Dit leidt tot gedrag dat anderszins ontoelaatbaar zou zijn. i. De uitbesteder kan niet snel vervanging vinden voor de leverancier ii. De uitbesteder heeft een fors probleem als de leverancier wegvalt. De leverancier realiseert zich dit. De uitbesteder kan concurrentie op de markt vergroten door: a. De markt geografisch vergroten. Mondiaal aanbesteden. b. Bezit handhaven over investeringen. De contractant kan het gebruik leasen en toetreding is niet verhinderd door grote investering in specifieke technologie. c. De mogelijkheid openhouden om zelf te produceren (back sourcen). Op deze manier is de uitbesteder zelf een mogelijke toetreden tot de markt en versterkt het de kracht van concurrentie. 3. Specificiteit van productietechnologie. Hoe specifieker de investering is voor een mogelijke contractant hoe terughoudender deze is om de klus aan te nemen. De kans is immers aannemelijk dat hij niet kan voldoen aan de (opportunistische) wensen van de aanbesteder en, daar deze de enige afnemer is, hij de investering niet kan terugverdienen. Dit idee wordt ook wel “hold up” genoemd. 4. Strategieformulering bij productieverplaatsing Productieverplaatsing kan in eerste instantie een logische en eenvoudige stap lijken. Een eenvoudige analyse van de verschillen in lonen tussen het Westen en het Zuiden van de wereld kan ondernemingen tot deze veronderstelling leiden. Voor veel ondernemers verantwoordelijk voor niet complexe producten, die weinig specifieke investering behoeven en uitgevoerd kunnen worden door een groot aantal contractanten is dit ook zeker het geval. Naarmate het product complexer wordt is dit al veel minder het geval. Een degelijke inschatting van de baten en de kosten rond een dergelijke verplaatsing is dan essentieel. De baten kunnen niet alleen gevonden worden in de verschillen in productiekosten, maar ook door het betreden van nieuwe markten of het opheffen van inefficiënte of ongewenste processen. De kosten worden hiermee vergeleken. Zo kan men kijken naar de investering in het zoeken naar een geschikte locatie en partner en wat de kans is dat deze wordt gevonden in verschillende landen. De (digitale) infrastructuur en het rechtssysteem zijn hier ook van belang. Gedurende dit hele proces dient men steeds het voordeel of nadeel van uitbesteding in acht te nemen. Vooral de kosten van contractering moeten niet onderschat worden. Juist bij de meest complexe producten kan dit achteraf problemen opleveren. Bij dit soort verplaatsingen kunnen immers forse kosten optreden nadat het verplaatsingsproces is ingezet. Deze risico’s kunnen worden benaderd door na te gaan hoe competitief de relevante markt is. De uitbesteder kan hier zelf of inspelen en gepercipieerde concurrentie vergroten. De onzekerheid kan echter slechts ten dele worden opgeheven. Als inbedding van de overeenkomst in een kwalitatief hoogstaand rechtssysteem geen uitkomst biedt is een persoonlijke vertrouwensband een alternatief. Het wegnemen van onzekerheid en scheve verhoudingen is bovendien het product van herhaalde interactie. Krediet en productieverzekeringen kunnen uitkomst bieden, maar in sommige gevallen doet dit afbreuk aan het vertrouwen en er komen bovendien een aantal nieuwe onzekerheden bij kijken. Als er geen verzekering voorhanden is kan een onderneming in samenwerking met een overheid of een strategische partner deze zelf creëren. Een andere manier om opportunistisch gedrag tegen te gaan is door een overeenkomst af te sluiten waarin beide partijen de juiste prikkels krijgen om te presteren. Dit is echter gelimiteerd in
58
Regiefunctie in de Maakindustrie: de Casus IHC Holland
toepassing. Op zijn best wordt een kleine concessie gedaan ten behoeve van de aannemende partij. Tot slot moet onderkend worden dat verplaatsing en met name uitbesteding van productie lang niet altijd leidt tot een verlaging van de prijs van levering van intermediaire goederen, terwijl dit juist het doel is.
59