RECHTBANK EERSTE AANLEG VAN BRUSSEL, 26 NOVEMBER 2010, 46STE KAMER Tijdens de openbare terechtzitting van 26 november 2010 heeft de 46e kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel rechtsprekend in correctionele zaken, het volgend vonnis gewezen IN ZAKE VAN: DE HEER PROCUREUR DES KONINGS, in naam van zijn ambt en van 1. O.B., geboren te Ebele/Nigeria op (…), verblijvende te (…) Antwerpen, van Nigeriaanse nationaliteit, woonstkeuze doende op het kantoor van haar raadsman Mter. V.B.; advocaat, wonende te (…) Brussel; 2. VZW PAYOKE Met maatschappelijke zetel te 2000 Antwerpen, Leguit 4; 1-2 burgerlijke partijen Vertegenwoordigd door Mr V.B., Advocaat TEGEN 1) De zich noemende D.C., geboren te Kakata-Nimba County (Liberia) op (…), zonder gekend beroep, wettelijk verblijvende te (…) Antwerpen, voorstel tot ambtelijke schrapping op 26 november 2009, die verschijnt en verklaarde momenteel woonachtig te zijn (…) Borgerhout; 2) De zich noemende J.M., geboren te Monrovia (Liberia) op (…), zonder gekend beroep, wettelijk verblijvende te (…) Antwerpen en aldaar woonstkeuze gedaan hebbende, voorstel tot ambtelijke schrapping op 26 november 2009, van Liberiaanse nationaliteit, poetsvrouw, momenteel woonachtig te (…) Borgerhout, die verschijnt, bijgestaan door Mr. K.C., advocaat; Beklaagd van, In het gerechtelijk arrondissement Brussel en bij samenhang elders in het Rijk, namelijk in de gerechtelijke arrondissementen Oostende en Antwerpen op basis van 10 ter en 12 VT W Sv, buiten het Rijk, Tussen 6 november 2002 en 1 oktober 2009, terwijl de feiten de achtereenvolgende en voortdurende uiting uitmaakten, zonder onderbreking gedurende 5 jaar van hetzelfde misdadig opzet, het laatste feit gepleegd zijnde op 30 september 2009, - om het misdrijf uitgevoerd te hebben of om aan de uitvoering ervan rechtstreeks medegewerkt te hebben, -
om door enige daad, tot de uitvoering zodanige hulp verleend te hebben dat zonder zijn bijstand het misdrijf niet kon gepleegd worden, - om, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige 1
kuiperijen of arglistigheden,, dit misdrijf rechtstreeks uitgelokt te hebben; A. de eerste (de zich noemende D.C.) en de tweede (de zich noemende J.M.) tussen 11 september 2005 en 1 oktober 2009, zich schuldig gemaakt te hebben aan het misdrijf mensenhandel, met name de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde ten aanzien van deze persoon de misdrijven te laten plegen die bedoeld werden in de artikelen 379, 380 1 en 4 en 383 bis 1, met de omstandigheid dat: - het misdrijf is gepleegd door misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare positie waarin de persoon verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken; en/of - dat het misdrijf is gepleegd door direct of indirect gebruik te maken van listige kunstgrepen. geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang; - dat van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt; En -het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een criminele organisatie betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet ten aanzien van O.B., U.G., J.L., een zekere J, een zekere V. en een zekere Y.; B. de eerste (D.C.) en de tweede (J.M.) tussen 6 november 2002 en 1 oktober 2009, ten einde eens anders driften te voldoen, verschillende personen meerderjarig op het ogenblik van de feiten, zelfs met hun toestemming, aangeworven, meegenomen, weggebracht of bij zich gehouden te hebben met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie met de omstandigheid dat: -
dat het misdrijf is gepleegd door misbruik te maken van de kwetsbare positie waarin de persoon verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid,
en/of -
dat het misdrijf is gepleegd door direct of indirect gebruik te maken van listige 2
kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang; met de omstandigheid dat het misdrijf bovendien een daad van deelneming uitmaakt van de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet; namelijk: ten aanzien van O.B., U.G., J.L., een zekere J., een zekere V. en een zekere Y. C. de eerste (D.C.) en de tweede (J.M.) tussen 6 november 2002 en 1 oktober 2009, Op enigerlei wijze eens anders prostitutie of ontucht te hebben geëxploiteerd. dat het misdrijf is gepleegd door misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare positie waarin de persoon verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, en/of -
dat het misdrijf is gepleegd door direct of indirect gebruik te maken van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang;
en met de omstandigheid dat het misdrijf bovendien een daad van deelneming uitmaakt aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet; namelijk: ten aanzien van O.B., U.G., J.L., een zekere J., een zekere V. en een zekere Y.; D. de eerste (D.C.) en de tweede (J.M.) tussen 8 november 2002 en 1 oktober 2009, zich schuldig gemaakt te hebben aan het misdrijf mensensmokkel, met name ertoe bij te dragen, op welke manier ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie of van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, binnenkomt, erdoor reist of aldaar verblijft, zulks in strijd met de wetgeving van deze Staat, met het oog op het direct of indirect verkrijgen van een vermogensvoordeel, met de omstandigheid : -dat het misdrijf is gepleegd door misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare positie waarin de persoon verkeert ten gevolge van een onveilige of precaire administratieve toestand zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk 3
of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken; En/of - dat het misdrijf is gepleegd door direct of indirect gebruik te maken van listige kunstgrepen., geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang; En - dat van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt; - dat het misdrijf bovendien een daad van deelneming uitmaakt aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet; namelijk diverse personen waaronder O.B., een zekere Y. en een zekere V. ; E. de eerste (D.C.) tussen 8 november 2002 en 10 april 2008, meermaals, de misdaad van verkrachting gepleegd te hebben, zijnde elke daad van seksuele penetratie van welke aard ook en met welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt, toestemming er met name niet zijnde wanneer de daad is opgedrongen door middel van geweld, dwang of list of mogelijk is gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of een geestelijk gebrek van het slachtoffer, namelijk op O.B.; F. de eerste (D.C.) en de tweede (.J.M.) tussen 8 november 2002 en 1 oktober 2009 met het oogmerk om zich een zaak toe te eigenen, die aan een ander toebehoort, zich gelden, roerende goederen, verbintenissen, kwijtingen, schuldbevrijdingen te hebben doen afgeven of leveren, hetzij door het gebruikmaken van valse namen, of valse hoedanigheden, hetzij door het aanwenden van listige kunstgrepen om te doen geloven aan bet bestaan van valse ondernemingen, van een denkbeeldige macht of van een denkbeeldig krediet, om een goede afloop, een ongeval of enige andere hersenschimmige gebeurtenis te doen verwachten of te doen vrezen of om op andere wijze misbruik te maken van het vertrouwen of van de lichtgelovigheid, namelijk ten nadele van O.B., O.M., U.G., J.L., een zekere J., een zekere V. en een zekere Y, een zekere J.L. en een aantal net nadere geïdentificeerde personen; VORDERING in toepassing van artikel 42,3 en 43 bis van het wetboek van strafvordering. Overwegende dat de eerste en tweede beklaagde tevens gedagvaard worden om zich overeenkomstig de artikelen 42, 3 en 43bis SW te horen veroordelen tot de bijzondere verbeurdverklaring van een bedrag van 300.000 euro, zijnde de vermogensvoordelen die rechtstreeks int het misdrijf zijn verkregen waarbij de rechter, indien de zaken niet kunnen worden gevonden in het vermogen van de beklaagde de geldwaarde ervan dient te ramen (het 4
equivalent bedrag): I. PROCEDURE (…) II. FEITELIJKE GEGEVENS Op 09 april 2008 legde de persoon die onder de alias K.U. in het centrum voor illegalen in Merksplas verbleef een verklaring af, waarbij ze te kennen gaf dat haar echte naam O.B. is en dat zij de Nigeriaanse nationaliteit heeft. De verklaringen werden afgelegd in het kader van de in Hoofdstuk IV van de Wet van 15 december 1980 geboden mogelijkheden voor personen die slachtoffer zijn van mensenhandel. O.B. verklaarde dat zij einde 2002 onder begeleiding van eerste beklaagde D.C., een vroegere buurman, naar Europa zon zijn gekomen onder de belofte dat zij hier tewerkstelling ten vinden als poetsvrouw. Na een kort verblijf in de Duitse Bondsrepubliek komt zij opnieuw in contact met D.C. en maakt kennis met diens partner, J.M., de tweede beklaagde. Daags na haar aankomst in Antwerpen wordt zij in kennis gesteld van het gegeven dat er enkel werk is in de prostitutie en dat zij een schuld van €45.000 heeft opgelopen die hoe dan ook moet worden terugbetaald. O.B. beschrijft op welke manier de beide beklaagden zich van haar loyaliteit verzekerden en meer bepaald door het uitvoeren van zogenaamde `Ju-Ju -rituelen' die in de bundel verder als “Voodoo" worden omschreven. Deze rituelen hebben voor het overige klaarblijkelijk ook betrekking op medische hulpverlening en zij zijn er eveneens op gericht om geluk te brengen en in de afwending van 'het kwade' in eender welke vorm. O.B. verklaart verder dat er aan haar samenwerking met het koppel een einde is gekomen toen zij geconfronteerd werd met hun hardvochtige en egoïstische houding op het ogenblik dat haar moeder overleed. Nadat de vriend van de klaagster, J.B., verklaringen aflegde die haar uiteenzettingen bevestigden en de verbalisanten tot de vaststelling kwamen dat D.C. en J.M. goed gekend waren in het prostitutiemilieu, werden gedurende geruime tijd de telefoons waarvan het koppel gebruik maakte afgeluisterd. Rekening gehouden met de resultaten van de telefoontap werden door de onderzoeksrechter huiszoekingen gelast en werden bevelen tot medebrenging afgeleverd voor de beide beklaagden. De huiszoeking in het door de beide beklaagden bewoonde appartement kende in die zin resultaat dat er voorwerpen werden aangetroffen, waaromtrent in eerdere verklaringen vermeld was dat zij in het kader van “voodoo” bezweringen gebruikt werden. Eerste beklaagde D.C. D.C. ontkent in zijn eerste verhoor van 01 oktober 2009 elk contact binnen het prostitutiemilieu. Hij ontkent O.B. te kennen en zegt dat er nooit Nigeriaanse meisjes bij hem verbleven hebben. 5
Hij herkent geen enkel van de meisjes wier foto hem wordt voorgelegd en waaromtrent uit het onderzoek is gebleken dat hij er contacten mee onderhoudt. Het verhoor bij de onderzoeksrechter bracht geen nieuwe elementen aan het licht. Op 12 oktober 2009 werd beklaagde D.C. opnieuw verhoord. Hij bevestigt een traditionele Afrikaanse dokter te zijn en gratis de mensen te helpen. Hij ontkent O.B. te kennen, maar weet nu wel de identiteiten van een aantal personen op de foto’s te bevestigen. Wanneer hij geconfronteerd wordt met de stem van O.B., erkent hij haar wel degelijk te kennen. Zij werd door haar tante naar België gebracht, waarna deze personen enkele dagen bij hen overnacht hebben en de tante vertrok. O.B. zou dan ongeveer een jaar lang bij gebleven zijn, maar hij ontkent de verklaring van O.B.dat daarvoor grote sommen geld in ruil werden gegeven. Wat betreft zijn contacten met de vriend van O.B. (J.B.) zegt hij deze eenmalig ontmoet te hebben, maar hij ontkent diens verklaringen omtrent de plaatsing van een airco: zulk toestel hebben zij nooit gehad. Hij ontkent de door O.B. beschreven `voodoo' rituelen te hebben uitgevoerd. Wanneer hij met concrete gegevens uit de telefoontaps geconfronteerd wordt, doet beklaagde er verder het zwijgen toe. Op 10 november 2009 wordt D.C. andermaal verhoord. Hij verklaart dat hij zich het merendeel van de gesprekken waaromtrent hij verhoord wordt en waarvan de korte inhoud in het proces verbaal wordt weergegeven niet herinnert. Onderaan het verhoor werd telkens "not to my understanding" of een gelijkaardige frase vermeld. Tweede beklaagde J.M. Naar aanleiding van haar eerste verhoord op 01 oktober 2009 ontkende J.M. dat zij de klaagster O.B. kende. Zij ontkende ook de personen wier foto haar getoond werd te herkennen, hoewel uit analyse van de telefoontaps blijkt dat zij met deze mensen geregelde contacten onderhield. Bij de onderzoeksrechter bevestigde zij haar eerder afgelegde verklaringen. Wanneer de beklaagde op 16 oktober 2009 een tweede maal verhoord wordt, bevestigt zij O.B. wel degelijk te kennen: klaagster zou in 2003 zijn aangekomen en zou dan ongeveer 6 maand bij hen verbleven hebben, maar zij zou daarvoor nooit geld ontvangen hebben. J.M. had O.B. leren kennen via haar zuster. Zij bevestigt dat O.B. wel degelijk zwanger is geweest van haar partner D.C. en dat het meisje toen een abortus onderging. Omtrent de tewerkstelling van O.B. in ‘K.’, verklaart J.M. dat zij niet in staat was om het meisje te onderhouden en dat zij haar daarom in kennis stelde van de mogelijkheid om in dat café aan het werk te gaan als prostituee. Zij ontkent dat O.B. haar geld moest afgeven en verklaart dat deze haar gezin slechts sporadisch hielp door inkopen te doen. Het geld dat O.B. verdiende ging naar Nigeria en D.C. zou hiertoe zelfs ooit de nodige stappen ondernomen hebben via Western Union. 6
Beklaagde J.M.verklaart verder te weten dat O.B. een relatie bad met .J.B. en zij bevestigt dat deze ooit bij hen is geweest om de 'airco' te herstellen. Geconfronteerd met de foto's van een aantal personen die uit de telefoongesprekken naar voren kwamen, moet zij thans toegeven dat zij deze personen wel degelijk kent en op regelmatige basis contacten onderhoudt met hen. J.M. bevestigt ook dat zij een meisje wou laten overkomen en dat er in dat verband contacten waren. Deze plannen zouden door geldgebrek echter geen doorgang hebben gevonden. Beklaagde bevestigt het bestaan van een 'voodoo-shrine' in haar woning, maar zij ontkent ooit getuige geweest te zijn van zulk ritueel. Op 10 november 2009 wordt J.M. opnieuw verhoord. Uit de gesprekken kan worden afgeleid dat D.C. en J.M. bemiddelend optreden bij het zoeken naar plaatsen om prostitutie - activiteiten te kunnen uitvoeren. Beklaagde bevestigt verder het bestaan van "Black Western Union ", een alternatieve manier van internationaal fondsenoverdracht. In een brief van 17 november 2009 maakte de raadsman van J.M. melding van ongeoorloofde druk die zou zijn uitgeoefend op zijn cliënte naar aanleiding van haar verhoor. Op de vraag van de onderzoeksrechter naar de verbalisanten om hieromtrent commentaar te leveren kon in de bundel niets worden teruggevonden. III. BEOORDELING OP STRAFGEBIED A. Schending van de rechten van verdediging (…) 1. Beluisteren van de telefoontaps. (…) 2. Ongeoorloofde druk op beklaagden a. De verhoren (…) b. De voorlopige hechtenis (…) 3. De voeging van andere dossiers. (…) 4. De beslagen (…) 5. De persoonlijke verschijning van de burgerlijke partij. Beklaagde D.C. houdt in besluiten voor dat zijn rechten van verdediging, geschonden zijn nu O.B., oorspronkelijk klaagster en huidige burgerlijke partij niet wenst te verschijnen. In de regel dient de burgerlijke partij niet zelf te verschijnen en kan zij zoals in dit geval vertegenwoordigd worden door haar raadsman. Artikel 6.3.c van het Europees Verdrag van de Rechten van Mens kent aan de verdachte het recht toe om zichzelf te verdedigen, dan wel te worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een raadsman naar zijn keuze. Eenzelfde recht ontzeggen aan de burgerlijke partij zou niet meer of minder zijn dan het creëren van een rechtsongelijkheid tussen de procespartijen. Artikel 6.3.d van het EVRM garandeert aan de verdachte de mogelijkheid om de getuigen à 7
charge te ondervragen of te doen ondervragen en het verdrag kent daarbij geen voorrang toe aan de rechtstreekse ondervraging. De rechtbank stelt vast dat de beklaagde steeds de mogelijkheid heeft gehad om vragen te doen stellen aan de klaagster, maar dat hij noch op het ogenblik van de verhoren tijdens het vooronderzoek, noch ter gelegenheid van de behandeling voor het onderzoeksgerecht zulke concrete vragen heeft geformuleerd. Voorhouden dat het gegeven dat de burgerlijke partij niet wenst geconfronteerd te worden met de beklaagde een schending van het recht van verdediging zou uitmaken, die van aard is om de belastende verklaringen uit de behandeling te doen weren is daarbij in die zin een brug te ver. B. De tenlasteleggingen A., B., C. en D. Uit de gegevens waarop de rechtbank vermag acht te slaan, zijn de feiten der tenlasteleggingen A, B, C en D zoals hierna bepaald bewezen als inbreuk op de in de vordering voorziene wetsbepalingen. De ontkenningen van de beide beklaagden zijn daarbij, gelet op de met elkaar overeenstemmende verklaringen van de klaagster O.B. en haar vriend J.B. en de vaststellingen die het voorwerp uitmaken van de opgestelde processen-verbaal, ongeloofwaardig. De stelling, zoals ontwikkeld in de door de beklaagden neergelegde besluiten, als zouden de verklaringen van O.B. als volledig ongeloofwaardig, want ingegeven door eigenbelang, moeten afgewezen worden kan niet worden gevolgd: Het feit dat de overheid conform het bepaalde in hoofdstuk IV van de Wet van 15 december 1980 aan slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel de mogelijkheid geboden heeft om een tijdelijk verblijfsrecht te verwerven in ruil voor samenwerking met de overheden die belast zijn met de opsporing van zulke inbreuken impliceert niet dat het relaas dat zulk slachtoffer geeft over haar wedervaren onwaar is. De door deze aangifte en de verklaringen bekomen elementen moeten getoetst worden aan de andere gegevens die in de loop van het strafonderzoek konden verzameld worden. Uit de gegevens van het strafdossier en meer bepaald uit de gedetailleerde en geloofwaardige verklaringen van O.B. blijkt dat beklaagden haar in haar geboortedorp, onder valse voorwendselen en door haar een schitterende toekomst in het rijke West Europa voor te houden, hebben overtuigd om hen te vergezellen. Na haar aankomst raakte zij vrijwel onmiddellijk voor rekening van de beide beklaagden en op de wijze zoals door deze laatste voorgeschreven, in de prostitutie waarbij het duidelijk is dat de opbrengsten van deze activiteiten rechtstreeks aan D.C. en J.M. ten goede kwamen. Het gegeven dat de beklaagde tijdens haar activiteiten in het prostitutie-circuit geverbaliseerd werd onder de identiteit van de beklaagde J.M. ondersteunt het door haar naar voren gebrachte relaas als zou zij voor rekening en onder het toezicht en gezag van de beide beklaagden gewerkt hebben. De rechtbank is verder van oordeel dat deze feiten enkel ten aanzien van O.B. bewezen zijn: Er moet immers worden vastgesteld dat J.L., U.G., J., V. en Y. niet verhoord werden en dat over deze meisjes in de bundel geen concrete informatie terug te vinden valt aan de hand 8
waarvan zij nader geïdentificeerd zouden kunnen worden. Ten overvloede kan niet op overtuigende wijze worden vastgesteld of – en op welke wijze- de beide beklaagden zouden meegewerkt hebben aan het plegen van het in deze tenlasteleggingen weerhouden misdrijven ten aanzien van deze meisjes. Zo is het niet uitgesloten dat deze meisjes in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving het Rijk (of een lidstaat van de. Europese Unie of een gelijkgestelde staat) zijn binnen gekomen en over geldige, al was het maar tijdelijke, verblijfsdocumenten beschikten. De verzwarende omstandigheid dat de beklaagden van hun activiteiten een gewoonte maakten is, gelet op het voorgaande niet afdoende bewezen. De verzwarende omstandigheid dat de activiteiten werden uitgeoefend in het kader van een criminele organisatie of in het kader van een vereniging zijn niet afdoende aangetoond, nu de constitutieve elementen ter zake niet verenigd zijn. Uit het onderzoek blijkt meer bepaald niet dat de beklaagden bij hun activiteiten deel uitmaakten van een gestructureerde vereniging die het plegen van misdrijven na onderling overleg als oogmerk hadden. In de rand weze opgemerkt dat uit het strafdossier geen enkel element blijkt waaruit kan afgeleid worden dat de feiten zouden gepleegd zijn door meer personen dan door de thans in dit onderzoek vervolgde beklaagden. De rechtbank acht het daarentegen wel afdoende bewezen dat beklaagden misbruik gemaakt hebben van de bijzonder kwetsbare positie waarin O.B. zich bevond ingevolge haar onwettige of bijzonder precaire verblijfstoestand, derwijze dat zij in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze had dan zich te laten misbruiken, waarbij de listige kunstgrepen werden aangewend en dat gebruik werd gemaakt van dwang duidelijk naar voren komen uit de verklaringen die O.B. heeft afgelegd betreffende de rituelen die zij diende te ondergaan en waarbij onder meer inkervingen in haar lichaam werden gemaakt. De verklaringen van het slachtoffer zijn daarbij bijzonder geloofwaardig en worden ondersteund door andere gegevens die naar aanleiding van het gerechtelijk onderzoek aan het licht zijn gekomen en waarbij niet in het minst moet verwezen worden naar de al even geloofwaardige verklaringen van J.B. De schijnbare tegenstellingen waarnaar de verdediging wijst en die van aard zouden /tin om aan deze verklaringen elke geloofwaardigheid te ontnemen staan daarbij in schril contrast tot de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de beklaagden. Zo kan louter exemplatief verwezen worden naar het verhaal omtrent de huisbezoeken van J.B. aan de woning van D.C. en J.M. en de plaatsing van de airco, waar J.M. een en ander bevestigt, terwijl D.C. ontkent ooit in het bezit van zulk toestel te zijn geweest. Ook de uiteenzetting omtrent de beëindiging van de relatie tussen de beklaagden en O.B. naar aanleiding van het naar aanvoelen van deze laatste harteloze optreden bij het overlijden van haar moeder wordt met even veel woorden bevestigd in de transcripties van de telefoongesprekken die de beklaagden voerden. C. De tenlastelegging E.: Verkrachting Uit de gegevens van het strafdossier blijkt niet dat O.B. verschillende keren het slachtoffer zou geweest zijn van verkrachting. Het loutere gegeven dat zij tot drie maal toe een abortus onderging kan niet worden 9
aangemerkt als afdoende bewijs voor het in de vordering weerhouden misdrijf, te meer dat er ter zake geen forensisch bewijs aanwezig is en er geen verklaring van D.C. in een of andere zin voor handen is. Beklaagde moet van deze tenlastelegging worden vrijgesproken. D. De tenlastelegging F.: Oplichting Beklaagde D.C. heeft op geen enkel ogenblik ontkend dat hij zich niet met "Voodoo' of “JuJu” bezig houdt en hij omschrijft zichzelf eigenlijk als een bedienaar van traditioneel Afrikaanse godsdienst. Er kan in deze optiek, waarbij uit de opgenomen telefoongesprekken blijkt dat de tussenkomsten van beklaagden er op gericht zouden zijn om geluk in de liefde, succes in het professionele leven en het wegnemen van hinderpalen teweeg te brengen, bezwaarlijk gesproken werden van oplichting. Het vragen van zulke gunsten aan diegene die men om godsdienstige redenen vereert, in ruil voorgebeden of andere offeranden is met zekerheid niet voorbehouden aan traditioneel Afrikaanse godsdiensten, maar is in tegendeel een wijdverbreid gegeven in de wereldgodsdiensten. Noch het feit dat voor deze; tussenkomsten moest betaald worden, noch het (impliciete) gegeven aan de gunstige afloop kan getwijfeld worden, maakt daarbij dat de feiten der tenlastelegging bewezen zijn, zodat de vrijspraak zich opdringt. De feiten die het voorwerp uitmaken van de bewezen verklaarde tenlasteleggingen A – B- C & D zijn de uiting van éénzelfde misdadig opzet, zodat met toepassing van artikel 65, lid 1 het Strafwetboek slechts één straf moet worden opgelegd, met name de zwaarste. IV. BEOORDELING OP BURGERLIJK GEBIED 1. De VZW PAYOKE De VZW PAYOKE beroept zich op het bepaalde in artikel 11 §5 van de Wet van 13 april 2005 om zich als erkend onthaalcentrum burgerlijke partij te stellen en vraagt ten symbolische titel de toekenning van EEN Euro als vergoeding voor de door haar geleden schade. Deze vraag tot schadevergoeding is ontvankelijk en wordt in essentie niet betwist door de beklaagden. De gestelde eis is redelijk en kan worden toegekend. 2. O.B. O.B. stelt zich als slachtoffer burgerlijke partij en zij vraagt dat haar als vergoeding voor de door haar geleden schade de hierna vermelde bedragen zouden worden toegekend: Als vergoeding voor de materiële schade, hetzij de vermogensvoordelen die de beklaagden uit de activiteiten in de prostitutie van de burgerlijke partij zouden gewonnen hebben, wordt een bedrag van 300.000 Euro gevraagd. De burgerlijke partij zou daarbij ook nog morele schade geleden hebben, onder meer door het verplichte ondergaan van "voodoo-rituelen" en verkrachtingen en vraagt dat haar een vergoeding van 12.500 Euro zou worden toegekend. 10
Bij gebreke aan concrete gegevens betreffende de omvang van de bedragen die door de burgerlijke partij aan de bek laagden werd gegeven en rekening gehouden niet de hiervoor Ontwikkelde argumentatie betreffende de tenlastelegging E. is de rechtbank van oordeel dat de door de burgerlijke partij geleden materiële schade billijkheidshalve, begroot moet worden op een som van 50.000 Euro. Ten titel van morele schadevergoeding is de toekenning, van een bedrag van 5.000 Euro gepast en billijk. V. BESTRAFFING Rekening houdende met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, met de omstandigheden van de zaak en met de persoonlijkheid van de beklaagden, zoals ondermeer naar voren is gekomen tijdens het onderzoek ter zitting, komt de hierna bepaalde straf gepast voor. Beklaagde D.C. houdt voor dat de redelijke termijn, in de zin van artikel 6 van het EVRM ernstig overschreden is. De rechtbank stelt vast dat zulks niet het geval is, nu om de overschrijding van de redelijke termijn te beoordelen, rekening gehouden moet worden met de datum waarop de beklaagde in kennis gesteld werd van het feit dat te zijnen laste vervolgingen werden ingesteld, in dit geval op de datum van zijn inverdenkingstelling door de onderzoeksrechter, hetzij op 01 oktober 2009. Et kan sedert die datum geen ernstige vertraging die alleen aan te rekenen valt aan de vervolgende overheid worden weerhouden. Bij de straftoemeting houdt de rechtbank verder rekening met het blanco strafregister eau beklaagden, bun leeftijd en hun sociaal-economische situatie De gepleegde feiten getuigen van een manifest gebrek aan respect voor de menselijke waardigheid in het algemeen en de fysische en psychische integriteit van het slachtoffer in het bijzonder. Om het gepleegde feit te bestraffen en de beklaagde het ontoelaatbare van zijn handelen te doen inzien en teneinde hem er eveneens toe aan te zeilen om een andere levenshouding aan te nemen, dringt de hierna bepaalde bestraffing zich op. De rechtbank houdt voor het overige ook rekening met: - De zwaarwichtigheid der gepleegde feiten; - Het toegebrachte nadeel, zowel aan het slachtoffer als individu als aan de maatschappij in haar geheel; - Hun levensomstandigheden en hun financiële draagkracht; Beklaagden werden eerder nooit veroordeeld tot een criminele of een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden. De omstandigheden eigen aan de zaak laten een reclassering van de beide beklaagden verhopen. Gelet op voorgaande overwegingen kan er een straf niet uitstel worden opgelegd. 11
De rechtbank is van oordeel dat deze bestraffing volstaat om beklaagden het ontoelaatbaar karakter van hun handelen te laten inzien en hen er toe aan te zetten om in de toekomst er een andere levenshouding op na te houden. De rechtbank is van oordeel dat beide beklaagden op gelijke wijze hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de bewezen verklaarde tenlasteleggingen. De ontzetting uit de rechten, vermeld in artikel 31 lid 1 van het strafwetboek is verplicht. Er dient een hierna vermeld gevolg te worden voorbehouden aan de afzonderlijke en schriftelijke vordering, gehecht aan de dagvaarding en dagstelling, waarbij het Openbaar Ministerie vroeg dat ten laste van de beide beklaagden een verbeurdverklaring ten bedrage van 300.000 euro zou worden uitgesproken, te weten de som van de vermogensvoordelen die rechtsreeks uit het misdrijf zijn verkregen. Gelet op de gegevens van het strafdossier en meer bepaald het ontbreken van objectieve gegevens met betrekking tot de omvang van de genoten vermogensvoordelen is de rechtbank van oordeel dat het door de beklaagden bekomen vermogensvoordeel op 50.000 Euro moet geraamd worden. Alle kosten van de zaak houden verband met de bewezen verklaarde teilen en beklaagden dienen gelet op hun gelijk aandeel in de bewezen verklaarde misdrijven solidair tot betaling ervan te worden veroordeeld. OM DEZE REDENEN DE RECHTBANK Bij toepassing van de wettelijke bepalingen, met name de artikelen: (…) Rechtdoende na tegenspraak Op strafgebied Wat betreft de beklaagde D.C. Verklaart de tenlasteleggingen A., B., C. en D. bewezen, met dien verstande dat niet bewezen is dat - De beklaagde van zijn activiteit een gewoonte maakte - Hij deel uitmaakte van een criminele organisatie of deel zou hebben uitgemaakt van een vereniging die werd opgericht met het oogmerk om misdaden of wanbedrijven te plegen - De feiten gepleegd werden ten aanzien van andere personen dan O.B. Zodat hij voor wat betreft het bestaan van deze verzwarende omstandigheden wordt vrijgesproken Verordee1t beklaagde D.C. uit hoofde van de vermengde tenlastleggingen A, B, C en D, vermengd en zoals heromschreven, tot: -
tot een gevangenisstraf van DRIE JAAR 12
Zegt dat de tenuitvoerlegging van huidig vonnis zal worden uitgesteld, gedurende een termijn van vijf jaar, wat betreft het gedeelte van de hoofdgevangenisstraf dat 12 maanden overtreft, onder de voorwaarden van de wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. -
en tot een geldboete van DUIZEND EURO.
de geldboete van 1000,00 euro bij toepassing van de wettelijke opdeciemen te verhogen tot: 1000,00 x 5.5 = 5500,00 EURO, en bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn te vervangen door een vervangende gevangenisstraf van zes maanden; Verplicht D.C. tot het betalen van een bedrag van 25 euro, vermeerderd met de opdeciemen, hetzij 25 euro x 5,5 = 137,50 euro; bij wijze van bijdrage tot de financiering van het Bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden; Veroordeelt D.C. tot de betaling van een vergoeding van 25 euro overeenkomstig artikel 91 lid 2 van het K.B. van 28 december 1950. Spreekt de beklaagde VRIJ uit hoofde van de tenlasteleggingen E. en F.; Wat betreft de beklaagde J.M. Verklaart de tenlasteleggingen A., B., C. en D. bewezen, met dien verstande dat niet bewezen is dat: - de bek laagde van haar activiteiten een gewoonte maakte - zij deel uitmaakte van een criminele organisatie of deel zou hebben uitgemaakt van een vereniging die werd opgericht met het oogmerk om misdaden of wanbedrijven te plegen - de feiten gepleegd werden ten aanzien van andere personen dan O.B. zodat zij voor wat betreft het bestaan van deze verzwarende omstandigheden wordt vrijgesproken Veroordeelt beklaagde J.M. uit hoofde van vermengde tenlasteleggingen A, B, C en D, vermengd en zoals heromschreven tot: -
tot een gevangenisstraf van DRIE JAAR
Zegt dat de tenuitvoerlegging van huidig vonnis zal werden uitgesteld, gedurende een termijn van vijf jaar, wat betreft. het gedeelte van de hoofdgevangenisstraf dat 12 maanden overtreft, onder de voorwaarden van de wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - en tot een geldboete van DUIZEND EURO. de geldboete van 1000,00 euro bij toepassing van de wettelijke opdeciemen te verhogen tot, 1000,00 x 5,5 = 5500,00 EURO, en hij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn te vervangen door een vervangende gevangenisstraf van zes maanden; Verplicht J.M. tot het betalen van een bedrag van 25 euro, vermeerderd met de opdeciemen, hetzij 25 euro x 5,5 = 137,50 euro, bij wijze van bijdrage tot de financiering van het Bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden; Veroordeelt J.M. tot de betaling van een vergoeding van 25,00 euro, overeenkomstig artikel 13
91 lid 2 van het K.B. van 28 december 1950. Spreekt de beklaagde VRIJ uit hoofde van de tenlastelegging F, Ontzet de veroordeelden D.C. en J.M. voor een termijn van VIJF jaar uit het recht om - Openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen; - Verkozen te worden; - Enig ereteken te dragen of enige adellijke titel te voeren, - Gezworene of deskundige te zijn als instrumentair of attesterend getuige bij akten op te treden, in rechte te getuigen, anders dan om enkel inlichtingen te geven, - Geroepen te worden tot het ambt van voogd, toeziend voogd of curator, behalve over hun eigen kinderen, of om het ambt van gerechtelijk raadsman of voorlopig bewindvoerder uit te oefenen - Een wapen of munitie te vervaardigen, te wijzigen, te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, in, uit, of door te voeren, of te dienen in de Krijgsmacht; Veroordeelt beklaagden solidair tot de kosten van de openbare vordering ten totale bedrage van 29694,74 Euro. Spreekt ten laste van de beide beklaagden de speciale verbeurdverklaring uit van de som van 50. 000 euro zijnde het patrimoniaal voordeel rechtstreeks voortkomende uit de tenlasteleggingen A., B., C. en D.; Op burgerlijk gebied Veroordeelt D.C. en J.M. in solidum om aan de burgerlijke partij O.B. 50.000 Euro te betalen uit hoofde van de door haar geleden materiële schade en een bedrag van 5.000 Euro uit hoofde van de morele schade. Deze bedragen zijn te vermeerderen met gerechtelijke interesten tot de datum van volledige betaling. Veroordeelt D.C. en J.M. solidair om aan de burgerlijke partij Payoke vzw ten definitieve titel ÉÉN euro te betalen uit hoofde van de door haar geleden schade. Dit bedrag is te vermeerderen met de gerechtelijke interesten tot datum van volledige betaling. Veroordeelt de beklaagden in solidum om ten titel van rechtsplegingvergoeding aan de burgerlijke partij O.B. een bedrag te betalen van 5.000 Euro. Veroordeelt de beklaagden in solidurn om en titel van rechtsplegingsvergoeding aan de brugerlijke partij PAYOKE vzw een bedrag te betalen van 150 Euro. Vonnis uitgesproken in openbare terechtzitting, waar zetelden Mw V.E. rechter-voorzitter M.C. rechter M.V. plaatsvervangend rechter M.S. eerste substituut-procureur des Konings Mw R. griffier
14