Rapportage De casuïstiek van het Ontwikkelingsperspectief - een casestudie Uitgevoerd door de CED-Groep in opdracht van de Evaluatie- en Adviescommissie Passend Onderwijs
Onderzoek & Evaluatie Drs. C. van der Linden, dr. H. van der Stege & dr. L. van den Bulk Kenmerk: 12329/2 – Evaluatie Ontwikkelingsperspectief Augustus 2013
2
Inhoud 1.
Inleiding.................................................................................................................................. 5
1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
Achtergrond en context .................................................................................................... 5 Probleemstelling, doelstelling en onderzoeksvragen ........................................... 7 Methode van onderzoek ................................................................................................... 8 Leeswijzer ........................................................................................................................... 10
2.
Resultaten ........................................................................................................................... 11
2.1. 2.2. 2.3.
Het ontwikkelen van het OPP ...................................................................................... 11 Verwachte opbrengsten van het OPP........................................................................ 16 Rol van de ouders ............................................................................................................. 17
3.
Conclusies ........................................................................................................................... 19
3.1. 3.2. 3.3.
Het ontwikkelen van het OPP ...................................................................................... 19 Verwachte opbrengsten van het OPP........................................................................ 21 Rol van de ouders ............................................................................................................. 21
4.
Aanbevelingen ................................................................................................................... 23
4.1. 4.2. 4.3.
Het ontwikkelen van het OPP ...................................................................................... 23 Verwachte opbrengsten van het OPP........................................................................ 24 Rol van de ouders ............................................................................................................. 24
Bijlage 1: casebeschrijvingen Bijlage 2: referenties
3
4
1. Inleiding In het voorjaar van 2013 heeft de CED-Groep te Rotterdam in opdracht van de Evaluatie- en Adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO) een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar het Ontwikkelingsperspectief aan de hand van een achttal casestudies. Dit hoofdstuk beschrijft de achtergrond van het onderzoek alsmede de doelstelling, de onderzoeksvragen en de onderzoeksmethode. 1.1. Achtergrond en context De ECPO heeft de opdracht om eind 2013 een evaluatieplan voor de invoering van Passend onderwijs uit te brengen aan de verantwoordelijk bewindspersoon van OCW voor de periode na 2013. Deze evaluatie is bedoeld om de bewindspersoon en de Kamer te informeren en adviseren, om te kunnen aangeven waar Passend onderwijs zich anders ontwikkelt dan verwacht. Tevens dient deze evaluatie aan de samenwerkingsverbanden, schoolbesturen en scholen inzicht te geven in de landelijke voortgang van de implementatie van Passend onderwijs zodat zij de uitgangspositie van hun eigen samenwerkingsverband of school (opnieuw) kunnen bepalen. Het beleid Passend onderwijs eist van scholen dat een ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld voor leerlingen die extra onderwijsondersteuning krijgen/behoeven. In theorie lijkt de inhoud van een ontwikkelingsperspectief (OPP) helder en duidelijk omschreven. Het OPP is een onderbouwde set uitspraken over wat een haalbaar einddoel (uitstroomniveau) is voor een bepaalde leerling en wat de school gaat doen om daar te komen. Het leerrendement tot dusver, belemmerende en bevorderende factoren en het IQ kunnen dit einddoel onderbouwen, als ook raadpleging van externe deskundigen. Op den duur zal het OPP het individueel handelingsplan vervangen. Het is een opdracht aan de school om de leerling perspectief op een optimale ontwikkeling te bieden; welk perspectief biedt deze school met haar huidige onderwijs aan de leerling(en). Het OPP is meer dan een statische beschrijving van leerling-kenmerken: het beschrijft het perspectief op ontwikkeling dat de school de leerling biedt. Daarmee is het OPP een instrument voor kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Het kan inspireren tot denken in termen van onderwijs en toekomstmogelijkheden van leerlingen. In het speciaal basisonderwijs moet voor iedere leerling een OPP worden vastgesteld. In het regulier basisonderwijs is een valide identificatie van de leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte en begrensde ontwikkelingsmogelijkheden echter een belangrijk punt van aandacht. Te denken valt aan rugzakleerlingen en leerlingen met een verwachte uitstroom Praktijk Onderwijs of Leerweg Ondersteunend Onderwijs . Voor al deze leerlingen in zowel het regulier als speciaal (basis)onderwijs moet een passend toekomstperspectief worden vastgelegd bestaande uit een uitstroomprofiel (het type onderwijs wat voor deze leerling het meest geschikt lijkt) en een daartoe leidend leer- en ontwikkelingstraject. De wettelijke eisen die aan het OPP worden gesteld, zijn: voor 1 augustus 2013 stelt het bevoegd gezag – in overleg met de ouders - de OPP’s van alle zittende leerlingen (in het so en (v)so) vast en voor de nieuwe inschrijvingen binnen uiterlijk zes weken na inschrijving de CvB (Commissie van Begeleiding) adviseert bij de vast- en bijstelling van het OPP één keer per jaar wordt het OPP geëvalueerd, samen met de ouders 5
-
in het OPP is een omschrijving opgenomen van de begeleiding afgestemd op de specifieke behoefte van de leerling.
De inhoud van een OPP kan bestaan uit: de schoolloopbaan tot nu toe inclusief de reeds toegepaste interventies de huidige schoolsituatie (IQ, problematiek zoals (leer)stoornis en sociaal-emotioneel problemen) de leerrendementsverwachting de belemmerende en bevorderende factoren (bijvoorbeeld talenten en interesses van de leerling) verwachte uitstroomniveaus en uitstroombestemmingen de leergebied specifieke en leergebied-overstijgende doelen (doelen op het gebied van zelfredzaamheid, taakaanpak en sociaal gedrag omdat juist vaardigheden op deze domeinen van invloed zijn op hoe de leerlingen het doen in het (vervolg)onderwijs of in arbeid) het bijbehorende aanbod en de begeleiding om deze doelen te bereiken verslagen van evaluaties en van de gesprekken met de ouders en leerling. Het OPP is niet los te zien van alle andere ontwikkelingen en beleidsmaatregelen die in het kader van kwaliteitsverbetering de laatste jaren in gang zijn gezet. De serie Duiden en Doen (Struiksma 2011-2012) voor het so, zml, vso, po en sbo beschrijft deze samenhang. Deze publicaties helpen scholen om te zien hoe zaken als kerndoelen, referentieniveaus, leerstandaarden, leerlijnen, ontwikkelingsperspectieven, leerroutes, uitstroomniveaus met elkaar samenhangen en hoe juist deze samenhang tot betere leerresultaten leidt. Bestuderen van de wijze waarop scholen vorm geven aan het OPP zal dan ook in het licht van die ontwikkelingen/concepten plaats moeten vinden. Het daadwerkelijke effect van het OPP op het onderwijs in de klas zal bijvoorbeeld samenhangen met de mate waarin scholen hun onderwijs in arrangementen beschreven hebben en werken met leerroutes die toeleiden naar een uitstroombestemming. Het OPP beschrijft immers het maximaal aantal leerdoelen dat een leerling zal halen, afgeleid van de ingeschatte uitstroomniveaus die horen bij een uitstroombestemming (Struiksma, 2012). Werken met leerroutes is daarbij cruciaal. Het OPP is bedoeld als een belangrijke schakel in het proces van kwaliteitsverbetering; het is een instrument om doelgericht en planmatig extra onderwijsondersteuning toe te wijzen aan leerlingen die dat nodig hebben. De ECPO deelt de kritische noten van de Onderwijsraad dat het OPP alleen een streefdoel bevat en dat het handelingsplan meer geschikt is als sturings- en verantwoordingsdocument. Bovendien moet onder een handelingsplan een handtekening van de ouder(s) staan terwijl dat voor een OPP niet geldt. De samenwerking met ouders is dus bij het opstellen van een handelingsplan groter dan bij het OPP. Ook de door de raad gesignaleerde potentiële gevaren van het OPP zoals te lage ambities (Pygmalion effect) en daarmee onderstimulering, heeft de aandacht van de ECPO. De ECPO benadrukt de mogelijkheid dat werken met het OPP strategisch gedrag van scholen uit zou kunnen lokken: indien de Onderwijsinspectie het OPP gebruikt voor een oordeel over de kwaliteit van het onderwijs, zullen scholen het beoogde uitstroomniveau voor leerlingen misschien bewust laag stellen zodat de kans op bereiken van dit doel groter is. Om die reden is het uitgangspunt van de school interessant: wil de school een OPP opbouwen vanuit de individuele kindkenmerken (bottom up) of is het 6
gestelde doel uitgangspunt en ziet de school het OPP als een specificatie van de leerroutes om dat doel te behalen (top down)? Een andere kanttekening betreft het feit dat nog niet uitgekristalliseerd is hoe het OPP het beste kan worden ingevuld, terwijl het wel verplicht wordt gesteld. Bovendien is de doelgroep van Passend onderwijs nog niet scherp zodat het voor het reguliere onderwijs vooralsnog onduidelijk is voor welke leerlingen het opstellen van een OPP aan de orde zal zijn. 1.2. Probleemstelling, doelstelling en onderzoeksvragen Het OPP is niet alleen een belangrijk instrument bij het doelmatig en planmatig toewijzen van extra onderwijsondersteuning, het OPP is tevens van belang bij de evaluatie van deze extra onderwijsondersteuning. De ECPO heeft behoefte aan inzicht in het gebruik en de inhoud van het OPP om te kunnen nagaan of het OPP inderdaad een geschikt en betrouwbaar instrument is voor het bieden van passende ondersteuning aan een leerling. De centraal geformuleerde doelstelling is tweeledig en luidt: draagt het OPP ertoe bij dat een leerling die extra ondersteuning krijgt, een bij zijn/haar mogelijkheden passend aanbod krijgt, dat deze leerling optimale prestaties behaalt en dat deze leerling kans maakt op een plek op de arbeidsmarkt. welke eisen moeten aan het OPP en aan het gebruik daarvan gesteld worden? Om de doelstelling te realiseren zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd. Ontwikkelen OPP Welke uitgangspunten hanteert de school bij het werken met het OPP? Wordt het OPP als specificatie van de leerroute gegenereerd of per individuele leerling vanuit beschreven kindkenmerken? Welke rol heeft het OPP in het concretiseren van het zorgaanbod (nu) en arrangement van de onderwijsondersteuning (straks)? In hoeverre sluit het aanbod van de zorg/ondersteuning zoals beschreven in het OPP aan bij de behoefte en mogelijkheden van de leerling? Welke verschillen zien zorgcoördinatoren/ib-ers en leerkrachten tussen OPP en individueel handelingsplan (IHP)? Wat is de rol en inhoud van de externe deskundigheid die volgens de wet nu en straks gebruikt moet worden bij het opstellen van het OPP? Is het OPP sturend bij de uitvoering van de toegekende zorg/onderwijsondersteuning? Sluit het uitstroomprofiel aan bij de mogelijkheden van de leerling? Hoe vaak is er in het OPP sprake van een (te) lage voorspelling van het uitstroomniveau en hoe vaak is het ontwikkelingsperspectief te ambitieus? Wie beslissen er uiteindelijk over het vaststellen van het OPP? (verwachte) Opbrengsten OPP Wat is de verwachte bijdrage van het OPP aan het gerealiseerde leerrendement? Welke administratieve last verwachten/ervaren zorgcoördinatoren/ib-ers en leerkrachten bij het werken met een OPP? Is het OPP van invloed op de evaluatie en eventuele bijstelling van de toegekende zorg/onderwijsondersteuning? 7
Worden het OPP en in het bijzonder het uitstroomprofiel bijgesteld tijdens de schoolloopbaan van een leerling? Zo ja, op basis van welke deskundigheid, informatie, argumenten? Hoe oordelen leerkrachten over de invloed van het OPP op hun handelen in de klas/het werken met het OPP? Hoe zien de leerkrachten de rol van het OPP voor de ontwikkeling van de schoolloopbaan van de leerlingen? Waarin denken leerkrachten dat het OPP hun handelen beïnvloedt? Rol ouders Welke rol hebben ouders bij het opstellen, evalueren en eventueel bijstellen van het OPP? Hoe waarderen ouders hun betrokkenheid, de samenwerking en de communicatie over het OPP met de school? Het evaluatieonderzoek vindt plaats voorafgaand aan de invoering van de wet Passend onderwijs. Om die reden is er met name aandacht besteed aan de verwachtingen die de betrokkenen hebben. 1.3. Methode van onderzoek Uit de onderzoeksvragen blijkt dat er binnen het werken met en evalueren van het OPP vijf onderzoeksdoelgroepen centraal staan: de leerling – ontvanger van zorg/onderwijsondersteuning de zorgcoördinator/ib-er – (mede)opstellen van het OPP en bepalen van de extra onderwijsondersteuning de ouders – meedenken over het OPP de leerkracht – handelen naar het OPP de schoolleiding – aansturing. Om de doelstelling te realiseren is een casestudie uitgevoerd met een hybride design, een onderzoek waarbij verschillende onderzoeksmethoden worden ingezet: dossieronderzoek gecombineerd met gesprekken. Om binnen de relatief beperkte tijd voldoende aandacht te kunnen besteden aan elke case (school) is de casestudie op een beperkt aantal scholen uitgevoerd. Bij de selectie van de scholen is meegenomen dat de school ten minste vanaf schooljaar 2012/13 bezig moet zijn met het opstellen en invoeren van de OPP’s. In totaal zijn acht scholen betrokken bij de evaluatie, verdeeld naar de typen so, sbo, regulier basisonderwijs en vso. Door de casestudy in te richten in de vorm van een 360° onderzoek op elk van de acht geselecteerde scholen, wordt een volledig inzicht verkregen in wat er speelt rond het OPP. Onderstaand schema geeft een overzicht van de verdeling per schooltype. Overzicht geïncludeerde schooltypen
Schooltype Regulier Basisonderwijs (bao) Speciaal Basisonderwijs (sbo) Speciaal onderwijs (so-cluster 4) Voorgezet Speciaal Onderwijs (vso-cluster 4) Totaal aantal scholen
aantal scholen 2 2 2 2 8 8
De werving heeft plaatsgevonden via het eigen netwerk van de CED-Groep. Anders dan verwacht, bleek tijdens de werving dat veel scholen zich in de beginfase van het proces van het ontwikkelen van de OPP’s bevinden. Enkele scholen waren überhaupt nog niet bezig met de OPP’s. Dit had tot gevolg dat veel benaderde scholen de school nog niet in staat achtten deel te nemen aan de casestudie. Dit geldt vooral voor de doelgroep reguliere basisscholen. Het benaderen en de rekruteren van de scholen was om die reden een intensief en tijdrovend proces. Uiteindelijk zijn acht scholen van de verschillende schooltypen zoals opgenomen in bovenstaand overzicht, bereid gevonden mee te werken. De scholen zijn redelijk gespreid over het hele land. Bij elk van de acht scholen staan twee leerlingen centraal. Rond deze leerlingen is een 360° casestudy georganiseerd. Rond de leerlingen zijn vier gesprekken gevoerd: met de schoolleider, met de zorgcoördinator/ib-er, met de leerkracht/docent (mentor) en – één school (bao) uitgezonderd – met de ouders. Zorgcoordinator/ ib-er
School leider
Leerling dossieronderzoek
Ouders
Docent/ leerkracht
Meerwaarde van een dergelijke intensieve kwalitatieve onderzoeksopzet met veldwerk dat op de scholen zelf plaatsvindt, is dat de scholen daadwerkelijk hebben moeten laten zien wat ze concreet doen als het om het OPP gaat. Deze vorm van onderzoek gaat daarmee verder dan kwantitatief onderzoek. Alleen het aangeven dat je ‘een start gemaakt hebt met de ontwikkeling van OPP’s’ is onvoldoende. Het dossieronderzoek en de gesprekken op basis van de dossiers, geven invulling en betekenis aan de uitspraken van de scholen. Het dossieronderzoek heeft plaatsgevonden aan de hand van een codeboek. Het codeboek omvat de essentiële kenmerken van het OPP, zoals de leerresultaten aan de hand van Citoscores voor technisch lezen, woordenschat, begrijpend lezen, spelling en rekenen/wiskunde, alsmede de stimulerende en belemmerende factoren voor de leerling. Daarnaast bood het codeboek ruimte om aanvullende onderdelen die in het OPP vermeld stonden, op te nemen. Rond de leerlingen waarvan een dossieronderzoek is uitgevoerd, zijn ook de gesprekken met alle betrokkenen georganiseerd: de schoolleider, de zorgcoördinator/ib-er, de leerkracht/docent(mentor) en met (één van) de ouders. Door ook de schoolleiding te betrekken in de casestudie is tevens inzicht verkregen in (het belang van) de aansturing op dit thema. Op deze manier is van 16 leerlingen op acht scholen verdeeld over vier verschillende schooltypen een compleet beeld verkregen. 9
De gesprekken zijn gevoerd aan de hand van een gespreksrichtlijn. De gesprekken met de leden van het schoolteam duurden gemiddeld 45 minuten tot een uur. Aan enkele gesprekken namen meerdere personen deel, bijvoorbeeld de ib-er en leerkracht. De gesprekken met de ouders hebben telefonisch plaatsgevonden omdat veel ouders beperkte tijd hadden vanwege zorg voor hun (andere) kinderen, werk of andere verplichtingen. Van de gesprekken zijn verslagen opgesteld die de basis vormen voor dit rapport. 1.4. Leeswijzer Na deze inleiding geeft hoofdstuk 2 de resultaten weer. Hoofdstuk 3 beschrijft vervolgens de conclusies en in hoofdstuk 4 worden de aanbevelingen gegeven. In bijlage 1 zijn de acht casebeschrijvingen opgenomen. Elke casebeschrijving bevat de volgende subparagrafen: situatieschets, beschrijving van de inhoud van het OPP, proces van het opstellen van het OPP, het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen, en tot slot een paragraaf over de ouders en het OPP. Bij de interpretatie van kwalitatief onderzoek Voor een goed begrip wordt opgemerkt dat kwalitatief onderzoek vooral verkennend en inventariserend van aard is. De resultaten van dit type onderzoek zijn indicaties, geen bewezen zekerheden. De aandacht gaat uit naar beweegredenen, argumentaties en mogelijke suggesties. Dat betekent dat bij een bepaald antwoord eerder de kwaliteit telt dan de kwantiteit; een antwoord dat door maar één ondervraagde wordt gegeven, is niet per definitie minder belangrijk dan een antwoord dat gegeven wordt door meerdere ondervraagden. In de tekst worden wel min of meer globale aanduidingen van kwantiteiten gebruikt (zoals ´enkelen´ of ´de meerderheid´), en soms ook aantallen genoemd, maar dat is uitsluitend bedoeld om enig onderscheid binnen de ondervraagden aan te brengen. Uit deze aantallen kunnen geen conclusies worden getrokken ten aanzien van de gehele doelgroep (alle scholen sbo, (v)so en bao).
10
2. Resultaten In het voorjaar van 2013 heeft de CED-Groep te Rotterdam in opdracht van de Evaluatie- en Adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO) een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar het Ontwikkelingsperspectief. Het begrip Ontwikkelingsperspectief (OPP) is opgenomen in de wijzigingen in de Wet op het Primair Onderwijs en de Wet op de Expertise Centra, het waarderingskader van de inspectie en het Referentiekader Passend Onderwijs van de sectorraden. In de toelichting op de wet Passend onderwijs staat dat het OPP het individueel handelingsplan zal vervangen. De centraal geformuleerde doelstelling van dit evaluatieonderzoek is tweeledig en luidt: draagt het OPP ertoe bij dat een leerling die extra ondersteuning krijgt, een bij zijn/haar mogelijkheden passend aanbod krijgt, dat deze leerling optimale prestaties behaalt en dat deze leerling kans maakt op een plek op de arbeidsmarkt welke eisen moeten aan het OPP en aan het gebruik daarvan gesteld worden? Om de doelstelling te realiseren is een casestudie uitgevoerd onder acht scholen evenredig verdeeld over bao, sbo, so en vso (cluster 4). Op elke school is 360° onderzoek georganiseerd: van een tweetal leerling is het OPP geanalyseerd en zijn gesprekken gevoerd met de directeur/schoolleider, de ib-er/zorgcoördinator, met de leerkracht en met de ouders van de betreffende leerlingen. Opgemerkt dient te worden dat het onderzoek plaatsvindt voorafgaand aan de invoering van de wet. Om die reden is er op bepaalde onderwerpen aandacht besteed aan de verwachtingen die de betrokkenen hebben. 2.1. Het ontwikkelen van het OPP Veel scholen (vooral bao) nog niet of nauwelijks met OPP’s bezig Veel van de benaderde scholen (bao) gaven aan nog niet of nog maar minimaal met de OPP’s bezig te zijn. Deze scholen achtten de school niet in staat om deel te nemen aan het onderzoek. Groot deel van de geïncludeerde scholen vanaf dit schooljaar aan de slag met OPP’s De meeste van de geïncludeerde scholen zijn vanaf dit schooljaar begonnen met het opstellen van de OPP’s. Op de scholen is de ib-er er mee aan de slag gegaan of de gedragswetenschapper, veelal een orthopedagoog, van de onderwijsgroep of stichting. Alle scholen hebben -zij het in beperkte mate- hulp gezocht en gekregen binnen hun onderwijsgroep of samenwerkingsverband. Geen van de OPP’s op de geïncludeerde scholen is ondertekend door een extern deskundige. In enkele gevallen hebben gespecialiseerde externe partijen de opsteller wel geadviseerd. Geboden vrijheid voor invulling OPP maakt onzeker De ib-ers en orthopedagogen geven aan dat de door het ministerie geboden vrijheid bij het opstellen van de OPP’s hen weliswaar ruimte geeft voor eigen invulling, maar deze vrijheid maakt hen tegelijkertijd onzeker omdat niet bekend is wat de Onderwijsinspectie precies voor ogen heeft. De Onderwijsinspectie heeft op enkele van de geïncludeerde scholen de OPP’s beoordeeld en in veel van deze gevallen kregen de scholen een positieve beoordeling met de aanmerking dat het OPP concretere handvatten voor de leerkracht moest bieden.
11
Voor de (v)so-scholen en de sbo-scholen geldt dat zij hun ervaring met het individueel handelingsplan inzetten voor het OPP. Enkele van deze scholen baseren het OPP op het handelingsplan waardoor het OPP een omvangrijk document wordt. Bao’s zien de meerwaarde OPP nog niet De reguliere basisscholen hebben beduidend meer moeite met het opstellen van het OPP dan de scholen voor speciaal onderwijs. Zij ervaren de OPP’s vooralsnog als een administratieve last die zijn meerwaarde nog moet bewijzen. Startpunt OPP: leerling-kenmerken, inclusief IQ Alle scholen geven aan zich nog midden in het proces te bevinden van het uitvinden van het optimale OPP: welke onderdelen moet het OPP wel bevatten en welke niet. De scholen die het handelingsplan omgezet hebben naar een OPP, zoals zij het zelf omschrijven, zijn zich er van bewust dat het OPP in zijn huidige vorm niet werkbaar is vanwege de omvang. Deze scholen zijn intern in overleg over hoe het OPP verbeterd kan worden. Startpunt bij het opstellen van de OPP’s zijn de leerling-kenmerken zoals de stoornis, leervorderingen, de sociale en emotionele ontwikkeling, en de bevorderende en belemmerende factoren. Deze onderdelen worden ook als de essentie van het OPP beschouwd. De combinatie van deze is, volgens de scholen, (mede) bepalend voor de uitstroombestemming. Nagenoeg alle so, sbo en vso-scholen nemen echter het IQ van de leerling mee bij het bepalen van de uitstroombestemming en in veel gevallen is het IQ zelfs uitgangspunt (in het bao is het IQ in de regel niet voorhanden). Het IQ geeft de scholen het houvast waar ze naar zoeken. De scholen zijn zich bewust van de risico’s die het gebruik van het IQ met zich meebrengt: de IQ-meting kan verouderd zijn, en het IQ is een momentopname en kan fluctueren. Echter omdat er geen beter instrument voor het bepalen van de capaciteit beschikbaar is en omdat het IQ deze scholen een houvast geeft, baseren veel scholen de uitstroombestemming op het IQ. De gehanteerde volgorde is dan grofweg als volgt: IQ
leerrendement (verwacht en behaald)
uitstroombestemming
De rol die het IQ krijgt toebedeeld wordt versterkt door de tabel die de inspectie heeft verstrekt waarbij vanuit het intelligentieniveau een uitstroomniveau is af te lezen. Deze tabel circuleert in de scholen en zorgt voor een eenvoudig houvast bij het bepalen van het uitstroomniveau. In de onderzochte scholen kwamen we de lijst tegen in het SBO en SO. Dit heeft grote nadelen. Wieberdink & Kuster (2011) merkten al op dat deze tabel de suggestie wekt alsof het schools presteren uitsluitend door het IQ wordt bepaald. Ook al bestaat er een relatie in grote groepen leerlingen tussen IQ-scores en schoolse prestaties, dan mag deze relatie niet zonder meer verwacht worden bij individuele leerlingen. Het bepalen van een IQscore blijft een momentopname. Leerlingen kunnen vaak meer dan wat op grond van een IQ getal is vastgesteld. Het IQ geeft immers aan welk percentage van de leeftijdsgenoten ‘het even goed deden op de test’. Met een IQ-test is het de bedoeling om leerlingen die dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden hebben gekregen met elkaar te vergelijken. Leerlingen waarbij de ontwikkelingsmogelijkheden in het verleden beneden gemiddeld waren, worden hierdoor dus onderschat. Er zijn veel psycho-sociale omstandigheden denkbaar waarbij kinderen langere tijd niet voldoende uitgedaagd worden. Wanneer een kind echter goed in zijn of haar vel komt te zitten en betere kansen krijgt, kan het IQ weer vele punten stijgen. Veel intern begeleiders en psychologen kennen de fluctuaties van IQ-scores. In één geval in de casuïstiek 12
werd bij meerdere IQ-metingen argwanend gekeken naar een hoog uitgevallen meting. Men veronderstelde dat een lagere IQ score wel de juiste zou zijn. Als een school zich te sterk richt op het getal uitgedrukt in het IQ, raakt de potentie van het kind uit beeld. Bekend is ook de selffulfilling prophecy in dit verband. Volgens socioloog Merton (1968) gaat het om een in aanvang foute definitie van de situatie die nieuw gedrag oproept waardoor de oorspronkelijke foute kijk waar wordt. De voorspeller zal datgene wat uiteindelijk gebeurt aanvoeren als bewijs dat hij van begin af aan gelijk had. Zo is in een tabel op een sbo af te lezen dat bij een IQ van 75 een leerrendement van 50% kan worden behaald. Dat betekent dat een leerling er 2 jaar over doet om vaardigheden te leren die normaal gesproken andere kinderen in een jaar onder de knie hebben. De uitstroombestemming die bij het leerrendement hoort is BBL-LWOO. Deze verwachtingen worden in het leerlingvolgsysteem en OPP vastgelegd. Er gaat iets gezaghebbends uit van deze tabel. Het kan echter zeer uit de pas gaan lopen. Zo zijn er soms leerlingen die ‘onverwacht’ sneller door de stof gaan op een bepaald onderdeel: ze doen er geen twee jaar over maar anderhalf jaar. Wat gebeurt er dan? Op één school concludeerde de leerkracht dat de leerling dan op dit gebied klaar is, want zo is het immers vastgelegd. Het doel is bereikt en er hoeft voor dat leerjaar geen vervolg meer worden aangeboden op dit onderdeel. De leerkracht verliest uit het oog dat de leerling juist veel meer kan dan het beoogde doel. Het gaat er om het beste uit de leerling naar boven te halen. Het is van belang dat de school zich niet blind staart op IQ-scores en kindkenmerken bij het opstellen van het OPP maar zich richt op welk onderwijs en welke stof de leerling vooruit kunnen helpen. Vaststellen sociale en emotionele ontwikkeling is lastig Enkele scholen geven –zoals gezegd- aan ook de sociale en emotionele ontwikkeling, waaronder schoolgedrag en werkhouding, mee te laten wegen bij de uitstroombestemming maar kunnen dat niet concreet laten zien. Het vaststellen van de sociale en emotionele ontwikkeling is voor veel scholen subjectief en daarmee een lastige kwestie. Er is, volgens de scholen, namelijk geen geschikt instrument beschikbaar voor het meten van de sociale en emotionele ontwikkeling van hun specifieke doelgroep. Explorerend worden verschillende instrumenten gebruikt. Veel van de scholen die deze instrumenten gebruiken, geven aan te zoeken naar een geschikt(er) instrument dat afgestemd is op de doelgroep zowel wat betreft leeftijd als (gedrags)stoornis. Toekomst blijft onvoorspelbaar Het bepalen van de toekomstige schoolloopbaan van de leerling en het bepalen van de bijpassende uitstroombestemming, is voor de scholen een punt van zorg omdat -zoals de scholen aangeven- de toekomst zich niet laat voorspellen. Vooral in de puberteit kan gedrag een dusdanige invloed hebben op de schoolresultaten, dat de uitstroom een heel andere kant op gaat. Scholen gaan voor veilig De geïncludeerde reguliere basisscholen, so en sbo geven aan voor veilig (het minimaal haalbare) te kiezen als het gaat om de uitstroombestemming. Zij volgen de lijn die blijkt uit de resultaten op de Cito-toetsen. Enkele scholen noemen als bijkomende reden dat zij in de veronderstelling zijn, dat het niet de bedoeling is dat een OPP naar beneden wordt bijgesteld. Een aantal ouders van de scholen is het dan ook niet eens met de uitstroombestemming en had graag een niveau hoger gezien. De sbo- en so-scholen benadrukken dat pakweg 10 jaar geleden onderwijs nauwelijks aan de orde was voor deze doelgroep. De introductie van het geven van onderwijs en het steeds belangrijker worden van de leeropbrengsten, is een 13
ontwikkeling waar de school het belang zeker van inziet en enthousiast over is, maar waar de school tevens nog aan moet wennen. Voor veel ouders is het daarentegen vanzelfsprekend dat hun kind de sbo of so bezoekt om onderwijs te krijgen. Het schema op de volgende pagina geeft per schooltype op hoofdlijnen een overzicht van de onderdelen die het OPP van de geïncludeerde scholen bevat. Opgemerkt dient te worden dat de scholen eigen bewoordingen geven aan onderdelen die op hetzelfde betrekking hebben, bijvoorbeeld het OPP van de school bevat het onderdeel ‘streef DLE-s en vaardigheidsscores per vakgebied’, dat is in onderstaand schema opgevat als leerroute. Elk OPP bevat naast onderstaande onderdelen eveneens de persoonsgegevens van de leerling, en een ruimte voor opmerkingen. Enkele OPP’s hebben een bijlage met bijvoorbeeld het verslag van het gesprek met de ouders, de Cito-voortgangsrapportage of het individueel handelingsplan. Op de so- en vso-scholen stelt de Commissie van Begeleiding (CvB) de uitstroombestemming vast. Op de andere scholen wordt de uitstroombestemming vastgesteld door de directeur, ib-er en/of de leerkracht.
14
Onderstaand schema laat per geïncludeerde school zien welke onderdelen het OPP bevat. Overzicht inhoud OPP’s Het OPP Case - Opsteller(s) OPP
- Aantal pagina’s (A4)
bao 1 2 ib-er ib-er
4-5
Inhoud - Diagnose/stoornis nvt - Leercapaciteiten (IQ) nvt - Bevorderende factoren v - Belemmerende factoren v - Leerrendement/ v verwachting - Leerrendement/vordev ringen-behaald - Leerroute v - Sociale en emotionele no/na ontwikkeling - (extra) onderwijsonderv steuning, handelings plan, arrangement - Uitstroombestemming v Betrokken professionals - Uitstroombestemming ib-er/ vastgesteld door lk - Ondertekening extern deskundige Ouders - Ondertekening - Overeenstemming uitstroombestemming - Bekend met het OPP
v
so 4 lk bijzon dere taken 4+ Excel
5 gw met lk en zc 1,5
5
5
nvt v/nvt v v v
v v v v v
no/na v v v no/na
v v v v v
v
v
v
v
v v
no/na v
v
v
v
v
v
v
ib-er/ lk/rter no/na no/na v* = =
sbo 3 ib-er
no/na onbekend no/na
vso 6 gw met zc
7 gw met mt
8 gw
16
16
4
no/na v no/na v v v v v v v v v v no/na no/na v
v
v
v v
v v
v v
no/na
v
v
v
v
v
v
v
no/na v v no/na
ib-er/ directeur no/na
direcCvB CvB CvB CvB teur/ lk no/na no/na no/na no/na no/na
no/na
no/na no/na no/na = =
van no/na gehoord
v
v
v = =
v = =
v
v **
Legenda: ib-er= intern begeleider; gw=gedragswetenschapper; lk=leerkracht; zc=zorgcoördinator; mt=mentor v aanwezig/opgenomen; no/na niet opgenomen/niet aanwezig * wegens ziekenhuisopname leerling nog niet getekend door ouders ** opmerkelijk is dat één van de ouders aangeeft niet bekend te zijn met het OPP terwijl ze het wel getekend heeft. = overeenstemming uitstroombestemming OPP – ouder; ouder heeft hogere verwachting dan in OPP vermeld; ouder heeft lagere verwachting dan in OPP vermeld
15
Veronderstelling is dat bijstelling geen optie is Evaluatie vindt tweemaal per jaar plaats. De OPP’s worden dan aangevuld met nieuwe leerresultaten en met het verslag van het oudergesprek. De scholen geven aan dat bijstelling van de uitstroombestemming in principe geen optie is. Indien een leerling afwijkt van zijn/haar leerlijn, dan zal de school ‘alles op alles’ zetten om te zorgen dat deze leerling weer op niveau komt. De precieze invulling van wat de leerkracht moet doen om de leerling een stapje hoger te brengen, de concrete handvatten waar de Onderwijsinspectie op wijst, vraagt veel van de scholen. Enkele scholen hebben op basis van de categorieën die in de Citotoetsen aan de orde komen, hun lesmethoden geanalyseerd en bepaald wanneer wat behandeld dient te worden door de leerkracht. Groepsplan geeft handen en voeten aan het OPP Met uitzondering van een bao die vooralsnog werkt met het individueel handelingsplan, is op de scholen het groepsplan achterliggend aan het OPP. In het groepsplan heeft de leerkracht, uitgaande van het OPP, de arrangementen/leerroutes per leerling per vakgebied uitgewerkt, bijvoorbeeld basis, intensief, zeer intensief. Op basis daarvan worden per vakgebied groepen samengesteld. Omdat veel leerlingen zelf wel weten in welke groep zij zitten en met wie, verloopt deze gedifferentieerde aanpak soepel. OPP is voor de leerkracht geen onderdeel van de dagelijkse schoolpraktijk De leerkrachten geven aan op de hoogte te zijn van de inhoud van de OPP’s maar deze vooral voor de evaluaties en oudergesprekken er bij te pakken. Het (beknopte) OPP wordt over het algemeen maar af en toe ingekeken. Het groepsplan is het werkdocument voor de schoolpraktijk en biedt de leerkracht het dagelijkse houvast. Ook op de scholen waar sprake is van ‘omzetten van het handelingsplan naar een OPP’ speelt het omvangrijke OPP een geringe rol, het groepsplan (of individueel handelingsplan) speelt een grotere rol. School voorziet in de benodigde extra onderwijsondersteuning Voor alle scholen geldt dat de in het OPP opgenomen (extra) onderwijsondersteuning beschikbaar is binnen de school. De financiële kant van het OPP in de vorm van ‘inkopen’ van ondersteuning bij het samenwerkingsverband - bijvoorbeeld ambulante begeleiding - is wellicht om die reden dan ook geen issue bij de geïncludeerde scholen. De huidige ondersteuning betreft in enkele gevallen lees- of rekenondersteuning. Deze ondersteuning wordt vormgegeven in extra instructie of onderwijstijd. Eén ouder (bao) heeft buiten school, rekenbijles voor haar zoon geregeld. In veel gevallen betreft de onderwijsondersteuning ook leergebied overstijgende doelen, zoals het bevorderen van schoolgedrag (leren leren/samenwerken) en sociale competenties. 2.2. Verwachte opbrengsten van het OPP OPP heeft meerwaarde Alle ondervraagden op de scholen zijn positief over het OPP. Een aantal redenen ligt hieraan ten grondslag: toekomstgerichte invalshoek de taakgerichtheid/de geringe vrijblijvendheid opbrengstgericht werken: met name in het sbo/so bevestigt het OPP het belang van onderwijs (naast zorg en eventuele medische behandeling). 16
Ook beschouwen de scholen het als een positief punt dat het OPP het schoolteam aanzet om gezamenlijk goed na te denken over een leerling. Tevens stelt een aantal ondervraagden als bijkomend voordeel dat het OPP een mooie samenvatting van en een snel inzicht in de leerling geeft. Enkele scholen noemen als bijkomend voordeel dat het OPP de ouders voorbereidt op de mogelijke uitstroombestemming van hun kind. Een enkeling had graag gezien dat uitsluitend voor die leerlingen die niet in de leerroute basis vallen, een OPP opgesteld zou moeten worden. Deze wens komt voort uit de vrees dat het OPP voor 80% van de leerlingen (die de leerroute basis volgen) een routinekwestie wordt en ‘slechts’ hamerstukken zijn voor de Commissie van Begeleiding. De gedragswetenschappers die omvangrijke OPP’s hebben opgesteld geven aan graag een handvat te hebben wat wel en wat niet in een OPP zou moeten zijn opgenomen. Daarmee kunnen ze hun eigen OPP beperken tot een handzaam document. OPP draagt bij een leeropbrengsten De ondervraagden zijn van mening dat het OPP bijdraagt aan de leeropbrengsten en daarmee aan het optimaal presteren van de leerling omdat het OPP toekomstgericht is en richting geeft aan het streefniveau van de leerling. Invoering Passend onderwijs is punt van zorg Hoe de invoering van het Passend onderwijs hier een rol in gaat spelen is voor velen nog de vraag. De (v)so scholen geven aan te verwachten dat zij de ‘zwaardere/meer psychiatrische gevallen’ zullen krijgen: leerlingen die ondanks alle ondersteuning in het reguliere onderwijs, dreigen af te stromen of uit te vallen. De vso’s vrezen voor de geringe mate van pedagogische deskundigheid van de vakdocenten in het vo waardoor zij de omgang met leerlingen met gedragsmoeilijkheden lastig zullen vinden. 2.3. Rol van de ouders OPP niet bij alle ouders bekend Een enkele school (bao) heeft de ouders (nog) niet ingelicht over de invoering van de OPP’s. De reden hiervoor is dat de school in eerste instantie (veel) tijd heeft geïnvesteerd in het opstellen van de OPP’s. De school heeft wel de intentie de ouders te informeren en de OPP’s in de oudergesprekken mee te nemen. Ouders positief over OPP Over het algemeen en voor zover ze er mee bekend zijn, zijn de ouders positief over het OPP. De ouders vinden het prettig dat het OPP: de school aan het denken zet over hun zoon/dochter, toekomstgericht is insteekt op wat de leerling wél kan en niet zozeer op wat hij niet kan (de stoornis). Bovendien vinden veel ouders het prettig dat de wederzijdse verwachtingen worden uitgesproken en biedt het OPP -weliswaar met enige uitleg- een goed inzicht in waar hun kind staat en waar de (extra) onderwijsbehoeften liggen.
17
Enkele ouders: hogere uitstroombestemming Veel ouders kunnen zich vinden in de uitstroombestemming, enkelen hadden graag een hoger niveau gezien en een enkeling juist lager. Ondanks een enkele ongelijke verwachting ten aanzien van de uitstroombestemming, zijn nagenoeg alle ouders zeer tevreden over de school. Enkele ouders geven aan graag te zien dat de school de lat voor hun kind hoger legt met name voor wat betreft leerresultaten. De ouders worden niet betrokken bij het opstellen van het OPP. Enkele scholen sturen het OPP naar de ouders thuis. Echter, zowel scholen als ouders geven aan dat het lezen en goed begrijpen van het OPP en de uitstroombestemming, een toelichting van de school behoeven. Tijdens de halfjaarlijkse gesprekken wordt het OPP, of enkele kernelementen zoals de leervorderingen en de uitstroombestemming, met de ouders besproken. In het geval van oudere leerlingen (vso’s, en een enkele sbo) is de leerling zelf ook aanwezig bij dit gesprek. Tijdens deze gesprekken tonen enkele scholen de Cito-grafieken die de gegevens inzichtelijk maken en een duidelijke uitstroombestemming aangeven. Dit geeft de ouders (en de leerling) inzicht in het verwachte schoolverloop en bereidt ze daarop voor. Ouders worden door de school niet beschouwd als educatieve partners Ouders worden niet beschouwd als educatieve partners door de school. De ouders worden ook in zeer beperkte mate ingezet om thuis met hun kind aan school te werken. De volgende argumenten liggen hieraan ten grondslag: de intellectuele capaciteit van de ouders schiet te kort de thuissituatie leent zich er niet voor (ruimtegebrek/drukte thuis) de school wil de leerlingen niet pushen het risico bestaat dat ouders niet de juiste terminologie gebruiken het vervaagt de duidelijke en gewenste scheiding thuis – school. Indien een leerling naar beneden afwijkt op zijn/haar leerlijn voor een bepaald vak, geeft een enkele school de leerling wel eens huiswerk mee. De leerkrachten geven de ouders wel advies als het gaat om de sociale en emotionele ontwikkeling van een leerling. Deze ‘samenwerking’ draagt er aan bij dat school en thuis op één lijn zitten en de combinatie van beide geen verwarring voor de leerling oplevert.
18
3. Conclusies 3.1. Het ontwikkelen van het OPP
Tijdens de rekrutering bleek dat veel scholen, met name bao, nog niet of nauwelijks bezig zijn met het ontwikkelen van OPP’s. Voorwaarde voor deelname was dat de school minimaal vanaf schooljaar 2012/2013 met OPP’s werkt.
De implementatie van het OPP behoeft aandacht. De scholen die betrokken zijn bij deze casestudie bevinden zich in de zoektocht naar het meest optimale OPP: een beknopt OPP gebaseerd op actuele en relevante gegevens en dat concrete handvatten biedt aan de leerkracht. Er blijkt een grote diversiteit te bestaan op het gebied van de inhoud van de OPP’s. De scholen gebruiken een eigen systematiek voor het opstellen van de OPP’s. De leerling-gegevens zijn niet altijd volledig en niet alle betrokkenen beschikken over de juiste en actuele leerling-gegevens. Dit komt een optimale beslissing om het beste uit de leerling te halen, niet ten goede. Samenwerking en kennis- en ervaringsuitwisseling tussen scholen vindt in enige mate plaats, toch geeft elke school ‘zijn eigen draai’ aan het OPP. Scholen lijken enigszins terughoudend in de onderlinge informatie-uitwisseling over OPP’s. Basisgedachte hierbij is dat elke school zijn unieke schoolpraktijk heeft.
Globaal genomen bevatten de 16 onderzochte OPP’s van de acht geïncludeerde scholen onderstaande kernelementen. De combinatie van de eerstgenoemde onderdelen (aangeduid met ‘’) is volgens de scholen bepalend voor de uitstroombestemming. Echter, voor veel scholen vormt het IQ, voor zover beschikbaar en ondanks de erkende nadelen (kan achterhaald zijn, is een momentopname), een houvast in de bepaling van de uitstroombestemming: o stoornis/diagnose (ontbreekt –logischerwijs- op de 2 bao’s) o bevorderende en belemmerende factoren o sociale en emotionele ontwikkeling (ontbreekt op 2 van de 8 scholen ( bao en so) o leerresultaten (behaald [DLE] en verwacht, leerrendement) en leerroute leercapaciteit (IQ) (op bao niet verplicht, dus op de 2 bao’s niet beschikbaar) (extra) onderwijsondersteuning uitstroombestemming. IQ en/of de combinatie van de stoornis + de bevorderende en belemmerende factoren + sociale en emotionele ontwikkeling DLE, leerrendement uitstroombestemming
Het IQ speelt zoals aangegeven op veel scholen een centrale rol in de bepaling van de uitstroombestemming. Uit de theorie blijkt dat het IQ inderdaad een rol kan spelen, naast het leerrendement en de belemmerende en bevorderende factoren. Het is zeker niet de bedoeling om het IQ als uitgangspunt te nemen bij de bepaling van de uitstroombestemming. Scholen grijpen echter het IQ aan als houvast, omdat het IQ een objectief en vaststaand gegeven lijkt.
19
Ook de Onderwijsinspectie krijgt, naast de onderwijsbehoefte van een leerling en de daarbij behorende onderwijsondersteuning, een sturende rol toebedeeld, een rol die de Inspectie feitelijk niet heeft. Aan de veelal inhoudelijke suggesties van de Inspectie wordt zwaar getild in het (verder) ontwikkelen van de OPP’s. Ook de Inspectie geeft de scholen dus (deels) het houvast waar de school naar zoekt.
Geen van de geïncludeerde OPP’s is -ondanks dat het een voorwaarde is- ondertekend door een extern deskundige. Voor veel scholen is onduidelijk of dat een vereiste is.
Het bepalen van de uitstroombestemming is voor de scholen een complex proces en enkele scholen beschrijven het zelfs als ‘koffiedik kijken’. Het gedrag van veel leerlingen is immers onvoorspelbaar en wel (mede) bepalend voor de schoolloopbaan, vooral tijdens de puberteit. Voor de vso’s lijkt het om die reden nog lastiger om de uitstroombestemming te bepalen.
Op de so en vso scholen stelt de Commissie van Begeleiding de definitieve uitstroombestemming vast. Op de andere scholen is het een combinatie van de directeur, de leerkracht en/of de ib-er die de uitstroombestemming bepaalt.
Problemen die de scholen tegenkomen bij het uitkristalliseren van het OPP, zijn: o welke onderdelen moet het OPP bevatten (en welke niet) o welk instrument kan ingezet worden voor het doelgroepspecifiek meten van de sociale en emotionele ontwikkeling en hoe leidt dat tot concrete handvatten voor de leerkracht o op de grond waarvan moet de uitstroombestemming geformuleerd worden o de precieze invulling van wat de leerkracht moet doen om de leerling een stapje hoger te brengen.
De reguliere basisscholen ervaren het opstellen van de OPP’s -hoe gering ook in aantal in vergelijking met de andere ondervraagde scholen- meer dan de andere schooltypen als administratieve last. Dit komt voort uit het gegeven dat bao’s minder dan de andere schooltypen gewend zijn aan het opstellen en werken met dergelijke leerlingdossiers. De meerwaarde van het OPP zien zij ook nog niet heel duidelijk voor zich. Om die reden ervaren zij een disbalans tussen de moeite die het opstellen van het OPP vraagt en de meerwaarde.
Enkele scholen, met name so en sbo, kiezen voor een veilige (laagst haalbare) uitstroombestemming omdat het OPP volgens hen niet naar beneden bijgesteld mag worden, een veronderstelling die niet juist is. Bovendien geven deze scholen aan dat ze een realistische inschatting willen maken.
Geen van de ondervraagde leerkrachten werkt met het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk. Het groepsplan met daarin de leerlingen ingedeeld per vakgebied op leerroute, is onderliggend aan het OPP en functioneert voor de leerkrachten als houvast voor de (wekelijkse en dagelijkse) invulling van de schoolweek. Ondanks dat de leerkracht nauwelijks met het OPP werkt, is hij/zij wel bekend met de uitstroombestemmingen.
20
Minimaal eens per half jaar worden de OPP’s intern geëvalueerd en worden de OPP’s (of de leerresultaten van de leerling) met de ouders en op enkele scholen ook met de leerling, besproken.
3.2. Verwachte opbrengsten van het OPP
Ondanks dat de scholen het bepalen van de uitstroombestemming omschrijven als ‘koffiedik kijken’, verwachten de scholen dat het OPP een positieve bijdrage levert aan het behalen van optimale schoolprestaties door de leerling. Het is de focus op de leerling die ze hiervan overtuigt, de uitstroombestemming wordt niet als argument aangemerkt voor deze positieve verwachting.
Andere genoemde voordelen van het OPP zijn de op de toekomstgerichte invalshoek, de geringe vrijblijvendheid, het opbrengstgericht werken, alsmede het gegeven dat je als schoolteam goed nadenkt over de toekomstmogelijkheden van de leerling. Bovendien heeft de school met het OPP een instrument in handen om de ouders te overtuigen van de (on)mogelijkheden van hun kind met betrekking tot de uitstroom.
In het licht van verwachte opbrengsten zou in principe de uitstroom gemonitord kunnen worden om na te gaan of de uitstroom van de school, met name de schooltypen sbo, so en vso, door het OPP na verloop van tijd op een steeds hoger niveau komt te liggen. Hierbij dient echter rekening gehouden te worden met een door de scholen verwacht gevolg van de invoering van het Passend onderwijs. Passend onderwijs kan het proces van ‘oorzaak (OPP) en gevolg (hogere uitstroom)’ beïnvloeden doordat de instroom naar verwachting verandert (meer leerlingen met gedragsmoeilijkheden binnen het regulier en meer psychiatrische gevallen in sbo/(v)so).
3.3. Rol van de ouders
De betrokkenheid van ouders bij de school beperkt zich in veel gevallen tot overleg over incidenten die plaatsvinden. Ouders worden door de scholen (nog) niet beschouwd als ‘educatieve partners’. Voornaamste reden is dat de scholen alsook de ouders, van mening zijn dat een duidelijke scheiding tussen school en thuis juist voor deze leerlingen die (extra) onderwijsondersteuning nodig hebben, het beste is. Thuis zou een leerling moeten ontspannen en bezig zijn met andere dingen dan schoolgerelateerde activiteiten.
In het kader van educatief partnerschap zoeken enkele scholen desalniettemin naar een intensievere samenwerking met de ouders maar hebben daar nog geen handen en voeten aan gegeven.
Tweemaal per jaar worden de leerresultaten met de ouders besproken. Het OPP zelf is op enkele scholen zo opgesteld dat het voor ouders onbegrijpelijk is.
De ouders zijn in geringe mate bekend met het OPP. Ouders vinden het wel prettig dat het OPP de school dwingt zich in te zetten om het beste uit hun kind te halen. Ook de insteek vanuit de mogelijkheden van de leerling en niet de beperkingen en de 21
toekomstgerichtheid (en de eventuele bijstelling naar boven) worden op prijs gesteld.
Niet alle ouders zijn het eens met de uitstroombestemming: enkelen hadden graag een hogere bestemming gezien en een enkeling juist een lagere bestemming. Desondanks zijn de ouders positief over het OPP en de school.
22
4. Aanbevelingen 4.1. Het ontwikkelen van het OPP
Uit het onderzoek blijkt dat veel scholen in onzekerheid verkeren als het gaat om de OPP’s. Om die reden verdient het aanbeveling om de implementatie meer aandacht te geven. Dit kan onder andere door een duidelijke en schooltype-gerichte (bao, sbo, so en vso) richtlijn te ontwikkelen die een handvat biedt voor de scholen. Het ministerie zou hierin het voortouw kunnen nemen. Een richtlijn zal de onzekerheid van veel scholen verminderen waardoor voor meer leerlingen een OPP zal worden opgesteld en derhalve meer leerlingen de onderwijsondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Bovendien kan een richtlijn de eenduidigheid ten aanzien van de OPP’s vergroten. De richtlijn zou de volgende onderdelen moeten bevatten: o Welke onderdelen moet het OPP bevatten en welke zijn optioneel o Methoden om de uitstroombestemming te bepalen, waarbij het IQ niet als enige factor leidend is (met voorbeelden) o Suggesties voor instrumenten voor het verantwoord volgen van de sociale en emotionele ontwikkeling van leerlingen van verschillende schooltypen en leeftijden o Doorvertaling van het OPP naar de dagelijkse schoolpraktijk van de leerkracht (bepaling leerroute).
Meer eenduidigheid in invulling en gebruik van het OPP alsmede het intensiever delen van ervaring met en kennis van het OPP, zal bijdragen aan het optimaliseren van de prestaties van de leerling. Bovendien draagt een eenduidig gebruik en invulling van OPP’s bij aan het betrouwbaarder kunnen meten van effecten op lange termijn. Om die redenen zou binnen scholen en samenwerkingsverbanden gestimuleerd moeten worden om systematischer met de OPP’s om te gaan.
Het is raadzaam om bao’s, het schooltype dat het minst gewend is om met individuele handelingsplannen te werken, inzicht te geven in de opbrengsten van een OPP: geef voorbeelden van hoe een bao-OPP er uit kan zien en hoe het in de dagelijkse schoolpraktijk zijn meerwaarde bewijst. Tevens zal een richtlijn juist bao’s ondersteunen bij het proces van ontwikkelen van OPP’s.
Tevens bevelen wij aan scholen duidelijkheid te bieden omtrent: o De rol van de Inspectie inzake de invulling van en het werken met OPP’s o De extern deskundige die het OPP moet goedkeuren en ondertekenen. Dit zou gestimuleerd moeten worden zodat expertise op het gebied van leer- en gedragsproblematiek sterker wordt ingezet. Bovendien is het een voorwaarde. o Het wel of niet mogen bijstellen. Indien scholen zich er bewust van zijn dat bijstellen eventueel wel een mogelijkheid is, zullen zij naar verwachting minder veilig insteken bij de bepaling van de uitstroombestemming.
23
4.2. Verwachte opbrengsten van het OPP
De leerlingen zouden na verlaten van de school blijvend gevolgd kunnen worden. Als de school leerling-gegevens heeft over het vervolgonderwijs of de toeleiding naar arbeid, kan nagegaan worden of de uitstroombestemming de juiste is geweest. Scholen kunnen dit in hun leerlingvolgsysteem opnemen zodat gegevens beschikbaar blijven. Het volgen van de (school)loopbanen van leerlingen, biedt scholen de mogelijkheid om hun beleid te evalueren en bij te stellen.
In het ideale geval zou de uitstroom op alle schooltypen over 5 jaar vergeleken moeten worden met de huidige uitstroom.
Om inzicht te krijgen in mogelijke veranderingen ten aanzien van het OPP, verdient het aanbeveling de implementatie en het gebruik te monitoren. o Enerzijds geeft dat inzicht in het gebruik van het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk o Anderzijds wordt hiermee inzicht verkregen in de mate van diversiteit ten aanzien van het OPP. Voor het meten van opbrengsten van het OPP is een zo groot mogelijke eenduidigheid in OPP’s binnen de schooltypen gewenst.
Door het herhalen van een casestudie kan in kaart worden gebracht tegen welke (nieuwe) problemen de scholen aanlopen.
4.3. Rol van de ouders
Scholen zijn zoekende naar hoe het OPP gecommuniceerd kan worden naar ouders en hoe zij samen kunnen werken met ouders op dit gebied. Daarom verdient het aanbeveling scholen hierin te ondersteunen, bijvoorbeeld door best practices te laten zien waardoor scholen ideeën opdoen passend bij hun specifieke schoolsituatie.
Om de betrokkenheid van ouders te vergroten dient het aanbeveling om de OPP’s als een inzichtelijk document op te stellen. Dit houdt in dat er een vertaalslag moet komen van het OPP naar de betekenis ervan voor de schoolpraktijk van de leerling. IQ’s en percentagens leerrendementen en dle’s zijn voor veel ouders onbegrijpelijke maten. Pas als ouders zich comfortabel voelen in de bespreking van de leerresultaten (het OPP), kunnen ze als partner meedenken.
Het verdient aanbeveling om de verwachtingen van ouders ten aanzien van de schoolloopbaan van hun kind, meer aandacht te geven. Eventueel kunnen deze verwachtingen ten aanzien van de uitstroom ook worden opgenomen in het OPP.
24
Bijlage 1 - Casebeschrijvingen In deze bijlage zijn de casebeschrijvingen opgenomen van de acht cases waar het 360° onderzoek heeft plaatsgevonden. Allereerst komen de twee bao’s aan bod, vervolgens de sbo’s, dan de twee so’s en ten slotte de twee scholen voor vso. Case 1 – bao Situatieschets van de school Deze katholieke reguliere basisschool in een middelgrote plaats in het midden van het land telt 300 leerlingen verdeeld over 13 groepen. Op deze school zijn de directeur, de intern begeleider, twee leerkrachten en de ouders van de twee leerlingen van wie het dossier is geanalyseerd, ondervraagd. Beschrijving van de inhoud van het OPP Het ontwikkelingsperspectief bestaat uit vier tot vijf pagina’s met de volgende onderdelen: Algemeen: naam, geboortedatum, schoolverloop, datum opstellen OPP, periode OPP, datum leerlingbespreking (bijstellen belemmerende en stimulerende factoren), datum volgend gesprek Beknopte beschrijving vanuit het dossier (1/2 A4) en reden van OPP Theoretische leerrendementsverwachting (op basis van 3 meetmomenten). Hier wordt ook de verwachte uitstroom genoteerd op basis van LOVS (grafiek uit leerlingvolgsysteem) Analyse van beschermende en belemmerende factoren en onderwijsbehoeften (1A4): Kindfactoren: lichamelijk, gedrag, leren Schoolfactoren: leerkracht, groep (leerjaar), school Externe factoren: gezin, vrije tijd, zorg Behaalde scores Vakgebied: rekenen, AVI, DMT, begrijpend lezen, spelling Toetsmomenten in 2012 en 2013: DL, vaardigheidsscore en functioneel niveau (bijvoorbeeld E5). Bepaling reële leerrendementsverwachting (in een bandbreedte) geformuleerd in een vaardigheidsscore en het niveau waarop Cito-scores te behalen zijn bijvoorbeeld E7 (eind groep 7). Bepaling tussendoelen voor de komende jaren. Voor elk half jaar is geformuleerd bij welke DL naar welke DLE en vaardigheidsscore er gestreefd gaat worden voor een bepaald vakgebied. Beschrijving van de vaardigheden/doelen die beheerst moeten worden. Voor rekenen worden er per leerjaar zeven tot twaalf onderwerpen genoemd die beheerst moeten gaan worden. Planning van het onderwijsaanbod: wat, wanneer en hoe? Heel kort wordt beschreven wat er in tijd als extra inzet en werk wordt gedaan om de doelen te behalen 25
Behaalde resultaten per (sub)doel worden benoemd in drie regels, hier wordt ook beschreven of de doelen moeten worden bijgesteld Ruimte voor handtekeningen van leerkracht, ib-er en ouders
Van twee leerlingen zijn de OPP’s geanalyseerd: een hoogbegaafde leerling van 7 jaar uit groep 3 en een 10-jarige leerling met een nierziekte uit groep 7. Het OPP van eerstgenoemde leerling is ondertekend die van de andere leerling nog niet getekend in verband met ziekenhuisopname van het kind. Proces van het opstellen van het OPP Dit schooljaar is deze basisschool begonnen met het opstellen van de OPP’s omdat het verplicht was en de Onderwijsinspectie de school zou bezoeken. De Onderwijsinspectie vond dat de tussenstappen meer concreet geformuleerd moesten worden. De school werkt momenteel met het ‘oude’ leerstofjaarklassensysteem en zit midden in de veranderingen. Volgend jaar gaat de school over naar groepshandelingsplannen in drie niveaus en leerlijnen. Als er met combinatieklassen wordt gewerkt, gaat het in totaal om zes niveaus in de klas en daar komen de OPP-leerlingen bij. Verder zijn er ook nog groeidocumenten van leerlingen met autismespectrum stoornissen. Een andere verandering is het leerlingvolgsysteem. Er wordt geswitcht van Esis naar ParnasSys. Alleen de ib-er kan hier -met veel moeite- mee overweg. Voordeel van ParnasSys is dat deze DLE’s geeft in plaats van alleen Cito-vaardigheidsscores. Van Cito wordt het alternatieve groepsprofiel gebruikt. Dat geeft inzicht in hoe een leerling het doet ten opzichte van anderen in de groep. Er wordt niet meer met de normscores A, B, C, D en E gewerkt (A, B en C: elk 25%; D 15% en E 10% zijn beneden gemiddeld), maar met Romeinse cijfers I, II, III, IV en V (gelijke verdeling van 20%; IV en V zijn beneden gemiddeld). Wie stelt het OPP op? De ib-er stelt het OPP op in samenspraak met de leerkracht. De ib-er heeft op dit moment twee jaar ervaring met het maken van OPP’s. Op een cursus en via het samenwerkingsverband hoorde ze dat het belangrijk was. De ib-er en de leerkrachten ervaren het in enige mate als een last. Bovendien zijn ze onzeker over wat er precies in een OPP zou moeten staan en dat maakt ze handelingsverlegen. “O, dat moeten we nu ook nog doen. Weer administratie en waar dient het voor?!” “Ik als leerkracht moet het uitvoeren. De ib-er heeft de opzet gemaakt met informatie die we in huis hebben. Het is intensief werk. De ib-er heeft er het meest aam gedaan want als leerkracht moet je dit na school doen en dan is het moeilijk om er geconcentreerd aan te werken.” ”Het sbo is er al langer mee bekend. Het OPP is wellicht zinvoller voor so en sbo omdat zij werken met individuele leerlijnen. De grootste drempel is het papieren gedoe. We hebben nu Esis maar gaan naar ParnasSys. Ik weet nog niet hoe we dat er uit moeten halen. En hoe je moet bepalen welke stappen de leerlingen moeten maken. Ik heb hulp gehad van iemand van het SWV, die heeft er naar gekeken. Maar ik kwam er niet mee verder. En wat doe je als je bijstelt, als je het OPP verandert? We zijn nu in groep 7 begonnen, maar hoe doe je dat als je
26
bijvoorbeeld op twee vakgebieden achterblijft, zet je dat dan onder elkaar? Dat is niet meer werkbaar.” De leerkracht vindt het OPP ‘een enorm gedoe en zeer tijdrovend’ maar ziet desondanks als voordeel dat het je wel dwingt om goed over de leerling na te denken en dat je de ouders kan voorbereiden op een uitstroombestemming die mogelijk niet in de lijn der verwachting van de ouders ligt. “Je gaat naar een betere oplossing voor de situatie dan voor die tijd. Nu word je gedwongen om op tijd na te denken. Dat vind ik ook van de handelingsplannen. Maar nu moet je ook de toekomst met ouders bespreken. Als rekenen bijvoorbeeld moeilijk blijft, wordt het vmbo-t en daar moet je ouders op voorbereiden.” Het is de bedoeling dat voor de leerlingen die niet met de groep mee kunnen komen en een leerjaar (of meer) naar beneden of naar boven afwijken, een OPP wordt opgesteld. Er zijn elk jaar vier leerlingen met uitstroom LWOO. Voor deze leerlingen zal een OPP opgesteld moeten worden. Momenteel heeft de school voor 7 leerlingen OPP’s opgesteld. Ook de directeur vindt het veel werk. Voor één leerling die op het gebied van rekenen uitvalt, is het opstellen van een OPP al gauw 10 uur werk. De directeur moppert dat dat toch niet de bedoeling kan zijn. De ib-er en de leerkracht hebben nog niet voor ogen wat er gebeurt als een leerling op meer dan één vakgebied uitvalt en je alle tussenstappen en onderwijsaanpakken in het OPP moet beschrijven. Zij menen dat het document in die gevallen te omvangrijk wordt. Bovendien zou je een OPP na een half jaar moet updaten, iets wat de ib-er en de leerkracht weer erg veel werk lijkt. De leerkrachten en de ib-er zien het OPP als een verzameldocument waar je stukken uit handelingsplannen in onderbrengt. Maar geven tegelijkertijd toe dat het wel ‘een beetje handig’ is dat zaken nu bij elkaar staan. De directeur wordt geïnformeerd maar is niet inhoudelijk betrokken bij het opstellen van OPP’s. Op basis waarvan wordt de uitstroombestemming bepaald? Een OPP wordt opgesteld in die gevallen dat een leerling onder of juist boven zijn leerlijn presteert. Zo presteert één van de leerlingen van het dossieronderzoek (groep 3) boven zijn leerlijn en volgt de lesstof van enkele groepen boven zijn niveau. In dit geval is er extra aandacht nodig voor het gedrag van de leerling zoals taakgerichtheid, werkhouding en samenwerken en moet de school voldoende uitdaging blijven bieden. “We hebben voor hem een OPP opgesteld omdat we niet wisten welke doelen we met hem voor ogen hadden. Zijn ouders willen ook dat we werken aan gedrag en niet alleen vakgericht.” Voor deze leerling is geen uitstroombestemming geformuleerd omdat hij daar nog te jong voor bevonden wordt. De ib-er bepaalt in samenspraak met de leerkracht, vanaf groep 6 de uitstroombestemmingen.
27
Voor de andere leerling (groep 7) geldt dat hij achterbleef met rekenen en een achterstand dreigde op te lopen. Om die reden is een OPP opgesteld en krijgt hij elke dag een eigen aanbod rekenen van drie kwartier. Er is een dyscalculie-onderzoek aangevraagd. Mede op basis van de resultaten daarvan zal worden bepaald of de school voor hem uitstroombestemming havo vaststelt. “De ouders willen graag dat hij eindigt op niveau E8, dat lijkt nu E7 te worden. Nu heeft hij ook bijles want de ouders willen dat hij naar de havo gaat.” Een concreet voorbeeld naar aanleiding van de dossieranalyse laat het volgende beeld zien: Bepaling uitstroombestemming case 1 - bao
Indicator Stoornis/medisch Capaciteitenonderzoek Bevorderende factoren op het gebied van taakwerkhouding, didactisch ontwikkeling, emotionele ontwikkeling en sociale vaardigheden
Belemmerende factoren op het gebied van taakwerkhouding, didactisch ontwikkeling, emotionele ontwikkeling en sociale vaardigheden Schoolvorderingen in groep 7 Uitstroombestemming
Voorbeeld leerling Nierziekte Onbekend/niet ingevuld Hij doet wat je hem vraagt. Met spelling en begrijpend lezen komt hij mee met de groep. Betrokken ouders. Bijles met rekenen. Nierziekte en daardoor vaak afwezig, chaotisch gedrag, energieloos. Moeite met rekenen en schrijven. Rekenen bij DL van 45 DLE van 31 en vaardigheidsscore van 82, functioneel niveau M6. vmbo-t of havo met dyscalculie verklaring
Toekomst Op de vraag hoe het over 5 jaar is gesteld met het OPP, geeft de directeur aan dat er veel veranderingen op komst zijn maar dat de kern van de zaak hetzelfde blijft. De directeur is dubbel over de meerwaarde van het OPP. Hij ziet echter wel een inhoudelijke meerwaarde in het met elkaar goed nadenken over hoe een kind uitstroomt. Aanvullend geeft hij aan dat hij ook daarin een risico ziet, met name als het gaat om de laatbloeiers. “Als ik kijk naar de tijdsinvestering, vind ik dat buiten proportie. Het is niet te verantwoorden terwijl we steeds zuiniger moeten zijn met tijd en kosten.” “Je kan je dan behoorlijk vergalopperen. Als je in groep 5 een leerling een uitstroomprofiel vmbo-k geeft, dan kan je als leerkracht daar naar gaan handelen. En dat zou geen goede ontwikkeling zijn.” De directeur is van mening dat het uitstroomprofiel pas vanaf groep 6 gegeven zou moeten worden. 28
Het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen Grootste drempel die zowel de ib-er als de leerkrachten zien, betreft de hoeveelheid OPP’s en de diversiteit daarbinnen. Het werken met OPP’s in de dagelijkse schoolpraktijk staat nog ver van ze af. “Hoe zal het er uit zien als leerlingen op veel vakgebieden achterlopen en de tussendoelen smart (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) geformuleerd moeten zijn, met onderwijsaanbod erbij… hoe moet dat?!” De ib-er en de leerkracht vinden het weliswaar een goede zaak dat je in groep 6 al kan zeggen naar welk uitstroomniveau gestreefd gaat worden en dat je daar de ouders op kunt voorbereiden. Echter aan de andere kant is de gedetailleerde manier van het beschrijven van de tussenstappen minder prettig. De Onderwijsinspectie vond immers dat de tussendoelen niet smart genoeg geformuleerd waren. “Dus je wordt er ook nog op beoordeeld en dat die tussenstapjes in de Cito bijvoorbeeld moeten stijgen van 79 maar 82. Je moet beschrijven waarom de leerling dan geen 82 heeft gehaald, dat vind ik onzin.” In het leerlingvolgsysteem zal ook duidelijk worden wat de uitstroom zal kunnen zijn en dat biedt vooral ouders duidelijkheid over de mogelijke toekomst van hun kind. Door deze verwachting op te nemen in het OPP en te laten tekenen door de ouders, wordt dit duidelijker en officiëler en kunnen -indien nodig- ouders er aan wennen. In de oudergesprekken heeft de leerkracht het OPP er nog niet bij, simpelweg omdat het er nog niet van gekomen is. Het ligt in de bedoeling dat de OPP elk half jaar worden besproken met de ouders. Ouders en het OPP Van de twee leerlingen van wie het OPP is geanalyseerd, zijn de ouders ondervraagd. Beide ouders zijn bekend met het OPP. De moeder van de hoogbegaafde leerling (groep 3) geeft aan dit schooljaar voor het eerst van het OPP gehoord te hebben. Zij is er erg enthousiast over omdat het de school houvast geeft in wat de school haar zoon moet bieden. De focus ligt met name op het leren leren en zelfvertrouwen van haar zoon, en zij stemt hier mee in. Uit het gesprek met de ouder van de andere leerling blijkt dat de uitstroombestemming die zij voor ogen heeft anders is dan in het OPP staat. Moeder vindt dat de school te laat heeft gesignaleerd dat haar zoon (groep 7) een achterstand heeft met rekenen en zet alles op alles om hem (toch) naar de havo te krijgen. Ze heeft buiten schooltijd rekenbijles voor haar zoon geregeld. “Ik vind dat de school nalatig is geweest. Na jaren ‘geen probleem’ te melden door de school, blijkt er opeens bij de eerste rapportbespreking in groep 7, 1 jaar rekenachterstand te zijn! Ik weet best dat mijn zoon veel afwezig is geweest vanwege ziekte en ziekenhuisbezoek, maar ze hadden wel eerder aan de bel mogen trekken. Mijn vraag is dan: heeft de school zijn afwezigheid niet goed opgepikt?”
29
Zij vindt het goed dat het OPP er is omdat het goed is dat de school nadenkt over de uitstroom en de lat zo hoog mogelijk legt. Voor haar zoon heeft het er uiteindelijk toe geleid dat er nu meer aandacht is voor zijn rekencapaciteiten en dat er een dyscalculie-onderzoek is aangevraagd. De school moet de lat zo hoog mogelijk leggen omdat ‘je maar één kans krijgt om je school te doen en het bepalend is voor de rest van je leven’. “Indien in groep 5 al een OPP was ontwikkeld, dan was eerder ‘ontdekt’ dat mijn zoon een jaar rekenachterstand heeft. Dan was er voldoende tijd geweest om de zeilen bij te stellen: inzetten op rekenen. Nu is het wel erg laat, zo in groep 7.” Case 2 – bao Situatieschets van de school Deze case betreft een openbare basisschool (bao) in een achterstandswijk in een stad in de Randstad. De school is een afspiegeling van de wijk en een echte buurtschool. De school zal onderdeel gaan uitmaken van het stedelijk samenwerkingsverband. Op deze school zitten 330 leerlingen verspreid over 15 klassen met elk gemiddeld 25 leerlingen. Op deze school zijn de directeur, de ib-er, de remedial teacher (rt-er) en de leerkracht ondervraagd. De school vond het niet gepast om de ouders van de twee leerlingen van wie het dossier is geanalyseerd ook te ondervragen. Taalproblemen spelen hierbij een rol alsmede het gegeven dat de school het bestaan van de OPP’s (nog) niet heeft gecommuniceerd naar de ouders. Het op dit moment voeren van gesprekken met de ouders zou daarom verwarring bij de ouders kunnen oproepen. Beschrijving van de inhoud van het OPP Uit de analyse van de twee dossiers blijkt dat het kerndocument bestaat uit vijf A4 en de volgende onderdelen bevat: Algemene gegevens Psychologische gegeven inclusief uitslagen van de intelligentiemetingen indien beschikbaar Psychodiagnostische gegevens Beknopte reden van opstellen OPP Theoretische leerrendementsverwachting op basis van TIQ Bij de volgende onderdelen is telkens onderscheid gemaakt tussen de protectieve en belemmerende factoren (tevens is per onderdeel de datum van opname in OPP vermeld) Cognitieve ontwikkeling Sociale en emotionele ontwikkeling Medische en motorische ontwikkeling Spraak-/taal ontwikkeling Werkhoudingsaspecten Invloeden van thuis Hulpverlening Zonder specificatie naar protectieve en belemmerende factoren: Onderwijsbehoeften/aandachtspunten o
heeft een leerkracht nodig die: 30
o heeft klasgenoten nodig die: o heeft instructie nodig die: o heeft een leeromgeving nodig die: Pedagogisch doel Per vakgebied (spelling, begrijpend lezen, technisch lezen en rekenen): niveau, protectieve en belemmerende factoren Reële leerrendementsverwachting per vakgebied over de gehele schoolloopbaan, inclusief de verwachte uitstroombestemming vanaf een dl van 20 Samenvatting/conclusie vanuit OPP-bespreking, inclusief data besprekingen Ondertekening ouders. In de bijlage zijn alle Cito-resultaten vanaf de kleutertoetsen. Van twee leerlingen leerjaar 7 (beide 12 jaar) zijn de OPP’s geanalyseerd. De leerlingen zitten in een groep met in totaal 26 leerlingen en hebben gedurende de hele week, één leerkracht. De OPP’s zijn niet volledig ingevuld. De IQ-gegevens zijn van één van de twee leerlingen opgenomen omdat deze beschikbaar waren. Voor de andere leerling geldt dat het meten van het IQ niet nodig en dus niet aan de orde is geweest. Bij beide leerlingen is als verwachte uitstroombestemming ‘vmbo-b met lwoo’ opgenomen. Van alle groep 8 leerlingen stroomde in 2012 25% (=7 leerlingen) op dit niveau uit. De beide OPP’s zijn niet ondertekend door de ouders. Proces van het opstellen van het OPP Vanaf medio schooljaar 2012/2013 is deze school van start gegaan met het opstellen van OPP’s voor leerlingen vanaf groep 6. Vooralsnog wordt voor alle leerlingen die een individueel handelingsplan hebben, een OPP opgesteld. Dit zijn leerlingen waarvan uit de Cito-toets resultaten blijkt dat ze een leerachterstand van 1 jaar of meer hebben. De school heeft voor het ontwikkelen van het OPP format hulp gezocht en gevonden bij een wijkgericht werken-project waaraan 10 basisscholen onder leiding van twee gedragswetenschappers van nabij gelegen sbo-scholen deelnamen. Het format dat deze sboscholen gebruiken is goedgekeurd door de Onderwijsinspectie en wordt nu ook gebruikt door deze reguliere basisschool. De Onderwijsinspectie is kortgeleden op de school langs geweest en heeft de OPP’s goedgekeurd. De enige opmerking die de school kreeg betrof een psychologisch rapport dat verouderd zou zijn (ouder dan 1,5 jaar). Het onderdeel ‘sociale en emotionele ontwikkeling’ is een beschrijving van de indrukken van de rt-er en de leerkracht. De school gebruikt daar geen gevalideerd instrument voor. De ib-er geeft aan wel graag over een instrument te willen beschikken omdat het probleem bij sommige leerlingen vooral met gedrag te maken heeft. De kanjertrainingen geven deze school wel enig houvast hieromtrent. “De kanjertrainingen die hier op school worden gegeven laten wel zien hoe ver kinderen zijn, of juist niet. Maar het blijft toch subjectief. Ook de trainer maakt wel eens een opmerking over een kind of een groep, maar dat is zijn indruk. Daar ligt geen geregistreerde observatie of iets dergelijks aan ten grondslag.”
31
Wie stelt het OPP op? De ib-er stelt voor alle leerlingen met een individueel handelingsplan, een OPP op. Ook deze individuele handelingsplannen zijn door de ib-er opgesteld. Voor groep 7 van deze school gaat het om 5 van de 26 en voor groep 6 om 3 van de 24 leerlingen (totaal 8 OPP’s). Voor de zittende groep 8 zijn geen OPP’s opgesteld. Op basis waarvan wordt de uitstroombestemming bepaald? Bij de map waar de OPP’s van deze school inzitten, bevindt zich een schema dat een indicatie geeft van de uitstroombestemming op basis van IQ: Totaal IQ 114 of hoger 105 of hoger 94 t/m 104 89 t/m 93 81 t/m 88 75 t/m 80 50 t/m 74
Uitstroom vo vwo/gymnasium havo vmbo-t vmbo-k vmbo-b vmbo-b/praktijkonderwijs praktijkonderwijs
Aanvullend of daarnaast, hanteert de school het volgende schema dat niet gebaseerd is op IQ maar uitgaat van leerrendement. Omdat slechts van enkele bao-leerlingen het IQ wordt gemeten, is deze invalshoek zinvoller en bruikbaarder: Bepaling uitstroombestemming case 2 - bao
Cito-norm A B C D E
Leerrendement > 120% 100 – 120% 75-100% 50 – 75% < 50%
Toekomstperspectief vwo havo vmbo-t vmbo-lwoo praktijkonderwijs
Leerlijn 1 1 1 0,75 0,50
dle 60 60 45-60 30-45 15-30
Vanaf groep 6 wordt de verwachte uitstroombestemming bepaald op basis van de leerresultaten, de protectieve en belemmerende factoren (en het IQ indien beschikbaar, IQmeting is immers niet verplicht in het bao). De school geeft aan in veel gevallen al vanaf groep 3 een idee te hebben van de mogelijke uitstroom. “We maken die kinderen elke dag mee en dan heb je al gauw in de gaten hoe hij het doet. Daar hoef je geen onderzoek voor te doen.” “Als we er zo naar kijken met de leerkracht en rt-er, dan ligt het vaak in de lijn der verwachting.” De school kiest voor een ‘veilige’ uitstroombestemming. De OPP’s inclusief de uitstroombestemmingen worden binnen de school besproken door de rt-er, de ib-er (opsteller) en de leerkracht.
32
Een concreet voorbeeld naar aanleiding van de dossieranalyse laat het volgende beeld zien: Bepaling uitstroombestemming case 2 - bao
Indicator Capaciteitenonderzoek Bevorderende factoren op het gebied van taakwerkhouding, didactisch ontwikkeling, emotionele ontwikkeling en sociale vaardigheden Belemmerende factoren op het gebied van taakwerkhouding, didactisch ontwikkeling, emotionele ontwikkeling en sociale vaardigheden
Schoolvorderingen (spelling, begrijpend lezen, technisch lezen en rekenen) Uitstroombestemming
Voorbeeld leerling TIQ 80, VIQ 80, PIQ 85 Reageert goed op positieve feedback In veilige omgeving: sociaal, behulpzaam en lief Gek op zijn ouders Sportief, goede motoriek Plannen en gestructureerd werken is een probleem Onzeker, clownesk gedrag, gauw boos Betrokkenheid ouders is lastig omdat ze niet begrijpen wat er van hen verwacht wordt w.b. gedrag van hun zoon Achterstand op alle hoofdvakken vmbo-b met lwoo
In groep 8 worden ook de Cito-Entreetoets, en indien beschikbaar een NIO (Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau) meegenomen bij de definitieve uitstroombepaling. De schoolleider geeft aan dat de school het vaak bij het juiste eind heeft als het gaat om verwijzing naar vo. Navraag leerde de school dat 95% van de vo-verwijzingen na 3 jaar het niveau volgde waarnaar de school had verwezen. Belangrijkste voordeel van het OPP dat de schoolleider en ib-er noemen, is het met het schoolteam nadenken over de toekomst van een leerling op basis van leerresultaten en ervaringen in de dagelijkse omgang. Ook de leerkracht en rt-er ervaren dit als een voordeel. “Het OPP dwingt je om de dingen goed op papier te zetten en na te denken over de onderwijsbehoeften. Het dwingt je dus na te denken over de specifieke leerling. Het maakt de leerling zichtbaar. Voorheen glipte er wel eens een kind tussendoor, dan had je te laat in de gaten dat er een achterstand op een bepaald vakgebied was.” De rt-er wijst op een ander voordeel: het vroegtijdig signaleren van eventuele achterstanden en het aanzetten tot ‘terugtoetsen’ (toetsen van voorgaande leerjaren afnemen) zodat inzicht wordt verkregen in de precieze leerachterstand. De toetsgegevens gecombineerd met de andere gegevens geven een totaalplaatje van de leerling. “Het OPP stimuleert om terug te toetsen en nu heb je alles in één overzicht. Dat geeft veel inzicht in waar een leerling zich bevindt. En dit overzicht wijst er ook wel eens op dat er meer in een kind zit dan dat uit de toetsen bleek, zoals we bij leerling H. zien. Nu hij goede scores haalt op toetsen, krijgt hij er meer zin in en gaat het ook beter. Je bent nu meer met onderwijs op maat bezig.” 33
“Je ziet nu ook de goede kanten van een kind en je ziet wat hij nodig heeft. Daar kan je je als school op richten.” De ib-er geeft aan dat het ontwikkelen van de OPP’s hem ongeveer een dagdeel per OPP kost. Hij ervaart het vooralsnog als administratieve rompslomp en een tijdsintensief proces. Hij is nog niet echt overtuigd van de meerwaarde van het OPP. “Het beestje krijgt een andere naam, van IHP naar OPP, het is voor mij alleen maar administratief gedoe. Het OPP is nu nog te weinig iets van de leerkracht, het is maar een document.” “Het OPP kan een mooie aanvulling op het groepsplan zijn, maar levert te veel werk op in verhouding tot wat het oplevert. Maar misschien moeten we er als school ook nog aan wennen. Zodra we een goed format hebben en er mee leren werken, zal de administratieve last wel minder zijn.” Toekomst Op de vraag hoe over 5 jaar gesteld is met het OPP, blijken de ondervraagde een lijdzame houding daarin te hebben. “Ik laat het maar op me afkomen. Ik heb de indruk dat de meerbegaafde en de normaalbegaafde kinderen nu ook al lijden onder de aandacht voor de achterstandskinderen. Ik vrees dat dat alleen maar meer gaat worden.” “Hoe moet een leerkracht dat allemaal gaan behappen binnen de uren en mogelijkheden die de leerkracht heeft. Ik zie nu al dat sommige leerkrachten gefrustreerd raken omdat ze niet alle kinderen kunnen bieden wat ze nodig hebben.” In de toekomst wil de school de OPP’s ook met de ouders gaan bespreken. Vooralsnog beperkt de school zich tot het voorleggen van de Cito-vaardigheidsscores die in grafieken een duidelijk eindniveau laten zien. Een plaatje (grafiek) van de leerresultaten is voor de ouders inzichtelijk en makkelijker te begrijpen dan getallen. Het bereidt ouders voor op een mogelijke uitstroombestemming. Het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen De school is bezig met het ontwikkelen van groepsplannen die de leerkracht een houvast geven voor het gedifferentieerd aanbieden van de lesstof. Momenteel behandelt de leerkracht de lesstof klassikaal en volgt de methode. Deze methode is veelal afgestemd op de einddoelen waar ook Cito op toets. “Ik kijk in de toetsen wat er aan de orde komt en geef dan bijvoorbeeld aan het oefenen van procenten extra aandacht.” In de individuele handelingsplannen die de basis vormen voor de OPP’s zijn de leerlingspecifieke onderwijsbehoeften opgenomen. De leerkracht geeft aan niet te werken met de OPP’s. Hij is wel bekend met de inhoud van de OPP’s maar in zijn dagelijks schoolpraktijk zijn het de rt-ers die de leerlingen extra instructie of onderwijstijd geven buiten de klas.
34
“Er is zo door de week heen geen dag dat ik alle 26 kinderen de hele dag heb. Telkens wordt er wel een kind opgehaald door de rt-er. Dat laat ik ook graag aan haar over. De rt-er geeft dus in feite invulling aan die extra onderwijsondersteuningsbehoefte.” Elk half jaar worden de OPP’s door de ib-er, rt-er, leerkracht en schoolleider geëvalueerd. Ook met de orthopedagogen van de nabij gelegen sbo’s zal binnenkort een evaluatie plaatsvinden. De school geeft aan te willen komen tot een werkbaar en beknopt document. De school geeft aan de uitstroombestemming te kunnen bijstellen naar aanleiding van de Cito-Entreetoets of de Cito-Eindtoets. De Cito-Eindtoets is verplicht in deze stad en ook al geven vo-scholen aan dat het schooladvies bepalend is voor toelating, toch speelt de CitoEindtoets ook een rol. Ook zijn er regels ten aanzien toelating tot vmbo-k en praktijkonderwijs. “Hier in deze stad moet je in oktober al aangeven welke leerlingen na groep 8 naar kader zullen gaan. Dan moet je toetsen niveau groep 6 afnemen en voor praktijkonderwijs zelfs niveau groep 5. Daaruit blijkt of het kind een leerachterstand heeft en welke uitstroombestemming hij krijgt.” Ouders en het OPP De school heeft aangegeven dat het op dit moment niet gepast is de ouders van de twee leerlingen van wie het OPP is geanalyseerd, te ondervragen. Dit vanwege de verwachting dat ouders, door taalproblemen maar ook door de onbekendheid met het OPP, de bedoeling van het gesprek niet zullen begrijpen. De OPP’s worden immers (nog) niet met de ouders besproken. De meeste ouders worden (nog) niet betrokken bij het onderwijsproces omdat de omgeving veel laag opgeleide ouders kent die bovendien de taal niet goed spreken. De schoolleider geeft aan wel de intentie te hebben om ouders meer te betrekken maar zegt nog niet voor zich te zien hoe de school daar invulling aan kan geven. Bovendien is ze bang dat ouders eerder in het individuele belang van hun kind dan in het groepsbelang zullen denken waardoor elke ouder eigen specifieke wensen heeft. Case 3 – sbo Situatieschets van de school Deze case betreft een sbo school voor leerlingen van 4 tot 13 jaar in een kleine plaats in een zuidelijke provincie. De school verzorgt onderwijs aan kinderen die op het gewone basisonderwijs (nog) niet begeleid kunnen worden in hun ontwikkeling. Er wordt daarbij uitgegaan van de onderwijsbehoeften van elk kind en hierop vindt dan ook specifieke begeleiding plaats. Behalve een onderwijsfunctie heeft de sbo een ondersteuningsfunctie voor de reguliere basisscholen binnen het samenwerkingsverband. De school is de enige sbo binnen dit samenwerkingsverband. De school heeft 173 leerlingen verdeeld over 11 groepen (5 boven-, 4 midden- en 2 onderbouw-groepen met maximaal 17 leerlingen). De meeste leerlingen stromen in de 35
middenbouw in. Het schoolteam bevat 35 leerkrachten, waaronder veel parttimers. De school kent vijf zorgniveaus variërend van basisaanbod, zorg in eigen groep, zorg in eigen school, rugzakje tot zorg in traject naar speciaal onderwijs (naar andere school). Alle zorg binnen niveau 1 tot en met 4 is binnen de school beschikbaar. Hierbij moet opgemerkt worden dat een externe aanbieder praktijk houdt in de school (leesondersteuning). De uitstroom is grofweg als volgt verdeeld: 5% vso, 30% Pro, 45% vmbo-basis, 20% vmbokader. Op deze sbo zijn de directeur, de adjunct directeur/ib-er bovenbouw en de leerkracht ondervraagd, alsmede de ouders van de twee leerlingen van wie het dossier is geanalyseerd. Beschrijving van de inhoud van het OPP Uit de analyse van de twee leerlingdossiers blijkt dat het OPP (vijf A4) de volgende onderdelen bevat: Persoonsgegevens: naam, geboortedatum, datum inschrijving, beschikking, school van herkomst Schoolloopbaan Intelligentiemetingen (TIQ, VIQ, PIQ en indien beschikbaar WISCC II) + datum afname Leerrendement Dyslexieverklaring/dyscalculie verklaring Sociaal-emotioneel functioneren: ontwikkelingsstoornis Rugzakje Ontwikkelingsperspectief per vakgebied (in een overzichtelijk schema): technisch lezen (AVI en DMT), rekenen/wiskunde, begrijpend lezen, spelling. Opgenomen zijn de betreffende toets, dle, vaardigheidsscore, leerrendement Uitstroombestemming (met een brede bandbreedte, bijvoorbeeld ‘vmbo-basis/vmbokader’ of ‘vmbo-basis/praktijkonderwijs’) Protectieve en belemmerende factoren: cognitie, gezin, sociaal-emotioneel, werkhouding, didactisch niveau, medisch, spraak-taal Trainingen/therapie Afspraken na evaluatiegesprek De OPP’s op deze sbo zijn (nog) niet digitaal beschikbaar. Van twee leerlingen groep 7/8 (allebei 11 jaar) zijn de OPP’s geanalyseerd. Van beide leerlingen zijn de OPP’s nagenoeg volledig ingevuld. De kernelementen intelligentie, (ontwikkelings)stoornis, en protectieve en belemmerende factoren zijn wel van beide leerlingen volledig ingevuld in de OPP’s. Bij het onderdeel trainingen/therapie is vermeld welke interventies zijn ingezet, zoals daar zijn: leestherapie, remedial teaching, logopedie, sociale vaardigheidstraining, weerbaarheidstraining, dramatherapie, sensomotorische training, faalangstreductietraining. Ook is vermeld wie de interventie uitvoert. Opvallend is dat de zorgniveaus zoals boven omschreven –met uitzondering van wel of geen rugzakje (niveau 4) - niet zijn vermeld in het OPP. Bij het onderdeel ontwikkelingsperspectief per vakgebied zijn de huidige leerresultaten opgenomen met daarbij het verwachte leerrendement en daaraan gekoppeld het daarop gebaseerde uitstroombestemming voor dat vakgebied. Een voorbeeld: toets E4 spelling: DLE 21 – vaardigheidsscore 122 – leerrendement 45% - streef DLE is 28 – uitstroombestemming 36
spelling: vmbo basis. Navraag leert dat het streef DLE gebaseerd is op een tabel waarvan de herkomst onduidelijk is maar die op basis van IQ en behaald leerrendement het te verwachten DLE bij een bepaalde DL aangeeft. Bijvoorbeeld: IQ = 90 – leerrendement = 80% - bij een DL van 20 (circa 2 jaar onderwijs) is de verwachte DLE: 16. Beide OPP’s zijn niet door de ouders ondertekend. Proces van het opstellen van het OPP Al vanaf schooljaar 2008/2009 is deze sbo aan de slag met de OPP’s. Alle huidige leerlingen hebben een OPP en voor alle nieuw aangemelde leerlingen wordt binnen zes weken een OPP opgesteld. De enthousiaste adjunct-directeur/ib-er bovenbouw geeft aan dat zij er in de opleiding voor IB-er voor het eerst mee te maken kreeg en de OPP’s meteen heeft ingevoerd op haar school. Zij zegt zelf het ‘OPP-wiel’ uitgevonden te hebben door te kijken naar wat andere scholen doen. Het zelf invulling kunnen geven aan de OPP’s geeft de school vrijheid maar maakt tegelijkertijd onzeker, zo geeft de ib-er aan omdat je als school niet weet wat de Onderwijsinspectie precies verwacht. De school heeft meegedaan aan een pilot met 10 sboscholen. De directeur geeft aan dat het tot zijn verdriet niet is gelukt om met elkaar te komen tot één OPP-format voor alle sbo-scholen. Vanaf de introductie van het OPP op de school heeft de schoolleiding benadrukt dat het een teamgebeuren is, een gezamenlijke inspanning om het beste uit de leerling te halen. “Het is goed voor het kind en het moet een teamaangelegenheid zijn. Niet zozeer omdat het is opgelegd door de inspectie. Het OPP is samen met het groepshandelingsplan een teamgebeuren.” Deze aanpak heeft er aan bijgedragen dat het OPP breed gedragen wordt door het team. Zowel de ib-er als de directeur benadrukken dat het OPP als houvast voor de leerkracht moet dienen. “De leerkracht weet waar hij naar toe werkt en wat de resultaten uit het verleden waren. En dat is goed voor de leerlingen.” Wie stelt de OPP’s op? De OPP’s worden opgesteld door de ib-er en de directeur, soms is er ook de orthopedagoog bij betrokken. De leerkracht is niet betrokken bij het opstellen van de OPP’s. De inspectie heeft de OPP’s goedgekeurd met als aanvullende opmerking dat de doelen meer planmatig (smart) geformuleerd zouden kunnen worden. Op basis van de OPP’s wordt het groepshandelingsplan (ook wel groepsoverzicht genoemd) opgesteld. Op dat moment wordt de leerkracht bij het proces betrokken. Samen met de leerkracht wordt besproken hoe het groepsplan er op basis van de OPP’s uit zou kunnen zien. Binnen deze groepshandelingsplannen zijn per vakgebied (technisch lezen, begrijpend lezen, spelling en rekenen/wiskunde) twee of drie niveaugroepen onderscheiden: basis, intensief en zeer intensief. De leerkracht zegt te werken met groepen per vakgebied. Op de 37
vraag hoe ze dat allemaal onthoudt en regelt, geeft ze aan dat de leerlingen vaak ook zelf wel weten bij welk vak ze bij welke leerlingen zitten. Voor de leerlingen met zorgniveau 3 en 4 blijft het individueel handelingsplan (IHP) op verzoek van de inspectie bestaan zodat de inspectie kan zien wat de school doet aan extra zorg voor deze leerlingen. De directeur geeft aan dat te betreuren omdat het veel van de leerkrachten vraagt. “Het kan een last zijn voor de leerkracht omdat niet elke leerkracht goed is in al dat papierwerk.” Op basis waarvan wordt de uitstroombestemming bepaald? De uitstroombestemming wordt gebaseerd op een tabel waar het uitstroomniveau rechtstreeks gekoppeld is aan het IQ en DLE. De directeur geeft aan dat deze methode een risico in zich heeft omdat de intelligentie instabiel kan zijn en daardoor over- of juist onderschat kan worden. Echter, zo vervolgt hij, er is geen alternatief. “Het is het enige houvast dat wij hebben, ook al is het maar een cijfertje.” Bestudering van het OPP van één van de geïncludeerde leerlingen maakt dit risico concreet. Van deze leerling zijn de resultaten van twee IQ-metingen bekend en in twee jaar tijd is het IQ gedaald van 98 naar 73. Desgevraagd naar hoe dat kan, geeft de ib-er aan dat ook niet te weten en dat zij er dan van uitgaat dat het IQ van de desbetreffende leerling wel ergens in het midden (rond de 80) zal liggen. De opmerkelijke daling is voor de school geen reden geweest het IQ nogmaals te laten meten. Een voorbeeld uit het schema dat de school hanteert voor het bepalen van de uitstroombestemming: Uitstroomniveau Vmbo-b
TIQ 75-90
DLE DLE tussen 30 en 45 bij minimaal 2 van de 4 leerdomeinen, waarvan tenminste 1 bij rekenen/wiskunde en of begrijpend lezen en sociaal emotionele problematiek
38
Een concreet voorbeeld naar aanleiding van de dossieranalyse laat het volgende beeld zien: Bepaling uitstroombestemming case 3 - sbo
Indicator Stoornis Capaciteitenonderzoek/IQ Bevorderende factoren
Belemmerende factoren Schoolvorderingen per vakgebied: huidige DLE, vaardigheidsscore, streef DLE, uitstroombestemming en leerrendement technisch lezen begrijpend lezen spelling rekenen/wiskunde Uitstroombestemming
Voorbeeld leerling Dyslexie TIQ=73; VIQ=80; PIQ=70 (jan 2012) Gemiddeld IQ
Wisselende stemmingen, snel afgeleid
10 – 37 – 32 – vmbo-b – 20% 24 – 21 – 27 – vmbo-b – 45% 14 – 11 – 18 – vmbo-b – 26% 41 – 90 – 46 – vmbo-b – 77% vmbo basis
De vertaling van DLE’s naar de lesstof is en blijft lastig, zo geeft de leerkracht aan. Vraag is hoe je op een hoger niveau komt, welke lesstof moet je dan als leerkracht aanbieden? De leerkracht vertelt dat zij op categorie-niveau weten waar het Cito op toets en zoeken daar vervolgens de lesstof bij. De leerkracht gaat zelf na welke onderdelen binnen de lesboeken dan behandeld dienen te worden. De uitstroomniveaus zijn een minimale bestemming. Ondanks dat meerdere resultaten en gegevens er op wijzen dat een leerling eventueel vmbo-k aan zou kunnen – zoals blijkt uit het dossier van één van de twee geïncludeerde leerlingen – staat als uitstroomniveau vmbo-b opgenomen. De achtergrond hiervan is, zo geeft de ib-er aan, dat een uitstroombestemming in principe niet naar beneden bijgesteld kan worden en wel naar boven. Om die reden kiest de school voor de veilige (laagst haalbare) optie. De ib-er geeft aan dat ook het gedrag een rol speelt bij de bepaling van de uitstroombestemming. Gevraagd hoe de sociaal emotionele ontwikkeling van een leerling dan wordt gevolgd, geven zowel de ib-er als de directeur en de leerkracht aan dat hier geen concrete methode voor is. Er wordt gekeken naar de diagnose en naar het vertoonde (school)gedrag. Ook worden daarbij de protectieve en belemmerde factoren meegenomen. Dit tezamen vormt de basis voor de inschatting. Alle ondervraagden van het schoolteam zijn enthousiast over het OPP omdat volgens hen het OPP de focus legt op het ‘hoogst haalbare’ voor de leerling, met het minimale als uitgangspunt. De kindkenmerken worden beschouwd als essentie van een OPP.
39
“Het OPP is er op gericht dat je de combinatie te pakken hebt van de situatie van het kind, welke onderwijsbehoefte de leerling heeft en het uitstroomprofiel. Je haalt meer uit de kinderen, ook door het opbrengstgericht werken. Ook al is het opstellen van OPP ’s van bovenaf door de Inspectie opgelegd, het OPP verbetert het onderwijs aan het kind.” “Sinds 2002 zijn we geen mlk school meer maar een sbo. We hebben nu meer leerlingen met gedragsstoornis met een hoger IQ. Voorheen moesten de leerlingen zich happy voelden, dat goed genoeg. Er is nu zoveel veranderd. Het onderwijs heeft nut gekregen voor de kinderen. We zien de kinderen beter! Wie zit er in de klas!” Vanaf groep 5 wordt de prognose met de ouders besproken. Ook de leerlingen krijgen bijvoorbeeld de grafieken van de leercurves te zien zodat voor hen inzichtelijk is wat ze moeten doen om hun streefniveau te bereiken. De ib-er geeft aan dat bij veel leerlingen dan het kwartje valt: school dient ergens voor, het is niet allemaal vrijblijvend maar je moet werken om een doel te halen. Het schoolteam geeft aan dat het betrekken van de ouders en de leerlingen een aandachtspunt is waar verder aan gewerkt moet worden. Op de vraag of externe factoren van invloed zijn op de uitstroombestemming, noemt de ib-er dat ook wel gekeken wordt naar het aanbod van vervolgscholen in de omgeving. Eén school in het bijzonder, een regulier vo-school – in de volksmond de Koeienschool genoemd - is populair. Het ontbreekt daar echter aan expertise op het gebied van leerlingen met betreffende beperkingen. De vo-school in de grote stad nabij, heeft wel enige expertise omdat het voorheen een vso was. Feit is dat de meeste leerlingen naar ‘de koeienschool’ willen. Voortijdige uitstroom (zorgniveau 5) is lastig omdat er wachtlijsten zijn voor so cluster 4 scholen in de omgeving. De richtlijn is om leerlingen zo lang mogelijk binnen de school te houden of in ieder geval binnen het samenwerkingsverband, dus binnen het regulier onderwijs (het swv bestaat immers uit 23 reguliere basisscholen). Toekomst Gevraagd naar hoe het is gesteld met het OPP over vijf jaar geeft de ib-er aan dat zij graag wil dat een en ander tegen die tijd gedigitaliseerd is. De directeur verwacht dat met de invoering van Passend onderwijs de leerlingen die zij binnen krijgen veelal een lager IQ hebben dan de leerlingen die zich momenteel melden, omdat leerlingen zolang mogelijk in het reguliere onderwijs worden gehouden. Het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen De leerkracht vindt het werken met het OPP heel prettig omdat het zichtbaar maakt waar je met de leerling staat en wat je als leerkracht aan moet bieden of moet doen om de leerling naar het streefniveau te brengen. Bovendien is het OPP overzichtelijk en bevat het alle beschikbare informatie over een leerling. “Ik kijk vaak eerst naar wie is het kind: stoornis, DLE schema, beschermende en belemmerende factoren: dan heb ik het hele plaatje.” De OPP’ staan in de kast in de klas en de leerkracht zegt ze globaal uit het hoofd te kennen, net als de groepsplannen. De dagplanning is het dagelijkse houvast van de leerkracht. Pas als de Cito-toetsperiode er aan komt, pakt de leerkracht de OPP’s er bij. 40
Op de vraag aan de leerkracht hoe ze de leerling naar een het streef DLE brengt, geeft ze aan dat zij daar lang mee geworsteld heeft omdat niet bekend was waar Cito op gaat toetsen. Sinds Cito dat heeft vrijgegeven, kan je als leerkracht scherper bepalen welke leerstof je aan moet bieden. De leerkracht werkt daarbij met een categorielijst opgesteld door een onderwijsadviesbureau op basis van de inhoud van de Cito-toetsen (op categorieniveau). Op basis daarvan kan de school een koppeling maken met de lesmethode. “In de lijst staan de categorieën genoemd en die zoek ik in de boeken en weet dan dus wat ik moet doen. Waar staan de categorieën in de methode. We hebben daar zelf een schema van gemaakt. We hebben dus zelf wel de vertaalslag gemaakt naar onze lesmethoden. De categorieën heeft ons onderwijsadviesbureau gebaseerd op wat in de Cito-toetsen aan de orde komt. Cito heeft namelijk vrijgegeven wat ze gaan toetsen. Wij vinden dat terug in de categorieën in de lijst en wij koppelen dat vervolgens aan onze methoden.” Tweemaal per jaar wordt het OPP geëvalueerd door de ib-er, de leerkracht en de orthopedagoog. Bijstellen van de uitstroombestemming van een OPP gebeurt zelden of nooit. Dit kan een logisch gevolg zijn van de brede bandbreedte die als uitstroombestemming is opgenomen (veilige keuze). Ook tweemaal per jaar vinden de oudergesprekken plaats. Vanaf groep 6 worden met de ouders de prognose en de grafieken bekeken. De OPP’s worden niet aan de ouders getoond noch met ze besproken. De ib-er geeft aan dat de school er momenteel over nadenkt hoe ouders bij het OPP betrokken kunnen worden. De ouders wordt niet gevraagd of zij thuis (onderwijs)ondersteuning willen geven. Enerzijds niet omdat school te druk bezig was met het ontwikkelen van de OPP’s zelf en anderzijds omdat de thuissituatie zo leerling-specifiek is en je als school geen precies inzicht hebt in hoe het er thuis toegaat. Ouders en het OPP Van de twee leerlingen van wie het OPP is geanalyseerd, zijn de ouders ondervraagd. De ouders van beide leerlingen geven aan dat ze wel eens gehoord hebben van het OPP maar dat ze het nooit gezien hebben. Zij hebben dan ook geen oordeel over het OPP. Wel hebben ze op school de grafieken en de prognose besproken, samen met hun kind. Deze bespreking heeft er aan bijgedragen dat de leerling duidelijker voor ogen heeft wat er moet gebeuren om te komen op de school waar ze graag heen willen. Opvallend is dat beide ouders niet bekend zijn met het door school ingeschatte uitstroomniveau van hun kind, maar geven desgevraagd een hoger niveau aan dan dat in het OPP staat. Toch geeft een ouder aan dat ze dezelfde opvatting over het uitstroomniveau van het kind hebben: “We zitten op één lijn met school. Wij en zij weten precies wat mijn zoon aankan en wat niet. En wat hij zelf wil, niet te vergeten. Hij moet echt goed zijn best blijven doen om dit niveau te handhaven. School heeft ons de grafieken laten zien, ook aan mijn zoon zelf trouwens. En als hij zijn best blijft doen, kan hij naar het vmbo-t op de Koeienschool.” [ouder van zoon met uitstroomniveau vmbo-b]
41
Ook de andere ouder heeft een hoge verwachting: “In de oudergesprekken wordt gesproken over wat je kan verwachten en wat reëel is. De leerkracht laat de grafieken zien. Ik zag dat het richting vmbo-k gaat en heb dat toen aangekaart. Toen kwam het gesprek met school langzaam op gang. Mijn dochter wil zelf naar het vmbo-kader en heeft goed door dat je met dit niveau meer mogelijkheden hebt dan met vmbo-b. Ik stuur in de gesprekken met school daar ook op aan. School kan het dan niet negeren. De school kiest voor de veilige weg. Mijn dochter zou volgens de school naar vmbokader kunnen als ze heel hard aan speling werkt. Ze heeft een dyslexieverklaring, en spelling is een zwak punt. Ook de concentratie is moeilijk met de diagnose ADD.” [ouder van dochter met uitstroomniveau vmbo-b/vmbo-k] Beide leerlingen hebben extra onderwijsondersteuning gekregen. De ene leerling heeft met succes een leestraining gevolgd. De andere leerling volgde op aanraden van school een faalangsttraining. Deze faalangsttraining heeft niet het gewenste effect gehad. De moeder heeft toen zelf ingegrepen: “De school heeft om het zelfvertrouwen van mijn dochter te verbeteren en het treitergedrag van andere kinderen te verminderen er voor gekozen om haar een faalangsttraining te geven. Ze vond dat niet prettig. Ik heb toen besloten om mijn dochter boks-les te laten nemen. Dat was fantastisch! Uiteindelijk hield ze een spreekbeurt over boksen en gaf ze samen met haar trainer de kinderen in de klas een demonstratie. Je kunt beter aankomen met dat je op boksen zit dan dat je een faalangsttraining krijgt, nietwaar?” Case 4 – sbo Situatieschets van de school Deze sbo school gelegen in een stad in het zuiden van de Randstad telt 160 leerlingen verdeeld over 14 groepen met elk circa 12 leerlingen). Het schoolteam heeft 30 leerkrachten (veel parttimers). Van alle leerlingen is een OPP opgesteld. De kinderen stromen in vanuit het regulier basisonderwijs als ze daar vastlopen. De school heeft nog niet meegemaakt dat de basisschool een OPP meelevert. Er zijn 5 onderbouw, 5 middenbouw en 4 bovenbouwgroepen met circa 12 leerlingen per groep, en een observatiegroep in het kader van het KANS-project. De leerlingen stromen uit naar praktijkonderwijs (30%),vmbo-b/lwoo (60%) en vmbok/vmbo-t (10%). Leerlingen stromen niet uit naar vso. In een enkel geval zijn er van de leerling geen IQ gegevens beschikbaar. De Onderwijsinspectie zet deze dan op 81 omdat dit het landelijk gemiddelde is op sbo scholen. In deze stad is het gemiddelde echter 74. Er zijn ook leerlingen met een IQ van 55. Het is moeilijk om bij deze populatie aan de kerndoelen te voldoen. Er zijn veel uitersten op de school, zowel wat betreft intelligentie als probleemgedrag. Op deze school is gesproken met de directeur, twee ib-ers, een leerkracht en de ouders van de twee leerlingen van wie het dossier is geanalyseerd. 42
Beschrijving van de inhoud van het OPP Het ontwikkelingsperspectief bestaat uit vier A4 en wordt voornamelijk ingevuld in een Excelbestand op de computer. Alle informatie is gedigitaliseerd, al 15 jaar. De leerkrachten zijn er aan gewend. Er is ook een papieren versie waarin ouders de voortgang ondertekenen op vier domeinen, te weten: leerpotentieel, leervorderingen, sociaal-emotionele ontwikkeling, schoolgedrag en werkhouding. Bij elk domein zijn de bevorderende en belemmerende factoren benoemd. Eén van deze domeinen betreft de didactische vorderingen. Bij dit domein staan de arrangementen aangegeven. De leervorderingen komen uit het leerling-administratiesysteem ParnasSys. Eén van de moeders geeft aan dat zij niet gevraagd is om een handtekening. Wat staat er in het ontwikkelingsperspectief: Persoonsgegevens met naam, geboortedatum, schoolverloop, datum inschrijving, welk overall arrangement, IQ onderzoek Er is een OPP in drie tabbladen in een Excelbestand: De leervorderingen zijn aangegeven per vakgebied (technisch lezen, begrijpend lezen, spelling, rekenen) met: toetsnaam, vaardigheidsscore, DLE en niveau (A, B, C, D, E), ook is de dl erbij vermeld zodat ouders en leerling altijd het niveau kunnen zien ten opzichte van de ‘normale’ populatie. Steeds wordt bij vaardigheden ook de inzet gescoord: onvoldoende, matig, voldoende, ruim voldoende en goed. Er is een OPP (zowel op papier als in Excel) meer samengevat (voor het schoolbestuur en de ouders) met vier domeinen: leerpotentieel, leervorderingen, sociaal-emotionele ontwikkeling, schoolgedrag en werkhouding. Bij deze onderdelen staan geen toetsgegevens. Per domein worden wel de protectieve en belemmerende factoren beschreven. Bij leervorderingen is bij elke vakgebied het arrangement basis, genoemd. Schoolgedrag wordt gemeten met ‘Zien’, een observatie-instrument voor leerkrachten (o.a. betrokkenheid, veerkracht zelfstandigheid). Een blanco OPP wilde de directeur niet beschikbaar stellen. De ib-ers kunnen niet vertellen bij het Excel bestand welke berekeningen onder de ‘motorkap’ zitten Proces van het opstellen van het OPP Wie stelt het OPP op? Als de leerlingen op school komen, wordt door een intaker (een leerkracht met bijzondere taken) een OPP opgesteld op basis van het leerling-dossier. De basisschool levert geen OPP aan. Het eerste OPP wordt gemaakt op basis van het schooldossier. Een leerling begint altijd in het basisarrangement. Daarna wordt gekeken of de leerling meer kan en voor bepaalde vakken naar het verdiept arrangement kan of juist meer aandacht nodig en een intensief arrangement of zeer intensief arrangement krijgt aangeboden. “We gaan uit van wat een kind kan en niet wat het niet kan en iedere ouder weet waar we met het kind naar toe gaan.” De leerkrachten stellen vervolgens het OPP op en stellen het bij. Zij krijgen daarbij hulp van de ib-ers. Als ouders een handtekening zetten onder het OPP staan daar geen toetsscores, wel is aangegeven of het kind een overall basisarrangement krijgt, of een verdiept of een 43
intensief arrangement. Ook per vakgebied staat welk arrangement het kind krijgt. De directeur is sterk betrokken bij de ontwikkeling van het OPP op de eigen school en op andere scholen. “Het gaat er niet om goede papieren OPP’s te hebben. De leerkracht moet er mee werken en heeft ook plannen met de leerling.’ De directeur heeft het hele systeem in Excel met de vorderingen van alle leerlingen: de OPP’s, de arrangementen per vakgebied en de leertrajecten en tussenstapjes in de leerstof, zelf ontwikkeld en gebouwd. De directeur is een groot voorstander om dit te digitaliseren en niet met papier te werken. De ouders en de leerlingen krijgen de vorderingen bij de besprekingen op de computer te zien. Er is ook een papieren versie die ouders moeten ondertekenen. Hier staat echter alleen het arrangement bij de vakgebieden aangegeven. Het overall arrangement wat duidt op de mogelijke uitstroom is doorgaans basis. Op basis waarvan wordt de uitstroombestemming bepaald? De uitstroom (schooltype) is bekend bij een DL van 50 maanden. Bij 40 DL wordt de mogelijke uitstroom bekeken. In het onderwijs wordt per vakgebied gekeken naar het DLE: waar je nu staat en waar je kan komen met de leerling, alsmede wat is de volgende stap uitgedrukt in DLE. Dit kan vertaald worden naar onderdelen leerstof die nog aangeboden moeten worden. Voor spelling is de vertaalslag naar de praktijk helemaal uitgewerkt. Precies is bekend hoeveel tijd er nodig zou moeten zijn om iets onder de knie te krijgen. Als een uitstroombestemming bekend is, is ook bekend of en hoe dat haalbaar is. Voor de andere vakken wil de school dit ook voor elk stukje leerstof uitgeplozen hebben. Er is geen bestaand leerboek of lesmethode waarin dit reeds is opgenomen. Met drie toetsmomenten zou nagegaan kunnen worden of een kind kan opschalen van een basisarrangement naar een verdiept arrangement. Veel kinderen presteren erg wisselend. Als een kind veel in het ‘groen’ scoort, hoort daar op den duur ook een ‘groen’ arrangement bij en een ‘groen’ uitstroomniveau. De school kijkt niet alleen naar de kleurtjes maar ook naar hoe de leerling in zijn vel zit en of hij bijvoorbeeld zelfstandig kan werken. Dat wordt gemeten met ‘Zien’. De meeste leerlingen hebben een leerrendement van 40-60%. Zij krijgen in de klas een basisarrangement en stromen uit naar bbl-lwoo. Leerrendement 0 – 20% 20 – 40% 40 – 60% 60 – 80% 80 – 90% 90 – 100% 100 – 110% 110 – 120%
Uitstroombestemming zml pro bbl-lwoo bbl-k vmbo g/tl vmbo-t – havo havo/vwo vwo
Het leerrendement is gebaseerd op het IQ en de DLE. De uitstroombestemming is hieraan gekoppeld. Het gedrag en de werkhouding is volgens de directeur van het grootste belang voor het vervolgonderwijs. De directeur vindt het ook belangrijk om te kijken naar het 44
partiële leerrendement. Als leerlingen dan een sprongetje maken in de laatste maanden dan kun je dat meenemen in de bespreking van de vorderingen. Twee voorbeelden van een OPP Voorbeeld 1. Een talig meisje dat slecht kan rekenen, 8 jaar, sbo onderbouw C, IQ 61 en 74, met een overall verdiept arrangement, rekenen gaat echter heel slecht. Bij een DL van 25 heeft het meisje voor technisch lezen een DLE van 17, voor begrijpend lezen 21, voor spelling van 15 en rekenen een DLE lager dan 5. Uitstroombestemming vmbo-bbl. Technisch lezen Begrijpend lezen Spelling Rekenen/wiskunde
vaardigheidsscore niveau 66 D 15 B 119 C 5 E
DLE 17 21 15 ?
leerrendement 68 84 60 ?
toets M5 E4 v2 E4 v2
Het meisje zou passen in een overall verdiept arrangement (met als uitstroom hoger dan bbl). Vooralsnog wordt het overall arrangement basis nog aangehouden en dat wordt ook gecommuniceerd naar de ouders. Ze heeft een goede thuissituatie en een goede woordenschat. Ze heeft wel last van het Gilles de la Tourette syndroom. Ze is nog maar kort op deze school. De vraag voor de school is: inzetten op wat niet lukt bij haar zoals rekenen of op wat al goed is om het te versterken. De school weet niet hoe dit soort beredeneerde keuzes beschreven dienen te worden in het OPP. Voorbeeld 2.Jongen, 8 jaar, onderbouw C, TIQ 76, leerrendement 50%, uitstroombestemming vmbo-bbl of praktijkonderwijs. vaardigheidsscore Technisch lezen 150 Begrijpend lezen 14 Spelling 102 Rekenen/wiskunde 31
niveau
DLE
8
leerrendement 27 25 40
toets E3 E3 E3
Bij deze jongen zijn minder gegevens ingevoerd dan bij het meisje. Ook hij is nog maar kort op school. Rekenen/wiskunde gaat goed, maar taal niet. De didactische leeftijd is 27, bij 8 jaar en 7 maanden. Hij krijgt nog een basisarrangement maar dit wordt waarschijnlijk een intensief arrangement, met uitstroom naar praktijkonderwijs. Sterke kanten van deze jongen: hij wil graag leren en is fanatiek, maar leest op AVI 3 niveau. Bij deze jongen is het nog onduidelijk of het uitstroomprofiel vmbo-bbl of praktijkonderwijs is. Toekomst De directeur ziet de toekomst van het OPP zonnig in. Hij ziet een duidelijke meerwaarde in het automatiseren van alle leerling-resultaten gekoppeld aan alle lesstof. In de toekomst zal alle lesstof in stapjes zijn opgesplitst. Een leerkracht kan bij een bepaald DLE precies zien wat er in de toekomst nog moet gebeuren wil een leerling een bepaald uitstroomniveau halen: ‘waar ben ik nu, waar wil je heen, hoeveel tijd heb ik nog en wat moet er in die tijd precies aan stukjes leerstof worden verwerkt’. De directeur vindt het jammer dat Cito en de lesmethoden niet beter samenwerken in welke lesstof bij welke toetsmomenten hoort. 45
Het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen Er zijn drie arrangementen in de groep per vakgebied. Bij elke arrangement is de leerstof bekend. Er is ook een individueel handelingsplan als een leerling niet in de arrangementen past. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor bij de leerkracht. Bij een individueel handelingsplan worden de ouders betrokken. In het Excel programma zijn ook per vakgebied tabbladen waar de niveaus van de leerlingen in de groepen staan vermeld met de arrangementen. De leerkracht van de twee 8-jarige geïncludeerde leerlingen heeft 12 leerlingen in de groep. Negen leerlingen hebben een intensief arrangement en hebben moeite met de basisstof. De stapjes in de leerstof die genomen moeten worden zijn aangegeven in een Excelschema. De leerkracht gebruikt het tabblad leertraject veel. In het Excelschema kan bekeken worden welk stapje in de leerstof gemaakt moet worden. Elk half jaar wordt gekeken welk DLE je mag verwachten en wat je daarvoor moet doen. Dit wordt per vakgebied in de toekomst uitgewerkt en is nu al uitgewerkt voor spelling. In hetzelfde Excelbestand kunnen groepjes op niveau gemaakt worden. De leerkracht bespreekt twee keer per jaar met de ouders de vorderingen. Aan het eind van het jaar zet de ouder ook een handtekening. De ouders tekeningen echter niet voor een uitstroombestemming. Elk half jaar worden alle OPP’s doorgenomen met de ib-ers op basis van de Cito-toetsen. Dan wordt gekeken of het arrangement en of het uitstroomniveau passend is bij de actuele situatie. De leerkracht vult de OPP’s aan. Ouders en het OPP Van de twee leerlingen van wie het OPP is geanalyseerd, zijn de ouders ondervraagd. De ouders van beide leerlingen hadden voorafgaand aan het onderzoek nog nooit van het OPP gehoord. Ze hebben ook dan niet gehoord van ontwikkelingslijnen, drie niveaugroepen of arrangementen gehoord. Ook in besprekingen met school is dit nooit aan de orde gesteld Bij de bespreking ging het om incidentjes en hoe de kinderen zich voelen in de klas. De moeder van de jongen heeft twee keer een gesprek gehad op school: 6 weken nadat hij op school was aangemeld en een rapportgesprek. Ze verwacht dat haar zoon later naar het laagste niveau van het vmbo gaat (bbl). N.B. de school overweegt een uitstroombestemming lager: praktijkonderwijs. “Ik wil realistisch zij maar vindt het wel koffiedik kijken. Hij heeft nog 5 jaar voor de boeg, hij zou ook nog met sprongen vooruit kunnen gaan.” De moeder van de andere leerling heeft eveneens na 6 weken een gesprek gehad op school en later een rapportbespreking. In de rapportbespreking zijn ook de toetsresultaten aan de orde gekomen die voor de moeder moeilijk te begrijpen waren.
46
“Er kwam statistiek aan te pas en dat was best lastig om te begrijpen, maar wel duidelijk als je het eenmaal door had.” Deze moeder heeft wel uitgelegd gekregen dat er niveaus zijn en ze begrijpt dat haar dochter met het lezen in een apart groepje zit en met rekenen van onderaf aan begint. Omdat haar dochter moeite heeft met rekenen, heeft ze weleens een tijdje rekenformulieren mee naar huis gekregen om te oefenen, als een soort huiswerk. Maar moeder ziet liever een scheiding: dat is school en dit is thuis. Moeder heeft zelf ooit eens geopperd of haar dochter wellicht dyscalculie heeft. Maar nu twijfelt ze om haar daar op te laten onderzoeken omdat er nu een stijgende lijn zit in het rekenen en bovendien kost het onderzoek E 900,-. Moeder denkt dat het praktijkschool wordt. N.B. de moeder weet niet dat de school een niveau hoger heeft ingezet: vmbo-bbl. Case 5 – so Situatieschets van de school Deze case betreft een christelijke so-school cluster 4 in een stad aan de rand van de Randstad. De school is verbonden aan een vso (gelegen op hetzelfde terrein) en heeft in totaal 110 leerlingen (50 so en 60 vso) in de leeftijd van 4 tot en met 20 jaar. De school kent een gevarieerde populatie met een grote verscheidenheid in ontwikkelingsmogelijkheden: leerlingen met een ontwikkelingsachterstand, laagfunctionerende leerlingen en leerlingen die naast een verstandelijke beperking ook een stoornis binnen het autistisch spectrum hebben of waarbij sprake is van autismekenmerken die het functioneren in sterke mate bepalen. De so kent 3 leergroepen (vergelijk leerjaren): groep A: 4 tot en met 7 jaar groep B: 8 tot en met 10 jaar groep C: 11 en 12 jaar. De school maakt deel uit van een stichting voor protestants christelijk onderwijs. Deze stichting heeft negen scholen onder haar hoede: zes reguliere basisscholen, een sbo een praktijkonderwijs school en de betreffende so/vso. Op deze so zijn de directeur, de zorgbegeleider en de leerkracht ondervraagd, alsmede de ouders van de twee leerlingen van wie het dossier is geanalyseerd. Beschrijving van de inhoud van het OPP Uit de analyse van de twee dossiers blijkt dat het OPP anderhalf A4 beslaat en de volgende onderdelen bevat: Ontwikkelingsperspectief: o Algemene gegevens: naam, geboortedatum, adresgegevens, datum invullen o Intelligentie o Diagnose o Leervorderingen: cito-kleutertoetsen o Belemmerende en stimulerende factoren. De leerroute: MG (meervoudig gehandicapt), A (laag), B (gemiddeld) of C (hoog) De prognose: schooljaar, kalenderleeftijd leerling, ontwikkelingsleeftijd volgens het 47
Ontwikkelings-volgmodel (OVM) van Memelink en de cito-gegevens Leerrendement: schooljaar, kalenderleeftijd, ontwikkelingsleeftijd volgens het OVM en of het leerrendement volgens de prognose is Uitstroomperspectief: kdc (kinderdagcentrum), vso zml of praktijkonderwijs Aandachtspunten: per schooljaar: ontwikkelingslijnen die achter blijven ten opzichte van het perspectief, bijvoorbeeld expressieve ontwikkeling, tastwaarneming, auditieve waarneming, spraak-taalontwikkeling, oriëntatie en rekenen.
Van twee leerlingen (beide 8 jaar, groep B) zijn de OPP’s geanalyseerd. Beide leerlingen zitten in een klas met in totaal 9 leerlingen. De OPP’s zijn grotendeels ingevuld. Van beide leerlingen zijn de IQ-gegevens vermeld, alsmede de leerroute en het uitstroomperspectief. Beide leerlingen volgen leerroute B en bij beide leerlingen is als streef-uitstroomperspectief opgenomen ‘vso-zml’ (alternatieven zijn: kinderdagcentrum en praktijkonderwijs). Leerlingen in deze leeftijd doen - tot ze voldoende op niveau zijn - uitsluitend de kleutertoetsen van Cito. Beide OPP’s zijn niet door de ouders ondertekend. Proces van het opstellen van het OPP Vanaf schooljaar 2012/2013 is voor alle zittende leerlingen een OPP opgesteld. Voor nieuwe leerlingen wordt binnen vier weken een OPP opgesteld. Wie stelt het OPP op? De orthopedagoog binnen de school stelt het OPP samen met de zorgcoördinator en de leerkracht op. Alle leerlingen hebben inmiddels een OPP. In het schooljaar dat de leerling 10 jaar wordt, stelt de CvB het uitstroomniveau vast. De CvB bestaat uit de schoolleider, de (interne) orthopedagoog, de maatschappelijk werker en de schoolarts. Er is geen externe deskundigheid bij het opstellen van de OPP’s. Navraag leert dat met de leeftijd van 10 jaar (vanaf groep C) het uitstroomniveau door de Commissie van Onderzoek en Begeleiding wordt vastgesteld. Tot 10 jaar wordt een voorlopige inschatting gemaakt op basis van de beschikbare dossiergegevens: het OVM, toetsgegevens, handelingsplannen, belemmerende en stimulerende factoren. In het bij het OPP behorende handelingsplan worden de doelen per ontwikkelingsgebied opgenomen. Het OPP vormt dus samen met het handelingsplan één geheel. Jaarlijks wordt het verwachte leerrendement geëvalueerd en worden eventuele bijstellingen aangegeven door de zorgcoördinator in overleg met de leerkracht. Op basis waarvan wordt de uitstroombestemming bepaald? De school hanteert een door henzelf opgesteld stroomschema om te komen tot het uitstroomniveau dat vanaf het instroommoment tot 10 jaar voorlopig wordt vastgesteld en vanaf 10 jaar door CvB.
48
Allereerst wordt de leerroute bepaald aan de hand van het IQ. Vervolgens wordt het uitstroomniveau er aan gekoppeld: IQ < 35 35 – 50 50 – 60 60 – 70
leerroute MG (Meervoudig Gehandicapt) (circa 10% van de leerlingen) A – lagere niveau (circa 25%) B – gemiddeld niveau (circa 50%) C - hogere niveau (uitstroom vaak praktijkonderwijs - circa 10%)
Uitstroomniveau so kdc/vso zml vso zml vso zml vso zml/praktijkonderwijs
Nadrukkelijk wordt in het schema vermeld dat in het so ontwikkelingsgericht wordt gewerkt. In een zogenaamd transitiegesprek (van so naar vervolg) wordt het uitstroomniveau met de ouders besproken. Zoals uit bovenstaand schema blijkt, wordt het IQ door de school gezien als een belangrijke voorspeller van het uitstroomniveau. Toch benadrukt de zorgcoördinator dat de diagnose en bijkomende problemen eveneens een belangrijke rol spelen. Voor het volgen van de emotionele ontwikkeling, hanteert de school Memelink’s Ontwikkelingsvolgmodel (OVM). Op advies van de Onderwijsinspectie is de school op zoek naar een volgmodel dat de doelen concreter formuleert en de school/leerkracht directere handvatten biedt. De school overweegt dit aan te vullen naar andere leerlijnen die meer sturing bieden volgens de zorgcoördinator. “Met elkaar [leerkracht en zorgcoördinator] bespreek je een leerling, je kent de leerling en daarom weet je ook wel wat hij/zij aankan.” Een concreet voorbeeld naar aanleiding van de dossieranalyse laat het volgende beeld zien: Bepaling uitstroombestemming case 5 - so
Indicator Stoornis/diagnose
Voorbeeld leerling ADHD/fonologische stoornis; stoornis op kinderleeftijd NAO; PDD-nos uitgesteld TIQ=55; VIQ=57; PIQ=59 (’11) Vrolijk, gebruikt medicatie, leert door imitatie, heeft graag contact met anderen en is behulpzaam Vluchtgedrag, motivatie, motoriek, evenwicht en SIproblematiek (sensorische informatieverwerking)
Capaciteitenonderzoek/IQ Bevorderende factoren
Belemmerende factoren
schoolvorderingen - taal - ordenen Leerroute Prognose kalenderleeftijd naar schooljaar 2012-2013: 8 jaar Uitstroombestemming
7- 9 jaar voldoende op E1; 9-11 jaar voldoende op E2 B OVM (ontwikkelingsleeftijd) 4;0 – 4;9 jaar vso zml 49
Momenteel is op deze school sprake van twee documenten: het OPP en het handelingsplan waarin de concrete doelen opgenomen zijn. Op den duur zullen beide documenten worden geïntegreerd tot één OPP. Pas dan zullen ouders het OPP ondertekenen. Vooralsnog zien de ouders uitsluitend het handelingsplan en wordt het uitstroomniveau zoals vermeld in het OPP met ze besproken. Elk jaar wordt het handelingsplan geëvalueerd en bijgesteld. Ouders worden niet beschouwd als educatieve partners. De school is terughoudend in het samen met de ouders werken aan de schoolresultaten van hun kind. De directeur zegt dat hij de ervaring heeft dat het niet werkt als ook ouders hun kinderen gaan leren lezen, bijvoorbeeld omdat zij andere termen gebruiken en leerlingen daardoor in de war raken. “Het is nog zoeken naar de samenwerking met ouders. Sommige ouders laten het ook liever aan ons over, die denken school = school en thuis = thuis. Andere ouders zijn echt wel welwillend maar daar lukt t niet zo. We zijn er mee bezig daar nog een weg in te vinden.” De leerkracht geeft aan dat zelfredzaamheid wel iets is dat zij samen met de ouders oppakt. Zo merkt zij wel eens dat sommige ouders hun kinderen erg klein houden. In die gevallen bespreekt ze dat met de ouders die vaak dan ook wel inzien dat ze hun kind meer ruimte moeten geven. Zowel de zorgcoördinator als de leerkracht geven aan dat toetsresultaten voor deze leerlingen zeker niet alles zeggen omdat leerlingen vaak vragen verkeerd begrijpen, terwijl ze het antwoord wel weten. Om die reden moeten de toetsresultaten met extra zorg geïnterpreteerd worden. De zorgcoördinator geeft aan dat zij in het OPP ook graag de volgende pijlers zou zien: motivatie, taakgerichtheid, sociaal emotionele ontwikkeling en zelfredzaamheid. Over het algemeen is de stelregel dat de school bij het hoogste niveau (praktijkonderwijs [pro]) ook het direct daaronder gelegen niveau vso zml vermeldt omdat veel ouders zodra ze praktijkonderwijs zien staan, dat als een vaststaand gegeven beschouwen. Om die reden kiest de school in die gevallen de brede en daarom veilige ‘vso zml/pro’ als uitstroomniveau. Mocht er twijfel zijn over het uitstroomniveau van een leerling, dan krijgt de leerling het voordeel van de twijfel. Hierbij dient opgemerkt te worden dat praktijkonderwijs voor de leerling vertrek naar een andere school betekent terwijl ze voor vso zml binnen op het huidige schoolterrein terecht kunnen. “Sommige kinderen kunnen wat betreft IQ zo naar het praktijkonderwijs maar sociaalemotioneel gezien kunnen ze dat niet aan. Ze moeten dan van deze voor hun vertrouwde en veilige school af en naar een andere school. Ze zijn kwetsbaar en staan niet stevig in hun schoenen. In het praktijkonderwijs zitten bovendien veel afstromers uit het vmbo. Die hebben een hoog IQ maar om gedragsredenen moeten ze van het vmbo af en komen ze in het praktijkonderwijs terecht. Ik zie onze kwetsbare leerlingen die toch ook erg beïnvloedbaar zijn, nog niet met die afstromers in een klas zitten. We hebben bijvoorbeeld een hele klas, die kan qua IQ zo naar het praktijkonderwijs maar ik denk dat er maar één van hen heen zal gaan. De rest redt het daar niet sociaal en emotioneel gezien. En dan weet je ook nooit wat verandering van school doet met hun leerresultaten, maar goed zal het niet zijn, verwacht ik.”
50
De directeur en zorgcoördinator zien als belangrijkste meerwaarde van het OPP dat leerlingen worden geprikkeld op hun eigen niveau en dat het OPP de school dwingt om kritisch te kijken naar de leerroutes en naar de ontwikkeling van de kinderen. Het OPP maakt deze ontwikkeling zichtbaar. Een andere meerwaarde die de directeur noemt, is dat het ouders een scherp beeld kan geven over de toekomst van hun kind én dat het op papier staat voor de ouders. Het geeft hen weliswaar houvast maar het kan ook confronterend zijn. “Er zijn veel ouders die toch hopen dat hun kind naar het praktijkonderwijs kan gaan. Als er zwart op wit vso zml staat, is dat voor deze ouders even schrikken. Dat is echt een verwerkingsproces en ze hebben al zoveel moeten verwerken. Van de reguliere basisschool naar sbo en nu hier…” De school geeft aan dat er per schooljaar ongeveer vijf tot zes momenten zijn dat zij de ouders zien: twee spreekavonden, een informatieavond, ouderbezoek en een thema-avond. Toekomst Op de vraag hoe het over 5 jaar gesteld is met het OPP, geeft de zorgcoördinator aan dat het bestaansrecht van het OPP sterker zal zijn vanwege de toekomstgerichtheid. Ze hoopt dat de school kritisch blijft op zichzelf en de OPP’s niet leidend worden in de zin van ‘dit is het OPP en dit de leerroute dus doen we vandaag dit’. Het blijft maatwerk, elke dag weer voor elke leerling. Het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen Voor de leerkracht zijn de handelingsplannen onderdeel van de dagelijkse schoolpraktijk omdat daar de leerdoelen in beschreven staan. De zogenaamde deelgroephandelingsplannen geven de schoolweek structuur. “Ik werk met deelgroephandelingsplannen in mijn klas. We werken in groepen en niveaus per vak. Het lesmateriaal zit dan ook per niveau in een doos. De leerlingen weten vaak wel waar ze bij horen maar soms moet ik toch het handelingsplan er nog bij pakken. In mijn groep zitten zowel hoger als lager functionerende leerlingen, en sommige die op hetzelfde niveau werken kunnen dan que gedrag weer niet bij elkaar in een groepje, van alles door elkaar dus. Lijkt ingewikkeld maar het went snel genoeg. Je moet wel gestructureerd werken en veel opschrijven. Van het OPP kijkt de leerkracht uitsluitend naar het verwachte uitstroomniveau. Met de ouders van de leerling wordt met name het handelingsplan besproken en is het OPP een soort samenvattingsdocument voor op het handelingsplan. “Voorafgaand aan de oudergesprekken lees ik alle handelingsplannen nog een keer door. Dat doe ik niet met de OPP’s. De ouders zijn nog niet zo bekend met de OPP’s, dat komt pas als hun kind 10 jaar is en door de CvB het uitstroomniveau wordt bepaald.” Het OVM wordt twee maal per jaar ingevuld: in oktober en maart. De zorgcoördinator en de leerkracht gaan dan na ze nog op de goede lijn zitten. Het blijvend kunnen volgen of je als leerkracht op de goede weg zit, is volgens de leerkracht de grootste meerwaarde van het OPP.
51
“Het fijne is dat je weet of je op de rit zit. Soms denk je ‘het zijn zulke kleine stapjes’, maar dan blijkt toch dat de vorderingen kloppen. Dat is fijn om te zien.” De OPP’s spelen geen rol in de dagelijkse schoolpraktijk. Pas als de handelingsplannen geïntegreerd in het OPP zijn, zal dat wel gebeuren vermoedt de leerkracht. Echter, dat een uitstroomperspectief wel sturend kan zijn, blijkt uit een uitspraak van de leerkracht: “Als ik weet dat een leerling naar de praktijkschool gaat, ben ik meer bezig met wat ik nog moet aanbieden. Het gaat dan vaak om taal want lezen is belangrijk als ze naar het praktijkonderwijs gaan. Voor de andere leerlingen die uitstroomprofiel vso zml hebben en op onze school blijven, is dat minder.” Aan het eind van elk schooljaar actualiseert de zorgcoördinator de OPP’s van alle leerlingen. Op de vraag of ze verwacht dat ook het uitstroomniveau bijgesteld zal worden, reageert ze ontkennend. Ouders en het OPP Van de twee leerlingen van wie het OPP is geanalyseerd, zijn de ouders ondervraagd. Beide ouders zijn 1 tot 2 jaar geleden ingelicht door de school over het OPP. En de ouders staan er positief maar ook tamelijk laconiek tegenover. Het motto is ‘We zien wel’. De ouders van beide leerlingen geven aan dat het welzijn en welbevinden van hun kind voorop staat en voor schoolprestaties gaat. Om die reden leggen zij de lat voor hun kind eerder laag dan hoog en ze kunnen zich dan ook vinden in het verwachte uitstroomniveau dat de school voorlopig heeft vastgesteld. Het OPP wordt door één ouder beschreven als een ‘prima verwoording van de verwachting van de school en van haar hoop’. “De lat voor mijn zoon ligt niet te hoog. En daar ben ik blij mee want elk streven is voor mij een hoop en voor de school een verwachting. Ik heb namelijk al zoveel verwacht en werd dan toch weer teleurgesteld. Dus ik hou het gewoon op hopen, dan kan het alleen maar meevallen.” De ouder van de leerling met het syndroom van Down geeft aan niet te veel met de toekomst bezig te zijn en het OPP ‘wel prima’ vindt zolang haar zoon het naar zijn zin heeft op school. “Ik had bij de geboorte van mijn zoon maar één doel en dat is dat hij op zijn twintigste in een woongroep zou kunnen wonen onder begeleiding en dat hij net als andere twintigjarigen het huis uit zou gaan. Ik denk niet aan de toekomst in de zin van wat hij later zal kunnen.” Over de contacten met school zijn de ouders positief. Met regelmaat krijgen ze een uitnodiging om te komen praten over hoe ver het staat met het realiseren van de gestelde doelen.
52
Case 6 – so Situatieschets van de school Deze case betreft een so school in het oosten van het land. De school is onderdeel van een stichting waar 25 so scholen onder vallen. Deze Stichting valt onder het regionale samenwerkingsverband. De school biedt onderwijs aan leerlingen met verschillende culturele en maatschappelijke achtergronden, in de leeftijd van 6 tot en met 12 jaar. De leerlingen kampen met een psychiatrische problematiek waaronder angst-, sociaal-emotionele en Autisme Spectrum Stoornissen (ASS). Het doel is de leerlingen op te leiden en voor te bereiden op het vervolgonderwijs (Praktijkonderwijs, VMBO, HAVO en VWO). Op deze school zitten 118 leerlingen. De meeste instroom vindt plaats vanuit het reguliere basisonderwijs, van leerlingen in de leeftijd van 6 of 7 jaar. Op deze so zijn de directeur (ai), de zorgcoördinator, de orthopedagoog en de leerkracht, alsmede de ouders van de twee leerlingen van wie het dossier is geanalyseerd. Beschrijving van de inhoud van het OPP Uit de analyse van de twee dossiers blijkt dat het kerndocument bestaat uit 16 A4 en de volgende onderdelen bevat (per onderdeel zijn daar waar mogelijk de bevorderende en de belemmerende factoren aangegeven): Deel 1. Algemene gegevens leerling Deel 2. Samenvatting dossier: diagnose, IQ, medische gegevens, gezinssituatie, verwachtingen van de ouders bij start bij de school Deel 3. Leerling profiel: belemmerende en bevorderende factoren en leerlingspecifieke pedagogische onderwijsbehoeften bij sociale vaardigheden en burgerschapskunde, emotionele ontwikkeling, werkhouding, cognitieve ontwikkeling, schoolse vakken (taal/spraakontwikkeling, rekenen, schrijven, lezen), fysieke ontwikkeling, gezin en vrijetijdsbesteding Deel 4. In- door en uitstroomgegevens - Indicatoren voor bepaling reëel OPP en uitstroomgegevens: o Cito rekenen, spelling, begrijpend lezen en technisch lezen o Communicatieve redzaamheid o Sociaal emotionele redzaamheid (Cito Viseon) o Mate van stoornis (van niet tot zeer belemmerend) o Zorgvuldige werkhouding o Aangenaam gedrag o Emotionele stabiliteit o Sociaal gedrag o Didactische gegevens in diverse groepen (elk leerjaar een eigen A4) o Leerroute o Opmerkingen o Uitstroom type: bao, sbo, so cluster 2/3/4 gedrag, vo, vso cluster 2/3/4/ gedrag/psychiatrie o Leerweg: Praktijk, vmbo-b, vmbo-k/g/t, havo/vwo o Arrangementen op de school en arrangement bij aanvang 53
Deel 5. Handelingsplan o Jaardoelen per vakgebied en leergebied overstijgend: sociale vaardigheden, emotionele ontwikkeling, werkhouding en burgerschapskunde, taal, spelling, technisch lezen, begrijpend lezen, schrijven, Engels, rekenen/wiskunde, wereld oriënterende vakken. kunstzinnige oriëntatie en fysieke ontwikkeling o Specifieke doelen: per vakgebied en leergebied overstijgend Tot slot: afstemming ouders (ondertekening).
Van twee leerlingen groep 6/7 (beide 11 jaar) zijn de OPP’s geanalyseerd. De leerlingen zitten in een klas met in totaal 14 leerlingen. De OPP’s zijn (bijna) volledig ingevuld. De uitstroombestemming van de ene leerling is vso cluster 2/3/4 gedrag/psychiatrie – leerweg praktijk en van de andere leerling vso cluster 2/3/4 gedrag/psychiatrie – leerweg havo/vwo. Beide OPP’s zijn niet door de ouders ondertekend. Proces van het opstellen van het OPP De school heeft voor alle leerlingen een OPP opgesteld. Binnen de stichting is door een werkgroep bestaande uit de orthopedagogen nagedacht over een format om met elkaar te komen tot eenzelfde format. Daar is in enige mate overeenstemming over bereikt. Echter de dagelijkse praktijk leert dat de verschillende scholen toch weer hun eigen invulling geven aan het OPP. De diversiteit is aan OPP’s binnen de stichting is om die reden groot. Het schoolteam geeft aan er nu naar te streven te komen tot één werkbaar format, dat minder omvangrijk is dat de huidige OPP’s. Wie stelt het OPP op? De OPP’s van de zittende leerlingen zijn door de orthopedagoog in samenwerking met de zorgcoördinator opgesteld. Ook die van de nieuwe leerlingen stellen zij op. Het reeds bestaande individuele handelingsplan is de basis. De OPP’s van de zittende leerlingen worden aan het eind van het schooljaar door de leerkracht aangepast ter voorbereiding op het volgende leerjaar. De leerkracht werkt elke 6 tot 8 weken de sociaal en emotionele doelen bij. De directeur geeft aan te verwachten dat als de Onderwijsinspectie langskomt, de omvang een punt van kritiek zal zijn. De school is bezig na te denken hoe het huidige OPP omgezet kan worden naar een werkbaar en beknopt OPP. “Het liefst zie ik 1 pagina en dan het groepsplan er achter. We zijn hier nog niet zover. Als alle scholen hetzelfde zouden gebruiken, dat is het meest efficiënt. Maar voordat je daar onderling dan weer overeenstemming over hebt, dat duurt wel even. Maar ik zie wel dat de verschillen binnen de divisies (niveaus) van de stichting nu te groot zijn.” De zorgcoördinator en gedragswetenschapper geven aan dat deel 4 van het OPP – de indoor- en uitstroomgegevens - de essentie vormen van het OPP. Voorheen waren deze gegevens ook al opgenomen in het handelingsplan, dus daarin verschilt het OPP niet van het handelingsplan.
54
Op basis waarvan wordt de uitstroombestemming bepaald? De school hanteert in eerste instantie een stroomschema voor de bepaling van de uitstroombestemming. Het IQ staat daarin centraal. Arrangement
Totaal IQ
leerrendement
Zeer intensief Intensief Basis Verdiept
<80 80-90 90-105 >105
LR tot 50% LR tot 75% LR tot 100% LR > 100%
Leerroute (groep) Eind 5 Eind 6 Eind 7 of 8 Eind 8
Cito minimaal C C C/B B/A
Uitstroom praktijk vmbo-k vmbo-k/gt havo/vwo
Daarnaast kijkt de school naar de stoornis en de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Pas vanaf groep 6 wordt de uitstroombestemming bepaald. De school legt de lat in principe zo hoog mogelijk. Er zijn in de omgeving veel mogelijkheden voor speciaal vervolgonderwijs, alle soorten en niveaus zijn in principe beschikbaar. Een concreet voorbeeld naar aanleiding van de dossieranalyse laat het volgende beeld zien: Bepaling uitstroombestemming case 6 - so
Indicator Stoornis Capaciteitenonderzoek Bevorderende factoren op het gebied van taakwerkhouding, didactisch ontwikkeling, emotionele ontwikkeling en sociale vaardigheden Belemmerende factoren op het gebied van taakwerkhouding, didactisch ontwikkeling, emotionele ontwikkeling en sociale vaardigheden Schoolvorderingen (Nederlands, Engels, rekenen/wiskunde) Uitstroombestemming
Voorbeeld leerling Autistische stoornis TIQ 108, VIQ 118, PIQ 95 Hoge Cito-scores op alle vakgebieden Angstig/depressief, concentratieproblemen, agressief gedrag, sociale problemen en denkproblemen Werkhouding Cito-score M7 – alle A-scores vso - havo/vwo
De meeste uitstroom is richting vso vmbo-b tot vmbo-t (circa 60%). Een gering aantal stroomt uit naar een vo zorglocatie vmbo, en een deel (circa 30%) stroomt uit naar een havo/vwo zorglocatie. De Commissie van Begeleiding bespreekt en bepaalt alle OPP’s. In de CvB hebben de directeur, de orthopedagoog, de zorgcoördinator zitting. Het OPP en de uitstroombestemming wordt vervolgens met de leerkracht besproken die het weer met de ouders bespreekt. Allen zijn positief over het OPP, met name vanwege het feit dat het toekomstgericht is en een overzicht geeft. 55
“Het OPP is een goede ontwikkeling omdat het niet meer zo vrijblijvend is zoals je dat vroeger had. Nu moet je je als school en leerkracht ook verantwoorden. De drie kernelementen zijn de stoornis, de sociale en emotionele ontwikkeling en de leerresultaten.” De directeur vindt dat in de OPP’s de lat hoog ligt. De orthopedagoog bevestigt dat en vult aan dat dat het resultaat is van een zorgvuldige balans tussen enerzijds het niet onder druk zetten van een leerling en anderzijds het beste uit de leerling willen halen. Om die reden laten ze de OPP’s ook niet aan de leerlingen zelf zien. Toch zou, volgens haar, een inzichtelijk grafiek het inzicht van de oudere leerlingen in de eigen schoolsituatie wel vergroten en hen kunnen stimuleren. De ouders krijgen het OPP thuisgestuurd. Ouders vinden de OPP’s lastig om te begrijpen. Er is een koffieochtend georganiseerd om de ouders in te lichten en op de oudergesprekken die elk halfjaar plaatsvinden is er aandacht voor geweest, toch blijft het lastig. Toekomst Allen geven aan te verwachten dat het OPP over 5 jaar nog steeds bestaat en verder uitgekristalliseerd zal zijn. De directeur schetst de ideale OPP-situatie als volgt: “Een OPP op 1 velletje zodat je in één oogopslag ziet wat de huidige situatie is en wat je denkt te kunnen bereiken met het kind. De volgende drie zaken zijn belangrijk: stoornis, leerresultaten en sociaal-emotionele ontwikkeling. En de echte OPP met een uitstroombestemming pas invullen vanaf groep 6.” De directeur geeft aan dat de school toe wil naar normatieve doelstellingen aan de hand van de vaardigheidsscores van Cito. Deze scores geven meer houvast in het stellen en evalueren van doelen. Bovendien zou de leerkracht er dan ook meer in meegenomen kunnen worden zodat hij/zij kan laten zien waarom doelen wel of niet behaald zijn. De orthopedagoog heeft behoefte aan sturing in het format van de OPP en stabiliteit van de OPP’s. De orthopedagoog ziet het liefst een basisformat waar de school aanpassingen in kan doen toegespitst op de specifieke schoolsituatie. “Ik zou willen dat we al zover waren dat er in staat wat er in moet staan. Het was mooi geweest als er vanuit het ministerie één format was geweest voor het hele land. Een landelijk basisformat waar je aanpassingen in kunt aanbrengen voor je eigen school. Het blijft nu zoeken naar wat het beste werkt en het verandert daarom telkens weer. En ik word er onzeker van, je niet weet of je het goed doet.” De inhoud van het OPP zou de orthopedagoog graag tot de volgende gegevens beperkt zien: didactische ontwikkeling (Cito’s), volgen van sociaal-emotionele ontwikkeling, streefuitstroombestemming, basisgegevens, ontwikkelingsleeftijd, stoornis, thuissituatie, belemmerende en bevorderende factoren en welke hulpverlening er gegeven wordt (externe instanties).
56
De directeur geeft aan zich zorgen te maken dat de school met de invoering van het Passend onderwijs, vooral met de extreme gevallen te maken zal krijgen. Ook de orthopedagoog signaleert deze ontwikkeling en geeft aan dat dan ook de sfeer op de school zal veranderen. “Straks hebben we vooral kinderen die finaal zijn vastgelopen in het regulier en dan moeten wij ze weer op het rechte pad krijgen. Reken- en taalproblemen zijn wel te behandelen, maar bij gedragsproblemen is het lastig.” “Ik hou mijn hart vast want je moet ook leerkrachten vinden die met deze doelgroep willen werken. Het wordt steeds psychiatrischer. Vroeger was zorg belangrijker dan onderwijs, nu is het andersom en dat is een goede ontwikkeling. Ik wil voor het so dat het onderwijs-deel ook belangrijk blijft. Ik vrees dat het in de toekomst juist in het nauw komt door de zwaardere gevallen die we gaan krijgen.” Het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen In de dagelijks schoolpraktijk speelt het OPP voor de leerkracht een beperkte rol. Belangrijker zijn de weekplanningen. Ieder kind heeft zijn eigen weekplanning met hun eigen leerdoel en kunnen ze met een smily aangeven hoe ze het vonden gaan. De leerkracht heeft in haar eigen weekplanning het totaal overzicht van de 14 leerlingen. Deze groep 6/7 bestaat uit leerlingen met de volgende drie arrangementen: groep 7 basis verdiept, groep 6 basis en groep 6 intensief. “De kinderen weten waar ze aan moeten werken, dat staat in hun weekplanning: per vakgebied het doel en als er specifieke doelen zijn, bijvoorbeeld met rekenen, dan doe ik die er ook bij.” Het OPP zet de leerkracht -en het gehele schoolteam- weliswaar aan om na te denken waar de leerlingen aan moeten werken, in de dagelijkse praktijk speelt het OPP geen rol. De meerwaarde boven een handelingsplan is echter wel het richten op een uitstroombestemming, volgens de leerkracht. “Je begrijpt nu ook beter waarom de dingen gaan zoals ze gaan. Als een kind bijvoorbeeld onder-presteert, kan ik nu bepalen dat hij even een rustigere periode nodig heeft om vervolgens weer op peil te raken. Voorheen zou ik dan stug doorgewerkt hebben met zo’n kind.” Ouders en het OPP Van de twee leerlingen van wie het OPP is geanalyseerd, zijn de ouders ondervraagd. Beide ouders zijn sinds begin dit schooljaar bekend met het OPP. De school heeft het OPP niet als zodanig geïntroduceerd bij de ouders maar is voorafgaand aan het oudergesprek toegestuurd, zonder enige uitleg. “Wat een dik pak! En ik snapte er geen bal van. Ook familie aan wie ik het liet zien, snapte er niks van. Nu, een paar maanden en enkele gesprekken met school later, begrijp ik het wel beter. Gelukkig begreep mijn man het direct al.” “Zeventien pagina’s vol met schema’s en getallen en testuitslagen. Vroeger stond er handelingsplan op en nu Ontwikkelingsperspectief. Ik weet niet wat het verschil is.” De ondervraagde ouders zijn op de hoogte van de door de school bepaalde uitstroombestemming. Opvallend is dat de ouders van beide leerlingen van mening zijn dat 57
de school de uitstroombestemming, aan de veilige (lage) kant heeft bepaald, terwijl de school juist aangeeft dat zij de lat hoog legt. “De school wil mijn zoon niet pushen maar ik vind dat dat best kan. Anders voert hij helemaal niets uit. We hebben hem thuis gewoon voorgelegd: wil je naar de havo hier dichtbij huis, dan moet je echt beter je best gaan doen. Maar ik weet het, sociale interactie blijft lastig voor hem. Een nieuwe IQ test zal de richting aangeven.” “Ik had gehoopt dat het vmbo-kader zou zijn. Hij had in eerst instantie kader, maar nu is het basis. De school gaat voor veilig. Ik hoop dat het ook kan worden bijgesteld naar kader als het goed gaat met mijn zoon. Je wilt toch zoveel mogelijk uit je kind halen.” De ouders zijn tevreden over de school, ondanks de in hun ogen lage uitstroombestemming zoals opgenomen in het OPP. Case 7 – vso Situatieschets van de school Deze case betreft een vso havo/vwo gelegen in de polder. De school is onderdeel van een onderwijsgroep en biedt gespecialiseerd onderwijs en onderwijsondersteuning aan jongeren van 12 – 20 jaar met ernstige gedragsproblemen of psychiatrische stoornissen. Op deze school zitten 150 leerlingen, meest jongens, verdeeld over onder-, midden- en bovenbouw. De school bestaat 5 jaar en trekt leerlingen uit de wijde omgeving. Op deze vso zijn de directeur, de adjunct directeur, de gedragswetenschapper, de mentor en de zorg coördinator ondervraagd, alsmede de ouders van de twee leerlingen van wie het dossier is geanalyseerd. In het derde leerjaar wordt een assessment afgenomen om de profielkeuze te maken en om het niveau te bepalen (havo of vwo). Beschrijving van de inhoud van het OPP Op deze vso school wordt het Ontwikkelingsperspectief-document ook wel het Kerndocument genoemd. Uit de analyse van de twee dossiers blijkt dat het kerndocument bestaat uit 16 A4, incl. de Cito-toets resultaten en grafieken) de volgende onderdelen bevat: Algemene gegevens inclusief de geplande afspraken Context: 1. hulpvraag, 2. reeds genomen maatregelen, inclusief diagnostisch onderzoek (DSM/IQ) en capaciteiten onderzoek (IQ) en 3. de schoolloopbaan Onderwijsrelevante beginsituatie: 4. algemene leerling kenmerken (gespecificeerd naar cognitieve ontwikkeling, taak-werkhouding, didactische ontwikkeling, emotionele ontwikkeling, sociale vaardigheden, medische ontwikkeling, thuissituatie en vrije tijd – per specificatie een onderverdeling naar bevorderende en belemmerende factoren), 5. niveau van schoolvorderingen, 6. analyse handelingsplanning (vakgebieden Nederlands, Engels, rekenen/wiskunde, maatschappijleer, emotionele ontwikkeling, en sociale vaardigheden), 7. integratief beeld en consequenties voor het OPP en 8. onderwijsbehoefte en didactische behoefte. Ontwikkelingsperspectief: 9. uitstroombestemming, 10. uitstroomniveau, 11. leerroute, 12. overige opmerkingen en afspraken naar aanleiding van bespreking en tot slot 13. de ondertekening (leerling, ouders en commissie voor de begeleiding). 58
De bijlage bevat de cito-voortgangsrapportage, een overzicht van de te behandelen lesstof per vak (8)/methode en de volglijst sociaal emotionele ontwikkeling en werkhouding. Van twee leerjaar 3-leerlingen (beide 15 jaar) zijn de kerndocumenten geanalyseerd. De leerlingen zitten een klas met in totaal 13 leerlingen. De kerndocumenten zijn (bijna) volledig ingevuld. Van één leerling zijn geen IQ-gegevens vermeld. Bij beide leerlingen is als streef-uitstroomniveau ‘diplomagericht: vwo’ opgenomen (alternatieven zijn: arbeid of dagbesteding) en als streef-uitstroombestemming ‘hbo/wo’ (alternatieven zijn: arbeid of dagbesteding). Navraag leert dat aan het eind van het derde leerjaar een assessment wordt afgenomen bij de leerling op basis waarvan definitief wordt besloten welk profiel wordt geadviseerd en naar welk uitstroom-schoolniveau gestreefd wordt dat leerling behaalt en of het streven is dat hij op hbo of wo-niveau verder studeert. De ondertekening van de ouders is digitaal beschikbaar (niet in de geprinte versies). Proces van het opstellen van het OPP Vanaf schooljaar 2012/2013 is deze vso van start gegaan met het omzetten van de handelingsplannen in Ontwikkelingsperspectieven (kerndocumenten). Binnen de onderwijsgroep is een vakgroep belast met het begeleiden van de implementatie van de OPP’s op de scholen binnen de onderwijsgroep. Basis van het huidige OPP is een format van Driespan binnen de Koraal-groep. Vandaaruit is nagedacht over een optimale vorm en inhoud. Binnen de onderwijsgroep wordt de good practice gedeeld. Van alle nieuw ingestroomde leerlingen wordt binnen zes weken een OPP opgesteld. Van de zittende leerlingen is een begin gemaakt met het opstellen van OPP’s. Wie stelt het OPP op? De OPP’s worden opgesteld door de orthopedagoog in samenwerking met de mentor. De mentor gebruikt onder andere het handelingsplan als input. De orthopedagoog gaat uit van het dossier, het medisch dossier, psychiatrie, voorgaande schoolloopbaan en hulpverlening. Opgemerkt wordt dat verouderde cijfers (bv IQ) en diagnoses wel eens een probleem vormen. Het vaststellen van de onderwijsrelevante beginsituatie kan mede daarom lastig zijn. Ook het gegeven dat er voor het meten van de sociale en emotionele ontwikkeling van deze specifieke doelgroep (vso – cluster 4) geen geschikt instrument beschikbaar is. Het ene instrument is gericht op het sbo, het andere is te beperkt in leeftijd (bv het OVM van Memelink is tot 12 jaar) of meet geen vorderingen, of het instrument is niet cotangenormeerd. Bovendien zijn enkele instrumenten cultureel bepaald. De school gebruikt nu een deel van de volglijst emotionele ontwikkeling van Luc Koning aangevuld met eigen onderdelen vanuit bijvoorbeeld Leefstijl, een methode gericht op sociale vaardigheden. “Het inspectiekader vraagt wel om het meten van de sociale en emotionele ontwikkeling maar onderwijsland kan dat nog niet leveren. De SEV meet bijvoorbeeld niet de voortgang bij een leerling. Ik vind dat de universiteiten daar mee aan de gang moeten, een genormeerd instrument voor het meten van de sociale en emotionele voortgang, geschikt voor alle onderwijsniveaus.” 59
De (concept) OPP’s worden binnen de Commissie van Begeleiding (CvB) besproken en vastgesteld. Het CvB bestaat uit de mentor, de orthopedagoog, de directeur en de zorgcoördinator. Op basis waarvan wordt de uitstroombestemming bepaald? Van circa 80% van de te behandelen OPP’s door het CvB is de uitstroombestemming een logisch gevolg op de kerngegevens: de cijfers, de werkhouding en de sociale en emotionele ontwikkeling. Een concreet voorbeeld naar aanleiding van de dossieranalyse laat het volgende beeld zien: Bepaling uitstroombestemming case 7 - vso
Indicator Stoornis Capaciteitenonderzoek Bevorderende factoren op het gebied van taakwerkhouding, didactisch ontwikkeling, emotionele ontwikkeling en sociale vaardigheden
Schoolvorderingen (Nederlands, Engels, rekenen/wiskunde en emotionele ontwikkeling)
Voorbeeld leerling Asperger Onbekend/niet ingevuld Werkt zelfstandig, is gestructureerd Resultaten op vwo-niveau Rustige jongen hulpvaardig Kan in paniek raken bij verlies overzicht Moeite met houden van overzicht Impulsief en beweeglijk Niet altijd handige manier van contact maken Rapportcijfers: NE: 7,4; ENG: 6,6; REK/WI: 8,5
Uitstroombestemming
Verwijzing naar bijgesloten volglijst hbo/wo
Belemmerende factoren op het gebied van taakwerkhouding, didactisch ontwikkeling, emotionele ontwikkeling en sociale vaardigheden
De leerlingen van wie de uitstroombestemming een logisch vervolg is op de kerngegevens, volgen de basisroute (80%). De andere leerlingen hebben hun eigen leerlijn (intensief dan wel verdiepend). Het door het CvB bepaalde uitstroomniveau en -bestemming worden vervolgens met de ouders besproken. Dit maakt de ouders medeverantwoordelijk voor het proces. Het integratieve beeld staat centraal. Ook de leerlingen zelf worden betrokken in het proces. Gezien hun leeftijd is dat volgens de orthopedagoog niet meer dan logisch. “Als kinderen weten dat Sinterklaas niet meer bestaat, kunnen ze ook over zichzelf praten.” Voor het CvB zijn de OPP’s volgdocumenten in die zin dat ze aangeven of het onderwijs nog op de goede weg zit. De gevallen waar de schoolresultaten (cito-resultaten) wisselvallig zijn, worden uitgebreid 60
besproken in het CvB, dit zijn de zogenaamde bespreekgevallen. “Het OPP wordt opgesteld met input van diverse kanten, geaccordeerd door de CvB, besproken met de ouders ter goedkeuring en vervolgens in werking gezet.” Streven van de school is altijd vervolgonderwijs, dus geen dagbesteding of arbeid. Toch stromen per jaar enkele leerlingen uit naar arbeid. De school geeft aan dat dit met name leerlingen zijn die later (na het eerste leerjaar) instromen op de vso. Zij hebben vaak eerst regulier voortgezet onderwijs geprobeerd. Alle onderwijsondersteuning is binnen de school beschikbaar. Het proces van het opstellen van OPP’s is voor de school een zoektocht naar wat wel en wat niet opgenomen wordt, wat de handelingsgerichte gevolgen zijn voor wat er staat. Uitgangspunt is een werkdocument waar de leerkracht mee uit de voeten kan. Het OPP zorgt er voor dat de uitstroombestemming is bepaald en vervolgens wordt de leerroute ingevuld. “Het was wennen om andersom te werken. Het OPP heeft een betere gedachtegang, meer gericht op opbrengstgericht werken. Het geeft inzicht in waar een leerling afwijkt van een lijn die ingezet is. En juist omdat afwijkingen sneller in beeld zijn, kan je je onderwijs effectieve inrichten.” “Het OPP betekent dat je eerste de uitstroom beschrijft en het dan zo schrijft dat alles er toe doet voor het handelen van de docent in de klas.” “Het OPP is het document van de docent/de mentor, die is leidend in de uitvoering. Hij ziet de leerling elke dag! Wij zijn allemaal dienend aan de docent en mentor. Dat vraagt een omschakeling van de gedragswetenschappers.” De schoolleiding geeft aan dat juist omdat de OPP’s ambitieus worden opgesteld het zogenaamde Pygmalion fenomeen niet speelt. De school heeft hoge verwachtingen van zowel leerkrachten als leerlingen. Omdat leerlingen met aan autisme verwante stoornissen vaak op latere leeftijd een spurt maken, is de directeur er voorstander van dat de leertijd verlengd wordt zodat leerlingen ook na hun 20ste jaar op school mogen blijven. Nu is dat conform de wet niet mogelijk. Het proces van beslissen wat wel en wat niet in het OPP zou moeten staan, is volop in de aandacht van de school. Daarnaast is het goed de toekomst voorspellen een ander punt van aandacht voor de school. Juist door de combinatie van de (vaak autisme gerelateerde) stoornis met de puberteit maakt dat voorspellen lastig is. “Het blijft wankel maar we blijven vasthouden aan de zo hoog mogelijke lat.” De school probeert het OPP zo kort en bondig mogelijk te houden zodat het werkbaar en inzichtelijk blijft. De essentie wordt gevormd door de diagnose, de bevorderende en belemmerende factoren, alsmede de leerresultaten (liefst in grafieken) en de vorderingen op de lgo-doelen (leergebied overstijgende doelen). “Het is altijd een samenspraak tussen cognitieve en lgo-doelen.” Toekomst 61
Op de vraag hoe over 5 jaar gesteld is met het OPP, geeft de directeur aan te denken dat door de invoering van het Passend onderwijs de gehele onderwijscyclus verandert. Omdat regulier onderwijs de norm zal zijn, zullen vso-scholen een uitstroombestemming regulier moeten toevoegen aan de mogelijkheden: aansturen op terugkeer naar regulier onderwijs. De ketenpartners worden dan belangrijker, een goede samenwerking en overdracht is voorwaarde voor deze samenwerking. En leerlingen zouden beter in beeld blijven omdat ze de totale verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband worden. De sterkste twijfel die de schoolleiding uitspreekt betreft de handelingsbekwaamheid van de docenten in het regulier vo. De vraag is of zij voldoende deskundigheid in huis hebben om deze leerlingen met hun specifieke benadering door hun stoornis, te kunnen begeleiden. “Leerkrachten in het po hebben op de pabo wel aandacht gehad voor pedagogische scholing, terwijl het voor vakdocenten in het vo geen onderdeel van het curriculum is geweest.” Ideaalbeeld van de orthopedagoog is dat niet voor elke leerling een OPP wordt opgesteld maar uitsluitend voor de ‘zwaardere’ gevallen, gevallen die zware onderwijsondersteuning behoeven. Het dilemma is of het OPP als document nu niet te leidend wordt en de toegevoegde waarde voor het handelen in de klas – waar het uiteindelijk om draait – vervaagt. Indien het onderwijs goed is ingericht is voor 60-80% van de leerlingen geen OPP nodig volgens de orthopedagoog. Bovendien kan je in de klas niet meer dan drie niveaus aan, dus waarom zou je voor elke leerling een OPP opstellen, is haar redenering. En kijken naar de inhoud van een OPP zou de huidige gedragsbeschrijving, de didactische resultaten en gespreksverslagen met de ouders en leerling voldoende moeten zijn. Op grond daarvan kan de uitstroombestemming worden bepaald of worden nagegaan of het onderwijs nog op de goede weg zit. De mentor geeft aan te verwachten dat door het gebruik van de OPP’s over 5 jaar meer leerlingen uitstromen naar hbo of wo. Het OPP beschouwt hij als een hulpmiddel daarin. Het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen De ondervraagde mentor is geen vakdocent maar werkt enkele keren per week met de leerlingen aan de lgo-doelen. Hij kent de OPP’s precies omdat hij ze zelf mede opgesteld heeft en hij weet welke onderwijsbehoefte de verschillende leerlingen in zijn mentorklas hebben en welke leerroute zij volgen. In principe vormt hij drie groepen, daar is goed mee te werken in zijn klas van 13 leerlingen. De OPP’s zitten in een mapje bij elkaar en staan in de kast voor het grijpen. De mentor kijkt ze af en toe in om zich er van te verzekeren dat hij niets over het hoofd heeft gezien. De OPP’s ziet hij als een leidraad voor hem en de leerling, een leidraad omdat juist deze jongeren veranderlijk zijn en niet vast te pinnen zijn. Voor hem zijn net als voor de orthopedagoog, de leerresultaten leidend en niet gedrag. Elke leerling heeft een weekplanning waarop aangevinkt kan worden of iets gemaakt en/of nagekeken is. “Deze jongens hebben koppie koppie maar missen de vaardigheden. Je moet toewerken naar het onvoorspelbare en daar flexibel op zijn. Openstaan voor aanpassingen.” Driemaal per jaar (oktober, januari en juni) wordt het OPP geëvalueerd met de mentor, de 62
leerling en zijn/haar ouders en orthopedagoog. Op deze vso school zijn er dit schooljaar van de 150 leerlingen slechts twee uitstroombestemmingen bijgesteld: één naar boven en één naar beneden. Streven is het einddoel vast te houden. Ouders en het OPP Van de twee leerlingen van wie het OPP is geanalyseerd, zijn de ouders ondervraagd. Beide ouders zijn bekend met het OPP, ofwel via de nieuwsbrief of omdat ze het thuisgestuurd kregen. De ouder die het OPP thuisgestuurd heeft gekregen stelt het op prijs dat hij het in huis heeft. Af en toe kijkt deze ouder er met zijn zoon even in en bespreekt het. Dat stimuleert zijn zoon. “Dan ziet hij hoe hij het doet en waar hij extra aandacht aan moet geven. Het is goed om er af en toe over te praten met elkaar.” Beide ouders zijn positief over het OPP. Belangrijke reden voor hun enthousiasme ligt in het gegeven dat een OPP uitgaat van wat hun kind wel kan, en niet zoals voorheen wat zijn beperkingen zijn. “Het handelingsplan ging uit van zijn handicap en het OPP gaat uit van wat hij kan!” “Het OPP maakt dat school heel toekomstgericht is uitgaande van de sterke kanten van mijn zoon, uitgaande van het positieve.” “Er is nu toekomst! En het staat zwart op wit. Ik weet best dat er nog van alles kan veranderen maar dit geeft me een heel positief gevoel.” Volgens de ouders stuurt het OPP op ontwikkeling en op waar nog hiaten zitten als het bijvoorbeeld gaat om sociale of emotionele ontwikkeling. “Ik zie het OPP als een samenwerking tussen school, ons als ouders en onze zoon.” Eén ouder geeft aan dat haar zoon snel leert en daarom snel klaar is met zijn opdrachten. Risico was vervolgens dat hij zich zou gaan vervelen en daarom ongewenst gedrag zou vertonen. Met school is afgesproken -en dat staat ook in het OPP- dat haar zoon aanvullende opdrachten krijgt. Nu wordt zijn extra tijd op een zinvolle manier ingevuld. Naast het basis aanbod wordt hem nu extra leerstof aangeboden. “Omdat hij nu beter uitgedaagd wordt, verbetert ook zijn gedrag.” Ook doet haar zoon aan tutor-leren: haar zoon help een andere leerling met een vak waar deze leerling moeite mee heeft en haar zoon wordt door deze leerling geholpen met een vak waar hij het moeilijk mee heeft. Ook daarbij snijdt het mes aan twee kanten, volgens de ouder. “Hij doet kennis en vaardigheden op en zijn mede leerling ook.” Het contact met school speelt een cruciale rol in de waardering voor het OPP. Goed contact met het schoolteam is een voorwaarde voor het goed kunnen werken met een OPP. Beide ouders geven spontaan aan dat hun contact met school bijzonder goed is en zij met vragen van allerlei aard terecht kunnen. Eén ouder vertelt dat zij op eerdere scholen vaak het gevoel had als ‘zeur’ gezien te worden, terwijl dat op deze school helemaal niet aan de orde is. 63
“Kijk, op een ‘gewone’ school gaat het zo: 1. Je toont betrokkenheid en de school denkt: een ouder met interesse en dat is fijn. 2. Je betrokkenheid blijft en de school denk: jaja het zal wel… en fase 3. Je betrokkenheid blijft nog steeds en de school denkt: zeurmoeder! Op deze school is dat anders. Daar val je nooit in de fase ‘zeurmoeder’. Daar stellen ze contact met jou als moeder echt op prijs en laten dat ook merken.” De andere ouder geeft aan het zeer op prijs te stellen dat school hen opmerkzaam heeft gemaakt op een voorlichting van de universiteiten op de naastgelegen reguliere vo. Deze voorlichting hebben deze ouder en zijn zoon bijgewoond en heeft zijn zoon duidelijk(er) gemaakt wat er voor nodig is om een wetenschappelijke opleiding te gaan volgen. “Mijn zoon kon zien waar hij zo graag heen wilt en nu beseft hij zich dat hij nog heel veel meer moet kunnen om dat te kunnen.” Driemaal per jaar hebben worden de ouders voor een bespreking van het OPP uitgenodigd. Op de vraag of het OPP al eens is bijgesteld op aanvraag van de ouders, reageert één ouder bevestigend. Op suggestie van deze ouder is in het OPP bij het uitstroommoment dat standaard op 4 jaar staat, de opmerking toegevoegd: 4 jaar of eerder. Case 8 – vso rebound Situatieschets van de school Deze case betreft een rebound vso vmbo-t gelegen in het oosten van het land. De school is onderdeel van een onderwijsgroep die met circa 25 scholen (voortgezet) speciaal onderwijs van A tot Z en ambulante begeleiding aan kinderen met een extra zorgvraag in het oosten van het land verzorgt. Het gaat daarbij om kinderen met communicatieve beperkingen, kinderen die lichamelijk gehandicapt en/of langdurig ziek zijn of kinderen met gedragsen/of psychiatrische problemen. De school heeft een regionale functie. De school is een voorziening – een zogenaamde reboundschool - waar leerlingen die dreigen vast te lopen in het reguliere vo en voortijdig en ongediplomeerd het onderwijs dreigen te verlaten, tijdelijk kunnen worden opgevangen. Op deze reboundschool zitten 36 leerlingen, meest jongens. De leerlingengroep is wat betreft duur dat ze de school bezoeken in een drietal groepen in te delen: maximaal 16 weken verblijf op de school 1 jaar verblijf op de school 2 jaar verblijf op de school: 3e en 4 leerjaar inclusief eindexamen vmbo-t. De leerlingen die in het derde leerjaar instromen, verblijven 2 jaar op de school. Zij doen op de reboundschool eindexamen (staatsexamen) omdat instroom naar regulier 4 vmbo-t niet mogelijk is in verband met het feit dat dit het examenjaar is. Veelal gaan de leerlingen naar deze school vanwege drugsproblemen, al dan niet gecombineerd met problemen thuis. Op deze vso zijn de adjunct directeur, de orthopedagoog en de leerkracht/mentor ondervraagd, alsmede de ouders van de twee leerlingen van wie het dossier is geanalyseerd. Beschrijving van de inhoud van het OPP 64
Uit de analyse van de twee dossiers blijkt dat het OPP bestaat uit 4 A4 en de volgende onderdelen bevat: Moment van opstellen: bij aanvang, bij overgang van onder- naar bovenbouw, aan het eind van de leerroute of een tussentijdse aanpassing Algemene gegevens: datum opstellen en personalia Advies vorige school Leermogelijkheden: gegevens IQ test (TIQ, VIQ, PIQ) en harmonisch/disharmonisch Leerresultaten: eindrapportcijfer per leerjaar voor Nederlands, Engels en wiskunde Toetsresultaten cito: datum, toets en niveau per vakgebied Beroepeninteresse test Diagnose: o DSM classificatie (datum en beschrijving) o Leerstoornissen (datum en beschrijving) Werkhouding/leergedrag (normaal, grensgebied, klinisch) o op basis van de zogenaamde Brief-vragenlijst methode (Hogrefe) o TRF (teacher report form) o Onderwijsbehoefte door leerkracht aangeven o Onderwijsbehoefte door leerling aangeven Sociaal/emotioneel (normaal, grensgebied, klinisch) o op basis van de Brief-vragenlijst methode: inhibitie, flexibiliteit, emotieregulatie, denkproblemen o TRF (Teacher Report Form, gedragsvragenlijst in te vullen door de docent) Externe factoren, bevorderende en belemmerende factoren (maakt huiswerk, zelfstandig leren, betrokkenheid leerplichtambtenaar, betrokkenheid hulpverlening) Ontwikkelingsperspectief: o leerroute o eindniveau o uitstroom Ondertekening ouders + leerling voor gezien, en aanwezigheid ouders op oudergesprek + datum) Van twee leerjaar 3 vmbo-t leerlingen (beide 15 jaar) zijn de OPP’s geanalyseerd. De leerlingen zitten een klas met in totaal 12 leerlingen. De OPP’s zijn (bijna) volledig ingevuld. Van één leerling zijn geen IQ-gegevens bekend. Bij beide leerlingen zijn de onderdelen beroepeninteresse test en diagnose niet ingevuld. Het meten is (nog) niet nodig geweest. Bij beide leerlingen staat bij het onderdeel OPP opgenomen: leerroute vmbo-t, het eindniveau 4 tl en het uitstroomniveau mbo niveau 4 (alternatieven zijn: dagbesteding [komt op deze school niet voor] of beschermd leerwerktraject). Beide OPP’s zijn door de ouders ondertekend. Er is een plek voor de handtekening van de leerling, maar die is leeg.
65
Proces van het opstellen van het OPP Wie stelt het OPP op? Voor alle leerlingen die de reboundschool 1 jaar of langer bezoeken (langtrajectleerlingen) stelt de school een OPP op. Voor de 16 weken-leerlingen (korttrajectleerlingen) is er het handelingsplan. Bij deze korttrajectleerlingen wordt na vier weken een individueel handelingsplan door de leerkracht opgesteld, na 10 weken geëvalueerd en aangepast en bij uitstroom wordt een eindrapportage opgesteld. De orthopedagoog stelt voor de nieuw instromende langtrajectleerlingen de OPP’s op en bespreekt het met de leerkracht en vervolgens – samen met de leerkracht - met de ouders. Binnen de stichting hebben de gedragswetenschappers gezamenlijk (6 orthopedagogen) een format ontwikkeld. Vanaf dit schooljaar 2012/2013 is het format zoals boven omschreven, ingevoerd. De orthopedagoog vindt het werken met het OPP heel prettig. Echter, het gegeven dat het groepsplan er nog niet onder ligt is wel eens moeilijk omdat je vanuit het OPP nog niet tot doelen kan komen. Het OPP is volgens haar nog te weinig concreet en geeft nog geen concrete handvatten voor de leerkracht. De school is nu bezig met het ontwikkelen van de groepsplannen waarin de doelen per vakgebied en per leerling de leerroute in opgenomen zijn. Indien de resultaten niet zo zijn als verwacht, wordt het besproken in de Commissie van Begeleiding waar de ook de orthopedagoog zitting in heeft alsmede de adjunct directeur. De CvB is verantwoordelijk voor de aanname van nieuwe leerlingen, stelt de uitstroombestemmingen vast en volgt de leerlingen. Momenteel is de school bezig de kerndoelen zoals geformuleerd door SLO, uit te splitsen en met het kiezen van een objectief meetinstrument daarvoor. Vraag is op welke manier je de leerlingen goed kan volgen als het gaat om sociale vaardigheden en emotionele ontwikkeling. Veel onderdelen komen ook terug binnen andere vakken zoals jezelf presenteren, je mening geven binnen Nederlands en maatschappijleer. De school streeft naar het invoeren van één meetinstrument samen met de andere vso scholen binnen de stichting. Bij voorkeur een instrument dat vanuit diverse disciplines (gedragswetenschapper, leerkracht, en ook ouders) kan worden ingevuld. Alle leerlingen worden tweemaal per jaar in het CvB besproken. Oorspronkelijk met name met betrekking tot problemen in gedrag maar de laatste tijd mee richting leren. “De focus ligt steeds meer op de leerresultaten, niet zozeer of ze zich gedragen hier op school. En dat vind ik een goede zaak want daar zijn we voor: om ze verder te helpen in het onderwijs. Vroeger was het leren ondergeschoven kindje bij cluster 4-onderwijs. Nu werken we steeds planmatiger.” Op basis waarvan wordt de uitstroombestemming bepaald? In principe hanteert de school de volgende vuistregel: Instroom Uitstroombestemming vmbo-bb mbo niveau 1-2 vmbo-kb mbo niveau 2-3 vmbo-t mbo niveau 3-4 66
Echter, gedragsproblematiek zoals angst of een slechte werkhouding kunnen er toe leiden dat een leerling niet naar een mbo uit kan stromen. In die gevallen is een beschermd leerwerktraject (cluster 4) de beste optie. In theorie kan het zo zijn dat een leerling met een uitstroomniveau vmbo-t toch uitstroombestemming dagbesteding heeft. Dat is echter op deze school nog niet voorgekomen. “Een leerling met IQ van 120 zetten we niet snel in arbeid, soort stage. Je overlegt met elkaar omdat we nog geen objectieve standaard hebben voor het volgen van de sociale en emotionele ontwikkeling. Dus we discussiëren er met elkaar over. En, met elkaar nadenken geeft ook een goede basis, hoor!” Bij de bepaling van de uitstroombestemming wegen de sociale en de emotionele ontwikkeling mee als ook externe factoren zoals thuissituatie, sociale omgeving. Deze gegevens tezamen vallen onder de bevorderende en belemmerende factoren op deze school. De bestemming is afhankelijk van het uitstroomniveau. De bestemming staat of valt bij de sociale en emotionele ontwikkeling. Soms gaat een leerling richting uitstroom dagbesteding ook al heeft hij vmbo-t gedaan. En dat is voor de school lastig om te verantwoorden, juist omdat er (nog) geen objectief meetinstrument beschikbaar is voor het volgen van de sociale en emotionele ontwikkeling. Pas op de tweede plaats kijkt de school naar IQ en de leerresultaten. Een concreet voorbeeld naar aanleiding van de dossieranalyse laat het volgende beeld zien: Bepaling uitstroombestemming case 8 - vso
Indicator Werkhouding: initiatief nemen, werkgeheugen, plannen en organiseren, ordelijkheid en netheid Aandachtsproblemen Sociaal/emotioneel: - Obv brief-vragenlijst - TRF Externe factoren
Leerroute Eindniveau Uitstroombestemming
Voorbeeld leerling Alle scores: normaal Scores: normaal Alleen inhibitie en emotieregulatie: grensgebied Alle scores: normaal Leerplicht en hulverlening bij betrokken Groot gezin, streng gelovig, kleine huisvesting, ouders onterecht beschuldigd van kindermishandeling, tijdelijk uit huis geplaatst geweest, afgestroomd van havo/vwo naar vmbo-t/h, eerste maanden schooljaar 2012/2013 geen onderwijs gevolgd (thuiszitter) vmbo-t 4 vmbo-t mbo niveau 4
67
Toekomst De orthopedagoog geeft aan de wens te hebben het OPP op te stellen op basis van informatie vanuit alle disciplines: extern betrokkenen (bijvoorbeeld maatschappelijk werk), de orthopedagoog, leerkracht en de ouders. Dan moet ook duidelijker zijn wie wat invult en wie waar verantwoordelijk voor is. Het OPP zou een gezamenlijke verantwoordelijkheid moeten zijn. De adjunct directeur is voorstander van het Passend onderwijs en ziet het liefst een flexibeler ingericht onderwijssysteem. “Leerlingen hoeven niet perse 3 of 4 jaar in het speciaal onderwijs zitten. In examenjaren of bovenbouw blijven leerlingen dan zitten in het vso, terwijl ze best terug kunnen naar het regulier. Ik zou graag met meer maattrajecten werken. En als we dan allemaal in hetzelfde gebouw zouden zitten, dan zijn de lijntjes helemaal kort en kunnen leerlingen per niveau een flexibel aanbod krijgen.” De introductie van het OPP ziet deze adjunct als de bevestiging van de ontwikkeling dat de leerresultaten en de didactische opbrengsten steeds belangrijker worden, een ontwikkeling waar zij blij mee is. Bovendien zet het OPP het gehele schoolteam aan het denken. Echter, concrete handvatten biedt het OPP niet. Die moet het groepsplan gaan bieden. “Het OPP dwingt je om goed over de leerling na te denken als schoolteam. De orthopedagoog maakt het OPP, geeft het aan de leerkracht en die kan nagaan of hij op de goede weg zit. Hij denkt ‘oké, dat doe ik al’ en legt het dan ter zijde. Het is geen werkdocument. Het ondersteunt nergens bij. Ik zie het nu nog als een formaliteit. En daar moeten we nog wat op vinden.” “Hier word ik wel blij van. Je hebt nu concrete doelen war je aan werkt, het OPP maakt dat zichtbaar. We werken nu dan ook meer opbrengstgericht dan dat we voorheen deden. Het laatste stukje van het OPP [uitstroomniveau en -bestemming] is leidend.” “Voordelen van het OPP? Vroeger keek je pas in de bovenbouw wat de uitstroom zou kunnen zijn. En ook de leerlingen deden dat. Vaak ben je dan te laat. Nu ga je eerder inzetten op wat je wilt bereiken.” De leerkracht geeft aan de ervaring te hebben dat docenten in het vo in geringe mate de kennis en vaardigheden beschikken om het soort leerlingen op deze reboundschool te ondersteunen. Hij vreest dat de invoering van het Passend onderwijs andere eisen zal gaan stellen aan deze docenten en de vraag is of ze daar aan kunnen voldoen. “Ik heb de pabo gedaan en ben pedagogisch geschoold, maar die vakdocenten weten alleen maar veel van hun vak en weinig van hoe je met deze leerlingen om moet gaan.” Het OPP in de dagelijkse schoolpraktijk, evaluatie en bijstellen De leerkracht heeft 12 leerlingen in zijn klas: - 8 korttrajectleerlingen, waarvoor dus geen OPP is maar een individueel handelingsplan - 4 langtrajectleerlingen (met OPP): o 3 leerlingen vmbo 3-t die volgend jaar op de school staatsexamen doen o 1 leerling vmbo-t/havo die op een reguliere school examen zal gaan doen. 68
De leerlingen werken met dagplanningen waarin voor elke dag per vakgebied staat aangegeven wat de leerling moet doen. De leerkracht controleert en vinkt af. Het OPP speelt zolang het groepshandelingsplan er nog niet aan gekoppeld is, geen rol in de dagelijkse school praktijk. De leerkracht vraagt zich hardop af hoe hij met de groepsplannen zou moeten gaan werken. Hij denkt dat dit een samenvatting zal zijn van de dag- en weekplanningen van zowel de leerlingen als van hemzelf. De leerkracht geeft aan dat de school voorheen voor alle leerlingen een handelingsplan had waarin de doelen precies omschreven stonden. In het OPP worden de onderdelen beoordeeld aan de hand van kruisjes (ja of nee). Het OPP biedt om die reden geen houvast voor de leerkracht in de klas. Om die reden mist de leerkracht wel eens informatie. Ook de voor de ouders is het begrijpen van de kruisjes lastiger dan de omschrijvingen zoals voorheen. “Al die termen: we hebben een lijstje gemaakt voor de leerkrachten, en voor de ouders en leerlingen. Zodat het goed uitgelegd kan worden.” “Er staat meer in een individueel handelingsplan dan in een OPP. Als een leerling komt met zwaardere problematiek en als die leerling dan allemaal positieve kruisjes heeft en ik vind dat de kruisjes op een andere plek moeten staan, dan is dat lastig uitleggen aan ouders. Ik neem ook de context mee van de school. Een leerling kan hier best goed functioneren maar hij moet het straks in een minder beschermde omgeving ook goed doen.” De leerkracht gebruikt voor het volgen van de sociale en emotionele ontwikkeling en de werkhouding zogenaamde doelenkaarten. Deze kaarten worden elke dag aan het eind van de schooltijd op onderdelen door de leerling ingevuld met groen, oranje of rood. Dat maakt de dag voor de leerlingen inzichtelijk en daarmee kan zowel de leerling zelf als de leerkracht de ontwikkelingen op de leergebiedoverstijgende vakken, volgen. “We praten dan ook over groene of rode dagen. En aan het eind van de week kijken we terug, hoe was je week. Dat leert de leerling ook nadenken over zijn eigen gedrag.” “Ik denk er wel eens over om ook voor de langtrajectleerlingen een handelingsplan op te stellen inclusief de doelenkaarten. Dat geeft mij maar ook de leerlingen veel inzicht: doel behaald, niet behaald of gedeeltelijk behaald.” Voor de leergebiedoverstijgende zaken wordt soms samengewerkt met de ouders. Thuis wordt niet gewerkt aan de schoolvakken, tenzij er iets extra’s gedaan moet worden voor een proefwerk of examen. Het OPP wordt halfjaarlijks geëvalueerd (januari en juni), eerst intern en dan met de ouders en de leerling. Indien nodig is ook de maatschappelijk werker aanwezig bij deze evaluaties. In één oogopslag zijn de belemmerende en bevorderende factoren helder en daar wordt dan over gesproken en aan gewerkt. De OPP’s worden niet bijgesteld maar indien nodig wordt een bijlage toegevoegd. In de gevallen van een bijlage, gaat het eerder om bijstelling naar beneden dan naar boven.
69
Ouders en het OPP De twee leerlingen van wie het dossier is bekeken, zitten in vmbo-t leerjaar 3. Beiden zullen volgend jaar (staats)examen doen en uitstromen naar mbo niveau 4. Een ouder van één van de leerlingen is onbekend met het OPP. Deze ouder komt tweemaal per jaar op school om te bespreken hoe het gaat. En indien er problemen zijn, neemt de school contact op, vaak op dezelfde dag nog waarna een afspraak wordt gepland. “Dan zitten we rond de tafel met de leerkracht en de adjunct directeur om de krachten te bundelen. Afgelopen weken hebben we eigenlijk geen contact gehad.” Deze ouder geeft aan dat haar zoon het moeilijk heeft op de school: hij overtreedt vaak de regels en de school is niet streng genoeg voor hem. Ook met huiswerk maken heeft haar zoon moeite. De moeder zegt teleurgesteld te zijn dat de school meer let op het gedrag dan op de leerresultaten van haar zoon. De school zou meer uit haar zoon kunnen halen volgens haar. Aanvullend stelt ze dat ze haar zoon liever op een andere vo-school met rebound gezien had, een school waar haar zoon volgens haar beter zou leren leren. De ondervraagde ouder van de andere leerling is wel bekend met het OPP, zij het in geringe mate. Zij geeft aan het prettig te vinden dat je als school en ouders met je zoon je verwachtingen naar elkaar uitspreekt en het daarover hebt met elkaar. De uitstroombestemming zet daartoe aan en met elkaar wordt bekeken wat er nodig is om dat te behalen. Deze moeder is daar zeer positief over. Het overleg en de communicatie met de school stelt zij bijzonder op prijs. Haar zoon gaat met plezier naar school. “Hij heeft maanden thuis gezeten en eigenlijk hadden we de hoop al een beetje opgegeven. Hij is pas vanaf half december op deze school en hij heeft er weer plezier in. Hij krijgt op de school de structuur die hij nodig heeft. En omdat het goed gaat, wordt hij er alleen maar blijer van.” Een ander voordeel dat zij ziet van het bespreken van de uitstroombestemming is dat daarmee een duidelijke verantwoordelijkheid bij haar zoon/de leerling wordt neergelegd. “Hij denkt mee en is het eens met het niveau en de bestemming en hij tekent er ook voor. Dat maakt dat hij zich beseft dat hij zelf verantwoordelijk is voor welke cijfers hij haalt. Maar ook dat hij zijn boeken bijvoorbeeld niet vergeet! Dat is nu heel duidelijk.”
70
Bijlage 2 - referenties Evaluatie Commissie Passend Onderwijs, Evaluatiekader Passend onderwijs, maart 2013 Memelink, D. (2011). Ontwikkelingsvolgmodel jonge kind, Utrecht: Seminarium voor Orthopedagogiek. Merton, Robert K. Social Theory and Social Structure, Free Press, 1968, p. 477. Struiksma, C. (2011). Duiden en Doen. SO, VSO, ZML/MG. Utrecht: Stichting Projecten Speciaal Onderwijs (voorheen WEC-Raad). Struiksma , C. (2012). Duiden en Doen. SBO. Zeist: SBO-Werkverband Struiksma , C. (2012). Duiden en Doen. BaO. Rotterdam: CED-Groep Wieberdink, H & Kuster, K (2011). De uitzichtloosheid van het ontwikkelingsperspectief
71