Factsheet
juli 2010, nummer 12
Monitor 2009
Leerlingenzorg en ZAT’s in het mbo
Zorg- en adviesteams (ZAT’s) vervullen een centrale rol in de zorgstructuur van het middelbaar beroepsonderwijs en het jeugdbeleid. ZAT’s zijn interdisciplinaire teams waarin professionals uit het (speciaal) onderwijs, leerplicht, het maatschappelijk werk, de jeugdzorg, de (geestelijke) gezondheidszorg en politie structureel samenwerken om scholen, gezinnen en kinderen en jeugdigen met (vermoedens van) emotionele, gedrags-, ontwikkelings- en/of leerproblemen te ondersteunen. Het kabinet streeft naar een 100% landelijke dekking van goed functionerende ZAT’s in het mbo, zodat preventie en vroegtijdige signalering en de snelle inzet van passende hulp gewaarborgd zijn en jeugdigen de zorg krijgen die zij nodig hebben. De afgelopen jaren is aanzienlijke vooruitgang op dit terrein geboekt. In dit factsheet zijn de belangrijkste resultaten van het jaarlijkse monitoronderzoek naar de zorgstructuur bij ROC’s, AOC’s en vakscholen vervat.
Meer aandacht voor deelnemerszorg bij ROC’s Negen van iedere tien ROC’s (85%) hebben de beleidsontwikkeling met betrekking tot de samenwerking in de zorg in en om de school als taak gedefinieerd en de uitvoering daarvan bij een medewerker of een afdeling belegd. In 2008 rapporteerde 63% van de instellingen dat te hebben gedaan. De uitwerking van het beleid vervat in een plan van aanpak of actieplan is op 61% van de ROC’s voor de hele instelling (51%) of delen daarvan (10%) gerealiseerd. Deze percentages wijken nauwelijks af van die van vorig jaar toen 64% een actieplan had.
Groei van aantal zorgcoördinatoren bij ROC’s Aan de taak/functie van zorgcoördinator wordt in de deelnemerszorg veel waarde toegekend, omdat de zorgcoördinator als deskundige het aanspreekpunt is voor de inhoud, de kwaliteit en de organisatie van de zorgstructuur binnen de school. In 2009 heeft 89% van de ROC’s een zorgcoördinator of een soortgelijke functionaris in dienst. In 2008 meldde 49% van de ROC’s dat er een zorgcoördinator bij de instelling werkzaam is.
Bij 37% van de ROC’s zijn de taken en bevoegdheden van de zorgcoördinator geheel uitgewerkt, bij 39% is dat gedeeltelijk gedaan en bij 7% niet. Naast de zorgcoördinator is een belangrijke taak in de deelnemerszorg weggelegd voor de taakdocent zorg. De taakdocent is een docent uit het opleidingsteam die basisbegeleiders ondersteunt bij signaleren en formuleren van hulpvragen. Tweederde van de ROC’s (66%) heeft taakdocenten zorg in dienst. De taken en bevoegdheden voor de taakdocent zijn bij 20% van de ROC’s geheel en bij 39% deels vastgelegd.
Impuls schoolmaatschappelijk werk Het schoolmaatschappelijk werk (smw) vervult een belangrijke functie in het ROC wanneer de grenzen van begeleiding in zicht komen vanwege de omvang en intensiteit van problemen of omdat de totale leefsituatie een belangrijke oorzaak is van de problematiek. Het mbo ontvangt sinds 2009 rijkssubsidie om te besteden aan smw. Hiermee is het een basisvoorziening op alle mboscholen. In het schooljaar 2008-2009 beschikt 78% van de ROC’s over smw. Een vijfde beschikt (nog) niet over smw in het betreffende schooljaar. In het schooljaar 2007-2008 had 73% van de ROC’s smw en in 2006-2007 was dat 66%.
Nederlands Jeugdinstituut Monitor 2009: Deelnemerszorg en ZAT’s in het mbo
Het potentiële bereik van het smw, dat is het aantal deelnemers per fte smw, bedraagt landelijk 1 fte per 4882 in 2009 tegen 6592 deelnemers in 2008. Ook in 2009 treden verschillen in capaciteit en bereik op tussen de vier grote steden en de rest van Nederland maar het verschil is kleiner geworden. In de vier grote steden is 40% van de totale capaciteit voor smw in Nederland beschikbaar. In 2008 was het aandeel van de G4-gemeenten 61%, met andere woorden de capaciteit in de rest van Nederland is gegroeid. Het smw in de G4gemeenten is bereikbaar voor gemiddeld 2795 deelnemers waar dat in de rest van Nederland twee keer zoveel is (6287 deelnemers) – in 2008 was dat nog drie keer zoveel.
programma’s zijn voor deelnemers die niet zonder meer kunnen instromen in een opleiding op niveau 1-2. Zes van iedere tien ROC’s (61%) hebben geen programma’s voor deze doelgroep. Het percentage scholen dat deze programma’s aanbiedt is opmerkelijk lager dan in 2008. Toen meldde juist 61% dat de school deze programma’s wel aanbiedt. In 2007 rapporteerde 50% dat er voor deze specifieke doelgroep programma’s bestaan. De verklaring voor dit verschil is waarschijnlijk gelegen in de verschuiving van niveau-1-opleidingen in de richting van allerlei maatwerktrajecten waar deelnemers drempelloos kunnen instromen (zoals plusvoorzieningen) en waarvoor geen voorbereidend programma meer nodig is.
Deelnemers die van de diensten van het smw gebruikmaken, hebben gemiddeld 2,8 keer contact (de helft heeft 1 tot 2,5 keer contact). De kans dat een deelnemer een beroep doet op het smw is 2,6%. Met andere woorden, 25,7 op iedere duizend deelnemers hebben in het schooljaar 2008-2009 contact met het smw gehad.
AKA-opleidingen (Arbeidsmarkt gekwalificeerd Assistent) en maatwerktrajecten kunnen voor groepen jongeren die dreigen uit te vallen soelaas bieden. De begeleiding van deze deelnemers is in vergelijking met andere deelnemers in het mbo intensiever en er wordt in sommige gevallen ook specifieke zorg aangeboden. Een ruime meerderheid van de ROC’s (85%) biedt AKAopleidingen of varianten daarop aan. Naast of in plaats van AKA-opleidingen biedt 44% van de ROC’s maatwerktrajecten aan voor deelnemers op niveau 1 en 2. De helft (49%) zegt niet over een dergelijk aanbod te beschikken maar 39% geeft aan daar wel behoefte aan te hebben.
Breed aanbod voorzieningen voor deelnemerszorg In het aanbod van specifieke programma’s voor deelnemers verandert er de laatste jaren weinig. Minimaal 70% van de ROC’s biedt programma’s aan zoals faalangsttraining, sociale-vaardigheidstraining, hulp bij dyslexie, cursussen voor verhoging van de assertiviteit en cursussen voor verbetering van het zelfvertrouwen of zelfbeeld. Vele ROC’s hebben programma’s ontwikkeld die worden ingezet bij de instroom van deelnemers. In 2009 screenen alle scholen deelnemers met een verhoogd risico op motivatieproblemen, leerachterstanden of psychosociale problemen. Op enkele uitzonderingen na geven de ROC’s (95%) aan op alle drie genoemde probleemvelden te screenen. In 2008 gold dat voor 81% van de ROC’s.
Specifieke aandacht deelnemers niveau 1-2 De deelnemerspopulatie op niveau 1-2 kent een hoger uitvalrisico en de probleemdruk, dat is het percentage deelnemers dat psychosociale begeleiding behoeft of heeft, is hoger dan bij de deelnemers op niveau 3-4. Daarop anticiperen scholen. Een derde van de ROC’s (32%) rapporteert dat er specifieke (voorbereidende) 2
Samenhang sociale-veiligheidsbeleid en deelnemerszorg positief beoordeeld, relatie met Veiligheidshuis blijft achter Volgens 59% van de ROC’s heeft de school een socialeveiligheidsbeleid. Bij 29% ontbreekt er beleid maar 27% meldt dat de instelling bezig is met de voorbereiding. Scholen met een sociale-veiligheidsbeleid zijn van oordeel dat in 63% van de gevallen er afstemming is met de deelnemerszorg. Bij de resterende 37% is dat niet het geval. Het oordeel over de afstemming tussen de deelnemerszorg en sociale-veiligheidsbeleid wijkt opmerkelijk af van vorig jaar. Tweederde (67%) is tevreden met de afstemming tussen zorg- en veiligheidsbeleid. In 2008 was dat 20%. Dertien procent is ontevreden noch tevreden en nog eens 13% is ontevreden (dat was 12% vorig jaar).
Nederlands Jeugdinstituut Monitor 2009: Deelnemerszorg en ZAT’s in het mbo
Ruim een derde (37%) stemt het sociale-veiligheidsbeleid af met een justitieel netwerk zoals het Justitieel Casusoverleg of het Veiligheidshuis, 54% doet dat niet en 10% heeft geen kennis over mogelijke aansluiting bij een justitieel netwerk. In 2008 stemde 29% af met een justitieel netwerk.
Aantal ZAT’s bij ROC’s ook in 2009 gegroeid In 2009 heeft 89% van de 44 ROC’s in Nederland een of meer ZAT’s. Dit is de dekkingsgraad van de ZAT’s. Het aandeel ZAT’s is in vergelijking met 2008 met 7 procentpunten gegroeid. De resterende 11% heeft (nog) geen ZAT. In 2003 had 42% van de ROC’s de beschikking over een of meer ZAT’s.
een bereik van 170 tot 2500 deelnemers, de resterende helft van 2600 tot 14.000. In 12 van de 15 provincies en grootstedelijke regio’s hebben alle ROC’s een of meer ZAT’s. In de provincie Utrecht, Noord-Brabant en Limburg blijven de cijfers achter bij het landelijk gemiddelde. Figuur 2 Aantal ROC’s met ZAT naar provincies/stadsregio’s, 2009 (uitgedrukt als aandeel van alle ROC’s in de regio, N=44) Nederland = 89% 50-66% 67-99% 100%
3/3 2/2 1/1 3/3 1/1
3/3
3/3
2/4
2/2
Figuur 1 Dekkingsgraad ZAT’s in ROC’s, 2003-2009
2/2
6/6
2/2
100 5/7
%
2/2
90
2/3
80
70
60
50
40 2003
2004
200 5
200 6
2007
20 08
2009
De ROC’s nemen voor wat betreft de dekkingsgraad van ZAT’s van de drie onderwijssectoren een middenpositie in. In het voortgezet onderwijs beschikt 96% van de schoolvestigingen over een ZAT en in het primair onderwijs heeft 63% van de basisscholen toegang tot een bovenschools ZAT. De 39 ROC’s met een of meer ZAT’’s tellen gezamenlijk 112 ZAT’s. Dat zijn gemiddeld 2,9 ZAT’s per instelling. De helft heeft er 1 of 2, de resterende helft 3 tot 11. Het aantal ZAT’s is in één jaar gegroeid met 28 ZAT’s, een toename van 33%. In 2008 hadden 34 ROC’s gezamenlijk 84 ZAT’s, gemiddeld 2,4 ZAT’s per instelling. De helft had er 1. In 2009 is een doorsnee ZAT in een ROC actief voor 4292 deelnemers. Dat noemen we het (potentiële) bereik van het ZAT. In 2008 werd een gemiddeld bereik van 4101 deelnemers gemeten. De helft van de ZAT’s heeft
3
Van de in het ZAT besproken deelnemers volgt 26% een opleiding op niveau 1, 20% op niveau 2 en 32% op niveau 3-4. Een vijfde (21%) wordt tot een andere groep deelnemers gerekend. Deze verdeling naar niveau is vergeleken met de populatie van alle deelnemers bij ROC’s in Nederland. Op de ROC’s volgt 4% van de 465.000 deelnemers een opleiding op niveau 1, 26% op niveau 2 en 70% op niveau 3-4. Hiermee vergeleken zijn deelnemers uit niveau 1 en 2 sterk oververtegenwoordigd in de casusbesprekingen.
Basisfuncties ZAT’s onveranderd De ZAT’s bij de ROC’s vervullen in (zeer) hoge mate drie functies: de advisering of consultatie van docenten, mentoren en ander schoolpersoneel (71%), het verrichten van interdisciplinaire probleemanalyse van ingebrachte casussen (61%), en de verwijzing of toeleiding van deelnemers naar een externe instelling voor hulp of zorg (61%). Deze top drie is qua samenstelling onveranderd sinds 2007. Een derde tot circa de helft ziet het als zijn taak om (externe) hulpverlening af te stemmen op de eigen onderwijszorg, kortdurende begeleiding of hulp aan de deelnemer en/of zijn gezin te bieden, en problemen van deelnemers te verkennen door gesprekken en screening.
Nederlands Jeugdinstituut Monitor 2009: Deelnemerszorg en ZAT’s in het mbo
Hogere participatie van meeste kerninstellingen in ZAT Het NJi hanteert een richtlijn voor de samenstelling van een ZAT. Naast medewerkers van de school worden acht externe instellingen tot gewenste deelnemers van het ZAT gerekend. Vier van de acht kerninstellingen participeren in driekwart tot bijna alle ZAT’s. Het gaat om: leerplichtambtenaar (92%), maatschappelijk werk (90%), RMC (79%) en bureau jeugdzorg (74%). In de helft tot tweederde van de ZAT’s nemen de gezondheidszorg (66%), ggz (63%) en de politie (58%) deel. Het speciaal onderwijs neemt in 34% van de ZAT’s deel. De verslavingszorg neemt van de overige instellingen het vaakst deel (71%). Voor alle kerninstellingen met uitzondering van de politie en de ggz worden in 2009 ten opzichte van 2008 hogere deelnamecijfers gemeten maar de verschillen zijn niet statistisch significant. Voor ggz en politie meten we lagere cijfers. Tabel 3 Samenstelling ZAT’s bij ROC’s naar (kern)instellingen, 2006-2009 (in procenten) 2009
2008
2007
2006
leerplichtambtenaar
92
85
82
73
maatschappelijk werk
90
82
77
68
RMC
79
80
77
64
bureau jeugdzorg
74
74
71
59
gezondheidszorg
66
56
50
41
ggz
63
79
79
55
politie
58
67
66
55
REC-4
34
32
32
-
verslavingszorg
71
63
64
59
De meeste ZAT’s zijn ook dit jaar samengesteld uit een leerplichtambtenaar, een schoolmaatschappelijk werker en een medewerker van het RMC. Deze partijen nemen aan 71% van de ZAT’s deel. De vijf meest deelnemende partijen zijn bij 47% van de ZAT’s de leerplichtambtenaar, het maatschappelijk werk, RMC, de gezondheidszorg en bureau jeugdzorg deelnemen. In 8% van de ZAT’s participeren alle acht kernpartijen samen. Gemeten naar deelnamefrequentie nemen vier kerninstellingen in 66% tot 87% van de ZAT’s altijd deel aan de casusbesprekingen. In aflopende volgorde zijn dat de leerplichtambtenaar, het maatschappelijk werk, RMC en bureau jeugdzorg. De gezondheidszorg en de ggz nemen in circa de helft van de ZAT’s altijd deel aan de casus4
besprekingen. De politie en het speciaal onderwijs nemen altijd deel bij respectievelijk 29% en 13% van de ZAT’s. De verslavingszorg is evenals voorgaande jaren van alle niet-kernpartijen het vaakst aanwezig: 42% neemt altijd deel aan de besprekingen. Tabel 4 Samenstelling ZAT’s naar frequentie deelname van instellingen, 2009 (in procenten, n=38) deelname
altijd
afroep
leerplichtambtenaar
92
87
5
maatschappelijk werk
90
84
5
RMC
79
68
11
bureau jeugdzorg
74
66
8
gezondheidszorg
66
57
8
ggz
63
53
11
politie
58
29
29
REC-4
34
13
21
verslavingszorg
71
42
29
Schriftelijke borging samenwerking onveranderd Tussen 33% en 52% van de deelnemende instellingen hebben met het ZAT schriftelijke afspraken gemaakt over hun deelname. De gezondheidszorg, het maatschappelijk werk en bureau jeugdzorg hebben bij 50% tot 52% van de ZAT’s hun deelname schriftelijk vastgelegd. Ten opzichte van 2008 en 2007 meten we voor de gezondheidszorg en bureau jeugdzorg hogere percentages schriftelijke afspraken maar deze verschillen zijn niet statistisch significant. Tabel 5 ZAT’s bij ROC’s naar schriftelijke afspraken over deelname van instellingen, 2007-2009 (in procenten) 2009
2008
2007
gezondheidszorg
52
48
50
maatschappelijk werk
50
54
51
bureau jeugdzorg
50
46
48
leerplichtambtenaar
43
43
41
ggz
42
48
50
RMC
37
38
37
politie
36
34
35
verslavingszorg
33
48
44
-
40
-
REC-4 (-) gering aantal respondenten (n<20)
Nederlands Jeugdinstituut Monitor 2009: Deelnemerszorg en ZAT’s in het mbo
Globaal oordeel functioneren positief In 2009 worden drie aspecten van het functioneren van het ZAT door minimaal driekwart van de voorzitters als goed tot zeer goed beoordeeld:
• de samenwerking tussen de leden van het ZAT (84%); • de expertise van deelnemende partijen (89%); • het voorzitterschap (76%). Deze aspecten figureerden ook in 2008 en 2007 in de top drie. Het algemene oordeel van mbo-instellingen over het ZAT is, uitgedrukt in een rapportcijfer, gemiddeld 6,9. In 2007 en 2008 werd een 7,2 gegeven. De rapportcijfers variëren van vijf tot negen; 46% geeft een zeven en 27% een zes. Evenals in 2008 melden acht van iedere tien ZAT’s (81%) dat zij hun werkprocessen evalueren. Dat geldt ook voor de evaluatie van de resultaten die het ZAT behaalt (84%). Driekwart (76%) evalueert resultaten én werkprocessen. Vijf procent evalueert resultaten noch werkprocessen.
Verbeterpunten bij uitvoering Er zijn verschillende onderdelen van de taakuitvoering van de ZAT’s die volgens respondenten verbetering behoeven. Deze aspecten zijn: de tijdige verwijzing van deelnemers, de duidelijkheid rond het dossiergebruik (problemen met de privacy), de inbedding van het ZAT in de structuur van de interne deelnemerszorg op de school, en de kwaliteit van de ZAT-administratie. Bij 58% van de ZAT’s doen zich wel eens problemen voor bij de doorverwijzing van deelnemers naar zorg- of hulpverleningsinstellingen en 11% ondervindt in zijn geheel geen problemen. De ggz (45%) en bureau jeugdzorg (32%) worden het vaakst genoemd als instellingen waarbij zich problemen voordoen bij doorverwijzing. De problemen worden vooral veroorzaakt door wachtlijsten en in mindere mate de leeftijdsgrens van 18 jaar.
Resultaten op kwaliteit, snelheid en effectiviteit Evenals vorig jaar behalen de ZAT’s naar het oordeel van een meerderheid van de ZAT-voorzitters in (zeer) hoge mate resultaten bij:
• goede samenwerking tussen school en externe instellingen bij hulpverlening (68%);
5
• doeltreffende aanpak van problemen (68%); • verdieping en verbreding in de probleemstelling van de besproken deelnemers (55%); • snel mobiliseren van passende begeleiding of hulp (55%). Evenals in 2008 meldt driekwart van de scholen (76%) dat er met vmbo-scholen in de regio afspraken zijn gemaakt over de aansluiting rond risico- en zorgleerlingen. Een kwart (24%) heeft geen afspraken met de scholen in de regio maar zegt wel bezig te zijn met de voorbereiding van dergelijke afspraken.
Bestuurlijke samenwerking onderwijs met gemeenten Negen van de tien colleges van bestuur van de ROC’s (91%) voeren over een of meer van elf voorgelegde thema’s periodiek overleg met de gemeente(n). Vier gespreksonderwerpen staan bij een meerderheid van de scholen op de agenda: de aanpak van voortijdig schoolverlaten en problematisch verzuim (66%), het veiligheidsbeleid op en rond de school (63%), de inzet van het maatschappelijk werk op school (63%) en de inzet in gecombineerde programma’s (onderwijs-zorgarbeid) voor zover (mede)gefinancierd door de gemeente (56%). In vergelijking met 2008 wordt er vaker met gemeenten gesproken over het veiligheidsbeleid (63% in 2009 tegen 54% in 2008) en de inzet van het maatschappelijk werk (63% tegen 51%) en van de gezondheidszorg (49% tegen 42%). De inzet van de Leerplicht/RMC (66% tegen 88%) en de samenwerking van het mbo met de (op te richten) Centra voor Jeugd en Gezin (34% tegen 56%) wordt minder vaak genoemd. Een derde van de ROC’s (31%) bespreekt bovengenoemde thema’s geheel binnen het kader van de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) en nog eens derde doet dat gedeeltelijk (31%). Acht van iedere tien ROC’s (83%) rapporteren dat zij met de gemeente over de inzet van een of meer van lokaal gefinancierde voorzieningen schriftelijke afspraken hebben gemaakt. De afspraken tussen ROC’s en de gemeente hebben net als in voorgaande jaren vooral betrekking op twee wettelijke taken van de gemeente: de aanpak van voortijdig schoolverlaten (RMC) en de bestrijding van
Nederlands Jeugdinstituut Monitor 2009: Deelnemerszorg en ZAT’s in het mbo
verzuim door handhaving van de leerplicht (door 63% van de scholen in een convenant vastgelegd). Op afstand volgen schriftelijke afspraken over het veiligheidsbeleid op en rond de school (42%), de inzet van (school)maatschappelijk werk (42%), en de inzet van gecombineerde programma’s voor onderwijs, zorg en arbeidsmarkt (39%).
AOC’s en vakscholen Aan het onderzoek hebben evenals vorig jaar ook AOC’s en vakscholen meegewerkt. De ZAT-ontwikkeling bij deze kleinere mbo-scholen is in vergelijking met de ROC’s later op gang gekomen en de responsaantallen van deze scholen zijn klein. Een meerderheid van de AOC’s (6 van de 9) en een minderheid van de vakscholen (4 van de 10) hebben de beleidsontwikkeling met betrekking tot de samenwerking in de zorg in en om de school als taak gedefinieerd en de uitvoering daarvan bij een medewerker of een afdeling belegd. Zes van de 9 AOC’s en 3 van de 10 vakscholen hebben een actieplan of plan van aanpak. Alle AOC’s geven aan een of meer zorgcoördinatoren in dienst te hebben. Zeven van de 10 vakscholen hebben een zorgcoördinator of soortgelijke taak/functie. Bij 5 van de 9 AOC’s zijn taakdocenten zorg in dienst. Bij de vakscholen zijn dat er 6 van de 10. Acht van de 9 AOC’s en 5 van de 10 vakscholen hebben voor delen of de hele school smw. De gemiddelde capaciteit van het smw op 4 AOC’s is 0,7 fte. Bij vier vakscholen is de capaciteit 0,4 fte. Het gemiddelde bereik per fte is 4993 deelnemers. Van iedere 1000 deelnemers hebben er 13,9 contact met het smw gehad. Nagenoeg alle AOC’s rapporteren dat zij bij de instroom van nieuwe deelnemers programma’s inzetten zoals compenserende programma’s bij leerachterstanden, screening van deelnemers op psychosociale problematiek en studietwijfelaars achterhalen. Bij de vakscholen worden minder vaak initiatieven op dit gebied ondernomen. Twee van de 9 AOC’s en 1 vakschool melden dat zij specifieke (voorbereidende) programma’s aanbieden aan deelnemers die niet zonder meer kunnen instromen in een opleiding op niveau 1-2.
Zes van de 9 AOC’s en geen van de vakscholen hebben een aanbod van AKA-opleidingen. Meer dan in 2008 (3 van de 14) melden AOC’s dat zij AKA-opleidingen aanbieden. Drie AOC’s en 3 vakscholen hebben (ook) maatwerktrajecten voor deelnemers op niveau 1 en 2 in hun onderwijsaanbod.
6
Vier van de 9 AOC’s en 5 van de 10 vakscholen voeren een sociale-veiligheidsbeleid. Eén AOC en 2 vakscholen melden dat er afstemming is tussen het sociale-veiligheidsbeleid en de deelnemerszorg. In 2009 beschikken 10 van de 14 AOC’s in Nederland over een of meer ZAT’s en 4 AOC’s hebben geen ZAT. Van alle 12 vakscholen in Nederland hebben er 3 een ZAT en 9 niet. Het bereik van een ZAT bij AOC’s en vakscholen samen varieert van 75 tot 8000 deelnemers. Dat zijn er gemiddeld 945, aanmerkelijk kleiner dan een gemiddeld ROC. De helft van de ZAT’s werkt voor 450 deelnemers of minder. De top drie van functies bij de 21 ZAT’s bij AOC’s en vakscholen is gelijk aan die van de ROC’s: de advisering of consultatie van schoolfunctionarissen, een interdisciplinaire probleemanalyse, en de verwijzing of toeleiding van deelnemers naar externe instellingen. Van de acht kerninstellingen in het mbo nemen bij de ZAT’s van de AOC’s en vakscholen in aflopende volgorde van deelnamegraad de leerplichtambtenaar, politie, maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg en de gezondheidszorg het vaakst deel. De leerplichtambtenaar en de maatschappelijk werker zijn ook het meest frequent van alle partijen aanwezig (bij 17 van de 21 ZAT’s). Bij de ZAT’s waarin de vijf meest genoemde kerninstellingen participeren, heeft de helft tot driekwart van de kerninstellingen schriftelijke afspraken over hun deelname gemaakt. De top drie van in (zeer) hoge mate door het ZAT behaalde resultaten luidt als volgt: goede samenwerking tussen school en externe instellingen, verdieping en verbreding in de probleemstelling, en doeltreffende aanpak van problemen. De meeste ZAT’s zien de minste resultaten bij een snelle indicatie door bureau jeugdzorg. Drie van de 9 AOC’s en 5 van de 10 vakscholen voeren periodiek bestuurlijk overleg met gemeenten over thema’s op het gebied van zorg, welzijn en veiligheid. Een minderheid van AOC’s (2) en vakscholen (4) heeft met gemeenten afspraken gemaakt over de inzet van functionarissen of voorzieningen op de school. Ten opzichte van 2008 is er geen verandering in deze situatie opgetreden.
Nederlands Jeugdinstituut Monitor 2009: Deelnemerszorg en ZAT’s in het mbo
Colofon Paolo van der Steenhoven Ben Brinkman Dolf van Veen Nederlands Jeugdinstituut, Onderwijs & Jeugdzorg Catharijnesingel 47 3511 GC Utrecht Postbus 19221 3501 DE Utrecht T: 030 230 6693 F: 030 230 6312 E:
[email protected] W: www.zat.nl Het monitoronderzoek is in het voorjaar van 2009 uitgevoerd bij 41 ROC’s, 9 AOC’s, 10 vakscholen en 38 voorzitters van ZAT’s binnen de mbo-instellingen. Overname van gegevens met bronvermelding is toegestaan.
7