Rapport pilot Toewijzing extra ondersteuning en ondersteuningsprofielen in het MBO
Alfons Timmerhuis en Irma Miedema M&O-groep, ‘s-Hertogenbosch December 2013
Inhoudsopgave 1.
Inleiding.......................................................................................................................... 3
2.
De intake en de toewijzing van extra ondersteuning ....................................................... 5 2.1 Ondersteuningsbehoeften ingedeeld in vijf velden .................................................. 7 2.2 Bepaling van ondersteuningsbehoeften gedurende de opleiding ............................. 9
3.
Toewijzing extra ondersteuning .....................................................................................10 3.1 Overzicht van de resultaten van de bespreking van 12 casussen...........................12 3.2 Van lgf-dossiers naar zelf ingebrachte casuïstiek ...................................................14 3.3 Aannames t.b.v. de casusbesprekingen .................................................................14 3.4 Bijzondere eisen aan het profiel van de opleiding ...................................................15 3.5 Evaluatie na afloop van de pilot ..............................................................................15 3.6 Opmerkingen van de commissieleden ....................................................................17
4.
Ondersteuningsprofielen ...............................................................................................19 4.1 Vragen rond de profielen ........................................................................................19 4.2 Het basis-ondersteuningsprofiel .............................................................................19 4.3 Opbrengsten van de bezoeken aan de opleidingen ................................................20 4.4 Overzicht uitkomsten profilering .............................................................................21 4.5 Opmerkingen bij de profielen..................................................................................23 4.6 Tot slot ...................................................................................................................25
Bijlage 1: Studenten pilot ROC de Leijgraaf..........................................................................27 Bijlage 2: Voorbeeld van een casusbespreking ....................................................................28 Samenvatting .......................................................................................................................31
2 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
1. Inleiding In het kader van het implementatietraject Passend Onderwijs MBO komt de vraag aan de orde op welke wijze extra ondersteuning toegewezen kan worden na de beëindiging van de LGF. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet duidelijk zijn wat basisondersteuning is en wat extra ondersteuning. MBO-instellingen bepalen zelf wat de basisondersteuning omvat. Vanaf het ingaan van de wet Passend Onderwijs zijn MBO-instellingen zelf verantwoordelijk voor de inzet en toedeling van het ‘oude’ LGF budget. Men moet dan zelf gaan bepalen welke studenten met extra ondersteuningsbehoeften welke opleidingen kunnen volgen met welke extra voorzieningen. In de pilot is ingegaan op de vraag hoe de extra ondersteuning te ordenen en te beschrijven zodat deze optimaal, d.w.z. met de grootste kans op resultaat, toegewezen kan worden. Op een drietal pilotlocaties (ROC Flevoland, ROC de Leijgraaf, AOC Groenhorst) is een nieuwe werkwijze uitgeprobeerd. Bij de uitvoering van de pilot bij ROC Flevoland lag het accent vooral op het uitproberen van de werkwijze. In de uitvoering bij ROC de Leijgraaf is getracht een verdiepingsslag te maken door zoveel mogelijk ook de dilemma’s en consequenties rond het toewijzen van extra ondersteuning voor de organisatie van het onderwijs mee te nemen. Inhoud van de pilot De pilot bestaat uit twee onderdelen: 1. toewijzing (het tot stand brengen van de ‘match’ tussen ‘vraag’ en ‘aanbod’): de bepaling welke profiel met eventuele extra voorzieningen past bij een student, en 2. profilering (het in kaart brengen van het ‘aanbod’): een kenschets van een opleiding. Deze rapportage geeft een bespreking van de resultaten van beide onderdelen van de pilot zoals uitgevoerd bij ROC de Leijgraaf. Een aantal medewerkers vanuit de opleidingen en het Servicecenter Onderwijs van De Leijgraaf hebben twaalf casussen besproken van (aspirant)studenten met een ondersteuningsvraag. Daarnaast zijn vier opleidingen bezocht om een beeld te krijgen van het ondersteuningsprofiel van de opleiding. In de pilot is gebruik gemaakt van het instrumentarium IVO1, een benaderingswijze die ook al in het voortgezet, primair en (voortgezet)speciaal onderwijs wordt gehanteerd. In de pilot besteedden wij alleen zijdelings aandacht aan de bepaling van de ondersteuningsbehoeften van de toekomstige studenten (de ‘vraag’), omdat uit de voorbereiding voor deze pilot bleek dat er voor de pilot voldoende informatie over studenten beschikbaar is bij de intake. Gedurende de pilot bleek dat het toewijzen van extra ondersteuning steeds weer interfereert met de beschikbaarheid van basisondersteuning. De opbrengsten van de gesprekken hierover vindt u onder 1. De intake en de toewijzing van extra ondersteuning.
1
Zie ‘Indiceren en arrangeren met organisatiemodel IVO Passend Onderwijs’, als publicatie te vinden op de website www.meno-groep.nl.
3 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Naast een feitelijke weergave van de pilotopbrengsten voor wat betreft de besproken casuïstiek en de bezochte opleidingen, bestaat een belangrijk deel van de rapportage uit een analyse van alle informatie die de pilotsituatie opleverde, inclusief de uitgebreide besprekingen van de dilemma’s die rond de invoering van Passend Onderwijs ervaren worden. De doelstelling van de pilot bij De Leijgraaf was immers niet alleen om de systematiek uit te proberen in een MBO-omgeving, maar vooral ook om de dilemma’s rond toewijzing en profilering in het MBO te verkennen en te verhelderen aan de hand van de gekozen ordening. Deze rapportage is een aanvulling op de eerdere rapportage over de opbrengsten van het pilotonderdeel dat is uitgevoerd bij ROC Flevoland (december 2012).
4 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
2. De intake en de toewijzing van extra ondersteuning Een aspirant-student die aan de wettelijke vooropleidingseisen voldoet heeft in het algemeen gesproken toegang tot een opleiding. De aspirant-student wordt, op basis van de vooropleiding, in staat geacht zich de in de kwalificatiedossiers beschreven competenties eigen te kunnen maken. Zonder vooropleiding is er de opleiding tot assistent op niveau 1, gericht op kwalificaties die zonder afgeronde vooropleiding haalbaar moeten zijn. Toch gaat een intake verder dan het alleen controleren of aan de formele voorwaarden voldaan is. Waarom? De opleiding wil voor beide partijen, de aspirant-student en de opleiding, teleurstelling voorkomen. De intake is op beide partijen gericht door de volgende vragen te stellen: 1. Is de gekozen opleiding de best passende voor wat betreft aanleg, motivatie en omstandigheden van de aspirant-student? 2. Is de verwachting dat de aspirant-student zonder meer in staat zal zijn de opleiding succesvol af te ronden? 3. Heeft de opleiding méér voorzieningen nodig dan waar het basisondersteuningsprofiel in voorziet om succesvol onderwijs te kunnen bieden aan deze student? In een proces-schema ziet dit er uit als weergegeven op pagina 7. Met name de MBO’s met een centrale intake hebben een organisatievraag rond vraag 2 in het schema: hoe kunnen wij snel en zo doeltreffend mogelijk een eerste schifting maken tussen aspirant-studenten die in elk geval geen, en degenen die misschien wèl extra ondersteuning nodig hebben? Zoals gezegd is het eerste deel van het proces (A, B en C) geen onderdeel van de pilot. Een korte samenvatting van enkele gesprekken hierover willen wij echter niet laten ontbreken: Er is meestal al veel informatie van en over de aspirant-studenten. Het is de vraag of voor een eerste selectie van aanmeldingen voor de uitgebreide intake nog extra en specifieke informatie verzameld zou moeten worden. Dan vraag je alle aanmelders detailinformatie te leveren die uiteindelijk maar bij enkelen relevant zal blijken te zijn. Bovendien is het nogal een verschil of een aanmelding komt vanuit een VMBO of VSO waarmee het MBO een goede relatie heeft, met een betrouwbare ‘warme’ overdracht, of dat de aanmelding komt van iemand die net in Nederland is, en van wiens onderwijsverleden nauwelijks iets bekend is. Een pragmatische benadering zou kunnen zijn om de intake als volgt in te delen: Aanmeldingen vanuit bekende onderwijspartners met wie afspraken zijn gemaakt voor de overdracht: geen aanvullende informatieverzameling nodig – antwoord op vraag 2 (zie schema blz. 7) wordt door partner gegeven.
5 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Aanmelding vanuit minder bekende onderwijspartners: geleverde informatie bekijken en eventueel aanvullen (suggestie: met een verzoek aan de aspirantstudent en zijn of haar ouders om te beschrijven wat zij denken dat nodig is om de gewenste opleiding succesvol te kunnen doorlopen). Degene die de intake uitvoert is een ervaren en deskundige medewerker die aan de hand van de informatie op basis van de eigen indruk (‘wel/niet-pluis-gevoel’) bepaalt of een uitgebreide intake nodig is.
Aanmelding met heel beperkte informatie: uitgebreide intake. De nadruk ligt op investeringen in de overdracht met de grote ‘leveranciers’ van studenten, op de expertise van de intaker, en op de inbreng van de aspirant student en zijn of haar ouders als meest ervaren betrokkenen.
De nadruk ligt niet op het verzamelen van gedetailleerde informatie die in een verder stadium voor enkelen nodig kan blijken te zijn om een handelingsplan op te stellen. Met een dergelijke getrapte aanpak van de intake (rond vraag 2) kan onnodige tijdsinvestering van aspirant-studenten zowel als van intakers hopelijk voorkomen worden. Doordat voor het MBO de meest in het oog springende wijziging het wegvallen van de leerlinggebonden financiering (LGF) is, ging bij de invoering van Passend Onderwijs aanvankelijk de aandacht vooral uit naar de studenten bij wie de intake leidt tot het stellen van de derde vraag: zijn er méér voorzieningen nodig? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet duidelijk zijn wat de aspirant-student nodig heeft, en wat de opleiding te bieden heeft (of wat er verwacht mag worden dat de opleiding te bieden heeft). Of nu het antwoord op de vraag of meer voorzieningen nodig zijn ja of nee is, in beide gevallen zal de opleiding naar het eigen aanbod kijken om na te gaan of dit aanbod past bij hetgeen de student nodig heeft om de opleiding succesvol te kunnen volgen. De verwachting is immers dat de student niet zonder meer de opleiding zal kunnen volgen. Bij het antwoord ‘nee’ op vraag 2 verschuift voor een belangrijk deel de focus van mogelijke aanpassingen bij keuze van opleiding door de aspirant-student (A, B en C) naar een focus op mogelijke aanpassingen bij de opleiding (E en F). Dit is het moment waarop het voor de hand ligt om een uitgebreide intake (D) te doen waarin de ondersteuningsbehoeften van de aspirant-student worden nagegaan, zodat passende ondersteuning kan worden ingezet.
6 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Schema: Van intake naar aanvraag extra voorzieningen A. voorbereiding informatie verzameling
1. gekozen opleiding best passend?
ja
2. zonder meer succesvol?
ja
nee
nee B. zoeken en vinden van de beste passende opleiding bij de student
D. uitgebreide intake, ondersteuningsbehoefte in kaart op de vijf velden
3. méér voorzienin gen nodig?
nee
ja
2.1
C. opleiding start
E. opleiding bereidt zich voor op de specifieke ondersteuning voor deze student, zonder extra voorzieningen - en start
F. opleiding doet aanvraag voor extra voorzieningen bereidt zich voor - en start
Ondersteuningsbehoeften ingedeeld in vijf velden
Hoe weet je of en zo ja, welke extra voorzieningen nodig zullen zijn? Of, anders geformuleerd: hoe weet je of het onderwijsaanbod van de opleiding in voldoende mate past bij de ondersteuningsbehoefte van de student, en als dit niet zo is, wat er voor nodig is om dit te bereiken?
7 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Om aan speciale ondersteuningsbehoeften van studenten tegemoet te komen worden voorzieningen ingezet die geordend kunnen worden op vijf ‘velden’2: 1.
2. 3.
4.
5.
de hoeveelheid aandacht en tijd (hoeveel extra tijd is er nodig / beschikbaar, welke eisen moeten / kunnen we stellen we aan het aantal ‘handen’ in de les- of instructie groep of aan de groepsgrootte, aan de ondersteuning op stage / de werkplek?), het onderwijsmateriaal (welke onderwijs- en instructiematerialen zijn nodig / beschikbaar op school en op stage / werkplek), de ruimtelijke omgeving (welke aanpassingen in en rond de klas / op de stageplek / op de werkplek, zijn nodig / beschikbaar om een normale schoolgang/ stage / werksituatie van de studenten met speciale behoeften te garanderen?), de expertise (welke teamexpertise is nodig / beschikbaar, en welke specialistische expertise is nodig / beschikbaar, met welke intensiteit van inzet op school / stage / werkomgeving?), de samenwerking met partners buiten het onderwijs (samenwerking op welke basis en met welke intensiteit van inzet is nodig / beschikbaar met welke partners buiten het onderwijs door school / op de stageplek / werkplek?3).
Een set van voorzieningen op één of meer van de vijf velden wordt wel een arrangement genoemd. Een stoornis of een belemmering is aanleiding om na te gaan of extra ondersteuning nodig is. De grens van een psychologisch/psychiatrische of medische vaststelling is echter niet de grens die onderwijskundig houdbaar is. Er zijn studenten zonder vastgestelde belemmering of stoornis die extra ondersteuning nodig hebben, en er zijn studenten met een dergelijk kenmerk die dit niet nodig hebben. Belangrijk is om te bepalen wat een student nodig heeft om de opleiding succesvol te kunnen volgen, en dit te ordenen op de vijf velden. Deze ordening biedt de mogelijkheid om de vraag (wat heeft de student nodig?) te ‘matchen’ met het aanbod (het beschikbaar stellen van de voorzieningen). Wanneer het antwoord op vraag 2 in het schema ‘nee’ is, is het dus zaak in de uitgebreide intake de eerder verzamelde intake-informatie nog eens na te lopen en zo nodig aan te vullen. Daarbij is de vraag leidend wat de opleidingssituatie moet bieden om een succesvol opleidingsverloop mogelijk te maken. Als hiervan een beeld is ontstaan, kan dit uitgewerkt worden naar de vijf velden. Daarmee is het benodigde arrangement beschreven.
2
De term ‘veld’ is gekozen omdat een veld gekenmerkt wordt door meerdere dimensies, en dus net als een hier bedoelde groep voorzieningen elementen van verschillende vormen bevat. 3 Met ‘partners buiten het onderwijs’ worden instellingen bedoeld die niet onder de WPO, de WVO, de WEB of de WEC vallen. Ook de aoc’s worden niet bedoeld. Het gaat om instellingen die partner zijn in de zorg voor de student vanuit een ander perspectief dan onderwijs, zoals instellingen voor jeugdzorg en de gemeenten.
8 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
2.2
Bepaling van ondersteuningsbehoeften gedurende de opleiding
Soms blijkt pas in de loop van de opleiding dat een student ondersteuningsbehoeften heeft die extra ondersteuning vergen. Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer:
de intake onvoldoende of onjuiste informatie heeft opgeleverd, of de informatie niet goed verwerkt is; het andere karakter van het MBO t.o.v. eerdere onderwijssituaties andere of meer ondersteuningsbehoeften met zich meebrengt dan voorzien; er iets met of rond de student is veranderd of gebeurd dat leidt tot nieuwe ondersteuningsbehoeften (bijvoorbeeld letsel na een ongeval).
Wat de reden ook is, op het moment dat een signaal opgevangen wordt, dat er op wijst dat het onderwijsaanbod onvoldoende aansluit bij de ondersteuningsbehoefte, start een vergelijkbaar proces als bij de intake. Signalen die zichtbaar worden bij de student kunnen bijvoorbeeld zijn:
afnemende prestaties een verslechterende werkhouding optreden van faalangst afname van welbevinden
Van de opleidingen wordt verwacht dat zij steeds alert zijn of er aansluiting is tussen wat de student nodig heeft en wat de opleiding biedt.
9 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
3. Toewijzing extra ondersteuning Bij aanmelding van een student met meer dan gebruikelijke ondersteuningsbehoeften moet de match gemaakt worden met het aanbod zoals dat verwacht mag worden van opleidingen, eventueel aangevuld met extra voorzieningen. Het vinden van deze match gebeurt binnen de IVO werkwijze in een commissie met als werktitel de ‘IVO-commissie’. De leden van de commissie zijn medewerkers van de MBO-instelling die ter voorbereiding een training hebben gevolgd. De voorzitter (in de pilot de pilotbegeleider) is een onafhankelijke procesbegeleider zonder stemrecht. In de pilot behandelden wij een aantal aanmeldingen van studenten in een schaduwsituatie met een IVO-pilot commissie. Deze commissie gebruikte dus dossiers van studenten die al ingestroomd zijn in het mbo, zonder consequenties voor de betreffende studenten. Om aan privacy-voorwaarden te voldoen is gewerkt met geanonimiseerde samenvattingen van de dossiers. Het ROC de Leijgraaf wilde oefenen met deze werkwijze en bood daarom de mogelijkheid om dit deel van de pilot uit te voeren. De kern van dit onderdeel van de pilot bestaat uit het bespreken van 12 dossiers door een IVO-pilot commissie, die voor deze gelegenheid is samengesteld uit medewerkers van ROC de Leijgraaf, onder voorzitterschap van de pilotbegeleider. De bijeenkomsten vonden plaats in het voorjaar van 2013, bij ROC de Leijgraaf in Oss. Een studentenlijst is in bijlage opgenomen. Een IVO toewijzingscommissie heeft leden die de profielen van de opleidingen kennen en die betrokken zijn bij de opleidingen. Het kan bijvoorbeeld een mix zijn van medewerkers vanuit de opleidingen (bijvoorbeeld teamleiders), en vanuit de centrale organisatie (medewerkers Servicecentrum). Eén mogelijke vorm is een centrale commissie waarin twee leden zitten vanuit opleidingen, en één vanuit de centrale organisatie, aangevuld met een voorzitter die zich beperkt tot procesbegeleiding. In de loop van de jaren rouleren de leden zodat alle opleidingen op enig moment een commissielid leveren. In de pilot bij De Leijgraaf is uitgegaan van een dergelijke mix. Om zoveel mogelijk geïnteresseerden de kans te geven deel te nemen, en om zoveel mogelijk input te krijgen voor de pilot, werd ook aan medewerkers die niet alle bijeenkomsten aanwezig konden zijn gelegenheid geboden mee te doen. In deze pilot was de omvang van de commissie veel groter dan hij in een structurele situatie zou zijn. De bespreking van elk dossier door de IVO-commissie volgde hetzelfde patroon: De commissieleden gaan na of het beeld van de ondersteuningsbehoefte van de student aan allen duidelijk is op basis van de korte samenvatting van het dossier4 (stap 1). Wanneer er vragen zijn die niet beantwoord kunnen worden vanuit de beschikbare informatie, veronderstellen de commissieleden een plausibel antwoord. Dit antwoord beschouwt de commissie vervolgens als feitelijke informatie. De commissie ‘verzint’ in de pilot dus zelf zo nodig een aanvulling op het dossier.
4
De samenvattingen van de lgf-aanmeldingen bevatten alle informatie uit het CvI-dossier die relevant is voor de ondersteuningsbehoefte van de student. Die informatie was beperkt aanwezig.
10 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Is er voldoende duidelijkheid, dan volgt de beeldvormende, of arrangerende fase (stap 2). De commissieleden schetsen onderling een situatie waarin de student Passend Onderwijs zou ontvangen. Daarbij zijn de commissieleden spaarzaam: de eenvoudigste setting die voldoet, is de beste. De derde stap bestaat uit het destilleren van de benodigde voorzieningen op de vijf velden uit de gevonden passende setting (stap 3). Wat is er aan voorzieningen nodig om de passende setting voor de student te realiseren? Op twee punten wijkt deze pilot-werkwijze af van de manier waarop een IVO-commissie in een ‘echte’ situatie zou werken5: - de ontbrekende informatie zou in een volledig functionerende situatie door de trajectbegeleider aangevuld worden, en - na de bepaling van de voorzieningen die op de vijf velden nodig zijn, zou de commissie nog een laatste stap zetten door het best matchende voorzieningenpakket toe te wijzen (stap 4). Bovendien is de pilotcommissie, gaandeweg de pilot, overgestapt op het bespreken van door henzelf ingebrachte casussen. In een realistische situatie zou de indiener van een aanvraag niet deelnemen aan de bespreking ervan. In de pilotsituatie is dat wel het geval geweest. Omdat de ondersteuningsprofielen van de opleidingen, en de aanvullende arrangementen bij ROC de Leijgraaf nog niet definitief bekend waren, kon de pilotcommissie haar toetsing daar niet op baseren. De pilot-IVO-commissie benaderde wel de toekomstige situatie, door in elk geval aan te geven of zij zou verwachten dat de student het arrangement zou kunnen ontvangen op een opleiding met het basisprofiel, of dat een uitgebreider ondersteuningsprofiel dan het basisprofiel nodig zou zijn. Daarbij is uitgegaan van de huidige praktijk van de voor de opleidingen beschikbare ondersteuning, binnen de eigen opleiding en vanuit het Servicecenter Onderwijs. Een voorbeeld van een casusbespreking is opgenomen in de bijlage.
5
Zie ‘Indiceren en arrangeren met organisatiemodel IVO Passend Onderwijs’, hoofdstuk 3.
11 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
3.1
Overzicht van de resultaten van de bespreking van 12 casussen herkomst student vso, cluster nr.
casussen lgf aanvragen: A vmbo B vmbo C D E
mbo (vso) mbo (vso) vmbo
3 (lz) 4
mbo
met lgf, cluster nr.
mbo niveau aanmelding
toekenning CvI
IVO-pilot cie arrangement
nee nee, aankijken hoe het gaat ja nee nee
niv. 3/4
4 4
3 (nieuwe opl.) 2
ja ja
niv. 3 niv. 3/4
3
4 (nieuwe opl.) oa (nieuwe opl.) 3
ja onbekend ja
3
casussen arrangement aanvragen (niet lgf) ingebracht door De Leijgraaf: F vso 4 4 4 G mbo (vmbo) niv. 2 2 H mbo (vmbo) niv. 4 2 I mbo (PrO) niv. 1 2 J vmbo 3(lz) 2 K mbo (vmbo) niv. 2 2 L vmbo 4, in aanvraag 3 Aantal besproken dossiers: 12
nvt
ja nee nee nee ja ja ja
met opmerking over profiel
x x
x
12 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
De IVO-pilot commissie kende bij 1 van de 5 lgf aanvragen een arrangement toe, terwijl in alle gevallen, of op één na, de CvI een rugzakje heeft toegekend. De IVO-pilot commissie kende bij 4 van de 7 eigen ingebrachte casussen een arrangement toe, van deze 4 hebben 3 een rugzakje (in aanvraag). Veel van de in te zetten ondersteuning valt binnen de grenzen van het basisprofiel: inzet van coaches en inzet van de ondersteuning vanuit het SCO. De toegekende arrangementen bestonden allemaal uit extra coachtijd: o extra coachtijd voor begeleiding bij het steeds weer inhalen van steeds weer – door chronische aandoeningen - gemiste leertijd (casus C) o extra coachtijd voor organisatie en begeleiding bij korte en snelle snuffelstage om realistische verwachtingen t.o.v. de opleiding te realiseren bij de student (casus F) o extra coachtijd bij spraak/taal, het managen van de onderwijsbelasting, en het begeleiden van een aangepaste diploma-route (casus J) o extra coachtijd voor het versterken van de werkhouding (casus K) o extra coachtijd voor het driemaal per week samen evalueren van de dagelijkse planning en gang van zaken (casus L)
13 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
3.2
Van lgf-dossiers naar zelf ingebrachte casuïstiek
In eerste instantie was uitgegaan van een bespreking van lgf-aanmeldingen. Na de behandeling van de eerste vijf casussen (A t/m E) gaven de commissieleden aan dat zij zelf in te brengen casussen interessanter zouden vinden omdat: -
de lgf- casussen in hun ogen vaak geen extra ondersteuning vragen, wanneer de lgf-casussen wel extra ondersteuning vragen, de benodigde ondersteuning wel duidelijk is, zij meer dilemma’s zagen rond studenten buiten de lgf-criteria om.
Daarop hebben de commissieleden vanuit hun eigen opleidingen de casussen F t/m L ingebracht ter bespreking. De willekeurige lgf-dossiers die werden besproken door de IVO-commissie leidden tot maar heel beperkte toekenning van arrangementen. Een vergelijkbaar resultaat werd gevonden bij de pilot bij ROC Flevoland waarbij dossiers werden aangeleverd vanuit de opleiding. De zelf ingebrachte casussen leidden tot meer toekenningen. Hierbij kan een rol gespeeld hebben dat de inbrengers van de casussen deelnamen aan de bespreking. Verondersteld kan worden dat een indiener van een casus een voorkeur heeft in de richting van toekenning van extra ondersteuning. Ook als we dit mogelijke effect meenemen, is het opvallend dat 3 casussen tot ‘geen arrangement’ leidden. 3.3
Aannames t.b.v. de casusbesprekingen a. Bij het basisprofiel hoort de inzet van coaches voor 15 minuten per week voor reguliere studenten BOL, 5 minuten per week voor reguliere studenten BBL, en coaches met specialisatie voor 30 minuten per week voor kwetsbare studenten. b. Uitgangspunt is dat de ondersteuning voor ongeveer 500 studenten (ongeveer 7 % van de totale populatie studenten) vanuit het Servicecenter Onderwijs (SCO) inbegrepen is bij het basis-ondersteuningsprofiel. Het SCO biedt onderzoek, ondersteuning en handelingsgerichte adviezen. Via het SCO is specialistische expertise beschikbaar. c. Van docenten en coaches wordt binnen het basisprofiel verwacht dat zij vaardig zijn in pedagogisch handelen; in de les kunnen differentiëren door de didactiek aan te passen voor de individuele student; vaardig zijn in het signaleren van speciale ondersteuningsbehoeften; in staat zijn om te gaan met de meest voorkomende leer-, gedrags-, en sociaalemotionele problematiek. d. Van BPV begeleiders wordt binnen het basisprofiel verwacht dat zij geschoold zijn in pedagogisch handelen.
14 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
3.4
Bijzondere eisen aan het profiel van de opleiding
In een drietal gevallen stelde de commissie rond en bepaalde student bijzondere eisen aan het profiel van de opleiding. Het ging daarbij om: -
de mogelijkheid tot aanpassingen binnen het lesrooster – een flexibel rooster de beschikbaarheid van een elektronische leeromgeving (ELO), waarmee ook van huis uit de lessen gevolgd kunnen worden een pedagogisch bijzonder sterk team, dat de ondersteuning van de student binnen de dagelijkse praktijk op elkaar afstemt de beschikbaarheid van een vaste begeleider, op wie flexibel teruggevallen kan worden.
Het gaat hier om ondersteuningskenmerken die niet in een arrangement per student kunnen worden toegekend: de opleiding heeft deze organisatiekenmerken of niet. Daarom hoort het passende aanbod bij deze ondersteuningsbehoeften niet bij een arrangement, maar bij een opleidingsprofiel. Het is de vraag of op termijn deze eisen binnen het basisprofiel zouden kunnen gaan vallen. Op dit moment is dat bij De Leijgraaf niet zo. 3.5
Evaluatie na afloop van de pilot
De afwegingen rond het toekennen van extra ondersteuning wijken niet af van die bij ROC Flevoland, of van die bij samenwerkingsverbanden in het VO en PO. Vanzelfsprekend is de context anders. De opleidingen vinden deels plaats op stage- of werkplekken. Bij de intake is beroepskeuze een belangrijk facet. Er is minder scheiding tussen regulier en speciaal onderwijs. En zo meer. Desalniettemin blijven de kernvragen dezelfde: wat heeft de student nodig om de opleiding succesvol te kunnen doorlopen, en wat kunnen opleidingen bieden voor studenten die niet genoeg hebben aan het vanzelfsprekende aanbod? Het antwoord op deze vragen valt ook in het MBO goed te ordenen in de vijf velden. Op meerdere momenten kwam de vraag aan de orde wanneer ‘extra aandacht’ (veld 1):
... binnen een extra in te zetten arrangement valt ... binnen het basisprofiel valt ... niet behoort tot de taak van het onderwijs.
Het onderscheid tussen de eerste twee is een kwestie van normering van het basisprofiel. Het onderscheid tussen de laatste twee vraagt om een verheldering van verantwoordelijkheden. Onderwijszorg heet tegenwoordig onderwijsondersteuning. De wet rond Passend Onderwijs spreekt van ondersteuningsbehoeften en niet meer van medische en psychologische kenmerken. Uitgaande van medische en psychologische kenmerken worden binnen de huidige wetgeving (tot 1 augustus 2014) criteria gesteld als: een medicus moet een aandoening hebben vastgesteld, een IQ moet onder een bepaald getal liggen, een stoornis moet door een erkende psycholoog zijn vastgesteld e.d. 15 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Ondersteuningsbehoeften zijn niet genormeerd, zoals IQ, medische aandoeningen en psychologisch/psychiatrische kenmerken dat zijn. Elke student heeft wel specifiek bij hem of haar passende ondersteuningsbehoeften. Dit roept de vraag op wanneer er sprake is van extra ondersteuning. Binnen de kaders van Passend Onderwijs spreken we van extra ondersteuning wanneer de ondersteuning binnen het basisprofiel onvoldoende is. Dit verschuift de vraag naar: wanneer valt ondersteuning binnen het basisprofiel? De studenten die nu lgf hebben zouden in een aantal gevallen van de pilotcommissie geen extra ondersteuning toegewezen krijgen, omdat het basisprofiel van De Leijgraaf voorziet in de benodigde ondersteuning. In reactie op deze constatering brachten de pilotleden in dat er studenten zijn met andere ondersteuningsbehoeften, die juist heel veel tijd kosten zoals bijvoorbeeld:
Studenten met een zwakke motivatie Studenten met een problematische thuissituaties Studenten met verslavingsproblemen (blowen, gamen).
De vraag is dan of dergelijke vraagstukken vertaald moeten worden in (door het onderwijs geboden) ondersteuning. Vanuit de IVO-systematiek maken we eerst onderscheid tussen datgene wat binnen de taak van het onderwijs valt en wat niet. Bij de toekenning van ondersteuning dienen vervolgens zowel het onderwijs als partners in de zorg betrokken te zijn. De vraag of een bepaald vraagstuk vertaald moet worden in een ondersteuningsvraag is dan niet meer relevant. Het gaat alleen om de vraag welke ondersteuning wenselijk is en wie die ondersteuning gaat bieden. Tijdens de casusbespreking, waarbij naast het onderwijs verschillende zorgpartners vertegenwoordigd zijn, kunnen dan taken verdeeld worden. Het aanpakken van een problematische thuissituatie en verslavingsproblemen, horen niet tot de taken van het onderwijs. Het moeten met name voor partners in de zorg signalen zijn om in actie te komen. Voor het onderwijs is het van belang dat de impact van dergelijke vraagstukken op het leren worden onderkent en indien noodzakelijk worden vertaald in een ondersteuningsaanbod. Een zwakke motivatie van studenten is als zodanig geen ondersteuningsbehoefte. Het kan echter wel een signaal zijn van ondersteuningsbehoeften waar in het verleden niet aan tegemoetgekomen is. Gebrek aan motivatie door herhaalde negatieve ervaringen binnen het onderwijs is een signaal van mogelijke achterliggende ondersteuningsbehoeften. Net als bijvoorbeeld het plotseling dalen van prestaties dat is. Het is dan zaak oorzaak en gevolg te analyseren en te bepalen wie in aanmerking komt om de ondersteuning vorm en inhoud te geven. Onderwijs en zorg dienen elkaar hierbij aan te vullen in een compleet ondersteuningsaanbod. Opvallend is dat de ondersteuningsbehoeften weliswaar verdeeld zijn over de vijf velden, maar dat de arrangementen bij deze pilot op De Leijgraaf zich toespitsen op één veld: extra coachtijd. Dit komt omdat aan de overige ondersteuningsbehoeften voldaan kon worden binnen het basisprofiel. Hier lijken twee mechanismen aan ten grondslag te liggen. Binnen het basisprofiel bij De Leijgraaf valt zowel coaching binnen de opleiding zelf, als de ondersteuning vanuit zorgteam en SCO. Aanpassingen van onderwijsmaterialen, specialistische expertise, begeleiding bij samenwerking met andere instanties (velden 2, 4 en 5) zijn hiermee voor een groot deel ondervangen. Daarnaast is het voorstelbaar dat de eisen aan de ruimtelijke omgeving (veld 3) mede een bepalende factor zijn bij de beroepskeuze. 16 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Tenslotte kan op dit punt de toevallige selectie van (het beperkte aantal) casussen een rol gespeeld hebben. Net als bij eerdere pilots bij MBO, VO en PO bleek ook in deze pilot het aanbod aan extra ondersteuning samen te vatten als variaties op enkele hoofdthema’s. De hoofdthema’s: - ondersteuning bij de opstart op de opleiding, om student en opleiding op elkaar ‘in te regelen’ - versterken van de executieve functies van de student, bij bijvoorbeeld (aanpassing van) planning, organisatie, timemanagement, volgehouden aandacht, reflectie, doorzettingsvermogen enz. - nader onderzoek omdat de ondersteuningsbehoefte onduidelijk is - flexibilisering van instructieaanbod naar tijd en plaats (bijv. ELO) Het lijkt zo te zijn dat een groot deel van de benodigde extra ondersteuning samen te vatten is binnen deze vier hoofdthema’s. De eerste drie kunnen gezien worden als een arrangement, als extra ondersteuning, wanneer de omvang of ingewikkeldheid ervan het basisprofiel van de opleidingen overschrijdt. De laatste is een kenmerk van het opleidingprofiel, op dit moment maakt dit nog maar bij weinig opleidingen deel uit van het profiel. Binnen de in deze pilot beproefde systematiek is het niet nodig om de variaties op de hoofdthema’s te kennen om de beslissing te nemen of een arrangement toegewezen moet worden. Met andere woorden, het is niet nodig om een uitgewerkt handelingsplan te hebben. Het ondersteuningsaanbod kent in de praktijk van de opleidingen maar een beperkt aantal verschijningsvormen, het is daarom voldoende te kunnen differentiëren tussen geen extra ondersteuning, en de beschikbare vormen van ondersteuning6. Hoe de ondersteuning er in de praktijk van de opleiding precies uit gaat zien is aan de opleidingen en de eventuele ondersteuners. De toewijzer hoeft alleen de beslissing te nemen: wel of niet toewijzen, en zo ja, welk arrangement. Vanuit deze optiek en ervaring is het van belang een scherp beeld te hebben van het basisprofiel, en van de arrangementen die ten behoeve van een specifieke student toegekend kunnen worden aan de opleidingen. 3.6
Opmerkingen van de commissieleden -
De werkwijze in de pilot is door de betrokkenen bij de pilot positief beoordeeld. Het komen van ondersteuningsbehoefte, via het schetsen van een gewenst arrangement, naar de afweging of binnen de huidige afspraken extra ondersteuning moet worden toegekend, werkt goed. De deelnemers in de pilot zeiden zich nog niet zo bewust te zijn geweest van het belang van het steeds weer volgen van dezelfde stappen bij elke casusbespreking, dit lag vooral in handen van de voorzitter (pilotbegeleider).
-
Het uitgaan van ondersteuningsbehoeften in plaats van het uitgaan van labels wordt als realistischer en werkbaarder gezien. Eigenlijk is dit geen issue bij De Leijgraaf, het wordt als vanzelfsprekend beschouwd.
6
Een laatste optie is dat er géén passend arrangement te vinden is voor de (aspirant)student. Dan doet zich de vraag voor of dit betekent dat de student niet toelaatbaar is, of dat de opleiding onvoldoende Passend Onderwijs weet te bieden. Op dit dilemma gaan wij hier niet verder in.
17 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
-
Een cruciaal punt zit bij het begin van elke bespreking: is de ondersteuningsbehoefte duidelijk? Een goede filtering bij de intake van studenten met een extra ondersteuningsbehoefte is van groot belang. Anders kost het opleidingen te veel tijd vóórdat zij in de dagelijkse gang van zaken alles op de rails hebben.
-
De ondersteuning bij beroepspraktijkvorming moet onderdeel uitmaken van het opleidingsprofiel.
-
Er is nog onduidelijkheid over het financieel model dat gehanteerd zal worden zodra onder andere de lgf-gelden hun oormerk verliezen, en de middelen in de lumpsum beschikbaar komen. Ten tijde van de uitvoering van de pilot was nog niet duidelijk welke geldstromen ingezet zullen worden met welk oormerk bij De Leijgraaf.
18 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
4. Ondersteuningsprofielen 4.1
Vragen rond de profielen
Tijdens de besprekingen van de casussen door pilot-commissie en de bezoeken aan de opleidingen kwamen enkele belangrijke vragen aan de orde rond de profielen van de opleidingen. Alvorens de resultaten van de bezoeken aan de opleidingen te bespreken, gaan we eerst in op deze vragen. 4.2
Het basis-ondersteuningsprofiel
In het schema op bladzijde 7 leidt de vraag of er extra voorzieningen nodig zijn tot twee mogelijke uitkomsten: niet nodig (E) en wel nodig (F). Deze vraag kan alleen beantwoord worden als duidelijk is welke basisondersteuning de opleiding biedt. Omdat de ondersteuning in de praktijk per opleiding kan verschillen, is het nodig om hierover op het niveau van de instelling afspraken te maken. Extra voorzieningen zijn nodig wanneer de student op één of meer van de genoemde vijf velden meer nodig heeft dan wat een opleiding volgens de afspraken over het basisondersteuningsprofiel biedt. Rond het basis-ondersteuningsprofiel spelen een aantal vragen en keuzes:
Is er één basis-ondersteuningsprofiel te beschrijven dat geldt voor alle opleidingen binnen een MBO-instelling? Omdat het basis-ondersteuningsprofiel per definitie geldt voor alle opleidingen binnen een MBO-instelling kan dit profiel alleen gaan over de grootste gemene deler van alle opleidingen. Bij alle opleidingen wordt les gegeven, en stage- of werkplekbegeleiding geboden. Beschreven kan worden aan welke voorwaarden op de vijf velden het lesgeven en begeleiden binnen elke opleiding moet voldoen.
Sluit een beschreven basis-ondersteuningsprofiel aan bij de feitelijke praktijk van nu, of is het een ambitie-profiel? Opleidingen kunnen er last van hebben wanneer een basis-ondersteuningsprofiel weergeeft wat de opstellers en besluitvormers vinden dat zou moeten kunnen, en het vervolgens gehanteerd wordt als zou elke opleiding eraan voldoen. Het is belangrijk duidelijkheid te bieden over de status van hetgeen is beschreven. Een mogelijkheid is om een ambitie-profiel te beschrijven en daarbij een overgangsperiode vast te stellen waarin de opleidingen de tijd krijgen om te gaan voldoen aan het profiel wanneer dat nog niet het geval was.
Gaat een basis-ondersteuningsprofiel ook over de stage- en werkplekken? Stage- en werkplekken maken een wezenlijk onderdeel uit van de opleiding. Het ligt daarom voor de hand dat de ondersteuning op de stage- en werkplek onderdeel uitmaakt van het ondersteuningsprofiel van de opleiding. Dat wil zeggen dat de opleiding vastlegt aan welke eisen de ondersteuning op de stage- en werkplek moet voldoen. Zeker bij schaarste van stage- en werkplekken kan het voorkomen dat dit onder druk komt te staan. Maar dit is geen reden om af te wijken van de algemene lijn dat het basisondersteuningsprofiel ook over de stage- en werkplekken gaat. 19 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
4.3
Opbrengsten van de bezoeken aan de opleidingen
In het kader van de pilot zijn vier opleidingen van De Leijgraaf bezocht:
Bouw, Hout en Meubel (niveau 1 t/m 3) Administratie (niveau 2) Vrede, veiligheid en beveiliging (niveau 2) Horeca (niveau 2 t/m 4)
De informatie over de profielen van de opleidingen is langs drie wegen verzameld: -
een interview met de sleutelfiguren uit de opleiding observaties in onderwijssituaties een gesprek met (een representatie van) het team
Het interview richtte zich op vragen rond:
kenmerken van de student-populatie; de wijze van ondersteunen van studenten met extra ondersteuningsvragen (en wat daarbij naar het idee van de opleiding onder het basisprofiel valt, en dus zonder extra bekostiging verwacht mag worden); Structurele afspraken over ondersteuning verankert in werkafspraken van de opleiding.
De observaties en het teamgesprek gaven de mogelijkheid de verkregen informatie te concretiseren en te objectiveren. Het teamgesprek richtte zich met name op de opvattingen, verwachtingen en ambities van het team, over het bieden van onderwijs aan studenten die extra ondersteuning nodig hebben. Bij de inventarisatie van profielkenmerken in het kader van de pilot ontbreekt de inventarisatie van de voorzieningen op de vijf velden (zie pag. 7/8). De pilot richtte zich op die kenmerken van het profiel die binnen de context van het MBO duidelijk anders zijn dan binnen de context van VO en PO. Dit geldt niet voor de indeling van voorzieningen op de vijf velden. Bij een profilering die in de praktijk gebruikt gaat worden zou een overzicht van de voorzieningen op de vijf velden vanzelfsprekend toegevoegd moeten worden.
20 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
4.4
Overzicht uitkomsten profilering kenmerken populatie
onderwijsconcept
structurele werkafspraken
B, H & M
leren: niveau 2 en 3 gedrag: 10 % heeft extra ondersteuning nodig, met name het begrenzen van gedrag en inzicht geven in gedrag achtergronden: overwegend Nederlands, sociaaleconomisch gemiddeld
‘team-teaching’: klassenindeling: gecombineerde groepen niveaus 2 en 3, gecombineerde leerjaren, BOL en BBL doorelkaar, met een team van 2 docenten per klas van 25-30 studenten, steeds één vakdocent samen met één avo-docent wijze van ondersteunen: differentiatie binnen de groep naar speciale behoeften en leerstijlen, ruimte voor ondersteuning door zelfstandig werken van de studenten
ondersteunende functies: docenten die ook (gespecialiseerde) coach zijn, regisseur studentenzorg, decaan bekostigd mede met lgfgelden, gespecialiseerde ondersteuning vanuit SCO procesborging: 3 maal per jaar studentenbespreking met ook Revabo (leerbedrijf) van alle studenten, digitaal studentendossier, protocol bij signalering problemen, evaluatie onderwijs door tevredenheidsmetingen en panelgesprekken studenten, regisseur studentenzorg monitort
Adm
leren: niveau 2, met instroom van PrO tot havo, 25 % met taalachterstand gedrag: alle studenten hebben wel ondersteuning nodig – van de 15 studenten in een klas zijn er 5 die ondersteuning nodig hebben bij het begrenzen van gedrag, 3 die juist gestimuleerd moeten worden, en 7/8 die ondersteuning nodig hebben vanwege een ingewikkelde thuissituatie achtergronden: 75 % allochtone, anderstalige achtergrond
klassenindeling: kleine klassen van 8 tot 25 studenten met gemiddeld 15 studenten, les per vak, docenten richten zich primair op eigen vak wijze van ondersteunen: docenten zijn gevoelig voor een goede dialoog met de student , “omgaan met verschillen is een lesstijl, je moet kunnen meebewegen met studenten”, sommigen zien vooral het overbrengen van hun vak als prioriteit, anderen hebben een meer pedagogische insteek
ondersteunende functies: bijna alle docenten zijn ook coach, elke leerling heeft bij voorkeur de hele studieperiode dezelfde coach, een leraar coacht 9 tot 15 studenten, regisseur studentenzorg, decaan, en gespecialiseerde ondersteuning vanuit SCO procesborging: studentenbesprekingen, digitaal studentendossier, regisseur studentenzorg monitort, weinig afstemming op de manier van lesgeven tussen teamleden
V en V &B
leren: niveau 2, met instroom van PrO tot havo, waarbij de havisten de beveiligingsopleiding versneld doorlopen gedrag: idem als bij Adm achtergronden: overwegend Nederlands, sociaaleconomisch gemiddeld
klassenindeling: kleine klassen, omvang van de klassen bij v & v aangegeven door defensie, bij beveiliging variatie rond 15 studenten, les per vak, docenten richten zich primair op eigen vak wijze van ondersteunen: zie Adm
zie Adm
21 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
kenmerken populatie
Horeca
onderwijsconcept
leren: niveau 2, 3 en 4 met instroom van PrO tot havo, binnen elk niveau matig heterogeen gedrag: binnen niveau 2 hoog, binnen niveau 4 laag, niveau 3 gemiddeld; behoeften zowel begrenzing gedrag als stimulering en inzicht verkrijgen achtergronden: overwegend Nederlands, sociaaleconomisch gemiddeld beperkingen/stoornissen: 10% studenten met een beperking/stoornis leidend tot een rugzak
kenmerk locatie: spreiding over 3 kleinschalige locaties in Cuijk, Veghel en Oss, iedereen kent elkaar bij naam klassenindeling: kleine klassen van 8 tot 25 studenten met gemiddeld 24 studenten, binnen sommige groepen veel diversiteit door clustering van niveaus wijze van ondersteunen: competentiegericht met veel coaching (coach-uur op het rooster), intensiteit van de coaching afhankelijk van de student, veel differentiatie tijdens de les, klassikaal komt weinig voor, organisatie van workshops voor specifieke problemen
structurele werkafspraken
ondersteunende functies: zie Adm procesborging: studentenbesprekingen, digitaal studentendossier, functies student- en loopbaanbegeleiding, portfolio zorgt voor borging doorgaande lijn, formele en informele afstemming over de manier van lesgeven tussen teamleden onderling
22 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
4.5
Opmerkingen bij de profielen
Bouw, Hout en Meubel: Het lesmodel van de opleiding is in de eigen praktijk ontwikkeld, bij de locatie Gasstraat. Sinds twee jaar hanteren alle drie de bouwlocaties van de opleiding dit model van teamteaching. Het team ziet het als grote voordelen dat bij deze werkwijze de avo-docent beter weet wat de vakdocent doet en vice versa, waardoor er betere onderlinge afstemming is. De coaching en het maatwerk voor de student zijn beter te organiseren. Er is minder lesuitval. De opleiding werkt samen met opleidingsbedrijf Revabo, met een BBL-leerovereenkomst. Door de economische crisis is er een verschuiving van BBL naar BOL, waardoor sommige begeleiders de overstap hebben moeten maken van baas naar leraar. De huidige systematiek van toewijzen van extra ondersteuning op basis van gediagnosticeerde kenmerken wordt als belemmerend ervaren. De ervaring van het team is dat labelen niet goed werkt: het stuurt teveel de inzet van de centrale ondersteuning en van de ouders, en de studenten zelf “worden niet goed van alle diagnoses”. Daarentegen is er soms onvoldoende ruimte voor studenten met extra ondersteuningsbehoefte die geen ‘label’ hebben. De opvattingen van het team kenmerken zich door een wens in de richting van meer inclusie: “We willen iedereen toelaten, alleen niet als motivatie echt niet deugt.” “Bij onze opleiding kan ook een jongen met één arm terecht.” “Je moet niet snel opgeven, ook niet bij heel trage groei in de eerste 4 maanden.” “Vanuit het gemeenschappelijke gegeven dat de student bij de opleiding komt om het vak te leren, kun je veel rond de student absorberen.” “Je moet ze raken.” Administratie: Bij de opleiding Administratie is gekozen voor kleine klassen, en les per vak. De docenten van hetzelfde niveau stemmen met elkaar af. Taal is in veel gevallen het grootste probleem voor de studenten. De suggestie werd gedaan om bij certificering apart aan te geven wat het niveau is van de beroepsgerichte vakken, en van het niveau van rekenen en van taal. Zodat een werkgever ziet waar een MBOafgestudeerde goed in is. De opleiding heeft een grote betrokkenheid bij de stages. Op dit moment is het aanbod van stageplekken beperkt, bedrijven kiezen nu eerder voor een hoger niveau. Er is weinig ‘bulkwerk’. De ondersteuning vanuit SCO loopt via korte lijntjes en wordt als goed en effectief ervaren. 23 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
De opvattingen van het team (het gesprek werd gevoerd met docenten van de gecombineerde teams van Administratie en Vrede en Veiligheid, en Beveiliging) geven blijk van een grote betrokkenheid bij de doelgroep van studenten voor wie het allemaal niet vanzelf gaat. Tegelijkertijd loopt men wel tegen grenzen aan: “Als docent kies je bewust voor deze doelgroep (niveau 2), je moet gevoelig zijn voor de benodigde pedagogiek en de dialoog met de studenten. Omdat dit op bijvoorbeeld opleidingen niveau 4 anders ligt is het belangrijk opleidingen te organiseren naar niveaus, eerder dan naar vak.” “We zouden meer moeten afstemmen op de manier van lesgeven, we weten niet of nauwelijks van elkaar hoe we dat doen.” “We zouden niet willen kiezen voor nog meer studenten met extra ondersteuningsbehoeften – we hebben onze handen zo wel vol.” Vrede en Veiligheid, en Beveiliging: Vrede en Veiligheid heeft, als vooropleiding voor werk bij Defensie, te maken met een strakke sturing van de opleiding vanuit de defensievoorschriften. Op het eerste gezicht is de indruk dat er geen ruimte is bij deze opleiding voor studenten met een speciale ondersteuningsbehoefte, vanwege die strakke eisen van Defensie. Bij nader inzien blijken er toch studenten te zijn met een rugzakje: de docenten zijn zich daar in de praktijk van elke dag niet zo van bewust. Opvattingen van het team: zie bij de opleiding Administratie. Horeca: De opleidingen zijn vooral gericht op de beroepen ‘kok’ en ‘gastheer/gastvrouw’. Kenmerkend voor deze afdeling is de grote diversiteit. Het aanbod omvat 3 niveaus: 2, 3 en 4 (zowel BOL als BBL). De 3 locaties in Cuijk, Veghel en Oss hebben een kleinschalig karakter. Dit leidt ertoe dat voor diverse lessen niveaus en/of leerjaren geclusterd worden. Docenten zijn gewend aan de diversiteit die dat met zich meebrengt. De klassen variëren enorm van omvang. De docenten op de 3 locaties vormen één team met een gezamenlijke teamvergadering. Er is afgestemd over de aanpak. Onderwijs is binnen niveau 2 het meest methodegestuurd en binnen niveau 4 het meest gestuurd door ondersteuningsbehoeften. Binnen de BOL is er meer methodesturing dan binnen de BBL. Binnen de AVO-vakken wordt meer werk gemaakt van methodes, de praktijkvakken zijn ervaringsgericht. De studenten werken veel individueel aan de hand van werkmaterialen. Ze krijgen individueel of in een groepje ondersteuning van de docent die als coach opereert. Er wordt meer ondersteuning geboden dan binnen het HBO. Het zelfstandig leren wordt aangestuurd. De coaching is gericht op het eigenaarschap van de student zelf. 24 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
De student moet zichzelf meer gaan beoordelen (360 graden feedback, POP-gesprekken, vastleggen in portfolio). De Horeca-afdeling staat bekend als een plek met een veilig klimaat. Door de buitenwereld worden de competenties voor studentenbegeleiding en coaching geroemd. De opleidingen op de verschillende niveaus trekken daardoor relatief veel studenten met speciale ondersteuningsbehoeften op gedrag (bv. gelabeld als ODD, PDDNOS, klassiek autisme en ADHD). De teamleden zijn zichtbaar gewend aan diversiteit, ook als het gaat om beperkingen en stoornissen. De dialoog over speciale ondersteuningsbehoeften bevindt zich doorgaan op het niveau ‘continue algemene dialoog met incidentele verdieping binnen vakken’. Ondersteuning en aanpassingen vinden plaats op individueel niveau. I.v.m. privacy-regels blijft persoonlijke problematiek tussen de student en coach. Er worden aanpassingen gemaakt op verschillende niveaus, zowel binnen als buiten de lessituatie. Er is een vruchtbare relatie met vaste ambulante begeleiders uit het speciaal onderwijs. De afstemming m.b.t. de handelingsadviezen die aan het begin van het jaar worden afgegeven kan in de loop van het jaar versterkt worden. Bij sommige lessen zijn extra handen beschikbaar in de vorm van technisch assistenten (vooral ten behoeve van de veiligheid van studenten, bv. bij kooklessen). De gebouwen zijn rolstoeltoegankelijk. Teamexpertise is er vooral op het gebied van coaching en loopbaanbegeleiding. Daarbij is er geen onderscheid tussen theorie- en praktijkdocenten. Er is veel expertise rond beperkingen en stoornissen en die is via een korte lijn snel beschikbaar. Binnen het team is iemand beschikbaar die medicatie toe kan dienen. Samenwerking met externe partners is via de mbo-organisatie als geheel geregeld (o.a. ZAT). Bijzondere relaties zijn: Sterk in Werk (begeleiding op en na werk), Wajongondersteuners. De afdeling selecteert niet of nauwelijks aan de poort. Beperkingen zijn in principe geen reden voor afwijzing tenzij de beperking leidt tot ongeschiktheid voor het beroep. Het team acht het belangrijk dat door de toelating van een student de veiligheid van anderen niet in gevaar komt. Plaatsbaarheid dient individueel bepaald te worden. In sommige gevallen is (nog) meer tijd voor coaching en ondersteuning nodig. Men is van mening dat de deskundigheid uit het speciaal onderwijs binnen de opleidingen getrokken moet worden. 4.6
Tot slot
De profielen van de vier opleidingen geven een beeld van verschillen in onderwijsconcepten, die los staan van de beroepsrichting. Een keuze voor team-teaching of les per vak door één docent, een keuze voor teamorganisatie vanuit beroepsrichting of vanuit niveau van de opleiding: het zijn kenmerken van de verschillende onderwijsconcepten die relevant zijn voor de mate waarin een opleiding met verschillen om kan gaan. Ook de wijze en mate van integratie van de extra ondersteuning in de opleiding staat los van de beroepsrichting. Een opleiding die de extra ondersteuning stevig in haar lesmodel heeft verankerd, kan meer proactief werken en daarmee problemen in de aansluiting tussen student en opleiding voorkomen. 25 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Deze enkele korte samenvattingen van de profielen in de pilot bieden vanzelfsprekend te weinig overzicht om uitspraken te kunnen doen over een basisprofiel. Wel wordt aannemelijker dat een profielbeschrijving met daarin opgenomen een karakterisering van
de studentenpopulatie het onderwijsconcept de borging van de (extra) ondersteuning de voorzieningen op de vijf velden
zicht biedt op wat een opleiding kan, en waar de grenzen liggen. Door minimumvoorwaarden te stellen aan de profielonderdelen kan een basisprofiel vastgesteld worden.
26 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Bijlage 1: Studenten pilot ROC de Leijgraaf Samenstelling van de IVO-pilot commissie Leden: - Ad Briaire (coördinator S&H) - Francisca van Kessel, projectleider O&O, thema: regiegebied Loopbaan en studentenbegeleiding, VSV - Hans van Gaal, Voorzitter werkgroep Effectieve Instroom - Inke Verhoef, Regisseur Loopbaan en studentenbegeleiding - Michel van de Burg, portefeuillehouder Loopbaan en studentenbegeleiding T&S - Bernadette Donders, projectleider en zorgcoördinator Als toehoorder* hebben deelgenomen: - Anny van Erp, LGF-docent en vertrouwenspersoon - Erica Meuleman, LGF-docent en Regisseur Loopbaan en studentenbegeleiding - Manja van der Geest, Regisseur Loopbaan en studentenbegeleiding (1x) - Carlien van de Akker, Servicecenter Onderwijs (SCO) - Piet van der Linden, SCO, zorgcoördinator (1x) - Pauline van der Venn, Regisseur Loopbaan en studentenbegeleiding - Margo van Dijk, SCO, zorgcoördinator (1x) - Hannah Siepman, Regisseur Loopbaan en studentenbegeleiding (1x) - Gerrie van der Heijden, SCO (1x) De commissie werd voorgezeten door Irma Miedema, M&O-groep. *De opzet was dat deze medewerkers als toehoorder zouden deelnemen, in de praktijk van de pilot namen zij vaak deel aan het gesprek.
Bezochte opleidingen in het kader van profielopstelling
Bouw, Hout en Meubel niveau 1 t/m 3, teamleider Michel van den Burg Administratie niveau 2, teamleider Hans van Gaal Vrede, veiligheid en beveiliging niveau 2, teamleider Hans van Gaal Horeca, niveau 2 t/m 4, docent/intakefunctionaris Ellis Corstiaans
De opleidingen werden bezocht door Alfons Timmerhuis en Irma Miedema, M&O-groep.
27 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Bijlage 2: Voorbeeld van een casusbespreking Student (leeftijd): Onderwijsloopbaan:
Opleiding aanmelding: Aanvraag: Beslissing:
A. Jongen, 16 jaar VMBO Economie tl met diploma, 1e jaar MBO Boekhoudkundig medewerker 3/4 Op het MBO was een rugzakje toegekend Cluster 4, op basis van o.a. een diagnose PDD-NOS en ADHD. A heeft in elk geval van april 2010 voor één jaar een pgb ontvangen, dit is ingezet voor een coach. ICT medewerker beheer niveau 3, BOL voltijd lgf toegekend
Informatie overgenomen uit het dossier: Nergens in het dossier wordt aangegeven dat het niveau van leren een probleem zou zijn. Op de opleiding voor boekhoudkundig medewerker haalde A veel onvoldoendes: opdrachten die A zelfstandig moest maken voerde hij meestal niet uit. Uit een voortgangsrapportage gedurende het jaar dat hij deze opleiding volgde: “A, in de les ben je de laatste tijd opener geworden en doe je meer mee met groepsgesprekken. Dat vind ik top! Wat betreft het maken en inleveren van opdrachten gaat het helaas niet zo goed. Je moet alle zelftesten, feitentesten en opdrachten nog maken. Als je hulp nodig hebt bij het organiseren van je werk, geef het aan. Al zou het ook schelen als je minder spelletjes zou spelen!” En later: “A, ik schrok …., je hebt weer helemaal niets gedaan. Ook heb ik je werkstuk, na herhaaldelijk vragen, niet ontvangen. Dit gaat echt niet goed! Gamen en muziek luisteren hoor je thuis te doen, of pas in de les als je werk af is.” Uit een voortgangsrapportage van de begeleiding in dit jaar MBO-administratie opleiding: In de eerste periode is de toon optimistisch (A heeft het naar zijn zin, gaat veel met één van zijn klasgenoten om, heeft niet veel contact met de rest van de klas maar staat hier wel voor open, vraagt om hulp aan medestudenten als dat nodig is, het niveau is goed, hij kan goed overweg met de werkwijzers – heeft nog wel hulp nodig bij huiswerk en plannen), in de volgende periode gaat het mis (‘Zo goed als het met A in het begin liep, zulke grote zorgen zijn er nu). Uit een handelingsplan: ‘A heeft problemen met het vasthouden van aandacht en plannen en organiseren van zijn school- en huiswerk. Opdrachten en activiteiten waarvoor A weinig interesse en motivatie kan opbrengen (bewegen en sporten), doen een beroep op zijn energievoorraad en uithoudingsvermogen. A ziet wel het belang in om zaken aan te pakken en af te maken zodat hij zijn diploma kan behalen, maar heeft hierbij veel sturing en begeleiding nodig. A kan zich voor kortere tijd concentreren in de klas en neemt daarna bijna geen informatie meer op. 28 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
A geeft aan in gescheiden werelden te leven: school, thuis en vrije tijd en heeft moeite om die werelden in elkaar te voegen. A wil graag doorstromen naar niveau 4. Het is dan noodzakelijk dat hij ook in de thuissituatie schoolwerk zal moeten gaan maken. …… ….. A heeft weinig contact met medestudenten en de onderlinge verdeling van taken en uitvoering van samenwerkingsprojecten heeft aandacht nodig….. ….. A heeft moeite met veranderingen in zijn dag- en schoolroutine, die hem van slag maken waardoor hij tot stilstand komt en niet meer passend kan handelen. A vindt het lastig onbekende situaties (bv. Stageplaats of bijbaantje) te gaan onderzoeken. Dankzij zijn begeleider en zijn ouders kan A zich tot een zelfstandig en handelingsbekwaam persoon ontwikkelen….’ Sterke kanten: Harde werker Snel kunnen schakelen, bv. praten en googlen Gemotiveerd zijn voor de opleiding Vragen stellen aan medestudenten en docenten over hardware Aandachtspunten: Sociale contacten aangaan en onderhouden Chaotisch en slordig in het maken van schoolopdrachten Moeite met onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken Moeite met subtiel figuurlijk taalgebruik/beeldspraak, kan taal letterlijk nemen (‘kijken op het bord’, betekent voor A niet ‘schrijf over wat er op het bord staat’)’ Thuisachtergrond: De ouders van A zijn gescheiden, hij woont afwisselend bij de een en de ander. Zijn ouders ondersteunen hem bij de opleiding. Vragen van de commissieleden: Vraag: Vanwaar de switch van Boekhoudkundig medewerker naar ICT? Antwoord: A geeft aan dat mensen in zijn omgeving zeggen dat ICT meer bij hem past, de verwachting is dat ICT beter past bij de eigen belevingswereld (gamen). Bovendien vond hij boekhouden bij nader inzien niet leuk. Vraag: Antwoord:
Hoe zijn de resultaten op zijn examens? De resultaten verslechterden in de loop van het jaar.
Vraag: Antwoord:
Wanneer werkt hij hard? Als hij gemotiveerd is en een manier gevonden heeft om de lesstof te benaderen.
Vraag: Antwoord:
Heeft hij inzicht in zijn eigen competenties en behoeften? Heel beperkt.
Vraag: Antwoord:
Wat heeft de coach gedaan die vanuit het pgb is ingezet? Die heeft getracht te helpen bij het plannen, met onvoldoende resultaat.
29 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Beeld van het gewenste arrangement: Het beeld dat ontstaat is van een jongen die het wel kan en wel wil, maar die het in zijn eentje niet voor elkaar krijgt. Binnen het gewenste arrangement leert A -
plannen en organiseren overzicht krijgen en houden hoofd- en bijzaken onderscheiden om in een dialoog met zijn omgeving ondersteuning te regelen, vanuit zelfinzicht en met voldoende communicatieve vaardigheden
Zo nodig kan A een training sociale vaardigheden volgen. Behoefte aan extra voorzieningen: 1. Extra handen
2. Onderwijsmaterialen 3. Ruimtelijke omgeving 4. Expertise 5. Samenwerking instanties
-
Ondersteuning bij planning, startend met 45 minuten per week, in de loop van de tijd afbouwend
teamexpertise op planmatig werken coach met expertise op executieve functies samenwerking met ouders, o.a. op inzet pgb (als dat er nog is)
Arrangement: Deze extra voorzieningen zijn aanwezig binnen het basisprofiel. Geen aanvullend arrangement. N.B.: Bij de bespreking van deze casus werd de belasting van coaches als aandachtspunt genoemd: coaches kunnen een beperkt aantal studenten met dergelijke intensieve ondersteuningsbehoeften begeleiden.
30 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
Samenvatting De samenvatting is tot stand gekomen in overleg met Ben Brinkman, projectleider implementatie Passend Onderwijs MBO. De invoering van Passend Onderwijs (PaO) in het MBO is van een andere orde dan in het Primair en Voortgezet onderwijs. De grote bestuurlijke en financieel technische veranderingen die spelen in PO en VO gaan grotendeels voorbij aan het mbo. De directe financiële belangen die verbonden zijn aan het ontwikkelen van zorgprofielen gelden niet in het mbo. De inhoudelijke uitdaging van PaO is er echter niet minder om. Daarbij gaat het in essentie om de beweging van speciaal naar regulier en van probleem naar potentieel. Het mbo kent weliswaar geen speciaal onderwijs maar ook daar groeit het aantal studenten met maatwerkondersteuning en het aantal programma’s met een speciale aanpak. Door de komt van de LGF is ook in het mbo aandacht gekomen voor het vaststellen van de beperking, de problematiek. De verschuiving in PaO met meer aandacht voor het eigen potentieel en het eigen initiatief is dus ook in het mbo aan de orde. De vraag is dan relevant of het werken met ondersteuningsbehoeften en ondersteuningsprofielen, zoals uitgetest in de pilot, bijdragen aan de ontwikkeling van Passend Onderwijs. De tweede vraag is in hoeverre het IVOinstrumentarium hieraan heeft bijgedragen. Door in de pilot consequent de focus te leggen op de onderwijsleersituatie, ongeacht of het gaat over de consequenties van ondersteuningsbehoeften of de concrete ondersteuningsmogelijkheden, blijkt dat er een goede basis ontstaat voor een concreet plan van aanpak. Daarbij blijft gedurende het hele proces van inventariseren van behoefte en aanbod, de nadruk liggen op het optimaliseren van de onderwijsleersituatie. Door los te komen van diagnostiek waarbij de deficiëntie centraal staat, ontstaat nieuwe ruimte. Het gaat dan niet meer om de vraag of de student voldoet aan bepaalde (toewijzings)criteria, aan een bepaalde maat, nee het gaat om de vraag wat de student wil bereiken, wat deze meebrengt en wat hij of zij nodig heeft in onderwijs en BPV. Het betekent een wezenlijke verandering in de manier van kijken en analyseren. De consequenties hiervan werden heel duidelijk in de pilot. Bijvoorbeeld in de heroverweging van ‘oude’ LGF-casussen waarbij veelvuldig vastgesteld werd dat een langdurig maatwerktraject onnodig was. De pilot maakte bovendien duidelijk dat veel studenten met een ondersteuningsvraag geholpen zijn met een ondersteuningstraject van beperkte omvang en duur. Er is een grote groep, m.n. niveau 1-2 studenten, die gediend zijn bij vormen van laagdrempelige persoonlijke coaching die gericht is op het adequaat functioneren in de dagelijkse praktijk van opleiding en BPV. Door dergelijke ondersteuning generalistisch en dichtbij de opleiding in te zetten blijkt veel maatwerk overbodig te worden. Bovendien werd duidelijk: -
-
Dat door het hanteren van een gezamenlijke en eenduidige terminologie, het mogelijk is om de sterk gevarieerde uitvoeringspraktijk gezamenlijk te beheren en aan te sturen. Dat het werken met arrangementen ruimte biedt omdat het makkelijker wordt om vergelijkbare vraagstukken te ordenen in een min of meer overeenkomstige aanpak Dat het is aan te raden om te werken met een beperkt aantal arrangementen waarbinnen ruimte is om hier opleiding specifiek verdere invulling aan te geven 31 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013
-
-
-
Dat veel ondersteuningsmogelijkheden direct samenhangen met de beroepsrichting en inrichting van de opleiding waardoor grote onderlinge verschillen bestaan. Dat deze verschillen kansen bieden door ze functioneel in te passen in de mogelijkheden voor ondersteuning. Dat de beschikbaarheid van basisondersteuning en arrangementen inzichtelijk gemaakt moeten worden per opleiding om tot goede toedeling te komen Dat het aan te raden is de beschikbare arrangementen per opleidingsniveau van 1-4 te differentiëren Dat aanspraken op basisondersteuning en arrangementen een goede basis leggen voor besluitvorming omtrent ondersteuningsafspraken Dat de splitsing tussen basis en extra ondersteuning met name een functie heeft in de verdeling tussen centraal en decentraal aangeboden ondersteuning en in de discussie over collectief versus individuele aanbod. Het betreft hier organisatorische vraagstukken die los gemaakt moeten worden van de inhoudelijke weging rond ondersteuningsinzet. Dat in de praktijk de grens tussen basis- en extra ondersteuning uitermate dynamisch is. Dat in de praktijk duidelijk moet worden of er voldoende arrangementen beschikbaar zijn en voldoende budget om die te bekostigen Dat er in de intake deskundigheid voorhanden moet zijn om te beoordelen of de beschikbare arrangementen ingezet moeten worden Dat er betrouwbare en relevante info beschikbaar moet zijn om de ondersteuningsvraag te beoordelen Dat consequent alle persoonlijke en maatschappelijke belemmeringen (ook problemen in de thuissituatie en verslavingsproblemen) een vertaling moeten krijgen in termen van ondersteuningsbehoeften. Dat dit echter niet automatisch betekent dat het realiseren van de bijbehorende ondersteuning een taak is van het onderwijs. Dat motivatie en inzet voorwaarden zijn om Passend Onderwijs kansen te bieden. Wanneer motivatie ontbreekt vervalt de basis onder de gezamenlijke afspraken. Dat het van belang is om ook voor de BPV te denken in termen van ondersteuningsprofielen. Dat duidelijk is dat een goed ontwikkelde basisondersteuning, waarbij de specifieke mogelijkheden van de beroepsopleiding optimaal benut worden, de aanspraken op aanvullende arrangementen beperkt.
32 Rapportage pilot extra ondersteuning en profielen M&O-groep 2013