Collegevoorstel
Openbaar Onderwerp
Rapportage Individuele Voorzieningen Wmo & Rapportages SGBO Programma / Programmanummer
BW-nummer
Zorg & Welzijn / 1051 Portefeuillehouder
B. Frings Samenvatting
Directie/afdeling, ambtenaar, telefoonnr.
Ten behoeve van een adequate informatievoorziening over de uitvoering van prestatieveld 6 van de Wmo brengen wij periodiek de halfjaarrapportage Individuele Voorzieningen uit. In deze rapportage wordt ingegaan op het aantal verstrekte voorzieningen en de kosten daarvan. Bij deze bieden wij de rapportage aan de raad aan. Teneinde ons Wmo beleid te evalueren, de klanttevredenheid te meten en onszelf te kunnen vergelijken met andere gemeenten voert SGBO jaarlijks de Basisbenchmark Wmo en het Klantonderzoek Wmo uit. Ook deze twee stukken evenals de door SGBO opgestelde samenvatting van dit alles bieden wij middels deze brief aan de raad aan.
MO10, Lisette Mennen, 2754 Datum ambtelijk voorstel
20 augustus 2014 Registratienummer
14.0009868
Ter besluitvorming door het college
1. De brief aan de raad over de halfjaarrapportage Individuele Voorzieningen Wmo en de SGBO-benchmark Wmo vast te stellen.
Paraaf akkoord
Datum
Paraaf akkoord
Datum
Steller Lisette Mennen
Alleen ter besluitvorming door het College Actief informeren van de Raad Besluit B&W d.d. 30 september 2014 nummer: 4.1
X Conform advies Aanhouden Anders, nl.
Bestuursagenda
Portefeuillehouder
Cvs_rapportage_IV_en_SGBO_stukken_2013_20-08-2014
Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon 14024 Telefax (024) 323 59 92 E-mail
[email protected]
Aan de gemeenteraad van Nijmegen
Postbus 9105 6500 HG Nijmegen
Datum
30 september 2014
Onderwerp
SGBO benchmarkrapporten Wmo 2013
Ons kenmerk
Contactpersoon
MO10/ 14.0010541
Lisette Mennen
Datum uw brief
Doorkiesnummer
(024) 3292754
Geachte leden van de raad, Ten behoeve van een adequate informatievoorziening over de uitvoering van prestatieveld 6 van de Wmo heeft ons college besloten tot het uitbrengen van halfjaarlijkse rapportage over de Individuele Voorzieningen. In bijgaande rapportage over de eerste helft van 2014 (bijlage 1) wordt ingegaan op de aantallen verstrekte voorzieningen en de uitgaven hiervoor. SGBO voert daarnaast jaarlijks een basisbenchmark Wmo uit (bijlage 2). In deze landelijke benchmark worden resultaten vergeleken op alle negen prestatievelden die wij kennen in het kader van de Wmo. Door middel van onze deelname aan de benchmark voldoen wij als gemeente aan onze horizontale verantwoordingsplicht zoals neergelegd in artikel 9, lid 1 van de Wmo. Naast de basisbenchmark Wmo heeft SGBO ook een klantonderzoek uitgevoerd ten aanzien van onze Wmo-voorzieningen (bijlage 3). In deze rapportage wordt ingegaan op de tevredenheid van Wmo-klanten in Nijmegen ten aanzien van het contact met de gemeente, de hulp bij het huishouden, de overige Wmo-voorzieningen en onderwerpen als mantelzorg, vrijwilligerswerk en participatie. SGBO heeft voor ons ook een samenvatting opgesteld ten aanzien van het gehele pakket aan benchmarks en monitoren. Ook dit document bieden wij u ter kennisgeving aan in bijlage 4. Wij sluiten de brief af met een korte uiteenzetting van de ontwikkelingen bij de afdeling Zorg op het gebied van dienstverlening. Halfjaarrapportage Individuele Voorzieningen Wmo en prognose 2014 In de rapportage over het eerste half jaar van 2014 (bijlage 1) wordt uitgebreid ingegaan op het aantal verstrekte Wmo-voorzieningen. Wij hebben enkele conclusies uitgelicht: Voorzieningen In totaal zijn in de eerste zes maanden van 2014 bijna 2.600 voorzieningen verstrekt. De Hulp bij het Huishouden is hierin in omvang de belangrijkste voorziening.
www.nijmegen.nl
Raadsbrief_SGBO_benchmarks_Wmo_2013 doc (3)
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
1
Huishoudelijke Hulp Het aantal uren geleverde Huishoudelijke Hulp is ten opzichte van 2013 verder afgenomen. Wij verwachten in 2014 in totaal 496.295 uur Hulp bij het Huishouden (HH) te leveren. Dit is een daling van 1,2% ten opzichte van 2013. De verhouding tussen het aandeel HH1 en HH2 is de afgelopen jaren gestabiliseerd en is voor de eerste zes zorgperioden in 2014 uitgekomen op 74% : 26%. Uitgaven De uitgaven voor Hulp bij het Huishouden in natura laat in de periode 2008-2012 een stijgende lijn zien. Eind 2012 constateerden wij een afname van de groei die later in het omsloeg in een daling. In 2014 zien wij dat de daling doorzet en verwachten we € 10.139.000 uit te geven. Dit is € 493.000 minder dan in 2013. Een meerjarige prognose voor de huishoudelijke hulp is op dit moment lastig. Vanaf 2015 kort het rijk het budget voor de huishoudelijke hulp met 32%. Voor 2016 zijn de budgetten nog niet bekend gemaakt. Mogelijk geldt er vanaf deze datum een korting van 40%. We verwachten dat we de korting met de in het coalitieakkoord genoemde maatregelen kunnen opvangen. De uitgaven voor PGB’s laten een lichte daling zien. Bij de vervoersvoorzieningen zien wij na een aanzienlijke daling in 2012 een stabiel verloop. Voor de rolstoelen en woningaanpassingen verwachten we dat de kosten zich op het niveau van 2013 voortzetten. Basisbenchmark Wmo (alle prestatievelden) De basisbenchmark Wmo biedt op hoofdlijnen een Wmo-breed beeld van onze gemeente over alle prestatievelden heen. De Wmo thermometer laat zien dat Nijmegen hoger scoort dan het landelijk gemiddelde en hoger dan de referentiegemeenten (met grootteklasse: >100.000 inwoners). In het rapport (bijlage 2) wordt uitgebreid ingegaan op alle afzonderlijke prestatievelden. Wij hebben enkele conclusies uitgelicht: Beleidsparticipatie Op het onderdeel beleidsparticipatie scoren wij iets hoger dan het gemiddelde van de referentiegemeenten en hoger dan het gemiddelde van de benchmark. Een verbeterpunt kan zijn om mantelzorgers en vrijwilligers deel te laten nemen aan een adviescommissie. Leefbaarheid Ten aanzien van leefbaarheid scoren wij ongeveer gelijk aan het gemiddelde. Leefbaarheid betreft volgens SGBO een schone, veilige en prettige leefomgeving, waar burgers weinig te kampen hebben met verloedering en overlastgevend gedrag en zich veilig voelen, zowel op straat als in huis. Jeugd Ook op het onderdeel Jeugd scoren wij 68%. Dat is lager dan het gemiddelde (landelijke gemiddelde is 72% en het gemiddelde voor de referentiegemeenten 73%). In het onderzoek is de registratie van het gebruik van faciliteiten en het gebruik van preventie meegenomen. Gemeente Nijmegen heeft daar geen registratie voor. Op de jeugdthermometer is daardoor niet volledig gescoord door Nijmegen, waardoor een lager gemiddelde ontstaat. De uitgaven jeugd 2013 en begrote uitgaven jeugd 2014 zijn lager dan gemiddeld.
www.nijmegen.nl
Raadsbrief_SGBO_benchmarks_Wmo_2013 doc (3)
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
2 Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen Op het gebied Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen scoren wij ruim boven het gemiddelde met 89%. Positief is dat mantelzorgers altijd gevraagd worden aanwezig te zijn bij een keukentafelgesprek. Ook is positief dat wij bijna altijd nazorg bieden voor inwoners met een ondersteuningsvraag. De monitoring/ evaluatie van de aard van de oplossingen kan verbeterd worden. Op samenwerking met maatschappelijke partners in het sociale wijkteam scoren wij beter dan het landelijk gemiddelde. Mantelzorg De score voor mantelzorg is hoger dan het gemiddelde van de referentiegemeenten en ongeveer gelijk aan het landelijke gemiddelde. De uitgaven mantelzorg 2013 per inwoner en de begrote uitgaven 2014 per inwoner zijn in Nijmegen hoger dan het gemiddelde. Vrijwilligerswerk Ook op het gebied van vrijwilligerswerk ligt onze score tussen het landelijke gemiddelde en het gemiddelde van de referentiegemeenten in. Wij vervullen vele functies zoals bemiddeling van vrijwilligers, belangenbehartiging, promoten vrijwilligerswerk en verminderen regeldruk. Wij hebben daarentegen volgens de uitkomsten van dit onderzoek relatief weinig zicht op het gebruik van de ondersteuning. Wonen, zorg en toegankelijkheid Op het onderdeel wonen, zorg en toegankelijkheid scoren wij boven gemiddeld. Er is in Nijmegen een groot aanbod van algemene voorzieningen. Ook wordt er ingezet op de ontwikkeling van multifunctionele accommodaties. Daarnaast zetten wij actief in op levensloopbestendig bouwen en een fysiek toegankelijke openbare ruimte; Opvang Ten aanzien van opvang en ondersteuning van dak- en thuislozen, slachtoffers van huiselijk geweld, zorgwekkende zorgmijders en kwetsbare doelgroepen komt uit de basisbenchmark naar voren dat wij bovengemiddeld hoog scoren (94%). (Het landelijke gemiddelde is 67% en het gemiddelde voor de referentiegemeenten 79%) Klantonderzoek Wmo In het kader van het klanttevredenheidsonderzoek Wmo heeft SGBO 415 ingevulde vragenlijsten ontvangen van Wmo-klanten in Nijmegen. In het rapport (bijlage 3) wordt uitgebreid ingegaan op een aantal onderdelen. Wij hebben enkele conclusies uitgelicht: Contact met de gemeente Respondenten geven gemiddeld een 7,2 voor het contact. In de referentiegroep is dit cijfer een 7,3. Mensen zijn tevreden met de tijd die er voor hen wordt uitgetrokken. 95% is (zeer) tevreden met de voorgestelde oplossing. In de referentiegroep is dit 96%.
www.nijmegen.nl
Raadsbrief_SGBO_benchmarks_Wmo_2013 doc (3)
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
3 Aanvraagprocedure Wij krijgen een 6,8 voor de aanvraagprocedure (referentiegroep: 7,1). 88% van de cliënten geeft aan (zeer) tevreden te zijn over de wachttijd tussen de aanvraag en het verkrijgen van de voorziening (referentiegroep: 90%). Hulp bij het huishouden Respondenten met zorg in natura geven gemiddeld een 7,7 (referentiegroep: 7,8) en respondenten met een pgb geven gemiddeld een 8,2 (referentiegroep: 8,1). Wmo voorzieningen inclusief collectief vervoer Ten aanzien van de totale tevredenheid over de Wmo-voorziening(en) geven de respondenten gemiddeld een 7,8 (referentiegroep: 7,4). Het gemiddelde rapportcijfer voor het collectief vervoer in Nijmegen is een 6,7. In de referentiegroep is dat een 7,1. Meedoen aan de maatschappij 86% van de respondenten geeft aan dat de ondersteuning / het hulpmiddel veel of redelijk bijdraagt aan het zelfstandig kunnen blijven wonen (referentiegroep: 85%). 73% geeft aan dat de ondersteuning hen helpt om mee te doen in de maatschappij (referentiegroep 74%). Dienstverlening afdeling Zorg In het kader van het programma Dienstverlening zijn door de afdeling Zorg, cluster Wmo, in 2012 en 2013 een aantal acties ondernomen om de dienstverlening te verbeteren. In de vorige brief (september 2013) hebben wij het positieve resultaat gemeld van deze inspanning. In onderstaande tabellen zijn het aantal ingediende klachten, bezwaren en beroepen weergegeven. Zij geven een beeld over de zorgvuldigheid en de tevredenheid van cliënten over het proces bij afdeling Zorg.
2011 2012 2013 2014 extrapolatie op halfjaarcijfers
klacht 15 12 16 10
bezwaar 142 167 91 90
beroep 8 37 7 20
Per 2014 worden de prestaties van de leveranciers van Huishoudelijke Hulp twee maal per jaar door een extern bedrijf beoordeeld. De beoordeling kan gevolgen hebben voor de ranking van de leverancier. Ook bij het contract met de leveranciers van hulpmiddelen hebben wij een soortgelijke constructie bewerkstelligd. Op deze wijze willen wij ook bijdragen aan een grotere tevredenheid van cliënten. www.nijmegen.nl
Raadsbrief_SGBO_benchmarks_Wmo_2013 doc (3)
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
4
Met al het bovenstaande heeft u een beeld van de meest opvallende uitkomsten van de halfjaarraportage Individuele Voorzieningen Wmo, de drie rapportages van SGBO en de ontwikkelingen op het gebied van dienstverlening door afdeling Zorg. Als wij de resultaten van de Basisbenchmark Wmo 2013 vergelijken met de ambities van de gemeente Nijmegen, is het zeer positief dat gemeente Nijmegen vergevorderd is op het gebied van de Kanteling. Bij iedere melding of ondersteuningsvraag wordt een keukentafelgesprek gevoerd. Daarnaast wordt het aantal gevoerde (keukentafel)gesprekken geregistreerd. Samenwerkende partners nemen ook meldingen in behandeling en klanten krijgen een gespreksverslag. De mate waarin Nijmegen nazorg verleent aan inwoners met een ondersteuningsvraag is bovengemiddeld. Positief is ook dat Nijmegen in 2013 gestart is met sociale wijkteams. Brede vraagverheldering is belegd bij het sociaal (wijk)team. Ook hebben wij een hoge score ten aanzien van klanttevredenheid omtrent Hulp bij het Huishouden. In 2015 staat veel te veranderen rondom de Wmo. De toeleiding naar zorg en ondersteuning verloopt via de Sociale Wijkteams. Dat geldt ook voor individuele maatwerkvoorzieningen. Eerst wordt gekeken wat de mogelijkheden van de burger zijn om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren. Daarna wordt gekeken naar mogelijkheden van mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk. Als dat niet toereikend is, wordt gekeken naar een geschikte algemene voorziening. Indien deze mogelijkheden de burger niet compenseren, dan wordt een individuele maatwerkvoorziening ingezet. Ook voor de Benchmark en het klantonderzoek zal dat een verandering met zich meebrengen. Landelijk wordt er een nieuwe monitor ontwikkeld, Monitor Sociaal Domein genaamd. Hoogachtend, College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
Bijlagen: 1. Halfjaarrapportage Individuele Voorzieningen Wmo 2. SGBO Basisbenchmark Wmo 2013 3. SGBO Klantonderzoek Individuele Voorzieningen Wmo 2013 4. SGBO Samenvatting rapport www.nijmegen.nl
Raadsbrief_SGBO_benchmarks_Wmo_2013 doc (3)
Rapportage Individuele voorzieningen Wmo
September 2014 Rapportage Individuele voorzieningen Wmo
1
Inhoudsopgave
Inleiding Samenvatting
1
Aantal verstrekkingen
2
Hulp bij het huishouden uitgelicht
2.1 2.2
Geleverde uren Leveringspercentages
3
Uitgaven per voorziening
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Hulp bij het Huishouden Persoonsgebonden budgetten Woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen Rolstoelen Vervoersvoorzieningen
4
Conclusie
2
Inleiding Deze rapportage gaat in op de individuele voorzieningen die verstrekt worden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Naast de aantallen verstrekte voorzieningen in het eerste half jaar van 2014 (hoofdstuk 1) wordt specifiek ingegaan op ontwikkelingen rond de Hulp bij het Huishouden (hoofdstuk 2). Tot slot worden de uitgaven per voorziening voor 2014 in beeld gebracht.
Samenvatting Voorzieningen In totaal zijn in de eerste zes maanden van 2014 bijna 2.600 voorzieningen verstrekt. De Hulp bij het Huishouden is hierin in omvang de belangrijkste voorziening. Huishoudelijke Hulp Het aantal uren geleverde Huishoudelijke Hulp is ten opzichte van 2013 verder afgenomen. We 1 verwachten in 2014 in totaal 496.295 uur Hulp bij het Huishouden (HH) te leveren. Dit is een daling van 1,2% ten opzichte van 2013. De verhouding tussen het aandeel HH1 en HH2 is de afgelopen jaren gestabiliseerd en is voor de eerste zes zorgperioden in 2014 uitgekomen op 74% : 26%. Uitgaven De uitgaven voor Hulp bij het Huishouden in natura liet in de periode 2008-2012 een stijgende lijn zien. Eind 2012 constateerden we een afname van de groei die later in het omsloeg in een daling. In 2014 zien we dat de daling doorzet en verwachten we € 10.139.000 uit te geven. Dit is € 493.000 minder dan in 2013. Een meerjarige prognose voor de huishoudelijke hulp is op dit moment lastig. Vanaf 2015 kort het rijk het budget voor de huishoudelijke hulp met 32%. Voor 2016 zijn de budgetten nog niet bekend gemaakt. Mogelijk geldt er vanaf deze datum een korting van 40%. We verwachten dat we de korting met de in het coalitieakkoord genoemde maatregelen kunnen opvangen. De uitgaven voor PGB’s laten een lichte daling zien. Bij de vervoersvoorzieningen zien we na een aanzienlijke daling in 2012 een stabiel verloop. Voor de rolstoelen en woningaanpassingen verwachten we dat de kosten zich op het niveau van 2013 voortzetten.
1
Huishoudelijke Hulp, niveau 1 (HH-1). Medewerkers HH-1 verrichten huishoudelijke werkzaamheden. Schoonmaken, wassen, strijken, koken, afwassen, opruimen en beperkte verzorging van huisdieren. Huishoudelijke Hulp, niveau 2 (HH-2). Medewerkers HH-2 doen hetzelfde huishoudelijke werk als de medewerkers HH-1. Daarnaast zorgen ze ook o.a. nog voor de organisatie van het huishouden en het tijdelijk verzorgen en opvangen van kinderen.
3
1
Aantal verstrekkingen Wmo voorzieningen
We verstrekken individuele voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan cliënten om hen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en te leven: hulp bij het huishouden; rolstoelen; op het gebied van vervoer: een vervoerskostenvergoeding, autoaanpassingen, scootmobielen; op het gebied van wonen: bouwkundige aanpassingen en woonvoorzieningen. Alle hulpvragen/verzoeken om een voorziening, ontvangen per mail, telefoon dan wel digitaal, worden per maand geregistreerd. De aanvragen worden na een intake vastgelegd. Op elke aangevraagde voorziening en op eventueel additioneel te verstrekken voorzieningen wordt een indicatiebesluit genomen door het bureau voorzieningen Wmo. Het indicatiebesluit is de juridische afhandeling van de aangevraagde voorziening. De juridische afhandeling van een aanvraag wordt via een besluit aan de klant kenbaar gemaakt. Dit kan een toekenning dan wel afwijzing van een aanvraag inhouden. Op een positieve besluitvorming volgt de uiteindelijke verstrekking van de voorziening. In onderstaande tabel zijn het aantal nieuwe verstrekkingen gerelateerd per kwartaal weergegeven. Aantal Verstrekkingen
2014
Totaal
Kw 1
Kw 2
Hulp bij het huishouden
503
445
948
Rolstoel
140
131
271
Vervoersvoorziening incidenteel
177
189
366
Vervoersvoorziening periodiek
152
159
311
83
84
167
229
261
490
1.284
1.269
2.553
Bouwkundige aanpassingen Woonvoorzieningen Totaal
4
2
Hulp bij het huishouden
2.1
Geleverde uren Hulp bij het Huishouden in natura
In de eerste zes zorgperioden van 2014 is 229.059 uur hulp bij het huishouden geleverd (ten opzichte van 236.948 in dezelfde periode in 2013). Na een aantal jaren van stijging laat het aantal uren hulp dit jaar een lichte daling zien. Grafiek 2.1: Aantal uren Hulp bij het Huishouden per jaar (2009-2014)
Uren huishoudelijke hulp per jaar 600.000 500.000 400.000 HH2
300.000
HH1
200.000 100.000 0 2009
2010
2011
2012
2013
Prognose 2014
Bij de huishoudelijke hulp zien we na een aantal jaren van stijging een daling van het aantal uren hulp dat we verstrekken. De afgelopen jaren was er sprake van een toename van het aantal cliënten en de geleverde zorguren. Nijmegen heeft in deze periode een snellere groei doorgemaakt dan het landelijk gemiddelde. In 2012 was er landelijk een omslag van stijging naar daling, voor Nijmegen afzwakken van de stijging. Voor 2014 verwachten we een lichte daling. Sinds vorig jaar werken we gekanteld via keukentafelgesprekken in de sociaal wijkteams. We nemen in het gesprek nadrukkelijk mee wat de mogelijkheden zijn om het probleem te verhelpen met behulp van het eigen netwerk. Hierdoor leidt een aanvraag HH niet altijd tot een verstrekking HH. In de periode 2009-2012 indiceerden we steeds meer de goedkopere hulpsoort HH1. Vanaf 2012 zien we dat de verhouding tussen de twee hulpsoorten gestabiliseerd is. Voor de eerste zes zorgperioden in 2014 blijkt dat deze verhouding tussen HH1 en HH2 is uitgekomen op 74%: 26%. Een indicatie voor HH2+ komt niet meer voor. Voor die situaties waarvoor extra begeleiding noodzakelijk is, wordt thuisbegeleiding (TBG) ingezet. Dit is apart ingekocht bij de ZZG. Klanten kunnen een keuze maken tussen zorg in natura en een persoonsgebonden budget. Voor de zorg in natura is met de nieuwe aanbesteding in mei 2013 met vijf zorgleveranciers een contract gesloten voor de levering van huishoudelijke hulp. In onderstaande grafiek is de verdeling van het aantal uren geleverde uren in 2014 naar zorgleverancier weergegeven. In deze grafiek staan de huidige leveranciers (TSN, Vérian, T-zorg, Oud Burgeren Gasthuis, Huize Rosa).
5
Grafiek 2.2: Aantal geleverde uren per zorgleverancier (januari - juni 2014)
Geleverde uren per zorgleverancier
52%
OBG Rosa 3% 1% 14%
T zorg TSN Verian
30%
2.2 Leveringspercentages Met het leveringspercentage meten we het verschil tussen het aantal uren zorg waar een klant recht op heeft (op basis van de indicatie) en het aantal uren zorg dat hij/zij daadwerkelijk ontvangt. Een verschil ontstaat door het niet vervangen bij ziekte of vakantie van de hulp, door wachttijden voor de hulp gestart wordt en door het niet verzilveren van de indicatie. Door interne maatregelen bij de zorgleveranciers (ziekteverzuimbeleid, efficiencyverbetering) is de afgelopen jaren een kleinere afstand ontstaan tussen geleverde en maximale zorg. Bij de zorgleveranciers in Nijmegen bedraagt het aantal geleverde uren bij zowel de HH1 als de HH2 rond de 88% van de geïndiceerde uren. Grafiek 2.3: Leveringspercentages per zorgleverancier (2014) % uren geleverd OBG Rosa T zorg
TSN
Verian
Gemiddeld
HH1 HH2
87%
79%
93%
90%
93%
88%
87%
71%
94%
89%
92%
87%
Gemiddeld
87%
75%
94%
90%
92%
88%
6
3
Uitgaven per Wmo voorziening
De verstrekking van individuele hulpmiddelen op basis van de Wmo heeft een zogenaamd “open-einde” karakter. Dit betekent dat indien de noodzaak voor een voorziening wordt vastgesteld, deze voorziening ook toegekend moet worden. Dit vloeit voort uit onze gemeentelijke compensatieplicht. In de zorg rekenen we met 13 perioden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende voorzieningen : Hulp bij het huishouden in natura; Hulp bij het huishouden via persoonsgebonden budgetten (PGB); Woonvoorzieningen & bouwkundige aanpassingen; Rolstoelen; Vervoersvoorzieningen.
3.1 Hulp bij het huishouden (in natura) De uitgaven voor huishoudelijke hulp in natura laten tussen 2009 en 2012 een stijgende lijn zien. In 2013 is er sprake van een trendbreuk. In de eerste zes zorgperioden van 2014 zijn de uitgaven € 4.679.000 en daarmee € 625.000 lager dan in dezelfde periode in 2013 (€ 5.304.000). In onderstaande grafiek is het verloop van de uitgaven voor de periode 2009-2014 weergegeven. Het gaat hier om de uitgaven per jaar. Grafiek 3.1: Uitgaven Hulp bij het Huishouden in natura per jaar Huishoudelijke hulp
14.000.000 12.000.000 10.000.000 HH2
8.000.000
HH1
6.000.000 4.000.000 2.000.000 0 2009
2010
2011
2012
2013
Prognose 2014
Bij de huishoudelijke hulp zien we na een aantal jaren van stijging een daling van de kosten. De dalende kosten zijn een direct gevolg van de afname van het aantal uren huishoudelijke hulp. Daar komt nog bovenop dat we vanaf 2013 een voordelig prijseffect hebben door de lagere uurtarieven die in de nieuwe contracten zijn afgesproken.
3.2 Hulp bij het huishouden via persoonsgebonden budgetten (PGB) De uitgaven voor de PGB’s voor huishoudelijke hulp zijn nagenoeg constant gebleven. We verwachten in 2014 € 2.403.000 uit te geven aan PGB’s ten opzichte van € 2.502.000 in 2013. In onderstaande grafiek zijn de uitgaven voor PGB’s per jaar weergegeven over de jaren 2009 tot en met 2014.
7
Grafiek 3.2: Uitgaven PGB per jaar PGB
3.000.000 2.500.000 2.000.000 1.500.000 1.000.000 500.000 0 2009
2010
2011
2012
2013
2014
De kosten voor PGB’s laten dit jaar een lichte daling zien. Het lijkt erop dat het aantal mensen dat een PGB voor huishoudelijke hulp ten opzichte van vorig jaar licht daalt. In de tweede helft van 2014 zijn meer gegevens bekend.
3.3 Woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen Onder woonvoorzieningen wordt een diversiteit aan voorzieningen verstaan: douche- en toiletvoorzieningen en verhuis- dan wel inrichtingskosten. Onder bouwkundige aanpassingen vallen de woningaanpassingen, installatie van trapliften, aanpassingen aan sanitaire voorzieningen etc. De verwachte uitgaven voor woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen zijn ten opzichte van 2012 gedaald. In 2013 is € 1.361.000 uitgegeven aan woonvoorzieningen en woonaanpassingen. Voor 2014 verwachten we € 1.484.000 uit te geven. Grafiek 3.3: Uitgaven woningaanpassingen per jaar Woning aanpassingen
3.000.000 2.500.000 2.000.000 1.500.000 1.000.000 500.000 0 2009
2010
2011
2012
2013
2014
In 2013 is zowel het aantal mensen dat een vergoeding voor woonvoorzieningen krijgt als de hoogte van de totale kosten voor woningaanpassing is teruggelopen. Hiervoor hebben we de volgende verklaringen: Roerende voorzieningen in douche en toilet zijn “algemeen gebruikelijk” verklaard. Dit heeft een daling van het aantal gebruikers en uitgaven tot gevolg.
8
Het grootste aandeel in de kostendaling komt voor rekening van de rubriek “Woningaanpassing”. Het aantal mensen dat daar een vergoeding voor krijgt halveert. Sinds 2012 moeten voor aanpassingen in de woning ook eigen bijdragen betaald worden. We denken dat vooral mensen met wat hogere inkomens hierdoor geen Wmo-voorziening meer aanvragen maar kleine aanpassingen zelf regelen.
In 2014 blijft het niveau van de woonvoorzieningen redelijk stabiel.
3.4 Rolstoelen De uitgaven voor rolstoelen laten in de afgelopen jaren een fluctuerend verloop zien. In 2014 verwachten we € 1.073.000 aan kosten. Grafiek 3.4: Uitgaven rolstoelen per jaar
Rolstoelen
1.600.000 1.400.000 1.200.000 1.000.000 800.000 600.000 400.000 200.000 0 2009
2010
2011
2012
2013
2014
Zowel in aantal gebruikers als in kosten is er geen duidelijke ontwikkelingslijn in de jaren 2009-2014. Vanaf juni 2014 worden de rolstoelen niet meer aangeschaft maar geleased (huur en onderhoud).
3.5 Vervoersvoorzieningen Onder de vervoersvoorzieningen vallen zowel periodieke als incidentele voorzieningen. We spreken van een periodieke vervoersvoorziening indien sprake is van maandelijks gereisde kilometers per (eigen) auto of taxi, rolstoeltaxi of regiotaxi. Onder de incidentele vervoersvoorzieningen vallen voorzieningen die we eenmalig verstrekken zoals een autoaanpassing, advies over individuele parkeervergunningen en scootmobielen. De uitgaven voor vervoersvoorzieningen zijn nagenoeg constant gebleven in vergelijking tot 2012. We verwachten dit jaar een bedrag van € 2.636.000 voor vervoersvoorzieningen.
9
Grafiek 3.5: Uitgaven vervoersvoorzieningen per jaar
Vervoersvoorzieningen
4.000.000 3.500.000 3.000.000 2.500.000 2.000.000 1.500.000 1.000.000 500.000 0 2009
2010
2011
2012
2013
2014
De meest voorkomende voorzieningen bij vervoer zijn een tegemoetkoming in vervoerskosten of de verstrekking van een scootmobiel. De kosten voor deze voorzieningen zijn met ingang van 2012 flink gedaald. Daarvoor zijn meerdere redenen: De hoogte van de generieke tegemoetkoming in vervoerskosten is in 2012 verlaagd van € 500 naar € 400 per persoon per jaar. Per saldo leverde dit een grotere besparing op dan verwacht. Cliënten mogen namelijk boven het forfaitaire bedrag tot maximaal € 1.100 declareren, maar in de praktijk declareert bijna niemand boven het forfaitaire bedrag (je moet dan immers ook de eerste € 400 verklaren); Aan scootmobielen wordt minder uitgegeven. Een belangrijk verklaring hierbij is dat voor scootmobielen sinds 2012 een eigen bijdrage betaald moet worden. Daardoor is er een behoorlijk aantal uitstaande (maar niet of nauwelijks gebruikte) scootmobielen ingeleverd. Deze scootmobielen zijn vervolgens weer verstrekt aan nieuwe scootmobiel gebruikers. De kosten voor de gemeente voor deze hergebruikte scootmobielen zijn veel lager dan wanneer een nieuwe scootmobiel moet worden geleverd.
4
Conclusie
De uitgaven voor PGB’s zijn licht gedaald. Bij de vervoersvoorzieningen zien we na een aanzienlijke daling vanaf 2012 een stabiel verloop. Ook voor de rolstoelen en woningaanpassingen verwachten we dat de kosten zich op het niveau van 2013 voortzetten.
10
Benchmark Wmo 2014 Resultaten over 2013, Basisbenchmark
Nijmegen
Vrijdag 16 mei 2014 Projectnummer: 107634
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Voorwoord Met deze benchmarkrapportage blikken we samen met u voor de laatste keer terug op de Wmo in de huidige vorm. U heeft daarmee een belangrijke informatiebron in handen: u heeft inzicht in de inzet van middelen, de uitvoering en de effecten van uw huidige beleid. Deze informatie kunt u gebruiken bij de verantwoording over uw beleidsprestaties en als input bij de voorbereiding op de nieuwe Wmo, die vanaf 2015 ingaat. Met de invoering van de decentralisaties wordt 2015 een spannend jaar. U wordt verantwoordelijk voor een aantal nieuwe taken en doelgroepen. Tegelijkertijd wordt u binnen het Sociaal Domein geconfronteerd met enorme bezuinigingen. Het eenvoudig voortzetten van het huidige beleid is in deze situatie niet meer mogelijk. U wordt uitgedaagd om een nieuwe visie op Maatschappelijke Ondersteuning te introduceren, meer integrale aanpakken te bedenken en de toegang tot voorzieningen anders te organiseren. De introductie van het Sociale Wijkteam binnen gemeenten is hiervan een goed voorbeeld. Gelijktijdig met de invoering van de Wmo 2015 gaan we van start met de nieuwe benchmark Wmo, die op al deze ontwikkelingen inspeelt. De benchmark wordt daarmee een actueel stuurinstrument voor bestuur en management, waarbij u periodiek inzicht heeft in de inzet van middelen, uw prestaties en effecten van uw nieuwe beleid. Zo kunt u waar nodig tijdig bijsturen op beleid, bedrijfsvoering en budget. Ook de vormgeving en de techniek van de benchmark veranderen, waardoor u minder gegevens handmatig in moet voeren. Indien u vragen heeft over dit benchmarkrapport of u wilt meer weten over ons onderzoeksaanbod in het algemeen, dan kunt u contact opnemen met uw contactpersoon. Angid Pons Projectleider Benchmark Wmo
1
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 1
Inleiding Basisbenchmark Gemeente Nijmegen De gemeente Nijmegen heeft samen met 86 andere gemeenten deelgenomen aan de basisbenchmark van de Benchmark Wmo. In de benchmark is op systematische wijze informatie verzameld over de negen verschillende prestatievelden. 1.1
Wet maatschappelijke ondersteuning
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is een participatiewet: maatschappelijke ondersteuning omvat activiteiten die het mensen mogelijk maken om mee te doen in de samenleving. Dat kan bijvoorbeeld met mantelzorgondersteuning of dagbesteding, maar ook met goede informatie en advies, opvoedondersteuning en huishoudelijke hulp. Sinds de invoering in 2007 is de uitvoering van de Wmo door gemeenten wel veranderd. Nieuwe ontwikkelingen, zoals de decentralisaties van de AWBZ en de Jeugdzorg en de invoering van de Participatiewet, zijn richtinggevend voor de inrichting van de nieuwe Wmo. De toepassing van de principes van de Kanteling spelen in dit proces een belangrijke rol. Daarnaast zijn veel gemeenten geconfronteerd met bezuinigingsdoelstellingen en worden discussies gevoerd over de grenzen van de ondersteuning door de gemeente. De Benchmark Wmo genereert informatie voor de gemeente die nuttig kan zijn voor de discussie en implementatie van genoemde ontwikkelingen. 1.2
Benchmark Wmo
Met de Benchmark Wmo verkrijgt u inzicht in de prestaties van de eigen gemeente op de negen prestatievelden van de Wmo. Bovendien biedt de benchmark de mogelijkheid om te leren van andere gemeenten. Het doel van de Benchmark Wmo is drieledig: • Leren van elkaar • Verbeteren door vergelijken • Instrument voor horizontale verantwoording De Benchmark Wmo bestaat uit twee verschillende vragenlijsten, twee rapporten, individuele vergelijkingsmogelijkheden, bijeenkomsten en een overkoepelende jaarpublicatie. De vragenlijst voor de benchmark is niet ieder jaar hetzelfde, maar wordt aangepast aan ontwikkelingen in het veld. Daarbij houden wij rekening met het wettelijk kader voor de horizontale verantwoording. Verder worden onderdelen van de gehele beleidscyclus uitgevraagd in de vragenlijst. Tenslotte worden waar mogelijk ook de maatschappelijke effecten opgenomen in de benchmark. Hiervoor gebruiken wij bijvoorbeeld de gegevens van het cliënttevredenheidsonderzoek (CTO) dat SGBO onder ongeveer 100 gemeenten uitvoert, waaronder ook de meeste deelnemers van de benchmark.
2
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
1.3
Leeswijzer
Deze rapportage bevat de resultaten van uw gemeente. Deze resultaten zijn weergegeven met behulp van thermometers per thema. Deze thermometers zijn gebaseerd op verschillende indicatoren waaraan SGBO een waardeoordeel heeft gegeven. Omdat de thermometers jaarlijks worden aangepast, zijn deze vooral geschikt om een vergelijking met andere gemeenten te maken en minder geschikt om uw eigen gemeente in de tijd te vergelijken. Ze geven een beeld van waar u op een bepaald beleidsterrein staat in relatie tot andere gemeenten. Onder iedere thermometer is een tekstvak opgenomen waarin de indicatoren staan vermeld. Zo kunt u zien uit welke indicatoren de thermometer is opgebouwd. In bijlage 1 is de exacte scorebepaling per kernindicator (per thermometer) terug te vinden. Het rapport voor de basisbenchmark is opgebouwd uit de volgende thema’s: • Beleids- en maatschappelijke participatie • Leefbaarheid en sociale samenhang – Prestatieveld 1 • Jeugd – Prestatieveld 2 • Toegang en oplossingen voor Wmo-ondersteuningsvragen – Prestatievelden 3 en 6 • Mantelzorg – Prestatieveld 4 • Vrijwilligerswerk – Prestatieveld 4 • Wonen, zorg en toegankelijkheid – Prestatieveld 5 • Opvang – Prestatievelden 7, 8 en 9 • Beleid en organisatie van de Wmo – eigen bijdragen, kwaliteit en financiële middelen. Bijlage 2 gaat in op de weergave van de benchmarkresultaten en in bijlage 3 zijn de deelnemers aan de benchmark terug te vinden.
3
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 2
De resultaten: de Wmo-thermometer gemeente Nijmegen De Wmo-thermometer is het gewogen gemiddelde van de scores op de hiernavolgende thema's: beleidsparticipatie, leefbaarheid en sociale samenhang, jeugd, toegang en oplossingen voor Wmo- ondersteuningsvragen, mantelzorg, vrijwilligerswerk, wonen, zorg en toegankelijkheid en opvang. De Wmo-thermometer geeft een indicatie waar uw gemeente staat ten opzichte van andere gemeenten in het totale Wmo-beleid.
De Wmo-thermometer laat zien dat uw gemeente hoger dan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse scoort en hoger dan het gemiddelde van de benchmark scoort.
5
4 72% 68% 3
2
1
0 76%
4
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 3
Beleidsparticipatiethermometer 5 4
75% 69%
3 2 1 0 78%
Het hoofddoel van de Wet maatschappelijke ondersteuning is participatie van alle burgers, ongeacht hun eventuele beperkingen. Niet alleen meedoen in de samenleving (maatschappelijke participatie), maar ook participatie in de beleidsvorming. Beleidsparticipatie omvat alle activiteiten die de gemeente onderneemt om de inwoners te betrekken bij beleid en uitvoering. Dit zijn bijvoorbeeld inspraakbijeenkomsten, consultering van burgerpanels of het uitvoeren van een bewonersenquête. De gemeente is verplicht om burgers, cliënten en burger- of cliëntenorganisaties te betrekken bij het voorbereiden en opstellen van het lokale Wmo-beleid. In welke fase van de beleidscyclus de burgers of cliënten, panels, platforms of andere burger- en cliëntenorganisaties worden betrokken, kan per gemeente
verschillen. Bepalen van de score
Deze thermometer geeft enerzijds aan hoe breed en intensief de beleidsparticipatie is opgezet. Hoe breder en intensiever (meer doelgroepen, intensiever betrokken, in meerdere fasen van de beleidscyclus), hoe hoger de score. Dit geldt ook voor de communicatie door de gemeente over beleidsbeslissingen en resultaten van onderzoek of evaluatie. Anderzijds is de score op beleidsparticipatie ook hoger naarmate de Wmo-raad (of ander participatieorgaan) breder is samengesteld. Indicatoren beleid 1.
Participatie: Aantal betrokken prestatievelden en intensiteit betrokkenheid (verplichte vraag)
2.
Participatie: Aantal ingezette participatiemethoden en intensiteit (verplichte vraag)
3.
Participatie: Vertegenwoordiging Wmo-raad
4.
Participatie: Betrekken ingezetenen in verschillende fases van de beleidscyclus
5.
Participatie: Communicatie naar burgers
Op beleidsparticipatie scoort uw gemeente ongeveer gelijk aan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark. De Wmo-raad (of ander participatieorgaan) is in de meeste gemeenten de voornaamste partner bij de beleidsontwikkeling. De Wmo bevat 9 prestatievelden met minstens even zoveel doelgroepen. Een Wmo-raad (of ander participatieorgaan), bestaande uit vertegenwoordigers van de diverse prestatievelden, kan makkelijker adviseren over de diverse beleidsvelden van de Wmo.
5
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Uit de volgende tabel kunt u aflezen welke doelgroepen zijn vertegenwoordigd in uw Wmo-raad (of ander participatieorgaan) in vergelijking met de gemeenten uit uw grootteklasse en alle benchmarkgemeenten. 50% van de gemeenten in de benchmark geeft aan dat er nog andere doelgroepen worden vertegenwoordigd in hun Wmo-raad. Dit zijn bijvoorbeeld ouderen of senioren, kerkelijke vertegenwoordigers, allochtonen, wijkverenigingen, cliënten sociale zaken (minima, WsW, WWB). Tabel 1: Vertegenwoordiging van doelgroepen in de Wmo-raad (of ander participatieorgaan) (vraag 0.8) Uw gemeente
Grootteklasse % ja
Benchmark % ja
Bewoners
Nee
73 %
80 %
Ouders
Ja
82 %
67 %
Jongeren en jongvolwassenen (tussen 16-
Ja
55 %
53 %
Inwoners met fysieke beperking
Ja
91 %
89 %
Inwoners met verstandelijke beperking
Ja
91 %
82 %
Inwoners met chronisch psychische of
Ja
91 %
83 %
Mantelzorgers
Nee
82 %
87 %
Vrijwilligers
Nee
82 %
84 %
Dak- en thuislozen en verslaafden
Ja
73 %
37 %
OGGz-cliënten
Ja
91 %
65 %
Slachtoffers van huiselijk geweld
Ja
55 %
25 %
Anders
Ja
75 %
50 %
23 jaar)
psychosociale problemen
Wmo-raden (of andere participatieorganen) kunnen bestaan uit leden die vanuit persoonlijke titel in de raad zitten of door burgers die doelgroepen vertegenwoordigen. In uw gemeente hebben sommige leden van de Wmo-raad zitting op persoonlijke titel. Het budget dat uw gemeente in 2013 beschikbaar heeft gesteld aan de Wmo-raad (of ander participatieorgaan) en de uitgaven aan de vacatiegelden en/of vrijwilligersvergoedingen staan in de volgende tabel weergegeven, samen met het gemiddelde van de gemeenten uit dezelfde gemeentegrootteklasse en het benchmarkgemiddelde. Daarnaast maakt de tabel zichtbaar welke andere ondersteuning, naast het beschikbaar stellen van een budget en vacatiegelden, uw gemeente de Wmo-raad (of ander participatieorgaan) verleent.
6
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 2: Uitgaven en ondersteuning Wmo-raad (of ander participatieorgaan) (vragen 0.9 en 0.10) Uw gemeente
3.1
Grootteklasse
Benchmark
Budget Wmo-raad per inwoner
€ 0,22
€ 0,18
€ 0,25
Vacatiegelden per inwoner
€ 0,10
€ 0,10
€ 0,17
Coaching
Nee
9%
23 %
Deskundigheidsbevordering
Nee
36 %
52 %
Facilitering
Ja
91 %
88 %
Ambtelijke ondersteuning
Ja
100 %
82 %
Maatschappelijke participatie
Het bevorderen van maatschappelijke participatie is één van de uitgangspunten van de Wmo-gedachte. Maatschappelijke participatie heeft onder andere betrekking op het zelfstandig kunnen wonen, deelnemen aan de arbeidsmarkt, het hebben van financiële ruimte om te participeren, het ontwikkelen van een eigen netwerk, het zorgen voor een naaste, het doen van vrijwilligerswerk en het onderhouden van sociale contacten. Kortom: meedoen aan de maatschappij. Maatschappelijke participatie wordt niet door middel van een thermometer weergegeven. De indicatoren voor maatschappelijke participatie zijn deels achtergrondvariabelen die door Wmo-beleid maar moeilijk te beïnvloeden zijn. Dit heeft bijvoorbeeld te maken met de historische, economische en gezondheidssituatie in een regio. Daarom is het lastig om deze variabelen te waarderen. Vergelijken van deze kenmerken is natuurlijk wel goed mogelijk. De achtergrondvariabelen geven de (economische) situatie weer die de maatschappelijke participatie van (jeugdige) burgers kan belemmeren of bevorderen. Dit gaat om arbeidsparticipatie, aandeel burgers dat leeft van een bijstandsuitkering en het aandeel huishoudens met een laag inkomen. Ook het aandeel burgers met een of meer lichamelijke beperking (onder en boven de 65 jaar) en de ervaren gezondheid wordt in de volgende tabel weergegeven. Uit het databoek Kinderen in Tel is ook de indicator kinderen met een handicap toegevoegd1.
1
Kinderen in Tel bundelt de gegevens op gemeentelijk en provinciaal niveau over het welzijn van kinderen en jongeren in Nederland.
7
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 3: Kenmerken participatie
234
Uw gemeente Inwoneraantal (CBS)
Grootteklasse %
Benchmark %
166382
Aandeel ouderen (65+) (CBS)
14 %
16 %
18 %
Aandeel ouderen (75+) (CBS)
6%
7%
8%
64 %
67 %
67 %
8%
5%
3%
3%
2%
2%
10 %
6%
4%
12 %
8%
7%
76 %
77 %
77 %
8%
10 %
10 %
32 %
30 %
29 %
2%
2%
2%
Netto arbeidsparticipatie: aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking 2009-2011[3] (CBS) Bijstandsuitkeringen: aandeel bijstandsuitkeringen op grond van WWB en WIJ op de beroepsbevolking[2] (CBS) Jeugdwerkloosheid: aandeel niet-werkende werkzoekende jongeren van 15 t/m 22 jaar 2011 (CBS, jeugdmonitor) Kinderen in uitkeringsgezin: aandeel kinderen van 0-18 jaar in uitkeringsgezin (Kinderen in Tel)[1] Aandeel huishoudens met een laag inkomen, in de eerste 10 procentsgroep (CBS)[4] Ervaren gezondheid (goed / zeer goed) (gezondheidsmonitor 2012 GGD'en, RIVM en CBS) Een of meer lichamelijke beperkingen 19-65 jaar oud (gezondheidsmonitor 2012 GGD'en, RIVM en CBS) Een of meer lichamelijke beperkingen 65 jaar en ouder (gezondheidsmonitor 2012 GGD'en, RIVM en CBS) Kinderen met een handicap (Kinderen in Tel)[1]
2
Deze CBS-gegevens zijn beschikbaar voor gemeenten boven 10.000 inwoners. Dit is het (totaal) aantal uitkeringen gedeeld door de beroepsbevolking. Deze CBS-gegevens zijn alleen beschikbaar voor gemeenten boven de 30.000 inwoners. 4 De eerste 10 procent groep zijn de 10% huishoudens met het laagste inkomen. 3
8
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 4
Leefbaarheidsthermometer (Prestatieveld 1)
5 4 3
72% 70%
Prestatieveld 1 van de Wmo gaat over het bevorderen van de sociale samenhang en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. Leefbaarheid laat zich definiëren als het wonen in een prettige en veilige omgeving, met de mogelijkheid om (thuis of in de buurt) gebruik te maken van (eenvoudige) zorg-, welzijns- en gemaksdiensten.
2 1
Bepalen van de score
Het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid in wijken, dorpen en buurten is in de leefbaarheidsthermometer weergegeven 0 in acht indicatoren. Twee indicatoren betreffen de inzet van beleid, 69% zoals het maken van afspraken over het verbeteren van de leefbaarheid en inzicht in de situatie en de overige indicatoren geven de resultaten en effecten weer in de vorm van schaalscores of een (tevredenheids)percentage. De schaalscores betreffen de sociale kwaliteit, de fysieke verloedering van de woonomgeving, sociale overlast en overige overlast. Daarnaast is gekeken naar de onveiligheidsbeleving en naar de mening van burgers over de fysieke collectieve voorzieningen. Een aanzienlijk deel van de indicatoren is gebaseerd op de basisvragenlijst van de Integrale Veiligheidsmonitor5.. De beleidsindicatoren en de resultaat- en effectindicatoren tellen even zwaar mee. Indicatoren beleid 1.
Leefbaarheid: Inzet (gemeentelijke activiteiten) bevorderen sociale klimaat en leefbaarheid (verplichte vraag)
2.
Leefbaarheid: Afspraken met woningcorporaties over sociale samenhang en leefbaarheid
Indicatoren resultaten en effecten 3.
Leefbaarheid: Sociale kwaliteit van de woonomgeving
4.
Leefbaarheid: Fysieke verloedering van de woonomgeving
5.
Leefbaarheid: Aandeel onveiligheidsbeleving
6.
Leefbaarheid: Sociale overlast
7.
Leefbaarheid: Overige overlast
8.
Leefbaarheid: Tevredenheid fysieke collectieve voorzieningen in de buurt
Uw gemeente scoort ongeveer gelijk aan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de benchmark op de leefbaarheidsthermometer.
5
9
Indien deze cijfers niet voorhanden zijn, zal dit de score niet negatief beïnvloeden.
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Sociale samenhang gaat over contact, ontmoeting en gezamenlijke activiteiten met als doel de wederzijdse hulpverlening te versterken. Het stimuleren van ontmoeting en het vergroten van de betrokkenheid bij de eigen leefomgeving zijn belangrijke pijlers van het gemeentelijk beleid. Het verbeteren van de onderlinge contacten kan gevoelens van eenzaamheid verminderen en inwoners motiveren om meer te participeren. Uit het Belevingsonderzoek onder inwoners van SGBO 2013 blijkt dat driekwart van de inwoners wel eens buren helpt met kleine klusjes, zoals planten water geven tijdens afwezigheid of de post bewaren. Uitgebreide en langdurige structurele burenhulp komt nog moeilijk van de grond. Leefbaarheid betreft een schone, veilige en prettige leefomgeving, waar burgers weinig te kampen hebben met verloedering en overlastgevend gedrag en zich veilig voelen, zowel op straat als in huis. Ook de aanwezigheid van basisvoorzieningen, zoals speelplaatsen, scholen en winkels, draagt bij aan het gevoel in een fijne wijk of kern te wonen. In de volgende tabel kunt u zien hoe uw gemeente scoort op sociale kwaliteit/sociale cohesie en fysieke verloedering van de woonomgeving, sociale overlast en overige overlast. Het aandeel inwoners dat zich onveilig voelt, wordt ook in de tabel weergegeven. Dit zijn de gegevens die door uw gemeente zijn ingevuld op basis van cijfers uit bijvoorbeeld een leefbaarheidsmonitor, een veiligheidsmonitor of een GGD-bevolkingsenquête. Bij alle schaalscores, behalve de schaalscore sociale kwaliteit leefomgeving geldt hoe hoger de score, hoe lager de prestatie. Dus een hoog cijfer op de schaalscore sociale overlast, betekent dat de inwoners veel sociale overlast ervaren. Een deel van de benchmarkdeelnemers beschikt niet over de genoemde schaalscores of percentages. Voor deze gemeenten is de volgende tabel dan ook (deels) niet ingevuld. Tabel 4: Schaalscores en aandelen sociale kwaliteit, fysieke kwaliteit, sociale overlast, overige overlast, aandeel onveiligheidsbeleving (vraag 1.2, 1.3(a), 1.4, 1.5(a) en 1.6) Uw gemeente
Grootteklasse
Benchmark
Sociale kwaliteit leefomgeving (vraag 1.2)
5,9
6,0
6,6
Fysieke verloedering van de leefomgeving als
3,7
3,8
3,0
22 %
25 %
24 %
10 %
10 %
8%
2,1
1,7
23 %
17 %
schaalscore (vraag 1.3) Fysieke verloedering van de leefomgeving als percentage (vraag 1.3a) Tabel Sociale overlast als percentage (vraag 1.5a) Overig overlast (vraag 1.6) Aandeel onveiligheidsbeleving (%ja) (vraag 1.4)
10
22 %
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
In de volgende tabel is opgenomen hoe de inwoners van uw gemeente oordelen over het functioneren van de gemeente in het verbeteren van de veiligheid en leefbaarheid in de buurt. De weergegeven percentages zijn een optelling van de antwoorden ‘helemaal mee eens’ of ‘mee eens’ op de in de tabel genoemde stellingen. De stellingen worden meegenomen in een (integrale) veiligheidsmonitor of kunnen onderdeel uitmaken van een lokaal onderzoek. De tabel bevat ook de percentages voor de gemeentegrootteklasse en de benchmark. Tabel 5: Functioneren van uw gemeente op leefbaarheid en veiligheid (vraag 1.7) Helemaal mee eens, mee eens % De gemeente heeft aandacht voor het
Grootteklasse %
Benchmark %
54 %
50 %
47 %
49 %
46 %
42 %
44 %
39 %
36 %
verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid in de buurt De gemeente informeert de buurt over de aanpak van leefbaarheid en veiligheid in de buurt De gemeente betrekt de buurt bij de aanpak van leefbaarheid en veiligheid in de buurt
11
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 5
Jeugdthermometer (Prestatieveld 2) 5 4 3 2 1
73% 72%
Prestatieveld 2 is de op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met opgroeiproblemen en van ouders met opvoedproblemen. Gemeenten vullen deze preventie onder andere in met inlooppunten, aanwezigheid op het web of doelgerichte programma’s. Indicatoren op dit prestatieveld zijn de aanwezigheid van (opvoed)faciliteiten, zicht op het gebruik van ondersteuning en de aanwezigheid van beleid. Bepalen van de score
De jeugdthermometer is opgebouwd uit twaalf indicatoren die ingaan op ‘beleid, afspraken en registratie’ en drie indicatoren die 68% kunnen worden betiteld als achtergrondvariabelen (uit databoek Kinderen in Tel) en resultaten van beleid. Bij het bepalen van de score op de jeugdthermometer is gekeken of gemeenten zicht hebben op het gebruik van opvoedondersteuning, op het gebruik van het (fysieke, telefonische of digitale) opvoedsteunpunt, hoeveel zij investeren in schoolmaatschappelijk werk en welke faciliteiten het fysieke inloopsteunpunt biedt. Daarnaast is gekeken wat de stand van zaken is van de jeugd op basis van een aantal indicatoren uit het databoek Kinderen in Tel6. 0
Indicatoren beleid, afspraken en registratie 1.
Jeugd: Faciliteiten opvoedondersteuning (verplichte vraag)
2.
Jeugd: Zicht op gebruik faciliteiten opvoedondersteuning
3.
Jeugd: Fysieke faciliteiten ondersteuning voor de jeugd
4.
Jeugd: Zicht op gebruik fysieke faciliteiten ondersteuning voor de jeugd
5.
Jeugd: Faciliteiten op afstand
6.
Jeugd: Zicht op gebruik faciliteiten op afstand
7.
Jeugd: Faciliteiten en werkwijze CJG-inlooppunt
8.
Jeugd: Preventief verzuimbeleid
9.
Jeugd: (Intensiteit van) de samenwerking met organisaties voor uitvoering jeugdbeleid
10. Jeugd: Aantallen verzuim schooljaar 11. Jeugd: Resultaat veiligheid 12. Jeugd: Kwaliteitsafspraken met uitvoerders Indicatoren resultaten van beleid en achtergrondvariabelen 13. Jeugd: Ranking kinderen met delict voor rechter (Kinderen in Tel) 14. Jeugd: Ranking in Jeugdzorg (Kinderen in Tel) 15. Jeugd: Ranking meldingen kindermishandeling (Kinderen in Tel)
6
Hoe hoger de positionering, hoe slechter de score.
12
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Uw gemeente scoort lager dan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en lager dan het gemiddelde van de benchmark op de jeugdthermometer. Naast de thermometer zoomen we graag op een aantal gegevens in die goed met andere gemeenten te vergelijken zijn. Het gebruik van faciliteiten preventie en ondersteuning jeugd vindt u terug in de volgende tabellen. De gemiddelden per inwoner van 0 tot en met 22 jaar van uw gemeentegrootteklasse en de benchmark zijn ook in de tabel toegevoegd. Tabel 6: Gegevens gebruik faciliteiten per 1.000 inwoners 0 tot en met 22 jaar (vraag 2.1a) Uw gemeente Aantal bezoekers bij het fysieke
Grootteklasse
Benchmark
N
31,9
70,6
52
32,6
53,1
52
11,8
11,8
44
18,0
19,7
49
15,3
20,3
44
281,9
315,2
30
17,1
11,3
29
18,7
11,0
35
inloopsteunpunt van het CJG Aantal contacten met de opvoedtelefoon of digitale opvoedondersteuning Aantal gezinnen dat (pedagogische) gezinsbegeleiding heeft ontvangen Aantal gezinnen dat individuele begeleiding en/of ondersteuning heeft ontvangen Aantal kinderen/jongeren in aanraking met school-/jeugd/gezinsmaatschappelijk Werk Aantal kinderen/jongeren in aanraking met kinderwerk en jongeren werk Aantal kinderen/jongeren betrokken bij een ZAT Aantal kinderen/jongeren waarbij zorg coördinatie heeft plaatsgevonden
Tabel 7: Gegevens gebruik preventie per 1.000 inwoners 0 tot en met 22 jaar (vraag 2.1c) Uw gemeente Aantal jongeren waarvoor één gezin, één
Grootteklasse
Benchmark
N
2,1
5,9
27
13,5
15,7
72
3,6
5,5
41
2,6
6,0
42
12,7
17,6
26
plan is geregeld Aantal kinderen in een VVE programma Aantal gevolgde trainingen /cursussen
8,7
door kinderen/jongeren Aantal gevolgde trainingen /cursussen voor ouders Aantal e-mail contact
13
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 8: Gegevens gebruik ondersteuning jeugd per 1.000 inwoner 0s tot en met 22 jaar (vraag 2.1e) Uw gemeente
Grootteklasse
Aantal bezoekers website
Benchmark
N
455,1
901,3
42
1082,9
1161,5
23
8,8
58,4
18
opvoedinformatie Aantal bezoekers website met overzicht fysieke faciliteiten Aantal gestelde vragen via website met vragenmodule
Verzuim, voortijdig schoolverlaten, jeugdcriminaliteit of het gebruik van Jeugdzorg zijn signalen van opgroei- of opvoedproblemen binnen een gezin. In de volgende tabel is een aantal trendgegevens weergegeven die gaan over het verzuim, wat er met het verzuim is gedaan (proces-verbaal en Halt-afdoening) en het voortijdig schoolverlaten. De cijfers gaan over het schooljaar 2012-2013. De vergelijking van deze gegevens is niet opgenomen in de thermometers (behalve de indicator voortijdig schoolverlaters), omdat deze gegevens niet geschikt zijn om te waarderen. Immers, een relatief hoog aantal verzuimmeldingen kan ook betekenen dat scholen beter melden. Dit zou als positief kunnen worden gezien. 7
Tabel 9: Trendgegevens verzuim en voortijdig schoolverlaten (vragen 2.5) 2010-2011 Aantal verzuimmeldingen (absoluut)
2011-2012
2012-2013
Grootteklasse
Benchmark
33,6
33,6
47,9
1,3
2,0
57,3
62,2
71,0
40,5
30,3
2,8
5,0
7,1
4,5
2,5
0,0
0,3
1,1
1,1
0,9
4.1 %
3.9 %
3.1 %
2.4 %
1.9 %
per 1000 leerplichtige leerlingen Aantal verzuimmeldingen (relatief) per 1000 leerplichtige leerlingen Aantal processen verbaal per 1000 leerplichtige leerlingen Aantal Halt-afdoeningen per 1000 leerplichtige leerlingen Aandeel voortijdig schoolverlaters tussen 12 en 23 jaar (min OC&W)
Sinds 2006 wordt het onderzoek Kinderen in Tel uitgevoerd8. Op basis van twaalf indicatoren wordt de leefsituatie van kinderen per gemeente in een bepaalde tijdsperiode in beeld gebracht. In de volgende tabel zijn cijfers van uw gemeente op de volgende indicatoren opgenomen: aandeel kinderen met delict voor de rechter,
7
Percentage voortijdig schoolverlaters op alle leerlingen tussen 12 en 23 jaar. Kinderen in Tel bundelt de gegevens op gemeentelijk en provinciaal niveau over het welzijn van kinderen en jongeren in Nederland.
8
14
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
aandeel kinderen in de Jeugdzorg9, aantal meldingen van kindermishandeling en de totale ranking van uw gemeente op basis van alle 12 indicatoren10. De cijfers zijn afkomstig uit het databoek Kinderen in Tel 2012. Deze indicatoren zijn in de Benchmark Wmo opgenomen, omdat zij raakvlakken hebben met het gemeentelijk Wmo-beleid en met de toekomstige decentralisatie Jeugdzorg. Tabel 10: Ontwikkeling indicatoren Kinderen in Tel in uw gemeente 2008
2010
2012
Aandeel kinderen met delict voor rechter
2.7 %
2.3 %
2.1 %
Aandeel kinderen in Jeugdzorg
3.1 %
2.0 %
1.6 %
Aandeel meldingen kindermishandeling
0.7 %
0.6 %
0.6 %
42
53
52
Ranking Kinderen In Tel
Per 1 januari 2015 wordt uw gemeente verantwoordelijk voor de gehele sector jeugd. Naast de preventieve taken vanuit onder andere de Wmo, zal de gemeente de jeugd ook ondersteunen in hun ontwikkeling en ingrijpen wanneer de ontwikkeling van het kind in de knel komt. Een belangrijk uitgangspunt om de verschillende geldstromen rond de jeugd bij een partij (de gemeente) neer te leggen is dat er inzage komt in brede kosten en opbrengsten. Zo kan een investering in preventie of een investering in dure specialistische zorg op de langere termijn problemen voorkomen. De uitgaven jeugd over 2013 zijn uitgevraagd om alvast inzage te krijgen in het onderdeel preventie vanuit de Wmo. In de volgende tabel zijn de uitgaven faciliteiten jeugd, ondersteuning jeugd en faciliteiten op afstand opgenomen voor uw gemeente. Daarnaast staan de gemiddelde uitgaven van uw gemeentegrootteklasse en de benchmark. Ook zijn de gemiddelde uitgaven 2013 en begrote uitgaven 2014 per inwoner in de tabel opgenomen voor uw gemeente, de gemeentegrootteklasse en de benchmark. Tabel 11: Uitgaven jeugd per inwoner (vragen 2.1b, d, f en 2.7) Uw gemeente
Grootteklasse
Benchmark
N
Uitgaven faciliteiten jeugd 2013
€ 17,07
€ 20,26
46
Uitgaven ondersteuning jeugd 2013
€ 7,53
€ 9,76
44
€ 0,62
€ 0,99
€ 0,67
37
Totale uitgaven jeugd 2013
€ 24,66
€ 39,44
€ 34,78
73
Totale begrote uitgaven jeugd 2014
€ 30,38
€ 41,43
€ 36,95
74
Uitgaven faciliteiten op afstand jeugd 2013
9
Bij kinderen in Jeugdzorg is de AWBZ buiten beschouwing gelaten, omdat bleek dat niet alle Bureaus Jeugdzorg de AWBZ-indicaties voor jeugd op dezelfde manier registreren (sommige bureaus registreren alle indicaties en in andere regio’s wordt een groot deel van de AWBZ-indicaties door andere partijen geregistreerd). 10 De totale ranking is berekend zonder de indicator Speelruimte; dit is met terugwerkende kracht doorgevoerd.
15
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 6
Thermometer toegang en oplossing voor Wmoondersteuningsvragen (Prestatievelden 3 en 6) 5 4
76% 74%
3 2 1
De prestatievelden 3 (informatie, advies en cliëntondersteuning) en 6 (levering van een voorziening aan mensen met een lichamelijke of psychische beperking) hebben veel raakvlakken met elkaar en zijn daarom in één thermometer weergegeven. Immers, een ondersteuningsvraag waar een burger voor bij een loket komt, kan resulteren in een oplossing van een individuele voorziening. Maar burgers kunnen ook geadviseerd worden een beroep te doen op hun eigen kracht en eigen netwerk. Bepalen van de score
0
De thermometer toegang en oplossing voor Wmoondersteuningsvragen bestaat voor een aanzienlijk deel uit vragen die ingaan op de inzet en uitvoering van beleid. De zeven effectindicatoren komen uit het cliënttevredenheidsonderzoek (CTO) van SGBO11. De effectindicatoren en de indicatoren voor beleid wegen ongeveer even zwaar mee. 89%
Uw gemeente scoort hoger dan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de thermometer toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen. Indicatoren beleid en registratie 1.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Faciliteiten cliëntondersteuning (verplichte vraag)
2.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Nazorg ondersteunde cliënten
3.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Samenwerking met organisaties binnen het loket
4.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Registratie (informatie- en adviesvragen, aantal meldingen, aantal gesprekken en aantal aanvragen voorzieningen)
5.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Afstemming hulp bij het huishouden met zorgfuncties in het kader van de AWBZ (verplichte vraag)
11
6.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Communicatie Kanteling
7.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Het ‘gesprek’
8.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Competentieprofiel
Indien uw gemeente hieraan in de afgelopen vier jaar heeft meegedaan, zijn de meest recente gegevens gebruikt. Ook is het mogelijk geweest om zelf de cijfers van een vergelijkbaar tevredenheidsonderzoek in te vullen. Indien de gegevens niet voorhanden zijn, zal dit de score niet negatief beïnvloeden.
16
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
9.
Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Afleggen (keukentafel)gesprekken na melding
10. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Zicht op voorgestelde oplossing 11. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Kwaliteitsafspraken met uitvoerders Indicatoren effecten 12. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Tevredenheid gesprek (CTO) 13. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Tevredenheid voorgestelde oplossing (CTO) 14. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Tevredenheid aanvraagprocedure (CTO) 15. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Tevredenheid hulp bij het huishouden (CTO) 16. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Tevredenheid overige individuele voorzieningen (CTO) 17. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Tevredenheid collectief vervoer (CTO) 18. Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen: Tevredenheid doorlooptijden (CTO)
6.1
Kanteling
De toegang voor burgers met een ondersteuningsvraag was traditioneel geregeld via het Wmo-loket. Gemeenten denken nu opnieuw na over de functie en de inrichting van het Wmo-loket onder invloed van de Kanteling en de decentralisaties (AWBZ, participatie en jeugd). Sommige gemeenten behouden de centrale functie van het Wmo-loket, andere willen het loket dichter bij de burger brengen en vormen het loket om tot wijksteunpunten. Ook zijn er gemeenten die overwegen om de toegang dichter bij de organisaties die de ondersteuning uitvoeren te leggen, zodat de centrale intake is verspreid en niet meer op één punt is gelokaliseerd. Dit kan in de vorm van sociale wijkteams. De toegang tot de Wmo met daarin de uitgangspunten van de werkwijze van de Kanteling staat centraal bij de uitvoering van de aankomende decentralisatie AWBZ. In de volgende tabel wordt weergegeven welke stappen in 2013 reeds zijn gemaakt, welke in 2014 worden genomen en welke beleidskeuzes gemaakt/doorgevoerd zijn die een belangrijke randvoorwaarde vormen voor het proces van de Kanteling. Uw gemeente heeft het afgelopen jaar gekanteld gewerkt.
17
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 12: Beleidsproces en uitvoering van de principes van de Kanteling (vraag 3.5) Uw gemeente
Benchmark %ja in 2013 Benchmark %ja in 2014
Er is communicatie richting burgers
Ja, in 2013
89 %
9%
Er is communicatie richting de
Ja, in 2013
71 %
23 %
Ja, in 2014
30 %
19 %
Ja, in 2014
82 %
13 %
Ja, in 2014
56 %
20 %
doorverwijzers (zoals huisarts, fysio) Samenwerkende partners nemen ook meldingen in behandeling Na elk gesprek wordt een gespreksverslag opgesteld De klant/burger krijgt een gespreksverslag
6.2
Het keukentafelgesprek
In het kader van de Kanteling dienen inwoners in eerste instantie niet een aanvraag in, maar kunnen zij een melding doen. Op basis van de melding volgt (meestal) het (keukentafel)gesprek. In uw gemeente wordt een keukentafelgesprek gevoerd bij iedere nieuwe melding (exclusief herindicaties). 60 % van de gemeenten vraagt de mantelzorger, indien deze er is, aanwezig te zijn bij het keukentafelgesprek. In uw gemeente wordt de mantelzorger altijd gevraagd aanwezig te zijn bij het gesprek. Hoe gemeenten omgaan met een oplossing voor burgers binnen hun eigen kracht, hun eigen netwerk of doorverwijzing naar algemene voorzieningen verschilt. Dit varieert van ‘de volledige verantwoordelijkheid ligt bij de burger en de gespreksvoerder doet dus niets’ tot ‘de gesprekvoerder kijkt actief samen met de burger naar een oplossing en begeleidt hem of haar hiermee’. In uw gemeente is hier beleidsmatig het volgende over afgesproken: De gespreksvoerder kijkt actief samen met de klant naar een oplossing en begeleidt hem of haar hiermee. 6.3
Nazorg
Uw gemeente verleent aan alle mensen die een (keukentafel)gesprek hebben gehad nazorg, ongeacht de oplossing. Met behulp van nazorg kan gekeken worden of de geadviseerde oplossing vanuit ‘het gesprek’ ‘het probleem’ compenseert. Er zijn echter verschillende (politieke) opvattingen over de rol van nazorg. Zo vindt een deel dat nazorg een onmisbaar onderdeel is in het traject van vraagverheldering en oplossingen bieden, terwijl anderen de verantwoordelijkheid primair bij de burger leggen. In de volgende tabel wordt per soort oplossing weergegeven in hoeverre er sprake is van nazorg voor uw gemeente en de referentiegroep.
18
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 13: Nazorg voor inwoners met een ondersteuningsvraag (vraag 3.18) Uw gemeente Bij oplossingen die zijn gevonden
Bm % altijd
Bm % meestal
Bm % soms
Bm % nooit
Altijd
5%
10 %
55 %
30 %
Meestal
4%
5%
61 %
30 %
Meestal
4%
8%
60 %
28 %
Altijd
8%
22 %
58 %
12 %
Altijd
28 %
35 %
31 %
6%
binnen het eigen netwerk Bij doorverwijzing naar algemeen gebruikelijke voorzieningen Bij oplossingen die zijn gevonden binnen de algemene en collectieve voorzieningen Bij enkelvoudige ondersteuningsvragen voor individuele voorzieningen Bij complexe ondersteuningsvragen voor individuele voorzieningen
In de volgende tabel is het aantal informatie- en adviesvragen aan het loket, het aantal meldingen, het aantal gevoerde (keukentafel)gesprekken en het aantal aanvragen van Wmo-voorzieningen opgenomen. Zo kunt u zien wat de aantallen zijn in het totale proces van de meldings- en aanvraagprocedure, zoals dat in de Kanteling vorm krijgt. Ook zijn de trendgegevens opgenomen in de tabel. Het aantal informatie- en adviesvragen per 1.000 inwoners kan nogal verschillen, afhankelijk van de breedte en inrichting van het loket. Tabel 14: Trendgegevens loket, aantallen per 1.000 inwoners (vraag 3.7, 3.9, 3.10) 12 2011
2012
2013
Grootteklasse
Meldingen (vraag 3.7)
Benchmark
30,3
23,9
(keukentafel)Gesprekken (vraag 3.9)
10,2
21,8
16,4
17,1
Aanvragen voorzieningen (vraag
24,9
21,6
20,9
24,7
3.10)
6.4
Monitoring/evaluatie
Het is zowel op beleidsniveau als op klantniveau van belang om te blijven monitoren. Door middel van registratie van het aantal meldingen en het aantal en soort oplossingen kan geëvalueerd worden of de werkwijze van de Kanteling tot meer, even veel of minder aanvragen voor individuele Wmo-voorzieningen leidt. Van belang is dan wel dat er een goede prognose van de vraagontwikkeling op basis van demografische uitgangspunten ligt. Daarnaast is het monitoren van de klant belangrijk om zicht te krijgen op het effect van de ondersteuning voor die klant.
12
De gemiddelden in deze tabel zijn gebaseerd op de gegevens van die gemeenten die hiermee werken en registreren.
19
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
In de volgende tabel wordt weergegeven of uw gemeente en andere gemeenten zicht hebben op de aard van de oplossingen. De percentages kunnen optellen tot meer dan 100% omdat er meerdere oplossingen kunnen worden geboden. Tabel 15: Aard van de oplossingen (vraag 3.16 en 3.17) Uw gemeente
Benchmark
% eigen kracht oplossingen
32 %
32 %
% algemene voorziening oplossing
19 %
22 %
% individuele voorziening oplossing
70 %
62 %
27 %
15 %
geen zicht op de oplossingen
6.5
Grootteklasse
Ja
Sociale wijkteams
Sociale wijkteams zijn sinds een jaar of vijf sterk in opkomst. Met de decentralisaties krijgt de gemeente de regie over een groot deel van het sociale domein. Er is behoefte aan een integrale, meer generalistische aanpak en sociale wijkteams vormen daarbij een belangrijk middel. Een sociaal wijkteam heeft over het algemeen zowel een zorgcomponent, een ondersteuningscomponent als een samenlevingsopbouwcomponent. Doelen van een sociaal wijkteam zijn: • Participatie van bewoners, sociale samenhang en onderlinge hulp in buurt of wijk bevorderen. • Ondersteunen van bewoners bij kwesties op alle levensgebieden; deze snel, licht, gericht en in samenhang oppakken. • Een contactgelegenheid of toegankelijke plek bieden waar alle bewoners in de wijk met hun vragen en ideeën terechtkunnen (voorportaal). • Het versterken van de eigen kracht en het ‘zelfoplossend vermogen’ van bewoners. • Het voorzien in toegang tot intensievere of specialistische vormen van ondersteuning. • Meer specialistische, duurdere hulp uit de tweede lijn terugdringen. Bekende voorbeelden zijn de Wijkcoaches in Enschede, de Krachtteams in Eindhoven, de Frontlijnteams in Leeuwarden en de Samen Doen-teams in Amsterdam. Uw gemeente is in 2013 gestart met sociale wijkteams. Brede vraagverheldering is belegd bij het sociaal (wijk)team. In de volgende tabel is zichtbaar in hoeverre er samengewerkt wordt met maatschappelijke partners.
20
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 16: Samenwerking met maatschappelijke partners in het sociale wijkteam (vraag 3.24) Uw gemeente Partners in de 0e
Bm % vaak
Bm % geregeld
Bm % nauwelijks
Bm % niet
Vaak
66 %
23 %
5%
6%
Vaak
69 %
22 %
5%
5%
Vaak
37 %
43 %
12 %
8%
lijnsondersteuning Partners in de 1e lijnsondersteuning Partners in de 2e lijnsondersteuning
21
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 7
Mantelzorg thermometer (Prestatieveld 4) 5 4 3
76% 68%
Bij prestatieveld 4, het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers, gaat het veelal om algemene beleidsmaatregelen en minder vaak om individuele voorzieningen. Maar de Wmo biedt daartoe wel alle ruimte als de gemeente dat wenst. Bepalen van de score
2
Er zijn zes indicatoren in de thermometer opgenomen die betrekking hebben op de inzet en uitvoering van beleid. Steeds 1 meer gemeenten hebben zicht op het gebruik van de ondersteuning en op de tevredenheid over de geboden 0 ondersteuning. Hierover zijn drie indicatoren opgenomen. Een hoge 72% score geeft aan of er binnen uw gemeente veel voorzieningen aanwezig zijn om mantelzorgers te ondersteunen, of uw gemeente zicht heeft op het gebruik ervan, hoe het contact is met mantelzorgers en of er veel functies worden uitgevoerd in het mantelzorgbeleid en in hoeverre de ondersteuningsorganisatie contacten heeft met andere partijen. Indicatoren beleid 1.
Mantelzorg: Ondersteuning mantelzorgers (verplichte vraag)
2.
Mantelzorg: Functies ingevuld
3.
Mantelzorg: Kwaliteitsafspraken met uitvoerders
4.
Mantelzorg: Ondersteuning gericht op doelgroepen
5.
Mantelzorg: (Intensiteit van) samenwerking met organisaties voor de uitvoering
6.
Mantelzorg: Aanbod en beschikbaarheid respijtzorg
Indicatoren resultaten en effecten 7.
Mantelzorg: Zicht op gebruik ondersteuning aan mantelzorgers
8.
Mantelzorg: Zicht op bereik van mantelzorgers
9.
Mantelzorg: Contact en zicht op doelgroep
Uw gemeente scoort ongeveer gelijk aan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de mantelzorgthermometer. In de volgende tabel is terug te zien voor uw gemeente, de gemeentegrootteklasse en de benchmark het aandeel burgers dat mantelzorg verleent, het aandeel mantelzorgers dat zich zwaar belast voelt en het gemiddelde aantal uur dat zij mantelzorg per week geven.
22
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 17: Aandeel mantelzorgers, aandeel zwaar belaste mantelzorgers en aantal uren mantelzorg (onder de 65 jaar en 65 jaar en ouder)
13
Uw gemeente Mantelzorger 19-65 jaar
Grootteklasse %
Benchmark %
7%
11 %
12 %
Mantelzorger 65 jaar en ouder
14 %
13 %
12 %
Aandeel zwaar belaste mantelzorger 19-65
19 %
16 %
13 %
9%
13 %
16 %
Aantal uren mantelzorg gegeven 19-65 jaar
12,5
10,0
9,1
Aantal uren mantelzorg gegeven 65 jaar en
13,5
16,7
16,0
jaar Aandeel zwaar belaste mantelzorger 65 jaar en ouder
ouder
De opdracht aan gemeenten om intensief met mantelzorgondersteuning bezig te zijn, houdt verband met het cruciale belang van mantelzorg voor het welslagen van de Wmo. In de Wmo wordt een appel gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van burgers om zo veel mogelijk voor elkaar te zorgen. Als dat niet meer lukt, kunnen zij zich tot de gemeente wenden voor voorzieningen en diensten die onder de Wmo vallen. Ook de naderende decentralisatie van delen van de AWBZ en de invoering van de werkwijze van de Kanteling zorgen ervoor dat burgers meer een beroep moeten doen op de eigen omgeving. Het beroep op mantelzorgers wordt niet alleen groter omdat er met de gekantelde keukentafelgesprekken meer gevraagd wordt naar de mogelijkheden in het eigen netwerk, maar ook omdat gemeenten de decentralisatie met veel minder geld moeten uitvoeren en hierdoor minder of anders georganiseerde zorg gaan leveren. De volgende tabel geeft weer hoeveel informatie- en adviesvragen over mantelzorg zijn geregistreerd, hoeveel geregistreerde mantelzorgers uw gemeente telt, het aantal uur mantelzorgconsulent per 1.000 inwoners, de uitgaven per inwoner en door hoeveel benchmarkdeelnemers de gegevens zijn ingevuld (n).
13
Deze gegevens overgenomen uit de Gezondheidsmonitor 2012 van de GGD’en, het RIVM en CBS, indien
beschikbaar. De gebruikte definitie voor mantelzorg is dat deze zorg minimaal 3 maanden wordt gegeven of minimaal 8 uur per week.
23
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 18: Bereik mantelzorgers en uren mantelzorgconsulent per 1.000 inwoners en uitgaven voor mantelzorgondersteuning per inwoner (vraag 4.1, 4.9, 4.10) Uw gemeente Aantal vragen informatie en advies
Grootteklasse
5,1
Benchmark
N
8,6
6,5
74
0,7
1,6
38
1,2
7,4
9,7
78
0,3
0,5
0,6
77
(individueel) bij het steunpunt mantelzorg (vraag 4.1) Aantal informatievragen rondom mantelzorg via het Wmo-loket (vraag 4.1) Aantal geregistreerde mantelzorgers (bij gemeente en steunpunt) (vraag 4.1) Aantal uren mantelzorg consulent (vraag 4.9) Uitgaven mantelzorg 2013 per inwoner
€ 3,15
€ 2,51
€ 2,07
82
€ 3,47
€ 2,43
€ 2,18
81
(vraag 4.10) Begrote uitgaven mantelzorg 2014 per inwoner (vraag 4.10)
De aanwezigheid en het gebruik van de ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorg vindt u terug in de volgende tabel. In de kolom ‘Aanwezig’ vindt u of een bepaalde vorm van ondersteuning binnen uw gemeente wordt geboden. Is een bepaalde vorm van ondersteuning niet aanwezig binnen uw gemeente, dan staat in de kolom ‘Gemeente’ geen waarde voor het aantal gebruikers per 10.000 inwoners. Indien een ondersteuningsvorm wel aanwezig is, maar geen aantal beschikbaar is, dan ontbreekt het zicht op het gebruik. Ook is vermeld door hoeveel benchmarkdeelnemers de gegevens zijn ingevuld (n). Mantelzorgers kunnen preventief of in meer acute situaties gebruikmaken van respijtzorg. Respijtzorg is de tijdelijke en volledige overname van de zorg van de mantelzorger met het doel die vrijaf te geven. Het dient als preventief middel zodat mantelzorgers de zorg kunnen blijven volhouden en als opvangmiddel bij acute situaties, bijvoorbeeld als de mantelzorgers zelf ziek is. In die tijd wordt er dus gezorgd voor de zorgvrager van de mantelzorger. In de tweede tabel op de volgende bladzijde wordt ingegaan op verschillende typen respijtzorg.
24
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 19: Aanwezigheid en gebruik ondersteuning mantelzorgers per 10.000 inwoners (vraag 4.6) Aanwezig
Gemeente
Grootteklasse
6,4
Benchmark
N
Respijtzorg thuis
Ja
8,0
9,0
48
Respijtzorg buitenshuis
Nee
7,2
5,3
26
Kinderopvang
Nee
Cursussen
Ja
Faciliteiten
Nee
4
Vrijstelling sollicitatieplicht
Nee
4
Lotgenotencontact
Ja
Nazorg
Ja
Begeleiding / ondersteuning
Ja
Activiteiten gericht op ontspanning
Ja
7 0,6
8,7
8,7
11,4
13,9
44
32,3
39,3
51
5,7
7,8
29
61,6
62,0
51
26,9
31,2
54
(niet zijnde respijtzorg)
Bij respijtzorg kan het gaan om respijtzorg thuis, zowel vrijwillig als beroepsmatig, of om respijtzorg buitenshuis, zoals dagbehandeling, nachtopvang of een zorgboerderij of zelfs om meerdaagse voorzieningen, zoals logeerhuizen en samen op vakantie arrangementen. Het effect van het inzetten van respijtzorg is het grootst wanneer dit preventief en ‘op tijd’ wordt ingezet. In de volgende tabel wordt voor uw gemeente en de referentiegroep weergegeven welk aanbod van respijtzorg aanwezig is en of er volgens de gemeente voldoende plaatsen zijn. Als dit onbekend is, wordt dit ook weergegeven. Tabel 20: Beschikbaarheid en plaatsen van respijtzorg (vragen 4.7 en 4.8) 14 Uw gemeente
Benchmark %
Uw gemeente
Benchmark %
voldoende
voldoende/ruim
beschikbaar
aanwezig
plaatsen?
voldoende
Vrijwillige respijtzorg thuis
Beschikbaar
95 % Voldoende
63 %
Professionele respijtzorg thuis
Niet Beschikbaar
74 % Onbekend
28 %
Respijtzorg buitenshuis
Niet Beschikbaar
85 % Onbekend
39 %
Niet Beschikbaar
85 % Onbekend
35 %
Meerdaagse voorzieningen
Niet Beschikbaar
73 % Onbekend
23 %
Samen op vakantie
Niet Beschikbaar
58 % Onbekend
20 %
(structureel) Respijtzorg buitenshuis (incidenteel)
14
De antwoordcategorie ‘Onbekend’ is buiten de berekening van het gemiddelde voor beschikbaarheid en (ruim) voldoende plaatsen gehouden.
25
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 8
Vrijwilligerswerk thermometer (Prestatieveld 4) 5 4 59%
3
53% 2 1 0 56%
Door de Wmo heeft de ondersteuning van vrijwilligers een wettelijke basis gekregen. De vrijwillige inzet van burgers vormt een onmisbaar onderdeel van de civil society. Dit kan zowel in informeel verband (kleinschalig burgerinitiatief) als in georganiseerd verband, zoals sportverenigingen of vrijwilligersorganisaties als in ongeorganiseerd verband als individuele vrijwilliger. Vrijwilligers nemen zelf deel of maken het anderen mogelijk deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten, bijvoorbeeld door vrijwillige thuishulp of door het ontlasten van mantelzorgers. Een steunpunt of andere ondersteuningsorganisatie waar vrijwilligers terechtkunnen voor vragen, advies of ondersteuning is een onmisbaar onderdeel geworden van het gemeentelijk vrijwilligersbeleid. Bepalen van de score
Omdat gemeenten langzamerhand steeds meer zicht krijgen op de doelgroep vrijwilligers en op hun ondersteuningsbehoefte, zijn er twee indicatoren in de thermometer opgenomen die ingaan op het gebruik van de ondersteuning en het contact met en zicht op de doelgroep. Een hoge score geeft aan of er binnen uw gemeente veel voorzieningen aanwezig zijn om vrijwilligers te ondersteunen, of u zicht heeft op het gebruik van de ondersteuning en of er veel verschillende functies voor het vrijwilligerswerkbeleid worden uitgevoerd. Indicatoren beleid 1.
Vrijwilligerswerk: Functies voor vrijwilligerswerk
2.
Vrijwilligerswerk: Ondersteuning vrijwilligers (verplichte vraag)
3.
Vrijwilligerswerk: Kwaliteitsafspraken met uitvoerders
Indicatoren resultaten en effecten 4.
Vrijwilligerswerk: Zicht op gebruik ondersteuning aan vrijwilligers
5.
Vrijwilligerswerk: Contact en zicht op de doelgroep
Uw gemeente scoort lager dan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de vrijwilligerswerkthermometer. De functies van een steunpunt voor vrijwilligerswerk of andere ondersteuningsorganisaties betreffen het makelen en bemiddelen van organisaties, vrijwilligers, bedrijven en maatschappelijke stages, belangenbehartiging en het onderhouden van netwerken en contacten. Ook zijn aspecten als organiseren van inspraak, het promoten van het vrijwilligerswerk, een platform voor kennisuitwisseling organiseren en het houden van behoefte- en
26
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
tevredenheidsonderzoeken van belang. Met deze informatie over en van de doelgroep wordt een stap gezet naar meer interactieve beleidsvorming. Zeker bij een doelgroep waar geen direct contact mee is, is dit van belang. De uitgaven die gemoeid zijn bij dit thema in de Wmo zijn vaak divers. In de volgende tabel staan de uitgaven voor vrijwilligerswerk per inwoner. Het gaat hier om de uitgaven voor de ondersteuning van vrijwilligers, zoals uitgaven aan het steunpunt of aan de vrijwilligerscentrale. Het gaat niet om vrijwilligerssubsidies voor sportverenigingen, muziekverenigingen, et cetera. Ook gaat het niet om accommodatiegebonden kosten, zoals huisvesting. Tabel 21: Uitgaven vrijwilligerswerk per inwoner (vraag 4.16) Uw gemeente
Grootteklasse
Benchmark
N
Uitgaven vrijwilligerswerk 2013
€ 1,85
€ 3,16
€ 2,58
78
Begrote uitgaven vrijwilligerswerk 2014
€ 1,83
€ 3,64
€ 2,74
77
De aanwezigheid en het gebruik van de diverse ondersteuningsmogelijkheden voor vrijwilligers vindt u terug in de volgende tabel. In de tabel staat tevens vermeld door hoeveel benchmarkdeelnemers deze gegevens zijn ingevuld (n) en maken we onderscheid tussen zorgvrijwilligers en overige vrijwilligers. Indien een ondersteuningsmogelijkheid voor beide groepen vrijwilligers beschikbaar is, geven wij dit in de tabel weer met de term ‘Beide.’ Tabel 22: Aanwezigheid en gebruik ondersteuning vrijwilligers per 10.000 inwoners en vervulde vacatures via de vrijwilligersvacaturebank (vragen 4.11 en 4.13) 15 Vrijwilliger
Gemeente
Grootteklasse
Benchmark
N
Kinderopvang
Nee
Deskundigheidsbevordering
Beide
Faciliteiten
Nee
4
Vrijstelling sollicitatieplicht
Beide
4
Cursussen vrijwil. org. med.
Beide
7,0
27,9
31
Cursussen ind. vrijwilligers
Beide
15,1
32,7
21
62,3
42,8
62
Vrijwilligersvacaturebank
1 16,6
31,9
41
Reiskostenvergoeding
Nee
9
Administratieve onderst.
Nee
7
Hulp bij organisatie
Beide
Financiële middelen onderst.
Nee
15
43,0
16,8
17
14,3
10
Labels in de kolom Vrijwilliger: zorg= aanwezig voor zorgvrijwilligers; overig= aanwezig voor zorgvrijwilligers; beide= aanwezig voor zowel zorg- als overige vrijwilligers; nee= niet aanwezig. Ja wordt alleen weergegeven voor de vrijwilligersvacaturebank, omdat daar niet naar een uitsplitsing naar zorg en overige vrijwilligers gevraagd wordt.
27
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 9
Thermometer: wonen, zorg en toegankelijkheid (Prestatieveld 5) 5 4 60% 58%
3 2 1
Prestatieveld 5 heeft als doel het bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer en het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem. De gemeente kan dit bewerkstelligen door het inzetten van algemene maatregelen en collectieve voorzieningen die, zonder dat men zich tot de gemeente hoeft te wenden, ten goede kunnen komen aan iedereen die daaraan behoefte heeft. Bepalen van de score
0
In deze thermometer zijn acht indicatoren opgenomen die ingaan op de inzet en uitvoering. Indien uw gemeente in de afgelopen twee jaar heeft deelgenomen aan het cliënttevredenheidsonderzoek (CTO) zijn de ervaringen over de toegankelijkheid van openbare gebouwen/ruimten en openbaar vervoer afkomstig uit dit onderzoek ingelezen. 69%
Uw gemeente scoort hoger dan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de thermometer wonen, zorg en toegankelijkheid. Indicatoren beleid 1.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Aanbod algemene voorzieningen
2.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Beleid levensloopbestendig bouwen
3.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Afspraken levensloopbestendig bouwen
4.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Afspraken fysieke toegankelijkheid openbare ruimte
5.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Naleven afspraken toegankelijkheid openbare ruimte
6.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Meten tevredenheid toegankelijkheid openbare voorzieningen
7.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Kwaliteitsafspraken met uitvoerders
8.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Toepassen inclusief beleid
Effecten 9.
Wonen, zorg en toegankelijkheid: Ervaringen cliënten met toegankelijkheid openbare
gebouwen/ruimte/openbaar vervoer (CTO)
Algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor iedereen en worden zonder indicatie beschikbaar gesteld. Het aanbod van algemene voorzieningen kan door de gemeente worden gefinancierd of door particuliere organisaties worden aangeboden, zonder financiële betrokkenheid van de gemeente. In de volgende
28
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
tabel staat het aanbod van algemene voorzieningen en de financiële betrokkenheid van gemeenten. Tabel 23: Aanwezigheid voorzieningen in gemeente, door gemeente of particulier aangeboden (vraag 5.1a en b) Uw gemeente financieel Uw gemeente
betrokken -
Benchmark
aangeboden -
Benchmark
ja/nee/niet
financieel
ja/nee
aangeboden - in %
aanwezig
betrokken - in %
Maaltijdservice aan huis
Ja
98 % Ja
51 %
Maaltijdservice op gezamenlijke
Ja
92 % Ja
60 %
Klussendienst
Ja
96 % Ja
68 %
Wasserette met haal- en
Nee
36 % Niet aanwezig
Sociale alarmering
Ja
92 % Ja
36 %
Boodschappendienst
Ja
96 % Ja
37 %
Dagbesteding
Ja
99 % Ja
67 %
Wijkbus
Nee
64 % Niet aanwezig
36 %
Kortingspas activiteiten
Nee
29 % Niet aanwezig
22 %
locatie (bv buurthuis)
4%
brengservice
Naast de algemene voorzieningen kan de beschikbaarheid van maatschappelijk vastgoed in de gemeente een rol spelen in de sociale structuur binnen wijken en kernen. Het faciliteren van geschikte ontmoetingsruimten biedt alle inwoners, met of zonder beperking, een gelegenheid tot het opdoen van sociale contacten. In de volgende tabel wordt de (financiële) betrokkenheid van gemeenten bij deze ontmoetingsruimten weergegeven.
29
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 24: De (financiële) betrokkenheid van de gemeente bij ontmoetingsruimten (5.2)
Uw gemeente Gemeente stimuleert
Sterk van
ontwikkeling van
toepassing
Bm % nvt
Bm % geringe
Bm % voor
mate van
groot deel van
Bm % sterk van
toepassing
toepassing
toepassing
1%
18 %
36 %
45 %
5%
42 %
31 %
22 %
18 %
42 %
30 %
10 %
multifunctionele accommodaties Gemeente stimuleert
In geringe
zelfbeheer van publieke
mate van
voorzieningen door burgers
toepassing
De (financiële) betrokkenheid
In geringe
vd gemeente bij
mate van
ontmoetingsruimten neemt af.
toepassing
Beleid en afspraken over aangepast, aanpasbaar en levensloopbestendig bouwen zijn steeds meer terug te vinden in bijvoorbeeld gemeentelijke woonvisies. Het toegankelijk maken van de openbare ruimte en gebouwen voor alle burgers bevordert de deelname van inwoners met een beperking aan het maatschappelijk verkeer. De gemeente kan hierover afspraken maken en de tevredenheid over toegankelijkheid meten. Om zoveel mogelijk woningen geschikt te maken voor mensen (jong en oud) met een functiebeperking moeten gemeenten samen met andere betrokken partijen zicht krijgen op de opgave. Dit vraagt inzicht in het aanbod van en de vraag naar geschikte woningen voor mensen met een functiebeperking. In de volgende tabel staan de percentages vermeld voor drie verschillende woontypen in vergelijking met uw gemeentegrootteklasse en met de benchmark. De woontypen zijn: • Aangepaste woningen: aangepaste woningen zijn al aangepast voor mensen met een beperking en levensloopbestendige woningen zijn niet alleen eenvoudig aanpasbaar aan de binnenkant, maar staan ook in een omgeving die is afgestemd op mensen met een beperking. • Aanpasbare woningen: aanpasbare woningen zijn woningen die vrij eenvoudig en goedkoop zijn aan te passen voor mensen met een beperking. • Levensloopbestendige woningen: levensloopbestendig bouwen betekent dat bij de bouw rekening wordt gehouden met het feit dat behoeften in de loop van de tijd kunnen verschuiven. Een deel van de benchmarkgemeenten registreert deze verschillende woontypen niet. Voor deze gemeenten is de tabel niet ingevuld. In de tabel staat vermeld door hoeveel deelnemers de gegevens zijn ingevuld (n).
30
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 25: Aandeel aangepaste, aanpasbare en levensloopbestendige woningen (vraag 5.4) Uw gemeente
Grootteklasse
Benchmark
N
Aangepaste huurwoningen
3%
14 %
12 %
40
Aanpasbare huurwoningen
3%
14 %
26 %
42
24 %
17 %
47
5%
7%
25
Aanpasbare koopwoningen
20 %
30 %
30
Levensloopbestendige koopwoningen
22 %
10 %
29
Levensloopbestendige huurwoningen Aangepaste koopwoningen
2%
Het aandeel thuiswonende 75-plussers in uw gemeente is van belang voor het verwachte beroep op Wmo-ondersteuning in de toekomst. In de volgende tabel vindt u het aandeel thuiswonende 75-plussers in uw gemeente en het gemiddelde aandeel thuiswonende 75-plussers in de benchmark. Tabel 26: Aandeel thuiswonende 75-plussers (CBS) Uw gemeente Aandeel thuiswonende 75-plussers (CBS)
31
92 %
Grootteklasse % 92 %
Benchmark % 92 %
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 10
Opvangthermometer (Prestatievelden 7, 8, 9) 5 79%
4
De prestatievelden 7, 8 en 9 gaan over de opvang en ondersteuning van dak- en thuislozen, slachtoffers van huiselijk geweld, zorgwekkende zorgmijders en verslaafden, met als doel dat ook zij kunnen deelnemen aan de samenleving.
67%
3
Bepalen van de score 2 1 0 94%
Er is in de waardering niet zozeer gekeken naar ‘hoe meer, hoe beter’, maar vooral ook naar de inzet van de typen activiteiten. De score op de thermometer is hoger naarmate de gemeente meer ondersteuning verleent dan de gebruikelijke inzet. De ene activiteit wordt dus hoger gewaardeerd dan de andere. De thermometer geeft een vergelijking met uw gemeentegrootteklasse en met het benchmarkgemiddelde16.
De thermometer is opgebouwd uit indicatoren die ingaan op de inzet en uitvoering van het beleid. Omdat veel gemeenten gegevens op deze prestatievelden niet (op een eenduidige manier) registreren, is het lastig om indicatoren te benoemen die gaan over de resultaten en effecten van beleid. Indicatoren beleid 1.
Opvang: Voldoende beschikbaarheid voorzieningen maatschappelijke opvang (verplichte vraag)
2.
Opvang: Inzet vrouwenopvang en preventie huiselijk geweld (verplichte vraag)
3.
Opvang: Inzet openbare geestelijke gezondheidszorg (verplichte vraag)
4.
Opvang: Inzet maatschappelijke zorg aan verslaafden (verplichte vraag)
5.
Opvang: Doorgeven meldingen huiselijk geweld aan ASHG
6.
Opvang: Samenwerking bij ontwikkeling en uitvoering van beleid
7.
Opvang: Aanwezigheid lokaal zorgnetwerk casuïstiek
8.
Opvang: Aanbod nazorgactiviteiten
9.
Opvang: Zicht op doelgroepen
10. Opvang: Afspraken met woningcorporaties over beschikbaarheid (begeleide) woningen 11. Opvang: Zicht op uitstroom van doelgroepen naar begeleid wonen of reguliere woning Indicatoren voor centrumgemeenten 12. Opvang: Kwaliteitsafspraken met uitvoerende instellingen
Uw gemeente scoort hoger dan het gemiddelde van de benchmark.
16
In bijlage 1 zijn de gemiddelde scores voor de thermometer terug te vinden op basis van het type gemeente (centrum of regio).
32
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Bij de interpretatie van de score van de opvangthermometer is het van belang om onderscheid te maken tussen centrumgemeenten en regiogemeenten. Uw gemeente is een centrumgemeente. De centrumgemeente is verantwoordelijk voor de coördinatie van het aanbod van de ondersteuning. Centrumgemeenten én regiogemeenten hebben een verantwoordelijkheid in het realiseren van (collectieve) preventie, toeleiding en nazorg. Activiteiten die toeleiding en nazorg betreffen, zijn gericht op de terugkeer naar een reguliere woning of naar een begeleide woonvorm en op reïntegratie. De lokale gemeentelijke inzet bepaalt deels of de reïntegratie succesvol verloopt. Het is daarbij belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de omvang en samenstelling van de doelgroepen die tot haar inwoners behoren en dat de integrale aanpak, zowel regionaal als lokaal, zorgt voor een goed vangnet en een goede registratie. Over het bieden van goede nazorg en toeleiding naar zelfstandig wonen en over de aanwezigheid van voldoende woningen voor inwoners die terugkeren uit een instelling of voorziening, maken gemeenten afspraken met woningcorporaties. De meldingen van huiselijk geweld bij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) en het aantal opgelegde huisverboden zijn interessante cijfers om te vergelijken in de tijd en met andere benchmarkdeelnemers. Deze gegevens lenen zich echter niet voor een beoordeling. Immers, meer meldingen huiselijk geweld kan ook betekenen dat het ASHG meer bekendheid heeft gekregen, wat een positief signaal is. De samenwerking tussen het ASHG en de politie is een belangrijke schakel in de ketenaanpak van huiselijk geweld. Wanneer een melding van huiselijk geweld niet leidt tot een aangifte, kan het ASHG in sommige gevallen al wel positief interveniëren in het huishouden. Hiervoor is het doorspelen van meldingen van de politie aan het ASHG een vereiste. In uw gemeente geeft de politie meldingen van huiselijk geweld altijd door aan het ASHG. In oktober 2008 is de Wet tijdelijk huisverbod van kracht geworden. De pleger van huiselijk geweld mag gedurende een periode van 10 dagen zijn/haar woning niet betreden of contact zoeken met de huisgenoten. Veel gemeenten voeren beleid op het gebied van het voorkomen van huisuitzettingen. Hierover worden afspraken gemaakt met woningcorporaties. Het aantal huisuitzettingen is een indicator voor het effect van het preventiebeleid ter voorkoming van huisuitzettingen. In de volgende tabel worden de meldingen huiselijk geweld, het aantal huisverboden en huisuitzettingen weergegeven voor uw gemeente, uw gemeentegrootteklasse en de benchmark.
33
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabel 27: Trendgegevens huiselijk geweld, huisverbod en huisuitzettingen per 10.000 inwoners (vraag 7.2 en vraag 10.2) 2011 Aantal meldingen huiselijk geweld bij
2012
2013
Grootteklasse
Benchmark
19,1
18,2
21,3
20,1
22,5
65,6
66,6
84,1
40,3
35,3
0,6
1,3
3,9
2,4
1,8
4,3
4,3
4,1
3,1
het Advies- en Steunpunt (vraag 7.2a) Aantal meldingen huiselijk geweld bij de politie (vraag 7.2b) Aantal huisverboden (vraag 7.2c) Aantal huisuitzettingen (vraag 10.2)
34
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Hoofdstuk 11
Beleid en organisatie Wmo Gemeenten staan aan de vooravond van ingrijpende transities die nauw raken aan de maatschappelijke ondersteuning. Deze vinden plaats op het terrein van de AWBZ-begeleiding, de Jeugdzorg en de Participatiewet. Op het moment is het nog onzeker welke taken anders ingericht moeten worden en welke budgetten daarmee gemoeid zijn. Wel tekent zich een tendens af om deze transities te beschouwen als een kans voor een ‘andere’, zo mogelijk ‘effectievere’ benadering van het sociale domein. Immers vanuit de burger of klant bekeken, komt veel problematiek samen in één gezin. Het motto voor de jeugdzorg ‘één gezin, één plan en één regisseur’ zou het motto kunnen worden voor het aanpakken van meervoudige problemen in het sociale domein. Gehoopt wordt dat een dergelijke benadering eerder het ontstaan van meervoudige problemen signaleert, deze eerder stopt en dat de kosten van de zorg en hulp daardoor lager zullen uitvallen dan nu het geval is. Naast de ontwikkeling van beleid op de 9 prestatievelden zijn er drie onderdelen die een vast onderdeel vormen van het overkoepelende gemeentelijk Wmo-beleid: • eigen bijdrage • kwaliteit • financiële middelen Voor de eigen bijdrageregeling en het bepalen van de kwaliteit zijn landelijke richtlijnen opgesteld. 11.1
Eigen bijdragebeleid
In de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het vormgeven van de gemeentelijke eigen bijdrageregeling. Een eigen bijdrage is een door het college van B&W vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn. Gemeenten kunnen een eigen bijdrage heffen, maar hoeven dit niet te doen. Het Rijk laat de gemeente binnen een aantal ondergrenzen vrij in het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage en de criteria tot het heffen ervan. In de volgende tabel ziet u voor welke voorziening een eigen bijdrage geldt in uw gemeente. Voor de gemeentegrootteklasse en de benchmark wordt het percentage gemeenten getoond die een eigen bijdrage hebben voor de genoemde voorziening. Tabel 28: Eigen bijdrage (vraag 3.26, verplichte vraag) Uw gemeente
Grootteklasse % ja
Benchmark % ja
Hulp bij het huishouden
Ja
100 %
100 %
Roerende zaken (woonvoorziening)
Ja
91 %
88 %
Onroerende woonvoorziening
Ja
91 %
95 %
Individuele vervoersvoorziening
Ja
91 %
88 %
Andere voorziening
Nee
13 %
22 %
35
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
De eigen bijdrage kan inkomensafhankelijk zijn. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is een maximum aangegeven dat als eigen bijdrage aan de burger gevraagd mag worden. Hierin is rekening gehouden met verschillen in leeftijd en inkomen. De gemeente kan de eigen bijdrage onder het maximum vaststellen. Maximum eigen bijdrage Uw gemeente hanteert het maximum bedrag eigen bijdrage conform Besluit maatschappelijke ondersteuning. 100 % van de benchmarkgemeenten hanteert het maximum bedrag eigen bijdrage conform Besluit maatschappelijke ondersteuning. Minimum inkomen voor vaststellen eigen bijdrage Uw gemeente hanteert het minimum inkomen voor vaststellen eigen bijdrage conform Besluit maatschappelijke ondersteuning. 100 % van de benchmarkgemeenten hanteert het minimum inkomen eigen bijdrage conform Besluit maatschappelijke ondersteuning. Verhoging eigen bijdrage Uw gemeente hanteert het maximum bedrag voor het verhogen van de eigen bijdrage conform Besluit maatschappelijke ondersteuning. 100 % van de benchmarkgemeenten hanteert het maximum bedrag voor het verhogen van de eigen bijdrage conform Besluit maatschappelijke ondersteuning. 11.2
Kwaliteit
De gemeente is verantwoordelijk voor zowel de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning die de gemeente zelf levert, als voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning die in opdracht van de gemeente door een instelling wordt geleverd. Gemeenten kunnen op verschillende manieren aan kwaliteit werken. Voor de verantwoording aan het ministerie is een verplichte vraag opgenomen waarin gemeenten aangeven of zij werken met de volgende kwaliteitscriteria: • het hanteren van servicenormen met betrekking tot het aanvraagproces; • het opnemen van kwaliteitseisen in de contracten met aanbieders; • het monitoren van de geleverde kwaliteit door de aanbieders; • aanbieders verplichten om periodiek de klanttevredenheid te meten; • andere kwaliteitsnorm. In de tabellenbijlage vindt u terug op welke wijze uw gemeente werkt aan kwaliteit, ook in vergelijking met de referentiegemeenten. Daarnaast is in de vragenlijst gevraagd welke waarborgen voor kwaliteit de gemeente heeft opgenomen in contracten of overeenkomsten met aanbieders van de volgende Wmo-functies: • cliëntondersteuning en indicatiestelling; • verstrekken van individuele voorzieningen; • algemene voorzieningen, waaronder maaltijd-/boodschappenvoorziening, sociale alarmering, ontmoetingsfunctie en maatschappelijk werk;
36
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
• • • • •
mantelzorgondersteuning; ondersteuning vrijwilligers; sociaal cultureel werk en buurthuiswerk; opvoed- en opgroeiondersteuning; maatschappelijke opvang en vrouwenopvang (alleen voor centrumgemeenten).
De waarborgen voor kwaliteit zijn: prestatieafspraken, servicenormen, kwaliteitseisen, afspraken over monitoren, afspraken over meten klanttevredenheid en afspraken over klachtenregelingen. De meeste gemeenten hebben één of meerdere waarborgen voor kwaliteit opgenomen in contracten. Van de waarborgen komen Prestatieafspraken het meest voor. De meest uitgebreide waarborgen worden voor de volgende Wmo-functies opgenomen: maatschappelijke werk, huishoudelijke hulp, levering hulpmiddelen. In de tabellenbijlage vindt u terug hoeveel kwaliteitsafspraken uw gemeente heeft gemaakt met aanbieders van de verschillende Wmo-functies. 11.3
Financiële middelen
Er zijn geen richtlijnen op basis waarvan de gemeenten op uniforme wijze de begroting en verantwoording opstellen. Het is daardoor voor de hand liggend dat niet alle gemeenten de Wmo-uitgaven onderscheidend begroten en verantwoorden. Er is daarom voor gekozen om de IV3-functies 620, 622, 630 en 652 in de benchmark op te nemen, omdat de uitgaven die hieronder vallen grotendeels Wmogerelateerd zijn. Voor de functie 714 Openbare gezondheidszorg geldt dit niet, omdat alleen de uitgaven aan openbare geestelijke gezondheidszorg tot de Wmouitgaven behoren. De burgers en de gemeente verkrijgen zo op hoofdlijnen inzicht in de gemeentelijke uitgaven voor de algemene collectieve Wmo-voorzieningen, namelijk maatschappelijke dienstverlening en advies (620) en sociaal cultureel werk (630) en in de uitgaven voor individuele Wmo-voorzieningen, namelijk huishoudelijke verzorging (622) en voorzieningen gehandicapten (652). De IV3-posten vormen de kern van de Wmo-uitgaven. Niet alle uitgaven, zoals uitgaven jeugdgezondheidszorg (JGZ) of uitgaven voor het toegankelijk maken van openbare gebouwen voor mensen met een beperking, vallen onder deze posten. Tabel 29: Uitgaven Wmo IV3 per inwoner (vraag 0.12, verplichte vraag) 2011 Maatschappelijke begeleiding en
2012
2013
Grootteklasse
Benchmark
€ 159,91
€ 152,47
€ 163,08
€ 87,52
€ 46,94
Huishoudelijke verzorging
€ 103,38
€ 102,71
€ 87,90
€ 92,60
€ 91,33
Sociaal-cultureel werk
€ 165,71
€ 166,91
€ 168,66
€ 65,63
€ 41,08
Voorzieningen gehandicapten
€ 56,44
€ 45,95
€ 41,68
€ 42,30
€ 45,65
advies
37
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
In de benchmark vragen we naast de IV3-posten om een schatting van de totale Wmo-uitgaven. Het gaat hierbij om de programma- en uitvoeringskosten, inclusief de directe personeelskosten (medewerkers belast met uitvoering, inclusief eerstelijnsmanagement en beleidsontwikkeling), maar exclusief gemeentebrede overhead en kosten voor huisvesting. Hieronder vallen ook de uitgaven voor de prestatievelden 7, 8 en 9, evenals de uitgaven voor preventie jeugd, loket, mantelzorg en vrijwilligers. Er kunnen grote verschillen tussen gemeenten zijn in wat wel en niet tot de Wmo wordt gerekend. Daarom geeft deze vraag met name een indicatie hoe breed de Wmo gezien wordt binnen uw gemeente en hoe de uitgaven zich in de tijd ontwikkelen. De volgende tabel is uitgesplitst in twee tabellen. De bovenste tabel geeft de trend weer in de begrote uitgaven, de onderste tabel geeft een overzicht van de gerealiseerde uitgaven van de afgelopen drie jaren. Tabel 30: Uitgaven Wmo-breed (per inwoner) (vraag 0.13) 2012 Begrote uitgaven
€ 473,07
2011 Realisatie uitgaven
38
€ 485,44
2013 € 485,57
2012 € 468,05
2014 € 482,52
2013 € 461,32
Grootteklasse 2014 € 320,09
Grootteklasse 2013 € 304,23
Benchmark 2014 € 243,54
Benchmark 2013 € 234,21
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Bijlage 1: Scorebepaling Wmo-thermometers In deze bijlage kunt u exact terugvinden hoe u scoort op de onderliggende factoren van de in dit rapport gehanteerde thermometers. Dit biedt u aanknopingspunten om uw scores toe te lichten. Alle scores op de thermometers lopen van 0 tot 5, waarbij 5 de maximaal haalbare score is. Wanneer er sprake is van een ranking, dan is de score van uw gemeente in uw ranking gezet ten opzichte van de andere deelnemers aan de benchmark. Toelichting berekening
De optelling van alle indicatoren per thermometer is niet altijd gelijk aan het totaal van de gemiddelden naar gemeentegrootteklasse en voor de benchmark. Dat komt doordat de afzonderlijke gemiddelden van elke waarde worden weergegeven. En het komt voor dat een indicator niet meetelt voor een specifieke gemeente. Hierdoor krijg je afwijkende waarden in het benchmarkgemiddelde en het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse voor het totaal. De benchmarkgemiddelden en de gemiddelden voor de gemeentegrootteklasse zijn alleen berekend voor die gemeenten die de betreffende indicator ingevuld hebben. Bijvoorbeeld: als een gemeente geen tevredenheidsonderzoek bij ons heeft gedaan (CTO) wordt deze indicator niet meegerekend voor het gemiddelde en dus wijkt het gemiddelde dan af.
39
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Thermometer beleidsparticipatie Vraagnr. Aantal betrokken doelgroepen per
Max score
Uw score
Grootteklasse
Benchmark
0.3
10
8,1
7,8
7,2
Aantal ingezette methoden
0.4
10
9,3
8,0
6,9
Welke doelgroepen in Wmo raad
0.8
5
4,1
4,1
3,4
Wanneer worden partijen bij beleid
0.5
5
3,3
3,3
3,2
0.11
5
2,5
2,9
3,5
7
3,9
3,7
3,5
prestatieveld en intensiteit
betrokken Communicatie naar burgers Delen
Thermometer leefbaarheid Vraagnr. Inzet bevorderen sociale klimaat en
Max score
Uw score
Grootteklasse
Benchmark
1.1
10
10,0
9,2
8,2
Sociale kwaliteit (schaalscore 0-10)
1.2
10*
5,9
6,0
6,6
Fysieke verloedering
1.3
10*
7,8
7,1
7,3
Onveiligheidsbeleving
1.4
10*
7,8
7,7
8,3
Sociale overlast
1.5
10*
9,0
8,9
8,8
Overig overlast
1.6
10*
7,9
8,3
Tevredenheid fysieke collectieve
1.8
10*
6,2
5,9
5,7
1.9ab
10
1,5
5,0
5,0
14
3,4
3,6
3,5
leefbaarheid
voorzieningen (schaalscore 0-10) Afspraken woningcorporaties Delen
* Indien uw gemeente deze indicatoren niet heeft ingevuld, dan worden deze niet meegenomen in de berekening van de waarde van de thermometer. Afhankelijk van het aantal indicatoren dat uw gemeente niet heeft ingevuld, wordt de deelfactor bepaald. Heeft uw gemeente bijvoorbeeld alle indicatoren met een * niet kunnen beantwoorden, dan wordt door 4 gedeeld om de behaalde score te berekenen.
40
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Thermometer jeugd Vraagnr.
Max score
Uw score
Grootteklasse
Benchmark
Faciliteiten opvoedondersteuning
2.1a
5
5,0
4,9
4,7
Zicht op gebruik
2.1a
5
0,0
2,6
2,5
2.1c
5
5,0
4,9
4,4
2.1c
5
1,3
3,2
2,9
Faciliteiten op afstand
2.1e
5
3,3
3,8
3,7
Zicht op gebruik faciliteiten op
2.1e
5
0,0
1,6
1,8
Preventief verzuimbeleid
2.2
5
5,0
4,5
4,0
CJG-inlooppunt
2.3
10
6,7
6,1
6,9
Samenwerking uitvoering
2.4
10
10,0
9,0
8,5
Zicht op aantallen verzuim schooljaar
2.5
5
4,0
4,9
4,6
Zicht op resultaat veiligheid
2.6
5
0,0
2,6
2,2
Kwaliteitsafspraken met uitvoerders
0.2
10*
9,0
7,9
7,1
KIT
10
7,0
6,4
7,3
Kinderen in jeugdzorg (ranking)
KIT
10
7,0
6,6
7,2
Meldingen kindermishandeling
KIT
10
8,0
7,7
8,0
Delen
21
3,4
3,6
3,6
opvoedondersteuning Fysieke faciliteiten ondersteuning voor de jeugd Zicht op gebruik faciliteiten ondersteuning voor de jeugd
afstand
jeugdbeleid
Kinderen met delict voor rechter (ranking)
(ranking)
41
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Thermometer toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen Vraagnr.
Max score
Uw score
Grootteklasse
Benchmark
Faciliteiten cliëntondersteuning
3.2
10
10,0
7,3
7,8
Samenwerking met organisaties
3.3
10
9,7
6,4
6,5
3.5abc
5
5,0
3,8
3,9
Het gesprek
3.5de
5
5,0
5,0
4,1
Registratie
3.7&9
10
10,0
8,2
6,6
3.8
5
5,0
5,0
4,9
Competentieprofiel
3.12
5
5,0
3,3
2,7
Zicht op voorgestelde oplossing
3.16
5
0,0
1,8
2,7
Nazorg ondersteunde cliënten
3.18
10
8,7
3,8
3,7
binnen het loket Communicatie Kanteling
(keuken)tafelgesprekken bij melding
Tevredenheid gesprek
3.22.1
5**
3,6
3,5
3,6
Tevredenheid voorgestelde
3.22.2
5**
4,1
3,8
4,1
Tevredenheid aanvraagprocedure bij 3.22.4
5*
3,4
3,5
3,6
oplossing
loket Tevredenheid huishoudelijke hulp
3.22.5
5*
3,9
3,8
3,9
Tevredenheid individuele
3.22.6
5*
3,9
3,7
3,7
Tevredenheid collectief vervoer
3.22.7
5*
3,3
3,5
3,5
Tevredenheid doorlooptijden
3.22.3
5*
4,4
4,4
4,4
10
8,3
4,9
4,9
21
4,4
3,8
3,7
voorzieningen
Afstemming huishoudelijke hulp met
3.28
zorgfuncties AWBZ Delen
* Indien uw gemeente in de afgelopen vier jaar niet heeft deelgenomen aan het cliënttevredenheidsonderzoek van SGBO, dan worden de indicatoren met betrekking tot de tevredenheid niet meegenomen in de berekening. ** Indien uw gemeente de afgelopen twee jaar niet heeft deelgenomen aan het cliënttevredenheidsonderzoek van SGBO, dan zijn de indicatoren over de tevredenheid met het gesprek en de oplossing leeg en worden niet meegenomen in de berekening.
42
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Thermometer mantelzorg Vraagnr.
Max score
Uw score
Grootteklasse
Benchmark
Functies mantelzorg
4.3
10
9,1
9,6
8,6
Ondersteuning mantelzorgers
4.6
10
7,3
8,4
7,6
Zicht op gebruik ondersteuning
4.6
10
7,1
6,6
5,3
4.1
10
10,0
10,0
8,8
10
5,0
5,6
4,9
mantelzorgers Zicht op bereik mantelzorgers Contact en zicht op doelgroep
3.14+4.2&3
Doelgroep onderscheiden
4.4
5
3,3
2,7
2,9
Kwaliteitsafspraken met uitvoerders
0.2
5
4,5
4,1
3,4
Contact met organisaties
4.5
10
5,7
6,5
5,9
4.7&8
5
2,2
3,3
3,4
15
3,6
3,8
3,4
Zicht op aanbod en beschikbaarheid respijtzorg Delen
Thermometer vrijwilligers Vraagnr. Functies vrijwilligerswerk Ondersteuning vrijwilligers Zicht op gebruik ondersteuning
Max score
Uw score
Grootteklasse
Benchmark
4.12&14
10
10,0
8,7
7,2
4.11a
10
5,0
5,4
4,5
4.11&13
10
0,0
3,7
4,6
4.12&15
10
5,8
4,9
4,3
0.2
5
4,5
3,9
3,3
9
2,8
3,0
2,6
vrijwilligers Contact en zicht op doelgroep Kwaliteitsafspraken met uitvoerders Delen
43
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Thermometer wonen, zorg en toegankelijkheid Vraagnr. Aanbod algemene voorzieningen
Max score
Uw score
Grootteklasse
Benchmark
5.1a
10
6,7
7,1
6,9
Beleid levensloopbestendig bouwen
5.3
5*
5,0
2,5
3,5
Afspraken levensloopbestendig
5.5
5*
1,9
1,3
1,7
5.6
5
5,0
3,8
3,4
5.7
5*
5,0
3,5
3,3
5.8
5
5,0
3,3
2,7
5.9 CTO
5*
1,9
1,9
2,2
0.2
10
8,8
7,2
6,4
5.10
10
2,5
5,0
4,5
12
3,5
3,0
2,9
bouwen Afspraken over fysieke toegankelijkheid openbare ruimte Toezien naleving afspraken toegankelijkheid Meten tevredenheid fysieke toegankelijkheid openbare voorzieningen Ervaringen met fysieke toegankelijkheid Kwaliteitsafspraken met uitvoerders Inclusief beleid Delen
* Indien uw gemeente geen nieuwbouw heeft, dan tellen de afspraken over levensloopbestendig bouwen niet mee. Bij het ontbreken van afspraken over de fysieke toegankelijkheid van openbare gebouwen, openbare ruimte, private gebouwen met een publieke functie en openbaar vervoer, dan telt het naleven van de afspraken niet mee. Hetzelfde geldt voor de tevredenheid over de toegankelijkheid van openbare ruimte, openbare gebouwen en private gebouwen met publieke functie: als uw gemeente dit niet meet, dan telt de tevredenheid niet mee.
44
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Thermometer opvang
Vraagnr. Inzet voor vrouwenopvang en
Max score
Uw score
Grootteklasse
Benchmark
centrum
centrum
7.1
10
10,0
9,9
9,5
7.3
5
5,0
4,0
4,1
Beschikbaarheid voorzieningen
7.4
5
5,0
3,1
2,8
Inzet OGGZ
8.2
10
10,0
9,7
9,5
9.1&2
10
10,0
9,2
8,2
7.6
10
8,3
7,3
7,2
Lokaal zorgnetwerk
8.3
5
5,0
5,0
5,0
Nazorg-activiteiten
8.4
5
5,0
2,8
2,8
Zicht op omvang doelgroepen
10.1
10
7,3
7,2
6,3
Afspraken woningcorporaties
10.3
5
5,0
4,3
3,7
Zicht op uitstroom doelgroepen
10.4
10
9,0
7,5
6,1
0.2
10
10,0
8,8
8,1
4,7
4,1
3,9
huiselijk geweld Meldingen HG van politie naar steunpunt
Inzet verslavingszorg Samenwerking centrum en regiogemeenten bij ontwikkeling en uitvoering van beleid
Kwaliteitsafspraken met uitvoerders Delen
45
door 19
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Bijlage 2: Weergave van de benchmarkresultaten Thermometers
De resultaten zijn weergegeven met behulp van thermometers per thema. Deze thermometers zijn gebaseerd op verschillende indicatoren waaraan SGBO een waardeoordeel heeft gegeven. De indicatoren betreffen zowel de inzet van het beleid, de resultaten van het beleid, het registreren van het gebruik van de Wmovoorzieningen, als de effecten (zoals bijvoorbeeld tevredenheid). Onder iedere thermometer is een tekstvak opgenomen waarin de indicatoren staan vermeld. Zo kunt u zien uit welke indicatoren de thermometer is opgebouwd. De ene indicator weegt zwaarder mee in de scorebepaling dan de andere. Per thermometer wordt aangegeven welke (type) indicatoren relatief zwaar of minder zwaar meetellen. In bijlage 1 kunt u de precieze scorebepaling per thermometer en per indicator bekijken. Weergave van de scores
De scores van het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse en van de benchmark worden aangegeven met een horizontaal streepje door de thermometer met rechts ervan het percentage. Het blauwe streepje geeft het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse weer en het paarse streepje het benchmarkgemiddelde. Als u één streepje ziet, dan valt het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse samen met het benchmarkgemiddelde. De inhoud van de thermometer geeft de score aan van uw gemeente en het percentage staat genoemd in de onderkant van de thermometer. Als de inhoud van de thermometer uitkomt boven het paarse horizontale streepje, is de score van uw gemeente hoger dan de score van het gemiddelde van de benchmark. De marge voor een score ongeveer gelijk aan de gemiddelden is 5% (afhankelijk van de afgeronde optellingen van de individuele scores). Is uw score bijvoorbeeld 4% lager dan het benchmarkgemiddelde, dan staat in het rapport dat uw score ongeveer gelijk is aan het benchmarkgemiddelde. Trendgegevens en tabellen
Niet alle gevraagde gegevens zijn geschikt voor waardering, maar zijn wel interessant om te vergelijken. Deze gegevens zijn veelal opgenomen in tabellen die per thema zijn weergegeven. Het kan zijn dat een tabel of een cel leeg is. Dat betekent dat u mogelijk één of meerdere vragen niet heeft ingevuld. Als een vraag door minder dan tien gemeenten is ingevuld, dan worden er geen gemiddelden weergegeven in de tabel. Bij een dergelijk laag aantal is het lastig om betrouwbare waarden te genereren. Bij een aantal onderwerpen zijn de gegevens over meerdere jaren weergegeven, de zogenaamde trendgegevens. Gemeenten die meerdere jaren meedoen aan de Benchmark Wmo kunnen op deze onderdelen zichzelf monitoren.
46
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Tabellenbijlage
Gezien de omvang van dit managementrapport is het niet mogelijk om de resultaten van alle vragen in dit rapport op te nemen. In aanvulling op het managementrapport zijn de ingevulde antwoorden (rechte tellingen) weergegeven in een tabellenbijlage. Dit is een Excel-bestand waarin de resultaten van uw gemeente waar mogelijk worden vergeleken met het gemiddelde van de gemeenten uit uw grootteklasse en met het benchmarkgemiddelde. Het is ook mogelijk om de resultaten van uw gemeente te vergelijken met individuele andere gemeenten die u zelf kunt kiezen. De tabellenbijlage kunt u gebruiken als naslagwerk.
47
BENCHMARK WMO 2014, RESULTATEN OVER 2013, Nijmegen
Bijlage 3: Deelnemende gemeenten Gemeentegrootte naar
Deelnemende gemeenten
inwoneraantal Grootteklasse 1: 0-20.000
Asten, Beesel, Brielle, Gulpen-Wittem, Haaren,
inwoners
Heeze-Leende, Landerd, Meerssen, Someren, Valkenburg aan de Geul, Vlagtwedde, Westervoort
Grootteklasse 2: 20.000-
Baarn, Barendrecht, Berkelland, Beuningen, Borger-
50.000 inwoners
Odoorn, Boxtel, Brummen, Bunschoten, Coevorden, Cranendonck, Duiven, Epe, Ermelo, Etten-Leur, Geldrop-Mierlo, Halderberge, Heemskerk, Hellendoorn, Hellevoetsluis, Hof van Twente, Kerkrade, Leiderdorp, Leusden, Maasdriel, Maasgouw, Maassluis, Medemblik, Meppel, Nijkerk, Noordoostpolder, Oldebroek, Ooststellingwerf, Opsterland, Overbetuwe, Renkum, Ridderkerk, Rijswijk, Stadskanaal, Steenwijkerland, Tiel, Twenterand, Utrechtse Heuvelrug, Wageningen, Weststellingwerf, Wijchen, Wijdemeren, Wijk bij Duurstede, Zuidplas, Zundert
Grootteklasse 3: 50.000-
Almelo, Alphen aan den Rijn, Delft, Doetinchem,
100.000 inwoners
Gouda, Heerhugowaard, Hengelo, Hilversum, Hoorn, Katwijk, Lelystad, Oss, Sittard-Geleen, Vlaardingen
Grootteklasse 4: meer dan
Almere, Apeldoorn, Ede, Emmen, Haarlemmermeer,
100.000 inwoners
Leiden, Maastricht, Nijmegen, Westland, Zaanstad, Zoetermeer
48
TELEFOON
070 - 310 3800 E-MAIL
[email protected] WEBSITE
www.bmconderzoek.nl
Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen
Gemeente Nijmegen
juli 2014 Naomi Meys Projectnummer: 107560
GEMEENTE NIJMEGEN
GEMEENTE NIJMEGEN
INHOUD INLEIDING
1
SAMENVATTING
3
HOOFDSTUK 1
VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS
HOOFDSTUK 2
HOOFDSTUK 3
HOOFDSTUK 4
HOOFDSTUK 5
HOOFDSTUK 6
7
1.1
Achtergrond onderzoek
7
1.2
Achtergrond (aan)vragers
8
CONTACT MET UW GEMEENTE
10
2.1
Het contact
10
2.2
Het gesprek
11
2.3
De oplossing
15
2.4
Aanvraagprocedure
17
HULP BIJ HET HUISHOUDEN
20
3.1
Proces en kwaliteitscriteria
20
3.2
Tevredenheid over de leverancier
22
3.3
Tevredenheid over de medewerkers
23
3.4
Rapportcijfers hulp bij het huishouden
25
WMO-VOORZIENINGEN INCLUSIEF COLLECTIEF VERVOER
28
4.1
Woonvoorziening
28
4.2
Rolstoel
29
4.3
Scootmobiel
29
4.4
Tegemoetkoming in vervoerskosten
30
4.5
Rapportcijfers Wmo-voorziening(en)
30
4.6
Collectief vervoer
31
OVERIGE ONDERSTEUNING
35
5.1
Mantelzorg
35
5.2
Hulp van een vrijwilliger
36
5.3
Zorg vanuit de AWBZ
36
MEEDOEN AAN DE MAATSCHAPPIJ
38
6.1
Toegankelijkheid
38
6.2
Meedoen en (langer) zelfstandig kunnen blijven wonen
40
BIJLAGE 1 RESULTATEN KLANTONDERZOEK CLIËNTEN
41
GEMEENTE NIJMEGEN
Inleiding Hoe tevreden zijn burgers met een ondersteuningsvraag over hoe zij geholpen zijn door uw gemeente? Hoe tevreden zijn uw cliënten over de ondersteuning die zij vanuit de Wmo krijgen? Zijn uw cliënten hierover in de loop der jaren meer dan wel minder tevreden? En verschilt de tevredenheid van cliënten per type ondersteuning? Dat zijn de vragen die centraal staan in het klantonderzoek Wmo over 2013. Op hoofdlijnen is de opzet van het klanttevredenheidsonderzoek niet gewijzigd, zodat de uitkomsten door de jaren heen vergelijkbaar zijn. De beoogde doelen van de Wmo, waaraan de verschillende vormen van ondersteuning dienen bij te dragen, zijn onveranderd. Belangrijke vragen in dit onderzoek zijn dan ook in welke mate de ondersteuning bijdraagt aan het langer zelfstandig wonen van cliënten en in hoeverre dit bijdraagt aan het langer meedoen in de maatschappij. De invoering van de gekantelde werkwijze is meegenomen in het onderzoek. De vragen van het onderdeel ‘contact met uw gemeente’ zijn uitgebreid. Het tempo waarin gemeenten zijn overgegaan op het gekanteld werken verschilt, evenals de invulling. Bij het stellen van vragen over het contact met uw gemeente dient daarom rekening te worden gehouden met meer diverse situaties. Vanuit de gedachte dat cliënten die een beroep op de Wmo doen ook andere vormen van ondersteuning en zorg krijgen, formeel (bijvoorbeeld via de AWBZ) of informeel (bijvoorbeeld van een mantelzorger of vrijwilliger), zijn ook deze vormen van ondersteuning meegenomen in het onderzoek. Het past in de bredere benadering van maatschappelijke ondersteuning om naar het ontvangen van de andere vormen van ondersteuning en zorg te kijken. In de gevallen waarin het ‘keukentafelgesprek’ geleid heeft tot een advies is tevens nagegaan uit welke bestanddelen dit advies is samengesteld (eigen kracht, eigen netwerk, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen, individuele voorzieningen). Figuren In het rapport zijn zowel de resultaten van de respondenten in uw gemeente als het gemiddelde resultaat van de respondenten van alle deelnemende gemeenten weergegeven (de referentiegroep). In een aantal figuren zijn rode streepjes geplaatst. Deze rode streepjes geven de gemiddelde tevredenheid van de respondenten in de referentiegroep aan. Daarbij zijn de percentages tevreden en zeer tevreden cliënten bij elkaar opgeteld. Wanneer het rode streepje in het vak ‘zeer tevreden’ of ‘tevreden’ staat, dan betekent dit dat de respondenten in uw gemeente meer tevreden zijn dan in de referentiegroep. Andersom geldt dat als het rode streepje in het vlak ‘ontevreden’ of ‘zeer ontevreden’ staat, de respondenten in de referentiegroep meer tevreden zijn dan in uw gemeente.
1
GEMEENTE NIJMEGEN
De cijfers van de figuren kunnen door afronding afwijken van de cijfers in de tekst. Hetzelfde geldt voor gegevens in de tekst die (minimaal) kunnen afwijken van de gegevens in de bijlage. In sommige gevallen tellen antwoorden van een vraag niet op tot 100%. Dit komt door afrondingsverschillen. In het rapport wordt met regelmaat verwezen naar de resultaten uit het klantonderzoek Wmo en de Benchmark Wmo over voorgaande jaren. Voor gemeenten die hebben deelgenomen aan ‘Tevredenheid cliënten Wmo over 2009, 2010, 2011 en/of 2012’ zijn in de bijlage ter vergelijking de resultaten van de vergelijkbare vragen uit deze onderzoeken weergegeven.
2
GEMEENTE NIJMEGEN
Samenvatting Uw gemeente heeft meegedaan aan een klantonderzoek Wmo over 2013. De doelgroep van het onderzoek is het totaal aantal unieke klanten die in het kader van de Wmo met een vraag en/of een aanvraag voor een Wmo-voorziening contact hebben opgenomen met uw gemeente in 2013 en/of 2012. De (aan)vragers hebben vragen voorgelegd gekregen over het contact waarbij ook gevraagd is wat voor oplossing hen geadviseerd is en wat hun tevredenheid daarover is. Daarnaast hebben zij vragen beantwoord over de aanvraagprocedure, de huishoudelijke hulp en de overige Wmo-voorzieningen, maar ook over overige ondersteuning, zoals hulp van een mantelzorger, vrijwilliger of AWBZ-ondersteuning. Op die manier ontstaat er een completer beeld van de (aan)vrager en zijn of haar situatie. In deze samenvatting worden de resultaten op hoofdlijnen weergegeven. Respons In totaal zijn in uw gemeente 992 vragenlijsten verzonden en 415 geretourneerd. Daarmee is de respons 42%. In de referentiegroep is de gemiddelde respons 46%. Contact met de gemeente 45% van de respondenten in uw gemeente heeft een persoonlijk gesprek thuis gehad, 9% een persoonlijk gesprek elders, 31% heeft een telefonisch gesprek gehad en bij 15% betrof het een briefwisseling/e-mailcontact. Voor de referentiegroep zijn de aandelen respectievelijk 51%, 21%, 21% en 7%. Respondenten geven gemiddeld een 7,2 voor het contact. In de referentiegroep is dit cijfer een 7,3. Degenen met wie een gesprek heeft plaatsgevonden zijn het meest tevreden over de tijd die voor ze was genomen tijdens het gesprek, 95% is hier (zeer) tevreden over. Relatief het minst tevreden is men over de informatie over de afhandeling van het gesprek, 85% is hier (zeer) tevreden over. De respondenten is gevraagd in hoeverre zij vinden dat er in het gesprek rekening is gehouden met de persoonlijke situatie. 88% zegt daarop ‘veel’ of ‘redelijk’. In de referentiegroep is dit 90%. In 41% van de gevallen is geadviseerd onder andere een beroep te doen op de eigen kracht van de respondent (referentiegroep 46%). Binnen deze groep heeft 88% (referentiegroep 76%) dit opgevolgd. Bij 43% van de respondenten is aangeraden om onder andere een beroep te doen op familie, vrienden of buren (referentiegroep 40%). Dit advies wordt opgevolgd door 63% (referentiegroep 66%) van de respondenten.
3
GEMEENTE NIJMEGEN
Aan de respondenten die het advies van de gemeente niet of gedeeltelijk hebben opgevolgd is uitgevraagd waarom dat zo is. In uw gemeente zijn de twee meest genoemde redenen ‘Ik kan geen beroep doen op familie/vrienden/buren’ en ‘Een andere reden’. In de referentiegroep zijn dat ‘Ik kan geen beroep doen op familie/vrienden/buren’ en ‘Een andere reden’. 82% van de respondenten is (zeer) tevreden met de voorgestelde oplossing (referentiegroep 79%). Aanvraagprocedure In uw gemeente geven respondenten een gemiddeld rapportcijfer van een 6,8 voor de aanvraagprocedure (referentiegroep 7,1). 88% geeft aan (zeer) tevreden te zijn over de wachttijd tussen de aanvraag en het daadwerkelijk verkrijgen van de hulp of de voorziening. In de referentiegroep is dit aandeel 90%. Hulp bij het huishouden 67% van de respondenten in uw gemeente ontvangt hulp bij het huishouden (referentiegroep 66%). Het aandeel respondenten dat in uw gemeente een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt voor hulp bij het huishouden is 25% (referentiegroep 21%). Respondenten zijn het meest tevreden over de telefonische bereikbaarheid van de organisatie waarvan ze hulp ontvangen, 94% is hier (zeer) tevreden over. De respondenten zijn relatief het minst tevreden over de wisselingen van de medewerkers, 83% is hier (zeer) tevreden over. Respondenten met zorg in natura geven gemiddeld een 7,7 en respondenten met een persoonsgebonden budget (pgb) gemiddeld een 8,2. In de referentiegroep is de waardering respectievelijk 7,8 en 8,1. Wmo-voorzieningen inclusief collectief vervoer 33% heeft een woonvoorziening (referentiegroep 32%), 24% van de respondenten heeft een rolstoel (referentiegroep 25%) en van de respondenten heeft 23% een scootmobiel (referentiegroep 21%). 2% van de respondenten met een scootmobiel zegt deze maar een paar keer per jaar te gebruiken en 1% zegt deze (bijna) nooit te gebruiken. In de referentiegroep liggen deze aandelen respectievelijk op 2% en 3%. 33% van de respondenten heeft een tegemoetkoming in de vervoerskosten ontvangen, waarvan 85% (zeer) tevreden is over de hoogte daarvan. In de referentiegroep is dit respectievelijk 12% en 85%. Aan de respondenten die voorzieningen ontvangen, is gevraagd met een rapportcijfer aan te geven hoe de totale tevredenheid is over de Wmovoorziening(en). Respondenten uit uw gemeente geven een gemiddeld rapportcijfer van een 7,8. In de referentiegroep is dit gemiddeld een 7,4. 20% gebruikt het collectief vervoer (referentiegroep 37%). Het blijkt dat de respondenten in uw gemeente het meest positief zijn over de behulpzaamheid van
4
GEMEENTE NIJMEGEN
de chauffeur, 94% is hier (zeer) tevreden over. Respondenten zijn relatief het minst tevreden over de omrijtijden, 60% is hier (zeer) tevreden over. Het gemiddelde rapportcijfer voor het collectief vervoer in uw gemeente is een 6,7. In de referentiegroep is dat een 7,1. In uw gemeente geeft 26% aan een paar keer per jaar gebruik te maken van het collectief vervoer en 4% (bijna) nooit. Voor de referentiegroep liggen deze percentages op 28% en 9%. Overige ondersteuning 52% van de respondenten geeft aan momenteel hulp te ontvangen van een mantelzorger (referentiegroep 48%) en 21% van de respondenten geeft aan momenteel hulp van een vrijwilliger te ontvangen (referentiegroep 17%). Dit aandeel mantelzorgers en vrijwilligers is niet representatief voor de gehele gemeente, omdat het hier om een selectieve groep van mantelzorgers en vrijwilligers gaat: mantelzorgers en vrijwilligers die cliënten ondersteunen die bekend zijn bij de Wmo. Uit het onderzoek blijkt verder dat 17% zowel hulp van een mantelzorger als hulp van een vrijwilliger ontvangt. In de referentiegroep is dat 13%. Daarnaast is gevraagd of de respondenten ook zorg of ondersteuning vanuit de AWBZ ontvangen. 15% in uw gemeente maakt gebruik van (individuele) begeleiding, 10% van begeleiding in de vorm van groepsactiviteiten, 23% van persoonlijke verzorging, 7% van behandeling en 11% van verpleging. De aandelen in de referentiegroep zijn respectievelijk 12%, 9%, 21%, 9% en 10%. Meedoen aan de maatschappij Mee kunnen blijven doen aan de maatschappij is een belangrijk doel van de Wmo. Het zo lang mogelijk ‘gewoon’ en zelfstandig wonen, doen wat je zelf kunt doen en deelnemen aan het maatschappelijk verkeer zijn de elementen van het ‘meedoen aan de maatschappij’ waarop de Wmo doelt. De fysieke toegankelijkheid van openbare gebouwen en openbare ruimte bepaalt mede of burgers in staat zijn mee te doen. In uw gemeente geeft 44% van de respondenten aan dat zij ‘nooit of zelden’ een probleem ervaren met de fysieke toegankelijkheid van openbare gebouwen. Met betrekking tot de fysieke toegankelijkheid van de openbare ruimte ervaart 32% ‘nooit of zelden’ een probleem. In de referentiegroep liggen deze percentages op 50% en 35%. Een nieuwe vraag die dit jaar gesteld wordt is of mensen problemen ervaren met de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. In uw gemeente geeft 33% aan dat zij ‘nooit of zelden’ een probleem ervaren met de fysieke toegankelijkheid van het openbaar vervoer. In de referentiegroep is dit 43%.
5
GEMEENTE NIJMEGEN
En de hamvraag: dragen de ondersteuning en voorzieningen uit de Wmo in de ogen van de burgers bij aan de uiteindelijke doelen van de wet? In uw gemeente geeft 86% van de respondenten aan dat de ondersteuning/het hulpmiddel ‘veel’ of ‘redelijk’ bijdraagt aan het zelfstandig kunnen blijven wonen. Als het gaat om de bijdrage van de ondersteuning/het hulpmiddel aan meedoen aan de maatschappij, geeft 73% aan dat het ‘veel’ of ‘redelijk’ bijdraagt. In de referentiegroep liggen deze percentages op 85% en 74%.
6
GEMEENTE NIJMEGEN
Hoofdstuk 1 Verantwoording en achtergrondgegevens Het onderzoek is tussen maart en juli uitgevoerd. In totaal hebben 77 gemeenten aan het onderzoek deelgenomen. Omdat gebruik is gemaakt van een standaardvragenlijst en standaardmethode kunnen de resultaten van verschillende gemeenten onderling worden vergeleken. In dit hoofdstuk vindt u informatie over de achtergrond van het onderzoek en de achtergrond van de (aan)vragers (zoals bijvoorbeeld de leeftijdsopbouw). 1.1
Achtergrond onderzoek De doelgroep van het onderzoek is het totaal aantal unieke klanten die in het kader van de Wmo met een vraag en/of een aanvraag voor een Wmo-voorziening contact hebben opgenomen met uw gemeente in 2013 en/of 2012. Alle gemeenten die meedoen aan dit onderzoek zijn bezig met de Kanteling. Dit betekent dat niet de ‘aanvraag’, maar ‘de vraag’ van de klant centraal staat. Vanaf wanneer deze werkwijze is ingevoerd varieert echter tussen gemeenten. Ook varieert de manier van registeren van vragen die binnenkomen bij de gemeenten. Er zijn gemeenten die al wel volgens de principes van de Kanteling werken, maar nog niet de meldingen registreren die binnenkomen. In de steekproef zijn dan nog niet de meldingen meegenomen. Uw gemeente werkt sinds 2012 met Sociale Wijkteams volgens de Kanteling. In de steekproef zijn geen respondenten opgenomen die met de gekantelde werkwijze te maken hebben gehad, omdat er in 2013 bij de Wmo nog met aanvragen werd gewerkt. Steekproef In het geval er minder dan 600 unieke (aan)vragers zijn, zijn deze allemaal aangeschreven. Indien het aantal unieke (aan)vragers in 2013 en/of 2012 groter was dan 600 unieke cliënten, hebben deelnemende gemeenten naar een deel van deze (aan)vragers een vragenlijst gestuurd. In dat geval heeft de gemeente een aselecte steekproef getrokken uit het bestand met (aan)vragers. Alle (aan)vragers uit de steekproef hebben de vragenlijst gekregen. Bij het bepalen van de omvang van de steekproef is uitgegaan van een bepaalde betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en respons. Belangrijk om te weten is dat we in dit onderzoek met de getrokken steekproef en de vereiste respons uitspraken kunnen doen over de tevredenheid van (aan)vragers. Respons In totaal zijn in uw gemeente 992 vragenlijsten verzonden en 415 geretourneerd. Daarmee is de respons 42%. In de referentiegroep is de gemiddelde respons 46%.
7
GEMEENTE NIJMEGEN
Uitsplitsingen In dit rapport worden ook uitsplitsingen gemaakt, bijvoorbeeld naar leeftijd of het wel of niet hebben van een persoonsgebonden budget (pgb). De resultaten hiervan kunnen bij kleine aantallen respondenten veelal alleen een indicatie van de tevredenheid geven. De aantallen kunnen dan te klein zijn om betrouwbare uitspraken op te baseren. 1.2
Achtergrond (aan)vragers In de volgende tabel zijn de respondenten verdeeld naar leeftijdscategorie. U ziet de resultaten voor uw gemeente en voor alle deelnemende gemeenten (de referentiegroep). Tabel 1
Leeftijd respondenten (%) Uw gemeente
Referentiegroep
17 jaar of jonger
1%
1%
18 - 34 jaar
4%
2%
35 - 64 jaar
26 %
19 %
65 - 74 jaar
25 %
22 %
75+
44 %
56 %
Van de respondenten uit uw gemeente is 32% man en 68% vrouw. In de referentiegroep is deze verdeling 32% 68%. Er wordt steeds vaker van burgers verwacht dat ze ook financieel zelfredzaam zijn; dat ze zelf in staat zijn om voorzieningen aan te schaffen. Voorzieningen die eerder via de gemeente te verkrijgen waren op basis van een indicatie worden steeds vaker als algemene voorzieningen gezien die burgers zelf kunnen aanschaffen. Dit jaar zijn daarom twee achtergrondvragen opgenomen over het inkomen. In uw gemeente heeft 67% van de respondenten een inkomen lager dan € 1.500 netto. In de referentiegroep is dat 63%. De verdeling van de respondenten over de inkomensklassen is in de volgende tabel te zien. Tabel 2
Inkomen respondenten (%) Uw gemeente
Referentiegroep
Tot € 1.000 netto
26 %
22 %
€ 1.000 tot € 1.500 netto
41 %
41 %
€ 1.500 tot € 2.500 netto
25 %
28 %
€ 2.500 tot € 3.500 netto
6%
7%
Meer dan € 3.500 netto
2%
2%
Van de respondenten in uw gemeente geeft 32% aan nooit in staat te zijn om een onverwachte noodzakelijke uitgave van €1.000,- te doen, 14% geeft aan meestal
8
GEMEENTE NIJMEGEN
niet in staat te zijn om dit te doen. In de referentiegroep zijn deze percentages 23% en 14%. Respondenten ouder dan 75 jaar geven, onafhankelijk van hun inkomensklasse, vaker aan dat ze in staat zijn om een onverwachte noodzakelijke uitgave te doen, vergeleken met de respondenten die jonger zijn dan 75 jaar. Van de groep ouder dan 75 jaar geeft een kwart van de respondenten aan een onverwachte uitgave nooit of meestal niet te kunnen betalen, bij de groep jonger dan 75 jaar is dit percentage twee keer zo hoog, namelijk 50%. 46 % van de respondenten in uw gemeente heeft hulp gehad bij het invullen van de vragenlijst. In de referentiegroep is dit 45%. Van de respondenten die hulp hebben gehad bij het invullen, heeft de grootste groep deze hulp gekregen van een naaste (70%).
9
GEMEENTE NIJMEGEN
Hoofdstuk 2 Contact met uw gemeente In dit hoofdstuk komt het contact met de gemeente aan de orde. We gaan in op het contact (paragraaf 2.1), het gesprek (paragraaf 2.2), de oplossing (paragraaf 2.3) en de aanvraagprocedure (paragraaf 2.4). De gekantelde werkwijze houdt in dat gemeenten burgers helpen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen en te participeren, ondanks beperkingen. Daarbij wordt in gesprek met de burger eerst in beeld gebracht wat het probleem is en wat de mogelijkheden van de burger zijn om dit probleem zelf te verkleinen. Als dat niet voldoende is, wordt gekeken naar de mogelijkheden binnen het eigen netwerk, de informele hulp en algemene voorzieningen. Daarna komen de collectieve voorzieningen in beeld. Ten slotte wordt er gekeken naar een individuele voorziening. 2.1
Het contact Burgers komen met verschillende (aan)vragen bij het Wmo-loket. De respondenten geven aan dat ze over de onderstaande onderwerpen contact hebben opgenomen. Figuur 1
1
Over welk onderwerp heeft u contact opgenomen? 1 (%ja)
In de vragenlijst was het mogelijk om meerdere onderwerpen aan te geven. Dit betekent dat de percentages in
figuur 1 kunnen optellen tot meer dan 100%.
10
GEMEENTE NIJMEGEN
In veel gevallen volgt na een (aan)vraag een persoonlijk gesprek met de burger. Hoe in uw gemeente de (aan)vraag van de burger is opgepakt, ziet u in de volgende tabel. Tabel 3
2.2
Manier waarop de (aan)vraag besproken is (%) Uw gemeente
Referentiegroep
Persoonlijk gesprek bij mij thuis
45 %
51 %
Persoonlijk gesprek elders
9%
21 %
Telefonisch gesprek
31 %
21 %
Briefwisseling/e-mail contact
15 %
7%
Het gesprek In deze paragraaf gaat het om de ervaringen van respondenten die een face to face gesprek hebben gehad. In figuur 2 wordt de tevredenheid over de volgende aspecten van het gesprek weergegeven: de wijze waarop de respondent is behandeld bij het gesprek; de deskundigheid van de medewerkers; de tijd die genomen werd voor het gesprek; de informatie over de afhandeling van het gesprek. Figuur 2
Tevredenheid over het gesprek (%)
Wat betreft het gesprek in uw gemeente zijn de respondenten het meest tevreden over de tijd die voor ze was genomen tijdens het gesprek, 95% is hier (zeer) tevreden over. Relatief het minst tevreden is men over de informatie over de afhandeling van het gesprek, 85% is hier (zeer) tevreden over. Om een gesprek goed en efficiënt te laten verlopen, wordt vanuit de Kanteling geadviseerd om burgers vooraf te informeren over wat ze van zo’n gesprek kunnen verwachten. Op die manier weet de burger ook beter wat hij of zij mag verwachten van (de uitkomst van) het gesprek en kan degene alvast nadenken over de eigen inbreng die wellicht mogelijk is en welke vragen er leven.
11
GEMEENTE NIJMEGEN
Uit kwalitatieve kantelingsonderzoeken van SGBO, uitgevoerd in meerdere gemeenten, blijkt dat de informatievoorziening voorafgaand aan het gesprek van invloed is op de ervaringen van de klant. Burgers die vooraf geïnformeerd zijn over het doel van het gesprek kunnen meer begrip opbrengen voor een afwijzing of kunnen positief verrast zijn wanneer ze de gewenste voorziening ontvangen, terwijl ze op basis van de informatie vooraf gedacht hadden daarvoor niet in aanmerking te komen. In uw gemeente heeft 53% informatie gekregen voorafgaand aan het gesprek. In de referentiegroep is dat 52%. Van de respondenten in uw gemeente die informatie hebben gekregen was voor 75% duidelijk wat zij van het gesprek konden verwachten. Voor degenen die geen informatie hadden gekregen vooraf, was voor 32% duidelijk wat zij konden verwachten. Dit jaar is ook gevraagd of er een mantelzorger aanwezig was bij het gesprek. De mantelzorger wordt betrokken bij de vraag van de burger die ondersteuning wil, om goed af te stemmen wat de burger en de mantelzorger zelf doen en waar ondersteuning bij nodig is. Als mensen dat willen kunnen ze hierbij ook formele of informele cliëntondersteuning inschakelen. Belangrijke notie hier is dat mantelzorgers het langer volhouden als ze weten dat er een vangnet is. Uit de kwalitatieve kantelingsonderzoeken van SGBO over 2012 blijkt dat er regelmatig een mantelzorger bij het keukentafelgesprek aanwezig is. Ook wordt gesignaleerd dat de situatie van de mantelzorger besproken wordt. Mantelzorgers zijn veelal niet op de hoogte van het feit dat zij hun situatie ook in het keukentafelgesprek bespreekbaar kunnen maken. In de oplossingen komt meestal niet naar voren dat deze ook kunnen bijdragen aan de ontlasting van de mantelzorger. Ook worden mantelzorgers relatief weinig concreet gewezen op de mantelzorgondersteuning die beschikbaar is binnen de gemeente. In uw gemeente was er bij 33% van de gesprekken een mantelzorger aanwezig. In de referentiegroep was bij 33% van de gesprekken een mantelzorger aanwezig. Bij het vaststellen welk resultaat bereikt moet worden met de ondersteuning is een gesprek over en zorgvuldig onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van belang. Bij de Kanteling wordt er breed gekeken naar de persoonlijke situatie en worden meerdere levensdomeinen besproken om te bekijken of de burger verdere hulp of ondersteuning nodig heeft. In uw gemeente is in 41% van de gevallen over één of meer andere onderwerpen gesproken dan het onderwerp waar de burger in eerste instantie contact voor heeft opgenomen. In de referentiegroep ligt dit percentage op 45%. De onderwerpen zorg, welzijn (ontmoeten van andere mensen) en financiën zijn onderwerpen die een grote invloed kunnen hebben op de vraag naar maatschappelijke ondersteuning. Immers uit het participatieonderzoek van SGBO komt naar voren dat kwetsbaarheid van burgers in belangrijke mate bepaald wordt
12
GEMEENTE NIJMEGEN
door hun gezondheid en de zorgbehoeften, door eenzaamheid en door beperkte financiële middelen. In figuur 1 is te lezen over welk onderwerp men contact heeft opgenomen met de gemeente. Aan de respondenten is gevraagd of er aanvullend ook over andere onderwerpen is gesproken terwijl men hier in eerste instantie geen contact voor zocht. De volgende tabel laat zien of er aanvullend ook over (een) ander(e) onderwerp(en) is gesproken waarvoor men dus geen contact zocht. Tabel 4
Er is aanvullend over het onderstaande onderwerp gesproken (%) Uw gemeente
Referentiegroep
Zorg
33 %
30 %
Contact met andere mensen
10 %
15 %
Meedoen aan activiteiten
18 %
13 %
Wonen
14 %
23 %
Voeren van een huishouden
13 %
22 %
Vervoer
29 %
26 %
Mijn financiële situatie
9%
9%
Bij het zoeken naar oplossingen voor cliënten wordt steeds meer uitgegaan van de eigen kracht van cliënten en zijn of haar sociale omgeving door in eerste instantie te kijken naar wat de cliënt zelf kan en naar wat hij of zij in de eigen directe omgeving aan ondersteuning kan organiseren. De persoonlijke situatie van de cliënt in beeld brengen is daarbij van belang. Daarnaast zorgt het in beeld brengen van de persoonlijke situatie ervoor dat burgers zich serieus genomen voelen en dit zorgt doorgaans voor meer tevreden klanten. Zo blijkt uit klantonderzoek Wmo van SGBO van vorig jaar dat de relatie tussen de tevredenheid over verschillende aspecten van de aanvraag, zoals de tijd die genomen wordt, de bejegening en het uiteindelijke rapportcijfer voor de aanvraagprocedure versterkt wordt door de indicator 'rekening houden met de persoonlijke situatie'. Dat betekent (in het geval de tevredenheid over de verschillende aspecten van de aanvraag verder gelijk blijven) dat cliënten die vinden dat er veel rekening gehouden is met hun persoonlijke situatie gemiddeld altijd een hoger rapportcijfer voor de aanvraagprocedure geven dan de cliënten die dit minder hebben ervaren. De volgende figuur geeft aan in hoeverre er volgens de respondent tijdens dit gesprek rekening is gehouden met de persoonlijke situatie. 88% zegt daarop ‘veel’ of ‘redelijk’. In de referentiegroep is dit 90%.
13
GEMEENTE NIJMEGEN
Figuur 3
In hoeverre is er bij het gesprek rekening gehouden met de persoonlijke situatie (%)
Respondenten geven gemiddeld een 7,2 voor het contact. In de referentiegroep is dit cijfer een 7,3. In de volgende figuur wordt dit rapportcijfer weergegeven. Figuur 4
Rapportcijfer over het contact (%)
In de referentiegroep zijn respondenten die een persoonlijk gesprek hebben gehad, tevredener dan mensen die een telefonisch gesprek hebben gehad. In uw gemeenten geven respondenten die een persoonlijk gesprek bij hen thuis hebben gehad, gemiddeld een 7,4, respondenten die een persoonlijk gesprek elders hebben gehad geven gemiddeld een 6,7. Respondenten die een telefonisch gesprek hebben gehad geven gemiddeld een 7,1 en de respondenten bij wie de (aan)vraag via brief of e-mail is behandeld geven gemiddeld een 6,8. Bij de referentiegroep liggen deze cijfers op 7,5, 7,3, 7,1 en 6,9.
14
GEMEENTE NIJMEGEN
Gekeken is welke aspecten van het gesprek van invloed zijn op het rapportcijfer over het gesprek. Uit analyse over de gehele referentiegroep blijkt dat vooral de mate waarin rekening gehouden is met de persoonlijke situatie, van invloed is op het rapportcijfer. 2.3
De oplossing Volgens de kantelingsgedachte gaan gemeenten steeds meer uit van wat iemand wel kan en ligt de nadruk op de kwaliteiten die burgers bezitten. De eigen verantwoordelijkheid van burgers wordt zoveel mogelijk benut en ontwikkeld. Eigen kracht komt voorop te staan. Wat kan de burger nog zelf? Door in eerste instantie te kijken naar wat de burger wel kan en naar wat de eigen directe omgeving aan ondersteuning kan organiseren, blijft de burger zelfredzaam en betrokken bij de samenleving. Het is de taak van gemeenten om het zó te regelen, dat de burger deze verantwoordelijkheid ook kan nemen. Daar waar dat niet lukt, helpt de gemeente met ondersteuning of een vangnet. Bij de gesprekken is in 53% van de gevallen een volledige oplossing gevonden. 24% van de respondenten geeft aan dat er grotendeels een oplossing is gevonden, 11% een beetje en in 12% van de gevallen is er geen oplossing gevonden. Logischerwijs zijn mensen tevredener bij een volledige oplossing. In de referentiegroep heeft 58% een volledige oplossing, 22% grotendeels, 9% een beetje en 12% heeft geen oplossing gevonden. Uit de kwalitatieve kantelingsonderzoeken van SGBO over 2012 blijkt dat het keukentafelgesprek, waarin breder wordt gekeken naar de situatie van de cliënt en eigen verantwoordelijkheid voorop staat, vaak nog niet leidt tot alternatieve oplossingen. Veelal wordt nog een individuele voorziening verstrekt. Eigen kracht oplossingen betreffen vaak het zelf aanschaffen van hulpmiddelen. Er worden nog nauwelijks alternatieve oplossingen voor participatie gevonden. Bij het kijken naar een vorm van ondersteuning wordt idealiter, afhankelijk van de vraag van de cliënt, de volgende volgorde van ondersteuning gehanteerd die u in de volgende tabel ziet van boven naar beneden.
15
GEMEENTE NIJMEGEN
Tabel 5
De gemeente heeft mij geadviseerd een beroep te doen op… 2 (%) Uw gemeente
Referentiegroep
Eigen kracht
41 %
46 %
Familie, vrienden, buren
43 %
40 %
Een vrijwilliger
19 %
16 %
Aanbod aan dagactiviteiten
12 %
14 %
Een algemene voorziening
23 %
21 %
Een individuele voorziening
82 %
77 %
Andere zorgaanbieders
21 %
20 %
Inkomensondersteuning
22 %
9%
Iets anders
7%
12 %
In de meeste gevallen, bij 77% wordt nog een individuele voorziening geadviseerd. In uw gemeente is onder andere dit advies bij 82% van de respondenten gegeven. Daarnaast is in 41% van de gevallen geadviseerd een beroep te doen op de eigen kracht van de respondent, in de referentiegroep ligt dit percentage op 46%. In 43% van de gevallen is aangeraden om onder andere een beroep te doen op familie, vrienden of buren. In de referentiegroep ligt dit percentage op 40%. Een advies over een individuele voorziening wordt bijna altijd opgevolgd (94%). In uw gemeente volgt 97% dit advies op. Eigen kracht oplossingen worden in uw gemeente in 88% van de gevallen opgevolgd. In de referentiegroep is dat 76%. Wanneer geadviseerd wordt een beroep te doen op familie, vrienden en buren wordt dit in uw gemeente opgevolgd door 63%. In de referentiegroep is dit 66%. In tabel 6 zijn de redenen te zien waarom de respondenten het advies niet hebben opgevolgd.
2
Er kunnen meerdere zaken geadviseerd zijn, dus de percentages kunnen optellen tot meer dan 100%.
16
GEMEENTE NIJMEGEN
Tabel 6
Redenen waarom advies niet is opgevolgd … (%) Uw gemeente
Referentiegroep
13 %
14 %
13 %
16 %
7%
8%
11 %
7%
Ik wil geen beroep doen op familie/vrienden/buren
20 %
20 %
Ik kan geen beroep doen op familie/vrienden/buren
30 %
37 %
Ik heb het anders opgelost
13 %
20 %
Andere reden
23 %
25 %
Ik wist niet waar of hoe ik dat moest regelen De kosten/eigen bijdrage van de voorgestelde oplossing zijn ondoorzichtig Het is er nog niet van gekomen Het was niet meer nodig (bijvoorbeeld door verandering in de situatie)
Aan de respondenten die het advies van de gemeente niet of gedeeltelijk hebben opgevolgd is uitgevraagd waarom dat zo is. In uw gemeente zijn de twee meest genoemde redenen ‘Ik kan geen beroep doen op familie/vrienden/buren’ en ‘Een andere reden’. In de referentiegroep zijn dat ‘Ik kan geen beroep doen op familie/vrienden/buren’ en ‘Een andere reden’. 82% van de respondenten is (zeer) tevreden met de voorgestelde oplossing. In de referentiegroep ligt dit percentage op 79%. Uit de gegevens van de referentiegroep blijkt dat de respondenten over alle geboden oplossingen tevreden zijn. Het meest tevreden zijn ze met de voorgestelde oplossing als de gemeente heeft geadviseerd om een beroep te doen op het aanbod van dagactiviteiten, een individuele voorziening, een algemene voorziening, andere zorgaanbieders of inkomensondersteuning. Iets minder tevreden zijn ze met de voorgestelde oplossing als de gemeente heeft geadviseerd een beroep te doen op de eigen kracht, familie, vrienden, buren of een vrijwilliger. 2.4
Aanvraagprocedure Contact met de gemeente over een ondersteuningsvraag kan leiden tot een aanvraag. In de praktijk vervalt deze stap voor sommige gemeenten. De aanvraag wordt dan impliciet na het keukentafelgesprek afgehandeld. In deze paragraaf wordt ingegaan op de ervaringen van aanvragers met de aanvraagprocedure. Hierbij zijn alleen de resultaten meegenomen van de respondenten die in de afgelopen 12 maanden een aanvraag hebben ingediend. De reden hiervoor is dat deze respondenten kortgeleden ervaring hebben opgedaan met de aanvraagprocedure. In uw gemeente heeft 50% van de respondenten de afgelopen 12 maanden een aanvraag ingediend. In de referentiegroep is dit 43%.
17
GEMEENTE NIJMEGEN
Aan respondenten die de afgelopen 12 maanden een aanvraag hebben ingediend, is gevraagd om een rapportcijfer te geven voor de aanvraagprocedure. De volgende figuur toont deze rapportcijfers, waarbij een 1 staat voor een lage waardering en een 10 voor een hoge waardering. Figuur 5
Spreiding van de rapportcijfers voor de aanvraagprocedure (%)
In uw gemeente geven respondenten een gemiddeld rapportcijfer van een 6,8 voor de aanvraagprocedure, in de referentiegroep is dit een 7,1. In uw gemeente geeft 21% een 5 of lager voor de aanvraagprocedure, 12% geeft een 9 of een 10. In de referentiegroep is dit respectievelijk 14% en 14%. Een aanvraag voor een voorziening kan resulteren in verschillende uitkomsten: een aanvraag kan volledig of gedeeltelijk zijn toegekend of afgewezen. Aanvragen kunnen echter ook op het moment van de uitvoering van dit onderzoek nog in behandeling zijn. Aan de respondenten is gevraagd of de aanvraag is toegekend. 8% van de respondenten geeft aan dat de aanvraag niet is toegekend. In de referentiegroep is dit aandeel 9%. De resultaten zijn in de volgende tabel terug te vinden. Tabel 7
Is de aanvraag toegekend? Uw gemeente
Referentiegroep
Ja, volledig
75 %
74 %
Ja, gedeeltelijk
13 %
12 %
De aanvraag is nog in behandeling
4%
5%
Nee
8%
9%
18
GEMEENTE NIJMEGEN
Het gemiddelde rapportcijfer voor de aanvraagprocedure van respondenten met een toegekende aanvraag is een 7,1. Voor de referentiegroep is dit een 7,4. Respondenten in uw gemeente van wie de aanvraag is afgewezen geven gemiddeld een 3,7 voor de aanvraagprocedure. In de referentiegroep is dit een 4,8. In uw gemeente geeft 88% aan (zeer) tevreden te zijn over de wachttijd tussen de aanvraag en het daadwerkelijk verkrijgen van de hulp of de voorziening. 12% geeft aan hier (zeer) ontevreden over te zijn. In de referentiegroep zijn deze aandelen respectievelijk 90% en 10%.
19
GEMEENTE NIJMEGEN
Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden Door ouderdom, langdurige ziekte of na een operatie kunnen burgers hulp nodig hebben bij het huishouden. De behoefte hieraan kan voor kortere of langere tijd zijn. Via de gemeente kan hiervoor een beroep worden gedaan op de Wmo. Dit hoofdstuk gaat over de ervaringen van respondenten die via de Wmo hulp bij het huishouden ontvangen. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan de orde: proces en kwaliteitscriteria (paragraaf 3.1), de tevredenheid over de leverancier (paragraaf 3.2), de tevredenheid over de medewerkers (paragraaf 3.3) en de rapportcijfers voor hulp bij het huishouden (paragraaf 3.4). In uw gemeente ontvangt 67% van de respondenten hulp bij het huishouden. In de referentiegroep is dit 66%. 3.1
Proces en kwaliteitscriteria Aan de cliënten met hulp bij het huishouden is een aantal achtergrondvragen gesteld over het proces van hulp bij het huishouden. Zorg in natura en persoonsgebonden budget (pgb): Zijn de cliënten bekend met de mogelijkheid om bij hulp bij het huishouden te kiezen tussen zorg in natura en een persoonsgebonden budget (pgb)? Heeft de cliënt een persoonsgebonden budget (pgb)? Leverancier hulp bij het huishouden: Welke leverancier levert de hulp bij het huishouden in het geval van zorg in natura? Heeft uw gemeente de cliënt een keuze voorgelegd uit de verschillende leveranciers die hulp bij het huishouden leveren? Onderstaand worden de resultaten voor deze onderwerpen uitgewerkt. Zorg in natura en persoonsgebonden budget (pgb) De huidige Wmo verplicht gemeenten om hun burgers de keuze te bieden tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget (pgb). Burgers zijn hiervan echter niet altijd op de hoogte. In uw gemeente geeft 81% van de respondenten aan te weten dat er een keuze is tussen huishoudelijke hulp via de door de gemeente gecontracteerde aanbieders van hulp bij het huishouden (zorg in natura) en een persoonsgebonden budget (pgb), waarmee de cliënt zelf hulp kan inkopen. Daarentegen is 19% er dus nog niet bekend mee. In de referentiegroep is 22% niet bekend met de keuzemogelijkheid. Uit klantonderzoek Wmo van SGBO is gebleken dat de bekendheid met het hebben van een keuze tussen zorg in natura of een persoonsgebonden budget (pgb) groter is onder cliënten jonger dan 65 jaar dan onder cliënten ouder dan 65 jaar. Voor uw gemeente geldt dat het aandeel respondenten jonger dan 65 jaar dat bekend is met
20
GEMEENTE NIJMEGEN
de keuze 78% is. Voor respondenten ouder dan 65 jaar is dit 81%. In de referentiegroep is dit respectievelijk 81% en 78%. Het aandeel respondenten dat in uw gemeente een persoonsgebonden budget (pgb) heeft voor hulp bij het huishouden is 25%. In de referentiegroep is dat 21%. Uit klantonderzoek Wmo van SGBO van de voorgaande jaren blijkt uit vergelijking van de gemiddelden uit het klantonderzoek met de benchmarkcijfers dat het werkelijke aandeel cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden vaak kleiner is. Dit betekent dat cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) oververtegenwoordigd kunnen zijn in dit onderzoek. Tevens blijkt uit het klantonderzoek Wmo van SGBO dat jongere cliënten vaker een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden hebben dan oudere cliënten. De volgende tabel laat zien of dit ook zo is over 2012 voor uw gemeente en de referentiegroep. Tabel 8
Persoonsgebonden budget (pgb) naar leeftijd (%) Uw gemeente
Referentiegroep
Persoonsgebonden budget (Pgb)
25 %
21 %
- Cliënten jonger dan 65 jaar
32 %
26 %
- Cliënten ouder dan 65 jaar
23 %
19 %
Leverancier hulp bij het huishouden Het aantal leveranciers van hulp bij het huishouden waaruit de cliënt kan kiezen wisselt per gemeente. Sommige gemeenten hebben één leverancier, sommige hebben vijf of zelfs meer leveranciers. Voor dit klantonderzoek konden maximaal vijf namen van leveranciers worden aangedragen voor in de vragenlijst. Respondenten met een leverancier anders dan de in de vragenlijst genoemde leveranciers hebben de categorie ‘anders’ kunnen aankruisen. In de huidige Wmo staat keuzevrijheid centraal. Zo kunnen alle cliënten zelf kiezen van welke zorgaanbieder zij hulp bij het huishouden willen ontvangen. Van de respondenten in uw gemeente geeft 32% aan dat uw gemeente hen een keuze heeft voorgelegd uit verschillende leveranciers die hulp bij het huishouden aanbieden. 16% van de respondenten weet niet of de keuze door uw gemeente is voorgelegd. In de referentiegroep is dit respectievelijk 34% en 19%. Ook hier blijkt uit klantonderzoek Wmo van SGBO, net als bij de bekendheid met de keuzemogelijkheid tussen zorg in natura en een persoonsgebonden budget (pgb), dat de bekendheid omlaag gaat als de leeftijd van de cliënt stijgt. Voor uw gemeente geldt dat het aandeel respondenten jonger dan 65 jaar dat bekend is met de keuze tussen verschillende leveranciers 42% is en voor respondenten ouder dan 65 jaar bedraagt dit 30%. De aandelen in de referentiegroep zijn respectievelijk 41% en 32%.
21
GEMEENTE NIJMEGEN
De volgende figuur laat zien van welke leveranciers de respondenten de hulp bij het huishouden ontvangen. In de figuur wordt getoond welk aandeel van de respondenten de hulp bij het huishouden ontvangt van de betreffende leverancier. In deze resultaten zijn alleen de respondenten meegenomen die zorg in natura ontvangen. Het is mogelijk dat de onderstaande verdeling afwijkt van de aantallen cliënten per leverancier in uw cliëntenbestand. Dit kan komen doordat er bij het trekken van de steekproef geen rekening gehouden is met een verdeling over de verschillende aanbieders. Figuur 6
3.2
Aandeel respondenten met zorg in natura, per leverancier (%)
Tevredenheid over de leverancier Aan respondenten met zorg in natura is een aantal vragen gesteld over de leverancier die de hulp bij het huishouden levert. Respondenten met een persoonsgebonden budget (pgb) zijn buiten beschouwing gelaten. De volgende figuur laat zien wat de mate van tevredenheid is over een aantal verschillende aspecten rond de hulp bij het huishouden. Figuur 7
Tevredenheid over aspecten rond hulp bij het huishouden (%)
Respondenten zijn het meest tevreden over de telefonische bereikbaarheid van de organisatie waarvan ze hulp ontvangen, 94% is hier (zeer) tevreden over. De respondenten zijn relatief het minst tevreden over de wisselingen van de medewerkers, 83%, is hier (zeer) tevreden over.
22
GEMEENTE NIJMEGEN
De leveranciers die zijn opgenomen in de vragenlijst hebben niet allemaal een even groot marktaandeel. Dit kan betekenen dat de aantallen per leverancier klein zijn. Om deze reden kunnen de volgende resultaten indicatief en niet representatief zijn. Uit de volgende figuur blijkt of er verschillen zijn in waardering per leverancier van hulp bij het huishouden voor de eerder getoonde vier aspecten rondom de organisatie. In de figuur zijn de antwoorden ‘zeer tevreden’ en ‘tevreden’ bij elkaar opgeteld. Wanneer minder dan 10 respondenten de vraag hebben beantwoord, zijn de resultaten niet weergegeven. Figuur 8
3.3
Tevredenheid hulp bij het huishouden per leverancier (%)
Tevredenheid over de medewerkers Alle respondenten met huishoudelijke hulp (zowel met zorg in natura als met een persoonsgebonden budget (pgb)) is een aantal vragen voorgelegd over de medewerkers die de hulp bij het huishouden leveren. Gevraagd is naar: inzet van de medewerkers; aandacht en interesse voor de cliënt; kwaliteit van het schoonmaakwerk. In de volgende twee figuren zijn de resultaten voor deze drie aspecten weergegeven.
23
GEMEENTE NIJMEGEN
Figuur 9
Tevredenheid van respondenten met zorg in natura over de medewerkers die huishoudelijke hulp leveren (%)
Figuur 10
Tevredenheid van respondenten met een persoonsgebonden budget (pgb) over de medewerkers die huishoudelijke hulp leveren (%)
Cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) zijn meer tevreden over de medewerker dan cliënten met hulp in natura blijkt uit het klantonderzoek Wmo van voorgaande jaren. De tevredenheid per leverancier wat betreft deze aspecten, ziet u in de volgende figuur. In de figuur zijn de antwoorden ‘zeer tevreden’ en ‘tevreden’ bij elkaar opgeteld. Wanneer minder dan tien respondenten de vraag hebben beantwoord, zijn de resultaten niet weergegeven. De resultaten voor de respondenten met een persoonsgebonden budget (pgb) zijn niet terug te zien aangezien zij niet gekoppeld zijn aan een leverancier.
24
GEMEENTE NIJMEGEN
Figuur 11
3.4
Tevredenheid, per leverancier, over de medewerkers die huishoudelijke hulp leveren (%)
Rapportcijfers hulp bij het huishouden Aan de respondenten is gevraagd met een rapportcijfer aan te geven hoe tevreden zij zijn over de hulp bij het huishouden. Respondenten uit uw gemeente geven een gemiddeld rapportcijfer van een 7,8 voor hulp bij het huishouden. In de referentiegroep is het gemiddelde rapportcijfer een 7,8. De volgende figuur geeft de spreiding van de rapportcijfers weer. Per rapportcijfer ziet u het aandeel respondenten dat een bepaald rapportcijfer heeft gegeven.
25
GEMEENTE NIJMEGEN
Figuur 12
Spreiding rapportcijfers hulp bij het huishouden (%)
De volgende figuur toont het resultaat per leverancier. Wanneer er geen cijfer is weergegeven, betekent dit dat minder dan 10 respondenten de vraag hebben beantwoord. Ook hiervoor geldt dat de aantallen per leverancier klein kunnen zijn en de resultaten daardoor indicatief zijn. De resultaten voor de respondenten met een persoonsgebonden budget (pgb) zijn hier niet in meegenomen aangezien zij niet gekoppeld zijn aan een leverancier. Figuur 13
Rapportcijfer hulp bij het huishouden per leverancier
Uit klantonderzoek Wmo van SGBO is gebleken dat cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) doorgaans een hoger totaal rapportcijfer geven voor de huishoudelijke hulp dan cliënten met zorg in natura.
26
GEMEENTE NIJMEGEN
In de volgende figuur is de spreiding van de rapportcijfers terug te vinden, uitgesplitst naar respondenten met zorg in natura en respondenten met een persoonsgebonden budget (pgb). Figuur 14
Spreiding rapportcijfers hulp bij het huishouden, uitgesplitst naar respondenten met zorg in natura en respondenten met een persoonsgebonden budget (pgb) (%)
In uw gemeente geven respondenten met zorg in natura gemiddeld een 7,7 en respondenten met een persoonsgebonden budget (pgb) gemiddeld een 8,2. In de referentiegroep is de waardering respectievelijk 7,8 en 8,1. Ook de leeftijd van de respondent is van invloed op de hoogte van het rapportcijfer. Uit eerder klantonderzoek Wmo is gebleken dat het rapportcijfer van cliënten jonger dan 65 jaar lager is dan voor cliënten met een leeftijd van 65 jaar of ouder. In uw gemeente is dat niet zo. In de volgende tabel zijn voor uw gemeente de rapportcijfers voor hulp bij het huishouden uitgesplitst naar de twee leeftijdscategorieën. Tabel 9
Rapportcijfer hulp bij het huishouden, uitgesplitst naar leeftijd Uw gemeente
Referentiegroep
Cliënten jonger dan 65 jaar
8,1
7,8
Cliënten ouder dan 65 jaar
7,7
7,8
De resultaten van de klantonderzoeken Wmo laten daarnaast zien dat voor cliënten met zorg in natura de aspecten ‘kwaliteit van het schoonmaakwerk’ en ‘inzet van de medewerker’ het meest van invloed zijn op het rapportcijfer. Hierbij zijn zowel de aspecten met betrekking tot de organisatie als de medewerkers meegenomen.
27
GEMEENTE NIJMEGEN
Hoofdstuk 4 Wmo-voorzieningen inclusief collectief vervoer Wmo-voorzieningen hebben als doel bij te dragen aan het langer zelfstandig kunnen wonen en aan het meedoen aan de maatschappij. Het tegengaan van vereenzaming en het in stand houden van sociale contacten zijn vaak aanvullende doelstellingen. Voorzieningen die hierbij kunnen helpen zijn bijvoorbeeld een scootmobiel, een rolstoel, het aanpassen van een woning of het verstrekken van een pas voor het collectief vervoer. Dit hoofdstuk gaat in op de verschillende Wmo-voorzieningen, welk aandeel van de cliënten zo’n voorziening heeft en hoe tevreden ze over de dienstverlening en de kwaliteit van de voorziening zijn. De resultaten van de specifieke Wmo-voorzieningen geven bij kleine aantallen respondenten alleen een indicatie van de tevredenheid. 4.1
Woonvoorziening Voor burgers met een beperking kunnen speciale aanpassingen aan hun woning noodzakelijk zijn om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Het kan daarbij gaan om een grote variëteit aan woonvoorzieningen en aanpassingen, zoals het verwijderen van drempels, het aanpassen van de keuken of de badkamer, het plaatsen van een traplift of roerende woonvoorzieningen als tilliften en hulpmiddelen voor baden en douchen. Van de ondervraagde respondenten in uw gemeente geeft 33% aan een woonvoorziening te hebben. In de referentiegroep is dit 32%. Wat de respondenten met een woonvoorziening vinden van de dienstverlening van de leverancier en de kwaliteit van de woonvoorziening ziet u in de volgende figuur. Figuur 15
28
Tevredenheid woonvoorziening (%)
GEMEENTE NIJMEGEN
4.2
Rolstoel In uw gemeente heeft 24% van de respondenten een rolstoel. In de referentiegroep ligt dit aandeel op 25%. De tevredenheid over de dienstverlening en kwaliteit van de rolstoel is in de volgende figuur terug te vinden. Figuur 16
4.3
Tevredenheid rolstoel (%)
Scootmobiel Burgers met een beperking kunnen soms minder makkelijk of geen gebruikmaken van ‘gewone’ vervoermiddelen, zoals de fiets, de auto of het openbaar vervoer. De burger kan een Wmo-vervoersvoorziening aanvragen als hij of zij door lichamelijke of psychische beperkingen geen gebruik kan maken van de reguliere vervoermiddelen. In het geval van het afleggen van kortere afstanden kan bijvoorbeeld een scootmobiel een oplossing bieden. Van de respondenten in uw gemeente geeft 23% aan een scootmobiel te hebben. In de referentiegroep ligt dit aandeel op 21%. Wat deze respondenten vinden van de tevredenheid over de dienstverlening van de leverancier en de kwaliteit van de scootmobiel, is te zien in de volgende figuur. Figuur 17
29
Tevredenheid scootmobiel (%)
GEMEENTE NIJMEGEN
Het daadwerkelijke gebruik van de scootmobiel is te zien in de volgende figuur. Figuur 18
Gebruik scootmobiel (%)
In uw gemeente geeft 2% van de respondenten aan de scootmobiel een paar keer per jaar te gebruiken en 1% (bijna) nooit. In de referentiegroep liggen deze aandelen respectievelijk op 2% en 3%. 4.4
Tegemoetkoming in vervoerskosten Een tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt verstrekt om de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi deels te compenseren wanneer de cliënt geen gebruik meer kan maken van het openbaar vervoer. Ook kan een vergoeding worden verstrekt voor het gebruik van een eigen auto of een auto van iemand anders. Deze vergoeding wordt in de meeste gemeenten pas verstrekt indien gebruik van het collectief vervoer niet mogelijk is. 33% van de respondenten heeft een tegemoetkoming in de vervoerskosten ontvangen. 85% van deze mensen is (zeer) tevreden over de hoogte van deze tegemoetkoming. In de referentiegroep is dit respectievelijk 12% en 85%.
4.5
Rapportcijfers Wmo-voorziening(en) Aan de respondenten die voorzieningen ontvangen, is gevraagd met een rapportcijfer aan te geven hoe de totale tevredenheid is over de Wmovoorziening(en). Respondenten uit uw gemeente geven een gemiddeld rapportcijfer van een 7,8. In de referentiegroep is dit gemiddeld een 7,4. De volgende figuur geeft de spreiding van de rapportcijfers weer in de vorm van een staafdiagram. Per rapportcijfer ziet u het aandeel respondenten dat een bepaald rapportcijfer heeft gegeven.
30
GEMEENTE NIJMEGEN
Figuur 19
Spreiding rapportcijfers Wmo-voorziening(en) (%)
Net als voor het rapportcijfer voor hulp bij het huishouden blijkt uit de klantonderzoeken Wmo van SGBO dat leeftijd van invloed is op de hoogte van het rapportcijfer. Ook hier geldt dat de cliënten jonger dan 65 jaar minder tevreden zijn dan cliënten ouder dan 65 jaar. Onderstaand zijn de resultaten van de uitsplitsing voor uw gemeente voor dit jaar terug te vinden. Tabel 10
4.6
Rapportcijfer Wmo-voorziening(en), uitgesplitst naar leeftijd Uw gemeente
Referentiegroep
Cliënten jonger dan 65 jaar
7,6
7,4
Cliënten ouder dan 65 jaar
7,9
7,5
Collectief vervoer Veel gemeenten bieden mensen met (lichamelijke) beperkingen collectief vervoer aan, bijvoorbeeld de Regiotaxi of OV-Taxi. In uw gemeente geeft 20% aan gebruik te maken van het collectief vervoer. In de referentiegroep ligt het aandeel op 37%. Uit de resultaten van de klantonderzoeken Wmo blijkt dat de oudere cliënten weliswaar vaker aangeven gebruik te maken van het collectief vervoer dan jongeren, maar de frequentie waarmee ze gebruikmaken van het collectief vervoer ligt lager dan bij de jongeren. In de volgende tabel is het gebruik van collectief vervoer uitgesplitst naar een drietal leeftijdscategorieën.
31
GEMEENTE NIJMEGEN
Tabel 11
Gebruik van collectief vervoer, uitgesplitst naar leeftijd (%) Uw gemeente
Referentiegroep
Cliënten jonger dan 65 jaar
21 %
31 %
Cliënten tussen de 65 en 75 jaar
17 %
34 %
Cliënten ouder dan 75 jaar
21 %
40 %
Sommige gemeenten verstrekken automatisch een pas voor het gebruik van collectief vervoer bij het bereiken van een bepaalde leeftijd. De respondenten die aangeven gebruik te maken van het collectief vervoer zijn bevraagd over hun tevredenheid over een zestal aspecten. De aspecten zijn: gemak waarmee het collectief vervoer kan worden besteld; contact met de centrale bij het bestellen van de rit; wachttijden voordat men wordt opgehaald; behulpzaamheid chauffeur bij het in- en uitstappen; omrijtijden; hoe ver men met het collectief vervoer kan reizen. De tevredenheid over al deze aspecten rondom collectief vervoer is terug te vinden in de volgende figuur. Figuur 20
Tevredenheid collectief vervoer (%)
Het blijkt dat de respondenten in uw gemeente het meest positief zijn over de behulpzaamheid van de chauffeur, 94% is hier (zeer) tevreden over. Respondenten zijn relatief het minst tevreden over de omrijtijden, 60% is hier (zeer) tevreden over.
32
GEMEENTE NIJMEGEN
Uit de resultaten van de klantonderzoeken Wmo blijkt dat de aspecten ‘wachttijden’ en ‘omrijtijden’ het meest van invloed zijn op het rapportcijfer voor het collectief vervoer. Een verbetering van deze twee aspecten kan doorgaans tot een hogere tevredenheid over het collectief vervoer leiden. Het gemiddelde rapportcijfer voor het collectief vervoer in uw gemeente is een 6,7. In de referentiegroep is dat een 7,1. In de volgende figuur ziet u een overzicht van de gegeven rapportcijfers voor collectief vervoer. Per rapportcijfer ziet u het aandeel respondenten dat een bepaald rapportcijfer heeft gegeven. Figuur 21
Spreiding rapportcijfers collectief vervoer (%)
Uit de resultaten van de eerdere klantonderzoeken blijkt dat hoe jonger de cliënt is, hoe minder tevreden deze is over het collectief vervoer. In uw gemeente geven respondenten jonger dan 65 jaar gemiddeld een 6,0 voor het collectief vervoer en respondenten ouder dan 65 jaar geven gemiddeld een 7,0. In de referentiegroep zijn de rapportcijfers respectievelijk een 6,8 en een 7,1. Het gebruik van het collectief vervoer ziet u in de volgende figuur.
33
GEMEENTE NIJMEGEN
Figuur 22
Gebruik collectief vervoer (%)
In uw gemeente geeft 26% aan een paar keer per jaar gebruik te maken van het collectief vervoer en 4% (bijna) nooit. Voor de referentiegroep liggen deze percentages op 28% en 9%.
34
GEMEENTE NIJMEGEN
Hoofdstuk 5 Overige ondersteuning Vanuit de gedachte dat de cliënten die een beroep op de Wmo doen vaak ook andere vormen van ondersteuning en zorg krijgen, formeel (bijvoorbeeld via de AWBZ) of informeel (bijvoorbeeld van een mantelzorger of vrijwilliger), zijn deze vormen van ondersteuning meegenomen in het onderzoek. Het past in de bredere benadering van de burger en diens vragen om (maatschappelijke) ondersteuning. Om de functie van Wmo-ondersteuning goed in beeld te kunnen brengen, is het van belang ook te kijken naar het ontvangen van de andere vormen van ondersteuning en zorg. Deze informatie geeft een completer beeld van de cliënt, zijn of haar netwerk en dus ook de zorgzwaarte. 5.1
Mantelzorg Mantelzorgers nemen al een aanzienlijk deel van de geboden zorg en ondersteuning voor hun rekening en dragen op die manier bij aan het zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen van familie en vrienden met één of meer beperkingen. Een beroep op mantelzorgers zal de komende jaren verder worden gestimuleerd. Het is immers de bedoeling dat burgers na het aanspreken van de eigen kracht voor hulp en ondersteuning eerst bij hun directe omgeving aankloppen alvorens een beroep te doen op professionele ondersteuning. De gebruikte definitie van mantelzorg in de vragenlijst is: “Mantelzorgers zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorg is dus anders dan de gebruikelijke (alledaagse) zorg, zoals de zorg voor een gezond kind.” 52% van de respondenten geeft aan momenteel hulp te ontvangen van een mantelzorger, in de referentiegroep is dit 48%. Dit aandeel mantelzorgers is niet representatief voor de gehele gemeente, omdat het hier om een selectieve groep van mantelzorgers gaat: de mantelzorgers van cliënten die bekend zijn bij de Wmo. Uit SCP onderzoek3 blijkt dat ongeveer 20% van de volwassenen informele zorg verleent. Zij verlenen 8 uur per week of meer mantelzorg voor een periode langer dan 3 maanden. Van de respondenten jonger dan 65 jaar ontvangt 50% mantelzorg. Voor de respondenten ouder dan 65 jaar is dit 52%. In de referentiegroep is dit respectievelijk 51% en 47%.
3
SCP, Informele zorg in Nederland, 2013
35
GEMEENTE NIJMEGEN
5.2
Hulp van een vrijwilliger Een vrijwilliger doet werk dat onbetaald en onverplicht wordt gedaan ten behoeve van anderen of voor de samenleving in het algemeen. Zorgvrijwilligers zijn vrijwilligers die zich bezighouden met activiteiten op het snijvlak van maatschappelijke ondersteuning en zorg. Een belangrijk voorbeeld van deze categorie vrijwilligers is de vrijwilliger die ‘vrijwillige thuishulp’ of zorg levert bij talrijke projecten, zoals algemene hulpdiensten, buddyzorg, bezoekdiensten voor dementerenden, gehandicapten en chronisch zieken, en maatjesprojecten. De hulp van een vrijwilliger kan een zeer belangrijke aanvulling vormen op dat wat de mantelzorger doet. Daarnaast kan een vrijwilliger ook de mantelzorger zelf ontlasten. 21% van de respondenten geeft aan momenteel hulp van een vrijwilliger te ontvangen, in de referentiegroep is dit 17%. Dit aandeel vrijwilligers is niet representatief voor de gehele gemeente, omdat het hier om een selectieve groep van vrijwilligers gaat: vrijwilligers die cliënten ondersteunen. Van de respondenten jonger dan 65 jaar ontvangt 19% hulp van een vrijwilliger. Van de respondenten ouder dan 65 jaar is dit 22%. In de referentiegroep is dit respectievelijk 15% en 17%. Uit het onderzoek blijkt verder dat 17% zowel hulp van een mantelzorger als hulp van een vrijwilliger ontvangt. In de referentiegroep is dat 13%.
5.3
Zorg vanuit de AWBZ Cliënten die een beroep doen op de Wmo kunnen ook zorg krijgen vanuit de AWBZ. Voorbeelden van deze zorg zijn individuele begeleiding (zoals hulp bij de opvoeding van kinderen, hulp bij administratie en financiën of begeleiding bij bewegen en verplaatsen), begeleiding door middel van groepsactiviteiten (dagopvang, dagbesteding), persoonlijke verzorging, behandeling of verpleging. Om de stijgende uitgaven aan AWBZ-zorg terug te dringen wil men de lichtere vormen van zorg van de AWBZ overhevelen naar de gemeenten. Omdat gemeenten dichter bij hun burgers staan, kunnen zij de zorg goedkoper organiseren en daarbij meer maatwerk leveren, zo is de redenering. De AWBZ-begeleiding gaat per 2015 over naar gemeenten. Daarmee komt de uitvoering van deze taak bij de gemeente te liggen. Het gaat bij begeleiding om zowel individuele begeleiding als groepsbegeleiding voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, ouderen met somatische of psychogeriatrische problemen, volwassenen met psychiatrische problemen en jongeren met psychiatrische problemen in combinatie met opvoed- en opgroeiproblemen. Door zicht te hebben op de overige ondersteuning die de huidige cliënten ontvangen, kan de gemeente de zorgzwaarte van de cliënt beter bepalen.
36
GEMEENTE NIJMEGEN
De respondenten uit dit onderzoek geven aan momenteel de volgende zorg of ondersteuning vanuit de AWBZ te ontvangen. Het percentage voor de referentiegroep is tussen haakjes terug te vinden. Tabel 12
Ontvangen AWBZ ondersteuning (%) Ja
Nee
Weet niet
(Individuele) begeleiding
15% (12%)
76% (79%)
9% (8%)
Begeleiding in de vorm van groepsactiviteiten
10% (9%)
83% (85%)
7% (6%)
Persoonlijke verzorging
23% (21%)
71% (72%)
7% (7%)
7% (9%)
84% (82%)
9% (9%)
11% (10%)
81% (82%)
8% (8%)
Behandeling Verpleging
Uit analyses van de referentiegroep van dit onderzoek (wat gericht is op (aan)vragers van Wmo-ondersteuning) blijkt dat mensen met AWBZ ondersteuning vaak bepaalde vormen van Wmo-ondersteuning ontvangen. De combinatie AWBZ ondersteuning en een rolstoel komt het meeste voor. Uit een apart onderzoek van SGBO/BMC voor 10 gemeenten (2013) blijkt dat ruim 40% van de cliënten AWBZbegeleiding ook Wmo-ondersteuning krijgt.
37
GEMEENTE NIJMEGEN
Hoofdstuk 6 Meedoen aan de maatschappij Mee kunnen blijven doen aan de maatschappij is een belangrijk doel van de Wmo. Het zo lang mogelijk ‘gewoon’ en zelfstandig wonen, doen wat je zelf kunt doen en deelnemen aan het maatschappelijk verkeer zijn de elementen van het ‘meedoen aan de maatschappij’ waarop de Wmo doelt. In dit hoofdstuk gaan we in op de fysieke toegankelijkheid van openbare gebouwen en ruimten (paragraaf 6.1) en in hoeverre de ondersteuning of het hulpmiddel bijdraagt aan het zelfstandig wonen en meedoen (paragraaf 6.2). 6.1
Toegankelijkheid Niet alleen het gebruik van voorzieningen stelt burgers in staat om zich lokaal te kunnen verplaatsen. De fysieke toegankelijkheid van openbare gebouwen en openbare ruimte bepaalt mede of burgers in staat zijn mee te doen. Om mensen in staat te stellen mee te kunnen doen aan de samenleving worden zowel individuele voorzieningen als collectieve voorzieningen geboden. Gemeenten hebben de plicht om oplossingen te bieden aan burgers die beperkingen ondervinden bij: zich in en om de woning kunnen verplaatsen; zich lokaal kunnen verplaatsen; een huishouden voeren; medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan kunnen gaan. Vooral voor burgers die een scootmobiel of rolstoel hebben, is de toegankelijkheid van openbare gebouwen en openbare ruimte van groot belang om mee te kunnen doen aan de samenleving. Op alle beleidsterreinen (sport, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, et cetera) dient rekening gehouden te worden met verschillende groepen burgers, ook met burgers die een beperkte mobiliteit hebben. Beleid dat hieraan voldoet, is ‘inclusief beleid’. In de volgende figuur ziet u in hoeverre respondenten een beperking ervaren bij de toegankelijkheid van openbare gebouwen. Er is een uitsplitsing gemaakt naar: alle respondenten, de respondenten met een scootmobiel en de respondenten met een rolstoel. Het rode streepje geeft hier het antwoord ‘nooit/zelden’ weer.
38
GEMEENTE NIJMEGEN
Figuur 23
Toegankelijkheid openbare gebouwen(%)
In de volgende figuur ziet u in hoeverre respondenten een beperking ervaren bij de toegankelijkheid van de openbare ruimte. Er is een uitsplitsing gemaakt naar: alle respondenten, de respondenten met een scootmobiel en de respondenten met een rolstoel. Het rode streepje geeft hier het antwoord ‘nooit/zelden’ weer. Figuur 24
Toegankelijkheid openbare ruimte(%)
In figuur 25 is weergegeven in hoeverre respondenten problemen ervaren bij de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Dat is bijvoorbeeld bij het in- en uitstappen of de afstand tot de bushalte. Wederom is er een uitsplitsing gemaakt naar: alle respondenten, de respondenten met een scootmobiel en de respondenten met een rolstoel. Het rode streepje geeft hier het antwoord ‘nooit/zelden’ weer. Figuur 25
39
Toegankelijkheid openbaar vervoer(%)
GEMEENTE NIJMEGEN
6.2
Meedoen en (langer) zelfstandig kunnen blijven wonen Dragen de ondersteuning en voorzieningen uit de Wmo in de ogen van de burgers bij aan de uiteindelijke doelen van de wet? Dat is de hamvraag waarop hier het antwoord van de respondenten wordt getoond. Tabel 13
Bijdrage aan zelfstandig kunnen blijven wonen (%) Uw gemeente
Referentiegroep
Veel
53 %
54 %
Redelijk
32 %
31 %
Nauwelijks
6%
6%
Niet
8%
9%
Tabel 14
Bijdrage aan kunnen blijven meedoen aan de maatschappij (%) Uw gemeente
Referentiegroep
Veel
33 %
34 %
Redelijk
40 %
40 %
Nauwelijks
16 %
14 %
Niet
11 %
11 %
Op grond van de uitkomsten van het klantonderzoek Wmo van SGBO van voorgaande jaren constateren we dat de Wmo-voorzieningen voor de oudere leeftijdsgroepen (65-74 jaar en 75 jaar en ouder) vooral bijdragen aan het langer zelfstandig wonen en dat een kleiner deel de betekenis hiervan ziet voor het kunnen blijven meedoen aan de maatschappij. Bij de jongere leeftijdsgroepen (17 jaar en jonger, 18 tot en met 34 jaar) lijkt het beeld gespiegeld. De Wmo-voorzieningen en -diensten zijn van geringere betekenis voor het zelfstandig kunnen blijven wonen, maar hebben wel een grotere betekenis voor het kunnen blijven meedoen aan de maatschappij.
40
GEMEENTE NIJMEGEN
Bijlage 1 Resultaten klantonderzoek cliënten In de eerste kolom zijn de resultaten van uw gemeente uit het onderzoek over 2013 opgenomen. Achter de score voor uw gemeente is tevens de gemiddelde score over alle deelnemende gemeenten weergegeven. Op het moment van schrijven zijn dit 77 gemeenten. In het geval uw gemeente over 2013, 2012, 2011, 2010 en/of 2009 ook heeft deelgenomen aan dit onderzoek, zijn voor de betreffende jaren eveneens de resultaten opgenomen. De referentiewaarden over de voorgaande jaren, zoals hieronder weergegeven, kunnen enigszins afwijken van eerder gepubliceerde waarden aangezien hoogst waarschijnlijk niet alle onderzoeken van het betreffende jaar waren afgerond bij het uitgeven van uw rapport. Daar waar het gaat om de tevredenheid is het percentage (zeer) tevreden weergegeven. In de vragenlijst van voorgaande jaren zijn vragen gesteld over ‘de aanvraagprocedure’. Vanwege de ontwikkelingen, zoals de Kanteling, zijn deze vragen dit jaar gesteld over ‘het contact’. De trendgegevens zijn weergegeven voor de vragen, maar er kan een trendbreuk zichtbaar worden vanwege het breder trekken van de aanvraagprocedure. Contact met de gemeente 2013
2012
Contact opgenomen over.. Voeren van een huishouden
64% (63%)
68% (67%)
Wonen
51% (38%)
41% (36%)
Zorg
72% (64%)
65% (64%)
Contact met andere mensen
11% (12%)
Meedoen aan activiteiten
15% (10%)
Mijn financiële situatie
24% (13%)
21% (11%)
Vervoer
75% (74%)
64% (71%)
41
2011
2010
2009
GEMEENTE NIJMEGEN
Contact met de gemeente (vervolg) 4 2013
2012
2011
2010
2009
Er is ook met mij gesproken over.. Voeren van een huishouden
13% (22%)
21% (22%)
Wonen
14% (23%)
24% (23%)
Zorg
33% (30%)
31% (29%)
Contact met andere mensen
10% (15%)
Meedoen aan activiteiten
18% (13%)
Mijn financiële situatie Vervoer
9% (9%)
15% (9%)
29% (26%)
11% (21%)
Manier bespreken (aan)vraag Persoonlijk gesprek bij mij thuis
45% (51%)
41% (49%)
Persoonlijk gesprek elders
9% (21%)
14% (20%)
Telefonisch gesprek
31% (21%)
33% (23%)
Briefwisseling/e-mail contact
15% (7%)
12% (8%)
Verwachting gesprek Informatie gekregen 53% (52%) voorafgaand aan gesprek Verwachtingen duidelijk 55% (56%) voorafgaand aan gesprek Mantelzorger aanwezig bij 33% (33%) gesprek Tevredenheid over contact en afhandeling Behandeling bij het gesprek
94% (94%)
93% (95%)
93% (93%)
84% (92%)
86% (93%)
Deskundigheid medewerker(s)
90% (92%)
89% (93%)
91% (92%)
86% (92%)
85% (92%)
Tijd genomen voor het gesprek
95% (96%)
95% (96%)
92% (94%)
87% (94%)
85% (94%)
85% (90%)
90% (92%)
89% (90%)
79% (89%)
79% (89%)
88% (90%)
89% (92%)
88% (89%)
76% (87%)
7,2 (7,3)
7,1 (7,4)
Informatie over de afhandeling van dit gesprek Bekijken persoonlijke situatie (veel/redelijk) Rapportcijfer gesprek/contact
4
Bij het item ‘Er is ook met mij gesproken over..’ wijken de cijfers over 2012 af van de weergave in het rapport van
vorig jaar. Dit komt doordat we dit jaar een andere berekening hanteren. De cijfers over 2012 zijn herberekend, zodat deze vergelijkbaar zijn met 2013.
42
GEMEENTE NIJMEGEN
De oplossing5 2013
2012
2011
2010
2009
Oplossing gevonden tijdens gesprek Ja, volledig
53% (58%)
Grotendeels
24% (22%)
Een beetje
11% (9%)
Nee
12% (12%) De gemeente heeft mij geadviseerd een beroep te doen op..
Eigen kracht
41% (46%)
27% (30%)
Familie, vrienden, buren
43% (40%)
24% (30%)
Een vrijwilliger
19% (16%)
9% (11%)
Aanbod aan dagactiviteiten
12% (14%)
10% (10%)
Een algemene voorziening
23% (21%)
16% (15%)
Een individuele voorziening
82% (77%)
68% (67%)
Andere zorgaanbieders
21% (20%)
16% (14%)
Inkomensondersteuning
22% (9%)
15% (5%)
Iets anders
7% (12%)
8% (8%)
Ik heb dit advies opgevolgd Eigen kracht
88% (76%)
Familie, vrienden, buren
63% (66%)
Een vrijwilliger
40% (47%)
Aanbod aan dagactiviteiten
5
Een algemene voorziening
85% (60%)
Een individuele voorziening
97% (94%)
Andere zorgaanbieders
46% (67%)
Inkomensondersteuning
32% (48%)
Iets anders
39% (58%)
Bij de antwoordcategorieën waar de percentages ontbreken is het aantal respondenten te klein om hier iets weer
te geven.
43
GEMEENTE NIJMEGEN
De oplossing (vervolg) 2013
2012
2011
2010
2009
Redenen niet opvolgen advies gemeente Ik wist niet waar of hoe ik dat 13% (14%) moest regelen De kosten/eigen bijdrage van de voorgestelde oplossing zijn
13% (16%)
ondoorzichtig Het is er nog niet van gekomen
7% (8%)
Het was niet meer nodig (bijvoorbeeld door verandering in
11% (7%)
de situatie) Ik wil geen beroep doen op 20% (20%) familie/vrienden/buren Ik kan geen beroep doen op 30% (37%) familie/vrienden/buren Ik heb het anders opgelost
13% (20%)
Andere reden
23% (25%) Tevredenheid oplossing
(on) tevreden over voorgestelde oplossing(en) (tevreden en zeer
82% (79%)
86% (89%)
tevreden)
De aanvraagprocedure voor een individuele voorziening 2013
2012
2011
2010
2009
Aanvraag ingediend Minder dan 12 maanden 50% (43%)
44% (46%)
56% (47%)
59% (53%)
62% (52%)
Meer dan 12 maanden geleden
42% (44%)
44% (43%)
44% (53%)
41% (47%)
38% (48%)
Geen aanvraag ingediend
9% (13%)
12% (11%)
87% (86%)
79% (88%)
83% (84%)
81% (86%)
79% (87%)
88% (90%)
92% (89%)
87% (89%)
79% (88%)
66% (82%)
6,8 (7,1)
7,0 (7,2)
7,3 (7,4)
6,8 (7,2)
6,9 (7,4)
geleden
Laatste aanvraag toegekend (volledig/gedeeltelijk) Wachttijd aanvraaghulpverlening Rapportcijfer aanvraagprocedure
44
GEMEENTE NIJMEGEN
Hulp bij het huishouden
Ontvangt hulp bij het huishouden
2013
2012
2011
2010
2009
67% (66%)
69% (67%)
67% (65%)
69% (65%)
70% (64%)
81% (78%)
81% (79%)
85% (82%)
83% (78%)
25% (21%)
23% (24%)
23% (25%)
22% (24%)
23% (21%)
32% (34%)
22% (34%)
26% (35%)
Keuze tussen zorg in natura en pgb bekend Pgb voor hulp bij het huishouden Keuze voorgelegd om te kiezen uit verschillende organisaties die hulp bij het huishouden leveren Tevredenheid over hulp bij het huishouden Telefonische bereikbaarheid
94% (95%)
88% (94%)
91% (94%)
90% (92%)
86% (90%)
Vervanging bij ziekte
88% (88%)
85% (87%)
87% (87%)
80% (85%)
78% (81%)
Vervanging bij vakantie
85% (88%)
86% (87%)
86% (87%)
82% (84%)
79% (81%)
Wisselingen van medewerkers
83% (84%)
74% (83%)
79% (86%)
72% (85%)
76% (85%)
Inzet van medewerkers
94% (96%)
93% (96%)
95% (96%)
94% (95%)
94% (96%)
96% (98%)
96% (98%)
98% (97%)
97% (97%)
96% (98%)
93% (94%)
90% (94%)
92% (94%)
89% (94%)
93% (94%)
7,8 (7,8)
7,7 (7,8)
7,7 (7,9)
7,7 (7,8)
7,6 (7,8)
Aandacht en interesse van medewerkers Kwaliteit van schoonmaakwerk Rapportcijfer hulp bij het huishouden
45
GEMEENTE NIJMEGEN
Wmo-hulpmiddelen
Heeft een woonvoorziening
2013
2012
2011
2010
2009
33% (32%)
37% (34%)
41% (34%)
48% (39%)
39% (35%)
94% (94%)
95% (94%)
92% (95%)
92% (95%)
96% (96%)
94% (95%)
97% (95%)
95% (96%)
95% (95%)
94% (95%)
24% (25%)
25% (24%)
24% (25%)
26% (25%)
24% (25%)
77% (90%)
90% (91%)
92% (92%)
86% (92%)
94% (92%)
82% (89%)
87% (90%)
96% (90%)
94% (91%)
91% (89%)
23% (21%)
20% (21%)
18% (19%)
20% (20%)
20% (20%)
87% (91%)
92% (93%)
93% (93%)
85% (93%)
93% (93%)
79% (88%)
88% (90%)
89% (89%)
85% (90%)
85% (88%)
91% (90%)
90% (89%)
84% (87%)
33% (12%)
32% (15%)
35% (17%)
43% (25%)
39% (24%)
85% (85%)
76% (82%)
80% (86%)
84% (89%)
83% (89%)
7,8 (7,4)
7,5 (7,5)
7,4 (7,5)
7,1 (7,3)
7,2 (7,3)
Tevredenheid over dienstverlening leverancier woonvoorziening Tevredenheid over kwaliteit woonvoorziening Heeft een rolstoel Tevredenheid over dienstverlening leverancier rolstoel Tevredenheid over kwaliteit rolstoel Heeft een scootmobiel Tevredenheid over dienstverlening leverancier scootmobiel Tevredenheid over kwaliteit scootmobiel Gebruik scootmobiel (dagelijks/wekelijks) Ontvangt tegemoetkoming vervoerskosten Tevredenheid over hoogte tegemoetkoming vervoerskosten Totaal rapportcijfer Wmohulpmiddel (en)
46
GEMEENTE NIJMEGEN
Collectief vervoer 2013
2012
2011
2010
2009
Gebruikt collectief vervoer
20% (37%)
18% (36%)
17% (36%)
22% (40%)
19% (39%)
Gemak bestellen
93% (94%)
88% (94%)
90% (95%)
82% (92%)
71% (92%)
Contact met centrale
92% (94%)
92% (93%)
92% (94%)
84% (92%)
77% (92%)
Wachttijden voordat opgehaald
63% (73%)
64% (75%)
61% (76%)
51% (70%)
39% (69%)
Behulpzaamheid chauffeur
94% (94%)
87% (94%)
92% (94%)
96% (93%)
88% (93%)
Omrijtijden
60% (68%)
68% (71%)
56% (70%)
59% (67%)
63% (66%)
Te bereizen afstand
82% (84%)
81% (83%)
79% (83%)
82% (84%)
77% (84%)
31% (32%)
17% (32%)
30% (33%)
6,7 (7,1)
6,8 (7,1)
6,4 (7,1)
6,3 (6,9)
6,1 (6,9)
2013
2012
2011
2010
2009
86% (85%)
86% (82%)
85% (81%)
83% (73%)
85% (81%)
73% (74%)
74% (77%)
71% (78%)
70% (66%)
73% (74%)
Ontvangt mantelzorg
52% (48%)
47% (46%)
48% (48%)
44% (45%)
33% (33%)
Ontvangt hulp van vrijwilliger
21% (17%)
16% (17%)
Gebruik collectief vervoer (dagelijks/wekelijks) Rapportcijfer collectief vervoer
Meedoen aan de maatschappij/overige ondersteuning
Ondersteuning/hulpmiddel draagt bij aan zelfstandig kunnen blijven wonen (veel/redelijk) Ondersteuning/hulpmiddel draagt bij aan kunnen blijven meedoen aan de maatschappij (veel/redelijk)
Ontvangt overige ondersteuning (individuele) begeleiding vanuit 15% (12%)
15% (12%)
10% (9%)
7% (8%)
23% (21%)
17% (19%)
7% (9%)
7% (8%)
11% (10%)
8% (9%)
de AWBZ Begeleiding in de vorm van groepsactiviteiten vanuit de AWBZ Persoonlijke verzorging vanuit de AWBZ Behandelding vanuit de AWBZ Verpleging vanuit de AWBZ
47
GEMEENTE NIJMEGEN
Meedoen aan de maatschappij/overige ondersteuning (vervolg) 2013
2012
2011
2010
2009
Ervaren problemen met fysieke toegankelijkheid Ervaren problemen met fysieke toegankelijkheid openbare
44% (50%)
49% (53%)
52% (57%)
32% (35%)
37% (35%)
37% (38%)
gebouwen (nooit/zelden) Ervaren problemen met fysieke toegankelijkheid openbare ruimte (nooit/zelden) Ervaren problemen met fysieke toegankelijkheid openbaar
33% (43%)
vervoer (nooit/zelden)
Achtergrondgegevens 2013
2012
2011
2010
2009
Leeftijd 17 jaar of jonger
1% (1%)
1% (1%)
1% (1%)
1% (1%)
1% (1%)
18 tot en met 34
4% (2%)
2% (2%)
3% (2%)
3% (2%)
3% (2%)
35 tot en met 64
26% (19%)
26% (21%)
23% (18%)
24% (19%)
25% (19%)
65 tot en met 74
25% (22%)
20% (22%)
23% (21%)
25% (21%)
21% (20%)
75 en ouder
44% (56%)
51% (55%)
50% (58%)
46% (57%)
50% (57%)
Geslacht Man
32% (32%)
Vrouw
68% (68%) Netto maandinkomen
Tot € 1.000 netto
26% (22%)
€ 1.000 tot € 1.500 netto
41% (41%)
€ 1.500 tot € 2.500 netto
25% (28%)
€ 2.500 tot € 3.500 netto
6% (7%)
Meer dan € 3.500 netto
2% (2%)
In staat om onverwachte noodzakelijke uitgave van € 1.000 te betalen Altijd
20% (26%)
Meestal
21% (22%)
Soms
14% (15%)
Meestal niet
14% (14%)
Nooit
32% (23%)
Hulp gehad bij invullen 46% (45%) vragenlijst (aandeel ja)
48
47% (44%)
40% (43%)
44% (46%)
40% (42%)
GEMEENTE NIJMEGEN
49
GEMEENTE NIJMEGEN
TELEFOON
070 - 310 3800 E-MAIL
[email protected] WEBSITE
www.bmconderzoek.nl
50
Gemeente Nijmegen Aan mevrouw Lisette Mennen Postbus 9105 6500 HG NIJMEGEN
Den Haag, 18 augustus 2014 ONZE REF BEHANDELD DOOR BETREFT
DH-1808-4006 Nelleke Koppelman Samenvatting Benchmark Wmo 2014
Geachte mevrouw Mennen, beste Lisette, De gemeente Nijmegen heeft in 2014 meegedaan aan de Benchmark Wmo. In deze brief treft u een samenvatting met de belangrijkste resultaten. Dit is tevens gecombineerd met een samenvatting van de resultaten uit het cliënttevredenheidsonderzoek. Door middel van een schriftelijke vragenlijst is de cliënten gevraagd naar de ervaringen met de individuele Wmo-voorzieningen. In beide onderzoeken wordt teruggeblikt op 2013. Benchmark Wmo De Benchmark Wmo heeft een drietal doelen: verbeteren door vergelijken; leren van elkaar en het bieden van een instrument voor de horizontale verantwoording. Deelname aan de Benchmark Wmo levert relevante informatie op voor alle negen prestatievelden van de Wmo. De gemeente krijgt zicht op de eigen prestaties, maar vergelijkt die ook met die van 86 andere gemeenten. In het rapport van de basisbenchmark wordt met behulp van thermometers weergegeven hoe de gemeente presteert op de verschillende prestatievelden van de Wmo in verhouding tot de overige deelnemers aan de benchmark. Deze thermometers zijn gebaseerd op de vragen uit de basisvragenlijst, aangevuld met enkele gegevens van externe bronnen. Het accent ligt op (totstandkoming van) beleid, (instrumenten voor) de uitvoering en monitoring van de uitvoering. Zo kan de gemeente snel zien hoe hoog de gemeente scoort en hoe ze zich verhoudt tot
andere gemeenten. De gemeente kan dus hoger of lager dan het gemiddelde van de benchmark scoren. Een hoge of lage score zegt voor een gemeente op zichzelf nog niet veel. De betekenis wordt gevormd door de situatie waar de gemeente vandaan komt (geschiedenis) en de situatie waar de gemeente naar toe wil (ambitie). De betekenis wordt duidelijk door de resultaten te vergelijken met de keuzes in de beleidsnota Wmo. Soms hebben gemeenten er bewust voor gekozen of afspraken met andere organisaties gemaakt om iets op een bepaalde manier te doen. De Benchmark Wmo is opgebouwd uit diverse thermometers, per prestatieveld. Het totaalbeeld dat dit oplevert, is een score boven het benchmarkgemiddelde. Voor het onderdeel beleidsparticipatie is de score bovengemiddeld. De gemeente betrekt alle doelgroepen bij de beleidsontwikkeling en doet dit via verschillende vormen, zoals een Wmo-raad en via wijkraden, buurtbeheerders en vrijwilligersorganisaties. In Nijmegen is de Wmo-raad niet één platform, maar zijn het vier commissies. Deze partijen worden intensief betrokken bij het gehele beleidsproces. Een punt waar de gemeente Nijmegen lager op scoort, is de mate waarin beleidsbeslissingen en onderzoeken gecommuniceerd worden naar burgers. Als we kijken naar de maatschappelijke participatie dan zijn de volgende kenmerken van belang: Nijmegen heeft minder ouderen, meer bijstandsuitkeringen, meer kinderen in een uitkeringsgezin en meer huishoudens met een laag inkomen. Leefbaarheid. Nijmegen scoort ongeveer gelijk aan het gemiddelde op de leefbaarheidsthermometer. De gemeente doet veel om de leefbaarheid en het sociale klimaat te bevorderen. Op fysieke kwaliteit en de tevredenheid over de fysieke collectieve voorzieningen scoort de gemeente beter dan andere grote steden. De sociale kwaliteit ligt iets lager. We zien dat ruim de helft van de burgers vindt dat de gemeente aandacht heeft voor het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid en de buurt informeert, dat is bovengemiddeld. De gemeente heeft minder afspraken met woningcorporaties over de leefbaarheid in vergelijking met de andere deelnemende gemeenten. Jeugd. Nijmegen scoort lager dan het gemiddelde op de jeugdthermometer. De gemeente biedt veel faciliteiten voor opvoedondersteuning, maar heeft geen zicht op het gebruik hiervan. Vanuit onze visie vinden wij het belangrijk om zicht te hebben op het gebruik, omdat dit inzicht geeft in de wensen, behoeften, aard en omvang van de doelgroepen en dit nodig is om het beleid te optimaliseren. De gemeente werkt veel samen met andere organisaties in de uitvoering van het jeugdbeleid en heeft kwaliteitsafspraken met uitvoerders. Het aantal kinderen in de jeugdzorg en het aantal kinderen met een delict voor de rechter is hoger dan het benchmarkgemiddelde, maar lager dan de gemeentegrootteklasse. Het aantal meldingen kindermishandeling is gelijk aan het benchmarkgemiddelde en lager dan het gemiddelde van de andere grote steden.
2/4
De gemeente Nijmegen scoort hoog op de thermometer Toegang en oplossing voor Wmo-ondersteuningsvragen. De gemeente biedt veel faciliteiten voor cliëntondersteuning. Ook werkt de gemeente veel samen met andere organisaties. Op het gebied van de Kanteling is de gemeente ook al vergevorderd. Bij iedere melding of ondersteuningsvraag wordt een keukentafelgesprek gevoerd. Daarnaast wordt het aantal gevoerde (keukentafel)gesprekken geregistreerd. Samenwerkende partners nemen ook meldingen in behandeling en klanten krijgen een gespreksverslag. Ook werkt de gemeente niet met een competentieprofiel voor de gespreksvoerders in het kader van de Kanteling. De gemeente heeft echter geen zicht op de aard van de voorgestelde oplossingen die voortkomen uit de gevoerde (keukentafel)gesprekken. Tot slot is de mate waarin de gemeente nazorg verleent aan inwoners met een ondersteuningsvraag bovengemiddeld. Uw gemeente is in 2013 gestart met sociale wijkteams. Brede vraagverheldering is belegd bij het sociaal (wijk)team. Uit het klantonderzoek blijkt dat het onderwerp vaak het voeren van een huishouden was (64%), zorg (72%) en vervoer (75%). Dit is ook de top drie bij andere gemeenten. In vergelijking met andere gemeenten zijn er meer vragen over de financiële situatie (24% ten opzichte van 13%). In vergelijking met andere gemeenten heeft het keukentafelgesprek minder vaak bij de mensen thuis plaatsgevonden (45% in Nijmegen, 51% landelijk). Over het gesprek is men tevreden (7,2). Over het contact (deskundigheid, tijd voor het gesprek, informatie over afhandeling, rekening houden met persoonlijke situatie) is de tevredenheid groot. Voor 82% van de respondenten was de oplossing uit het gesprek een aanvraag voor een individuele voorziening. Daarnaast heeft 41% het advies gekregen voor een eigen kracht-oplossing en 43% door familie/buren1. 82% van de respondenten is tevreden over de voorgestelde oplossing. Tevredenheid individuele voorzieningen. Voor de hulp bij het huishouden en voor de Wmo-hulpmiddelen geeft men gemiddeld een 7,8. Voor Wmo-hulpmiddelen is dit hoger dan andere gemeenten. Voor het collectief vervoer geeft men een 6,7. Het gebruik van het collectief vervoer is echter laag in vergelijking met andere gemeenten. 73% van de respondenten geeft aan dat de ondersteuning bijdraagt aan het kunnen blijven meedoen aan de maatschappij en 86% geeft aan dat het (ook) bijdraagt aan het langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Nijmegen scoort ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de mantelzorgthermometer. De gemeente Nijmegen geeft wel invulling aan meer functies van het mantelzorgbeleid. Wel biedt de gemeente minder verschillende vormen van ondersteuning aan mantelzorgers. Daarentegen biedt de gemeente meer specifieke ondersteuning gericht op speciale doelgroepen binnen de mantelzorg.
1
Uit een gesprek kunnen meerdere oplossingen naar voren komen.
3/4
De uitgaven voor mantelzorg zijn hoger dan gemiddeld. Het aantal geregistreerde mantelzorgers is klein. In vergelijking met andere gemeenten heeft Nijmegen wel goed zicht op het gebruik van de ondersteuning. Dit gebruik is wel lager dan gemiddeld. Het aanbod van respijtzorg in de gemeente beperkt zich tot de vrijwillige respijtzorg thuis. Uw gemeente scoort lager dan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de vrijwilligerswerkthermometer De gemeente Nijmegen vervult relatief veel functies voor vrijwilligers, zoals bemiddeling van vrijwilligers, belangenbehartiging, promoten van vrijwilligerswerk en verminderen regeldruk. De gemeente heeft geen zicht op het gebruik van de ondersteuning. Op het gebied van Wonen, zorg en toegankelijkheid scoort de gemeente goed. Er is een uitgebreid aanbod van algemene voorzieningen in de gemeente aanwezig, zoals maaltijdvoorziening en klussendiensten. De gemeente zet in op de ontwikkeling van multifunctionele accommodaties. Ook is er beleid over levensloopbestendig bouwen en zijn er afspraken over de fysieke toegankelijkheid van de openbare ruimte. Uit het klantonderzoek blijkt dat 56% van de cliënten problemen ervaart bij de toegankelijkheid van openbare gebouwen. Onder cliënten met een rolstoel/scootmobiel ligt dit aandeel hoger (respectievelijk 85% en 82%). Bij de toegankelijkheid van de openbare ruimte ervaart 68% problemen (respectievelijk 76% en 81% bij cliënten met een rolstoel/scootmobiel). Opvang Aangezien Nijmegen een centrumgemeente is, is de inzet groot op de terreinen vrouwenopvang, huiselijk geweld, OGGz en verslavingszorg. Het aanbod van plaatsen maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is voldoende. De gemeente biedt veel vormen van nazorg voor (O)GGz-cliënten. Nijmegen scoort hoger dan het gemiddelde van de andere deelnemende centrumgemeenten. Met bovenstaande heeft u een beeld van de meest opvallende uitkomsten uit de Benchmark Wmo. Als er vragen of opmerkingen zijn, dan kunt u deze stellen aan uw accountmanager Nelleke Koppelman (06- 20 43 59 47). Met vriendelijke groet,
mr. A.G.A. Pons Projectleider Benchmark Wmo
4/4