Rapport betreffende het orgel van de Lutherse Kerk Amersfoort [versie 3, oktober 2013]
Jaap Jan Steensma
Inleiding Dit rapport geeft een overzicht van de bouw- en veranderingsgeschiedenis (deel A) en de huidige technische toestand (deel B) van het orgel van de Lutherse Kerk te Amersfoort. Het is oorspronkelijk gemaakt als afsluiting van LOTO (Landelijke Opleiding tot Orgeladviseur) onder begeleiding van Peter van Dijk. Het document is opgesteld naar de eisen zoals die geformuleerd zijn in de Nota Klinkende Monumenten1: '● … De bouw- en veranderingsgeschiedenis van het orgel waarin wordt beschreven door wie en wanneer het orgel is gebouwd, wanneer en door wie verbouwingen en eerdere restauraties hebben plaatsgevonden en wat de aard van die werkzaamheden was. ● Technische beschrijving waarbij de onderdelen worden beschreven en gedateerd en de gebreken duidelijk worden vermeld.’
Het laatste onderdeel van een restauratierapport is een herstelplan. Omdat het opstellen van een dergelijk plan professioneel en inhoudelijk contact met diverse betrokkenen vereist -een contact dat in een ‘studiekader’ niet wenselijk is- is het herstelplan (deel C) uit de voor u liggende versie (versie 3) weggelaten. Eind september 2013 is duidelijk geworden dat Peter van Dijk als adviseur bij een mogelijke restauratie van het orgel op zal treden. De ‘update’ van dit document heeft op zijn verzoek plaatsgevonden. Jaap Jan Steensma Zeist, oktober 2013
1Nota Klinkende Monumenten, 19, beschikbaar op http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/ RACM_orgelverslag%20_final.pdf . Laatste raadpleging 29 juni 2013 2
A - Bouw- en veranderingsgeschiedenis !
4
Algemeen!
4
De totstandkoming van het orgel in de Lutherse Kerk te Amersfoort!
6
Enkele opmerkingen over het orgel en zijn oorspronkelijke locatie!
11
Werkzaamheden door het huis Bätz!
23
Werkzaamheden door Abraham Meere!
27
Werkzaamheden door de familie Naber!
29
Werkzaamheden door Hermanus Knipscheer II!
34
Herstel en uitbreiding door J. Bätz & Co.!
36
Werkzaamheden door J. de Koff & Zoon!
41
Restauraties 1968-2003!
43
B. Technische beschrijving!
46
a. orgelkast!
46
b. windvoorziening!
50
c. windladen!
52
d. Tractuur!
60
e. klaviatuur!
66
f. pijpwerk!
73
g. memo Dispositie en Samenvatting van de geschiedenis!
76
Bibliografie!
79
Bijlage 1: Uitgaven ten behoeve van het orgel 1824-1885!
81
Bijlage 2: ‘Checklist’ Orgel!
83
3
A - Bouw- en veranderingsgeschiedenis
Algemeen Het orgel in de Lutherse Kerk te Amersfoort is oorspronkelijk gemaakt in 1766 door J.H.H. Bätz. In dit deel worden de totstandkoming en wijzigingen tot en met 1993 behandeld. De ‘orgelencyclopedie’ vermeldt de volgende ‘technische gegevens’ en ‘bijzonderheden’ over het instrument: ‘Technische gegevens Werkindeling!
!
!
hoofdwerk, positief, aangehangen pedaal
Dispositie! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !
! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !
! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !
Hoofdwerk (II)!! Prestant 8’ ! ! Roerfluit 8’! ! Viola di Gamba 8’! Octaaf 4’! ! Gemshoorn 4’ Quint 3’! ! Superoctaaf 2’! Flageolet 1 1/2’! Cornet 3 st. Dulciaan B/D 8’ !
Werktuiglijke registers! !
koppeling HW-Pos
Samenstelling vulstem!! Toonhoogte! ! !
Cornet HW c1 2 2/3 - 2 - 1 3/5 a1 = 423 Hz
Manuaalomvang! Pedaalomvang! !
! !
C-d3 C-c
Windvoorziening! Winddruk! !
! !
twee spaanbalgen 73 mm
Plaats klaviatuur!
!
achterzijde hoofdkas
! ! ! ! !
! ! ! !
Nevenwerk (I), 1873 Holfluit 8’ Viola 8’ Roerfluit 4’
! ! !
Bijzonderheden Het dubbelkoor van de Prestant 8’ (discant) is thans uitgeschakeld. Op het hoofdwerk zijn de volgende registers uit 1766: Prestant 8’, Roerfluit 8’, Octaaf 4’, Gemshoorn 4’, Quint 3’, Octaaf 2’ en Cornet. De Dulciaan 8’ dateert uit 1796. De Viola di Gamba 8’ is mogelijk van Naber (1850). De registers van het positief zijn uit 1873.’2
2
Van Nieuwkoop, 350 4
Na onderzoek naar de bouw- en veranderingsgeschiedenis van het orgel waarbij historische dispositieverzamelingen, archiefmateriaal en het orgel zelf als bronnen gebruikt zijn, blijkt dat het overzicht uit de ‘encyclopedie’ niet geheel volledig of op alle punten juist is. De gepubliceerde papieren bronnen zijn de orgel-beschrijvingen van G.H. Broekhuyzen en de dispositieverzameling van Van ‘t Kruijs.3 Ongepubliceerde bronnen zijn documenten uit de archieven 170, 213, F&R, RCE, UA en UB.4
Joan Bleau, de Heilige Geest Kapel, detail uit de Atlas Van Loon, 16495 en (rechts) Abraham de Haen, Lutherse kerk te Amersfoort, aquarel ca. 1725-1735 (Museum Flehite, Amersfoort)
3
UB d.1, Broekhuyzen I, 52 , Van ‘t Kruijs, 124
4
Onderzocht zijn: 170 2-8: Registers van resoluties en notulen 1757-1962, nadruk op 170-4 en 170-5 (1819-1892). 11, 14, 24, 31, 49-51, 54-56, 64, 69-70: Correspondentie 1764-1795, 1827, 1833, 1849-1853, 1857-1875, 1922-1928, 1946-1966. 148: Stukken betreffende de kerkrestauratie van 1928. 156: Stukken betreffende onderhoud en restauratie van het orgel. 167: Akte van overdracht legaat Van Hamel, 1765. 200: ‘Kerkelijk Rekenboeck’, rekeningen 1732-1831. 209: ‘Kleine Rekenboek’, rekeningen 1790-1822. 219-224: Kwartaalrekeningen van de kerk, 1822-1883. 233-258: Bijlagen bij de rekeningen, 1760-1879. 213 123-126: Correspondentie met de ELG Amersfoort 1685-1876. 157: Correspondentie met de ELG Gouda vanaf 1762. 226: Correspondentie met de ELG Zutphen 1761-1763. UBF&R Archief Fama & Raadgever, zich bevindend in de UB Utrecht, Bijzondere Collecties, dossier 104 RCE Orgelarchief, map ‘Amersfoort Lutherse Kerk.’ UA Akten betreffende Hendrik Christiaan van Hamel en J.H.H. Bätz. UB Orgelarchief M.A. Vente, map ‘Amersfoort Lutherse Kerk’.
5
Jacobs (red.), 12 5
De totstandkoming van het orgel in de Lutherse Kerk te Amersfoort De Heilige Geest Kapel in de Amersfoortse Langestraat bestond mogelijk al in tweede helft van de dertiende eeuw, maar in ieder geval in 1352.6 In 1686 besluit het stadsbestuur het gebouw aan de Lutheranen in gebruik te geven. De kerk had een toren en hoofdingang aan de Langestraat en was voorzien van een zadeldak. Vlak voordat deze Lutherse Kerk een orgel zal gaan krijgen, schrijft de Maandelijkse Nedelandsche Mercurius -een tijdschrift dat ‘alles, wat ‘er Aanmerkenswaardig ieder Maand, in Europa is voorgevallen’ beschrijft, alsmede ‘het voornaamste Kerknieuws der Luthersche Gemeentens’- over de gemeente: een Kleine en geringe gemeente, en nog niet heel oud, hun Kerk staat omtrent in het midden van de Lange straat, verzien met een fraaye Tooren, wierd van oud genaamt de H. Geest Kerk, dezelve geheel vervallen zynde, is de Plaatse, het erve met den Tooren van de Ed. Agtb. Magistraat aan de Ledematen van de Luthersche Gemeente geschonken, om er voor hen een Kerke, tot oefeninge van hun Godsdienst op te bouwen.7
In de periode 1750-1837 is de bouwvalligheid van het gebouw een steeds aanwezig onderwerp in het kerkarchief. Diverse malen worden er kleine en grote werkzaamheden verricht. Vanwege het ‘900-jarig bestaan’ van de kerk, wordt begin 1837 het plan opgevat de toren af te breken en te vervangen door een classicistisch front van stadsarchitect Ruijtenberg.8 Na de realisatie van dit project is de zorg om instortingsgevaar even voorbij, maar als in 1855 de Eem overstroomt, moet opnieuw veel werk gedaan worden. De kerk grijpt de gelegenheid aan om het gebouw daarbij iets uit te breiden. In de twintigste eeuw vinden kerkrestauraties plaats in 1928, 1948 en 1986. De Lutherse gemeente van Amersfoort krijgt in 1764 uitzicht op de plaatsing van een orgel in haar gebouw, als op 6 oktober van dat jaar in Utrecht Hendrik Christiaan van Hamel overlijdt. Hij was een welgesteld man, die een aanzienlijk deel van zijn eigendommen had belegd. Het lijkt erop dat Van Hamel aan de buitenwereld niet veel liet merken van dit bezit. In zijn nalatenschap bevinden zich weliswaar kostbaarheden, maar hij woont in bij een weduwe en haar zoon.9 Na Van Hamels dood haast een van zijn erfgenamen, zwager Rudolph Kemper, Luthers predikant te Gouda, zich naar de notaris om protest aan te tekenen: omdat hij niet weet wat de erfenis inhoudt, kan hij die, zonder vooraf kennis genomen te hebben van de balans, niet accepteren.10 Als blijkt dat hij en zijn vrouw zich 6
Ellen Palmboom, ‘Kerkgeschiedenis’ in Jacobs (red.), 174
7
MNM 1763, p.85
8
Boekzaal 1838, p.395-396 noemt, wellicht uit subsidiaire overwegingen, de stormschade van 29/11/1836 de directe aanleiding voor afbraak van de toren. 9
UA: Testament Van Hamel 5/3/1762, 34-4, U184a025, 159-1
10
UA: Protest 9/10/1764, 34-4, U184a026, 220. Voor Kemper in Gouda, zie MNM 1766, p.114. Kemper bedient eerst de Lutherse Gemeente van Zutphen en staat vanaf 1762 in Gouda als tweede predikant naast J.G. Fischer. Ds. Jan Roosendaal meldt het Amsterdams Consistorium in 1788 dat Kemper met emiritaat is gestuurd om gezondheidsredenen. Hij is overleden na 19/2/1792 en voor 1799. Een testament is bewaard in Kew, Londen: http://discovery.nationalarchives.gov.uk/SearchUI/details/D558514?uri=D558514 en http:// www.groenehartarchieven.nl/voorouders/k1dtb/3741715 . De correspondentie van- en over Kemper is onder meer te vinden in 213-157: brief 1/12/1762 van J.G. Fischer aan Consistorium Amsterdam, brief 22/4/1788: brief van Jan Roosendaal aan Consistorium Amsterdam. 6
geen zorgen hoeven te maken, zet Kemper zich in voor de afwikkeling van verschillende testamentaire aangelegenheden.11 Van Hamel blijkt aan vier kleinere Lutherse gemeenten obligaties van f1000 nagelaten te hebben, zodat zij met de rente hun orgels kunnen onderhouden. Naast Arnhem en Nijmegen is Zutphen een van de begunstigde gemeenten. Kemper lijkt zijn eigen rol in Zutphen iets rooskleuriger voor te stellen dan die mogelijk geweest is en ‘feliciteerde de Zutphense kerkenraad met deze gift die, zo hij schreef, mede een uijtwerksel [was] geweest van de achting voor de Zutphense gemeente opgevat gedurende mijn prediking in de zelver.’12 Omdat Luthers Amersfoort nog geen orgel bezit, legateert Van Hamel aan die kerk in totaal f1500, onder Conditie dat deselve gemeente in haar kerk aldaar sullen moeten laten maken een orgeltje van vijf a ses hondert gulden, bij aldien zij in staat zijn om het zelve te kunnen onderhouden, en dat het overige van dit gelegateerde sal moeten gebruijkt worden tot onderhout vant zelve orgeltje, voor soo verre dat sal kunnen strecken.13
Dan gaat Rudolph Kemper dwarsliggen, hij leest het testament anders, in de bewoordingen van Luthers Amersfoort: [dat] dit geld niet soude werden uytgekeert voor dat uyt den staat onser kerk gebleeken waare, ons vermoogen een Orgel te kunnen onderhouden of, in gevalle dit niet moogelijk was wij als dan met gemelde erfgenaam souden moeten accordeeren14
In de lezing van Kemper, die ongetwijfeld op de hoogte was van het feit dat Amersfoort maar een ‘kleine en geringe’ gemeente was, zou de kerk eerst de ‘staat’ maar eens open moeten leggen en aantonen dat zij een orgel wel zou kunnen onderhouden. Amersfoort besluit daarop het Luthers Consistorium van Amsterdam, de ‘machtigste’ Lutherse gemeente in Nederland, om raad te vragen. Uit de brief blijkt dat Amersfoort het legaat (of: het orgel) zo graag wil hebben dat men bereid is tot vervelende concessies, bijvoorbeeld het (nog) niet bespelen van het instrument en/of het aanstellen van toezichthouders. Het Consistorium beslist gunstig voor Amersfoort: in het testament is niet te lezen dat de gemeente eerst haar kapitaalkracht zou moeten bewijzen. Bovendien, zo stelt Amsterdam, is het voor Amersfoort gunstiger eerst het legaat te innen en vervolgens het volledige bedrag aan de bouw van het orgel te besteden. Per slot van rekening heeft dit toch geen directe invloed op de kerkbalans. Kemper zal het standpunt van ‘Amsterdam’ heel serieus genomen hebben; in zijn Zutphense periode kreeg hij vanuit Amsterdam jaarlijks een
11
UA: Acceptatie 12/10/1764, 34-4, U184a026, 221
12
Van Manen, 281
13
UA: Testament Van Hamel 5/3/1762, 34-4, U184a025, 159-1
14
213-125: brief 17/12/1764, zie ook 170-2, p.50-55, november-januari 1764-1765
7
‘douceur’ van f50,- op een salaris van f300,- en deze praktijk bleef in Gouda bestaan.15 In april 1765 vindt de overdracht van het legaat plaats.16 Mogelijk is de financiële afhandeling via ouderling Pieter Kortman (Cortman) gelopen -hij was ds. Hooyman’s secondant bij de overdracht-. Ook is het mogelijk dat de turbulente periode die in Amersfoort volgt, invloed op de administratie heeft gehad. Tussen 1764 en 1766 kent Amersfoort drie opeenvolgende predikanten: Johannes Hooyman (1762-1764), Isaac Scholten (1765-1766) en Johan Fredrik S(ch)losser (1766-1768). Met de daaropvolgende dominee ontstaat een groot conflict.
De passage over orgels in Lutherse kerken in het Testament van Van Hamel 5/3/1762, UA:34-4, U184a025, 159-1.
Als duidelijk is dat het legaat uitgekeerd zal worden, neemt ds. Johannes Hooyman contact op met J.H.H. Bätz. Eind maart brengt hij een tekening en bestek mee naar de kerkenraadsvergadering. De summiere beschrijving in het notulenboek wijkt op details af van de ‘werklijst.’ De prijs, f1500, staat vast -ds. Hooyman krijgt mandaat hierover te 15
213-157 en 226: bedankbrieven van Rudolph Kemper aan het Consistorium in Amsterdam, dd. 22/7/1761, 5/5/1762, 1/5/1763, 28/4/1764, jaarlijks terugkerend. 16
UA: Akte van Overdracht, 34-4, U230a005, 118, 5/4/1765. 8
onderhandelen- en ook de ornamenten (‘snijwerk’ in de werklijst) staan in beide bronnen vermeld. In de Amersfoortse notulen is daarbij echter nog sprake van ‘schilderen, vergulden etc.’ buiten bestek.17 Het is de bedoeling dat ds. Hooyman erop toeziet dat het geheel ‘suffisant en net (...) volgens het bestek’ wordt gemaakt. Hier komt niets van terecht, want een week later kondigt Hooyman al aan een beroep naar Batavia te hebben aangenomen.18 In dezelfde vergadering wordt ouderling Pieter Kortman -die het document dan net twee dagen in bewaring heeft- gemachtigd de obligatie zo voordelig mogelijk te verzilveren, ‘om aan den Heere Bätz, volgens Conditie, f500 guldens op afkorting voor te schieten.’19
Notulen kerkenraadsvergadering van 170-2, p.55, 31[?]/3/1765.
Alles wijst erop dat de aanschaf van het orgel, door bijkomende posten, een kostbare zaak was voor Amersfoort. Na het Amsterdamse advies was f1500 begroot voor het orgel, maar voor die prijs stond het orgel er nog niet. Een ongedateerd document met kwitanties en rekeningen uit de bouwtijd van het orgel zou heel goed met de orgelbouw te maken kunnen hebben, maar zeker is dat de kerk over het jaar 1766-1767 f176,10 besteedt aan
17
170-2, p.55, 31[?]/3/1765
18
De archiefbeschrijving van de Lutherse kerk te Batavia geeft geen aanleiding te veronderstellen dat het bestek en/of de tekening in Jakarta bewaard is gebleven. Zie http://databases.tanap.nl/ead/html/ Jakarta_Kerken/index.html 19
170-2, p.57, 7/4/1765 9
de timmerman, f108 aan de schilder en op 26 augustus 1766 nog f29 aan de smit.20 Als het project bijna ten einde is, blijkt dat het snijwerk niet in Amersfoort werd gemaakt, maar van elders moest komen, want op 27 juli 1766 worden 6 stuivers betaald ‘aan vragt voor ‘t snijwerk aan ‘t orgel.’21 Het conflict met Kemper had geld gekost en ook het voortraject van de bouw vergde een investering.22 In februari 1766 besluit de kerkenraad dat f150 uit de diaconiekas ‘tegens aanstaande Meij 1766 ten Behoeve van de Kosten voor het Maken van het Orgel, in Casse van Ouderlingen zal worden overgenoomen.’23 De financiële bijdrage aan zitplaatsen is niet langer vrijblijvend, maar er worden huurprijzen vastgesteld.24 Als de rekeningen voor het orgel worden nagezien op 27 augustus 1766, blijkt ook een ‘testamentaire Dispositie’ van een weduwe voor het orgel te zijn gebruikt.25 Predikant Schlosser collecteert in de zomer van 1767 nog f28 bij ‘eenige Amsterdamse Heeren ten behoeven van het orgel’.26 Uit de jaarrekening over 1766-1767 blijkt dat een organist wordt betaald vanaf 17 augustus 1766. Op 24 november van dat jaar wordt f5 uitgegeven ‘voor een Nootenboek op het orgel’.27 In december 1766 neemt de kerk een balgentreder in dienst.28 Van de ingebruikname is niet meer bekend dan de naam van de predikant die erbij betrekken moet zijn geweest: de nog erg jonge Isaac Scholten.
20
170-233. De totale rekening gaat om f192,5 en noemt werk aan ‘de agter vloer’ (f38), ‘de kast’ (f30,15), ‘versette preekstoel’ (f23,-), ‘t schot bezeijde de preekstoel’ (f29,-), ‘de trap versette en een bordes maake’ (f10,-) en ‘t duer raamt’ (f61,10 - deze post omvat kosten voor een drempel, paneel, luik, hengsels, schuifje en f30,-loon). De overige rekeningen in de map zijn uit 1760, 1766 en 1777-1778. 170-200: rekening over 11/5/1766-24/5/1767 21
170-200, rekening over 1766-1767
22
213-125 en 170-200, staat van 4/6/1765: ‘f142,12,10’ aan ‘Ongelden wegens de Obligatie.’
23
170-2, p.78, 10/2/1766. De jaarrekening over 1766-1767 vermeldt aan de batenkant op 9/2/1767 (!) ‘Voor eene obligatie groot f150 die ten behoeve van ‘t orgel wederom moest opgeijscht worden: f152,18,12’. Onder ‘diaconie’ staat bij 1766 het memorandum ‘Ontfangen 1 obligatie groot 150. die aan den kerkenraad den 9 Febr: 1767. ten behoeve van ‘t orgel zijn uitgekeert en op de voorige zijde bij de innaam der Ouderl. geplaatst zijn.’ 170-200, 1766-1767 24
170-2, p.80, 8/4/1766
25
170-2, p.83, 27/8/1766
26
170-2, p.115, 28/11/1768. In hetzelfde document , over zijn afscheid, blijkt Schlosser sleutels voor het orgel in bezit te hebben die hij niet officieel overhandigd heeft gekregen bij zijn aantreden op 29/10/1766. Vgl. 170-2, p.97 29/10/1766: Schlosser treedt aan en de balgentreder komt in dienst. Organist: 170-2, p. 104-106, 15/10/1767 27 28
170-200, rekening over 1766-1767
170-2, p.97, 4/12/1766. In de rekeningen staat de post onder 24 november 1766: ‘aan den balkentreder 1 jaar tract. verschenen met Aug 1767.: f6.-’ 170-200, 1766-1767 10
Gerrit Konsé, prent van Isaac [Izaac] Scholten, 1792. Scholten (1744-1818) was als jong predikant betrokken bij de voltooiing van het orgel in de Lutherse Kerk te Amersfoort. Later werd hij predikant van de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk te Amsterdam. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.
Enkele opmerkingen over het orgel en zijn oorspronkelijke locatie Uit een combinatie van gegevens kan worden afgeleid dat de huidige locatie van het orgel -ondanks het nu schijnbare ruimtegebrek- de oorspronkelijke is. Het is uitgesloten dat het instrument eerder aan de andere zijde van de kerk heeft gestaan: - In ieder geval was er voor 1752 een koepel die rustte op pilaren.29 - Een galerij voor kerkbezoekers bevond zich boven de ingang, tegen de toren, aan de overzijde stond tot 1821 de preekstoel op de locatie van de huidige consistorie, waarboven in 1766 het orgel geplaatst werd.30
29
213-125, brief 19/6/1752: ‘dat zeedert eenigen tijd aan een der pilaaren van ‘t gebouw onzer kerke, waar op het koupeltje rust, een barst ontdekt is.’ 30
Van Bemmel, 1760, p.166: ‘een Gaanderye boven den ingang, tot meerder plaatzing der Gemeente’, Geheym-Schryver, p. 307 (zie ook p. 11-12 hieronder). De consistorie komt in 1821 ‘achter den Predikstoel, met eenige verplaatsing van dezen benevens van de Banken des Leraars en des Voorzangers.’ 170-4, p. 28-29, 12/11/1820 en 20/11/1820. Ingebruikname consistorieruimte: 170-4, p.37, 10/5/1821. Deze preekstoel wordt in 1846 vervangen door de huidige. Zie ook 170-4, p.406, 22/2/1846 e.v. 11
- Deze zitplaatsen, 3 rijen, worden verhuurd vlak voordat het orgel geplaatst wordt.31 - De ‘werklijst’ van J.H.H. Bätz suggereert dat een nieuw oksaal gebouwd zal worden voor rekening van de kerk.32 - De waarnemend organist, J.A. Kolfschoten (Colfschooten), gebruikt in 1767 de achteringang (uitkomend op ‘Achter de Heilige Geest’) om zonder wanorde of ontstichting de kerk te kunnen verlaten tijdens de dienst.33 - In 1828 heeft de kerk achterstallig onderhoud ‘getuige het zeer verouderde plat-fond! [sic]’34 Woordkeuze en spelling suggereren geen overwelving. - In 1833 verschijnen orgel en koepel expliciet als eenheid samen in de notulen.35 - In de uitgebreide documentatie van de verbouwing van 1837 (nieuwe gevel) wordt met geen woord gerept over het orgel of een orgelmaker om het instrument over te plaatsen. Gezien de omvang van de balgen, van de orgelkast en de benodigde ruimte voor zowel de organist als de balgentreder, had het orgel zonder aangebouwd balgenhuis niet in de torenruimte gepast. De galerij -het orgel bezat nog geen NW tussen balgenruimte en HW-kast- beschikte over genoeg ruimte voor extra musici. Het is dan ook aannemelijk dat de musici die in 1833 en 1837 hun medewerking verlenen aan ‘fraaij muziek’, op de orgelgalerij gestaan hebben.36
31
170-2, p.80, 8/4/1766
32
zie p. 18
33
‘Ook is ‘t goed gevonden, dat de Heer Kolfschoten ten allen tijden wanneer zijn discipel op het orgel gespeelt heeft, tzij voor, onder of na de Predikatie, na Zijn eigen goeddunken uit de Kerk kan gaan, ten welken einde hem een sleutel van de agterste kerkdeur zal ter hand gestelt worden.’ 170-2: p.104-106. 34
170-4, p.172, 7/4/1828
35
‘Ook ging de kerkeraad (...) tot het besluit over, om het plafon benevens den koepel van het orgel te laten stukadoren.’ 170-4, p. 258, 1833. zie ook 170-4, p.261, 2/7/1833 36
De kerk wordt in de negentiende eeuw ook gebruikt voor ‘examina’ of ‘promoties’ van de Latijnse school. Over de muziek bij de promoties in 1833 staat in de Boekzaal te lezen: ‘wordende dit feest met een fraai Muzijk, onder het bestuur van den Heer G. van Eijken, Stads Organist, begonnen bij tuschenpoozen vervangen en besloten. Een paar jaar later worden bij de heringebruikname van de kerk ‘cantates’ van Ruppe en Nieuwenhuizen ten gehore gebracht. Boekzaal 1833, p.84-85 en 170-4, 18/2/1838, p.328 12
Tekening Architectenbureau Ir. T. van Hoogevest, september 1982, nr. 10.773.2, blad 1: dwarsdoorsnede van de (in 1982) bestaande situatie. De proporties zijn, door onderaf fotograferen, vertekend. RCE, map ‘Amersfoort Lutherse Kerk.’
Een bijzondere, aanvullende bron met betrekking tot de inrichting (galerijen) van het gebouw, de financiële situatie, de importantie van ‘Amsterdam’ en de constructieve toestand van de toren -ruim 50 jaar voordat deze afgebroken zou worden- is de mysterieuze Geheym-Schryver. Hij schrijft in 1760:
13
(...)
(...)
(...).37
37
Geheym-Schryver, 307-309. Pagina’s gedigitaliseerd door de Universiteitsbiblitheek Utrecht op verzoek en kosten van schrijver dezes. 14
Het orgel heeft in 1766 waarschijnlijk een baksteen-rode kleur gehad, die nog duidelijk zichtbaar is op het knieschot -waar een nieuwere verflaag afgekrabd lijkt te zijn- en op plekken waar de huidige verflaag beschadigd is: de zijkanten van de betimmering van de balgstoel, het verzamelkanaal van de balgen en de hoofdwerkkast (zie ook deel B.2). Een vergelijkbare rode kleur is gevonden in de Hervormde Pauluskerk te Tilburg. Deze kast (J.H.H. Bätz, 1765) is in 1985 onderzocht door H.H.J. Kurvers. Hij schrijft in zijn verslag: Een kort kleurenonderzoek toont aan dat de orgelkas oorspronkelijk, althans in eerste instantie, met een rode saus is afgewerkt. Het is mogelijk dat deze rode saus behoort bij de opleveringstoestand van de kas. De saus had dan de functie het hout tot eenheid van kleur te brengen. 38
Over het fronttype dat Bätz in Amersfoort plaatste, schrijft Peter van Dijk: De meest 'rudimentaire' vorm daarvan [van het rugpositief, JJS] is een vijfledige frontindeling, met een ronde middentoren, lagere spitse zijtorens en gedeelde tussenvelden. J.H.H. Bätz paste deze 'basisindeling' toe bij zijn – van oorsprong eenmanuaals – orgel (1766) in de Lutherse Kerk te Amsersfoort. De tussenvelden zijn hier – zoals gebruikelijk bij J.H.H. Bätz – gewelfd en de bovenlabia van de frontpijpen zijn alle spitsvormig. Opmerkelijk zijn de lijsten (met snijwerk) die de bovenste tussenvelden afsluiten; Bätz paste, in navolging van Müller, vóór 1758 uit snijwerk bestaande bovenafsluitingen toe. Het lijnenspel van de frontpijpenlabia is 'klassiek Hollands': v-vormig in de torens en van binnen naar buiten oplopend in de gedeelde tussenvelden. Het snijwerk in Amersfoort, met fraai gesneden voluten onder de torens en bescheiden vleugelstukken toont een rococo-karakter. Mede vanwege de sedert in ieder geval het midden van de 19e eeuw beschikbare hoogte heeft de middentoren geen bekroning, op de zijtorens zijn engelen gezeten die inmiddels hun vleugels zijn kwijtgeraakt.39
38
RCE, map Tilburg, Kurvers, 26/2/1985, kenmerk nr. MTA-85-34
39
Van Dijk, Langs Utrechtse orgels, 17 15
Jan van Lodensteijn (leerling van G. Th. Bätz), 1795, tekening van het basisfronttype van het huis Bätz. Van Lodensteijn is mogelijk betrokken bij de werkzaamheden te Amersfoort in 1796, zie Oost 60-62.
De orgelkast wekt op diverse punten de indruk bij vervaardiging te krap bemeten te zijn: er zijn afvoeringen en de afdekking van de kast is op enkele punten opengewerkt of verruimd. Ook in de balgenruimte leek het probleem te spelen: bij opgang van de bovenste balg, raakte het scharnier het dak van de betimmering. Door een deel van het scharnier af te zagen en door boven het scharnier een opening in het dak van de balgkamer te maken, heeft de opgang van de balg meer ruimte gekregen. De bovenste balg.
Het klavier bevindt zich aan de achterzijde van het orgel, de balgen liggen achter het orgel. Men zou misschien verwachten dat de speelmechaniek is uitgevoerd als stekermechaniek, maar dat is niet het geval. De lade is hoog geplaatst in de kast en de mechaniek is ‘aangehangen’. Hierdoor wijkt het interieur van de kast niet wezenlijk af van Bätz-orgels met een zelfstandige onderkast en voorkant-bespeling. Als J.F. Witte bij de uitbreiding van het orgel met een tweede klavier aangeeft daar weinig plaatsruimte voor te hebben, stelt hij voor ‘het bestaande houten walsbord’ te ‘vervangen door een geheel nieuw van ijzer, van mindere breedte.’40 Dit zou de mogelijkheid open houden dat de lade in 1873 hoger in de kast is gelegd. De rijksorgeladviseurs, H.L. Oussoren en C.H. Edskes schrijven echter in hun aantekeningen: Plaatsing lade (zo hoog!) lijkt toch origineel. Kleppenkast achter dus positie lade wel origineel. 41
40
170-156, 14/6/1872
41
RCE, rapport 23/7/1968, p.7 16
De laatste opmerking houdt verband met de bereikbaarheid van de kleppenkast. Tussen kast en voorslagen is nauwelijks ruimte, dus om de voorslagen uit te kunnen nemen, moet de orgelkast open kunnen.
Geopend paneel, hoofdwerk, met voorslagen voor de kleppenkast.
Een andere praktische reden voor de hoge plaatsing van de lade kan verband houden met de rol van het orgel in de liturgie. Uit een voorstel dat J.F. Witte in 1872 doet, is sprake van een ‘luchtkoker’ die moet worden verwijderd.42 ‘Luchtkoker’ is niet Witte’s gebruikelijke terminologie voor een windkanaal en de post lijkt verband te houden met het uit te besteden schilder- en timmerwerk. Een groot rond gat in de vloer van de orgelkast, direct boven de preekstoel, zou een overblijfsel van de ‘luchtkoker’ kunnen zijn. Het is mogelijk dat dit gat gediend heeft als akoestische voorziening -al dan niet in combinatie met een ‘akoestisch kanaal’ richting de speeltafel-, want vanachter de klavieren is het contact met de kerkruimte moeilijk. Het gat en de eventueel bijbehorende akoestische voorziening kan de bedoelde ‘luchtkoker’ zijn en is waarschijnlijk gesloten in verband met de aanleg van de mechanieken van het nevenwerk, die over de orgelvloer lopen. Als de HW-lade op de orgelvloer gelegen zou hebben, was de verstaanbaarheid van de predikant moeilijker geweest. Het gat in de bodem van de orgelvloer, waarschijnlijk (deel uitmakend) de ‘luchtkoker’ met een akoestische functie
Door de hoge ligging van de lade past de Roerfluit niet binnen de voorziene hoogte van de kast. Boven de Roerfluit is dan ook een ‘dakje’ gemaakt, waarvan de houten delen een andere kleur hebben dan het overige hout van de kast. Het lijkt erop dat het gaat om een aanpassing die pas bij de montage van het instrument is gedaan. Waarschijnlijk is niet veel later een stemluik in dit ‘dak’ gezaagd. In de middentoren is verder een opening gemaakt om C van de Dulciaan 8’ te kunnen laten spreken. In Benschop, waar Bätz eveneens een probleem had met de afmetingen van de orgelkast, heeft hij dit opgelost door de stijlen van de torens te verhogen.43
42
170-156, 14/6/1872
43
Van Dijk, 14 17
Hoewel zowel de werklijst als de kerkenraadsnotulen melding maken van ornamentiek ‘boven de kast,’ zijn hiervan geen sporen gevonden.44 De plaats voor een David-beeld op de middentoren is, gezien de ruimte tussen koepel en kast, erg beperkt. Ook de aanwezigheid van de uitbouw -ten bate van de Roerfluit- maakt een bekroning onwaarschijnlijk. Voor de aanschaf van de beeldjes voor de zijtorens (1844), hangen er gordijnen in de koepel, wat een aanwezigheid van eerdere bekroningen in de negentiende eeuw nog onwaarschijnlijker maakt.45
Het dak van de middentoren in gesloten (links) en geopende toestand. Rechts is te zien dat de houtkleuren afwijken, links is te zien dat het luik na plaatsing van het dak aangebracht moet zijn.
Het Amersfoortse orgel is uniek, omdat dit J.H.H. Bätz-orgel als enige nog beschikt over de originele spaanbalgen. Een ander paar originele balgen is oorspronkelijk gemaakt voor het orgel van Heusden (1750) en bevindt zich tegenwoordig in Geertruidenberg, Hervormde Kerk. Omdat in de literatuur onder meer te lezen is dat de Amersfoortse balgen ‘extra klein’ zijn, is het aardig de maten van de bovenbladen met elkaar te vergelijken: Heusden46! ! 114 x 203 cm! ca. 2,314 m2!!
Amersfoort47 123,5 x 185,5 cm ca. 2,291 m2
De ‘werklijst’ van J.H.H. Bätz is de oudste dispositie-opgave van het orgel en is volgens Oost een afschrift van na 1795.48 Het origineel zou door de orgelmaker zelf zijn opgesteld. In de lijst komen ontwerpen van orgels voor, niet de uiteindelijke uitvoeringen. De transcriptie luidt: Het Orgel in de Lutherse Kerk tot Amersfoort[,] gemaakt door J.H.H. Bätz in ‘t Jaar 1766 heeft gekost 1500 gl. en daarvoor gemaakt de Kast van grijne hout en in ‘t gesigt van IJken hout[,] het snijwerk voor de pijpen. Neffens de volgende Regist[ers]
44
Uit veiligheidsoverwegingen zijn de los staande gipsen engeltjes (1844) op de zijtorens tijdens het onderzoek niet van hun plaats gehaald. 45
170-4, p.336, 12/10/1838
46
Beschikbaar gesteld door Hans van Rossum.
47
In verband met de bereikbaarheid van de balgen is de meting niet volledig betrouwbaar. Volgens de opgegeven maten in de werklijst, zouden de Amersfoortse ongeveer 120 x 182 cm moeten zijn. 48
UB d.1, Oost, 19 18
1. Prestant 2. Roor Fluyt 3. Octaaf 4. gemshoorn 5. quint 6. super Octaaf 7. Flageolet 8. Cornet 3 sterk Disc. 9. Mixtuur 3, 4, 6 sterk 10. Tramblant
8 voet 8 voet 4 4 3 2 1 1/2
Engels tin moet zijn Holpijp moet zijn Roorfluyt
2 Blaasbalken een voet Pedaal en wat verders tot zoo een Orgel behoort Behalven ‘t snijwerk boven, op zij, en onder de kast, het Oczaal de stellagie voor de Blaasbalken vuur, ligt, en balkentreeder De Balken zijn lang 5v 9 5/8d. en breet 3v. 10d. Rijnlands
De dispositie in de werklijst, UB d.1
Naast de maten van de balgen is een papierstrookje over een eerdere opgave van de maten geplakt. Hieronder is te lezen: !
De balken zijn lang 5 v: 9 5/8 d. en breet 3 v: 10 1/8 d: Rijnlands voetmaat
Het is opvallend dat de schrijver, voor een correctie van slechts 1/8 duim, de moeite genomen zijn gegevens te corrigeren, terwijl het eindresultaat -de vermeldde dispositie19
zeer waarschijnlijk niet volledig en foutloos is. De correcties ten aanzien van de Roor Fluyt en de Gemshoorn komen hieronder ter sprake, maar het lijkt erop dat het document een kopie van een bestek is, niet van de uiteindelijke uitvoering ervan. Interessant is het gegeven dat Bätz, bij wijze van uitzondering, het Amersfoortse orgel van een aangehangen pedaal heeft voorzien. Dat is, in het oeuvre van J.H.H. Bätz, bijzonder voor een eenklaviers orgel zonder Bourdon 16-voet.49 Het pedaalklavier is hoogstwaarschijnlijk bewaard gebleven en is daarmee het oudste pedaalklavier uit de Bätztraditie en het enige bekende van J.H.H. Bätz. De werklijst van J.H.H. Bätz suggereert dat de orgelmaker van gedachten veranderd is wat betreft de dispositie. Het is gebruikelijk dat in zijn orgels de Holpijp 8’ en Roerfluit 4’ een paar vormen, vaak als minder luide (rugwerk-)tegenhanger van het paar Roerfluit 8’ en Gemshoorn 4’. Dat Bätz op een bepaald moment gedacht heeft het minder luide paar in Amersfoort te zullen maken of gemaakt te hebben, duidt erop dat hij het instrument zelf waarschijnlijk als een relatief klein orgel beschouwde. De Dulciaan komt in de werklijst niet voor. Waarschijnlijk heeft dit gegeven, in combinatie met het bedrag van f290,- dat in 1796 aan G.Th. Bätz wordt betaald, aanleiding geweest te veronderstellen dat de Dulciaan in 1766 gereserveerd was en door G.Th. Bätz is ingevuld. Omdat de werklijst niet op alle punten correct is, is het de moeite waard deze toeschrijving nader te onderzoeken. Een eerste, onvolledig ‘vooronderzoek’ laat zien dat er grote overeenkomsten bestaan tussen de inscripties op de Dulcaanbekers en de inscripties op het pijpwerk van J.H.H. Bätz. Het is merkwaardig dat het orgel van de Lutherse Kerk in Amersfoort niet in Joachim Hess’ Dispositiën der merkwaardigste Kerk-Orgelen (1774) is opgenomen. Toen dit ‘prototype’ van een dispositieverzameling uitkwam, had de van huis uit Lutherse Hess in ieder geval drie personen in zijn omgeving die hem, bij wijze van spreken, een telefoonnummer van ‘Amersfoort’ hadden kunnen geven: - Predikant Philippus Lodovicus Statius Muller (1725-1776), schrijft in 1749 vanuit Leeuwarden een aanbeveling voor Hess aan de Lutherse Kerk te Gouda. Ook is Statius Muller Hess’ eerste schoonvader. Van 1745-1749 stond deze predikant in de Lutherse Kerk van Amersfoort.50 - Predikant Johannes Hamelau staat in 1760-1762 te Amersfoort, maar blijft in de daarop volgende jaren bij de gemeente betrokken. Zo geeft advies bij de predikantswisselingen rond de bouwtijd van het Amersfoortse orgel. Hess heeft Hamelau meegemaakt bij de afsluiting van een ander orgelproject: het H.H. Hess-orgel van de Lutherse Kerk te Bodegraven.51 - Predikant Rudolph Kemper is van 1762 tot aan zijn dood Luthers predikant te Gouda, lange tijd de woon- en werkplaats van Joachim Hess.52
49
Van Dijk, 4, 18
50
MNM 1763, p.86. Gierveld, “Inleiding” op Hess’ Dispositiën, 5, 8.
51
Hess, 16
52
Zie ‘totstandkoming’, hierboven 20
Houbraken en Quinkhard, portret van Johannes Hamelau, ca.1779.53 Het is voor een indruk van het geloofsleven in Luthers Amersfoort wellicht veelzeggend dat Hamelau en Scholten (zie boven) na 1791 de eerste twee predikanten waren van de ‘rechtszinniger’ Hersteld Evangelisch Lutherse Gemeente in Amsterdam.
Het orgel van de Evangelisch Lutherse Kerk in Den Haag (laatste oplevering door Bätz in 1762), heeft een ongelijkzwevende temperatuur gehad.54 Uit het door Wim Diepenhorst uitgevoerde pijpwerk-onderzoek in Tilburg, kwam de volgende kwintencirkel te voorschijn55 :
53
http://geheugenvannederland.nl/?/nl/items/VUMCC01:UBVU001-1-HAM-001 , laatstelijk geraadpleegd op 28 juni 2013 54
Jongepier, 9
55
Beschikbaar gesteld door Rijk van Vulpen. 21
In 1827 blijkt de temperatuur van het Amersfoortse orgel ongelijkzwevend genoeg te zijn om van een ‘wolf’ te spreken.56 Dit wijst in de richting van middentoonstemming, maar het is ook mogelijk dat, uitgaande van de temperatuur van Tilburg, gis-es een halve komma overzwevende kwint heeft gehad. De (oorspronkelijke) toonhoogte a1=423 Hz is in de literatuur niet ondersteund door documentatie.57 Mogelijk is deze toonhoogte tijdens een recente restauratie gemeten in het afgekoppelde discantkoor (tussenvelden) van de Prestant.
56
170-4, p.147 13/6/1827
57
Van Nieuwkoop, 350 22
Werkzaamheden door het huis Bätz58 Het orgel wordt tot aan de negentiende eeuw niet regelmatig onderhouden, maar werkzaamheden vinden plaats op instigatie van de organist.59 Na het aantreden van organist J.P. Reinhold -een ‘muziekmeester’ afkomstig uit Wezel- in 1792, krijgt de organist met regelmaat een toelage voor stemwerkzaamheden. Voor uitgebreider werk worden leden van het huis Bätz ingeschakeld. Bijzonder is dat alle leden Amersfoort aandoen en dat van elk van hen een handtekening in het archief te vinden is. De opsomming is als het ware de bedrijfsgeschiedenis in een notendop: Christoffel Bätz (1781), Gideon Thomas Bätz (o.a.1796), Gideon Thomas en Jonathan Bätz (1819), ‘Gebr. Bätz’ (Jonathan en Johan Martin Willem Bätz, 1827) en Johan Martin Willem Bätz (tot 1833).60 Hierboven is de toeschrijving van de Dulciaan aan G.Th. Bätz in 1796 al kort aan de orde geweest. De manier waarop het zakelijke deel van Bätz’ werkzaamheden wordt afgehandeld, lijkt kenmerkend te zijn voor deze orgelmaker. Hoewel de prijs (f273,10) hoog gevonden wordt en men Bätz suggereert er iets af te doen, gaat de kerkenraad toch, ‘hoe eerder hoe liever,’ akkoord. Gideon Thomas verhoogt zijn offerte naar f280, want pas na het uitbrengen van de eerdere offerte bemerkte hij dat er nog voor f10 reparatiewerk aan het pedaal vergeten was. Na keuring van het werk op 3 november verklaart onder meer organist Reinhold dat de ‘verbeteringen en vernieuwingen’ volgens bestek zijn uitgevoerd. Naast de afgesproken f280 wordt nog eens f10 uitgekeerd wegens ‘eenige bykomende en niet geaccordeerde verbeteringen.’61 Bij het voor f98 ‘Schoonmaken, het doen der noodwendige reparatieën, het intoneeren en stemmen’ door ‘G.T. & J. Bätz’, wordt het orgel tevens geschilderd.62 De rekening vermeldt ‘Groen voor de Hekke bij het Orgel,’ ‘Appelbloes voor het Orgel’ en ‘Lak voor Orgel.’63 Het overlijden van organist Reinhold in 1826 en de invoering van een nieuw gezangboek in dezelfde periode, is aanleiding om uitgebreider aan het orgel te werken en om een stemcontract te sluiten.64 Om meer duidelijkheid te krijgen over de veranderingen die het orgel vanaf dat moment ondergaat, zijn de kosten voor het onderhoud en restauratie in een schema (zie bijlage) gezet. Uit 1827 dateert het voorstel ‘de wolf’ uit het orgel te verwijderen. Vanwege het belang van deze episode, zijn de gegevens die hierop betrekking hebben, volledig getranscribeerd.
58
Enkele kleinere uitgaven, zoals de aanschaf van een sleutel (170-236, rekening 13/5/1785), ‘lak voor het orgel’ ad f2,- in 1808 (170-240, 2/1809) en de aanschaf van een ‘nieuwe koopere schel bij het orgel’ (170-242, rekening Stol over 1824) laat ik buiten beschouwing. 59
Zo schrijft organist Kröck bijvoorbeeld: ‘NB: De Orgel moet ook gesteld worden eer het nog verder komt, dit ter naricht aan den W.Eerw. Kerkenraad (...). 170-236, declaratie 6/10/1785 60
Voor Christoffel Bätz, zie 170-234. De kwitantie is het enige tot nog toe bekende geschreven document van de hand van Christoffel Bätz (of: ‘Beets’). Oost, 28. Voor de reproductie: Oost, 24. 61
170-3, 11/1796, 96-99.
62
170-241, 9/1819
63
170-241, rekening 17/2/1820
64
overlijden Reinhold: 170-4, p.142, 11/12/1826, nieuw gezangboek: 170-4, p.144, 22/2/1827 23
Het voorstel om de ‘wolf’ uit het orgel te nemen. 170-4, p.147, 13/61827. Na den Gebede is gedelibereerd over eene propositie van de Gebroeders Bätz, orgelmakers, om, ter gelegenheid dat het Orgel schoongemaakt zal worden, tevens den Wolf uit hetzelve te nemen, als eene aanmerkelijke en blijvende verbetering van het orgel; en is geresolveerd, om bij de afwezigheid van genoemde Heeren, een Commissie te benoemen, be staande uit Br. Krümmer[?] en den Leraar, die bevolmagtigd is, om na de terugkomst van den Hr. Jan Bätz omtrent den kosten dier verbetering met denzelven overeentekomen. Omtrent de jaarlijksche kosten van schoonmaken en stemmen des or gels en instaan[?] voor gewone Reparatiën is men met de Gebroeders Bätz overeengekomen, dat die kosten zullen beloopen elk jaar tien Guldens, of, wanneer het schoonmaken ééns om de twee jaren plaals vindt, alsdan twintig Guldens. (...) overeengekomen is met de Gebroeders Bätz voor f95, zullende dan ook de Rammeling, allengekens bij het gebruik van het orgel ontstaan, zoo veel mogelijk verholpen worden. (...) Vergadering gehouden op 28 Junij (...). Der vergadering is berigt, dat de Commissie, vroeger vermeld, overeengekomen is met de Gebroeders Bätz voor f95, zullende dan ook de Rammeling, allengekens bij het gebruik van het orgel ontstaan, zoo veel mogelijk verholpen worden.65
De orgelmakers omschrijven hun werk zelf als ‘Herstelling en Werkzaamheden.’66 Organist W.J. Augustinus geeft iets preciezere informatie:
65
170-4, p.147-148, 13/6-28/6 1827
66
170-243, Gebr. Bätz, 27/7/1827 24
De ondergeteekende verklaart dat hij op gisteren het orgel in de Lutersche Kerk alhier bespeeld en bevonden heeft dat aan hetzelve de bepaalde verandering, en verbetering gemaakt was, en dat het tevens zeer goed en zuiver was gestemd.67
De ‘bepaalde verandering’ lijkt eind juni 1827 te zijn uitgevoerd, want als op 1 juli het nieuwe gezangboek met veel beurtzang en een vierstemmig koor wordt ingevoerd, is het orgel al ‘aanmerkelijk verbeterd.’68 In een brief waarin op deze gebeurtenis wordt teruggekeken, is het ‘aanmerkelijk verbeterd’ doorgehaald en vervangen door ‘weder in orde gebragt.’69 Behalve de formulering van de organist, is ook het bedrag dat de balgentreder uitbetaald krijgt een indicatie dat in 1827 de temperatuur gewijzigd is. Voor ‘Extra diensten bij orgelreparatie’ krijgt hij het hoge bedrag van f8,12,8.70 Ten tijde van deze werkzaamheden wordt ook de directe omgeving van het orgel aangepakt. Er worden ‘gordijnen op het orgel’ aangeschaft en er is een rekening die wijst op herstel van pleisterwerk.71 Op de betimmering van de balgen is nu nog een afsluitbare kast aanwezig met een stang die doet denken aan gordijnrails. Het is mogelijk dat deze kast uit 1827 stamt, en dat de gordijnen bedoeld waren om de organist in het koude seizoen ‘in te pakken,’ terwijl ze ‘s-zomers in de kast opgeborgen konden worden. Omdat in het archief ook later nog uitgaven aan nieuwe gordijnen voorkomen, zou de kast ook van later datum kunnen zijn. Na het uiteengaan van Jonathan en Johan Martin Willem Bätz neemt de laatste, voorlopig, het onderhoud van het Amersfoortse orgel over.72 In 1833 besluit men ‘het plafon benevens den koepel van het orgel te laten stukadoren.’73 Ter bescherming wordt het orgel bespannen met doek. Het is de bedoeling dat J.M.W. Bätz de werkzaamheden met betrekking tot het orgel op zich neemt, maar het lijkt erop dat de verhoudingen vertroebeld raken. De kerkenraad besluit in juli onder meer: 5) Om het Orgel in onze Kerk opnieuws te doen vergulden, en den Heer J.M.W. Bätz, orgelmaker te Utrecht, ten spoedigste uit te nodigen, om hetzelve te komen schoonmaken. 6) Om in de Koepel van het Orgel vier witte katoene Gordijnen tot behoud des Orgels te laten vervaardigen, als ook om het lijsje, hetwelk bij den vertimmering der kerk, om den
67
170-243, Augustinus 12/7/1827
68
170-4, 1/7/1827
69
170-4, p.171, 7/4/1828
70
170-219, 10/1827
71
170-219, 28/6/1827 en 170-243, Kwitantie W. Achterbergh, 30/6/1827
72
170-244, 1/8/1832, kwitantie getekend door J.M.W. Bätz. Vgl. Oost, 34.
73
170-4, p.258. In oktober 1833 komt een post ‘gordijnen achter het orgel’ (ad f7,51,5) voor in het kasboek (170-219, 4/10/1833). Begin 1834 krijgt de koster nog eens f1,45 betaald voor ‘turfvracht, Linnen voor het orgel, Een pond Kaarsen.’ (170-219, 1/1834). 170-4, p.336, 12/10/1838: ‘Verder wordt besloten, om drie witte katoenen gordijnen, even als die in den koepel, voor de kerkramen aan den voorgevel te doen vervaardigen.’ Het verslag van de heringebruikname van de kerk -het orgel komt er niet in voor- op 21/7/1833 staat in 170-4, p.264 en in Boekzaal, 1833, p.260-262. 25
rand van het klankbord der predikstoel gemaakt was, te doen wegnemen, als zijnde hinderlijk, voor het gezicht op den schoone voet van het Orgel.74
Een aantal weken later Is besloten, met den Orgelmaker J.M.W. Bätz het vroeger aangegaan accoord te verbreken en eenen anderen in dezelfs plaats te nemen.’75
74
170-4, p.261, 2/7/1833. Waarschijnlijk gaat het om het deels ongedaan van het werk aan de preekstoel dat is gedeclareerd in 170-244, werkzaamheden april 1831. 75
170-4, p.264, 14/8/1833 26
Werkzaamheden door Abraham Meere Het werk dat J.M.W. Bätz had zullen doen, wordt uitgevoerd door Jan Wolfferts, die als reizende knecht voor Abraham Meere werkzaam is.76 Als vaste stemmer keert hij maar een keer terug in Amersfoort, want in 1835 laat Meere weten dat zijn bediende J. Wolffers uit zijn dienst ontslagen is, en dat Zijn Ed. eene andere bediende zendt, om in zijn naam ons orgel te stemmen op hetzelfde accord en voorwaarde, met voornoemde Wolffers gesloten.77
De volgende stemmer is J.W. Oosterbaan, die in 1835 namens zijn baas lijkt te ondertekenen. Tot 1838 staan de namen van Oosterbaan en Meere naast elkaar op de kwitanties.78
170-245, 7/7/1835, ‘J.W. Oosterbaan parorder. A. Meere Jr.’
170-246, 23/8/1836 ‘A Meere Junior, orgel en Pianomaker’
In 1837 wordt de kerktoren afgebroken en vervangen door een nieuwe voorgevel van stadsarchitect Ruitenberg. Bij de heringebruikname van de kerk werd de leerrede (...) gedurig afgewisseld zoowel door gepaste Gezangen, als door Koor-gezangen. Door onzen Leeraar opgegeven muzijk van Cantates van Nieuwenhuizen en Ruppe daartoe vervaardigd.79
Meere probeert een vast contract met Amersfoort af te sluiten: Nog was ingekomen een brief van den Heere Meere Orgelmaker te Utrecht, waarin hij aannam ons kerkorgel geheel in orde te brengen voor de som van f25,- als ook bijgevoegd
76
Alternatieve spellingen in 170: Wolters, Wolvers, Wolfers. Zie voor deze orgelmaker Van Dijk, ‘Het Peter Gerritz-orgel’, 50-51, Gregoir, 212 en Oost, 333. De naam van Abraham Meere Junior II is de enige die in het archief voorkomt. Op dat moment wordt dit bedrijf (1833-1834) nog door Abraham Senior geleid. 77
170-4, p.286, 1/6/1835
78
170-247, 28/6/1838 en 170-249, 21/6/1841
79
170-4, 18/2/1838, p.328. De orde van dienst is gedrukt en bewaard gebleven: 170-4, p.324-325 en 170-125. Plaatsing in Boekzaal: 170-4, p.331 en Boekzaal 1838, p.395-396. 27
was copie van een contract, verbindend voor den tijd van 6 jaren, om jaarlijksch het kerkorgel te stemmen voor eene som van f15.- De Kerkeraad op advies van deskundigen aangaande deze stemming geoordeeld hebbende, dat het onnoodig was die stemming jaarlijks te doen plaats hebben, besluit met den Orgelmaker Meere voornoemd in geen contract te treden, maar [veeleer?] het orgel om de 2 jaren voor eene som van f25- geheel te laten in orde brengen.80
Vanwege Meere’s werkwijze met reizende knechten en de regelmatige contacten met Amersfoort, is het goed mogelijk dat de verder onbekende ‘Rijnbout,’ die in 1839 eenmalig het orgel stemt, tot Meere’s personeel behoorde.81 J.W. Oosterbaan uit Utrecht, die eerder voor Meere stemde, blijkt in 1843 een concurrent van Meere te zijn geworden: Tot stemming van het orgel, om de twee jaren, de Heeren Meeren en Oosterbaan zich aangeboden hebbende voor de som van f20, zoo werd dit werk aan den laastgenoemden opgedragen.82
In 1844 worden ‘Twee Beelden voor het Orgel’ gekocht voor f12,75.83
Een van de musicerende gipsen putti op de zijtorens.
80
170-4, p.333-334, 17/7/1838
81
Rijnbout kwam uit Utrecht: 170-220 (1839). Niet onderzocht is of dit een zoon of ander familielid is van Andries Rijnhardt, vgl. Oost, 63. 82
170-4, p.380, 6/6/1843. Uit 170-4, p.410, 11/5/1846 blijkt dat Oosterbaan nog steeds in Utrecht woont en zichzelf orgelmaker noemt. De naam van Meere staat niet meer op de kwitantie van 12/7/1844 in 170-251. 83
170-219, 7/1844 28
Werkzaamheden door de familie Naber Vanaf 1848, als de orgelbank door de meester zadelmaker wordt bekleed met ‘bruinleer,’ is het orgel in onderhoud bij leden van de familie Naber.84 Het is mogelijk ter gelegenheid van de invoering van een nieuw gezangboek dat opnieuw grotere uitgaven voor het orgel gedaan worden.85 Samengevat gaat het contract met C.F.A. Naber, ‘wonende binnen de stad Deventer’ van 24 mei 1850 om: 1- Demontage, schoonmaak, waar nodig herstel en opronden pijpwerk, frontpijpen (‘van Tin’) opnieuw polijsten. 2- Windlade: demontage, schoonmaak, slepen ‘gepotlood,’ met belering bijspraak verhelpen, ventielveren egaliseren en waar nodig vervangen. 3- Mechanieken van manuaal en pedaal nazien en rammeling verhelpen. 4- ‘Blaasbalken zullen waar de Wind verloopt op nieuw worden beledert (...) daarna op behoorlijke graden wind worden afgewogen.’ 5- Montage, intonatie, stemming ‘in eene gelijkzwevende Temperatuur in goede Harmonie.’ 6- De orgelmaker krijgt het orgel tien jaar in onderhoud. 7- Bij oplevering krijgt de orgelmaker f 119,8- De aanbesteders nemen de ‘handlanger’ en de ‘balkentrapper’ voor hun rekening. 9- Het contract is in duplo.
In juli staat de afrekening al in de kasboeken. In plaats van de overeengekomen f119, wordt Naber voor de ‘reparatie en vernieuwing’ f189 betaald. De orgeltreder krijgt maar liefst f10 voor zijn hulp bij de reparatie, terwijl de knecht van de orgelmaker nog eens f5 krijgt.86
Het afgesproken bedrag met datering, 170-156, 24/5/1850.
84
170-254, kwitantie 10/7/1848, voldaan 25/7/1848, waarop boven- en onderaan de jaartallen 1850 en 1851 voorkomen. 85
170-4: 443-452. Niet helemaal duidelijk of de aanschaf van de boeken een volledig nieuwe bundel betreft, of dat het gaat om aanschaf van nieuwe exemplaren van een al in gebruik zijnd boek. 86
170-221 29
De kwitantie, ondertekend door F. Naber, noemt een bedrag van f189,00 voor ‘Repareeren en vernieuwingen aan het Kerk Orgel volgens ingelevert bestek.’87
Omstreeks deze periode krijgt Broekhuijzen de dispositie van het orgel in handen. Hij schrijft:88 Het orgel in de kerk der lutherse gemeente aldaar is gemaakt en voltooid in 1766 door de heer Jan Hendrik Hartman Bätz, orgelmaker te Utrecht. Heeft 10 stemmen, een handclavier, aangehangen pedaal en twee blaasbalgen. Prestant 8 vt Roerfluit 8 vt Octaaf 4 vt Gemshoorn 2 vt
Quint 3 vt Flageolet 1 vt Super Octaaf 2 vt
Cornet disc. Mixtuur 3-4 st Dulciaan 8 vt
tremulant, ventil
De Gemshoorn 2’ was in werkelijkheid een 4’. De Flageolet komt in de werklijst voor als een 1 1/2’ register. De voethoogte van dit register komt hieronder, bij de werkzaamheden door J. Bätz & Co. ter sprake. De Mixtuur was een III-VI, zoals niet alleen blijkt uit de werklijst, maar ook uit onderzoek tijdens de restauratie van 1973.89 Waarschijnlijk was het register, toen Broekhuyzen het in zijn lijst opnam, al vervangen. Een andere mogelijkheid is dat het aantal koren toen gereduceerd was. Tenslotte kan niet uitgesloten worden dat de opgave van Broekhuyzen niet geheel correct is. In de historie van het Amersfoortse orgel was tot nu toe onduidelijk wanneer de dubbelkoren van de Prestant 8’ zijn afgekoppeld, wanneer de toonhoogte van het instrument is verhoogd (van circa 423 Hz naar circa 438,5 Hz voor a1 bij 18 graden) en wanneer de Viola di Gamba 8’ de Mixtuur III-VI vervangen heeft. Deze wijzigingen zijn niet expliciet in het archief terug te vinden, maar een vergelijking van orgeluitgaven (zie bijlage) en factuur van de Viola di Gamba wijzen op dit moment in de richting van Naber.
87
170-254, kwitantie Nabers 19/6/1850
88
Broekhuyzen I, 52
89
Oost, 259 30
De argumenten op een rij: - In de periode (tot 1833) dat de familie Bätz het orgel in onderhoud heeft, komen Viola di Gamba’s alleen voor als Bovenwerk-register, niet op orgels met een klavier. Naber disponeerde in 1843 een Viola di Gamba 8’ op het orgel van de Lutherse Kerk in Kampen (en geen Mixtuur). - Tussen het bewaarde bestek en de hoogte van de rekening zit een verschil van f70,-. Voor (ongeveer) deze prijs kon Ypma in 1847 een Viola di Gamba leveren.90 - Naber heeft met een knecht gewerkt. - Daarbij krijgt de orgeltrapper een hoog bedrag uitgekeerd, wat wijst op relatief veel stemwerk. - De Viola di Gamba was aanwezig voordat Witte het orgel uitbreidde. - Overige uitgaven aan het orgel zijn te relateren aan bouwwerkzaamheden in de kerk en duiden daarom op schoonmaak van het orgel. - De Viola di Gamba is uitgerust met dubbele stemkrullen. Dit komt -onder voorbehoud dat ze daar origineel zijn- ook voor bij Naber-pijpwerk in Voorst (Naber, 1843), de Joriskerk te Amersfoort (Naber, 1845), Buurmalsen (N.A. Naber en Cie, 1858) en de Maartenskerk te Zaltbommel (N.A. Naber en Cie., 1860). - Het huis Bätz past de dubbele stemkrul in 1827 nog niet toe en J.Bätz & Co. in 1873 al niet meer.91 - Omdat ook oud pijpwerk van dubbele stemkrullen voorzien is, is de huidige toonhoogte te koppelen aan het moment dat de Viola di Gamba geplaatst is. Deze aanname wordt ondersteund door vermoedelijke sporen van constructiecirkels in het pijpwerk van de Viola di Gamba. - Broekhuyzen noemt nog een Mixtuur in zijn dispositie-opgave, wat erop kan wijzen dat het register niet (ver) voor 1850 geplaatst kan zijn.
Links de Viola di Gamba 8’ in de Lutherse Kerk. Oorspronkelijk stonden de pijpen op de stok van de Flageolet en staken dus door het gat onder op de foto. Rechts een afbeelding van stemkrullen zoals die in de Joriskerk voorkomen. 90
Den Toom, 169, tabel 3.17: Loonkosten f19,75 + materiaalkosten f21,87 (f175 : 8 registers) + ‘stellen en stemmen’ van 1 register (f232,72 + f13,30 : 8 = f30,75 per register) = ca. f72,37 voor een Viola di Gamba 8’. 91
Zie Den Toom, 315-317 31
Dubbele stemkrullen in Naber-pijpwerk in de orgels van Voorst (links, 1843) en Zaltbommel (Viola di Gamba op BW, 1860, verlengd bij de laatste restauratie).
De afvoering van het groot octaaf van de Viola di Gamba, sinds 1926 gecombineerd met Roerfluit 8’. Op de foto zijn duidelijk de dubbele stemkrullen van de Octaaf 4’ te zien, wat erop wijst dat de plaatsing van de Viola di Gamba 8’ en de wijziging van de toonhoogte in ongeveer dezelfde tijd hebben plaatsgevonden. Rechts een van de toegetakelde pijpen van de Bätz-gamba (1840) in de St. Fransicus Xaverius-kerk te Amersfoort. Dit register stond oorspronkelijk in het orgel van de Nieuwe Kerk te Amsterdam en lijkt nooit dubbele stemkrullen gehad te hebben.
De nu nog aanwezige roosters van het Hoofdwerk zijn gemaakt na het afkoppelen van het verwijderen van het dubbelkoor van de Prestant. Omdat er wel roostergaten voor de Flageolet aanwezig zijn in een rooster dat na 1850 diende voor de Viola di Gamba, lijkt het erop dat de roosters door Naber zijn gemaakt op het moment dat de Viola di Gamba nog
32
niet voorzien was. Bij de werkzaamheden door Naber worden mogelijk ook de labia van de frontpijpen opnieuw verguld.92 Leden van de familie Naber houden het orgel in de daaropvolgende jaren in onderhoud, hoewel er wel een aanbieding van de ‘Orgelmakers C.H. Weenig Jr. en G. van Leeuwen te Leiden’ komt, in verband met ‘stemming en voorkomende reperatieën aan ons Kerkorgel.’ De kerkenraad neemt het stuk ‘voor Notificatie’ aan.93 In 1855 overstroomt de Eem, met als gevolg dat ook de Lutherse Kerk schade oploopt. Reparaties zijn nodig en de overheid ondersteunt financieel bij het herstel.94 Op 3 april 1857 wordt melding gemaakt van een ingekomen bericht van N.A. Naber, orgelmaker wonende te Zalt-Bommel, om jaarlijks het orgel te stemmen en te intoneren en verder voor alle reparatien, die niet door lek of brand veroorzaakt worden, gedurende tien jaren voor zijn rekening te nemen, en wel voor eene jaarlijksche som van tien gulden.95
De kerkenraad besluit een contract op te maken naar aanleiding van dit bericht, maar dit document is niet teruggevonden. Als in 1858 een kerkrestauratie dichterbij komt, lijkt N.A. Naber te laat te reageren op een aanvraag vanuit Amersfoort. Met spoed stuurt de orgelmaker vanuit Zaltbommel nog een brief: Met genoegen hebben wij Uw letteren ontvangen, maar door afwezigheid verhinderd die vroeger te beantwoorden. Het schoonmaken, intonneeren en stemmen enz van Uw Kerkorgel zoude f50 a f55 moeten kosten.96
Waarschijnlijk is N.A. Naber te laat met het sturen van het aanbod en heeft de kerkenraad inmiddels besloten met Hermanus Knipscheer II in zee te gaan. Overigens wordt in 1858 ook opnieuw aandacht besteed aan het orgelfront.97
92
Er zijn 2 kwitanties voor de aanschaf van goudverf of boekjes bladgoud: 1/2 ons goudverf en een boekje bladgoud (f1,30) onder 170-254, kwitantie Zwier 1/1851, en boekje bladgoud (f0,90) in december in 1850 . In Januari 1851 volgen nog 3 boekjes voor 0,90 per stuk 170-254, kwitantie Zwier, 1/1852 93
170-5, p.10, 30/6/1853
94
170-5, p.42-43-44, 11/11/1857
95
170-5, p.40-41, 3/4/1857
96
170-54, 6/10/1858
97
J.J.J. Jacobs declareert 25 gulden voor ‘Orgel ornament werk verguld’ en f2,50 ‘aan geleverd goud en eenig dagloon.’ 170-257, rekening over 1858 33
Werkzaamheden door Hermanus Knipscheer II De kerkrestauratie wordt aangegrepen om het gebouw aan de achterzijde uit te breiden.98 Door het verschuiven van de achtergevel, ontstaat meer ruimte tussen de balgen en de kerkwand. Ongetwijfeld heeft het bedrag van f50 dat Knipscheer voor werk in 1858 betaald krijgt te maken de bouwwerkzaamheden die vlak achter het orgel hebben plaatsgevonden.99
Aan het dak van de betimmering van de balgstoel is duidelijk te zien dat deze betimmering uitgebreid is. Dit is vermoedelijk gebeurd in 1858. De toegevoegde ruimte tussen kerkwand en balgstoel is 57 cm.
In de volgende jaren verzorgt Knipscheer het onderhoud en de stemming van het instrument.100 Daarbij houdt de orgelmaker ook rekening met de positie van de organist: De ondergeteekende neemt aan het orgel in de Evang Luth kerk te Amersfoort, om de twee jaren te stemmen voor de somma van twintig gulden, verbindende zich evenwel het jaar van de niet stemming het orgel bij te stemmen, wat verlopen was als ook kleinigheden te verhelpen, waar zulks mogt blijken noodig te zijn, zullende na gedane stemming het orgel door den organist worden nagezien, en na goedkeuring door het bestuur van genoemde kerk de gelden worden uitbetaald; zullende deze overeenkomst geldig zijn tot wederopzeggen toe.101
98
Voor het verzoek om toestemming van de kerkenraad aan de stad: 170-5, p.44-45 en 170-5, p.55-56, 7/1858-17/11/1858. Op laatstgenoemde pagina is te lezen: ‘de leeraar (...) noemde ons hartelijk welkom in de vernieuwde en vergrootte consistorie-kamer.’ De toestemming tot het ‘uitbouwen [van de kerk] tot aan de goot, zoover de grond behoort bij bovengemeld kerkgebouw,’ wordt door Burgemeester en Wethouders verleend op 26/7/1858 (170-54). 99
170-219, 1/1859
100
170-219, 10/1860-1/1872. Een kwitantie uit september 1860 betreft ‘twee jarig onderhoud en stemmen van het KerkOrgel’ (170-258). Zie ook 170-221, 6/1869 en 170-5, p.163, 17/12/1871 101
De brief is ondertekend met ‘Herman [sic]’ Knipscheer’, 170-55, 18/6/1869. 34
In het rekeningboek over 1846-1879 staat bij het derde kwartaal van 1867 Knipscheer volgens rekening (stemmen en nieuw klavier) f36,-102
Het ‘stemmen en nieuw klavier’ staat tussen haakjes en in klein schrift. Hoewel de betreffende rekening van Knipscheer niet aanwezig is in het archief, zijn er verschillende redenen om aan te nemen dat de vermelding in het groot rekenboek niet correct is: - De specificatie van de rekening staat niet vermeld staat in het ‘klein rekenboek.’ Meestal is dit andersom: het dagelijks gebruikte klein rekenboek geeft iets specifieker informatie, bijvoorbeeld de naam van een orgelmaker, dan het officiëlere grote rekenboek.103 - Het orgel is bij de werkzaamheden gestemd, want de orgeltrapper krijgt f0,75 uitbetaald, wat overeenkomt met anderhalve dag werk. - De stembeurt was bij de prijs van f36 inbegrepen. Voor een nieuw klavier blijft dan een bedrag van tussen de f15 en f20 over. Dit bedrag is te laag voor een geheel nieuw klavier en de montage. - J.F. Witte geeft in 1872 aan dat zowel het hand- als het pedaalklavier volledig uitgesleten zijn.104 Als eind 1870 organist H.J. Cruyff een benoeming krijgt in de ‘gereformeerde gemeente’ van Amersfoort, wordt H.W. (van) Esveld de nieuwe organist.105 In het derde artikel van de voorwaarden van zijn aanstelling is opgenomen dat de organist de verantwoording draagt dat het orgel goed gestemd wordt.106 Niet lang daarna komt een restauratie en uitbreiding van het orgel ter sprake. Hoewel Knipscheer nog wel een poging doet dit werk opgedragen te krijgen, zal de kerkenraad, na beoordeling van het plan door J. Bätz & Co., gaan samenwerken met de laatstgenoemde firma.107
102
170-221, 10/1867
103
170-222, 10/1867
104
170-156, Conditien en Voorwaarden, Witte 14/6/1872, zie ook 170-56, 5/1/1872.
105
De eerste kwitantie van H.J. Cruyff bevindt zich in map 170-246, 5/7/1837. Voor de sollicitatiebrief: 170-55, 12/12/1870, behandeld in 170-5, p.155-156. Niet onderzocht of deze Esveld verwant is aan stadsarchitect Esveld die de kerk hielp bij de uitbreiding van 1858. (170-5, p.45) 106
170-5, p.155, 29/12/1870. De voorwaarden zijn ‘door hem’ vastgesteld, waarmee waarschijnlijk de organist bedoeld wordt. Vastgelegd wordt onder andere dat niemand behalve de organist het instrument mag bespelen en dat het salaris verhoogd wordt van f65 naar f75 per jaar. 107
170-5, p.163, 17/12/1871: ‘Voorstel van den kleinen kerkeraad, inhoudende mededeling van den slechten toestand des orgels en aanvrage om toestemming tot het maken van die verbeteringen welke noodig zijn volgens het oordeel van deskundigen. Aangenomen met algemeene stemmen. Voorts wordt aangenomen het voorstel van den president om in deze de hulp in te roepen van een deskundige (den Heer Witte uit Utrecht) die het door den heer Knipscheer, die het orgel gewoonlijk stemt en alreeds een plan had gemaakt ter verbetering, ingeleverde plan zou beoordeelen; terwijl den president wordt opgedragen hiertoe de noodige stappen te doen en genoemden heer Witte noodigen om over te komen.’ 35
Herstel en uitbreiding door J. Bätz & Co. Het bedrijf J. Bätz & Compagnie wordt in de jaren 1869-1873 geleid door een vennootschap van vader Christian Gottlieb Fried(e)rich en zoon Johan(n) Frederik Witte.108 Het is Johan Frederik die in het Amersfoortse archief voorkomt.109 Witte bezoekt het orgel op 3 januari 1872 en brengt verslag uit van zijn bevindingen. Hij schrijft over het orgel hoewel ontegenzeggelijk op dit oogenblik in zeer slechten staat, getuigt [het orgel] in al zijne deelen van primitief solide bewerking en regelmatigen aanleg, en zou met eenige noodzakelijke herstellingen en eene herziening van intonatie en stemming gemakkelijk weer in zeer bruikbaren toestand terug te brengen zijn. Hoogst belemmerend voor den bespeler is echter de bestaande inrigting met slechts 1 klavier, en aangezien de nodige ruimte tot plaatsing van een 2de klavier zeer goed voorhanden is, aarzelen wij niet UEd. voor te stellen bij eene mogelijke reparatie van het orgel tevens tot eene zoodanige vergrooting van hetzelve over te gaan. Naar ons inzien zou de daartoe behoorende windlade met pijpwerk het doelmatigst te plaatsen zijn vlak tegen het blaasbalgschot en dus achter den organist. Op die wijze blijft de tegenwoordige orgelkast geheel onveranderd, en wordt ten behoeve van het tweede klavier slechts eene eenvoudige betimmering vereischt.
Voorgesteld werk aan het hoofdwerk omvat onder meer het opnieuw beleren van ventielen en het vernieuwen van pulpeten, om het ‘klappen der ventielen te verminderen en het windverlies in de windkast te beletten.’ De dispositie van het nevenwerk zou moeten bestaan uit Holfluit 8’, Viola 8’ -C-H gecombineerd met Holfluit- en een Fluit 4’. Al het pijpwerk, met uitzondering van C-H van Holfluit 8’, zou gemaakt worden van orgelmetaal. De kosten worden geraamd op f1050 a f1100. Het voorstel laat zien dat J. Bätz & Co. het werk zijn voorgangers liefst handhaafde, terwijl in veel andere gevallen een onderzoek van een ouder orgel resulteerde in een nieuwbouw-advies. Amersfoort is een van een drietal oude Bätz-orgels met achterkantbespeling dat met een tweede klavier -met dezelfde dispositie- is uitgebreid. Van die orgels is alleen het orgel van de Hervormde Pieterskerk te Breukelen (G.Th.Bätz, 1787, uitbreiding 1867) nog over, want het orgel van Loenen aan de Vecht (Chr. Bätz, uitbreiding 1863) ging in 1945 verloren.110 Het is interessant dat Witte in zowel Breukelen als in Loenen de hoofdwerk-mixtuur handhaaft. Buitengewoon waardevol in verband met de oudere toestand van Amersfoortse orgel is artikel 9: het orgel op deze wijze ineengezet zijnde, moet gelijkmatig en liefelijk geintoneerd en naar de gelijkzwevende temperatuur gestemd worden. Vooral de Dulciaan 8’ moet veel verbeterd worden. Indien zulks voor eene minder belemmerende uitspraak der overige pijpen welligt mogt blijken wenschelijk te zijn, zoo kunnen de Viola 8’ en flageolet 1’ van het Hoofdmanuaal geheel vervallen.111
108
Den Toom, 55-59
109
Het handschrift is toe te schrijven aan J.F. Witte, zie ook Den Toom, 111.
110
Breukelen, Den Toom 1011-1012. Loenen: Den Toom, 1154-1155.
111
170-56, 5/1/1872 36
Niet alleen is de brief hiermee een bron wat betreft de datering van de Viola di Gamba 8’ en de plaatsing ervan in de nabijheid van de Dulciaan, ook geeft het citaat aan dat Witte een goed functionerende Dulciaan 8’ ‘uit eigen huis’ van grotere waarde achtte dan het handhaven van een ‘verouderde’ Viola di Gamba 8’.112 Opvallend is verder dat het register Flageolet als 1-voets register opgegeven wordt, want de werklijst van J.H.H. Bätz, waarin het register een 1 1/2 voet is, was in het bezit van J.Bätz & Co. Het register is niet bewaard gebleven, maar naar aanleiding van de reconstructie door Albert de Graaf in 1988, schrijft Klaas Bolt over de pijproosters: na demontage en nadere bestudering van de pijproosters bleek dat hier een 1 1/3 voets register van tamelijk wijde mensuur had gestaan.113
Het is niet bekend of tijdens dit onderzoek rekening gehouden is met de mogelijkheid dat de roostergaten bij de plaatsing van de Voix Celeste in 1926 zijn uitgevijld. Aangenomen mag worden dat de Voix Celeste vanaf c begon, dus de roostergaten voor de Flageolet waren tijdens het onderzoek vermoedelijk nog origineel, maar zeker is dit niet. Daar komt bij, dat de klank van de nu aanwezige Flageolet 1 1/2 aan de luide kant is. De kerkenraad besluit, na het advies van J.F. Witte, geen nadere inlichtingen bij andere deskundigen in te winnen.114 Om het project te financieren, zal de kerk een beroep doen op de vrijgevigheid van de gemeenteleden en een loterij van ‘voorwerpen van Kunst en Smaak’ organiseren.115 Ten bate van de loterij stelt de heer Busch uit Utrecht een ‘schilderij ten voete uit van Z.M. den Koning’ ter beschikking.116 Vermoedelijk hebben veel van de bedragen die bij de eindafrekening worden uitgekeerd aan personen, betrekking op de organisatie van de financiële acties.117 Op 11 juni 1872 dient Witte een concept-overeenkomst en een tekening van de nieuw te maken orgelkast in. De concept-overeenkomst is vrijwel woordelijk gelijk aan het contract dat op 14 juni gesloten wordt. De tekening is niet bewaard gebleven, waarschijnlijk omdat timmerman J. Bottenburg deze nodig had in verband met het maken van de kast.118 Hoewel Witte vooraf had aangegeven dat de kosten mee zouden kunnen vallen wanneer
112
Zie ook Den Toom, 238 voor Witte’s mening over de Viola di Gamba indien die niet van eigen makelij is.
113
RCE: De Graaf 24/12/1984 en Bolt 27/1/1988. Indien de roosters van 1850 zijn (zie boven) heeft de Flageolet hier nooit in gestaan, hoewel de rooster aanvankelijk wel voor dat register gemaakt kunnen zijn. 114
170-5, p.164 7/1/1872
115
170-5, p.165, 15/1/1872. Overheidstoestemming hiervoor: 170-5, p.163, 14/12/1871 en 170-56, 16/12/1871 116
170-56, 13/2/1872. Zie ook 170-5, p.165-166, 4/4/1872. Het schilderij blijkt na bijna twee jaar nog steeds niet door de winnaar te zijn opgehaald, waarop het, tot ongenoegen van een enkeling, binnen de kerkenraad verkocht wordt. 170-5, p.178-179, 27/8 en 10/9 1875 117 118
Het totale uitgegeven bedrag, dat volledig gedekt wordt door inkomsten, is f1391,93. 170-258
J. van Bottenburg declareert in 1873 f75,- voor ‘Een Orgelkast aangenomen volgens bestek en tekening.’ 170-258 37
zou blijken dat aan het hoofdwerk niet veel zou hoeven gebeuren, is het bedrag in het contract iets hoger en blijkt het totale werk uiteindelijk f1150 gekost te hebben.119 Samengevat zijn de ‘Conditien & Voorwaarden’: 1- Het orgel wordt gedemonteerd en schoongemaakt, het pijpwerk nagezien en gerepareerd, ‘zooveel mogelijk van doelmatige steminrigtingen voorzien.’ Ventielen worden opnieuw beleerd, de pulpeten vernieuwd. Bij de blaasbalgen worden ‘voorvouwen (...) uitgenomen’ en zwikkels vernieuwd. Twee nieuwe manualen worden gemaakt, voorzien van koppelingen. Daartoe zal ‘Het bestaande houten walsbord wordt vervangen door een geheel nieuw van ijzer, van mindere breedte.’ Het uitgesleten pedaalklavier wordt verbeterd en het koppelwalsbord vernieuwd. De registratuur wordt nagezien, en hinderlijke ruimte op uitgesleten punten weggenomen. 2- Voor het tweede klavier wordt pijpwerk gemaakt voor een Holfluit 8’, Viola 8’ en een Fluit 4’. Daartoe komt er een nieuwe windladen een ‘windleiding’ vanuit het hoofdkanaal en mechaniek. Het nevenwerk wordt tegen de betimmering van de blaasbalg geplaatst. 3- Het orgel wordt ‘gelijkmatig en liefelijk geintoneerd en naar de gelijkzwevende temperatuur’ gestemd. Speciale aandacht krijgt de Dulciaan. 4- Het werk zal eind 1872, of anders begin 1873 worden uitgevoerd. 5- Het werk zal f1100 of maximaal f1150 kosten. Timmer- en schilderwerk niet inbegrepen, idem ‘het wegnemen der luchtkoker binnen de orgelkast.’120
Met ‘doelmatige steminrigtingen’ doelde Witte waarschijnlijk op het aanbrengen van expressions, zoals die te vinden zijn in het nog sprekende deel van het front.121 Waarschijnlijk heeft Witte de volledige toets- en registertractuur vernieuwd. Het pedaalklavier werd slechts ‘verbeterd’. Er werden koppelingen aangebracht, een manuaalkoppel en een pedaalkoppel die naar keuze aan het hoofdwerk of het nevenwerk gekoppeld kon worden. Waarschijnlijk is dit de reden dat het Amersfoortse orgel in de werklijst van J.F. Witte het aantal klavieren als 2 1/2 staat vermeld.122 Met het deponeren van de ‘rekening en verantwoording 1874’ in het archief, is het orgelproject officieel afgerond.123 Van ‘t Kruijs neemt de dispositie op in zijn verzameling:124 Het Orgel in de Evangelisch Luthersche Kerk te Amersfoort heeft 13 sprekende stemmen, twee klavieren en aangehangen pedaal. Dit Orgel is in 1765 door J.H. Bätz, uit Utrecht, geleverd, terwijl het bovenklavier in 1873 door Witte er bijgemaakt is.
119
170-56, brief 11/6/1872, met bijlage concept ‘conditien en voorwaarden. De omschrijving in de kwitanties vermeldt f1150 ‘Wegens het schoonmaken en verbeteren van het Orgel, en daaraan toevoegen van een tweede klavier, nader omschreven bij contract van 14 Juni 1872. f1150,-.’ Het bedrag wordt in twee termijnen van f600 en f550 voldaan. 170-258, 9/5/1873 en 26/12/1873 120
170-156, 14/6/1872. Dit document komt letterlijk overeen met het concept dat Witte op 11/6/1872 naar Amersfoort stuurde (170-56, 11/6/1872). Witte’s kopie is bewaard in UB-4.c1. Voor de ‘luchtkoker’, zie boven. 121
Zie Den Toom, 315-317
122
Den Toom, 1351
123
170-5, p.171, 8/1/1874
124
Van ‘t Kruijs, 124 38
Hoofdmanuaal Prestant Roerfluit Viola di Gamba Octaaf Gemshoorn Quint Superoctaaf Flageolet Cornet Dulciaan
Voet. 8 8 8 4 4 3 2 1
Bovenmanuaal Viola Holfluit Fluit
Voet. 8 8 4
Aangehangen Pedaal Stomme Registers Koppeling Ventiel
8
Organist de heer H.W. van Esveld.
Mogelijk is de opgave van Van ‘t Kruijs afkomstig van Johan Frederik Witte.
Onderste tussenvelden C-kant, dubbelkoor Prestant 8’ 1766, in 1850 afgekoppeld; eiken stijlen. Rechts de latere steminrichting van de Prestant 8, zijtoren, C#-kant. In de jaren die volgen, heeft J.Bätz & Co. het orgel in onderhoud. Na de dood van Johan Frederik (1902) gaat het onderhoud over op de ‘opvolger’, J. de Koff & Zoon uit Utrecht.
39
Registersknoppen en -opschriften na wijzigingen door J.Bätz&Co, 1873.
De oudst bekende afbeelding van het orgel, een foto genomen voor 1928. Archief Eemland.
40
Werkzaamheden door J. de Koff & Zoon In de periode tot 1926 lijkt er geen bijzonder werk aan het orgel gedaan te zijn.125 In 1926 levert de De Koff een nieuwe (afsluitbare) klavierbak en een Voix Celeste.126 Dit register komt op de stok van de Viola di Gamba, die verhuist naar de stok van de Quint 3’ en van C-H wordt gecombineerd met de Roerfluit. De Quint 3’ neemt de plaats in van de Flageolet. Om deze wijzigingen in te passen, worden openingen in het dak van de zijtorens gezaagd.
De openingen in het dak voor Viola di Gamba en Voix Celeste 8’.
Enkele interessante gegevens over het orgel en het interieur zijn te vinden in een krantenartikel dat uitkomt ter gelegenheid van de kerkrestauratie van 1928: Wanneer men het kerkgebouw binnentreedt, zal men aanstonds bemerken dat de restauratie aan het vroegere gezellige interieur in geen enkel opzicht eenige afbreuk heeft gedaan. Integendeel. Het lichte eikenhout van de banken en het overige houtwerk is vervangen door een donkere tint, waardoor het geheel veel warmer aandoet. De preekstoel en het orgel hebben, zooals in zeer vele Luthersche kerken het geval is, hun smetteloos witte kleur behouden. (...) Het Lutherbeeld heeft zijn oude standplaats weer herkregen. Dit beeld, dat in 1867 bij de 300-jarige herdenking van de hervorming in de kerk is gekomen, stond oorspronkelijk midden voor het orgel. Door allerlei omstandigheden, die verder niets ter zake doen, is het beeld in den loop der jaren verhuisd naar den rechterzijmuur, waar het tot voor de restauratie van het gebouw is gebleven. Thans is dit oude Luther-beeld weer in zijn eer hersteld en vindt men het weer op zijn oude plaats voor het middelste deel van het orgel. Zooals wij reeds opmerkten, het uit 1764 dateerende orgel - het oudste kerkorgel te dezer stede - dat bij de restauratie uit den aard der zaak ook niet is vergeten en dat weer even mooi klinkt als voorheen, is onveranderd gebleven.127
125
170-228
126
170-156
127
170-148, Amersfoortsch Dagblad, 24/9/1928. De juistheid van de vermelding over het Luther-beeld heb ik bij het onderzoek nog niet kunnen achterhalen. 41
Het is mogelijk vanwege de kerkrestauratie dat J. de Koff & Zoon in 1928 ‘naar aanleiding van onze bespreking’ de plaatsing van een windmotor aanbiedt voor f240,-.128 In de rekeningen komt een dergelijke uitgave echter niet voor en bovendien blijft de orgeltreder tot 1948 in dienst. In 1939 komt het Bätz-orgel op de Monumentenzorglijst ‘als werk van den allereersten rang uit muzikaal en historisch oogpunt.’ Het orgel moet gespaard blijven bij militaire conflicten. Kort na het aantreden van een nieuwe organist in 1943, bereikt de kerkenraad een schrijven van de organist, waarin hij zich beklaagt dat degene die het orgel bespeeld heeft voor de repetitie van een te houden concert, het orgel min of meer beschadigd heeft. Tevens spreekt de organist de wenschelijkheid uit dat het orgel dat volgens zijn oordeel tot een van de oudste en schoonste instrumenten behoort, gerestaureerd worden, zoo spoedig als zulks na de oorlog mogelijk zal zijn.129
De kerkenraad reageert positief en besloot den organist, onder dankzegging voor zijne belangstelling in ons orgel, te antwoorden dat deze aangelegenheid door den Kerkeraad, t.z.t. onder de oogen gezien zal worden.
Die eerste gelegenheid komt in 1948: Voor buitengewone uitgaven werd een bedrag van f740 begroot, n.l. f500 voor de plaatsing van een motor in het orgel, f40 voor de aanleg-kosten en f200 voor een Koppeling op het pedaal, dit naar aanleiding van een schrijven van den organist, waarin de wenschelijkheid betoogd werd deze verbeteringen aan het orgel aan te brengen.’130
De nieuwe motor is aangesloten op de onderste balg. De bovenste balg is vanaf dat moment met pensioen.
De windmotor, EMI Utrecht, 1948. De enkelwandige bekisting is van 1988.
128
170-64, brief J. de Koff, 12/9/1928
129
170-8, 30/4/1944
130
Tot en met het eind van rekeningboek 170-229, 9/1948, komt de orgeltrapper als kostenpost voor. 170-8, 14/6/1948 42
Restauraties 1968-2003 Mei 1968 schrijft mevrouw Monsees-Duif een brief aan H.L. Oussoren over de toestand van het Amersfoortse orgel. Het wordt het begin van een lang traject deelrestauraties. H.L. Oussoren en C.H. Edskes bezoeken het instrument kort na de brief, en hun verslag geeft belangrijke informatie over de toestand van het orgel op dat moment. Met name de hoofdwerklade vertoont zowel bijspraak als doorspraak.131 Offertes van J. de Koff & Zoon volgen in 1969 en 1970.132 Het plan omvat verder een herstel van de oorspronkelijke ladeindeling en dispositie van het hoofdwerk.
De lade-indeling volgens opgave-De Koff, 1970. RCE, 27/1/1970, kopie o.a. in UB, 07104.
De kosten van de restauratie zouden in totaal f57.696,20 moeten bedragen. Dit is nog exclusief een restauratie van het dan niet-monumentale nevenwerk. Ondertussen verkeert J. de Koff & Zoon in zwaar weer en gaat medio 1971 failliet, wat de restauratie niet alleen vertragend, maar ook ‘zeer kostenverhogend’ zal werken. Het orgel is inmiddels ‘vrijwel onbespeelbaar,’ maar subsidie kan voor 1975 niet worden toegezegd. Vanaf januari 1972 is de firma Fama & Raadgever te Utrecht in beeld om de restauratie over te nemen. De begroting van de restauratie van het hoofdwerk is ruim f24.000.133 De kerkenraad besluit daarom zelf een deelrestauratie te bekostigen, in de hoop dat (een deel van) het bedrag later alsnog via subsidie vergoed kan worden. Deze deelrestauratie, de restauratie van de hoofdwerklade, moet f4875,- kosten.134 Met die offerte is 10% van de restauratiesom van 1969 over. (Uiteindelijk kost de restauratie bijna f5900.)135
131
RCE, rapport 23/7/68
132
RCE, Kistemaker aan RCE, 6/3/1969
133
RCE, Kistemaker aan RCE, 13/1/1972
134
RCE: brief Kistemaker, 15/12/1973
135
RCE, 7/1973 43
Archief M.A. Vente, map Amersfoort, 07137
De hoofdwerklade wordt geheel gerestaureerd. De lade wordt opnieuw verlijmd, winddicht gemaakt en gevlakt. Ringen komen onder en boven de slepen, waarvoor de dammen iets worden verhoogd. Onderdelen als stokken en ventielen worden gevlakt. De pulpeten worden vernieuwd en de voorslagen worden opnieuw beleerd.136 Verdere werkzaamheden, waaronder een balgrestauratie, blijven uit, tegen het advies van Vente in. Fama & Raadgever is er zeker van dat de balgen geen restauratie behoeven, Vente
136
RCE, brief F&R aan Vente: 2/4/1973
44
twijfelt daaraan, maar geeft toe.137 De restauratie wordt voltooid in 1973 en het instrument blijft in tot 1984 in onderhoud bij Fama & Raadgever.138 Een volgende fase breekt aan bij de kerkrestauratie in de jaren 1980. Onno Wiersma bezoekt de kerk op 7 oktober 1982 en meldt vervolgens dat het orgel, in verband met de kerkrestauratie, bij voorkeur gedemonteerd zou moeten worden. De net gerestaureerde hoofdwerk-lade vertoont dan geen doorspraak, het nevenwerk ‘zeer gering,’ het pedaalwellenbord heeft enkele gebroken draden die provisorisch met touw zijn hersteld en er zijn verzakkingen in het klein octaaf van de Viola 8’ van het nevenwerk. Wiersma adviseert de op het hoofdwerk de achttiende-eeuwse dispositie (Mixtuur III-VI en Flageolet 1 1/2) te herstellen.139 De organist van de kerk meldt eind 1983 een slecht functionerende pedaaltractuur en verzakking van enkele pijpen in het nevenwerk, gedacht wordt aan een volgende fase van herstel door Fama & Raadgever.140 De nieuwe adviseur, Klaas Bolt, stuurt daarentegen eind 1984 een prijsopgave van A.H. de Graaf door aan het kerkbestuur.141 De Graaf vernieuwt de opdik van de pedaaltoetsen, de abstractuur van het pedaal, de linker klavierbakstukken, de motorbekisting, verstevigt de pijproosters van de grootste pijpen van de Viola van het nevenwerk en voorziet die van een ophanging. Ook wordt de Flageolet gereconstrueerd. Na bestudering constadeerde men dat het een 1 1/2 voets register van tamelijk wijde mensuur was geweest. Het naamplaatje voor dit register werd hersteld.142 Bolt adviseert na afronding van het project een aanvullende restauratie van het pijpwerk. Vanaf 1988 wordt de bestaande situatie -inclusief de door Witte aangebrachte kernstekenals uitgangspunt van een pijpwerkrestauratie van de hoofdwerkregisters genomen.143 Na de dood van Klaas Bolt in 1990 wordt Rudi van Straten benoemd tot adviseur en hij begeleidt deze restauratie die wordt voltooid in 1993. In 2003 blijkt de tractuur van de pedaalkoppel, net als in 1948 en in 1984, problematisch. Ook blijken de in 1988 aangebrachte verstevigingen op het nevenwerk onvoldoende. De bovenste balg is erg lek, terwijl de onderste (aangesloten) balg niet reageert op windbewegingen. De Graaf suggereert vervanging van de windmotor door een voor orgelbouw meer geschikt exemplaar.144
137
UB, doc.nr. 07117, 20/11/1971
138
in UBF&R, dossier 104 zijn alleen rekeningen voor kleine (stem)werkzaamheden in de periode 1974-1984 bewaard gebleven. In 1981 wordt een ‘pedaaltoets gerepareerd’ en de relatie met Fama & Raadgever wordt vanuit de kerk beëindigd op 17/12/1984. 139
RCE, telefoonnotitie en interne brief Wiersma 7/10/82 en 6/11/1983
140
RCE Telefoonnotitie 23/11/83
141
RCE: Bolt, 28/12/1984
142
RCE: De Graaf 24/12/1984 en Bolt 27/1/1988. Zie ook ‘Herstel en uitbreiding door J. Bätz & Co.’ hierboven. 143
RCE: De Graaf 24/12/1984 en Bolt 27/1/1988
144
RCE: De Graaf, 6/3/2003 45
B. Technische beschrijving Deze technische beschrijving is een nadere uitwerking van de ingevulde ‘standaardcontrolelijst’, (‘Checklist’), bijlage III uit de Nota Klinkende Monumenten.145 Deze ingevulde lijst is Bijlage 2 in dit rapport en vormt een geheel met deze beschrijving. a. orgelkast Algemeen De kast van het HW dateert voor het grootste deel uit 1766, die van het NW geheel uit 1873. De aanblik van de historische HW-kast wordt aan de achterzijde in hevige mate verstoord door elektra (zie e.12 en i.7). Het orgelinterieur is ernstig vervuild. 1. Houtsoort De bovenste deuren in de zijwanden van de HW-kast vertonen sporen van een oudere constructie. Er zijn sporen (sponningen) van na 1766 aangebrachte steekluiken, die op hun beurt plaats gemaakt hebben voor deuren. Het NW is, vanwege uitspraak en bescherming van het pijpwerk, aan de voorzijde en zijkanten voorzien van metalen gaaswerk. 2. Schilderwerk Het schilderwerk is op diverse plaatsen beschadigd. Hierdoor is op kastdelen uit 1766 een oudere kleur zichtbaar. De eiken frontstijlen konden niet onderzocht worden, maar het is te verwachten dat hier de ‘appelbloes’ uit 1819 gevonden zou kunnen worden.146 Hoewel de huidige kleurstelling waarschijnlijk uit 1873 dateert en voor handhaving in aanmerking komt, kan kleuronderzoek aan verschillende kastdelen -met name aan de voorzijde- meer duidelijkheid geven over de verschijningsvorm van het instrument in 1766 en bovendien helpen bij het dateren van de verschillende onderdelen.
Het knieschot en een beschadiging van de hoofdwerkkast van het Bätz-orgel in Amersfoort.
4. Klimatologische schade Er is een lichte mate van krimpschade zichtbaar aan de buitenzijde. Het gaat hier om voegen tussen panelen, stijl- en regelwerk, die zijn geschilderd. De verflaag is als gevolg 145
Klinkende Monumenten, p. 20, 29-38
146
170-241, rekening 17/2/1820 46
van krimp ‘gescheurd’. De als gevolg van krimp ontstane ‘naden’ kunnen geconserveerd worden als dilatatie-voegen. 5. Constructie IJzeren trekkerstangen reiken vanuit de zolderruimte direct achter het HW-front tot onder de bodem van de kast. Aan de achterzijde wordt de HW-kast gesteund door een ijzeren trekstang die over het NW en de balgruimte heen bevestigd is in de kerkmuur. De kast helt over naar het midden van de galerij en naar achter: richting de orgelbank. Hoewel de situatie van stijl- en regelwerk geen directe aanleiding tot zorg geeft, en hoewel de HWwindlade niet doorzakt, is een nader onderzoek aan de constructie van galerij en orgelkast gewenst. Dit onderzoek vindt, in verband met de toegankelijkheid van het binnenwerk, idealiter na demontage van het binnenwerk plaats. 6. Hang- en sluitwerk Door de scheefstand van de kas (zie punt 5), hangen alle deuren uit het lood. Het pijpwerk van het hoofdwerk is aan de achterzijde bereikbaar via twee grote deuren. De rechterdeur is voorzien van een slot, de linker moet, na opening van de rechterdeur, met een wervel aan de de middenstijl van binnenuit ontsloten worden. Dit systeem functioneert momenteel niet; in plaats daarvan klemmen elektriciteitsdraden (zie i.7) de deur vast. Vermoedelijk past de ‘sluitingswervel’ niet vanwege de elektra en de scheefstand. Na oplossing van dit probleem is het niet wenselijk de wervel aan de achterzijde van de deur te herstellen. De afgevoerde C van de Gemshoorn 4’ (op de stok van de Dulciaan 8’) is zwaar gedeukt door wurmende handen. Om deze pijp en nabijgelegen pijpwerk te beschermen, moet de linkerdeur van een eigen slot voorzien worden om, net als de rechterdeur, van de buitenzijde geopend te kunnen worden. De wervel kan geconserveerd worden. De linkerdeur valt dicht, wat onhandig is bij stemmen. Mocht de HW-kast waterpas gezet worden, dan kan dit euvel verholpen zijn. Zo niet, dan kan met een passende ‘klem’ in ‘U’vorm de deur opengehouden worden tijdens stemwerk. De werveltjes van het kleine stemluik voor C van de Gemshoorn zijn overgeschilderd en in slechte conditie. Het stemluik hangt nu los in de achterzijde van de kast. Een passende sleutel voor het toegangsluik voor de kleppenkast van het NW is niet aanwezig. Dit lijkt niet aan de toestand van het slot te liggen. Het luik sluit op dit moment niet goed en ‘valt’ naar binnen. Hierbij speelt ook de kwaliteit van de orgelvloer een rol: met pinnen steekt het luik in een splinterige, op het rustpunt van het luik wat uitgesleten, doorgezakte en beweeglijke orgelvloer (zie i.2). Het huidige slot kan geconserveerd worden, maar om het luik goed te doen sluiten kunnen aan de achterzijde twee schuifjes in vorm van de NW-deurtjes gemaakt worden.
Het luik voor de kleppenkast van het NW 47
De linkerdeur (L) van het HW wordt met elekriciteitsdraden dichtgeklemd en sluit niet. Achter de centrale HW-stijl (achterzijde) is de gedeukte C van de Gemshoorn te zien.
Links: Detail van de schuifjes waarmee de deurtjes van het NW worden afgesloten. Rechts: Detail van de schuifjes waarmee de kerkenraadsbanken aan weerszijden van de preekstoel worden afgesloten (kwartslag gedraaid). De gelijkenissen suggereren een ‘gezamenlijke herkomst’ wat betreft aannemer, datering en/of materiaalgebruik. Merk op dat rechts nageltjes in plaats van schroeven zijn gebruikt.
48
7. Afdekking Het dak van de kast is op verschillende plaatsen uitgezaagd of -geboord. De vele openingen hebben zeker bijgedragen aan de vervuiling van het binnenwerk. De boringen voor C van de Dulciaan en H van de Roerfluit moeten, vanwege de uitspraak van deze pijpen, gehandhaafd blijven. Ook moet het huidige dak, vanwege de aanwezige sporen wat betreft oorspronkelijke lade-indelingen, geconserveerd worden. De kast kan boven de zijtorens eenvoudig worden gesloten door het opleggen van enkele plankjes. Het is belangrijk hier -voor de stemmer- duidelijk op te vermelden dat de constructie in verband met veiligheid niet betreden kan worden. Direct ter weerszijden van de middentoren bevinden zich twee planken die wel veilig een gewicht kunnen dragen. Op de zijtorens kunnen boven de door het dak stekende pijpen van de Viola di Gamba wit geschilderde ‘huisjes’ aangebracht worden. Het snijwerk boven de tussenvelden is lager geplaatst dan de eigenlijke afdekking. Aan de binnenzijde is de afdekking op de vanuit de kerk zichtbare delen daarom gezwart. De afdekking van de NW-kast is goed.
De afdekking van de zijtoren (HW, c#-zijde). De putto mist een arm en een vleugel. De vleugel ligt op de kast tegen de middentoren. Achter de putto is een trekstang te zien. Duidelijk te zien is dat de afdekking verschillende malen is gewijzigd. Het geboorde gat geeft het roer van H (Roerfluit) ruimte. Daarachter staat de Viola di Gamba, waarvan c#, d# en f door het dak steken. De uitgezaagde opening voor dit register in 1850 is opengelaten, hoewel de nu op die stok geplaatste Flageolet 1 1/2’ niet door het dak steekt. Het grootste deel van de afdekking kan geen gewicht dragen, maar de plank direct naast de middentoren kan minimaal 55 kg dragen.
49
Zijtoren c#-zijde (HW), zie ook beschrijving voorgaande foto. Hier is verder te zien dat een deel van de binnenzijde van de afdekking van de HW-kast, boven de openingen van het zich iets lager bevindende snijwerk, gezwart is.
b. windvoorziening Algemeen Het Amersfoortse orgel is het enige orgel van Jan-Hendrik Bätz waar de originele balgen bij het orgel bewaard zijn gebleven. Van deze twee spaanbalgen is de onderste aangesloten op de windmotor uit 1948 (b.8, 10). Sindsdien is de bovenste balg buiten functie. Deze balg en de voetbediening zijn met weinig middelen weer in ere te herstellen. Daartoe moet ook de bovenste balg gerestaureerd worden, de aanwezige -maar gebroken- houtveer worden gekopieerd en aangesloten, moeten de terugslagkleppen gerestaureerd worden en moeten terugslagkleppen worden aangebracht in het motorkanaal. De windvoorziening bevindt zich in algeheel kritieke toestand. Tijdens de droogte van maart 2013 ging de op de motor aangesloten balg niet op. De balgsleutels vertonen aan de uiteinden (treedzijde) slijtage. De sleutels kunnen echter worden geconserveerd in hun huidige vorm. 4. Winddruk op de balg De klank van het orgel komt wat ‘geforceerd’ over. Tijdens droogte, die een lagere winddruk tot gevolg had, werd duidelijk dat het pijpwerk van zowel HW als NW beter zou kunnen klinken op een iets lagere winddruk. Bij restauratie van de windvoorziening moet de winddruk door empirisch klankonderzoek worden vastgesteld. 50
6. Technische staat De windvoorziening moet worden gerestaureerd. De balgen zijn op verschillende plekken gescheurd, leer is uitgedroogd en poreus. De zwikkels vertonen tekenen van beginnend verval. Voor zover waarneembaar, zijn de spanen in orde. De muizenlatten laten los en zijn op enkele uiteinden gescheurd. Achter de balgen staat een losse lat tegen de wand.
Links: Scheurvorming in de onderste balg, de orgelwind heeft stof doen opwaaien. Rechts een representatieve afbeelding van de staat van de muizenlatten.
11. Kanalisatie Het verzamelkanaal is van grenen (1766). Hierin bevindt zich een uniek geconstrueerde voorslag die vermoedelijk nog uit 1766 stamt. In 1766 heeft het hoofdkanaal recht naar het HW gelopen. Bij de invoeging van het NW tegen de balgruimte, is een extra ‘knik’ (hoek) in de kanalisatie gemaakt. Als het horizontale deel van huidige verzamelkanaal (grenen) nog uit 1766 dateert, is de ingevoegde hoek (grenen) uit het HW genomen. De kanalisatie voor het NW en binnenwerk HW zijn van eiken en vermoedelijk uit 1873.147 Vanwege ernstige lekkage moet de gehele kanalisatie worden gerestaureerd. Aan te brengen ‘klosjes’ onder het HW-kanaal en de constructie van een ‘brug’ kan schade van betreding en doorbuiging in de toekomst voorkomen worden.
147
Grenen kanalen zouden door de orgelmakers Witte pas in 1878 voor het eerst zijn voorgesteld. Den Toom, 410 51
De constructie en rode kleur (onder beschadiging zichtbaar) van het inliggende voorslag in het verzamelkanaal, maakt een datering op 1766 zeker. Het leer rondom het voorslag is totaal vergaan en de achterliggende terugslagklep is instabiel. Rechts is de ‘hoek’ te zien die bij de aanleg van het NW direct onder het verzamelkanaal is geplaatst.
Links een overzichtsfoto van de kanalisatie: de balgsleutels zijn enigszins versleten, het hoofdkanaal loopt sinds de aanleg van het NW schuin. Het NW heeft aftakking in eiken. Het pijpwerk van het NW wordt beschermd met gaaswerk. Rechts is de overgang van het hoofdkanaal in de HW-kast te zien, een overgang van grenen naar eiken. In dit kanaal is, onder de windvoorziening van de pneumatische tremulant, een ‘voorslag’ te zien dat mogelijk heeft gediend tot het ventiel. De registermechaniek lijkt hier ouder.
c. windladen Algemeen De lade van het HW is van J.H.H. Bätz, die van het NW van J. Bätz & Co. De eerste is gerestaureerd in 1973. Daarbij zijn systeemringen ingevoegd en dammen iets verhoogd. De staat van de ringen is zonder demontage van de pijpstok niet te beoordelen. 52
De HW-lade vertoont in het winterseizoen meer bijspraak dan in de zomer. Bij de kleppenkast is lekkage waarneembaar op verschillende punten, onder andere de voorslagen (deels 1766?) en de lat waarin de veren van de kleppenkast bevestigd zijn. De lade van het NW is nooit gerestaureerd, is in slechte toestand en op dit moment onbruikbaar: huilers, door- en bijspraak.
De HW-kleppenkast van de zijkant bezien. Wind ontsnapt op het punt waar de verenplank zichtbaar is.
5. Winddruk op laden Zonder een register te openen is er op de lade al een winddruk van 7 mm/wk waarneembaar. Zie ook b.4. 6. Indeling HW: d1,b,f#,d,B,c,e,g#,c1,d3-hele tonen-e1, G#,F#,E,D,C,C#,D#,F,G, d#1-hele tonen-c#3, h,g,d#,H,A,c#,f,a,c#1 De indeling van de lade komt niet geheel overeen met de ordening van het front. De indeling van het front is (af D): ! ! 7! ! 8 (6 sprekend) ! 7! 8 (7 sprekend)! 7. Het NW is chromatisch ingedeeld conform klavierdeling. 7. Pijproosters De stempels van het HW zijn octogonaal, onregelmatig, met pen-en-gat constructie. Deze factuur kan van 1766 zijn, maar vertoont -ook in maatvoering (dikte bijna 1,1 mm) en afgeschuinde hoeken van de roosters- overeenkomsten met de roosters van het NW (1873) en die van het G.Th. Bätz-orgel van de St. Fransiscus Xaverius te Amersfoort (1819). Omdat het voorste HW-rooster gemaakt lijkt te zijn na het de verwijdering van het dubbelkoor van de Prestant 8’ (1850), zijn de HW-roosters vermoedelijk van Naber. De Quint 3’ heeft een zelfstandig rooster dat ongeveer een halve millimeter dikker is dan de overige exemplaren. Als de overige HW-roosters van 1850 zijn, is dit rooster waarschijnlijk gemaakt bij plaatsing van de Quint 3’ op deze plaats, in 1926. Het rooster van de Flageolet zou in het groot octaaf nog de oorspronkelijke mensuur van dit register kunnen aanduiden. Vanaf c is te zien dat de gaten in 1926 -bij de plaatsing van de Voix Celeste- groter zijn gemaakt en in 1988 zijn verkleind bij de vervanging van dit register door de Flageolet. 53
Links: 2 2/3’ koor van de Cornet III (op een blok) en het ladepijpwerk van de Prestant. De factuur van het rooster sluit aan bij het ontbreken van het dubbelkoor van de Prestant. Over de stokgaten van het dubbelkoor is een strookje hout geplakt. Rechts: roostergaten van de Flageolet, c#-zijde. Enkele corpora van de Octaaf 2’ buigen voorover.
8. Pijpstokken De historische onwikkeling van de stokindeling van het HW is, vanaf de frontzijde: stok
1988-2013
1926-1988
1850-1926
1766-1850
1
Prestant 8’
Prestant 8’
Prestant 8’
Prestant 8’
2
Cornet III D Roerfluit 8’
Cornet III D Roerfluit 8’
Cornet III D Roerfluit 8’
Cornet III D Roerfluit 8’
3
Octaaf 4’ Viola di Gamba 8’
Octaaf 4’ Viola di Gamba 8’
Octaaf 4’ Quint 3’
Octaaf 4’ Quint 3’
4
Gemshoorn 4’ Octaaf 2’
Gemshoorn 4’ Octaaf 2’
Gemshoorn 4’ Octaaf 2’
Gemshoorn 4’ Octaaf 2’
5
Flageolet 1 1/2’ Quint 3’
Voix Celeste 8’ Quint 3’
Viola di Gamba 8’ Flageolet 1 1/2’
Flageolet 1 1/2’ Mixtuur IV-VI
6
Dulciaan B/D
Dulciaan 8’ B/D
Dulciaan 8’ B/D
onbezet tot 1796? 54
Het dubbelkoor van de Prestant 8’, hoogste octaaf, voor op de lade, is in 1850 verwijderd. Deze plaats op de lade is sindsdien leeg gebleven, de gaten zijn met twee houtjes afgedicht. De oorspronkelijke stokgaten van de Mixtuur zouden onder de opdik nog aanwezig zijn.148 Vanaf 1850 sprak de Viola di Gamba vanaf c. Door de verplaatsing in 1926 werd het mogelijk voor C-H een transmissie van C-H van de Roerfluit te maken. De Cornet III D is geplaatst op een blok (zie c.11). De toestand van de pijpstokken van het HW en NW is niet meetbaar, maar de doorspraak in de laatste lade doet het ergste vermoeden. 9. Hangers/steunen De hangers voor Dulciaan 8’ A-d (zijtorens) zien er niet solide uit. De dwarsbalk waarin deze pijpen rusten, is gekanteld. De ‘lus’ voor d valt niet in de daartoe bestemde pin, mogelijk door inkorting (of niet verlenging) van de beker. Nader bekeken moet worden of deze constructie meer solide gemaakt kan worden naar voorbeeld van de hangers voor Dulciaan C-G# (middentoren). De ophanging van Gemshoorn 4’ C lijkt oud, hetzelfde geldt voor de ophanging voor de C-E van de Roerfluit. D# en H (front) van de Prestant zijn niet in hun ophanging bevestigd. De in 1993 in het NW aangebrachte ophanging van c-e van Viola 8’ biedt onvoldoende steun en belemmert de uitspraak van het pijpwerk. De pijpen c en c# staan scheef.
Links: Gemshoorn, C. Rechts: ophanging Dulciaan d-Bes-c. De dwarsverbinding kantelt voorover.
Dulciaan, ophanging voor G#, F#, E, D in middentoren. 148
Oost, 259 55
HW: Ophanging Prestant, links D#, rechts H.
NW: ophanging Viola.
11. Conducten Van de Prestant 8’ zijn C en C# achter het front op de orgelvloer geplaatst. Het pijpwerk in de torens (D-bes) wordt gevoed met vervoerplanken, de bovenste tussenvelden (h-c#2) hebben afzonderlijke metalen conducten. De onderste tussenvelden (dubbelkoor) bezaten in 1766 ook metalen conducten. Deze zijn verwijderd in 1850 en de gaten zijn met een strook leer afgeplakt. De Cornet is geplaatst op een blok, waarop ook de c1 en d1 geplaatst zijn (zie c.6). Van de Roerfluit zijn C-E voor de stok geplaatst. De Viola di Gamba is van C-H afgevoerd naar C-H van de Roerfluit. C van Gemshoorn staat tussen D en C van de Dulciaan. In het NW is C-H van de Viola gecombineerd met C-H van de Holfluit. Dit is houten (eiken) pijpwerk, in C/C#-opstelling afgevoerd achter de lade. De conducten van Prestant 8’ C en C# buigen door. De vervoerplanken lijken in orde, evenals het blok voor de Cornet. Deze situatie is echter, zonder demontage, niet goed te beoordelen. De conducten h-c#2 van de Prestant zijn enigszins gecorrodeerd. 56
De conducten van C-H (1926) van zowel Viola di Gamba 8’ (HW) als Viola 8’ (NW) zijn niet (goed) te zien, maar de gebrekkige aanspraak van het pijpwerk verraadt schade. De toestand van het conduct voor de Gemshoorn is niet vaststelbaar zonder demontage.
De conducten van de tussenvelden, c-kant, zaten enige corrosie zien. Rechts is te zien dat enige van deze conducten doorbuigen.
Prestant, C en C# staan op de orgelvloer. De toestand van de conducten is niet goed en hetzelfde geldt voor de zijbaarden.
57
De bevestiging van de frontconducten vertoont lijmsporen die niet ‘ambachtelijk’ lijken. Er is enige vervuiling en corrosie te zien. Ook zijn er enige verzakkingen. 16. Oplegging Het frame van de HW-lade is bevestigd in de achterzijde van de kast en aan de voorzijde achter de frontconducten. De liggers haaks op het front zijn van grenen, de liggers in de breedte zijn van eiken. De lade is in het midden niet ondersteund, maar buigt niet door. De lade van het NW ligt op een grenen frame op de orgelvloer. 21. Voorslagen De voorslagen van het HW zijn eerder inliggend geweest, maar opliggend gemaakt. Door ruimtegebrek konden de opliggende voorslagen aan de onderzijde niet op dezelfde manier 58
als de bovenzijde worden gesloten. Daarom zijn klosjes aangebracht in de regel van de achterzijde van de HW-kast, die de voorslagen dicht moeten klemmen. Het NW heeft met kastpapier beklede, opliggende voorslagen die gesloten worden door palmhouten schroefklemmen. De voorslagen zijn technisch niet in goede staat en moeten (opnieuw) worden beleerd. Omdat de sluiting van de HW-kleppenkast momenteel zeer onhandig is, kan, met gebruikmaking van het oorspronkelijke materiaal, de constructie van 1766 -met inliggende voorslagen- worden hersteld.
De HW-voorslagen worden op hun plaats te houden door een ‘schroefklem’ (onder) en ‘klosjes’, waarvoor een deel uit de regel van het HW lijkt te zijn gehakt (boven). Duidelijk is te zien dat de pulpeten enigszins zwart zijn en dat de invoering zich (boven en onder) in matige toestand bevindt. De belering van de ventielen is dun en enigszins zwart (boven). Ook zijn de electriciteitsdraden te zien. Hiermee wordt de deur wordt dichtgeklemd (boven).
59
Een opliggende voorslag van het HW, voorzijde, met stempel. Dezelfde voorslag, achterzijde. De oude inliggende constructie, is zichtbaar. Het leer begint zwart te worden en zou ruimer aangebracht kunnen zijn.
Hulpveer in de kleppenkast van het NW.
d. Tractuur Algemeen De speelmechanieken verlopen snel qua afregeling, zijn luidruchtig en dragen bij aan een in het HW thans relatief zware speelaard. In het toucher van het NW is torsie voelbaar. De pedaalkoppeling functioneert zeer gebrekkig en wordt hier en daar provisorisch in stand gehouden. 60
1. Registratuur De registerknoppen bevinden zich in de achterzijde van de HW-kast. De tractuur voor HW en NW is qua tractuur gelijk en is waarschijnlijk geheel van J. Bätz & Co. Vanaf de registerknop bestaat de tractuur uit de onderdelen: ! !
eiken trekstok - gietijzeren staande wals - eiken stok (register abstract) - staande gietijzeren hevel in de sleep verbonden
2. Speeltractuur De speeltractuur is waarschijnlijk geheel van J. Bätz & Co. De onderdelen van toets naar ventiel zijn: HW !
‘opgehangen’ houten abstracten - gietijzeren wellen - houten abstract
NW ! !
(toets = balans) - abstract - messing winkelhaak - abstract - messing winkelhaak abstract
De NW-mechaniek waaiert uit naar de cancellen.
De uitwaaierende abstractuur van het NW. Links van frame en abstracten is het register-abstract te zien. De orgelvloer splintert en ook hier is het orgel vuil. Sigarenpeuken -als linksboven te zienworden op meer plaatsen in het orgel aangetroffen.
61
Links is zijn de trekstokken voor de HW-registers te zien, die bevestigd zijn in de stijl van de achterzijde van HW-kast. Het wellenbord (grenen) met ijzeren wellen en ‘opgehangen’ mechaniek maakt deel uit van de speeltractuur van het HW, evenals de gietijzeren staande walsen. Rechts een onderdeel van de koppelmechaniek direct boven het HW-klavier.
De trekstokken voor de registers van het NW zijn niet bevestigd in een stijl, maar in een regel. Het klavier voor het NW is een balansklavier, het wellenbord voor het pedaal is, in tegenstelling tot het wellenbord voor het NW, van eiken en voorzien van eiken wellen. 3. Pneumatiek De registerknop Ventiel stelt thans de pneumatische tremulant voor het HW in werking. De tractuur (met houten wals) zou van voor 1873 kunnen dateren. Bij demontage kan een vergelijking met de wals van de klavierkoppel meer duidelijkheid geven over een exacte datering. Het kanaal waar de tremulant-tractuur naartoe leidt, lijkt vervangen te zijn in 62
1873, maar geheel zeker is dit niet. Als de ‘hoek’ in het omgelegde kanaal uit het HW afkomstig is (zie b.11), zouden hierin nog sporen van een tremulant aanwezig kunnen zijn. Tot nog toe zijn die niet gevonden. Ervan uitgaande dat het orgel inderdaad een tremulant had -zoals de ‘werklijst’ van J.H.H. Bätz vermeldt- dan betrof dit, gezien de beschikbare ruimte, waarschijnlijk een inliggende. Het is aannemelijk dat als een tremulant aanwezig was, J. Bätz & Co. deze vervangen heeft door een ventiel. De huidige tremulant is van De Koff, die een ‘huisje’ op het eiken deel van het HW-kanaal geschroefd heeft. Bij een relatieve luchtvochtigheid van 50% of minder weigert de speelhulp dienst. Ook is het effect niet in overeenstemming met de oudere klank van het HW. Het is daarom wenselijk na onderzoek een tremulant in Bätz-stijl te reconstrueren. 4. Wellenborden Het grenen wellenbord van het HW lijkt qua factuur op werk van De Koff, maar van hem zijn ingrijpende werkzaamheden als het vervangen van wellenborden nog niet gevonden in archivalia.149 De gestempelde volgnummers op de dokjes kunnen echter ook van Witte afkomstig zijn.150 Indien het HW-wellenbord van Witte is, zou het eiken pedaalwellenbord nog van J.H.H. Bätz kunnen zijn. Torsie en/of speling in de draaipunten draagt waarschijnlijk bij aan de zwaarte en luidheid van de speelaard. Detail wellenbord pedaal
149
Zie voor factuur bij Witte: Den Toom, 498-499
150
Den Toom, 499 63
Detail wellenbord HW
8. Winkelhaken De messing winkelhaken zijn uitgevoerd zoals bij Den Toom beschreven: ze ‘draaien in palmhouten gaffels, die met één schroef op een regel zijn bevestigd’.151 In het toucher is speling en torsie waarneembaar, de winkelhaken zijn vervuild en enigszins gecorrodeerd.
151
Den Toom, 504, het gaat om de winkelhaken zoals getekend in afb. 5.280/2. 64
65
14. Koppelingen De drukkoppel NW-HW koppelt manuaal I (NW) aan man. II (HW). De registerknop bedient een hevel en een blind klavier. Het pedaal kan met een gietijzeren trede naar keuze aan het HW of NW gekoppeld worden. De trede bedient een hevel en een blind klavier. Het is vanwege de keuzemogelijkheid dat Johan Frederik Witte aanleiding zag dit orgel in zijn werklijst als een ‘2 1/2-werk’ (twee-en-een-half werk) te bestempelen. De pedaalkoppel functioneert slecht: de stotertjes zijn technisch onbetrouwbaar en de moertjes zijn dol.
Ped: het abstract van h, is gebroken geweest en verlijmd, het stotertje is losgeraakt en wordt met een touwtje aan het abstract gehouden, hetzelfde geldt voor de stotertjes op D en E.
e. klaviatuur Algemeen De manualen dateren uit 1873. Het pedaalklavier moet, gezien de factuur (de overeenkomsten met het G.Th. Bätz-klavier in Heukelum (1779) en de afwijkingen ten opzichte van de pedaalklavieren van J. Bätz & Co. omstreeks 1873), de klavierwijdte en overeenkomst met het oorspronkelijke knieschot, nog van 1766 zijn. Daarmee is dit klavier het oudst bekende pedaal in de de Bätz-traditie en het enige pedaalklavier dat van J.H.H. Bätz bewaard is gebleven.
66
De maatvoering van pedaal-knieschot vormt een eenheid. Er zijn in de kast geen sporen van ombouw gevonden. Het type schroeven aan de scharnierende zijde komt ook in de windlade van het HW voor.
Zwaluwstaartjes aan de achterzijde, ter hoogte van C. 67
Vilt en leer onder C-E van het pedaalklavier.
6. Registerknoppen De registerknoppen voor het HW zijn ter weerszijden van de manualen geplaatst in de stijlen van de HW-kast, waarvan de achterzijde -voorzover in ongedemonteerde toestand waarneembaar- geen (opvallende) sporen bevat van latere ingrepen. De registerknoppen zijn gezwart. Op enkele plaatsen schemert een vruchtenhoutsoort met intarsia door. Dit suggereert dat het grootste deel van de knoppen nog uit 1766 kan stammen, waarbij de knoppen waren uitgevoerd in een ‘blank’ sierhout. Mogelijk zijn de huidige gaatjes aan de voorzijde van de knoppen in het verleden voorzien geweest van ivoren knopjes. Omdat de registers die zijn toegevoegd in 1873 zich in een regel van de HW-kast bevinden (zie d.2), lijkt het aannemelijk dat geprobeerd is de toegevoegde registerknoppen ‘in stijl’ bij te maken. Het niet geheel slagen van deze operatie zou een reden tot zwarten kunnen zijn geweest, maar dit blijft zonder nader onderzoek speculatief.152 De registernamen zijn geschreven op plaatjes van een houtpulp-substantie, die later zijn gelakt. Waar de patina beschadigd is, is een glimp van het onderliggende materiaal op te vangen, maar dit is niet genoeg om de substantie (bijvoorbeeld dik papier, karton of papier-maché) op dit moment nader te kunnen definiëren. De opschriften zijn met kleine spijkertjes in de stijl van de HW-kast genageld en met Oost-Indische inkt in een gotisch lettertype geschreven. De keuze voor het lettertype en de eenheid in schrift tussen de oude en nieuwere registers wijzen in de richting van J. Bätz & Co. Onder de registerplaatjes zijn sporen van de oude rood/roze kleur zichtbaar. Dit suggereert dat de achterzijde van de kas de huidige kleurstelling (pas) in de periode vanaf 1873 zou hebben kunnen krijgen. Oudere sporen van registeropschriften (platen, latten van hout of orgelmetaal) zijn nog niet gevonden. Dit houdt de mogelijkheid open dat de registerbenamingen op de kast geschreven zijn en dat onder de huidige plaatjes nog oudere benamingen te vinden zijn. Vanwege het belang van dit orgel is een nader onderzoek zeer gewenst. Dit onderzoek zou non-destructief moeten zijn, met andere woorden: de huidige plaatjes moeten blijven zitten in verband met de kwetsbaarheid. Hierover zou contact opgenomen moeten worden met de RCE. Het opschrift voor de Flageolet 1 1/2’ (1988) is zeer moeilijk leesbaar.
152
Den Toom, 451-462 laat geen voorbeelden zien van een ‘Amersfoortse’ factuur in het oeuvre van Witte. 68
De registerknoppen links van de speeltafel, daglicht. Rechts: De knop voor Ventiel, in de regel aangebracht in lijn met de NW-registers, overbelicht (flits).
Registerknoppen aan de rechterkant van de manualen, overbelicht.
69
Registerknoppen aan de linkerzijde van de manualen (daglicht), waar het opschrift voor de Flageolet moeilijk leesbaar is. Rechtsboven is een oude verflaag onder het opschrift voor de Prestant te zien, daarboven een beugel voor een kandelaar. Rechtsonder is te zien dat door beschadiging van de patina de onderliggende substantie iets vrij is komen te liggen.
10. Toetsdruk De speelaard van het orgel is als geheel onregelmatig, luidruchtig en niet aangenaam. Met name voor het HW valt veel te verbeteren, gezien de korte tractuur. Het HW speelt relatief zwaar en is luidruchtig. Bij restauratie van de windvoorziening (winddruk), tractuur (draaipunten) en windlade (ventielveren, belering ventielen) zal hierin veel verbeteren. Het NW speelt licht en ‘zompig’. De toetsdrukken zijn voor verschillende tonen gemeten, met en zonder wind.153 De metingen zijn per toets circa 3 keer herhaald en de resultaten zijn onderling vergeleken (‘klopt het echt dat deze toets zwaarder is dan die...’). Deze metingen zijn niet geheel betrouwbaar en dienen slechts ter indicatie. Bij het ontbreken van een duidelijk drukpunt is het lastig in te schatten wat precies de minimaal benodigde kracht tijdens bespeling is: er is een drukverschil tussen het moment dat de pijp spreekt en het moment dat de toets de bodem raakt. Deze inschatting is moeilijker te maken zonder wind. De hier genoteerde meetresultaten geven dit probleem duidelijk aan, vooral in de gevallen waar het orgel zonder wind zwaarder zou spelen dan met. Bij de resultaten ‘zonder wind’ was het bereiken van (ongeveer) de bodem (zonder doordrukken) het criterium. In de tweede set was een goede aanspraak van de pijp bepalend. Daarbij is gekozen voor een laag basisregister.
153
Met dank aan de RCE/Wim Diepenhorst voor het ter beschikking stellen van de toetsdrukmeter. 70
Zonder wind, in gram: C
C#
F
F#
c
c#
f
f#
c1
c#1
f1
f#1
c2
c#2
f2
f#2
c3
c3#
HW 340 341 300 250 200 210 155 180 150 175 215 230 170 190 200 220 200 240 NW 150 160 230 190 160 190 170 160 150 160 160 165 180 200 160 220 170 180
Met wind, in gram (HW:Prestant, NW: Holfluit als sprekende registers): C
C#
F
F#
c
c#
f
f#
c1
c#1
f1
f#1
c2
c#2
f2
f#2
c3
c3#
HW 485 390 290 250 170 190 200 200 150 200 150 190 160 230 140 220 160 270 NW 170 190 230 180 160 170 140 150 125 140 130 140 125 140 130 160 120 130
11. Verlichting Het optimaal doen klinken en handhaven van een monument is meer dan een conservering van het aanwezige materiaal. Het aanwezige materiaal is wel eens ‘historisch, maar toch van alle moderne gemakken voorzien.’ Natuurlijk is het herstel van het treedmechanisme van voor 1948 een eerste stap in de richting van het ‘beleven’ van het Amersfoortse orgel als een oud instrument (een oude Hollandse molen wordt, als het object als ‘oud’ gewaardeerd wordt, ook niet door elektriciteit aangedreven). De tl-buizen die in de Amersfoortse kast gemonteerd zijn, zijn overbodig, want voor slechtziende organisten is een spot boven de orgelbank aanwezig. Het zou een opwaardering van het Amersfoortse meubel zijn als de schade van de gemonteerde tlbuizen (en overige electra, zie punt e.12) ongedaan gemaakt zou worden en als de nog aanwezige beugels voor kandelaars, aan weerszijden van de klaviatuur, hun oude functie terug zouden krijgen. 12. Overige elektra In de liturgie kan de verstaanbaarheid van de predikant bij een orgel met achterkantbespeling problemen opleveren. Hoewel elektronica hier functioneel kan zijn, is het buitengewoon jammer als dit repercussies heeft wat betreft de historische aanblik van het meubel en het technisch functioneren ervan (zie a.6 voor technische implicaties van elektrische bedrading). Twee foto’s laten zien hoe gemakkelijk een oud meubel kan verrommelen in slechts vijftien jaar tijd.
71
De aanblik van de klaviatuur zoals in 1996 gefotografeerd door De Koning (RCE)154
2013...
154
http://beeldbank.cultureelerfgoed.nl/20312275, geraadpleegd 24 juni 2013 72
f. pijpwerk Allereerst en van praktisch belang: het HW-pijpwerk is dunwandig en (dus) kwetsbaar. Dit heeft invloed op de werkwijze tijdens demontage, transport en herplaatsing. Algemeen Tijdens de laatste restauratie van het pijpwerk (1993) is geen onderzoek gedaan naar (gedetailleerde) metaalsamenstelling, inscripties en oorspronkelijke temperatuur. Van het pijpwerk van het NW zijn ook de mensuren niet opgenomen. Om meer duidelijkheid te krijgen over de datering van de Dulciaan en de Viola di Gamba van het HW, is een onderzoek zeer gewenst. Nog belangrijker is het in het front nog aanwezige dubbelkoor (h-c#2) van de Prestant. Dit koor is in 1850 uitgeschakeld en (dus) niet meer opnieuw gestemd of geïntoneerd. Waarschijnlijk bevindt dit pijpwerk zich wat betreft toonhoogte, stemmingssysteem en intonatie nog in de toestand van voor 1827 en daarmee is het van het allergrootste belang voor kennis over vroegere orgelbouw in het algemeen en de eerste twee generaties Bätz in het bijzonder. Bij een komende restauratie is het dan ook zeer belangrijk dit register uitgebreid te onderzoeken op toonhoogte, temperatuur en intonatietechniek. Het onderzoek naar dit register kan meer duidelijkheid geven over de vraag of de Gebr. Bätz in 1827 het orgel in de evenredig zwevende temperatuur hebben gezet, of dat dit pas in 1850 is gebeurd. 4. Steminrichtingen register P8
expressions D-F, G-c#2
dubb. stemkrul C, F#
enkele stemkrul C#
C III
op lengte
hoeden
baarden
d2-d3 c1-d3
R8
C-d3 (roeren)
C-d3
O4
C-H
c-d1
d#1-d3
VdG
c-d1
d#-f#2
g2-d3
C-d3
G4
C-G#
A-d1
d#1-d3
C-c1
O2
C-d1
d#-g#
a-d3
F1 1/2
C-d3
Q3
C-A
Bes-c#1
d1-d3
D8 H8 V8 F4
C-d3
C-d3
C-h (roeren)
C-h
c-d3 c1-d3
73
De stemkrul van de expression van P8, G, is in tweeën gesplitst. De Dulciaan is uiteraard geheel voorzien van stemkrukken. Verschillende bovenranden van het labiale pijpwerk op lengte zijn beschadigd. De stemkrul van c# 1 van de Fluit (NW) is afgebroken, andere vormen van stemschade omvatten onder meer ‘toeknijpen’ en ‘voorover buigen’ van pijpwerk. Op de grootste pijpen van het NW zijn verfspatjes te vinden, die er tijdens de plaatsing van een nieuwe trap in 2012-13 terecht zijn gekomen.
Toegeknepen pijpwerk: Flageolet (F) en Prestant (d3)
Het 2’ en 1 3/5’-koor van de Cornet, c-zijde, lijkt hier en daar voorover te buigen als gevolg van de stemhoorn. Dulciaanbekers staan scheef.
74
Dulciaanbekers en bovenranden van de Fluit van het NW
KLANK
75
g. memo Dispositie en Samenvatting van de geschiedenis Gebruikmakend van het ‘format’ van de ‘encyclopedie,’ kan de geschiedenis en dispositie als volgt worden samengevat:155 Historische gegevens Bouwer
1. J.H.H.Bätz 2. J. Bätz & Co. (J.F. Witte)
Jaren van oplevering
1766 1873
Dispositie in 1766, in lade-volgorde
1766
Manuaal! ! ! Prestant ! 8’ (D: 2 st.) Cornet D! 3st. Roorfluit ! 8’ Octaaf ! 4’ Gemshoorn! 4’ Quint! ! 3’ Superoctaaf! 2’ Flageolet ! 1 1/2’ (?) Mixtuur! 3-4-6- st. Dulciaan ! 8’ B/D (?) aangehangen pedaal
Chr. Bätz 1781
1781
herstel
G.Th. Bätz 1796
1796
+ Dulciaan 8’ B/D (?)
Gebr. Bätz 1827
1827
gelijkzwevende temperatuur aangebracht
1844
Putti toegevoegd
C.F.A. en F. Naber
1850
reparatie toonhoogte verhoogd dubbelkoor P8 afgekoppeld Flageolet -> VdG 8 (af c) Mixtuur -> Flageolet
H. Knipscheer
1858
schoonmaak en uitbreiding balgruimte
H. Knipscheer
1867
kleine werkzaamheden aan het klavier
J. Bätz & Co. (J.F. Witte)
1873
reparatie NW toegevoegd nieuwe manualen mechanieken vernieuwd koppelingen toegevoegd
J. de Koff & Zn.
1926
Quint 3’ -> VdG 8 (C-H Roerfluit) Flageolet -> Quint 3’ VdG 8 -> Voix Celeste 8 (af c) nieuwe lessenaar en klavierbak
155
keuze format gebaseerd op Van Nieuwkoop 348-350, met weglating van (de vele mogelijke) ‘bijzonderheden’. 76
J. de Koff & Zn.
1948
+ windmotor + pneumatische tremulant?
Fama & Raadgever
1973
restauratie windlade HW
A. H. de Graaf
1988
Voix Celeste -> Flageolet pijpwerkrestauratie
Technische gegevens ! ! ! ! Werkindeling
HW, NW, aangehangen ped.
Dispositie in lade-volgorde, volgens registeropschriften
Hoofdwerk (II) Prestant 8’ Cornet D 3 st. Roerfluit 8’ Viola di Gamba 8’ Octaaf 4’ Gemshoorn 4’ Superoctaaf 2’ Flageolet 1 1/2 Quint 3’ Dulciaan 8’ B/D
Werktuigelijke registers
koppeling HW-Pos koppel Ped.-HW of Ped-NW (trede)
Samenstelling vulstem
Cornet HW c1: 3-2-1 3/5
Toonhoogte
a1 = 438,5
Manuaalomvang Pedaalomvang
C-d3 C-c1
Windvoorziening
twee spaanbalgen
Winddruk
73 mm
Plaats klaviatuur
achterzijde hoofdkas
Nevenwerk (I) Holfluit 8’ Viola 8’ Fluit 4’
77
Epiloog Samenvattend is het niet overdreven te stellen dat in het orgel en het archief van de Lutherse Kerk te Amersfoort een rijke schat aan gegevens bewaard is gebleven. Enkele vragen blijven noodgedwongen nog open, maar kunnen in het kader van een restauratieproject nader onderzocht en wellicht beantwoord worden: - Hoewel het erop lijkt dat de oorspronkelijke kleur van het orgel baksteen-rood/roze geweest is, is dit niet met zekerheid te zeggen, met name wat betreft het front. Een belangrijke indicator dat het front een andere kleur gehad zou kunnen hebben dan de overige kastdelen, is het feit dat de frontstijlen niet van grenen zijn (zoals de kast), maar van eiken. - Voor de oorspronkelijke plaatsing van de registerknoppen, de samenstelling van de Mixtuur, de hoogte van de Flageolet (een 1 1/3’ op een eenklaviers orgel komt bij J.H.H. Bätz nauwelijks voor), de aanwezigheid van een ventiel of tremulant, de naamgeving van de registers Roorfluit 8’ en Gemshoorn 4’ (vermeldde de oorspronkelijke dispositie wellicht abusievelijk Holpijp 8’ en Roorfluit 4’?), en de al dan niet reservering van de Dulciaan 8’, kan door middel van non-destructief onderzoek (Röntgen) veel bereikt worden. Mocht een non-destructief onderzoek buiten de mogelijkheden liggen, dan kan wellicht een gespecialiseerde meubelmaker (ivm de nageltjes) of boekrestaurateur (ivm de houtpulpsubantie) helpen bij het zoeken naar een oplossing waarbij -met zo weinig mogelijk opoffering van materiaal- het zwaar-beschadigde registerplaatje ‘Flageolet [Celeste]-Viola di Gamba’ verwijderd kan worden. Dit onderzoek beantwoordt vermoedelijk direct de vraag of er wel of geen oorspronkelijke registeropschriften onder de overige aanwezige plaatjes aanwezig zijn.
78
Bibliografie Literatuur Abraham van Bemmel, Beschryving der Stad Amersfoort, Utrecht 1760 (reprint: Zaltbommel 1965) George Hendrik Broekhuyzen Senior, Orgelbeschrijvingen (handschrift ca. 1850-1862), uitgave bezorgd door Arend Jan Gierveld, Amsterdam 1986/1993 Peter van Dijk, Eindverslag restauratie en uitbreiding J.H.H. Bätz-orgel 1755, Hervormde Kerk Benschop, typoscript, Utrecht 2011 Rogér van Dijk, ‘Het Peter Gerritz-orgel van de Nicolaikerk te Utrecht’ in Verhoef, Het oude orgel van de Nicolaikerk te Utrecht, Zutphen 2009, 11-153 Peter van Dijk, Rogér van Dijk, ‘De 18e eeuw’, in Langs Utrechtse orgels 1479-1800, Utrecht Orgelland, 2013 Geheym-Schryver van Staat- en Kerke der Vereenigde Nederlanden, Beginnende met die van de Provincie Utrecht (...), Eerste Deel, Zesde Stukje. Jacob Cornelis ten Bosch, Utrecht: 1760 Édouard G.J. Gregoir, Historique de la Facture et des Facteurs d’Orgue, Antwerpen 1865 (reprint: Amsterdam, 1972) Joachim Hess, Dispositien der merkwaardigste Kerk-Orgelen (...), Gouda 1774 (reprint: Buren 1980) Ingrid Jacobs (red.), “Bruit d’Eem”: geschiedenis van Amersfoort, Utrecht, 2009 Jan Jongepier, De restauratie van het orgel in de Evangelisch-Lutherse Kerk in ‘sGravenhage, Den Haag, 2008 G. van Manen Kosterus, Verboden en getolereerd: Een onderzoek naar lutheranen, lutheranisme en lutherse gemeentevorming in Gelderland ten tijde van de Republiek, Hilversum, 2001 M. H. van 't Kruijs, Verzameling van Disposities der verschillende Orgels in Nederland, Rotterdam 1885 (reprint: Herm. S.J. Zandt, Amsterdam 1972) Hans van Nieuwkoop (red.), Het Historische Orgel in Nederland 1726-1769, Amsterdam 1997 Gert Oost, De orgelmakers Bätz (1739-1849): een eeuw orgelbouw in Nederland, Alphen aan den Rijn 1975 J.F. van Os, Oude Orgels in Oost-Gelderland, Elburg 2003 H.J. Poots, 300 jaar Evangelisch Lutherse Kerk Amersfoort, Amersfoort, 1988 79
Teus den Toom, De orgelmakers Witte, Heerenveen 1997 Tijdschriften Boekzaal der Geleerde Waerelt. Kerkelijk tijdschrift verschenen tussen 1705 en 1863 De Maandelijkse Nederlandsche Mercurius. Orgaan van de Evengelisch Lutherse Kerk, verschenen van 1756 tot 1806
80
Bijlage 1: Uitgaven ten behoeve van het orgel 1824-1885 Deze bijlage is gebaseerd op de rekenboeken 170-219, 170-221 en 170-223. In de linkerkolom is het kwartaal waarin de betaling gedaan wordt opgenomen. Naast het bedrag dat de orgelmaker uitgekeerd krijgt, is ook de betaling aan de balgentreder opgenomen. In enkele gevallen wordt het aantal werkdagen (het aantal dagen dat er gestemd is) gespecificeerd. In de laatste kolom staan aanvullende notities of archivalia en hun vindplaats vermeld. kwartaal
orgelmaker
bedrag aan orgelmaker
bedrag aan calcant
werkdagen calcant
16/9/1824
Reinhold
6
27/6/1825
Reinhold
6
6/1826
Reinhold
6
10/1827
Gebr. Bätz
95
10/1829
Gebr. Bätz
20
9/1831
J.M.W.Bätz
20
2,10
9/1832
J.M.W.Bätz
10
(0,35)
10/1833
Wolters (sic)
66
(1)7,15*
10/1834
Wolfers
10
3,50
10/1835
Meere Jr.
10
1,40 + 0,35
170-245: +Oosterbaan
10/1836
Meere Jr.
10,50
2,10
170-220 en 170-246
7/1838
Meere
25
4,40?
170-220 en 170-247
10/1839
Rynbout
9
7/1841
Oosterbaan
25
10/1844
Oosterbaan
25
7/1846?
orgelmaker
25
(2,50)
7/1847
orgelmaker
25
(2,10)
9/1848
Naber
20
(1,60)
9/1849
Naber
10
(1,40)
7/1850
F. Naber
189
10
1/1853
Naber
20
-
-
1/1855
C.F.A. Naber
20
0,75
1 1/2
8,12,8
aanvullingen, opmerkingen
170-243 170-244: rekening over 1828-1829
170-244
5
170-249
knecht: f5, 170-254 170-254: voor 1851-1852
81
kwartaal
orgelmaker
bedrag aan orgelmaker
bedrag aan calcant
werkdagen calcant
7/1856
N.A. Naber
20
1
2
4&7 1857
A.L.? Naber
10
0,50
1
1/1859
Knipscheer
50
1
2
10/1860
Knipscheer
20
1
2
170-220 en 170-258
10/1862
Knipscheer
20
1
12/1864
Knipscheer
20
1
2
170-222
1/1865
Knipscheer
20
1
2
6/1866
Knipscheer
2
0,25
9/1867
Knipscheer
36
0,75
1 1/2
6/1869
Knipscheer
20
0,50
1
1/1872
Knipscheer
20
0,50
10/1874
-
-
3,95
1/1876
J. Batz & Co.
38
-
4/1877
J. Batz & Co.
35
1,87 1/2
7/1878
J. Batz & Co.
41
10/1879 J. Batz & Co.
35
4/1884
J. Batz & Co.
35
4/1885
J. Batz & Co.
25
170-222
over 1870-1871
-
170-258: f35
170-258: over 1877 3,60
4/1882
aanvullingen, opmerkingen
170-258: f35 over 1879
1,25
*De verhouding van uitgaven voor orgelmaker en balgentreder is in 1833 ‘scheef’, het rekenboek vermeldt hier een uitgave van f17,15 voor de balgentreder bij de reparatie door Wolfferts. De optelsom van alle posten laat een gat zien van circa f10,-.
82
Bijlage 2: ‘Checklist’ Orgel
83